Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd
Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd
Pensioenreglement 2021
(vastgesteld 3 maart 2021 )
Inhoud | |||
Artikel 1. | Begripsomschrijvingen | 3 | |
Artikel 2. | Deelnemerschap | 6 | |
Artikel 3. | Pensioenaanspraken | 7 | |
Artikel 4. | Persoonsgegevens | 7 | |
Artikel 5. | Verwerving en voorwaarden van aanspraken | 7 | |
Artikel 6. | Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten | 8 | |
Artikel 7. | Grondslag voor de berekening van de pensioenen | 8 | |
Artikel 8. | Ouderdomspensioen | 9 | |
Artikel 9. | Partnerpensioen | 9 | |
Artikel 10. | Wezenpensioen | 10 | |
Artikel 11. | Anwhiaatpensioen | 11 | |
Artikel 12. | Deeltijd dienstverband | 11 | |
Artikel 13. | Vervroeging van de pensioendatum | 12 | |
Artikel 14. | Uitstel van de pensioendatum | 13 | |
Artikel 15. | Deeltijdpensionering | 13 | |
Artikel 16. Artikel 17 | Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen bij beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioendatum | 14 15 | |
Artikel 18. | Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen | 16 | |
Artikel 19. | In hoogte variërend ouderdomspensioen | 16 | |
Artikel 20. | Uitbetaling | 17 | |
Artikel 21. | Beëindiging van de deelneming voor de pensioendatum | 17 | |
Artikel 23. Artikel 24. | Waardeoverdracht Echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding | 18 18 | |
Artikel 25. | Verevening ouderdomspensioen | 19 | |
Artikel 26. | Afkoop gering pensioen | 20 | |
Artikel 26a. | Verval klein pensioen | 20 | |
Artikel 27. | Kosten | 21 | |
Artikel 28. | Wijziging | 21 | |
Artikel 29. | Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid | 21 | |
Artikel 30. | Aanpassingen van de pensioenen | 22 | |
Artikel 31. | Plichten van de (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigden | 23 | |
Artikel 32. | Xxxxxx op vervreemding | 23 | |
Artikel 33. | Eenzijdige wijzigingsbevoegdheid | 23 | |
Artikel 34. | Onvoorziene gevallen | 23 | |
Artikel 35. | Overgangsbepaling | 23 | |
Artikel 36. | Woonplaats, geschillen | 23 | |
Artikel 37. Bijlage 1 | Inwerkingtreding Overgangsbepaling 31 december 2005, 31 december 2013, 31 december 2016, 31 december 2019 | 24 | 25 |
Bijlage 2 | Flexibiliserings- en afkooptabellen | 30 |
LEESWIJZER
De werknemers van het oude Delta Lloyd bouwen geen pensioen meer op bij het pensioenfonds. Dit is zo vanaf 1 januari 2020.
Er zijn twee groepen personen die wel nog pensioen kunnen opbouwen bij het fonds vanaf 1 januari 2020:
Groep 1: dit zijn de personen die eind 2019 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvingen van de overheid. Zij bouwen wel nog pensioen op bij het fonds vanaf 1 januari 2020 voor zolang zij die uitkering ontvangen.
Groep 2: dit zijn de personen die eind 2019 ziek zijn. Zij kunnen weer pensioen gaan opbouwen bij het pensioenfonds vanaf het moment dat zij ook een arbeidsongeschiktheidsuitkering van de overheid gaan ontvangen.
Andere personen bouwen dus geen pensioen meer op bij het fonds. Toch is dit pensioenreglement ook van belang voor hen. Voornamelijk omdat de overgangsbepalingen (bijlage 1) over dit eerder opgebouwd pensioen gaan.
Aan deze leeswijzer kunnen geen rechten worden ontleend. Het is bedoeld als een samenvattende introductie. Alleen aan de tekst die hierna volgt, kunnen rechten worden ontleend.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
Pensioenfonds:
Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd, gevestigd te Amsterdam;
Werkgever:
tot 1 oktober 2019 Delta Lloyd Services BV, gevestigd te Amsterdam, vanaf 1 oktober 2019 NN Personeel BV, gevestigd te Den Haag;
Werknemer:
de persoon die een arbeidsovereenkomst met Delta Lloyd Services BV had op 30 september 2019 en daarop aansluitend en onafgebroken vanaf 1 oktober 2019 tot en met in ieder geval 1 januari 2020 een arbeidsovereenkomst met NN Personeel BV heeft, met uitzondering van de vakantiewerker en de stagiaire;
Deelnemer:
de persoon als bedoeld in artikel 2 lid 1;
Gewezen deelnemer:
1. de persoon die op 31 december 2019 een gewezen deelnemer was onder het toen geldende pensioenreglement en een pensioenaanspraak heeft behoudens jegens het pensioenfonds; of
2. de persoon van wie het deelnemerschap is geëindigd overeenkomstig artikel 2 lid 7 sub c, d en/of e en een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het pensioenfonds;
Bestuur:
het bestuur van het pensioenfonds;
Pensioenovereenkomst:
de afspraken over pensioen die de werkgever collectief met werknemers heeft gemaakt;
Pensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin het ouderdomspensioen volledig ingaat;
Deeltijdpensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin het ouderdomspensioen gedeeltelijk ingaat;
Richtpensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 67 jaar heeft bereikt;
Flexperiode:
de flexperiode gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 57 jaar bereikt en eindigt op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de AOW- leeftijd vermeerderd met 5 jaar bereikt met een maximum van 72 jaar;
Normuren:
het maximale aantal uren per jaar dat de deelnemer met de werkgever als arbeidsduur in de arbeidsovereenkomst kan overeenkomen;
Betaaluren:
het op voorhand aantal overeengekomen uren per jaar waarvoor de deelnemer wordt beloond, met inachtneming van zijn keuze met betrekking tot (tijdelijke) aanpassing arbeidsduur;
Partner:
als partner wordt beschouwd:
1. de persoon met wie de (gewezen) deelnemer voor de burgerlijke stand een geregistreerd partnerschap heeft;
2. de man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer onmiddellijk voor diens overlijden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd mits aan alle navolgende voorwaarden is voldaan: a de partner is niet een bloed- of aanverwant van de (gewezen) deelnemer in de rechte linie of
in de tweede graad zijlinie;
b de (gewezen) deelnemer en de partner zijn beiden ongehuwd of ongeregistreerd
c de (gewezen) deelnemer en de partner voeren uitsluitend met elkaar en eventueel met hun kinderen een gemeenschappelijke huishouding;
d de (gewezen) deelnemer en de partner hebben een samenlevingsovereenkomst in de vorm van een notariële akte, waarin tenminste zijn opgenomen:
- de volledige namen en de geboortedata van de (gewezen) deelnemer en de partner;
- een regeling met betrekking tot de verdeling van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding;
e de gemeenschappelijke huishouding is begonnen vóór de pensioendatum en heeft, blijkens een uittreksel uit de Basisregistratie Personen, tenminste zes volle maanden geduurd vóór de pensioendatum;
f de (gewezen) deelnemer en de partner hebben zich uitsluitend wegens de tussen hen bestaande affectieve relatie tegenover elkaar verbonden elkaar het nodige te verschaffen;
Nabestaande:
- indien de (gewezen) deelnemer getrouwd is: de weduwe/ de weduwnaar;
- indien de (gewezen) deelnemer voor de burgerlijke stand een geregistreerd partnerschap is aangegaan: de partner;
- indien de (gewezen) deelnemer een gezamenlijke huishouding met een partner voert: de partner;
- indien de (gewezen) deelnemer getrouwd is geweest of een geregistreerd partnerschap, dan wel een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd: de gewezen echtgenoot of de gewezen partner;
Arbeidsongeschiktheid:
ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, die geacht wordt aanwezig te zijn (a) indien en zolang er recht bestaat op een uitkering krachtens de WIA dan wel de WAO alsmede (b) gedurende de wachttijd voorafgaand aan de uitkering, een en ander als vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UVW), en die periode (a) of (b) is aangevangen tijdens het deelnemerschap, doch uiterlijk voor 1 januari 2020;
Risicodekking:
dekking van partner-, wezen en Anwhiaatpensioen op risicobasis. De dekkingen vervallen bij einde deelnemerschap;
AOW:
Algemene ouderdomswet;
AOW-datum:
datum waarop het recht op een uitkering op grond van de AOW ingaat;
WAO:
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
WAZ:
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
Wajong:
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten;
WIA:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
WW:
Wet op de werkloosheidsuitkering;
Anw:
Algemene nabestaandenwet;
UWV:
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
CAO:
tot 1 oktober 2019 de collectieve arbeidsovereenkomst van Delta Lloyd Services BV, vanaf 1 oktober 2019 de collectieve arbeidsovereenkomst van NN Personeel BV;
Arbeidsgerelateerde uitkering:
een uitkering uit hoofde van de WW, WIA, Wajong, WAZ of WAO.
Artikel 2. Deelnemerschap
1. De volgende personen nemen als deelnemer deel aan dit pensioenreglement:
a. de persoon:
(i) die op 31 december 2019 onder het toen geldende pensioenreglement premievrij pensioenaanspraken opbouwde jegens het pensioenfonds vanwege arbeidsongeschiktheid; en
(ii) die dat onafgebroken ook zou hebben gedaan op 1 januari 2020 bij ongewijzigde instandhouding van dat pensioenreglement op 1 januari 2020.
Het deelnemerschap van deze persoon vangt aan op 1 januari 2020;
b. de werknemer of gewezen werknemer:
(i) voor wie de werkgever op 31 december 2019 en direct daarop aansluitend op 1 januari 2020 een (al dan niet verlengde) loondoorbetalingsverplichting had op grond van het Burgerlijk Wetboek; en
(ii) die direct daarop aansluitend op of na 1 januari 2020 recht heeft op een uitkering krachtens de WIA dan wel de WAO als vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
Het deelnemerschap van deze persoon vangt aan op het eerste moment op of na 1 januari 2020 dat deze persoon genoemd uitkeringsrecht heeft;
c. de werknemer die op basis van een pensioenovereenkomst met de werkgever vanaf 1 januari 2020 onafgebroken pensioenaanspraken verwerft bij een andere pensioenuitvoerder.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 lid 2, vangt het deelnemerschap van deze werknemer aan op 1 januari 2020.
