aansluitvoorwaarden warmte.
aansluitvoorwaarden warmte.
januari 2023
103_0123
1
HVC is een handelsnaam van HVC Energie B.V.
3
1.1 Aard van de aansluitvoorwaarden 3
1.6 Leveringscondities ruimteverwarming 8
1.7 Voorzieningen in de Opstellingsruimte t.b.v. de afleverstations, Regelstations en Invoerruimten 9
16
19
3.4 Voorzieningen in het geval van bloksgewijze eengezinswoningen/bedrijfsruimten 23
3.5 Voorzieningen in geval van gestapelde woningen 23
3.6 Voorzieningen in het geval van vrijstaande woningen en grondgebonden woningen zonder kruipruimte 24
4 INBEDRIJFNAME VAN DE AANSLUITING
27
27
5.2 Uitvoeren van de controle 28
6 SLOTBEPALINGEN 29
6.1 Naleving 29
6.2 Afwijking 29
6.3 Uitleg 29
6.4 Aansprakelijkheid 29
6.5 Titel 29
6.6 Inwerkingtreding en toepasselijkheid 30
6.7 Overgangsbepaling 30
6.8 Wijzigingen van deze aansluitvoorwaarden 30
vervolg
Bijlage IA aanvoer -en retourtemperaturen cv woningen/kleinverbruik 30
Bijlage IB aanvoer -en retourtemperaturen bedrijven/grootverbruik 31
Bijlage II schematische weergave warmtelevering en demarcatie 35
Bijlage III primaire en secundaire aansluitingen 36
Bijlage IV schema primaire aansluiting verwarming 37
Bijlage V schema voorbeeld radiatorgroep 38
Bijlage VI principeschema luchtverwarmingsgroep 39
Bijlage VII principeschema luchtgordijn 40
Bijlage VIII principeschema vloerverwarming 41
Bijlage IX principeschema secundaire aansluiting 42
Bijlage X schema afleverset woningaansluiting 43
Bijlage XII meterkasten bedrijfsaansluiting 45
Bijlage XIII muurdoorvoeringen nieuw en bestaand 46
Bijlage XIV woninginstallatie met thermostatische radiatorventielen 47
Bijlage XV woninginstallatie met vloerverwarming 48
Bijlage XVI verdeelleidingen in funderingen kruipruimten en verdeelleidingen
beganegrond i.G.V. Gestapelde bouw 49
1.1 Aard van de aansluitvoorwaarden
1.1.1 Deze “Aansluitvoorwaarden Warmte HVC” zijn de voorwaarden als bedoeld in zowel de “Algemene Leveringsvoorwaar- den warmte, koude en warm tapwater voor gebruikers met een aansluiting van maximaal 100 kWth” als de “Algemene Leveringsvoorwaarden voor zakelijke verbruikers (> 100kWth)” van HVC Energie, welke beide hierna gezamenlijk worden aangeduid als de “Algemene Leveringsvoorwaarden Warmte”.
1.1.2 Indien er bij de aansluiting van het Perceel naast een aansluiting voor Warmte tevens een aansluiting voor Koude wordt gerealiseerd, zijn de Aansluitvoorwaarden voor Koude van HVC Energie als aanvulling op dit document van toepassing.
1.1.3 Deze aansluitvoorwaarden gelden voor nieuw- en bestaande bouwaansluitingen. Voor aansluitingen van bestaande bebouwing kunnen specifieke afspraken tussen Contractant en het Bedrijf worden gemaakt.
1.2 Begripsomschrijving
Aansluiting De leidingen van het Bedrijf die de Verwarmingsinstallatie en/of de Warmtapwaterinstallatie met de Hoofdleidingen verbindt, met inbegrip van de Meetinrichting en alle andere door of vanwege het Bedrijf in of aan de leidingen aangebrachte apparatuur;
Aansluitwaarde Het overeengekomen maximaal te leveren vermogen onder ontwerpcondities; gebaseerd op het vermogen aan warmte dat nodig is om een object onder ontwerpcondities op ontwerptem- peratuur te kunnen houden, vermeerderd met het vermogen dat nodig is om het object binnen aanvaardbare tijd vanaf een verlaagde temperatuur tot de ontwerptemperatuur te kunnen opwarmen;
Aanvoertemperatuur De temperatuur waarmee het verwarmingswater ten behoeve van de warmtelevering door het Bedrijf ter beschikking wordt gesteld;
Aanvrager Degene die een aanvraag voor het tot stand brengen, uitbreiden of wijzigen van een aansluiting bij het Bedrijf heeft ingediend;
Afleverset Een toestel van het Bedrijf gesitueerd op het leveringspunt van een individuele secundaire aansluiting met als functie om op elk gewenst moment aan de vraag van de Contractant naar warmte of warmtapwater te voldoen; in de afleverset is ook de warmtemeting opgenomen;
Afleverstation Een installatie die warmte overdraagt van het primaire net met een hydraulische scheiding (warmtewisselaar) aan een secundair net van individuele gebruikers met de voor de gebruikers temperatuur voor de levering van warmte. De leveringsgrens ligt in het afleverstation op de aan- sluitingen van de warmtewisselaar of wordt door het Bedrijf vastgesteld net buiten de bouwkun- dige opstellingsruimte.
Het Bedrijf heeft hier geen secundaire leidingen of installatie. Bedoelde ruimte kan inpandig gelegen zijn, kan volledig vrijstaand zijn of aanpandig zijn;
Algemene voorwaarden De van toepassing zijnde Algemene leveringsvoorwaarden warmte, koude en warm tapwater voor gebruikers met een aansluiting van maximaal 100 kWth of de Algemene Voorwaarden voor de levering van warmte en/of koude aan zakelijke verbruikers;
Bedrijf HVC Energie B.V., met handelsnaam HVC Energie, gevestigd te Alkmaar;
Contractant Degene die warmte van het Bedrijf betrekt via het Warmtenet en/of de beschikking heeft over een Aansluiting en/ of degene die een aanvraag voor de totstandbrenging, de uitbreiding of wijzi- ging van een aansluiting bij het Bedrijf heeft ingediend;
Druk De mediumdruk uitgedrukt in Pa of kPa;
Drukreduceerstation Een installatie, zonder hydraulische scheiding, die de druk van een hogedruk secundair net (PN16) reduceert tot de druk in het lagedruk secundaire net PN10. De gereduceerde druk is geschikt voor de levering van warmte aan verbruikers met een indirecte Afleverset voor de berei- ding van CV en warmtapwater voor meerdere individuele gebruikers.
In dit station wordt tevens het drukverschil tussen aanvoer en retourleiding geregeld en de maxi- male druk beveiligd. De leveringsgrens ligt buiten het Drukreduceerstation, bij de Afleversets van de individuele gebruikers. De benodigde Opstellingsruimte kan gelegen zijn binnen het betrok- ken perceel (inpandig), kan volledig van dit perceel los staan (vrij- staand) of aanpandig zijn.
Drukverschil Het verschil tussen de aanvoerdruk en de retourdruk uitgedrukt in kPa; Hoofdleiding De leiding van het Bedrijf waarop Aansluitingen tot stand kunnen worden gebracht;
Installateur Xxxxxx die namens Contractant bevoegd is tot het uitvoeren van werkzaamheden aan de Ver- warmingsinstallatie en de Warmtapwaterinstallatie;
Installatie Verwarmings- en/of Warmtapwaterinstallatie;
Invoerruimte De bouwkundige ruimte t.b.v. voor de invoer van secundaire leidingen in een gebouw. Levering De levering respectievelijk de terbeschikkingstelling van warmte en/of warmtapwater; Leveringsgrens De plaats van overgang tussen het Afleverstation of de Afleverset en installatie van de con-
tractant;
Meetinrichting De apparatuur van het Bedrijf bestemd voor het vaststellen van de omvang van de levering, van de voor de afrekening door het Bedrijf nodig geachte gegevens en voor de controle van het verbruik;
Meterkast De bouwkundige ruimte waarin door of vanwege het Bedrijf apparatuur met toebehoren is aan- gebracht ten behoeve van de levering van warmte en warmtapwater vanuit een secundair net;
Opstellingsruimte De bouwkundige ruimte waarin door of vanwege het Bedrijf apparatuur met toebehoren is aan- gebracht ten behoeve van een Afleverstation, Regelstation, Drukreduceerstation of Invoerruimte.
Perceel Elke roerende of onroerende zaak, gedeelte of samenstel daarvan, ten behoeve waarvan een aansluiting tot stand is gekomen of zal komen, dan wel levering van warmte of warmte en warm tapwater geschiedt of zal geschieden, een en ander ter beoordeling van het Bedrijf;
Primaire aansluiting Een aansluiting waarbij het warmteleveringspunt is gelegen in het afleverstation aan de Con- tractantszijde van de warmtewisselaar(s);
Regelstation Een installatie die warmte overdraagt van het primaire net aan een secundair distributienet met de voor de gebruikers geschikte druk en temperatuur voor de levering van warmte en warmtap- water voor meerdere individuele gebruikers. De leveringsgrens ligt buiten het regelstation, bij de afleversets van de individuele gebruikers. Het Bedrijf heeft hier secundaire leidingen of installatie Bedoelde ruimte kan gelegen zijn binnen het betrokken perceel (inpandig), kan volledig van dit perceel los staan (vrij- staand) of aanpandig zijn.
Retourtemperatuur De temperatuur waarmee het afgekoelde verwarmingswater van de verwarmingsinstallatie in de aansluiting terugkeert;
Secundaire aansluiting Een aansluiting waarbij het warmteleveringspunt is gelegen in de meterkast(en) (indirecte aan- sluiting op het secundaire net); het Bedrijf verzorgt de aanleg en het onderhoud van de secundai- re leidingen vanaf het Regelstation tot in de meterkast(en);
Secundaire leidingen De leidingen tussen het Regelstation en het leveringspunt van de Contractant die door of vanwe- ge het Bedrijf zijn aangebracht;
Verbruiker Xxxxxx die warmte of warmte en warm tapwater van het Bedrijf betrekt en/of de beschikking over een aansluiting heeft;
Verwarmingsinstallatie De in een perceel aanwezige leidingen en de daarmee verbonden toestellen en verwarmingsli- chamen, bestemd voor het betrekken van warmte ten behoeve van ruimteverwarming of verge- lijkbare toepassingen, één en ander met inbegrip van de nodige meet- en regelinstrumenten, te rekenen vanaf de aansluiting;
Verwarmingswater Het water dat als thermische energiedrager via de aansluiting door de verwarmingsinstallatie kan stromen en dat als afgekoeld water in de aansluiting terugkeert;
Warmtapwaterinstallatie De in een perceel aanwezige leidingen en de daarmee verbonden toestellen bestemd voor het betrekken van warm tapwater, een en ander met inbegrip van de nodige meet- en regelinstru- menten, te rekenen vanaf de aansluiting;
Warmtenet Het samenstel van hoofd ( primaire) en secundaire leidingen, Afleverstation, Regelstation en alle toebehoren die door het Bedrijf zijn aangebracht gerekend vanaf de warmteproductie tot aan de leveringsgrens bij de Contractanten;
1.3.1 Waar in dit document het begrip “Regelstation” wordt vermeld, kan zowel “Regelstation” als “Drukreduceerstation” wor- den bedoeld. De definitie is afhankelijk van de projectlocatie.
