OVEREENKOMST
VERTALING
OVEREENKOMST
betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met auto- bussen
(Interbus-overeenkomst)
DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN:
GELET op de wens om de ontwikkeling van het internationaal vervoer in Europa te bevorderen en met name de organi- satie en exploitatie daarvan te vergemakkelijken,
GELET op de wens om het toerisme en de culturele uitwisseling tussen de overeenkomstsluitende partijen te vergemak- kelijken,
OVERWEGENDE dat de overeenkomst inzake het internationaal personenvervoer over de weg in het kader van ongere- gelde touringcar- en busdiensten (Agreement on the international Carriage of Passengers by Road by means of Occasi- onal Coach and Bus Services) — (ASOR), die op 26 mei 1982 te Dublin is ondertekend, geen ruimte biedt voor de toetreding van nieuwe partijen;
OVERWEGENDE dat de in het kader van die overeenkomst opgedane ervaring en tot stand gebrachte liberalisering moeten worden behouden;
OVERWEGENDE dat het wenselijk is om te voorzien in een geharmoniseerde liberalisering van bepaald ongeregeld inter- nationaal vervoer met touringcars en met autobussen en de transitoritten daarvan;
OVERWEGENDE dat moet worden voorzien in bepaalde geharmoniseerde procedurele voorschriften voor niet-geliberali- seerd ongeregeld internationaal vervoer, waarvoor momenteel nog een vergunning vereist is;
OVERWEGENDE dat moet worden gezorgd voor een hoge mate van harmonisatie van de technische voorwaarden die gelden voor autobussen en touringcars waarmee ongeregeld internationaal vervoer tussen overeenkomstsluitende partijen wordt verricht, teneinde de verkeersveiligheid en de milieubescherming te verbeteren;
OVERWEGENDE dat de overeenkomstsluitende partijen uniforme maatregelen moeten toepassen met betrekking tot de werkzaamheden van de bemanning van autobussen en touringcars die betrokken zijn bij internationaal wegvervoer;
OVERWEGENDE dat het wenselijk is dat de voorwaarden voor toegang tot het beroep van ondernemer van personen- vervoer over de weg worden geharmoniseerd;
OVERWEGENDE dat het beginsel dat niet mag worden gediscrimineerd op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de vervoerondernemer, noch op grond van herkomst of bestemming van bus of touringcar, moet worden beschouwd als een basisvoorwaarde voor het verrichten van internationaal vervoer;
OVERWEGENDE dat moet worden voorzien in uniforme modellen voor vervoerdocumenten zoals het controleformulier voor geliberaliseerde ongeregelde diensten en de vergunning en het aanvraagformulier voor niet-geliberaliseerde diensten, teneinde de controleprocedures te vergemakkelijken en te vereenvoudigen;
OVERWEGENDE dat bepaalde geharmoniseerde maatregelen moeten worden genomen met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst, met name wat de controleprocedures, de sancties en de wederzijdse bijstand betreft;
OVERWEGENDE dat er bepaalde procedures moeten worden vastgesteld voor het beheer van de overeenkomst, teneinde voor een goede uitvoering te zorgen en een aantal aanpassingen van de technische bijlagen mogelijk te maken;
OVERWEGENDE dat de overeenkomst open moet staan voor toetreding van toekomstige leden van de Europese Confe- rentie van Ministers van Verkeer (CEMT) en bepaalde andere Europese landen;
HEBBEN BESLOTEN uniforme regels vast te stellen voor het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
DEEL I
TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Deze overeenkomst is van toepassing op:
a) het internationaal vervoer over de weg van personen, onge- acht hun nationaliteit, in het kader van ongeregelde dien- sten:
— tussen het grondgebied van twee overeenkomstsluitende partijen, of met het begin- en het eindpunt op het grondgebied van dezelfde overeenkomstsluitende partij en, voorzover de noodzaak zich tijdens dergelijk vervoer voordoet, tijdens het transitotraject over het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij of het grondgebied van een staat die geen partij is bij de over- eenkomst;
— dat voor rekening van derden wordt verricht door vervoerondernemers die in een overeenkomstsluitende partij zijn gevestigd overeenkomstig diens wetgeving en die beschikken over een vergunning om ongeregeld internationaal vervoer met touringcars en met bussen te verrichten;
— met bussen en touringcars die zijn geregistreerd in de overeenkomstsluitende partij waar de vervoeronder- nemer is gevestigd.
b) lege ritten van bussen en touringcars in verband met dit vervoer.
2. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij gevestigde vervoeronder- nemers daardoor de mogelijkheid wordt geboden om ongere- geld binnenlands vervoer op het grondgebied van een overeen- komstsluitende partij te verrichten.
3. Het gebruik van voor personenvervoer bestemde bussen en touringcars voor het vervoer van goederen voor commer- ciële doeleinden valt buiten het toepassingsgebied van deze overeenkomst.
4. Deze overeenkomst heeft geen betrekking op ongeregeld vervoer dat voor eigen rekening wordt verricht.
Artikel 2
Niet-discriminatie
De overeenkomstsluitende partijen zorgen ervoor dat het beginsel dat niet mag worden gediscrimineerd op grond van nationaliteit of plaats van vestiging van de vervoerder of oorsprong en bestemming van bus of touringcar, wordt toege- past, met name wat betreft de fiscale bepalingen die zijn opge- nomen in deel VI, alsmede de bepalingen inzake controle en sancties die zijn opgenomen in deel IX.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst, gelden de volgende definities:
1. „Bussen en touringcars” zijn voertuigen die naar constructie en uitrusting geschikt zijn voor het vervoer van meer dan negen personen, de bestuurder inbegrepen, en daartoe zijn bestemd.
2. „Ongeregeld internationaal vervoer” is vervoer tussen het grondgebied van ten minste twee overeenkomstsluitende partijen dat noch aan de definitie van geregeld vervoer of bijzondere vorm van geregeld vervoer, noch aan die van pendelvervoer beantwoordt. Dergelijke diensten mogen met een zekere regelmaat worden verricht zonder dat daardoor het ongeregelde karakter van dit vervoer verloren gaat.
3. „Geregeld vervoer” is vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet. Geregeld vervoer kan zijn onderworpen aan de verplichting dat vooraf vastge- stelde dienstregelingen en tarieven in acht moeten worden genomen.