2. Elke deelnemer ontvangt op aanvraag een exemplaar van dit reglement en van eventueel daarin aangebrachte wijzigingen.
3. In ieder geval eenmaal per jaar ontvangt de deelnemer een Uniform pensioenoverzicht.
4. Het pensioenfonds verstrekt een opgave als bedoeld in lid 3 van dit artikel éénmalig. Op verzoek verstrekt het pensioenfonds nogmaals een opgave en kan daarvoor een kostenvergoeding vragen.
5. Jaarlijks verstrekt het pensioenfonds ten behoeve van de deelnemer éénmalig de aan het betreffende jaar, dan wel, indien de opgave na afloop van het jaar wordt verstrekt, aan het voorafgaande jaar, toe te rekenen waarde-aangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
6. Op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer verstrekt het pensioenfonds binnen drie maanden een opgave van de te bereiken pensioenaanspraken volgens het bepaalde in de Pensioenwet. Het pensioenfonds kan hiervoor een kostenvergoeding vragen.
7. Het deelnemerschap eindigt:
a door het ingaan van het volledige ouderdomspensioen; b door het overlijden van de deelnemer;
c door beëindiging van de dienstbetrekking met de werkgever, tenzij de deelnemer daarop aansluitend recht heeft op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 29;
d bij volledige beëindiging van de premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 29;
e door volledige beëindiging van het verwerven van pensioen bij een andere pensioenuitvoerder in de zin van artikel 2 lid 1 sub c;
f door liquidatie van het pensioenfonds;
Artikel 3. Pensioenaanspraken
1. Aan de deelnemers worden vanaf aanvang deelnemerschap pensioenaanspraken toegekend onder de voorwaarden in dit reglement omschreven.
Deze pensioenaanspraken omvatten:
a ouderdomspensioen voor deelnemers; b partnerpensioen voor deelnemers;
c wezenpensioen voor deelnemers;
d Anwhiaatpensioen voor deelnemers, tenzij de deelnemer daarvan afstand heeft gedaan, met instemming van zijn partner, indien hij die heeft.
2. Het voorgaande geldt uitdrukkelijk niet voor de deelnemer genoemd onder artikel 2 lid 1 sub c. Die deelnemer bouwt onder dit pensioenreglement geen nieuw pensioen op. Ook heeft hij geen aanspraken op (noch enige dekking voor) partnerpensioen, wezenpensioen en Anwhiaatpensioen jegens het pensioenfonds. Ter verduidelijking: hij heeft ook geen aanspraak op premievrije pensioenopbouw en risicodekking onder dit pensioenreglement. Wat in dit lid staat, gaat voor op al het overige in dit pensioenreglement.
Artikel 4. Persoonsgegevens
Het pensioenfonds verzamelt en verwerkt gegevens van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden uitsluitend voor de uitvoering van hun pensioenovereenkomst, waarop dit pensioenreglement is gebaseerd.
Artikel 5. Verwerving en voorwaarden van aanspraken
1. De aanspraken op ouderdomspensioen worden op kapitaalbasis toegekend.
De aanspraken op partner-, wezen- en Anwhiaatpensioen worden op risicobasis toegekend. Premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid wordt op risicobasis gedekt.
2. Indien de deelnemer op basis van het op 31 december 2019 geldende pensioenreglement geen recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid voor ouderdomspensioen, partnerpensioen, Anwhiaatpensioen en wezenpensioen had omdat hij bij aanvang van het deelnemerschap aan dat pensioenreglement geheel arbeidsongeschikt is, heeft hij dat recht ook niet onder dit pensioenreglement.
3. Indien de deelnemer bij aanvang van het deelnemerschap aan het op 31 december 2019 geldende pensioenreglement gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, bestaat slechts recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid voor ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en Anwhiaatpensioen onder dit pensioenreglement voor het gedeelte waarvoor de deelnemer arbeidsgeschikt is.
4. Indien uit een eerdere pensioenovereenkomst nog recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid voor een toename van de arbeidsongeschiktheid bestaat bij een vorige pensioenuitvoerder, heeft de deelnemer uit hoofde van een toename van arbeidsongeschiktheid geen recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid voor ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en Anwhiaatpensioen, voorzover voor de toename van de arbeidsongeschiktheid recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid bestaat bij een vorige pensioenuitvoerder.
5. Het in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel bepaalde is niet meer van toepassing met ingang van de datum waarop de deelnemer zijn werkzaamheden vier weken aaneengesloten volledig heeft hervat.
6. Indien de deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, bestaat slechts aanspraak op verhogingen van pensioen en, met inachtneming van het bepaalde in lid 4 van dit artikel, dekking van het recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid, voorzover de verhoging betrekking heeft op het pensioen waarvoor geen premievrije pensioenopbouw en risicodekking is verleend.
7. Voor de bepalingen in dit artikel geldt dat een deelnemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is indien de deelnemer
- volledig (80% of meer) of gedeeltelijk (35%-80%) arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA dan wel
- (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is in de zin van, dan wel recht heeft op een (gedeeltelijke) uitkering krachtens de WAO, de WAZ of de Wajong, dan welrecht heeft op (gedeeltelijke) loondoorbetaling krachtens het Burgerlijk Wetboek of op een (gedeeltelijke) uitkering krachtens de Ziektewet.
Artikel 6. Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de eisen voor het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen;
b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het herstelplan.
2. Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst drie maanden nadat pensioengerechtigden, en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, werkgever en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Artikel 7. Grondslag voor de berekening van de pensioenen
1. Bij de berekening van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen wordt uitgegaan van
- de deelnemersjaren van de deelnemer;
- de pensioengrondslag van de deelnemer.
Deelnemersjaren
2. De voor de pensioenberekening in aanmerking te nemen deelnemersjaren zijn de jaren als deelnemer doorgebracht tussen 1 januari 2020 en de pensioenrichtdatum.
Het aantal deelnemersjaren wordt bepaald in jaren en volle maanden; een gedeelte van een maand wordt verwaarloosd.
Pensioengrondslag
3. Voor de deelnemer genoemd onder artikel 2 lid 1 sub a is de pensioengrondslag op 1 januari 2020 gelijk aan de pensioengrondslag zoals die gold op 31 december 2019 onder het toen geldende pensioenreglement, inclusief een eventuele verhoging op 1 januari 2020 overeenkomstig artikel [30].
Voor de deelnemer genoemd onder artikel 2 lid 1 sub b wordt voor de premievrije pensioenopbouw en risicodekking uitgegaan van de pensioengrondslag en deeltijdfactor, zoals op 31 december 2019 van toepassing waren (.
Het pensioenfonds verhoogt de pensioengrondslag met het percentage van de toeslag als bedoeld in artikel [30] en per de datum van de verlening van die toeslag.
De pensioengrondslag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat volgens de Wet op de loonbelasting 1964 ten hoogste als pensioengrondslag (zijnde het verschil tussen het pensioengevend loon en de franchise) in aanmerking mag worden genomen voor middelloonregelingen met het maximaal toegestane opbouwpercentage.
De vaststelling van de pensioengrondslag vindt voor het eerst plaats per de datum van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks per 1 januari.
De pensioengrondslag zal ook worden aangepast, indien en voor zover dat nodig is om te voorkomen dat de pensioengrondslag de toepasselijke fiscale maximale grenzen voor middelloonregelingen met het maximaal toegestane opbouwpercentage overstijgt..
Artikel 8. Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de richtpensioendatum van de deelnemer of gewezen deelnemer en wordt aan de deelnemer of gewezen deelnemer uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op diens overlijden.
2. Per deelnemersjaar wordt een bedrag aan ouderdomspensioen opgebouwd.
Vanaf 1 januari 2020 bedraagt het jaarlijkse ouderdomspensioen dat wordt opgebouwd 1,738% van de pensioengrondslag in het desbetreffende deelnemersjaar.
3. Wijzigingen van de pensioengrondslag en het opbouwpercentage worden uitsluitend in aanmerking genomen over de deelnemersjaren vanaf de eerste dag van de maand op of volgend op de datum van wijziging.
Artikel 9. Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt en wordt aan de nabestaande uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op diens overlijden.
2. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt 70% van de som van:
(a) het ouderdomspensioen dat al is opgebouwd bij het pensioenfonds in de periode vanaf 1 januari 2017 tot overlijden; en
(b) het vanaf overlijden tot de richtpensioendatum op te bouwen ouderdomspensioen op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, het laatst geldende opbouwpercentage, waarbij de wijziging van artikel 8, lid 3 buiten beschouwing wordt gelaten, en de laatst geldende deeltijdfactor,
waarbij voor de hoogte van het opgebouwd ouderdomspensioen onder (a) en het nog op te bouwen ouderdomspensioen onder (b) wordt uitgegaan van een opbouwpercentage van 1,875% (in plaats van 1,738% vanaf 1 januari 2020). Voor de deelnemer genoemd in artikel
2 lid 1 sub b wordt ervan uitgegaan dat hij ook ouderdomspensioen heeft opgebouwd in de periode vanaf 1 januari 2020 tot overlijden.
3. Voor het verkrijgen van de uitkering van partnerpensioen voor een partner als omschreven in artikel 1, definitie van ‘Partner’, onder 2, dient het pensioenfonds in het bezit te zijn van:
a. een uittreksel uit de Basisregistratie Personen , waaruit blijkt dat aan de in artikel 1 bij de definitie van ‘Partner’ onder 2, sub a t/m f omschreven voorwaarden is voldaan;
b. een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst of een gewaarmerkt uittreksel hiervan waarin tenminste zijn opgenomen
- de volledige namen en de geboortedata van de (gewezen) deelnemer en de partner;
- een regeling met betrekking tot de verdeling van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Artikel 10. Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt, en wordt aan elk van de kinderen van de deelnemer of de gewezen deelnemer uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op de 18de verjaardag van het kind, dan wel tot de eerste dag van de maand volgend op de overlijdensdatum van het kind, zo deze dag eerder valt.