1.3.2 Het voor het tot stand brengen van de aansluiting vereiste hak-, breek-, metsel-, timmer-, schilder- en ander bijkomstig werk moet door of vanwege de Contractant en voor zijn rekening worden verricht, een en ander ter beoordeling van het Bedrijf.
1.3.3 Het Bedrijf behoudt zich het recht voor een nieuwe installatie slechts aan te sluiten en bij uitbreiding, wijziging of ver- nieuwing van een bestaande installatie de levering slechts dan te handhaven, indien de aanleg, uitbreiding, wijziging of vernieuwing tot stand is gebracht door een erkende installateur en op vakkundige wijze is geschied.
1.3.4 Het Bedrijf behoudt zich het recht voor het aansluiten of heraansluiten van een installatie te weigeren of de aansluiting van een installatie te verbreken, indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in of krachtens deze aansluitvoorwaarden.
1.3.5 Indien een controle als bedoeld in artikel 5 van deze aansluitvoorwaarden niet of onvoldoende kan worden uitgevoerd, heeft het Bedrijf het recht de levering te weigeren of te beëindigen.
1.3.6 Het is anderen dan het Bedrijf niet toegestaan enige werkzaamheden te verrichten aan de aansluiting.
1.3.7 Voor het tracé van de aansluitleiding geldt, dat er geen bouwwerken, bomen, kabels, leidingen en/of een gesloten wegdek op mogen worden aangebracht, respectievelijk ontgrondingen in mogen worden verricht of voorwerpen in de grond mogen worden gedreven, voordat goedkeuring van het Bedrijf is verkregen.
1.3.8 Verzegelingen die door of vanwege het Bedrijf zijn aangebracht op de meetinrichting en op andere toestellen die deel uitmaken van de aansluiting, mogen niet zonder nadrukkelijke schriftelijke toestemming van het Bedrijf worden ge- schonden of verbroken.
1.3.9 Indien de aansluiting ingevolge het bepaalde onder 1.3.4 wordt onderbroken of de levering ingevolge 1.3.5 wordt be- eindigd, behoudt het Bedrijf zich het recht voor niet eerder tot heraansluiting c.q. hervatting over te gaan dan nadat is gebleken, dat aan het bepaalde in of krachtens deze aansluitvoorwaarden is voldaan.
1.3.10 Afwijkingen van deze aansluitvoorwaarden dienen voor de uitvoering van de werkzaamheden, schriftelijk tussen de Contractant en het Bedrijf te zijn overeengekomen.
1.4 Voorschriften
1.4.1 Algemeen
Installaties moeten voldoen aan de daarvoor vastgestelde op het moment van aanvraag meest recente wettelijke voor- schriften, alsmede aan in normbladen vastgelegde veiligheidsvoorschriften of veiligheidseisen.
1.4.2 Verwarmingsinstallatie
Het ontwerp van de verwarmingsinstallatie, alsmede uitbreidingen en wijzigingen van een installatie dienen te voldoen aan de ontwerpeisen zoals gesteld in de NEN- EN 12831 “Verwarmingssystemen in gebouwen: methode voor de bereke- ning van de ontwerpwarmtebelasting” (vervanger van NEN 5066) en de ISSO publicatie 51 ”Bepaling van het benodigde
vermogen van verwarmingsinstallaties” en/of de hiervoor in de plaats tredende publicaties, voorschriften en normen, voor zover hier in de volgende voorwaarden niet van wordt afgeweken.
1.4.3 Warmtapwaterinstallatie
De Warmtapwaterinstallatie dient te voldoen aan de Waterleidingenwet en de voorschriften c.q. richtlijnen zoals ver- meld in de NEN 1006 “Algemene voorwaarden voor drinkwaterinstallaties” en de bijbehorende “VEWIN-werkbladen”. Warmtapwatertoestellen dienen te voldoen aan de voorwaarden zoals vermeld in de KIWA-BRL K656 “Beoordelings- richtlijn voor warmtewisselaars voor het indirect verwarmen van drinkwater”.
1.4.4 Materialen
De toegepaste materialen en de montage van de installatie moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in ISSO-publica- tie 76 ”Montage- en materiaal- en technische kwaliteitseisen voor warm water verwarmingsinstallaties” en/of de even- tuele hiervoor in de plaats tredende publicaties, voorschriften en normen, voor zover hier in de volgende voorwaarden niet van wordt afgeweken.
1.5 Wijze van aansluiten
1.5.1 Aantal aansluitingen
Per overeenkomst wordt slechts 1 aansluiting gerealiseerd, tenzij anders is overeengekomen. Bij samenvoeging van percelen met een eigen aansluiting, wordt elke aansluiting apart in rekening gebracht. De warmte wordt uitsluitend geleverd ten behoeve van ruimteverwarming en/of warm tapwater. Het verzoek tot warmtelevering voor andere doel- einden, waaronder ten behoeve van productieprocessen, zwembaden, koeling, tuinbouw en dergelijke dient per situatie beoordeeld te worden. De warmte wordt geleverd ten behoeve van de totale benodigde ruimteverwarming en/ of tapwaterbereiding. Het verzoek tot bivalente warmtelevering, basislast of pieklast naast een andere warmtebron, dient per situatie beoordeeld te worden.
1.5.2 Primaire aansluiting
Een primaire aansluiting wordt aangebracht in geval van afzonderlijke bebouwing, bijvoorbeeld: bedrijven, scholen, col- lectief aangesloten woongebouwen (blokverwarming). Het warmteleveringspunt is gelegen in het Afleverstation aan de Contractantszijde van de warmtewisselaar(s), of wordt door het Bedrijf vastgesteld net buiten de bouwkundige ruimte.
1.5.3 Secundaire aansluiting
Een secundaire aansluiting wordt aangebracht in geval van individueel aangesloten eengezinswoningen, gestapelde woningen of vrijstaande woningen. Ook kunnen, onder bepaalde voorwaarden, bedrijfspercelen secundair worden aan- gesloten. Het warmteleveringspunt is gelegen in de meterkast(en). In geval van woningen wordt er warmte geleverd ten behoeve van ruimteverwarming en warmtapwater. Secundaire bedrijfsaansluitingen kunnen in sommige gevallen en in overleg met het Bedrijf van warmtapwater worden voorzien.
1.5.4 Keuze soort aansluiting
Het Bedrijf bepaalt welke wijze van aansluiting van toepassing is, rekening houdend met de omvang van de aansluiting, de aanwezige infrastructuur en andere aspecten. Er wordt ten behoeve van het perceel in het algemeen één aansluiting gerealiseerd. Het Bedrijf draagt zorg voor de totstandkoming van de aansluiting van het perceel op een door haar te bepalen plaats en wijze en tegen een door haar te bepalen eenmalige aansluitbijdrage.
De Contractant stelt in geval van een primaire aansluiting een bouwkundige ruimte t.b.v. het Afleverstation om niet ter beschikking van het Bedrijf. De Contractant stelt in geval van secundaire aansluitingen bij hoogbouw een bouwkundige ruimte t.b.v. het Regelstation of Invoerruimte om niet ter beschikking van het Bedrijf. Indien op het Regelstation andere percelen zijn aangesloten dan het perceel waarin het Regelstation is opgenomen, kan met het Bedrijf een éénmalige vergoeding voor het medegebruik worden overeengekomen. Bij laagbouw stelt de Contractant de Opstellingsruimte om niet ter beschikking. De locatie van de Opstellingsruimte wordt in overleg vastgesteld. In het geval van secundaire aansluitingen dienen eveneens de meterkasten om niet ter beschikking van het Bedrijf gesteld te worden.
1.5.6 Afwijkingen van de standaard manier van aansluiten
Afwijkingen van de standaard manier van aansluiten zijn alleen na schriftelijke toestemming van het Bedrijf toegestaan. De meerkosten worden door het Bedrijf in rekening gebracht bij de Contractant.
1.6 Leveringscondities ruimteverwarming
1.6.1 Aansluitwaarde
De Contractant geeft de gewenste capaciteit op, op basis van de resultaten van de door een erkend installateur uitge- voerde warmteverliesberekening en de capaciteit van de, op basis van deze berekening, opgestelde verwarmingsele- menten.
Het Bedrijf stelt de aansluitwaarde vast op basis van deze gegevens. De warmteverliesberekening dient uitgevoerd te worden op basis van de in 1.5 genoemde voorschriften én de door de Contractant gewenste binnencondities. Het vermogen aan warmte dat door het Bedrijf geleverd zal kunnen worden, is afhankelijk van de buitentemperatuur en
is nominaal bij ontwerpcondities. Derhalve zal alleen bij een buitentemperatuur volgens de ontwerpvoorschriften het vermogen, overeenkomende met de aansluitwaarde beschikbaar worden gesteld.
1.6.2 Aanvoer- en retourtemperatuur
De verwarmingsinstallatie moet zodanig ontworpen, gebouwd en in stand gehouden worden dat de retourtemperatuur, afhankelijk van, de aanvoertemperatuur maximaal gelijk is aan de retourtemperatuur welke is overeengekomen.
Lagere retourtemperaturen zijn altijd toegestaan.
Bij secundaire aansluitingen worden de volgende aanvoer en retourtemperaturen overeengekomen:
• Type B (Bestaande bouw woningaansluiting) 70 /40 °C
• Type C (Nieuwbouw woningaansluiting)
- Woningen met radiatoren 50 /30 °C
- Woningen zonder radiatoren (volledig vloerverwarming) kunnen optioneel kiezen voor een lagere (beveiligde)
aanvoertemperatuur van: 45, 40, 35, 30 °C
De vloerverwarmingsverdeler kan in dat geval een laag temperatuurverdeler zijn zonder mengpomp of hoog tempera- tuur beveiliging.
Indien de aansluiting eveneens gebruikt wordt voor warmtapwaterbereiding dan zal ook in de zomer de daarvoor benodigde temperatuur gehandhaafd worden. Bij secundaire aansluitingen zonder warmtapwaterbereiding kan een weersafhankelijke stooklijn worden toegepast.
Als gevolg van regelafwijkingen en warmteverliezen zal de aanvoertemperatuur op de leveringsgrens een afwijking ten opzichte van de stooklijn hebben van in de winter maximaal +3°C/-2°C en in de zomer maximaal +3°C/-5°C.
De installatie dient zodanig te zijn ontworpen en ingeregeld dat de in de stooklijnen weergegeven retourtemperatuur niet wordt overschreden.
1.6.3 Drukverschil
De verwarmingsinstallatie moet zodanig ontworpen, gebouwd en in stand gehouden worden dat bij de ontwerpwaarde van het aangeboden drukverschil, zoals deze is overeengekomen, nooit meer dan de maximale volumestroom van het verwarmingswater, zoals gesteld in artikel 7 lid 1 van de Algemene Voorwaarden, kan optreden.