4. „Bijzondere vorm van geregeld vervoer” is vervoer van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, voor- zover dat vervoer op de in punt 3 bepaalde wijze geschiedt. Onder de bijzondere vorm van geregeld vervoer vallen:
— vervoer naar en van het werk van werknemers;
— vervoer naar en van de onderwijsinstelling van scho- lieren en studenten.
De aanpassing van de organisatie van het vervoer aan de wisselende behoeften van de gebruikers doet aan het gere- gelde karakter van de bijzondere vorm van het vervoer geen afbreuk.
5. 1. „Pendelvervoer” is vervoer van vooraf samengestelde groepen reizigers in verscheidene heen- en terugreizen vanaf dezelfde plaats van vertrek naar dezelfde bestem- ming. Deze groepen, bestaande uit de reizigers die de heenreis hebben afgelegd, worden door dezelfde vervoer- ondernemer met een latere rit weer naar de plaats van vertrek gebracht.
Onder plaats van vertrek respectievelijk bestemming wordt verstaan de plaats waar de rit begint respectievelijk eindigt, alsmede de plaatsen die gelegen zijn binnen een straal van 50 km.
2. Tijdens pendelvervoer mogen geen reizigers worden opgenomen of afgezet.
3. De eerste terugreis en de laatste heenreis in een reeks pendeldiensten moeten lege ritten zijn.
4. Aan de indeling van een vervoerdienst als pendelvervoer wordt echter geen afbreuk gedaan door het feit dat, met toestemming van de bevoegde instanties van de betrokken overeenkomstsluitende partij of partijen:
— reizigers, niettegenstaande het bepaalde in punt 5, onder 1, de terugreis maken met een andere groep of een andere vervoerondernemer;
— reizigers, niettegenstaande het bepaalde in punt 5, onder 2, onderweg worden opgenomen of afgezet;
— de eerste heenreis en de laatste terugreis van een reeks pendeldiensten, niettegenstaande het bepaalde in punt 5, onder 3, lege ritten zijn.
6. „Overeenkomstsluitende partijen” zijn de ondertekenaars die ermee hebben ingestemd aan deze overeenkomst gebonden te zijn en voor wie deze overeenkomst in werking is getreden.
Deze overeenkomst is van toepassing op het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen- schap van toepassing is en onder de voorwaarden die in dat verdrag zijn vastgesteld, alsmede op BOSNIË EN HERZEGO- VINA, BULGARIJE, KROATIË, TSJECHIË, ESTLAND, HONGARIJE, LETLAND, LITOUWEN, MOLDAVIË, POLEN, ROEMENIË, SLOWA-
KIJE, SLOVENIË, TURKIJE, voorzover deze landen zijn overge- gaan tot sluiting van deze overeenkomst.
7. „Bevoegde instanties” zijn de instanties die door de lidstaten van de Gemeenschap en door de andere overeenkomstslui- tende partijen zijn aangewezen om de in de delen V, VI, VII, VIII en IX van deze overeenkomst omschreven taken uit te voeren.
8. „Transitotraject” is het gedeelte van een reis over het grond- gebied van een overeenkomstsluitende partij waarbij geen reizigers worden opgenomen of afgezet.
DEEL II
VOORWAARDEN VOOR ONDERNEMERS VAN PERSONEN- VERVOER OVER DE WEG
Artikel 4
1. De overeenkomstsluitende partijen passen, voorzover zij dat nog niet doen, bepalingen toe die gelijkwaardig zijn aan de bepalingen van de in bijlage I genoemde richtlijn van de Euro- pese Gemeenschap.
2. Wat betreft de in artikel 3, lid 3, van die richtlijn genoemde voorwaarde inzake de financiële draagkracht, mogen de overeenkomstsluitende partijen tot 1 januari 2003 of zelfs tot 1 januari 2005 een minimumbedrag voor kapitaal en reserves toepassen dat lager is dan het onder c) vastgestelde bedrag, in het laatste geval op voorwaarde dat een dienovereen- komstige verklaring wordt gedaan bij de ratificatie van de over- eenkomst, onverminderd de bepalingen van de Europaovereen- komsten waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en bepaalde over- eenkomstsluitende partijen bij deze overeenkomst.
DEEL III
TECHNISCHE VOORWAARDEN VOOR VOERTUIGEN
Artikel 5
De bussen en touringcars die bij het verrichten van onder deze overeenkomst vallend ongeregeld internationaal vervoer worden gebruikt, moeten voldoen aan de in bijlage 2 vastge- stelde technische normen.
DEEL IV
MARKTOEGANG
Artikel 6
Geliberaliseerd ongeregeld vervoer
Voor het volgende ongeregeld vervoer is op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij, uitgezonderd die waar de vervoerondernemer is gevestigd, geen vergunning vereist.
1. Rondritten met gesloten deuren, dat wil zeggen vervoer waarbij hetzelfde voertuig dezelfde groep reizigers over het gehele traject vervoert en naar de plaats van vertrek terug- brengt. De plaats van vertrek is gelegen op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoeronder- nemer is gevestigd.
2. Vervoer van reizigers van een plaats van vertrek naar een plaats van bestemming gevolgd door een lege rit tot de plaats van vertrek van het voertuig. De plaats van vertrek is gelegen op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerondernemer is gevestigd.
3. Vervoer dat wordt voorafgegaan door een lege rit en waarbij alle reizigers op dezelfde plaats worden opgenomen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) de reizigers vormen groepen, op het grondgebied van een niet-overeenkomstsluitende partij of een andere over- eenkomstsluitende partij dan die waar de vervoeronder- nemer is gevestigd of de reizigers worden opgenomen, die zijn samengesteld op basis van vervoersovereenkom- sten die tot stand zijn gekomen vóór de aankomst op het grondgebied van de laatstgenoemde overeenkomstslui- tende partij. De reizigers worden vervoerd naar het grondgebied van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerondernemer is gevestigd;
b) de reizigers zijn eerder al door dezelfde vervoeronder- nemer onder de in punt 2 omschreven voorwaarden vervoerd naar het grondgebied van de overeenkomstslui- tende partij, waar zij weer worden opgenomen en vanwaar zij worden vervoerd naar het grondgebied van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoeronder- nemer is gevestigd;
c) de reizigers zijn uitgenodigd om te reizen naar het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij, waarbij de vervoerkosten worden gedragen door de persoon die de uitnodiging heeft gedaan. Dergelijke reizigers moeten een homogene groep vormen, die niet vooraf mag zijn samengesteld uitsluitend met het oogmerk om de betrokken reis te ondernemen, en die naar het grondgebied wordt gebracht van de overeen- komstsluitende partij waar de vervoerondernemer is gevestigd.