2. Het wezenpensioen zal voorts worden uitgekeerd met ingang van de eerste dag van de maand, waarin een kind arbeidsongeschikt of studerende is, doch niet eerder dan met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt noch ook eerder
dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de 18e verjaardag van het
kind. De uitkering wordt voortgezet tot de eerste dag van de maand volgend op de 27e verjaardag van het kind, dan wel tot de eerste dag van de maand volgend op de datum, waarop het kind voordien overlijdt of ophoudt arbeidsongeschikt te zijn of te studeren.
3. Een kind wordt beschouwd als arbeidsongeschikt indien het kind 45% of meer arbeidsongeschikt is en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Een kind studeert indien het kind wordt beschouwd als studerende in de zin van de Wet op de Studiefinanciering.
4. Onder kinderen wordt verstaan:
- kinderen die tot de (gewezen) deelnemer in familierechtelijke betrekking staan als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek;
- pleegkinderen en kinderen die tot de echtgenoot of partner van de deelnemer in familierechtelijke betrekking staan als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek.
Pleegkinderen en kinderen die tot de echtgenoot of partner van de deelnemer in familierechtelijke betrekking staan dienen door de (gewezen)deelnemer te worden opgevoed en geheel of nagenoeg geheel door de deelnemer te worden onderhouden.
5. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 20% van het partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 tweede lid.
6. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien de deelnemer overlijdt zonder een pensioengerechtigde weduwe, weduwnaar of partner na te laten of indien de pensioengerechtigde weduwe, weduwnaar of partner overlijdt.
Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer na de beëindiging van het deelnemerschap is ontbonden door echtscheiding of na scheiding van tafel en bed, dan wel indien het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding is beëindigd en de gewezen echtgenoot of partner aanspraak heeft op partnerpensioen, is het overlijden van de gewezen echtgenoot of partner bepalend voor het ingaan van de verdubbeling.
Artikel 11. Anwhiaatpensioen
1. Het Anwhiaatpensioen is gelijk aan het bedrag van de uitkering ingevolge de Xxx voor een nabestaande, dat geldt op de eerste januari in het jaar van overlijden van de deelnemer.
2. Het Anwhiaatpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt, en wordt aan de weduwe, weduwnaar of partner uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de weduwe, weduwnaar of partner 67 jaar wordt, doch uiterlijk tot een van de volgende dagen, indien die eerder valt:
– de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de weduwe, weduwnaar of partner overlijdt,
– de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de weduwe, weduwnaar of partner de AOW-leeftijd bereikt.
3. Voor het verkrijgen van de aanspraak op Anwhiaatpensioen voor een partner als omschreven in artikel 1, definitie van ‘Partner’, onder 2, gelden dezelfde voorwaarden als vermeld in artikel 9, lid 3 van dit pensioenreglement.
Artikel 12. Deeltijd dienstverband
1. Indien tussen de deelnemer en de werkgever is overeengekomen dat het aantal betaaluren minder bedraagt dan het aantal normuren, is er sprake van deeltijddienstverband en wordt voor de berekening van het ouderdomspensioen, en het daarvan afgeleide partnerpensioen en wezenpensioen gehandeld als aangegeven in dit artikel.
2. Voor de betrokken deelnemer wordt een deeltijdfactor vastgesteld, per de eerste dag van de maand waarin
- het deeltijd dienstverband van toepassing wordt
- er een wijziging plaatsvindt in het aantal norm en/of betaaluren.
3. De deeltijdfactor is gelijk aan het aantal betaaluren per jaar gedeeld door het aantal normuren en bedraagt maximaal 1. Overuren beïnvloeden de deeltijdfactor niet.
4. Voor de berekening van het ouderdomspensioen, en het daarvan afgeleide partnerpensioen en wezenpensioen wordt de deeltijdfactor toegepast op het percentage van artikel 8, lid 2 van dit pensioenreglement.
Artikel 13. Vervroeging van de pensioendatum
1. De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen binnen de flexperiode op een vroeger tijdstip dan de richtpensioendatum laten ingaan.
2. De wetgever stelt de voorwaarde dat de (gewezen) deelnemer vanaf het tijdstip van vervroeging geen inkomsten ontvangt uit arbeid of uit andere inkomensgenererende activiteiten, of een arbeidsgerelateerde uitkering ontvangt, indien het pensioen ingaat voor een bepaalde leeftijd. Indien de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen binnen de flexperiode op een vroeger tijdstip laat ingaan dan die leeftijd, geldt deze door de wetgever gestelde voorwaarde.
3. Gebruikmaking van de mogelijkheid van vervroeging is onherroepelijk en kan slechts éénmalig gedaan worden.
4. Voor de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte (gewezen) deelnemer voor wie conform artikel 29 van dit pensioenreglement in verband met arbeidsongeschiktheid premievrije pensioenopbouw en risicodekking is verleend, wordt per de vervroegde pensioendatum een premievrij ouderdomspensioen vastgesteld.
5. Bij gebruikmaking van de mogelijkheid van vervroeging vervallen de (voor zover nog aanwezige) aanspraken op partnerpensioen, wezenpensioen en Anwhiaatpensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
6. Bij gebruikmaking van de mogelijkheid van vervroeging stopt de premievrije pensioenopbouw en risicodekking wegens arbeidsongeschiktheid.
7. Indien van de mogelijkheid van vervroeging van de pensioendatum gebruik wordt gemaakt, wordt het premievrije ouderdomspensioen aan de hand van de in de tabel, die staat vermeld in bijlage 2, vermelde factoren voor ouderdomspensioen herrekend naar een direct op de vervroegde pensioendatum ingaand ouderdomspensioen.
8. De periode van vervroeging dient in volle maanden te worden vastgesteld en bedraagt tenminste zes maanden. Bij een vervroeging naar de eerste dag van de maand waarin recht ontstaat op een AOW-uitkering geldt de termijn van tenminste zes maanden niet.
9. De (gewezen) deelnemer die het voornemen heeft om van de in lid 1 genoemde mogelijkheid van vervroeging gebruik te maken, dient dit voornemen schriftelijk uiterlijk zes maanden voor de gewenste pensioendatum bij het pensioenfonds te melden.
10. De (gewezen) deelnemer die van de in lid 1 genoemde mogelijkheid van vervroeging gebruik wil maken, dient dit schriftelijk uiterlijk voor de door het pensioenfonds opgegeven datum bij het pensioenfonds te melden, met daarbij de schriftelijke bevestiging van zijn werkgever of de werkgever als omschreven in artikel 1 van dit pensioenreglement dat de arbeidsovereenkomst uiterlijk op de gewenste pensioendatum eindigt, tenzij de wetgever dat niet als voorwaarde stelt.
11. De (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte (gewezen) deelnemer voor wie conform artikel 29 van dit pensioenreglement in verband met arbeidsongeschiktheid premievrije pensioenopbouw en risicodekking is verleend en die het ouderdomspensioen wenst te vervroegen, dient dit voornemen schriftelijk uiterlijk zes maanden voor de gewenste pensioendatum bij het pensioenfonds te melden.
De (gedeeltelijk) (arbeidsongeschikte) (gewezen) deelnemer die van de in lid 1 genoemde mogelijkheid van vervroeging gebruik wil maken dient dit schriftelijk uiterlijk voor de door het pensioenfonds opgegeven datum bij het pensioenfonds te melden met daarbij de schriftelijke bevestiging van de uitkeringsinstantie en/of zijn werkgever of de werkgever als omschreven in artikel 1 van dit pensioenreglement dat de uitkering en/of arbeidsovereenkomst uiterlijk op de gewenste pensioendatum eindigt, tenzij de wetgever dat niet als voorwaarde stelt.
12. Indien de wetgever aan de vervroeging voorwaarden stelt, verschaft de (gewezen) deelnemer of de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte (gewezen) deelnemer die het
ouderdomspensioen op een vroeger tijdstip wil laten ingaan, het pensioenfonds voorafgaand aan de gewenste pensioendatum een door hem ondertekende schriftelijke verklaring die door het pensioenfonds is opgesteld.
De (gedeeltelijk) (arbeidsongeschikte) (gewezen) deelnemer verschaft daarbij de schriftelijke bevestiging van de uitkeringsinstantie en/of zijn werkgever of de werkgever als omschreven in artikel 1 van dit pensioenreglement dat de uitkering en/of arbeidsovereenkomst uiterlijk op de gewenste pensioendatum eindigt.
Artikel 14. Uitstel van de pensioendatum
1. De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen binnen de flexperiode op een later tijdstip dan de richtpensioendatum laten ingaan.
2. Gebruikmaking van de mogelijkheid van uitstel is onherroepelijk en kan slechts éénmalig gedaan worden.
3. Indien van de mogelijkheid van uitstel van de pensioendatum gebruik gemaakt wordt, zal dit uitsluitend leiden tot herrekening van de tot de richtpensioendatum opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen.
Over de diensttijd na de richtpensioendatum vindt geen pensioenopbouw plaats.
4. Bij gebruikmaking van de mogelijkheid van uitstel door de deelnemer vervallen de (voor zover nog aanwezige) aanspraken op partnerpensioen, wezenpensioen en Anwhiaatpensioen op de richtpensioendatum.
5. Het op de richtpensioendatum aanwezige ouderdomspensioen wordt aan de hand van de in bijlage 2 vermelde tabel herrekend naar een op de uitgestelde pensioendatum ingaand ouderdomspensioen.
De periode van uitstel dient in volle maanden te worden vastgesteld en bedraagt tenminste zes maanden.
Bij een uitstel naar de eerste dag van de maand waarin recht ontstaat op een AOW- uitkering geldt de termijn van tenminste zes maanden niet.