1.6.4 Waterkwaliteit
Het Bedrijf bewaakt de kwaliteit van het verwarmingswater in het primaire net en past deze zo nodig aan de voor de bedrijfsvoering gewenste kwaliteit aan.
De eigenschappen van het water zijn onder meer: Zuurgraad pH = 8,0 tot 10,0; Geleidingsvermogen: < 200 µS; Totale hardheid 0,1°d (Duitse hardheid); Chloride: <10 mg/l Zuurstofgehalte: zo laag mogelijk (<0,02 mg/l). Voor de suppletie wordt gebruikt gemaakt van gedemineraliseerd water.
De eigenschappen van het water in het secundaire net kunnen variëren tussen de eigenschappen van het water in het primaire net en die van drinkwater. Toevoeging aan het secundaire water zijn niet toegestaan.
1.7 Voorzieningen in de Opstellingsruimte t.b.v. de afleverstations, Regelstations en Invoerruimten
1.7.1 Algemeen
• De ruimte wordt ter beschikking gesteld en onderhouden door de eigenaar.
• De ruimte bevindt zich op de begane grond.
• De eigenaar van de ruimte zorgt ervoor dat de ruimte schoon, netjes en toegankelijk blijft.
• De ruimte is veilig te betreden voor onderhoud en inspectie.
• De ruimte voldoet aan het Bouwbesluit en eventueel plaatselijk geldende verordeningen.
• De ruimte is alleen bedoeld als opstellingsplaats van het afleverstation en Regelstation en wordt niet gebruikt voor andere doeleinden. De klantinstallatie mag niet in dezelfde ruimte staan.
• De ruimte wordt zo dicht mogelijk bij hoofdleiding gepositioneerd zodat de aansluitleidingen naar de ruimte zo kort mogelijk zijn.
1.7.2 Veiligheid
De veiligheidsrisico’s bij betreding van de ruimte:
• Persoonlijk letsel door het aanraken van (ongeïsoleerde) hete installatiedelen.
• Persoonlijk letsel als gevolg van brandwonden door vrijkomend(e) stoom of heet water.
• Gehoorschade door blootstelling aan lawaai.
• Last van warmte door een hoge omgevingstemperatuur en hoge luchtvochtigheid.
De veiligheidsvoorschriften bij betreding van de ruimte:
• De ruimte is na inbedrijfstelling van het Aflever-of Regelstation alleen toegankelijk voor personen die de veiligheids- risico’s van het betreden van de ruimte kennen of een VEWA-aanwijzing hebben. Bij werkzaamheden in de ruimte zijn te allen tijde de ARBO-richtlijnen van toepassing.
• De ruimte mag alleen betreden worden met veiligheidsschoenen klasse S3.
• Vermijd het aanraken van (ongeïsoleerde) installatiedelen. Scherm installatiedelen af als dit noodzakelijk is om veilig te kunnen werken.
• Wees alert op lekkage of stoomvorming. Verlaat de ruimte bij onraad en informeer de opdrachtgever.
• Blijf van installatieonderdelen af als dit niet nodig is.
• Ventileer de ruimte door de deuren volledig te openen, onderbreek de werkzaamheden regelmatig en neem vol- doende vocht in bij langdurige werkzaamheden.
• Neem gehoor beschermende maatregelen bij langdurig verblijf in de ruimte.
• Sluit de deuren bij betreding van de ruimte of borg geopende deuren met de valpen.
1.7.3 Locatie
Het Afleverstation of Regelstation dient gelegen te zijn op het begane grondniveau aan de buitengevel van het perceel. De ligging is direct aan de openbare weg.
De primaire aansluitleiding moet rechtstreeks vanuit de openbare weg in het Afleverstation of Regelstation kunnen worden ingevoerd. Bij parallelligging aan gevels dienen de leidingen ten minste 1,5m uit de gevel te worden gelegd. De locatie van het Afleverstation of Regelstation dient op de meest gunstige plaats t.o.v. het warmtenet te worden ge-
kozen en zodanig dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat particuliere grond wordt doorkruist door leidingen van het Bedrijf, zie bijlage IX.
1.7.4 Afmetingen & ventilatie
De afmetingen van het Afleverstation, Regelstation of Invoerruimten zijn o.a. afhankelijk van de aansluitwaarde van het perceel, van de soort aansluiting en het al dan niet aanwezig zijn van een warmtapwatervoorziening.
De Contractant dient hieromtrent contact op te nemen met het Bedrijf. De inwendige hoogtemaat dient echter altijd minimaal 2600 mm te bedragen en maximaal 3500 mm. De afmeting van de ruimte is afhankelijk van de capaciteit van het te plaatsen Afleverstation of Regelstation. De netto afmetingen en de specificaties zijn weergegeven in tabel 1.7.5.1 hieronder.
Voor een invoerruimte rekening houden met een netto vloeroppervlak van circa 2,5 m2 afhankelijk van de situering binnen het perceel. Voor een invoerruimte zijn dezelfde eisen en uitgangspunten van toepassing als bij een opstellings- ruimte zoals beschreven in deze paragraaf.
Ten behoeve van de ventilatie moeten in het Afleverstation of Regelstation twee ventilatieroosters worden opgenomen (kruisventilatie). De grootte van de vrije doorlaat bedraagt ten minste de waarden in tabel 1.7.5.2 hieronder.
Bij toepassing van mechanische luchtafzuiging is een ventilatievoud conform tabel 1.7.5.2 vereist. Uitgangspunt moet zijn dat de temperatuur in de ruimte niet boven de 40°C mag komen bij een buitentemperatuur van 30°C.
1.7.5 Specificaties typen Afleverstations en Regelstatio
Afmetingen, vermogens en gewichten Opstellingsruimte en Stations | |||||||||
Type Station | Type Nummer | Afmetingen Opstellingsruimte (3) | Nominaal Vermogen (1) | Gewicht Standaard Station | Secundair Debiet (1) | Afmetingen Standaard Station (2) | Maximum vermogen Bij verschillende Temperatuurverschillen Secundair | ||
ΔT=20 | ΔT=30 | ΔT=40 | |||||||
[K] | [K] | [K] | |||||||
L x B x H | P | G | Q | L x B x H | P | P | P | ||
[mm] | [kW] | [kg] | [m3/h] | [mm] | [kW] | [kW] | [kW] | ||
Afleverstation | T001 | 2950 x 2300 x 0000 | 000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1925 | 280 | 520 | 575 |
Afleverstation | T002 | 2950 x 2300 x 0000 | 0000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1929 | 600 | 1000 | 1400 |
Afleverstation | T003 | 3075 x 2475 x 0000 | 0000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1946 | 1100 | 2000 | 2300 |
Afleverstation | T004 | 3075 x 2475 x 0000 | 0000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1952 | 1400 | 2500 | 2850 |
Afleverstation | T005 | 3275 x 2550 x 0000 | 0000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1952 | 2200 | 3350 | 4400 |
Regelstation | T011 | 4025 x 3375 x 0000 | 000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1925 | 280 | 520 | 575 |
Regelstation | T012 | 4025 x 3375 x 0000 | 0000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1929 | 600 | 1000 | 1400 |
Regelstation | T013 | 4350 x 3450 x 0000 | 0000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1946 | 1100 | 2000 | 2300 |
Regelstation | T014 | 4750 x 3550 x 0000 | 0000 | 000 | 00 | 0000 x 000 x 1952 | 1400 | 2500 | 2850 |
Tabel 1.7.5.1 Opmerkingen:
• Ta = 70°C en ΔT 30 K is de standaard levering.
• Indien door het Bedrijf wordt aangegeven dat voor het plaatsen van het afleverstation type T001 een zakkingconstructie vereist is, dan dient de standaard meterruimte vergroot te worden conform meegeleverde tekening.
Mechanische Ventilatie (4) | Natuurlijke Ventilatie (4) | ||
Ventilatievoud | 5-voudig | 5-voudig | |
Luchtsnelheid over het rooster | 2,5 m/s | 0,7 m/s (5) | |
Oppervlakte Ventilatierooster | |||
Type Station | Type Nummer | Netto [cm2] | Netto [cm2] |
Afleverstation | T001 | 250 | 350 |
Afleverstation | T002 | 250 | 350 |
Afleverstation | T003 | 250 | 400 |
Afleverstation | T004 | 250 | 400 |
Afleverstation | T005 | 250 | 450 |
Regelstation | T011 | 250 | 700 |
Regelstation | T012 | 250 | 700 |
Regelstation | T013 | 250 | 800 |
Regelstation | T014 | 250 | 850 |
Tabel 1.7.5.2
(1) Vermogen en debiet is bij een aanvoertemperatuur van een primaire Ta van 110 ° C 70°C en een ΔT van 30 K. Selectie gebeurt door het Bedrijf.
(2) Afmetingen en gewichten zijn van de primaire installatie zonder de secundaire leidingen, onderdelen en appendages .
(3) Afmetingen zijn inwendige maten.
(4) Bij het Regelstation wordt de keuze opgegeven voor mechanische of natuurlijke ventilatie door het Bedrijf bepaald.
(5) Is de vrije instroomsnelheid volgens NPR 3378 (± 1Pa weerstand)
1.7.6 Indeling
De indeling van het Afleverstation of Regelstation geschiedt, voorafgaand aan contractering, in overleg tussen het Be- drijf en de Contractant.
1.7.7 Toegankelijkheid en bereikbaarheid:
• De opstellingsruimte is op elk moment van de dag toegankelijk en bereikbaar.
• De opstellingsruimte ligt, bij voorkeur aan twee, maar minimaal aan één buitengevel.
• In de buitengevel bevindt zich de directe toegang tot de ruimte.
• De opstellingsruimte mag geen toegang geven naar andere delen van het gebouw.
• De opstellingsruimte is tot aan de toegangsdeur bereikbaar met een auto vanaf de openbare weg.
• De toegangsweg is verhard.
• De toegangsdeur is een naar buiten openende industriële buitendeur met valpen en geluiddempend ventilatieroos- ter
• Het Bedrijf plaatst een eigen cilinder in het slot van de toegangsdeur.
• Vóór de toegangsdeur wordt een zone van 2 meter diep en 3 meter breed vrijgehouden zodat deuren zonder risico geopend kunnen worden.
• De vloer van de opstellingsruimte is hoger gelegen dan het maaiveld met een maximum van 150 mm boven maai- veld.
• Als de opstellingsruimte is gelegen op een perceel dat is omgeven door een afrastering en de ruimte slechts via een toegangs- poort kan worden bereikt, moet er een sleutel van deze toegangspoort beschikbaar worden gesteld aan het Bedrijf. Deze sleutel(s) wordt opgeborgen in een sleutelkluis die door de eigenaar aan of in de afrastering of muur nabij de toegangspoort is bevestigd. De sleutelkluis wordt door het Bedrijf beschikbaar gesteld.
• De opstellingsruimte mag niet worden gebruikt voor opslag door Contractant en/of derden.