Eveneens vrijgesteld van een vergunning zijn:
4. Transitovervoer over het grondgebied van overeenkomstslui- tende partijen in samenhang met ongeregeld vervoer dat is vrijgesteld van vergunningen.
5. Lege bussen en touringcars die uitsluitend worden gebruikt ter vervanging van een bus of touringcar die tijdens het verrichten van onder deze overeenkomst vallend internatio- naal vervoer is beschadigd of defect is geraakt.
Voor vervoer dat wordt verricht door in de Europese Gemeen- schap gevestigde vervoerondernemers, kunnen de punten van vertrek en/of bestemming van het vervoer gelegen zijn in elke lidstaat van de Europese Gemeenschap, onafhankelijk van de lidstaat waar de bus of touringcar is geregistreerd of de lidstaat waar de vervoerondernemer is gevestigd.
Artikel 7
Niet-geliberaliseerd ongeregeld vervoer
1. Voor ander dan het in artikel 6 bedoelde ongeregeld vervoer is een vergunning overeenkomstig artikel 15 vereist.
2. Voor vervoer dat wordt verricht door in de Europese Gemeenschap gevestigde vervoerondernemers, kunnen de punten van vertrek en/of bestemming van het vervoer gelegen zijn in elke lidstaat van de Europese Gemeenschap, onafhanke- lijk van de lidstaat waar de bus of touringcar is geregistreerd of de lidstaat waar de vervoerondernemer is gevestigd.
DEEL V
SOCIALE BEPALINGEN
Artikel 8
De overeenkomstsluitende partijen bij deze overeenkomst die zulks nog niet hebben gedaan, treden toe tot de Europese over- eenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR) van 1 juli 1970, als gewijzigd, of passen de Verorde- ningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 toe, zoals deze van toepassing zijn bij de inwerkingtreding van deze overeen- komst.
DEEL VI
DOUANE- EN FISCALE BEPALINGEN
Artikel 9
1. Bussen en touringcars die worden gebruikt voor het onder deze overeenkomst vallende vervoer, zijn vrijgesteld van alle verkeersbelastingen en heffingen op het rijden met of het bezit van voertuigen, en van alle andere bijzondere belastingen of heffingen op vervoersactiviteiten op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partijen.
Bussen en touringcars zijn niet vrijgesteld van belastingen of heffingen op motorbrandstof, van BTW op vervoerdiensten, of van tol en gebruiksrechten voor infrastructuur.
2. De overeenkomstsluitende partijen zorgen ervoor dat tolgelden en alle andere vormen van gebruiksrechten niet tege- lijkertijd kunnen worden geheven voor het gebruik van een enkel wegtraject. De overeenkomstsluitende partijen mogen op wegennetten waar gebruiksrechten gelden echter ook tol heffen voor het gebruik van bruggen, tunnels en bergpassen.
3. De brandstof voor bussen en touringcars die zich bevindt in de brandstoftanks die door de fabrikant voor dit doel zijn aangebracht, met een maximum van 600 liter, alsmede de
smeermiddelen die voor het gebruik van de bussen en touring- cars noodzakelijk zijn, zijn vrijgesteld van invoerrechten en alle andere heffingen en betalingen die in andere overeenkomstslui- tende partijen worden toegepast.
4. Het Gemengd Comité van artikel 23 zal een lijst opstellen van de belastingen op het vervoer van personen per bus of touringcar die in elke overeenkomstsluitende partij worden geheven. Deze lijst geeft aan welke onder de bepalingen van lid 1, eerste alinea, van dit artikel vallende belastingen alleen kunnen worden geheven in de overeenkomstsluitende partij waar het voertuig is geregistreerd. Voorts geeft de lijst aan welke onder de bepalingen van lid 1, tweede alinea, van dit artikel vallende belastingen kunnen worden geheven in andere overeenkomstsluitende partijen dan die waar het voertuig is geregistreerd. Overeenkomstsluitende partijen die een in de genoemde lijst opgenomen belasting vervangen door een andere belasting van dezelfde of andere aard, stellen het Gemengd Comité daarvan op de hoogte zodat de noodzakelijke wijzigingen kunnen worden aangebracht.
5. Ingevoerde reserveonderdelen en gereedschap voor repa- raties aan een beschadigde bus of touringcar die tijdens het verrichten van internationaal vervoer defect raakt, zijn op het moment van invoer op het grondgebied van de andere overeen- komstsluitende partij vrijgesteld van douanerechten en alle belastingen en heffingen, onder de voorwaarden die zijn opge- nomen in de nationale voorschriften betreffende de tijdelijke invoer van dergelijke goederen. De onderdelen die worden vervangen, moeten weer worden uitgevoerd of onder toezicht van de douane-instanties van de andere overeenkomstsluitende partij worden vernietigd.
DEEL VII
CONTROLEFORMULIEREN VOOR ONGEREGELD VERVOER DAT VAN EEN VERGUNNING IS VRIJGESTELD
Artikel 10
Voor het verrichten van de in artikel 6 genoemde diensten is een controleformulier vereist dat wordt afgegeven door de bevoegde instanties of een andere gemachtigde organisatie van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerondernemer is gevestigd.
Artikel 11
1. Het controleformulier bestaat uit uitneembare reisbladen in tweevoud in boekjes van 25 exemplaren. Het controleformu- lier is in overeenstemming met het model van bijlage 3 van deze overeenkomst.
2. De boekjes met de bijbehorende reisbladen zijn genum- merd. De reisbladen zijn eveneens genummerd van 1 tot 25.
3. De tekst op de omslag van het boekje en op de reisbladen moet zijn gedrukt in de officiële taal of meerdere officiële talen van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoeronder- nemer is gevestigd.