6. De (gewezen) deelnemer die van de in lid 1 genoemde mogelijkheid van uitstel gebruik wil maken, dient dit uiterlijk vóór de door het pensioenfonds opgegeven datum schriftelijk bij het pensioenfonds te melden, onder vermelding van de gewenste pensioendatum.
Artikel 15. Deeltijdpensionering
1. De (gewezen) deelnemer kan zijn ouderdomspensioen gedeeltelijk tot uitkering laten komen.
De (gewezen) deelnemer heeft hierbij de keuze om het ouderdomspensioen
a. vanaf de deeltijdpensioendatum tot de richtpensioendatum, dan wel
b. vanaf de richtpensioendatum tot de pensioendatum gedeeltelijk tot uitkering te laten komen.
De voorwaarden die staan vermeld in artikel 13, lid 1,lid 2, lid 9 en lid 11 zijn ook van toepassing voor gedeeltelijke vervroeging.
2. De (gewezen) deelnemer kan éénmaal per jaar het aantal uren waarmee hij met deeltijdpensioen gaat verhogen, onder de in dit artikel genoemde voorwaarden.
3. De (gewezen) deelnemer dient het hierna volgende voornemen aan het pensioenfonds te melden minimaal zes maanden voorafgaande aan
– de deeltijdpensioendatum, indien de (gewezen) deelnemer het voornemen heeft te kiezen voor de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub a;
– de richtpensioendatum, indien de (gewezen) deelnemer het voornemen heeft te kiezen voor de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub b.
De (gewezen) deelnemer die van de in lid 1 sub a of sub b genoemde mogelijkheid gebruik wil maken, dient dit schriftelijk uiterlijk voor de door het pensioenfonds opgegeven datum bij het pensioenfonds te melden.
Indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub a, en de voorwaarden van artikel 13, lid 1, lid 2 en lid 11 dit voorschrijven, dient hij daarbij de schriftelijke bevestiging van de werkgever of zijn werkgever dat de (gewezen) deelnemer met de werkgever gedeeltelijke aanpassing van het aantal betaaluren is overeengekomen.
Daarbij dient de (gewezen)deelnemer aan te geven
- wat de gewenste deeltijdpensioendatum of, de gewenste pensioendatum is en
- voor welk percentage de deelnemer deeltijdpensionering wenst.
Het percentage van het pensioen dat ingaat is dan gemaximeerd op de procentuele vermindering van het aantal betaaluren.
De periode van deeltijdpensionering dient in volle maanden te worden vastgesteld, bedraagt minimaal 6 maanden en eindigt op
- de richtpensioendatum indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub a, dan wel
- de pensioendatum indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub b.
4. Indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub a wordt het tijdsevenredige ouderdomspensioen vastgesteld per de deeltijdpensioendatum conform het bepaalde in artikel 21 van dit pensioenreglement. Voor het gedeelte van het ouderdomspensioen dat voor de richtpensioendatum ingaat, wordt de herrekening naar een direct op de deeltijdpensioendatum ingaand ouderdomspensioen bepaald conform artikel 13 van dit pensioenreglement.
Indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub b wordt voor het gedeelte van het ouderdomspensioen dat niet op de richtpensioendatum ingaat de herrekening naar een op de uitgestelde pensioendatum ingaand ouderdomspensioen bepaald conform artikel 14 van dit pensioenreglement.
5. Tijdens de periode van deeltijdpensionering tot de richtpensioendatum vindt voor de deelnemer de pensioenopbouw plaats en is er dekking van partner-, wezen- en Anw- hiaatpensioen conform het pensioenreglement als deelnemer met een deeltijd dienstverband. Dit geldt niet voor de deelnemer als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub c. Tijdens de periode van deeltijdpensionering vanaf de richtpensioendatum vindt geen pensioenopbouw plaats.
Bij deeltijdpensionering vanaf de richtpensioendatum vervalt voor de deelnemer de (voor zover nog aanwezige) aanspraak op partnerpensioen, wezenpensioen en Anwhiaatpensioen op de richtpensioendatum.
6. Na gebruikmaking van de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub a gaat het ouderdomspensioen volledig in op de richtpensioendatum.
Na gebruikmaking van de mogelijkheid zoals genoemd in lid 1 sub b gaat het ouderdomspensioen volledig in op de pensioendatum.
Artikel 16. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan een deel van zijn aanspraak op ouderdomspensioen op de (deeltijd)pensioendatum uitruilen voor een aanspraak op (hoger) partnerpensioen.
2. Het deel van het ouderdomspensioen waarop de (gewezen) echtgenoot of gewezen partner als bedoeld in artikel 25 van dit pensioenreglement jegens het pensioenfonds recht op uitbetaling heeft in verband met toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding kan niet worden uitgeruild voor partnerpensioen.
3. Indien de (gewezen) deelnemer besluit (een deel van) zijn aanspraak op ouderdomspensioen uit te ruilen, vervalt (dit deel van) zijn aanspraak op ouderdomspensioen.
4. De (gewezen) deelnemer die een deel van zijn aanspraak op ouderdomspensioen wenst uit te ruilen voor een aanspraak op (hoger) partnerpensioen dient ervoor te zorgen dat het verzoek hiertoe schriftelijk voor de door het pensioenfonds aangegeven datum door het pensioenfonds is ontvangen.
5. Als de (gewezen) deelnemer is gehuwd of een geregistreerd partnerschap heeft, verstrekt het pensioenfonds in het jaar voorafgaand aan de pensioendatum een voorstel om een deel van de aanspraak op ouderdomspensioen uit te ruilen voor partnerpensioen. Indien de (gewezen) deelnemer niet reageert binnen gestelde termijn, gaat het pensioenfonds automatisch over tot bovengenoemde uitruil.
6. De keuze voor uitruil als bedoeld in lid 1 van dit artikel is onherroepelijk en kan slechts éénmalig gedaan worden.
7. Een deel van de aanspraak op ouderdomspensioen kan op de pensioendatum aan de hand van de in bijlage 2 vermelde tabel worden omgezet in een aanspraak op partnerpensioen.
8. Na uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen bedraagt het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen dat ingaat na de uitruil van een deel daarvan.
Indien een gewezen echtgenoot of partner conform artikel 24 van dit pensioenreglement een aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft, bedraagt het partnerpensioen ná uitruil samen met het bijzonder partnerpensioen voor de gewezen echtgenoot of partner 70% van het ouderdomspensioen dat ingaat na de uitruil van een deel daarvan.
9. Voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen, wordt maximaal zoveel ouderdomspensioen uitgeruild dat na de uitruil het ouderdomspensioen niet minder bedraagt dan het bedrag dat de Pensioenwet noemt voor de afkoop of waardeoverdracht van kleine pensioenen.
10. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op de pensioendatum vindt plaats nadat een eventuele omzetting van de aanspraken naar een andere pensioendatum dan de richtpensioendatum heeft plaatsgevonden.
Artikel 17 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen bij beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioendatum
1. Binnen een maand na aanschrijving van het pensioenfonds van de beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioendatum, anders dan door diens overlijden, terwijl er geen (gedeeltelijke) premievrije pensioenopbouw en risicodekking is verleend, kan de gewezen deelnemer een deel van zijn aanspraak op ouderdomspensioen uitruilen voor een aanspraak op partnerpensioen.
2. De gewezen deelnemer die een deel van zijn aanspraak op ouderdomspensioen wenst uit te ruilen voor een aanspraak op partnerpensioen dient ervoor te zorgen dat het verzoek hiertoe schriftelijk uiterlijk vóór de door het pensioenfonds opgegeven datum is ontvangen.
3. Het deel van het ouderdomspensioen waarop de gewezen echtgenoot of gewezen partner als bedoeld in artikel 25 van dit pensioenreglement jegens het pensioenfonds recht op uitbetaling heeft in verband met toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding kan niet worden uitgeruild voor partnerpensioen.
4. Indien de gewezen deelnemer besluit (een deel van) zijn aanspraak op ouderdomspensioen uit te ruilen, vervalt (dit deel van) zijn aanspraak op ouderdomspensioen.
5. De keuze voor uitruil is onherroepelijk, met uitzondering van de toepassing van artikel 18, en kan slechts éénmalig gedaan worden.
6. Een deel van de aanspraak op ouderdomspensioen kan op het tijdstip van beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de hand van de in bijlage 2 vermelde tabel worden omgezet in een aanspraak op partnerpensioen.
7. Na uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen bedraagt het partnerpensioen 70%, van het ouderdomspensioen dat resteert na de uitruil van een deel daarvan.
8. Voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen, wordt maximaal zoveel ouderdomspensioen uitgeruild dat na de uitruil het ouderdomspensioen niet minder bedraagt dan het bedrag dat de Pensioenwet noemt voor de afkoop van kleine pensioenen
Artikel 18. Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. De gewezen deelnemer die bij einde van de deelneming voor het bereiken van de pensioendatum een deel van zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor partnerpensioen, kan zijn aanspraak op partnerpensioen op de pensioendatum uitruilen voor een aanspraak op hoger ouderdomspensioen.
2. Indien de gewezen deelnemer besluit zijn aanspraak op partnerpensioen uit te ruilen, vervalt zijn aanspraak op partnerpensioen op de pensioendatum.
3. De gewezen deelnemer die zijn aanspraak op partnerpensioen wenst uit te ruilen voor een aanspraak op hoger ouderdomspensioen dient ervoor te zorgen dat het verzoek hiertoe uiterlijk op de pensioendatum door het pensioenfonds is ontvangen.
4. De keuze voor uitruil is onherroepelijk en kan slechts éénmalig gedaan worden. De echtgenoot of partner van de gewezen deelnemer dient het verzoek tot uitruil van de gewezen deelnemer mede te ondertekenen.
5. De aanspraak op partnerpensioen kan op de pensioendatum aan de hand van de in bijlage 2 vermelde tabel geheel worden omgezet in een verhoging van de aanspraak op ouderdomspensioen.
6. Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen op de pensioendatum vindt plaats nadat een eventuele omzetting van de aanspraken naar een andere pensioendatum dan de richtpensioendatum heeft plaatsgevonden.
Artikel 19. In hoogte variërend ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum in twee tijdvakken in hoogte laten variëren.
2. De (gewezen) deelnemer die het ouderdomspensioen in hoogte wil laten variëren dient ervoor te zorgen dat het verzoek hiertoe schriftelijk voor de door het pensioenfonds opgegeven datum door het pensioenfonds is ontvangen.
De (gewezen) deelnemer dient daarbij aan te geven welke verhouding dient te bestaan tussen de uitkering van het ouderdomspensioen in het eerste en in het tweede tijdvak en voor welke duur dit geldt.
3. De laagste uitkering van het ouderdomspensioen bedraagt 75% of 85% van de hoogste uitkering van ouderdomspensioen.
4. Het eerste tijdvak bedraagt 5 of 10 jaar.
5. Vaststelling van het in hoogte variërend ouderdomspensioen geschiedt door omrekening per de pensioendatum van het ouderdomspensioen aan de hand van de in bijlage 2 vermelde tabellen.
6. Indien het ouderdomspensioen ingaat voordat de (gewezen) deelnemer de AOW-datum bereikt, mag de (gewezen) deelnemer de uitkering voor en na de AOW-datum buiten de verhouding 100:75 laten variëren.
7. De verhoging mag ten hoogste gelijk zijn aan tweemaal de AOW-uitkering voor een gehuwde, inclusief vakantietoeslag. Bij de bepaling van de AOW-uitkering wordt rekening gehouden met het aantal jaren dat de (gewezen) deelnemer tot de AOW-datum verzekerd
is op grond van de AOW.
Deze verhoging eindigt op de eerste dag van de maand op of volgend op de dag waarop de (gewezen) deelnemer de AOW-leeftijd bereikt. Voor de omzetting wordt de factor uit de tabel gehanteerd die hoort bij de ingangsdatum in maanden nauwkeurig van het ouderdomspensioen. De tabel staat vermeld in bijlage 2 bij dit pensioenreglement
8. Indien de (gewezen) deelnemer van zowel de mogelijkheid in lid 5 als lid 6 van dit artikel gebruik maakt, dan wordt eerst de verhoging in lid 6 en lid 7 doorgevoerd.
9. De keuze om het ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum in hoogte te laten variëren is onherroepelijk en kan slechts éénmalig gedaan worden.
10. Omzetting van het ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum in hoogte variërend ouderdomspensioen vindt plaats nadat
- een eventuele omzetting van de aanspraken naar een andere pensioendatum dan de richtpensioendatum en of
- een eventuele omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen of vice versa heeft plaatsgevonden.
Artikel 20. Uitbetaling
De pensioenen zullen in maandelijkse termijnen bij nabetaling rechtstreeks worden uitgekeerd nadat aan het pensioenfonds de nodig geachte stukken terzake van de pensioenuitkeringen zijn overlegd en door het pensioenfonds in orde zijn bevonden.
Het pensioenfonds zal op de uitkering de wettelijk voorgeschreven inhoudingen verrichten.
Artikel 21. Beëindiging van de deelneming voor de pensioendatum
1. Indien de deelneming voor de pensioendatum wordt beëindigd anders dan door overlijden van de deelnemer geldt het in dit artikel bepaalde.
De aanspraak op ouderdomspensioen dat tot de datum van beëindiging van de deelneming is opgebouwd blijft in stand.
De (voor zover nog aanwezige) aanspraak op partnerpensioen vervalt. De (voor zover nog aanwezige) aanspraak op wezenpensioen vervalt. De (voor zover nog aanwezige) aanspraak op Anwhiaatpensioen vervalt.
De (voor zover nog aanwezige) dekking van het recht op premievrije opbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid komt te vervallen.
2. De volgende twee leden gelden alleen voor de personen (i) die voor het eerst op of na 1 januari 2014 jegens het pensioenfonds recht hadden op premievrije pensioenopbouw en risicodekking of (ii) die voor het eerst vóór 1 januari 2014 gedeeltelijk dat recht hadden en vanaf 1 januari 2014 gedeeltelijk pensioen opbouwden op basis van zijn restverdiencapaciteit. Ter verduidelijking: de volgende twee leden gelden, met inachtneming van het voorgaande, dienovereenkomstig voor de deelnemer zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub a.
3. De beëindiging van de dienstbetrekking is niet van invloed op een daarvóór verleende premievrije pensioenopbouw en risicodekking in verband met arbeidsongeschiktheid.
Er bestaat echter geen recht op verhoging van het recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking op grond van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Als op een later tijdstip het arbeidsongeschiktheidspercentage daalt, wordt de premievrije pensioenopbouw en risicodekking verlaagd conform artikel ‘Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid’. Als het arbeidsongeschiktheidspercentage vervolgens weer wordt verhoogd, dan wordt de premievrije pensioenopbouw en risicodekking conform artikel ‘Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid’ verhoogd tot maximaal het niveau dat gold bij beëindiging van de dienstbetrekking.
4. De mate van premievrije opbouw en risicodekking wordt vastgesteld conform artikel ‘Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid’ op basis van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat wordt vastgesteld bij de eerste toekenning van de WIA-uitkering. Als op een later tijdstip het arbeidsongeschiktheidspercentage daalt, wordt de premievrije pensioenopbouw en risicodekking verlaagd conform artikel ‘Vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid’. Als het arbeidsongeschiktheidspercentage vervolgens weer wordt verhoogd, dan wordt de premievrije pensioenopbouw en risicodekking conform artikel ‘Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid’ verhoogd, maar tot maximaal het niveau dat gold bij de eerste toekenning van de WIA- uitkering.
5. De dekking van het recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid komt te vervallen als de gewezen deelnemer gedurende vier weken geen recht meer heeft op loondoorbetaling krachtens het Burgerlijk Wetboek dan wel gedurende vier weken geen recht meer heeft op een uitkering uit hoofde van de Ziektewet.
6. De gewezen deelnemer ontvangt bij einde deelname een opgave ter zake van het opgebouwde ouderdomspensioen waarop de gewezen deelnemer aanspraak behoudt.
Artikel 23. Waardeoverdracht
1. Indien het deelnemerschap van de deelnemer voor de pensioendatum individueel wordt beëindigd anders dan door overlijden van de deelnemer heeft de gewezen deelnemer het recht de premievrije pensioenaanspraken die hij jegens het pensioenfonds heeft behouden, om te laten zetten in pensioenaanspraken jegens de pensioenuitvoerder (pensioenfonds of verzekeraar) van een nieuwe werkgever of het beroepspensioenfonds waarin hij op of na 1 januari 2015 gaat deelnemen. Bij omzetting van partnerpensioen dient de echtgenoot of partner toestemming te verlenen.
De gewezen deelnemer die overweegt van dit recht gebruik te maken, dient zich ná opname in de pensioenregeling van de nieuwe werkgever, bij de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever te melden.
Indien de gewezen deelnemer gebruik maakt van zijn recht op waardeoverdracht, zal de waardeoverdracht plaats vinden volgens de wettelijke bepalingen omtrent waardeoverdracht.
2. Indien de (gewezen) deelnemer arbeidsongeschikt is en gebruik maakt van zijn recht op waardeoverdracht vervalt, in afwijking van het bepaalde in artikel ‘Beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioendatum’:
- het recht op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid;
- een verleende premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid.
3. De deelnemer en gewezen deelnemer hebben geen recht op waardeoverdracht, indien het pensioenfonds of de andere pensioenuitvoerder op grond van de Pensioenwet niet de plicht heeft aan de waardeoverdracht mee te werken, omdat de werkgever niet bereid is een hoger bedrag te betalen voor de waardeoverdracht dan het grensbedrag dat in of bij de Pensioenwet is bepaald.
Artikel 24.Echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding
1. Indien het huwelijk van een deelnemer wordt beëindigd door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan wel indien het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd, vervalt het (voor zover nog aanwezige) partnerpensioen en Anwhiaatpensioen voor de gewezen echtgenoot of gewezen partner.
2. Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer wordt beëindigd door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan wel indien het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd en de gewezen deelnemer heeft een deel van zijn ouderdomspensioen uitgeruild voor partnerpensioen, verkrijgt de gewezen echtgenoot of partner aanspraak op het dan aanwezige partnerpensioen. Dat partnerpensioen wordt aangeduid met ‘bijzonder partnerpensioen’.
3. Als einddatum van de gezamenlijke huishouding geldt de in een aan het pensioenfonds gerichte schriftelijke verklaring van de deelnemer en diens partner opgenomen datum van beëindiging van de gezamenlijke huishouding.
4. Het bepaalde in lid 2 vindt geen toepassing, indien de gewezen deelnemer en diens gewezen echtgenoot bij huwelijkse voorwaarden of bij een echtscheidingsconvenant anders zijn overeengekomen, dan wel indien de gewezen deelnemer en diens gewezen partner bij voorwaarden van partnerschap of bij een overeenkomst met het oog op beëindiging van het partnerschap anders zijn overeengekomen, mits en het pensioenfonds binnen twee jaar na beëindiging van het huwelijk, geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding daarvan op de hoogte is gesteld en aan de overeenkomst een verklaring van het pensioenfonds is gehecht, waarin deze verklaart dat zij bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. De uitruilregeling zoals omschreven in artikel 18 van dit pensioenreglement is niet van toepassing op het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in de voorgaande leden.
6. Indien de gewezen partner overlijdt voor de richtpensioendatum van de (gewezen) deelnemer, en het pensioenfonds is onmiddellijk van dit overlijden op de hoogte gesteld, zet het pensioenfonds het bijzonder partnerpensioen om in een partnerpensioen als bedoeld in artikel 17 van dit pensioenreglement.