1.7.8 Uitvoering en toegang
De Opstellingsruimtes voor Afleverstation en Regelstations moeten voldoen aan het Bouwbesluit en tenminste zijn op- gebouwd uit halfsteensmuren. De wanden worden zo uitgevoerd dat aangrenzende ruimten geen overlast ondervinden van geluid of trilling die wordt veroorzaakt door het Afleverstation of Regelstation (zie 1.7.16).
De wanden, vloer en plafond dienen bestand te zijn tegen inwerking van heet water en stoom.
De wanden moeten voldoende waterdicht zijn afgewerkt en gevoegd om doorslag van (regen)water te voorkomen.
In het Afleverstation of Regelstation mogen geen ramen worden opgenomen. Het dak mag van hout zijn en moet water- dichte afdekking hebben.
De Opstellingsruimte dient toegankelijk te zijn door middel van een naar buiten draaiende deur (hoogte 2115mm). Bij een opstellingsruimte van een Afleverstation volstaat een deur van 930mm, mits de ruimte voldoende diep is om het Afleverstation de ruimte in te draaien.
Bij een opstellingsruimte van een Regelstation volstaat een dubbele deur met dagmaat 1800mm.
De Opstellingsruimte biedt de ruimte om fatsoenlijk onderhoud aan de set te kunnen verrichten en deze in de toekomst te kunnen uitwisselen De opstellingsruimte komt uit aan de buitengevel en is snel toegankelijk voor meteropname, opheffen van storingen, onderhoud en vervanging van grote componenten. Op de deur brengt HVC markeringen aan om de ruimte te identificeren en om toetreders te attenderen op de gevaren bij betreding van de ruimte:
• Aan de buitenzijde wordt op de deurpost een plaatje met identificatienummer aangebracht.
• Aan de buitenzijde van de deur wordt een signaleringsbord geplaatst ter herkenning van de stadswarmteruimte.
• Aan de binnenzijde van de technische ruimte wordt een bord geplaatst met de veiligheidsrisico’s bij betreding van de ruimte en de verplichting tot het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen.
De toegangsdeur moet worden voorzien van een slotkast geschikt voor een Euro insteekcilinder met 17mm profiel. De cilinder wordt samen met de sleutel door het Bedrijf geleverd.
1.7.9 Vloerbelasting
De vloerbelasting van het Afleverstation of Regelstation bedraagt 5 kN/m2. Bij installaties met een aansluitwaarde gro- ter dan 1000 kW kan de vloerbelasting plaatselijk hoger zijn.
De vloer is ruw uitgevoerd. De slipweerstand moet voldoen aan de eis voor de dynamische wrijvingscoëfficiënt μ <0,40, volgens NEN 79094.
1.7.10 Sparingen
Voor de invoer van de primaire aansluitleidingen zijn er afhankelijk van de bouwkundige situatie twee mogelijkheden: een horizontale muurdoorvoer en een verticale vloerdoorvoer (bijlage II Schematische weergave warmtelevering en demarcatie):
• De horizontale muurdoorvoer, hierbij levert het Bedrijf twee muurdoorvoeringen aan die door de aannemer ge- plaatst worden.
• De verticale vloerdoorvoer, hierbij dient de aannemer een rechthoekige vloersparing vrij te houden.
Het Bedrijf maakt ten behoeve van de te houden sparingen een sparingstekening. De Contractant dient er voor zorg te dragen dat deze maatvoering wordt aangehouden. De muurdoorvoeringen dienen door de Contractant na het aan- brengen van de aansluitleidingen te worden aangestort met niet- kalkhoudende mortel. Contractant draagt zorg voor toetsing van de sparingen door een constructeur.
Het Bedrijf levert indien geëist brandwerend isolatiemateriaal. De Contractant dient de sparing brandwerend af te wer- ken.
1.7.11 Kruipluik
Indien er leidingen van het Bedrijf in de kruipruimte moeten worden gelegd wordt in de OOpstellingsruimte direct na de deur een kruipluik (afmetingen 800 x 600 mm) vereist. De kruipruimte dient van minimaal 600 mm vrije hoogte, vrij van grondwater en vrij van obstakels te zijn en te blijven. Secties waarin leidingen lopen dienen vanuit het luik bereikbaar te zijn. De afstand tussen het kruiluik en de doorgaande leidingen bedraagt niet meer dan 7,5 m.
1.7.12 Buitentemperatuurvoeler
In die gevallen waarin tussen het Bedrijf en de Contractant een weersafhankelijke stooklijn wordt afgesproken, dient ten behoeve van een buitentemperatuuropnemer vanuit het Afleverstation op aanwijzing van het Bedrijf een buisleiding (16 mm PVC) met bedrading (4 x 0,8 mm2) te worden aangebracht, die op de noord- of noordwestgevel, op minimaal 3 m boven het maaiveld, uitkomt.
1.7.13 Lekwatervoorziening
In de Opstellingsruimte dient een mogelijkheid (schrobput) aanwezig te zijn voor het afvoeren van lekwater naar het riool. De afvoer moet geschikt zijn voor een temperatuur van 90°C en voorzien zijn van een stankslot. De betonvloer heeft een afschot van minimaal 2% in de richting van de schrobput.
1.7.14 Wateraansluiting
In Opstellingsruimten die bedoeld zijn voor levering van warmte is een drinkwaterleiding of drinkwateraansluiting in de ruimte niet toegestaan. Is de Opstellingsruimte ook bedoeld voor de levering van warm tapwater, dan is een drinkwa- teraansluiting alleen toegestaan als de temperatuur in de Opstellingsruimte gegarandeerd lager is dan 25 °C, volgens NEN 1006. Het Bedrijf accepteert alleen een drinkwateraansluiting in de Opstellingsruimte als de ruimte mechanisch wordt geventileerd en geschakeld wordt via een ruimtetemperatuurmeting.
1.7.15 Aarding
Ten behoeve van de veiligheid en de aarding van apparatuur dient in de Opstellingsruimte een veiligheidsaarding vol- gens NEN 1010 aanwezig te zijn.
1.7.16 Geluidsisolatie
De wanden en leidingdoorvoeringen van de Opstellingsruimte dienen zodanig te worden uitgevoerd dat geluidsover- dracht minimaal is. De geluidsisolatie dient minimaal te voldoen aan Het Bouwbesluit en te zijn afgestemd op een geluidsniveau van maximaal 60 dB(A) in het station.
1.7.17 Verlichting
Er dient voldoende verlichting in de Opstellingsruimte aanwezig te zijn, minimaal 500 lux op 0,75 m hoogte. De verlich- ting wordt geschakeld met een schakelaar met bewegingssensor.
In het geval dat de Contractant de bouwkundige ruimte levert, wordt de verlichtingsinstallatie in opdracht van en voor rekening van Contractant gerealiseerd.
1.7.18 Elektrische voeding Afleverstation:
Voor de elektrische voeding voor meet- en regelapparatuur van de installatie in het Afleverstation stelt de Contractant één afzonderlijke eindgroep (230V/16A en aarde) en tenminste één dubbele spatwaterdichte wandcontactdoos met randaarde om niet ter beschikking.
Regelstation:
Het Bedrijf voorziet in de Opstellingsruimte van een Regelstation een eigen Elektra aansluiting (3x25A) met bemetering. De groepenverdeling bestaat minimaal uit;
• Afzonderlijke eindgroep voor het Regelstation,
• Afzonderlijke eindgroep voor wcd’s,
• Afzonderlijke eindgroep voor verlichting,
• Afzonderlijke eindgroep voor ontgasser,
• Afzonderlijke eindgroep voor ventilatiebox,
Contractant stelt in overleg met het Bedrijf kabeltracé ’s, ruimte voor meetapparatuur en/of sparingen om niet ter be- schikking voor de aanleg van genoemde elektrische installatie.
De contractant stelt een PVC-invoermantelbuis inclusief montage om niet ter beschikking van het Bedrijf.
Voor een schematische weergave van Primaire en Secundaire aansluitingen zie bijlage III.
2.1 Wijze van aansluiten
2.1.1 Afleverstation
Ten behoeve van een primaire aansluiting dient in het perceel een Opstellingsruimte t.b.v. het Afleverstation ter be- schikking te worden gesteld. De ruimte moet voldoen aan 1.7.4 t/m 1.7.18 De indeling de Opstellingsruimte geschiedt in overleg met het Bedrijf. Apparatuur van derden ten behoeve van de installatie mag niet in de ruimte van het Bedrijf worden geplaatst.
2.1.2 Aansluiting
De aansluiting bestaat uit de aansluitleidingen, druk- en drukverschilregelaars, de warmtewisselaar, de regeling van de uitgaande temperatuur en de warmtemeter.
De aansluiting is eigendom van het Bedrijf. De verwarmingsinstallatie van de Contractant wordt hierop aangesloten. Een schema van de aansluiting is weergegeven in bijlage IV.
2.1.3 Toegangsbevoegdheid
Met betrekking tot de toegang van de Opstellingsruimte zijn de bepalingen uit de veiligheidsvoorschriften voor warmte (VeWa) van toepassing.
2.2 Verwarmingsinstallatie
2.2.1 Omvang en leveringscondities van de Aansluiting:
• Het Bedrijf selecteert op basis van de definitieve aansluitwaarde (zie 4.1) de Warmtewisselaar, de regelklep, de weersafhankelijke regeling, de drukverschilregelaar en de Meetinrichting.
• Door het Bedrijf wordt warmte geleverd, waarbij water als overdrachtsmedium wordt gebruikt met een tempera- tuur volgens de stooklijn (zie bijlage I).
2.2.2 Ontwerpeisen Verwarmingsinstallaties:
• Ten aanzien van de bepaling van de grootte van de verwarmingslichamen dient men uit te gaan van de tempe- raturen volgens de stooklijn (zie bijlage I). De Installatie dient zodanig te worden ontworpen en geregeld dat een minimale retourtemperatuur, ten hoogste overeenkomstig de stooklijn, bereikt wordt.
• Bij de selectie van pompen verdient het de aanbeveling de pompen niet groter dan strikt noodzakelijk te selecteren. Het gebruik van variabele toerenregeling heeft in alle gevallen de voorkeur.
• De aansluiting van de klantinstallatie op het primaire net geschied met een Warmtewisselaar (indirect).
• De Contractant dient derhalve in de klantinstallatie een drukhoud- en expansievoorziening, een drukveiligheidsven- tiel en een voorziening voor het filteren van vuil en ontluchting op te nemen.
• De aansluiting van de Verwarmingsinstallatie van de Contractant op het Afleverstation of Regelstation van het Be- drijf dient vrij te zijn van mechanische spanningen.
2.2.3 Ontwerpeisen regeling
Het toepassen van ”kortsluit”- verbindingen in installaties is niet toegestaan. Onder een ”kortsluit”- verbinding wordt een directe verbinding verstaan tussen de aanvoer- en de retourleiding, zonder dat daarbij het verwarmingswater voldoen- de uitkoeling heeft.