Artikel 12
1. Het in artikel 11 bedoelde boekje staat op naam van de vervoerondernemer; het is niet overdraagbaar.
2. Het bovenste exemplaar van een reisblad moet gedurende de gehele reis waarop het reisblad betrekking heeft aan boord van de bus of touringcar aanwezig zijn.
3. De vervoerondernemer dient erop toe te zien dat de reis- bladen naar behoren worden ingevuld.
Artikel 13
1. Het reisblad wordt door de vervoerondernemer in twee- voud ingevuld voor de aanvang van de reis.
2. Voor het verstrekken van de namen van de reizigers kan de vervoerondernemer een vooraf ingevulde lijst gebruiken op een afzonderlijk blad dat aan het reisblad wordt gehecht. Het stempel van de vervoerondernemer of in voorkomend geval de handtekening van de vervoerondernemer of van de bestuurder van de bus of touringcar, moet zowel op de lijst als op het reis- blad worden geplaatst.
3. Voor vervoer dat wordt voorafgegaan door een lege rit, als bedoeld in artikel 6, punt 3, van deze overeenkomst, mag de in lid 2 bedoelde passagierslijst worden ingevuld bij het opnemen van de reizigers.
Artikel 14
De bevoegde instanties van twee of meer overeenkomstslui- tende partijen kunnen overeenkomen dat de passagierslijst niet behoeft te worden opgesteld. In dat geval moet het aantal reizi- gers op het controleformulier worden vermeld.
Het bij artikel 23 ingestelde Gemengd Comité wordt van derge- lijke afspraken in kennis gesteld.
DEEL VIII
VERGUNNING VOOR NIET-GELIBERALISEERD ONGEREGELD VERVOER
Artikel 15
1. Voor elke ongeregelde dienst die niet is geliberaliseerd in het kader van artikel 6 wordt in gezamenlijk overleg een vergunning afgegeven door de bevoegde instanties van de over- eenkomstsluitende partijen waar reizigers worden opgenomen of afgezet en de bevoegde instanties van de overeenkomstslui- tende partijen over het grondgebied waarvan het transitotraject wordt afgelegd. Wanneer de plaats van vertrek of de bestem- ming in een lidstaat van de Europese Gemeenschap ligt, is voor het transitotraject door andere lidstaten van de Europese Gemeenschap geen vergunning vereist.
2. De vergunning is in overeenstemming met het model van bijlage 5.
Artikel 16
Aanvraag van vergunningen
1. De vergunningaanvragen worden door de vervoeronder- nemer ingediend bij de bevoegde instantie van de overeen- komstsluitende partij op het grondgebied waarvan het punt van vertrek is gelegen.
De aanvraag moet in overeenstemming zijn met het model van bijlage 4.
2. De vervoerondernemers vullen de aanvraag in en voegen daar een bewijsstuk bij waaruit blijkt dat de aanvrager een vergunning heeft voor het verrichten van ongeregeld internatio- naal vervoer met touringcars of bussen, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), tweede streepje.
3. De bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij op het grondgebied waarvan de plaats van vertrek is gelegen, onderzoeken de aanvraag van de vergunning voor de betrokken dienst en, in het geval van goedkeuring, zenden die door naar de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij(en) waar de bestemming is gelegen en naar de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen over het grondgebied waarvan het transitotraject wordt afgelegd.
4. In afwijking van artikel 15, lid 1, kunnen overeenkomst- sluitende partijen over het grondgebied waarvan het transitotra- ject wordt afgelegd besluiten dat zij niet langer toestemming behoeven te geven voor de in dit deel bedoelde diensten. In dat geval wordt het bij artikel 23 ingestelde Gemengd Comité van dit besluit op de hoogte gebracht.
5. De bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij(en) aan wie toestemming is gevraagd, geven de vergun- ning af binnen één maand, zonder te discrimineren op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de vervoerder. Indien deze instanties het niet eens zijn over de voorwaarden van de vergunning, stellen zij de bevoegde instanties van de betrokken overeenkomstsluitende partij(en) van de redenen daarvan in kennis.
Artikel 17
De bevoegde instanties van twee of meer overeenkomstslui- tende partijen kunnen overeenkomen de vergunningenproce- dure, het model van de vergunningaanvraag of het model van de vergunning voor ongeregeld vervoer tussen deze overeen- komstsluitende partijen, te vereenvoudigen. Het bij artikel 23 ingestelde Gemengd Comité wordt van deze afspraken op de hoogte gebracht.
DEEL IX
CONTROLES, SANCTIES EN WEDERZIJDSE BIJSTAND
Artikel 18
De in artikel 10 bedoelde controleformulieren en de in artikel 15 bedoelde vergunningen moeten aan boord van de bus of de touringcar aanwezig zijn en op verzoek van een bevoegde controlefunctionaris worden overgelegd.
Artikel 19
De bevoegde instanties in de overeenkomstsluitende partijen moeten ervoor zorgen dat vervoerondernemers de bepalingen van deze overeenkomst naleven.
Artikel 20
Een gewaarmerkt afschrift van de vergunning om ongeregeld internationaal vervoer per bus en touringcar te verrichten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), tweede streepje, moet aan boord van de bus of de touringcar aanwezig zijn en op verzoek van een bevoegde controlefunctionaris worden overgelegd.
Het bij artikel 23 ingestelde Gemengd Comité wordt in kennis gesteld van de vorm van een dergelijk document dat door de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen wordt afgegeven.
Artikel 21
De bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen stellen een regeling vast voor de bestraffing van inbreuken op deze overeenkomst. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Artikel 22
1. Wanneer ernstige of herhaalde inbreuken op voor- schriften inzake het wegvervoer, met name die betreffende rij- en rusttijden en de verkeersveiligheid zijn gepleegd door een niet op hun grondgebied woonachtige vervoerondernemer, die tot intrekking van de vergunning tot uitoefening van het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg kunnen leiden, verstrekken de bevoegde instanties van de betrokken overeenkomstsluitende partij aan de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij waar die wegver- voerder is gevestigd, alle inlichtingen met betrekking tot deze inbreuken waarover zij beschikken alsmede de gegevens over de door hen opgelegde sancties.