Artikel 25.Verevening ouderdomspensioen
1. Indien op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding pensioenverevening plaatsvindt, kan een deel van het ouderdomspensioen aan de (gewezen) echtgenoot of gewezen partner worden uitgekeerd, onder de voorwaarden als in deze wet omschreven. Onder gewezen partner wordt in dit artikel verstaan: de persoon waarmee de (gewezen) deelnemer een geregistreerd partnerschap heeft gevoerd.
De wet is alleen van toepassing indien de scheiding plaatsvindt, dan wel indien het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd.
Onder scheiding wordt verstaan echtscheiding of scheiding van tafel en bed.
2. Voor de toepassing van dit artikel geldt als:
- scheidingsdatum: de datum van inschrijving van de beschikking van echtscheiding of van scheiding van tafel en bed in de registers van de burgerlijke stand respectievelijk in het huwelijksgoederenregister;
- datum van beëindiging van het geregistreerd partnerschap:
de datum van inschrijving van de rechterlijke uitspraak in de registers van de burgerlijke stand of de datum van inschrijving van een door beide partners ondertekende verklaring in de registers van de burgerlijke stand.
3. Er vindt geen verevening plaats, indien op de scheidingsdatum, dan wel op de datum van beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deel van het ouderdomspensioen waarop recht op uitbetaling ontstaat het in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat.
4. In geval van echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap kunnen het recht van de gewezen echtgenoot, of gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de in artikel 24 van dit pensioenreglement bedoelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen worden geconverteerd in een eigen recht op
ouderdomspensioen op het leven van de gewezen echtgenoot of gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
De echtgenoten of partners dienen de bovengenoemde conversie bij huwelijkse voorwaarden, dan wel voorwaarden van geregistreerd partnerschap, of bij een echtscheidingsconvenant, dan wel overeenkomst met het oog op beëindiging van het geregistreerd partnerschap overeen te komen.
Deze overeenkomst is slechts geldig indien het pensioenfonds binnen twee jaar na beëindiging van het huwelijk of geregistreerd partnerschap daarvan op de hoogte is gesteld en aan de overeenkomst een verklaring van het pensioenfonds is gehecht waarin het pensioenfonds instemt met de conversie.
5. Het pensioenfonds kan de kosten van een verevening voor de helft aan ieder van de echtgenoten of partners in rekening brengen dan wel in mindering brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
6. De (gewezen) echtgenoten of gewezen partners ontvangen ieder een schriftelijke opgave terzake van het pensioen waarop zij aanspraak hebben.
7. Indien de gepensioneerde (een deel van) zijn aanspraak op partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 18 van dit pensioenreglement heeft omgezet in een aanspraak op hoger ouderdomspensioen en hierna een scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in lid 1 plaatsvindt, is de verhoogde aanspraak op ouderdomspensioen onderwerp van verevening.
8. Indien het ouderdomspensioen wordt uitgesteld, vervroegd, gedeeltelijk ingaat, gedeeltelijk wordt uitgesteld, of in hoogte varieert, wordt het deel dat aan de gewezen echtgenoot of partner wordt uitgekeerd ook uitgesteld, vervroegd, gedeeltelijk uitgekeerd, gedeeltelijk uitgesteld, of varieert het in hoogte.
Artikel 26. Afkoop gering pensioen
1. Het pensioenfonds heeft vanaf de datum van echtscheiding, beëindiging van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding het recht om zonder instemming van de gewezen echtgenoot of partner het bijzonder partnerpensioen binnen zes maanden af te kopen.
2. Het pensioenfonds heeft vanaf het overlijden van de (gewezen) deelnemer het recht om zonder instemming van de gewezen echtgenoot of partner het partnerpensioen, wezenpensioen binnen zes maanden af te kopen.
3. Het pensioenfonds heeft dit recht in de bovengenoemde gevallen indien het pensioen per jaar minder bedraagt dan bedrag dat de Pensioenwet noemt voor de afkoop van kleine pensioenen.
4. Vaststelling van het afkoopbedrag geschiedt per de afkoopdatum van het ouderdomspensioen of partnerpensioen, wezenpensioen of Anwhiaatpensioen aan de hand van de in de bijlage 2 vermelde tabellen.
Artikel 26a.Verval klein pensioen
1. Indien bij beëindiging van het deelnemerschap het jaarlijks ouderdomspensioen € 2,- of minder bedraagt, vervalt deze aanspraak op dat moment aan het pensioenfonds, tenzij de deelnemer verhuist naar een staat die deel uit maakt van de Europese Unie of die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en hij het pensioenfonds daarvan bij de beëindiging op de hoogte heeft gesteld.
Artikel 26b.Waardeoverdracht gering pensioen
1. Indien het ouderdomspensioen na beëindiging van het deelnemerschap na 1 januari 2018 minder bedraagt dan het bedrag dat de Pensioenwet noemt voor de waardeoverdracht van kleine pensioenen, draagt het pensioenfonds de waarde van het ouderdomspensioen (en partnerpensioen) over naar de pensioenuitvoerder waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt.
2. Indien het pensioenfonds na vijf pogingen in minimaal vijf jaar geen nieuwe pensioenuitvoerder heeft gevonden waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt, koopt het pensioenfonds de aanspraak op ouderdomspensioen (en het hierbij horende partner- en wezenpensioen) op dat moment af.
Vaststelling van het afkoopbedrag geschiedt per de afkoopdatum van het ouderdomspensioen en partnerpensioen aan de hand van de in de bijlage 2 vermelde tabellen.
Artikel 27. Kosten
In de voortzettingsovereenkomst tussen de werkgever en het pensioenfonds is geregeld wat de werkgever verschuldigd is.
Artikel 28.Wijziging
1. Het bestuur kan besluiten tot wijziging van dit pensioenreglement.
2. Wijziging van het pensioenreglement zal niet kunnen leiden tot vermindering van nominale pensioenaanspraken en nominale pensioenrechten, welke over achterliggende deelnemingsjaren door reeds betaalde bijdragen zijn opgebouwd, behoudens het bepaalde elders in dit pensioenreglement.
Artikel 29.Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
1. De deelnemer genoemd onder artikel 2 lid 1 sub a of sub b wordt met inachtneming van het hiernavolgende vanaf het moment dat zijn deelnemerschap aan dit pensioenreglement aanvangt premievrije pensioenopbouw verleend.
De premievrije pensioenopbouw wordt verleend, mits aan die deelnemer op het aanvangsmoment een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WIA of WAO is toegekend.
De premievrije pensioenopbouw wordt niet eerder verleend dan met ingang van het moment waarop de deelnemer 104 weken arbeidsongeschikt is, dan wel vanaf het later gelegen moment waarop de (verlengde) loondoorbetalingsverplichting op grond van het Burgerlijk Wetboek eindigt.
De premievrije pensioenopbouw wordt verleend zolang de in de vorige volzin bedoelde arbeidsongeschiktheid voortduurt.
2. Het pensioenfonds verleent premievrije pensioenopbouw en risicodekking op basis van arbeidsongeschiktheidspercentages die het pensioenfonds zelf vaststelt. Het pensioenfonds stelt het arbeidsongeschiktheidspercentage vast op basis van de restverdiencapaciteit die is vastgelegd in de beschikking van het UWV en de feitelijke verdiensten van de (gewezen) deelnemer volgens de informatie van het UWV.
De vrijstelling wordt - naar gelang van de grootte van het arbeidsongeschiktheidspercentage, dat het pensioenfonds heeft vastgesteld – en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, lid 6, verleend tot de hieronder volgende percentages:
Bij een arbeidsongeschiktheids- percentage van: | 0-35% | 35%- 45% | 45%- 55% | 55%- 65% | 65%- 80% | 80%- 100% |
en bij aanvang van het deelnemerschap een door het UWV vastgesteld arbeidsongeschiktheids- percentage: | bedraagt de premievrije opbouw en risicodekking: | |||||
0-35%, of geen WIA-uitkering bij aanvang | 0% | 40% | 50% | 60% | 72,5% | 100% |
35-45% | 0% | 0% | 16,7% | 33,3% | 54,2% | 100% |
45-55% | 0% | 0% | 0% | 20% | 45% | 100% |
55-65% | 0% | 0% | 0% | 0% | 31,3% | 100% |
65-80% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% | 100% |
van de opbouw en risicodekking. |
Onder premievrije pensioenopbouw en risicodekking wordt verstaan: de premievrije opbouw en risicodekking op basis van de gegevens direct voorafgaand aan de datum waarop de uitkering op grond van de WIA of WAO ingaat.
3. Het pensioenfonds verhoogt de pensioengrondslag voor (het deel van) de pensioenen waarvoor premievrije pensioenopbouw en risicodekking is verleend, met het percentage van de toeslag als bedoeld in artikel 30 en per de datum van de verlening van die toeslag.
4. Zolang de bij aanvang van de premievrije pensioenopbouw bestaande pensioenaanspraken in stand blijven, althans niet premievrij worden gemaakt, expireren, tot uitkering komen of anderszins worden beëindigd, worden in deze pensioenaanspraken
gedurende volledige premievrije pensioenopbouw en risicodekking geen wijzigingen aangebracht, behoudens aanpassingen op grond van artikel 30 en lid 3 van dit artikel.
Het bepaalde in lid 4 van artikel 5 van dit pensioenreglement is van toepassing op de bovengenoemde wijzigingen van pensioenaanspraken. Dit betekent dat als de deelnemer als gevolg van toegenomen arbeidsongeschiktheid premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij een vorige uitvoerder verkrijgt, de aanspraken evenredig zullen worden verlaagd.
5. Gehele of gedeeltelijke beëindiging van de premievrije pensioenopbouw en risicodekking als gevolg van revalidatie leidt tot de gevolgen omschreven in artikel 21 leden 3 en 4 van dit pensioenreglement, met dien verstande dat de (gewezen) deelnemer die in verband met het gestelde in artikel 21 lid 2 niet onder artikel 21 leden 3 en 4 valt de premievrije pensioenopbouw en risicodekking na een verlaging niet meer wordt verhoogd.