Voor de regeling van de Verwarmingsinstallatie zijn 0-xxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx en meng-injectieregelingen toege- staan, ervan uitgaande dat de totale circulatiehoeveelheid een verwarmingslichaam passeert. Mengcircuits moeten zijn voorzien van een terugslagklep in de bypassleiding. In mengcircuits moet met een inregelafsluiter het waterdebiet worden ingeregeld. Indien men een groep heeft uitgerust met uitsluitend thermostatische radiatorafsluiters, dan dient men een groepspomp te voorzien van een omloop en variabele toerenregeling.
Daarnaast gelden nog aanvullende bepalingen, onder andere met betrekking tot de beveiliging van pompen en het voorkomen van geluidsoverlast. Een schema van de regeling van groepen met radiator- en/of convectorverwarming is te zien in bijlage V.
• Indien de omvang van de Installatie het noodzakelijk maakt kan een transportpomp worden toegepast. Deze pomp dient dan te zijn voorzien van variabele toerenregeling.
• In het geval van luchtbehandelingskasten, luchtverhitters en luchtgordijnen, waarbij er sprake is van gedwongen convectie, dient de regeling zodanig te zijn uitgevoerd, dat bij stilstand van de ventilatormotor de 2-wegklep geslo- ten blijft. Indien de regeling aan de luchtzijde modulerend is uitgevoerd, dan dient deze ook waterzijdig modulerend te worden uitgevoerd, zodat onvoldoende uitkoeling van het warmtedistributiewater voorkomen wordt. Om bevrie- zen van de luchtverhitter te voorkomen kan een thermostatische vorstbeveiliging worden toegepast. Een schema van de regeling van groepen met luchtverwarming is te zien in bijlage VI. Een schema voor de regeling van luchtgor- dijnen is te zien in bijlage VII.
• Bij luchtbehandelingskasten waarbij warmteterugwinning wordt toegepast, dient men rekening te houden met het gevraagde vermogen bij hogere buitentemperatuur dan de ontwerpcondities.
• Vloerverwarmingsinstallaties worden uitgevoerd als meng-injectieregeling. Een terugslagklep in de mengleiding is niet noodzakelijk als in de regeling een begrenzing van de retourtemperatuur is opgenomen. Een schema van de regeling van groepen met vloerverwarming is te zien in bijlage VIII.
• In elke installatie dienen de benodigde goed bereikbare voorzieningen voor inregeling en voor ontluchting en aftap aanwezig te zijn.
• Regelafsluiters moeten tweewegregelafsluiters zijn. Deze tweewegregelafsluiters moeten zijn opgenomen in de retourleiding en moeten in gesloten stand van de klep geheel dicht zijn (zie de diverse schema’s).
Functionele regeltechnische koppeling
De afleverstations werken autonoom en leveren warmte op vraag van de afleverzijde. Deze koppeling komt tot stand met een analoge ingang in de regeltechniek en dient uitgevoerd te worden met een 0…10v signaal waarbij 0v = 0°C en 10 v = 100°C. Van uit de sets van het Bedrijf kan een hoog en een lage urgentie storing gehaald worden. De hoge
urgente melding geeft aan dat de warmtelevering uit deze set niet gegarandeerd is. Geadviseerd wordt deze melding te gebruiken om over te schakelen naar de andere afleverstation indien van toepassing.
Te koppelen contacten per station:
• Vrijgave als paraat stelling (potentiaalvrijcontact
• Warmte vraag 0…10v (0v=0°C en 10v=100°C)
• Storingscontact hoog (potentiaal vrij contact)
• Storingscontact laag (potentiaal vrij wisselcontact)
• Statusmelding secundaireklep (potentiaal vrij contact)
De navolgende regelingen en schakelingen zijn niet toegestaan:
• doorverbonden verdeler-verzamelaar;
• bypass regelingen;
• kortsluitleidingen;
• verdeelregelingen;
• meng-injectieregelingen (waarbij) aanvoerwater in retour water wordt bijgemengd);
• shuntpomp;
• thermische kortsluitingen;
• De regelaar van het Bedrijf kan nimmer als naregeling voor de Contractant, geheel of gedeeltelijk, worden aange- wend. Regeltechnisch zijn er twee volledig gescheiden regelkringen. Wel dient een schakeling te zijn aangebracht die bij uitschakelen van de secundaire installatie (met name de circulatiepomp) de regelklep van het Bedrijf dicht stuurt.
2.3 Warmtapwaterinstallatie primair
Een primaire Afleverstation voor de bereiding van Warmtapwater kan op verzoek van de Contractant /Aanvrager wor- den geplaatst. Het Bedrijf plaatst in dit geval een warmtewisselaar doorstroom apparaat met een primaire regelinstalla- tie.
De leveringsgrens van het warmtapwater is te allen tijde direct op de warmtewisselaar. Op de leveringsgrens levert het Bedrijf
2.4 Benodigde informatie
Benodigde informatie bij primaire aansluitingen
De Contractant dient er zorg voor te dragen dat de onderstaande gegevens volledig en minimaal 20 weken voor start uitvoering van de werkzaamheden aan het Bedrijf worden toegezonden, zodat de warmtelevering op de gewenste tijd kan worden gerealiseerd
Bouwkundige gegevens (1x):
• situatietekening van het project (bij voorkeur 1:500) met name uitgiftegrens, te leggen kabels en leidingen;
• bestrating en groenvoorziening zijn van belang;
• plattegrond van niveau begane grond (bij voorkeur 1:50);
• doorsnedetekening ter plaatse van de Opstellingsruimte voor het Afleverstation (in verband met invoer van de primaire leidingen);
• funderingstekening (bij voorkeur 1:50);
• palenplan;
• bouwplanning.
• warmteverliesberekening;
• ontwerpuitgangspunten;
• waterzijdig principeschema;
• volledig overzicht van de principiële werking en regeling van de installatie;
• vermogen en waterdebiet per groep;
• leidingnetberekening en inregelstaten
• ontwerptemperatuurniveaus van de toegepaste verwarmingslichamen;
• berekening van het maximum moment verbruik van warmtapwater van 60°C conform ISSO-publicatie 44
De informatie dient 1x digitaal (dwg en pdf) aangeleverd te worden. Alle tekeningen dienen te zijn voorzien van relevan- te maatvoeringen.
Op tekeningen moet duidelijk zijn aangegeven:
• de naam van de aanvrager en/of Contractant;
• het volledige adres en de bestemming van het perceel waarin de werkzaamheden zullen worden verricht;
• de naam en het volledige adres van de installateur die de werkzaamheden verricht.
Overige benodigde gegevens:
• indien aanwezig rapportage bodemkwaliteit op de kavel (bij nieuwbouw verplicht);
• bij bestaande bouw voor 1992 (asbestinventarisatierapport).
3 SECUNDAIRE AANSLUITING
Voor een schematische weergave van Primaire en Secundaire aansluitingen zie bijlage III.
3.1 Wijze van aansluiten
3.1.1 Regelstation en secundaire netten
De secundaire aansluitingen worden van warmte voorzien vanuit een Regelstation. De plaats van de Opstellingsruimte van het Regelstation wordt door het Bedrijf in overleg met de Contractant (of de projectontwikkelaar) bepaald. Bij hoog- bouw wordt de Opstellingsruimte inpandig aangelegd. De bouwkundige ruimte wordt in dat geval door de Contractant om niet ter beschikking gesteld. (Zie 1.5.5) en moet voldoen aan de voorwaarden in 1.7.1 t/m 1.7.18. Bij grondgebonden woningen wordt de bouwkundige ruimte ingepast in de planvorming en wordt op verzoek van het Bedrijf de realisatie door de Contractant ontwikkelaar gefaciliteerd.
In het Regelstation wordt het secundaire net via een warmtewisselaar op het primaire net aangesloten.
Het aantal warmtewisselaars, en daarmee het aantal druktrappen wordt door het Bedrijf in overleg met de Contractant bepaald. De installaties in het Regelstation behoren tot het warmtenet van het Bedrijf. Zie bijlage IX.
Vanuit de Opstellingsruimte worden de leidingen naar de meterkasten aangelegd. Om de aanleg van deze leidingen mogelijk te maken moet de Contractant bouwkundige voorzieningen verzorgen zoals genoemd in 3.4, 3.5 en 3.6. De leidingen naar de meterkasten maken deel uit van het warmtenet van het Bedrijf.
3.1.2 Meterkasten
Een secundaire woningaansluiting wordt door het Bedrijf aangebracht in de meterkast. In de meterkast wordt de afleverset geplaatst waarmee de verwarmingsinstallatie indirect d.w.z. via een warmtewisselaar op het secundaire net aangesloten en wordt koud water via een warmtewisselaar opgewarmd. In de afleverset wordt tevens de warmtemeter geplaatst. De afleverset en de aansluitbeugel maken deel uit van het warmtenet van het Bedrijf. De installatie van de Aanvrager dient aan te sluiten op de door het Bedrijf aangebrachte leveringspunten. Een schema van de meest voorko- mende afleverset is opgenomen als bijlage X, een tekening van de aansluitbeugel als bijlage XI.
Naast de in de IWUN richtlijnen aangegeven aansluitwijze via een mantelbuis zal bij rijtjeswoningen gekozen worden voor aansluitingen vanuit de kruipruimte, zie 3.4
Indien het gebouw hoger is dan 35 meter dan zal er een PN10 verdeel- en stijgleidingennet worden toegepast. Indien het gebouw hoger is dan 70 meter dan dient er een bredere stijgschacht te worden opgenomen dan voorgeschreven is in de IWUN richtlijnen. Dit om expansievoorzieningen en het toepassen van meerdere druktrappen mogelijk te maken.
Meterkasten die van buiten de woning af toegankelijk zijn, moeten zijn voorzien van een afsluitbare deur.
Een secundaire bedrijfsaansluiting behoeft een andere meterkast. Hiervoor is de meterkast in bijlage XII van toepas- sing. Van alle secundaire bedrijfsaansluitingen dienen in de ontwerpfase van het project alle meterkasten gedefinieerd te worden, hetgeen inhoudt dat het aantal en de plaats van de meterkasten op een gemaatvoerde tekening vermeld staan. Ontbreken deze gegevens dan kunnen geen secundaire aansluitingen gerealiseerd worden.
Voor zaken waarvoor in de IWUN richtlijnen geen bepalingen zijn opgenomen, geldt de NEN 2768.
3.1.3 Afwijkende meterkasten
In bijzondere gevallen kunnen door het Bedrijf nadere eisen worden gesteld. De afmetingen van de meterkast dienen te worden vergroot, indien de te plaatsen toestellen dit vereisen.
Bij toepassing van zogenaamde dubbele meterkasten, die zich onder meer in de woningbouw kunnen voordoen, als twee naast elkaar ontworpen woningen ten opzichte van elkaar gespiegeld zijn, dient nader overleg met het Bedrijf te worden gepleegd.
Nader overleg met het Bedrijf dient voorts te worden gepleegd in gevallen, waarin aan de aard van de energielevering speciale eisen worden gesteld, zoals dit onder meer bij ouderen of woningen voor minder validen kan voorkomen. Een aangepaste uitvoering van de meterkast is dan noodzakelijk, waartoe nadere gegevens door het Bedrijf worden verstrekt.