2. De bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij op wiens grondgebied de ernstige of herhaalde inbreuken op voorschriften inzake het wegvervoer, met name die betref- fende rij- en rusttijden en de verkeersveiligheid, zijn gepleegd, kunnen de betrokken vervoerondernemer tijdelijk de toegang tot het grondgebied van deze overeenkomstsluitende partij ontzeggen.
Wat betreft de Europese Gemeenschap kan de bevoegde instantie van een lidstaat een vervoerder slechts tijdelijk de toegang tot het grondgebied van die lidstaat ontzeggen. De bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerondernemer is gevestigd en het bij artikel 23 inge- stelde Gemengd Comité worden van deze maatregelen in kennis gesteld.
3. Wanneer ernstige of herhaalde inbreuken op voor- schriften inzake het wegvervoer, met name die betreffende rij- en rusttijden en de verkeersveiligheid, zijn gepleegd door een vervoerondernemer, nemen de bevoegde instanties van de over-
eenkomstsluitende partij waar de vervoerondernemer is geves- tigd de nodige maatregelen om herhaling van die inbreuken te voorkomen; tot deze maatregelen kunnen opschorting of intrekking van de vergunning tot uitoefening van het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg behoren. Het bij artikel 23 ingestelde Gemengd Comité wordt van deze maatregelen in kennis gesteld.
4. De overeenkomstsluitende partijen waarborgen het recht van de vervoerondernemer om tegen de hem opgelegde sanc- ties in beroep te gaan.
DEEL X
GEMENGD COMITÉ
Artikel 23
1. Teneinde het beheer van deze overeenkomst te vergemak- kelijken wordt een Gemengd Comité ingesteld. Dit Gemengd Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de overeenkomst- sluitende partijen.
2. Het Gemengd Comité komt voor de eerste maal bijeen binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze overeen- komst.
3. Het Gemengd Comité stelt zijn reglement van orde vast.
4. Het Gemengd Comité komt bijeen op verzoek van ten minste één overeenkomstsluitende partij.
5. Het Gemengd Comité kan alleen besluiten nemen wanneer tweederde van de overeenkomstsluitende partijen, met inbegrip van de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd is in de vergaderingen van het Gemengd Comité.
6. Indien het Gemengd Comité besluiten moet nemen, is éénstemmigheid onder de vertegenwoordigde overeenkomst- sluitende partijen vereist. Als geen eenstemmigheid kan worden bereikt, komen de betrokken bevoegde instanties op verzoek van één of meer betrokken overeenkomstsluitende partijen binnen zes weken bijeen voor overleg.
Artikel 24
1. Het Gemengd Comité ziet toe op de correcte uitvoering van deze overeenkomst. Het Comité wordt in kennis gesteld van alle maatregelen die worden of moeten worden vastgesteld voor de uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst.
2. Het Gemengd Comité heeft met name als taak:
a) op basis van de door de overeenkomstsluitende partijen verstrekte gegevens een lijst op te stellen van de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen die belast zijn met de in de delen V, VI, VII, VIII en IX van deze over- eenkomst genoemde taken;
b) de in de bijlagen van deze overeenkomst opgenomen modellen van controleformulieren en andere documenten te wijzigen of aan te passen;
c) de bijlagen betreffende de technische normen voor bussen en touringcars, alsmede bijlage 1 betreffende de in artikel 4 genoemde voorwaarden inzake ondernemers van personen- vervoer over de weg, te wijzigen of aan te passen in verband met toekomstige maatregelen die binnen de Europese Gemeenschap worden genomen;
d) ter informatie een lijst van alle in artikel 9, leden 4 en 5, bedoelde douanerechten, belastingen en heffingen op te stellen op basis van de door de overeenkomstsluitende partijen verstrekte gegevens;
e) de in artikel 8 genoemde voorschriften inzake de sociale bepalingen te wijzigen of aan te passen in verband met toekomstige maatregelen die binnen de Europese Gemeen- schap worden genomen;
f) eventuele geschillen over de uitvoering en interpretatie van deze overeenkomst op te lossen;
g) aanbevelingen te doen voor verdere maatregelen voor de liberalisering van het ongeregeld vervoer waarvoor nog vergunningen vereist zijn.
3. De overeenkomstsluitende partijen nemen de nodige maatregelen om de besluiten van het Gemengd Comité uit te voeren, zo nodig overeenkomstig hun eigen interne proce- dures.
4. Indien bij een geschil geen overeenstemming kan worden bereikt overeenkomstig lid 2, onder f), van dit artikel, kunnen de betrokken overeenkomstsluitende partijen de zaak voor- leggen aan een arbitragecommissie. Iedere betrokken overeen- komstsluitende partij wijst een arbiter aan. Het Gemengd Comité wijst zelf ook een arbiter aan.
De beslissing van de arbiters wordt met meerderheid van stemmen genomen.
De bij het geschil betrokken overeenkomstsluitende partijen moeten de nodige maatregelen nemen om de beslissing van de arbiters uit te voeren.
DEEL XI
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 25
Bilaterale overeenkomsten
1. De bepalingen van deze overeenkomst vervangen de corresponderende bepalingen van de overeenkomsten tussen overeenkomstsluitende partijen. Voor de Europese Gemeen- schap is deze bepaling van toepassing op overeenkomsten tussen lidstaten en een overeenkomstsluitende partij.
2. Andere overeenkomstsluitende partijen dan de Europese Gemeenschap kunnen overeenkomen artikel 5 en bijlage 2 van deze overeenkomst niet toe te passen en andere technische
normen toepassen voor bussen en touringcars die ongeregelde diensten uitvoeren tussen deze overeenkomstsluitende partijen, met inbegrip van het transitotraject over hun grondgebied.
3. Onverminderd de bepalingen van artikel 6 van bijlage 2, vervangen de bepalingen van deze overeenkomst de correspon- derende bepalingen van de overeenkomsten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en andere overeenkomstslui- tende partijen.
De bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en andere overeen- komstsluitende partijen waarbij vrijstelling van een vergunning wordt verleend voor het in artikel 7 genoemde ongeregeld vervoer, kunnen worden gehandhaafd of verlengd. In dat geval stellen de overeenkomstsluitende partijen het bij artikel 23 ingestelde Gemengd Comité daarvan onverwijld in kennis.