6. Iedere wijziging van het pensioenreglement geldt ook voor degenen waarvoor het pensioenfonds (gedeeltelijke) premievrije pensioenopbouw en risicodekking verleent ten tijde van de wijziging.
Artikel 30. Aanpassingen van de pensioenen
1. Indien de middelen van het pensioenfonds dit toestaan verleent het pensioenfonds per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2020, een toeslag op de opgebouwde pensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers en op pensioenrechten.
De toeslag bedraagt maximaal de prijsontwikkeling. Voor de prijsontwikkeling hanteert het pensioenfonds de CBS Consumentenprijsindex alle huishoudens, afgeleid. Hierbij wordt uitgegaan van de eerst gepubliceerde cijfers per ultimo oktober van het voorgaande jaar.
2. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast.
3. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. Deze toeslagverlening komt voor rekening van het pensioenfonds.
Artikel 31. Plichten van de (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigden
1. De (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde is verplicht:
- het pensioenfonds alle gegevens te verschaffen, dan wel te doen verschaffen, die het pensioenfonds nodig acht voor het toekennen of verhogen van aanspraken, het doen van uitkeringen of uitruilen, uitstellen vervroegen of het in hoogte laten variëren van uitkeringen;
- het pensioenfonds zo spoedig mogelijk mededeling te doen van de beëindiging van de gezamenlijke huishouding, alsmede van andere feiten waarvan het bestaan van enige pensioenaanspraak, vrijstelling van premiebetaling of pensioenuitkering afhankelijk is.
Het niet (doen) verschaffen van gegevens kan leiden tot
- het niet toekennen van aanspraken,
- afwijzen van dekkingen van pensioenen op risicobasis of verhogingen daarvan,
- opschorting of het niet verrichten van uitkeringen en/of
- opschorting of het niet verlenen van vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid.
2. De (gewezen) deelnemer en de pensioengerechtigde staat in voor de juistheid van de gegevens.
Artikel 32. Verbod op vervreemding
De uit dit pensioenreglement voortvloeiende aanspraken zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, bezwaring op welke wijze dan ook, kunnen niet feitelijk voorwerp van zekerheid worden en kunnen niet worden prijsgegeven. Indien en voor zover in strijd hiermede wordt gehandeld, alsmede indien en voorzover op die aanspraken op pensioen in enige vorm, in of buiten faillissement, beslag wordt gelegd, vervallen alle verdere aanspraken. De betrokkene wordt voor de toekomst in zijn rechten hersteld, zodra de reden van het verval niet meer bestaat.
Behoudens het bepaalde in de Pensioenwet kan pensioen of een aanspraak op pensioen niet worden afgekocht.
Artikel 33.Eenzijdige wijzigingsbevoegdheid
De werkgever kan de pensioenregeling zonder instemming van de deelnemer en/of de werknemer wijzigen, indien sprake is van een zodanig zwaarwegend belang van de werkgever dat het belang van de deelnemer en/of de werknemer dat door de wijziging wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Artikel 34. Onvoorziene gevallen
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Artikel 35. Overgangsbepaling
1. De overgangsbepalingen zijn in Bijlage 1 opgenomen.
Artikel 36. Woonplaats, geschillen
1. Voor de uitvoering van dit pensioenreglement heeft het pensioenfonds woonplaats te Amsterdam.
2. Geschillen naar aanleiding van de in dit pensioenreglement genoemde aanspraken kunnen naar keuze worden voorgelegd aan:
- De Geschillencommissie van het pensioenfonds;
- De Stichting Klachteninstituut Verzekeringen, waaronder ressorteren de Ombudsman Pensioenen, Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx;
- De Rechtbank Amsterdam, sectie Kanton.
3. Op dit pensioenreglement is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 37. Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden met ingang van 1 januari 2020 en vervangt per 1 januari 2020 het tot die datum geldende reglement.
Bijlage 1 Overgangsbepaling 31 december 2005,
31 december 2013, 31 december 2016, 31 december 2019
Artikel 1 Vanaf 1 januari 2017 tot 1 januari 2020 opgebouwde pensioenen
1. De bedragen van de pensioenaanspraken en -rechten die bij het pensioenfonds zijn opgebouwd onder het toen geldende pensioenreglement (inclusief de daarbij horende richtpensioendatum) in de periode vanaf 1 januari 2017 tot 1 januari 2020 blijven premievrij in stand voor de aanspraak- en pensioengerechtigden daarvan.
2. Op de onder lid 1 genoemde pensioenaanspraken en -rechten is het bepaalde in het pensioenreglement waar deze bijlage aan is gehecht en daarbij horende bijlagen van dienovereenkomstige toepassing.
Artikel 2 Voor 1 januari 2017 opgebouwde pensioenen
1. De bedragen van de pensioenaanspraken en -rechten die bij het pensioenfonds zijn opgebouwd onder het toen geldende pensioenreglement (inclusief de daarbij horende richtpensioendata) in de periode voor 1 januari 2017 blijven premievrij in stand voor de aanspraak- en pensioengerechtigden daarvan.
2. Het tot 1 januari 2017 opgebouwde ouderdomspensioen van de deelnemer op die datum, maakt deel uit van het ouderdomspensioen dat wordt opgebouwd vanaf die datum.
3. Op de onder lid 1 genoemde pensioenaanspraken en -rechten is het bepaalde in het pensioenreglement waar deze bijlage aan is gehecht en daarbij horende bijlagen van dienovereenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oorspronkelijke richtpensioenleeftijd in stand blijft.
4. De gerechtigde met pensioenaanspraken met meerdere richtpensioenleeftijden heeft de volgende mogelijkheden:
a. de opgebouwde aanspraken op de oorspronkelijke datum laten ingaan. Daarbij heeft de gerechtigde de mogelijkheden uit artikel 16, 18 en 19 van het pensioenreglement;
b. de opgebouwde aanspraak op de initiële richtpensioendatum uitstellen naar de richtpensioendatum van dit pensioenreglement;
c. alle nog niet ingegane aanspraken gelijktijdig (gedeeltelijk) eerder in laten gaan. Daarbij heeft de gerechtigde de mogelijkheden uit artikel 16, 18 en 19 van het pensioenreglement.
5. Bij het gebruik maken van de mogelijkheid van artikel 13, 14, 15 of 19 (lid 6 en 7) van het pensioenreglement wordt een eventueel overbruggings- of prepensioen omgezet in een ouderdomspensioen zoals wordt toegekend op basis van dit pensioenreglement.
Voor 1 januari 2014 ingegane Anwhiaatpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen en verleende (gedeeltelijke) premievrije pensioenopbouw en risicodekking
6. Een uitkering van Anwhiaatpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen die is ingegaan op een datum gelegen voor 1 januari 2014, eindigt op de dag volgens het voor 1
januari 2014 geldende pensioenreglement op grond waarvan het recht op de uitkering is ontstaan.
7. Een (gedeeltelijke) premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid die is verleend vanaf een datum gelegen voor 1 januari 2014, eindigt na de dag waarop de deelnemer niet meer arbeidsongeschikt is of is overleden,
doch uiterlijk op de dag waarop de uitkering van het ouderdomspensioen, danwel het overbruggingspensioen en/of het prepensioen ingaat volgens het voor 1 januari 2014 geldende pensioenreglement, op grond waarvan de premievrije pensioenopbouw en risicodekking is verleend.
8. De flexperiode van dit pensioenreglement geldt ook voor pensioenen die op grond van een voor 1 januari 2014 geldend pensioenreglement zijn opgebouwd en die de gerechtigde op grond van dat betreffende pensioenreglement vervroegd of uitgesteld kan laten ingaan.
9. De tabellen in bijlage 2 zijn ook van toepassing op voor 1 januari 2014 op grond van een eerder pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten.
10. Bij gebruikmaking van de mogelijkheid van vervroeging stopt de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Artikel 3. Pensioenen met voor 1 januari 2017 ingegane premievrije pensioenopbouw en risicodekking
1. Voor personen
a. die op 01.01.2005 als deelnemer (in de zin van het destijds geldende pensioenreglement) in het pensioenfonds zijn opgenomen en
b. die op 31.12.2005 recht hadden op een (gedeeltelijke) uitkering krachtens de WAO en op basis hiervan recht hebben op premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid,
zijn de bepalingen van kracht met betrekking tot premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid uit hoofde van het pensioenreglement dat tot 01.01.2006 gold.
In afwijking hiervan geldt het volgende.
Met ingang van de datum waarop een persoon als in de alinea hierboven genoemd gedurende een periode van vier weken aaneengesloten zijn werkzaamheden volledig heeft hervat, eindigt zijn recht op (dekking voor) premievrije pensioenopbouw en risicodekking bij arbeidsongeschiktheid.
2. In afwijking van het pensioenreglement baseert het pensioenfonds de premievrije pensioenopbouw en risicodekking, die vanaf een datum gelegen voor 1 januari 2014 wordt verleend, op de bedragen en uitgangspunten op grond waarvan het pensioenfonds de premievrije pensioenopbouw en risicodekking op 31 december 2013 verleent. In afwijking van het pensioenreglement baseert het pensioenfonds de premievrije pensioenopbouw en risicodekking, die vanaf een datum gelegen tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2017 wordt verleend, op de bedragen en uitgangspunten op grond waarvan het pensioenfonds de premievrije pensioenopbouw en risicodekking op 31 december 2016 verleend.
3. Indien een persoon arbeidsongeschikt is en gebruik maakt van zijn recht op waardeoverdracht vervalt een verleende premievrije pensioenopbouw en risicodekking wegens arbeidsongeschiktheid.
Artikel 4. Uitruil van voor 1 januari 2017 opgebouwd partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. In dit artikel en het volgende artikel 5 hebben de woorden ‘(gewezen) deelnemer’ de betekenis die daaraan is gegeven in het pensioenreglement zoals dat gold op 31 december 2019.