Indien naar het oordeel van het Bedrijf noodzakelijk wordt door Contractant, met het oog op de regeling van de Afle- verset een dubbele 230V wandcontactdoos met randaarde in de meterkast om niet ter beschikking gesteld.
Ter plaatse van de leidingkoker moet in de vloer en in het plafond een sparing aangebracht worden van 150 x 350 mm of 2 x een pvc-mantelbuis rond 125 mm voor de leidingen van het warmtenet, zoals aangegeven in bijlage XIII.
3.2.1 Omvang en leveringscondities van de aansluiting
a. Op basis van de aansluitwaarde wordt door het Bedrijf het Regelstation druk(verschil) regelaars, warmtewisselaar en circulatiepomp) en de secundaire leidingen (inclusief instelstanden van strangafsluiters), gedimensioneerd.
b. In het algemeen wordt bij secundaire aansluitingen voor ruimteverwarming met een aansluitwaarde tot maximaal 20 kW per woning gerekend. Grotere aansluitwaarden worden gerealiseerd na overleg met en toestemming van het Bedrijf. De meerkosten worden in rekening gebracht bij de Contractant.
c. Door het Bedrijf wordt warmte geleverd, waarbij water als overdrachtsmedium wordt gebruikt met een tempera- tuur volgens de stooklijn.
d. De aanvoerdruk op het punt van levering (voor de warmtewisselaar aan de zijde van het Bedrijf) bedraagt maximaal 1000 kPa (PN10). De werkdruk van de CV-installaties aan de Aanvragerzijde van de warmtewisselaar bedraagt maxi- maal 600 kPa (PN6). De CV-installatie moet afgeperst worden op een druk van tenminste 1,5 x de werkdruk. Voor hoogbouw zie 3.5 In geval van hoogbouw wordt de maximum druk in overleg vastgesteld.
e. Het drukverschil tussen aanvoer en retour ter plaatse van de leveringsgrens zal door het Bedrijf op een in de afle- verset opgenomen circulatiepomp worden ingesteld op waarde tussen 5-40 kPa. De instelwaarde wordt in overleg met de klant/installateur voorafgaand aan start werkzaamheden vastgesteld.
3.2.2 Ontwerpeisen verwarmingsinstallatie
a. De verwarmingsinstallatie dient te zijn ontworpen en ingeregeld volgens de voorschriften in 1.4.1 en 1.4.2 zodanig dat de vereiste binnentemperaturen gerealiseerd kunnen worden én dat de woning/-bedrijfsruimte binnen de norm tijd kan worden opgewarmd vanuit een weekend- of nachtverlaging.
b. De installatie dient zodanig te worden ontworpen en geregeld, dat een minimale retourtemperatuur, ten hoogste overeenkomstig de stooklijn (zie 1.6.2), ontstaat.
c. De installatie dient te zijn uitgevoerd als 2-pijpsysteem.
d. De totaaldruk in de installatie wordt bij hoogbouw per project bepaald en is het gevolg van de statische hoogte van de verwarmingsinstallatie en de opvoerhoogte van de circulatiepomp en zal max. 600 kPa bedragen. Het Be- drijf bepaalt de toelaatbare totaaldruk en de eventuele verdeling in meerdere drukzones. Indien in hoogbouw situaties meer groepen door Contractant worden gevraagd dan voor deze druk noodzakelijk, worden de meerkosten in reke- ning gebracht aan de Contractant. De installateur dient zich hierover bij het Bedrijf te informeren.
e. In de meterkast wordt door Aanvrager in de CV-installatie van de woning aangebracht:
• Een expansievat met voldoende inhoud voor de woninginstallatie op de CV-retourleiding
• Een vul en aftap voorziening op de CV- retourleiding
• Een veerveiligheid op de CV-aanvoerleiding
• Een afvoervoorziening op het riool met stankslot t.b.v. de veerveiligheid (en de inlaatcombinatie)
De Aanvrager is verantwoordelijk voor het op druk houden en, indien nodig, bijvullen van de eigen CV-installatie. Bijvul- len dient met drinkwater zonder toevoegingen te gebeuren.
De maximum beveiligingsdruk is 6 bar.
3.2.3 Ontwerpeisen naregeling
a. De Aanvrager verzorgt de hoofdregeling van de verwarmingsinstallatie d.m.v. een Aan/Uit thermostaat voorzien van potentiaalvrij contact, of OpenTherm thermostaat, Inclusief de bedrading tussen de thermostaat en de Afleverset. Tijdens warmtevraag moet contact gesloten zijn. De thermostaat keuze gebeurt in overleg met het Bedrijf.
b. In elke installatie dienen de benodigde goed bereikbare voorzieningen voor inregeling en voor ontluchting en aftap aanwezig te zijn.
c. De volgende na-regelsystemen mogen worden toegepast:
• Een naregeling op basis van thermostatische radiatorafsluiters, zoals weergegeven in bijlage XIV. Alle ver- war- mingslichamen moeten zijn voorzien van dubbel instelbare thermostatische radiatorafsluiters, dubbel instelbare voetventielen of dynamische radiator-inregelventielen.
• Een naregeling op basis van een meng-injectieregeling met regelklep met servomotor en kamerthermostaat, zoals weergegeven in bijlage XV.
d. De naregeling van een secundaire aansluiting van een Bedrijfsperceel dient te voldoen aan de ontwerpeisen voor secundaire woningaansluitingen.
3.2.4 Materialen
a. Verdeel- en verzamelsetjes mogen conform NEN 2768 niet in een standaard meterkast worden geplaatst. In het geval van een ver- brede meterkast dient een opstellingstekening vooraf door het Bedrijf beoordeeld te worden.
b. Xxxxx aan gebruikte materialen zijn aangegeven in hoofdstuk 1.4.
3.3 Tapwaterinstallatie
3.3.1 Drukverlies
Bij het ontwerp van de Warmtapwaterinstallatie moet rekening gehouden worden met een drukval van maximaal 30kPa in de Afleverset.
3.3.2 Leveringscondities warmtapwatervoorziening
Bij warmtapwater is het uitgangspunt levering van nominaal 60°C aan het toestel. Warmwater wordt door het Bedrijf bereid in de meterkast van de woning. De temperatuur van het geleverde warmtapwater bedraagt 60°C (+3°C; -3°C). Het maximale debiet op de leveringsgrens is afhankelijk van het met de Aanvrager overeengekomen comfortniveau. De volgende comfortklassen zijn mogelijk:
• 7,5 liter 60°C /minuut *
• 9,0 liter 60°C /minuut
• 12,5 liter 60°C /minuut
* Comfortklasse 7,5 liter 60°C /minuut is de standaardsituatie. Andere comfortklassen kunnen tegen meer prijs geleverd worden. Indien er een hogere comfortklasse door Aanvrager gewenst is, worden hier per project nadere afspraken over gemaakt. De tolerantie op het debiet bedraagt ca. ± 0,1 l/min. De overige prestaties van de afleverset, zoals wachttijd aan het toestel, tapdrempel e.d. voldoen aan de landelijke en Europese normering (GIW, Gastec CW1 en NEN-EN 13203).
3.3.3 Ontwerpeisen Warmtapwaterinstallatie
Contractant sluit de leidingen voor warm en koud water aan en verzorgt de levering en plaatsing van de inlaatcom- binatie en de bijbehorende lekwatervoorziening. De inlaatcombinatie behoort na oplevering tot de installatie van de Contractant. De lekwatervoorziening dient met een zwanenhals aangesloten te worden op het riool.
Het ontwerp van de Warmtapwaterinstallatie dient minimaal te voldoen aan de door contractant gekozen comfortklasse volgens de geldende normeringen, rekening houdend met de voordruk van plaatselijke drinkwaterbedrijf, eventuele optie keuze tot verhoging van de comfort-klasse.
3.4 Voorzieningen in het geval van bloksgewijze eengezinswoningen/bedrijfsruimten
3.4.1 Secundaire terreinleidingen
Leidingen van het Bedrijf die door particuliere grond lopen, zullen moeten worden gedoogd.
3.4.2 Leidingen in de kruipruimte
De secundaire verdeelleidingen zijn gelegen in de kruipruimte. Onder alle woningen/ bedrijfsruimten en eventuele tussenliggende garages, dienen kruipruimtes van minimaal 600 mm hoogte aanwezig te zijn, waarbij elke beuk bereik- baar moet zijn door middel van een kruipluik van minimaal 800 x 600 mm. De kruipruimte dient vrij van grondwater te worden gehouden door middel van een drainagesysteem aangesloten op het gemeentelijk drainagesysteem, tenzij het Bedrijf anders bepaalt. De leidingloop en toegang tot de leidingen moet vrij van obstakels zijn. Met name met de aanleg van rioleringen dient men rekening met de secundaire leidingen te houden. Voor de aanleg van de leidingen moeten waar nodig twee sparingen van 200mm worden voorzien in de funderingsbalk, zoals weergegeven in bijlage XVII.
De plaats van de sparingen worden bepaald door het Bedrijf na overleg met de bouwaannemer/ constructeur.
Het Bedrijf levert indien brandwerende doorvoeringen worden geëist brandwerend isolatiemateriaal. Contractant dient de sparing brandwerend af te werken.
De kruipruimte dient geventileerd te worden volgens de eisen uit het bouwbesluit.
De Contractant dient de aanleg van de warmteleiding in zijn planning op te nemen, met name Secundaire leidingaanleg in de kruipruimte kan de bouwplanning beïnvloeden. Omtrent de vereiste voorbereidingstijd dient de Contractant tijdig met het Bedrijf contact op te nemen.
3.5 Voorzieningen in geval van gestapelde woningen
3.5.1 Stijgkokers
De benodigde stijgkokers zijn aangegeven in de laatste versie van de IWUN-richtlijnen.
Het Bedrijf levert indien brandwerende doorvoeringen worden geëist brandwerend isolatiemateriaal. Contractant dient de sparing brandwerend af te werken.
Op verdiepingen, waar geen aansluitingen op leidingen van het Bedrijf nodig zijn, kan de contractant de meterkast zelf weglaten, en de stijgruimte als schacht door laten lopen. Deze schacht sluit u af met een wegneembaar paneel, waarin u zowel aan de bovenzijde (op 200 mm van de bovenkant) als aan de onderzijde (op 200 mm van de onderkant) een niet afsluitbaar rooster met een vrije doorlaat van tenminste 200 cm2 plaatst.
3.5.2 Secundaire binnenleidingen
De secundaire leidingen worden op het begane grondniveau aangelegd. De afmetingen van de balk of wand sparingen dienen te voldoen aan de laatste versie van de IWUN-richtlijnen. De leidingen mogen boven verlaagde plafonds liggen, op voorwaarde dat de leidingen te allen tijde eenvoudig bereikbaar zijn.
Met betrekking tot leidingen en kabelbanen gelegen onder de secundaire leidingen dient men rekening te houden met een goede bereikbaarheid, kabelbanen gelegen in de lengterichting onder leidingen van het Bedrijf zijn niet toegestaan.