Artikel 26
Ondertekening
Deze overeenkomst staat van 14 april 2000 tot en met 30 juni 2001 open voor ondertekening te Brussel op het secretariaat- generaal van de Raad van de Europese Unie, die optreedt als depositaris van deze overeenkomst.
Artikel 27
Ratificatie of goedkeuring en depot van de overeenkomst
Deze overeenkomst wordt door de ondertekenaars goedgekeurd of geratificeerd overeenkomstig hun eigen procedures. De instrumenten van goedkeuring of ratificatie worden door de overeenkomstsluitende partijen nedergelegd bij het secretariaat- generaal van de Raad van de Europese Unie, die alle andere ondertekenaars daarvan in kennis stelt.
Artikel 28
Inwerkingtreding
1. Voor de overeenkomstsluitende partijen die haar hebben goedgekeurd of geratificeerd treedt deze overeenkomst in werking als vier overeenkomstsluitende partijen, met inbegrip van de Europese Gemeenschap, haar hebben goedgekeurd of geratificeerd, en wel op de eerste dag van de derde maand die volgt op de dag waarop het vierde instrument van goedkeuring of ratificatie is nedergelegd, dan wel op de eerste dag van de zesde maand, op voorwaarde dat in dat laatste geval bij de rati- ficatie van de overeenkomst een dienovereenkomstige verkla- ring wordt gedaan.
2. Voor iedere overeenkomstsluitende partij die deze over- eenkomst goedkeurt of ratificeert na de inwerkingtreding ervan overeenkomstig lid 1, treedt deze overeenkomst in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de dag waarop de betrokken overeenkomstsluitende partij zijn instrument van goedkeuring of ratificatie heeft nedergelegd.
Artikel 29
Duur van de overeenkomst — evaluatie van de werking van de overeenkomst
1. Deze overeenkomst wordt gesloten voor een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding.
2. De overeenkomst wordt stilzwijgend met periodes van vijf jaar verlengd voor de overeenkomstsluitende partijen die niet te kennen geven voornemens te zijn haar niet te verlengen. In het laatste geval stelt de betrokken overeenkomstsluitende partij de depositaris overeenkomstig artikel 31 van zijn voornemen in kennis.
3. Voor het eind van elke vijfjarige periode evalueert het Gemengd Comité de werking van deze overeenkomst.
Artikel 30
Toetreding
1. Na de inwerkingtreding staat deze overeenkomst open voor toetreding van landen die volwaardig lid zijn van de Euro- pese Conferentie van Ministers van Verkeer (CEMT). Bij toetre- ding tot deze overeenkomst van landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, is deze overeenkomst niet van toepassing tussen de overeen- komstsluitende partijen van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2. Deze overeenkomst staat open voor toetreding van de Republiek San Xxxxxx, het Prinsdom Andorra en het Prinsdom Monaco.
3. Voor iedere staat die tot deze overeenkomst toetreedt na de inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 28, treedt deze overeenkomst in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de dag waarop de betrokken staat zijn instrument van toetreding heeft nedergelegd.
4. Aan iedere staat die tot deze overeenkomst toetreedt na de inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 28, kan een periode van maximaal drie jaar worden toegekend voor de vast- stelling van bepalingen die gelijkwaardig zijn aan de in bijlage 1 genoemde richtlijn(en). Het Gemengd Comité wordt van deze maatregelen in kennis gesteld.
Artikel 31
Opzegging
Iedere overeenkomstsluitende partij kan de overeenkomst eenzijdig opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar, door simultane kennisgeving aan de overeen-
komstsluitende partijen via de depositaris van de overeenkomst. Het Gemengd Comité moet ook in kennis worden gesteld van de redenen van de opzegging. De overeenkomst kan echter niet worden opgezegd tijdens de eerste vier jaar die volgen op de inwerkingtreding ervan, overeenkomstig artikel 28.
Indien de overeenkomst door één of meer overeenkomstslui- tende partijen wordt opgezegd en het aantal overeenkomstslui- tende partijen daalt onder het in artikel 28 genoemde aantal voor de oorspronkelijke inwerkingtreding, blijft de overeen- komst van kracht, tenzij het Gemengd Comité, dat bestaat uit de overblijvende overeenkomstsluitende partijen, anders besluit.
Artikel 32
Beëindiging
Een overeenkomstsluitende partij die is toegetreden tot de Euro- pese Unie wordt vanaf de datum van toetreding niet meer als een overeenkomstsluitende partij behandeld.
Artikel 33
Bijlagen
De bijlagen vormen een integrerend onderdeel van deze over- eenkomst.
Artikel 34
Talen
Deze overeenkomst is opgesteld in het Engels, het Frans en het Duits, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, en wordt neerge- legd in de archieven van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, dat aan elk van de overeenkomstslui- tende partijen een eensluidend afschrift doet toekomen.
Iedere overeenkomstsluitende partij zorgt voor een correcte vertaling van deze overeenkomst in zijn officiële taal of talen. Een afschrift van de vertaling wordt neergelegd in de archieven van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.
Een afschrift van alle vertalingen van de overeenkomst en bijlagen wordt door de depositaris toegezonden aan alle over- eenkomstsluitende partijen.
TEN GETUIGE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden deze overeenkomst hebben ondertekend.
Staat tussen 14 april 2000 en 30 juni 2001 te Brussel open voor ondertekening
Voor de Europese Gemeenschap
Voor Bosnië en Herzegovina
Voor de Republiek Bulgarije
Voor de Republiek Kroatië
Voor de Tsjechische Republiek
Voor de Republiek Estland
Voor de Republiek Hongarije
Voor de Republiek Letland
Voor de Republiek Litouwen
Voor de Republiek Moldavië
Voor de Republiek Polen
Voor Roemenië
Voor de Slowaakse Republiek
Voor de Republiek Slovenië
Voor de Republiek Turkije
BIJLAGE
BIJLAGE 1
Voorwaarden voor ondernemers van personenvervoer over de weg als bedoeld in artikel 4
De richtlijn van de Europese Gemeenschap waarnaar in artikel 4 wordt verwezen is:
Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diplo- ma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 124 van 23 mei 1996, blz. 1), als gewijzigd bij Richtlijn 98/76/EG van 1 oktober 1998 (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 277 van 14 oktober 1998, blz. 17).