2. De (gewezen) deelnemer kan zijn voor 1 januari 2017 opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op de pensioendatum uitruilen voor een aanspraak op hoger ouderdomspensioen.
De (gewezen) deelnemer, voor wie vanaf een datum gelegen voor 1 januari 2017 geheel of gedeeltelijk premievrije pensioenopbouw en risicodekking is verleend kan zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op de pensioendatum uitruilen voor een aanspraak op hoger ouderdomspensioen
Het bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer kan niet worden uitgeruild.
3. Indien de (gewezen) deelnemer besluit zijn aanspraak op partnerpensioen uit te ruilen, vervalt zijn aanspraak op partnerpensioen op de pensioendatum.
4. Uitruil van de aanspraak op partnerpensioen heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
5. De (gewezen) deelnemer die zijn aanspraak op partnerpensioen wenst uit te ruilen voor een aanspraak op hoger ouderdomspensioen dient ervoor te zorgen dat het verzoek hiertoe uiterlijk op de pensioendatum door het pensioenfonds is ontvangen.
6. De keuze voor uitruil is onherroepelijk en kan slechts éénmalig gedaan worden. De echtgenoot of partner van de (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot uitruil van de (gewezen) deelnemer mede te ondertekenen.
7. De aanspraak op partnerpensioen kan op de pensioendatum aan de hand van de in bijlage 2 vermelde tabel worden omgezet in een verhoging van de aanspraak op ouderdomspensioen.
8. Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen op de pensioendatum vindt plaats nadat een eventuele omzetting van de aanspraken naar een andere pensioendatum dan de richtpensioendatum heeft plaatsgevonden.
Artikel 5. Echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding (bijzonder partnerpensioen)
1. Indien het huwelijk van een (gewezen) deelnemer wordt beëindigd door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan wel indien het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd, verkrijgt de gewezen echtgenoot of partner aanspraak op het voor 1 januari 2017 opgebouwde partnerpensioen. Dat partnerpensioen wordt aangeduid met ‘bijzonder partnerpensioen’.
2. Indien het huwelijk van een (gewezen) deelnemer, voor wie vanaf een datum gelegen voor 1 januari 2017 premievrije pensioenopbouw en risicodekking is verleend, wordt beëindigd door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan wel indien het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd, verkrijgt de gewezen echtgenoot of partner aanspraak op partnerpensioen, dat tot de datum van echtscheiding, ontbinding van het huwelijk, einde van het geregistreerd partnerschap of einde van de gezamenlijke huishouding is opgebouwd. Dat partnerpensioen wordt aangeduid met ‘bijzonder partnerpensioen’.
3. Als einddatum van de gezamenlijke huishouding geldt de in een aan het pensioenfonds gerichte schriftelijke verklaring van de deelnemer en diens partner opgenomen datum van beëindiging van de gezamenlijke huishouding.
4. Het bepaalde in lid 1 en lid 2 van dit artikel vindt geen toepassing, indien de (gewezen) deelnemer en diens gewezen echtgenoot bij huwelijkse voorwaarden of bij een echtscheidingsconvenant anders zijn overeengekomen, dan wel indien de (gewezen) deelnemer en diens gewezen partner bij voorwaarden van partnerschap of bij een overeenkomst met het oog op beëindiging van het partnerschap anders zijn overeengekomen.
Aan de overeenkomst moet een verklaring van het pensioenfonds zijn gehecht, waarin deze verklaart dat zij bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. De uitruilregeling zoals omschreven in artikel 4 van deze bijlage is niet van toepassing op het partnerpensioen als bedoeld in de voorgaande leden.
Artikel 6 Afkoop klein pensioen
1. In dit artikel hebben de woorden ‘(einde) deelnemerschap’ en ‘(gewezen) deelnemer’ de betekenis die daaraan is gegeven in het pensioenreglement zoals dat gold op 31 december 2019.
2. Het pensioenfonds heeft vanaf twee jaar na einde deelnemerschap het recht om het ouderdomspensioen (en eventueel daarbij horend partner- en wezenpensioen) zonder instemming van de gewezen deelnemer binnen zes maanden af te kopen, indien het deelnemerschap voor 1 januari 2018 is beëindigd.
3. Het pensioenfonds heeft vanaf de datum van echtscheiding, beëindiging van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding het recht om zonder instemming van de gewezen echtgenoot of partner het bijzonder partnerpensioen binnen zes maanden af te kopen.
4. Het pensioenfonds heeft vanaf het overlijden van de (gewezen) deelnemer het recht om zonder instemming van de gewezen echtgenoot of partner het voor 1 januari 2017 opgebouwde partnerpensioen en wezenpensioen binnen zes maanden af te kopen.
5. Het pensioenfonds heeft dit recht in de bovengenoemde gevallen indien het pensioen per jaar minder bedraagt dan bedrag dat de Pensioenwet noemt voor de afkoop van kleine pensioenen.
6. Vaststelling van het afkoopbedrag geschiedt per de afkoopdatum van het (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen aan de hand van de in de bijlage 2 vermelde tabellen.
Artikel 7. Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. In dit artikel hebben de woorden ‘(gewezen) deelnemer’ de betekenis die daaraan is gegeven in het pensioenreglement zoals dat gold op 31 december 2019.
2. De aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen blijft volledig in stand voor de (gewezen) deelnemer die op 31 december 2016
a. recht heeft op loondoorbetaling krachtens het Burgerlijk Wetboek uit hoofde van hun dienstverband met de werkgever, dan wel
b. recht heeft op een uitkering verband houdend met dat dienstverband uit hoofde van de Ziektewet.
Het pensioenfonds stelt arbeidsongeschiktheidspercentage zelf vast. Het pensioenfonds stelt het arbeidsongeschiktheidspercentage vast op basis van de restverdiencapaciteit die is vastgelegd in de beschikking van het UWV en de feitelijke verdiensten van de (gewezen) deelnemer. De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vastgesteld conform de tabel in het artikel ‘Arbeidsongeschiktheidspensioen’ van het pensioenreglement dat van kracht was op 31 december 2016 en op basis van het op die datum verzekerde bedrag.
De aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen komt te vervallen als de gewezen deelnemer gedurende vier weken geen recht meer heeft op loondoorbetaling krachtens het Burgerlijk Wetboek dan wel gedurende vier weken geen recht meer heeft op een uitkering uit hoofde van de Ziektewet.
2. De uitkering van een voor 1 januari 2017 ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen blijft in stand.
Het pensioenfonds stelt arbeidsongeschiktheidspercentage zelf vast. Het pensioenfonds stelt het arbeidsongeschiktheidspercentage vast op basis van de restverdiencapaciteit die is vastgelegd in de beschikking van het UWV en de feitelijke verdiensten van de (gewezen) deelnemer.
De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vastgesteld conform de tabel in het artikel ‘Arbeidsongeschiktheidspensioen’ van het pensioenreglement en op basis van het op 31 december 2016 verzekerde bedrag.
Bij een toename van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt slechts de gedeeltelijke uitkering van arbeidsongeschiktheidspensioen verhoogd voor (gewezen) deelnemers met een gedeeltelijke uitkering van arbeidsongeschiktheidspensioen die op 31 december 2016 dekking hadden van een verhoging.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen komt te vervallen als de gewezen deelnemer gedurende vier weken geen recht meer heeft op loondoorbetaling krachtens het Burgerlijk Wetboek dan wel gedurende vier weken geen recht meer heeft op een uitkering uit hoofde van de Ziektewet.
3. Het niet ingegane deel van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt aangepast volgens het bepaalde in artikel 30 van het pensioenreglement, waaraan deze bijlage is gehecht.
4. Indien de (gewezen) deelnemer arbeidsongeschikt is en gebruik maakt van zijn recht op waardeoverdracht vervalt een ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen en aanspraak op verhoging ervan.
Artikel 8. Toeslagen
Op alle op grond van eerdere pensioenreglementen opgebouwde pensioenen is vanaf 1 januari 2020 de toeslagregeling van toepassing van het in het jaar van verlening van de toeslag geldende pensioenreglement.
Artikel 9. WW
1. In dit artikel hebben de woorden ‘(gewezen) deelnemer’, ‘deelnemerschap’ en ‘dienstjaren' de betekenis die daaraan is gegeven in het pensioenreglement zoals dat gold op 31 december 2019.
2. Indien de gewezen deelnemer aansluitend op het einde van het deelnemerschap aan het op 31 december 2019 geldende pensioenreglement een uitkering op grond van de WW ontvangt, en dat einde ligt voor 1 januari 2020, blijft een deel van het partnerpensioen en het Anwhiaatpensioen in stand.
Het partnerpensioen dat in stand blijft bedraagt 70% van het ouderdomspensioen voorzover dat is opgebouwd over de dienstjaren tussen 1 januari 2017 en datum overlijden, uitgaande van een opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen van 1,875%.
Het Anwhiaatpensioen blijft in stand op basis van het quotiënt van het aantal jaren dat de gewezen deelnemer in het pensioenfonds heeft deelgenomen en het aantal jaren dat hij vanaf aanvang van de deelname in het pensioenfonds had kunnen deelnemen, indien het deelnemerschap niet was beëindigd.
Het pensioenfonds kan de hoogte van het partnerpensioen en het Anwhiaatpensioen verminderen als de gewezen deelnemer gebruik heeft gemaakt van het bepaalde in artikel 17 van dit pensioenreglement.
De premies voor het Anwhiaatpensioen en partnerpensioen kan het pensioenfonds in rekening brengen bij de werkgever.
De aanspraak op partnerpensioen en Anwhiaatpensioen vervalt indien de WW-uitkering vervalt.
Stichting Pensioenfonds Delta Lloyd Pensioenreglement 2019
Bijlage 2 Flexibiliserings- en afkooptabellen
De flexibiliserings- en afkooptabellen worden periodiek vastgesteld en zijn opgenomen in het document “Flexibiliseringsfactoren” dat via de website beschikbaar wordt gesteld.
Pensioenreglement 2020 30