Er mogen geen voorzieningen aan of op leidingen van het Bedrijf worden aangebracht.
3.5.3 Verdieping zonder aansluiting
Op verdiepingen, waar geen aansluitingen op leidingen van het Bedrijf nodig zijn, kan de contractant de meterkast zelf weglaten, en de stijgruimte als schacht door laten lopen. Deze schacht sluit Contractant af met een wegneembaar paneel, waarin zowel aan de bovenzijde (op 200 mm van de bovenkant) als aan de onderzijde (op 200 mm van de on- derkant) een niet afsluitbaar rooster met een vrije doorlaat van tenminste 200 cm2 wordt geplaatst.
3.6 Voorzieningen in het geval van vrijstaande woningen en grondgebonden woningen zonder kruipruimte
3.6.1 Vrijstaande woningen, 2 onder 1 kap en grondgebonden woningen zonder kruipruimte worden individueel aangesloten vanuit de openbare weg. De aansluiting vindt plaats middels PVC invoer mantelbuizen in de meterkast.
3.6.2 De Contractant stelt de voor de aansluiting benodigde kunststof mantelbuizen tweemaal 110 x 3,2 mm om niet ter be- schikking. De straal van de bochten mantelbuizen wordt in overleg met het Bedrijf vastgesteld. De mantelbuizen dienen 2 cm boven de afdekvloer uit te steken i.v.m. lekkages van buitenaf.
De mantelbuizen lopen vanaf de meterkastvloer tot aan de grens van de openbare weg. De mantelbuizen dienen om de warmteleidingen van het Bedrijf door te voeren, en worden door Contractant tijdig in de bouwfase aangebracht.
3.6.3 De lengte van de aansluiting bedraagt maximaal 10 m gerekend vanaf de hoofdleiding in de openbare weg tot de me- terkast in de woning. Voor grotere lengten worden meerkosten door het Bedrijf in rekening gebracht bij de Contractant.
De Contractant dient er zorg voor te dragen dat de onderstaande gegevens volledig en minimaal 13 weken voor start uitvoering van de werkzaamheden aan het Bedrijf worden toegezonden, ten einde onze voorbereidingen op de warmte aanvraag te kunnen afstemmen.
Bouwkundige gegevens (2x):
• situatietekening van het project (bij voorkeur 1:500) met name uitgifte grens, te leggen kabels en leidingen, bestra- ting en groenvoorziening is van belang;
• plattegrond van niveau begane grond (bij voorkeur 1:50);
• plattegrond van iedere afwijkende verdieping;
• doorsnedetekening;
• funderingstekening (bij voorkeur 1:50);
• palenplan;
• bouwplanning, met inplanning warmtedistributiewerkzaamheden.
• Installatiegegevens (2x):
• warmteverliesberekening;
• ontwerpuitgangspunten;
• leidingnetberekening en inregelstaten van de verwarmingsinstallatie;
• waterzijdig principeschema;
• projectietekening met plaats radiatoren en leidingloop;
• toegepaste naregeling;
• staat van radiatoren, convectoren en luchtverwarmingsapparatuur met vermelding van fabrikaat, type en waterde- biet.
• overzicht met toegepaste materialen;
• aantal tapeenheden van 60°C;
• isometrisch overzicht van de Warmtapwaterinstallatie, alsmede een opgave van het drukverlies en tapwatervraag.
De informatie dient 1x digitaal (dwg en pdf) en 1x normale afdruk aangeleverd te worden. Alle tekeningen dienen te zijn voorzien van relevante maatvoering. Op tekeningen moet duidelijk zijn aangegeven:
• de naam van de aanvrager en/of Contractant;
• het volledige adres en de bestemming van het perceel waarin de werkzaamheden zullen worden verricht;
• de naam en het volledige adres van de installateur die de werkzaamheden verricht.
Overige benodigde informatie:
• rapportage bodemkwaliteit binnen de kavelgrenzen;
• asbestinventarisatierapport bij panden met een bouwjaar voor 1992.
Op basis van de ontvangen gegevens worden de sparingen voor het verdeelnet in de kruipruimte geprojecteerd. Dit verdeelnet dient altijd toegankelijk te zijn (d.m.v. kruipluiken in de begane grond vloer volgens art. 34.2). Dit geprojec- teerde verdeelnet wordt vervolgens ter goedkeuring van de maatvoering en opgegeven sparingen opgestuurd naar de projectontwikkelaar. Na goedkeuring van de projectontwikkelaar vindt in overleg met de aannemer de aanleg van het verdeelnet plaats. Het tijdstip van aanleg wordt aan de hand van de bouwplanning vastgesteld, waarbij bepalend is dat de fundering met de benodigde sparingen gestort is en de bega- ne-grond vloer nog niet is aangebracht. De aannemer verzorgd de meterkast vloerplaat overeenkomstig de IWUN-richtlijnen voor woningen met een warmteaansluiting.
3.8.1 Start montage
De montage mag niet eerder beginnen dan na datum ontvangst van de door het Bedrijf afgegeven akkoordverklaring. Het Bedrijf neemt hiermede generlei verantwoording of aansprakelijkheid op zich.
3.8.2 Montage tijdens de bouw
Leidingen in de kruipruimte bij rijwoningen (bij vrijstaande, 2/1 kapwoningen geschiedt de invoer tijdens de afbouwfase) worden door het Bedrijf aangelegd voor het aanbrengen van de begane grondvloer door de Contractant. Contractant houdt in zijn werkplanning rekening met deze werkzaamheden. Contractant installeert voor het aanleggen van de leidingen het drainagesysteem van de kruipruimtes, stelt dit in Bedrijf en draagt zorg voor het in stand houden hiervan. Tevens dient er rekening gehouden te worden dat de leidingen worden gebeugeld. Dit kan pas gebeuren wanneer alle kanaalplaten van de beuk liggen (behalve de laatste i.v.m. bereikbaarheid voor de monteur). Ook hier dient rekening mee te worden gehouden in de planning.
Na het aanbrengen van de begane grondvloer door de Contractant bevestigt het Bedrijf de leidingen aan de vloer en in de sparing. De Contractant draagt er zorg voor dat deze leidingen in het bouwproces niet beschadigd worden.
Stijgleidingen bij hoogbouw worden door het Bedrijf tijdens de ruwbouw, waarbij de meterkastwanden nog niet zijn aangebracht, in overleg met de Contractant aangebracht. Contractant houdt in zijn werkplanning rekening met deze werkzaamheden. Bij aansluiten vanuit de straat draagt de Contractant zorg voor een tracé dat tijdig vrij van obstakels beschikbaar is.
De Contractant draagt er zorg voor dat het tracé voor de terreinleidingen van de Opstellingsruimte van het Regelstation naar de woningen tijdig vrij van obstakels beschikbaar is.
Het moment van plaatsing van de montagebeugel voor de afleverset wordt in overleg tussen contractant en de opzich- ter/uitvoerder van het Bedrijf bepaald.
Het moment van plaatsing van de afleverset wordt in overleg tussen contractant en de opzichter/uitvoerder van het Bedrijf geplaatst, mits naar oordeel van het Bedrijf is voldaan aan de door het Bedrijf gestelde voorwaarden.
3.8.3 In bedrijf stellen van installaties
a. Na montage moet de installatie beproefd worden op sterkte en dichtheid door middel van afpersen met leiding- wa- ter op een druk overeenkomstig het gestelde in 2.1 t/m 2.3 en 3.1 t/m 3.2.
b. Na beproeving op dichtheid moet de installatie grondig doorgespoeld worden met leidingwater(drinkwater). De filters in de Afleverset moeten daarna door het Bedrijf worden gereinigd. De installatie moet vol water blijven staan.
c. Na beproeving en spoelen wordt de installatie door het Bedrijf gecontroleerd. Indien de installatie in orde bevonden is wordt deze, na plaatsing van de Afleverset, door de vertegenwoordiger van het Bedrijf inbedrijf- gesteld. Hierbij dient het formulier “checklist Verzoek tot plaatsing Afleverset’ tijdig door de Contractant ingeleverd te zijn bij het Bedrijf.
d. De centrale verwarmingsinstallatie en de Warmtapwaterinstallatie dienen door de installateur hydraulisch ingere- geld te worden overeenkomstig de door hem opgestelde inregelstaten. De installateur dient op overtuigende wijze aan te tonen dat de hydraulische inregeling goed is uitgevoerd.
e. De regelinstallatie(s) van de centrale verwarmingsinstallatie(s) en de Warmtapwaterinstallatie(s) dienen ingesteld te worden conform de uitgangspunten van het installatieontwerp.
f. Door de installateur moet een bedienings- en onderhoudsvoorschrift worden gemaakt t.b.v. de Contractant van de installatie.
4 INBEDRIJFNAME VAN DE AANSLUITING
4.1 Vóór het in bedrijf nemen van de verwarmingsinstallatie dient de overeenkomst voor levering van Warmte afgesloten te zijn, of de aanvraag levering warmte tijdens bouwwerkzaamheden dient te zijn ingediend. De montagewerkzaamheden moeten gereed zijn en de installatie moet door Contractant op sterkte en dichtheid met water zijn getest.
4.2 Het vullen van de verwarmingsinstallatie met verwarmingswater uit de aansluiting na de werkzaamheden als bedoeld in 4.1 en vóór het in bedrijf nemen van de verwarmingsinstallatie, mag slechts plaatsvinden onder toezicht van een vertegenwoordiger van het Bedrijf. Dit geldt tevens voor het in bedrijf nemen na iedere aftapping van de verwarmings- installatie. Na het vullen moet de installatie met verwarmingswater worden gespoeld door de aanvrager/verbruiker.
4.3 De koud -en Warmtapwaterinstallaties moeten vóór het in bedrijf nemen van Afleverset conform de voorschriften van het lokale waterleidingbedrijf voor drinkwaterinstallaties in bedrijf zijn gesteld en gereed zijn voor gebruik. Er moet minimaal 1 warmwater tappunt aanwezig te zijn om de Afleverset te kunnen controleren.
5 CONTROLE EN INSPECTIE
5.1 Algemene bepalingen
5.1.1 Het Bedrijf is te allen tijde bevoegd, doch niet verplicht, te controleren of de Installatie of een gedeelte daarvan, voldoet aan het bepaalde in of krachtens deze aansluitvoorwaarden. Contractant dient op overtuigende wijze aan te kunnen tonen dat de Installatie is ingeregeld (door middel van inregelstaten.
5.1.2 Bij een controle van nieuwe Installaties en van uitbreiding, wijziging of vernieuwing van bestaande Installaties, brengt het Bedrijf aan de installateur c.q. Contractant geen kosten in rekening.
5.1.3 Indien bij de controle blijkt dat een Installatie of een gedeelte daarvan niet voldoet aan het bepaalde in of krachtens deze aansluitvoorwaarden, bestaat de mogelijkheid dat de installateur c.q. Contractant schriftelijk wordt geïnformeerd omtrent de geconstateerde gebreken.