BIJLAGE 2
Technische normen voor bussen en touringcars
Artikel 1
Vanaf de datum van inwerkingtreding van de Interbus-overeenkomst voor iedere overeenkomstsluitende partij, dienen bussen en touringcars die worden gebruikt voor ongeregeld internationaal vervoer van reizigers te voldoen aan de voor- schriften van de volgende wetteksten:
a) Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 46 van 17 februari 1997, blz. 1).
b) Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 57 van 2 maart 1992, blz. 27).
c) Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 235 van 17 september 1996, blz. 59).
d) Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegver- voer (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 370 van 31 december 1985, blz. 8), als gewijzigd bij Verorde- ning (EG) nr. 2135/98 van de Commissie van 24 september 1998 (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 274 van 9 oktober 1998, blz. 1), of gelijkwaardige regels die zijn vastgesteld in het kader van de AETR-overeen- komst, met inbegrip van de protocollen daarvan.
Artikel 2
Vanaf de datum van inwerkingtreding van de Interbus-overeenkomst voor iedere overeenkomstsluitende partij, dienen andere overeenkomstsluitende partijen dan de Europese Gemeenschap voor bussen en touringcars die worden gebruikt voor ongeregeld internationaal vervoer van reizigers te voldoen aan de technische eisen van de volgende richtlijnen van de Europese Gemeenschap of gelijkwaardige reglementen van de VN-ECE inzake uniforme voorwaarden met betrekking tot de goedkeuring van nieuwe voertuigen en uitrusting daarvan.
Onderwerp | VN-ECE-Reglement/laatste wijziging | EG-richtlijn (oorspronkelijke — laatste) | Toepassingsdatum in de EU |
Uitlaatgassen | 49/01 49/02, goedkeuring A 49/02, goedkeuring B | 88/77 91/542 stap 1 91/542 stap 2 96/1 | 1.10.1993 1.10.1996 |
Rook | 24/03 | 72/306 | 2.8.1972 |
Geluidsemissies | 51/02 | 70/157 84/424 92/97 | 1.10.1989 1.10.1996 |
Remsysteem | 13/09 | 71/320 88/194 91/422 98/12 | 1.10.1991 1.10.1994 |
Banden | 54 | 92/23 | 1.1.1993 |
Verlichtingsinstallatie | 48/01 | 76/756 91/663 97/28 | 1.1.1994 |
Artikel 3
Bussen en touringcars die voor de volgende vervoerdiensten worden gebruikt:
a) vervoer van een lidstaat van de Gemeenschap (Griekenland uitgezonderd) naar een overeenkomstsluitende partij bij Interbus;
b) vervoer van een overeenkomstsluitende partij bij Interbus naar een lidstaat van de Gemeenschap (Griekenland uitge- zonderd);
c) vervoer van een overeenkomstsluitende partij bij Interbus naar Griekenland in transito door een andere lidstaat van de Gemeenschap, dat wordt verricht door vervoerondernemers die zijn gevestigd in een overeenkomstsluitende partij bij Interbus,
zijn onderworpen aan de volgende bepalingen:
1. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd vóór 1 januari 1980 kunnen niet voor het onder deze overeenkomst vallende ongeregeld vervoer worden gebruikt.
2. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1980 en 31 december 1981 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2000.
3. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1982 en 31 december 1983 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2001.
4. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1984 en 31 december 1985 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2002.
5. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1986 en 31 december 1987 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2003.
6. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1988 en 31 december 1989 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2004.
7. Alleen bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd na 1 januari 1990 (EURO 0) kunnen worden gebruikt na 1 januari 2005.
8. Alleen bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd na 1 oktober 1993 (EURO 1) kunnen worden gebruikt na 1 januari 2007.
Artikel 4
Bussen en touringcars die voor de volgende vervoerdiensten worden gebruikt:
a) vervoer van Griekenland naar overeenkomstsluitende partijen bij Interbus;
b) vervoer van overeenkomstsluitende partijen bij Interbus naar Griekenland; zijn onderworpen aan de volgende bepalingen:
1. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd vóór 1 januari 1980 kunnen niet voor het onder deze overeenkomst vallende ongeregeld vervoer worden gebruikt.
2. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1980 en 31 december 1981 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2000.
3. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1982 en 31 december 1983 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2001.
4. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1984 en 31 december 1985 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2003.
5. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1986 en 31 december 1987 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2005.
6. Bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd tussen 1 januari 1988 en 31 december 1989 kunnen worden gebruikt tot uiterlijk 31 december 2007.
7. Alleen bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd na 1 januari 1990 (EURO 0) kunnen worden gebruikt na 1 januari 2008.
8. Alleen bussen en touringcars die voor de eerste maal zijn geregistreerd na 1 oktober 1993 (EURO 1) kunnen worden gebruikt na 1 januari 2010.
Artikel 5
Bussen en touringcars uit de Europese Gemeenschap die worden gebruikt in het bilaterale verkeer tussen Griekenland en andere lidstaten van de Europese Gemeenschap in transito door overeenkomstsluitende partijen bij de Interbus-overeen- komst, vallen niet onder deze voorschriften betreffende de technische normen maar onder de voorschriften van de Euro- pese Gemeenschap.
Artikel 6
1. De bepalingen inzake de technische normen die zijn opgenomen in bilaterale overeenkomsten of regelingen tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en overeenkomstsluitende partijen bij de Interbus-overeenkomst, met betrekking tot het bilaterale verkeer en het transitoverkeer, die stringenter zijn dan de voorschriften van deze overeenkomst, mogen tot 31 december 2006 worden toegepast.
2. De betrokken lidstaten van de Europese Gemeenschap en overeenkomstsluitende partijen bij de Interbus-overeen- komst stellen het Gemengd Comité van artikel 23 van de overeenkomst in kennis van de inhoud van dergelijke bilaterale overeenkomsten of regelingen.
Artikel 7
1. Een document dat dient als bewijsstuk voor de datum van de eerste registratie van het voertuig moet aan boord van het voertuig aanwezig zijn en op verzoek van een bevoegde controlefunctionaris worden overgelegd. Voor de toepassing van deze bijlage heeft de term „datum van de eerste registratie van het voertuig” betrekking op de eerste regi- stratie van het voertuig na de fabricage ervan. Wanneer deze registratiedatum niet bekend is wordt uitgegaan van de fabricagedatum.