5.1.4 Indien een installateur c.q. opdrachtgever bezwaren heeft tegen de, op grond van een controle, verlangde wijzigingen kan hij deze bezwaren, binnen acht dagen nadat hij van de verlangde wijzigingen in kennis is gesteld, schriftelijk bij het Bedrijf ter kennis brengen. Indien de installateur c.q. Contractant van deze mogelijkheid geen gebruik maakt binnen deze gestelde termijn, wordt hij geacht geen bezwaren te hebben.
5.1.5 De installateur dient aan het Bedrijf te melden dat de vereiste wijzigingen zijn doorgevoerd.
5.2 Uitvoeren van de controle
5.2.1 De installateur of diens gemachtigde, die ter zake deskundig moet zijn, is indien het Bedrijf zulks verlangt, verplicht bij een controle of hercontrole aanwezig te zijn.
5.2.2 De installateur moet kosteloos aan het Bedrijf de door het Bedrijf verlangde hulp verlenen, opdat een goede controle of hercontrole van de installatie of een gedeelte daarvan, mogelijk is. Deze hulp kan bestaan uit het ter beschikking stellen van personen of goederen, zoals gereedschappen en instrumenten, nodig voor een beproeving van de installatie.
5.2.3 Indien een controle of hercontrole niet of onvoldoende kan worden uitgevoerd omdat de installateur niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge het bepaalde in voorgaande leden van dit artikel, behoudt het Bedrijf zich het recht voor de kosten voor een hercontrole bij de installateur in rekening te brengen.
6 SLOTBEPALINGEN
6.1 Naleving
Het Bedrijf kan door middel van een gemotiveerd verzoek verlangen dat de Contractant aantoont dat aan het gestelde in deze aansluitvoorwaarden is voldaan.
6.2 Afwijking
In bijzondere gevallen zullen in overleg tussen partijen afwijkingen van het bepaalde in of krachtens deze aansluitvoor- waarden worden toegestaan. Deze afwijkingen, bijvoorbeeld tijdelijke aansluitingen, worden schriftelijk tussen partijen vastgelegd en geaccordeerd door daartoe vertegenwoordigingsbevoegde personen.
6.3 Uitleg
Omtrent de uitleg van het bepaalde in of krachtens deze aansluitvoorwaarden, alsmede in die gevallen waarin deze aansluit- voorwaarden niet voorzien, beslist het Bedrijf.
6.4 Aansprakelijkheid
Ten aanzien van de aansprakelijkheid en de uitsluiting daarvan is het bepaalde in de tussen partijen overeengekomen (hoofd) overeenkomst van toepassing en bij gebreke daarvan hetgeen in het betreffende artikel over aansprakelijkheid in de toepasselijk verklaarde algemene leveringsvoorwaarden warmte van HVC Energie onverkort van toepassing.
6.5 Titel
Deze aansluitvoorwaarden kunnen worden aangehaald onder de titel ”Aansluitvoorwaarden Warmte HVC 2023“.
6.6 Inwerkingtreding en toepasselijkheid
Deze aansluitvoorwaarden treden in werking met ingang van 01-01-2023 en zijn van toepassing op de aansluitingen op de door het Bedrijf geëxploiteerde/- beheerde en te exploiteren/te beheren warmtenetten van het Bedrijf. Met ingang van die datum vervallen de tot dan geldende aansluitvoorwaarden die betrekking hebben op de aansluitingen op de door het Bedrijf geëxploiteerde/ -beheerde en te exploiteren/ beheren warmtenetten.
Deze aansluitvoorwaarden liggen bij het Bedrijf ter inzage en zijn aldaar op aanvraag kosteloos verkrijgbaar of te down- loaden via xxx.xxx.xx
6.7 Overgangsbepaling
Voor installaties die, op het tijdstip waarop deze aansluitvoorwaarden in werking treden, reeds op het warmtenet van het Bedrijf zijn aangesloten, kan het Bedrijf onder door het Bedrijf vast te stellen voorwaarden en voor een door het Bedrijf vast te stellen termijn geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het bepaalde in of krachtens deze aansluit- voorwaarden.
6.8 Wijzigingen van deze aansluitvoorwaarden
6.8.1 Deze aansluitvoorwaarden en de op grond daarvan van toepassing zijnde voorschriften en regelingen kunnen door het Bedrijf worden gewijzigd.
6.8.2 Wijzigingen gelden ook ten aanzien van reeds bestaande overeenkomsten. Indien en voor zover deze wijzigingen ertoe zouden leiden dat een reeds bestaande verwarmingsinstallatie en/of Warmtapwaterinstallatie welke voldeed aan deze of een vorige versie van deze aansluitvoorwaarden, dat na de wijziging niet meer zouden doen, dan treden de daarop betrekking hebbende wijzigingen pas in op het moment dat de installatie gewijzigd wordt. Indien een verbruiker/ aan- vrager een wijziging niet wenst te accepteren, kan hij de overeenkomst opzeggen overeenkomstig het bepaalde in de Algemene voorwaarden van HVC Energie.
Bijlage IA aanvoer -en retourtemperaturen cv woningen/kleinverbruik
Woningen type B (bestaande bouw) | |
Woningen type C (nieuwbouw) |
Bijlage IB aanvoer -en retourtemperaturen bedrijven/grootverbruik
Watertemperaturen Grootverbruiker type M CV-zijdige ontwerptemperatuur Radiatoren 70/40 °C In HT en MT gebieden | |
Watertemperaturen Grootverbruiker type N CV-zijdige ontwerptemperatuur Radiatoren 50/30 ° C In HT en MT gebieden |
Watertemperaturen Grootverbruiker type P CV-zijdige ontwerptemperatuur Luchtverwarming 70/40 55/40 of 50/35 °C Uitsluitend Ventilatie systemen in HT en MT gebieden Luchtgordijnen alleen na goedkeuring HVC | |
Watertemperaturen Grootverbruiker type Q CV-zijdige ontwerptemperatuur alleen vloerverwarming 35/25 °C |
Watertemperaturen Grootverbruiker type R Ontwerptemperatuur warmtapwater met aparte warmtapwater warmtewisselaar (doorstroomprincipe) zonder circulatie. Warmtap- water 60/10°C Maximale afwijkingen WTW temperatuur in de winter +3°C/-2°C en in de zomer +3°C/-5°C | |
Watertemperaturen Grootverbruiker type S Ontwerptemperatuur warmtapwater met aparte warmtapwater warmtewisselaar (doorstroomprincipe) met circulatieleiding van klant Warmtapwater 60/10 °C, Retour circulatieleiding 60 °C door Con- tractant te leveren onderhouden en beheren. Maximale afwijkingen WTW temperatuur in de winter +3°C/-2°C en in de zomer +3°C/-5°C |
Watertemperaturen Grootverbruiker type T Ontwerptemperatuur warmtapwater met Boiler in CV-groep Warmtapwater 65/10 °C, Boilers uitsluitend in HT gebieden Alleen na goedkeuring HVC |
Bijlage II schematische weergave warmtelevering en demarcatie
PI
Bijlage III primaire en secundaire aansluitingen
WARMTENET
Regelstation secundaire aansluiting
Warmteproductiemiddel
Afleverstation primaire aansluiting
Installatie contractant / afnemer
Meterkast secundaire aansluiting
Installatie contractant / afnemer
Leveringsgrens
Bijlage IV schema primaire aansluiting verwarming
HVC is een handelsnaam van HVC Energie B.V.
WARMTENET HVC AFLEVERSTATION HVC
AANVOER
AFLEVERSTATION HVC KLANTINSTALLATIE
AANVOER
OPTIONEEL
+ +
RETOUR
WARMTENET HVC
AFLEVERSTATION HVC
AFLEVERSTATION HVC KLANTINSTALLATIE
RETOUR
+ +
38
Bijlage V schema voorbeeld radiatorgroep
TT
TT
TI
TI
M
Aanvoer van afleverstation
CV-installatie
Retour naar afleverstation
PI
Weersafhankelijke regelaar
NOORDGEVEL
Bijlage VI principeschema luchtverwarmingsgroep
TTa
Ventilator uit verwarmingsklep dicht
TT
TC
TTa
TI
TI
TT
M
Aanvoer van afleverstation
CV-installatie
Retour naar afleverstation
PI
Bijlage VII principeschema luchtgordijn
TC
TT
Ventilator uit verwarmingsklep dicht
TC
M
TT
PI
Bijlage VIII principeschema vloerverwarming
TT
TI
TI
TT
TC
M
TT
PI
TT
TC
TT
TT
M
Bijlage IX principeschema secundaire aansluiting
Bijlage X schema afleverset woningaansluiting
TT
TC
TT
RA
RA
TT
TT
PI
PT
Bijlage XI meterkastbeugel
R.S.V. A.S.V. K.W. W.W. A. C.V. R. C.V.
Laagbouw 420 Hoogbouw 1100
800
2000
≥ 2200
800
2000
≥ 2200
250
150
≥ 1100
SV
I
Vrije doorgang 700 x 2050
≥ 1100
≥ 500
A
150
I
SV
I
SV
250
A
Bijlage XII meterkasten bedrijfsaansluiting
I | SV | I |
800
2000
≥ 2200
800
2000
≥ 2200
≥ 1100
SV
I
Vrije doorgang 700 x 2050
≥ 500
≥ 1100
A
I
SV
I
SV
SV
SV
I
I
250
A
500
≥
250
≥ 500
Bijlage XIII muurdoorvoeringen nieuw en bestaand
L
L
Conlit 150 U
Rockwool 810
Brandwerende afwerking door opdrachtgever
Conlit 150 U
Brandwerende afwerking door opdrachtgever
Rockwool 810
≥ 150mm
L
L
≥ 100mm
Bijlage XIV woninginstallatie met thermostatische radiatorventielen
De temperatuur van de afleverset is instelbaar bij een indirecte set
TC
TC
TC
Aanvoer van afleverset
Retour naar afleverset
PI
Kamerthermostaat
Bijlage XV woninginstallatie met vloerverwarming
Instelbaar debiet
De temperatuur van de afleverset is instelbaar bij een indirecte set
Zoneregeling of
kamerthermostaat aansluiten op afleverset
Aanvoer van afleverset
Retour naar afleverset
PI
200
Bijlage XVI verdeelleidingen in funderingen kruipruimten en verdeelleidingen beganegrond i.G.V. Gestapelde bouw
ONDERKANT GEISOLEERDE VLOER
Leidingbeugel in aftakking
A
R
Aftakleidingen naar meterkast
200
200
350
Kruipruimte hoogte Min. 500
250
PLAATS SPARINGEN IN BALK IN OVERLEG MET DE CONSTRUCTEUR / AANNEMER / HVC
ONDERKANT GEISOLEERDE 1E VERDIEPINGSVLOER
Leidingbeugel in aftakking
A
R
Min. 120
Aftakleidingen naar meterkast
200
200
350
Min. 000
XXXXXX XXXXXXXXX IN BALK OF WAND IN OVERLEG MET DE CONSTRUCTEUR / AANNEMER / HVC