2. Indien de originele motor van de bus is vervangen door een nieuwe motor, moet het in lid 1 van dit artikel bedoelde document worden vervangen door een document waaruit blijkt dat de nieuwe motor in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften inzake typegoedkeuring van artikel 3.
Artikel 8
1. Ongeacht de in artikel 1, onder a), van deze bijlage bedoelde bepalingen, kunnen overeenkomstsluitende partijen steekproeven houden om te controleren of de betrokken bussen en touringcars voldoen aan de voorschriften van Richt- lijn 96/96/EG. Voor de toepassing van deze bijlage worden onder „steekproeven” onaangekondigde en daarom onver- wachte controles van een bus of touringcar op het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij verstaan, die door de instanties langs de weg worden uitgevoerd.
2. Voor de in deze bijlage bedoelde controles langs de weg gebruiken de bevoegde instanties van de overeenkomst- sluitende partijen de controlelijst van bijlage II a en II b. Een afschrift van de controlelijst, opgesteld door de instantie die de controle heeft uitgevoerd, wordt aan de bestuurder van de bus of touringcar gegeven en wordt op verzoek getoond om nadien, binnen een kort en onredelijk tijdsbestek volgende controles langs de weg te vereenvoudigen of te vermijden.
3. Indien de controleur van het voertuig van oordeel is dat het gebrek aan onderhoud van de bus of touringcar nader onderzoek rechtvaardigt, kan de bus of touringcar in een erkend controlecentrum overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 96/96/EG aan een test op verkeersgeschiktheid worden onderworpen.
4. Indien de bus of touringcar bij een steekproef niet blijkt te voldoen aan de voorschriften van Xxxxxxxxx 96/96/EG en derhalve wordt geacht een ernstig risico voor de inzittenden en andere weggebruikers te vormen, kan de bus of touringcar onverwijld van gebruik op de openbare weg worden geweerd.
5. Controles langs de weg worden uitgevoerd zonder discriminatie op grond van nationaliteit, vestigingsplaats of plaats van registratie van bussen of touringcars respectievelijk bestuurders.
BIJLAGE II a
BIJLAGE II b
Technische normen voor controles langs de weg
Bussen en touringcars als gedefinieerd in artikel 3, moeten zodanig worden onderhouden dat deze door de controlerende autoriteiten als verkeersgeschikt worden beschouwd.
Tot de onderdelen die moeten worden gecontroleerd, behoren die welke als belangrijk voor de veilige en schone bedie- ning van de bus of touringcar worden beschouwd. Eenvoudige functionele controles (verlichting, lichtsignaalinrichting, staat van de banden, enz.), specifieke tests en/of controles worden voor wat het remsysteem en de emissies van het motorvoertuig betreft op de volgende wijze uitgevoerd:
1. Remmen
Geëist wordt dat elk onderdeel van het remsysteem en het bedieningsmechanisme in goede en doeltreffende staat worden gehouden en op de juiste wijze is afgesteld.
Het remsysteem van de bus of touringcar moet de volgende drie remfuncties kunnen uitvoeren:
a) Bij bussen en touringcars en de aanhangwagens of opleggers daarvan moet het bedrijfsremsysteem het voer- tuig veilig, snel en doelmatig kunnen vertragen en tot stilstand kunnen brengen, ongeacht de beladingstoestand en de hellingsgradiënt van de weg waarop het voertuig op- of afwaarts rijdt;
b) Bij bussen en touringcars en de aanhangwagens en opleggers daarvan moet een parkeerrem de bus of touring- car in stilstand kunnen houden, ongeacht de beladingstoestand op een waarneembare helling, op- of neer- waarts, waarbij de werkbare remvlakken door een inrichting waarvan de werking zuiver mechanisch is, in de remstand worden gehouden;
c) Bij bussen en touringcars moet een secundair (nood)remsysteem de bus of touringcar kunnen vertragen en, ongeacht de beladingstoestand, binnen een redelijke afstand tot stilstand kunnen brengen, ook al is het bedrijfsremsysteem defect.
Wanneer twijfel bestaat over de staat van onderhoud van de bus of touringcar, kunnen de controlerende autori- teiten de remprestaties van de bus of touringcar beproeven overeenkomstig enkele of alle bepalingen van bijlage II, punt 1, van Richtlijn 96/96/EG.
2. Uitlaatemissies
2.1. Uitlaatemissie
2.1.1. Bussen en touringcars met (benzine)motoren met elektrische ontsteking
a) Wanneer de uitlaatemissies niet door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem worden beheerst zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:
1. Visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of er lekkages zijn.
2. Eventuele visuele controle van het emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of de voorgeschreven appara- tuur is gemonteerd.
Na een redelijke warmloopperiode van de motor (rekening houdend met de aanbevelingen van de voertuigfa- brikant) wordt het koolmonoxide(CO)-gehalte van de uitlaatgassen gemeten waarbij de motor stationair (onbe- last) loopt.
Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de waarde die door de fabrikant van de bus of touringcar is aangegeven. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten besluiten deze niet als referentiewaarde te gebruiken, mag het CO-gehalte de volgende waarde niet overschrijden:
— bij bussen en touringcars die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen tussen de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen verlangen dat de bussen en touringcars aan Richtlijn 70/220/ EEG (1) voldoen en 1 oktober 1986: CO — 4,5 vol. %.
— bij bussen en touringcars die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen na 1 oktober 1986: CO — 3,5 vol. %.
b) Indien de uitlaatemissies door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem worden beheerst zoals een drieweg- katalysator met een lambdasonde:
1. Visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of er geen lekkages zijn en alle onderdelen compleet zijn.
(1) Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrek-
king tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door de uitstoot van gassen afkomstig van motor- voertuigen (PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1) en rectificatie in PB L 81 van 11.4.1970, blz. 15, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 100 van 19.4.1994, blz. 42).
2. Visuele controle van het emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of de voorgeschreven apparatuur is gemonteerd.
3. Bepaling van de doelmatigheid van het emissiebestrijdingssysteem van de bus of touringcar door meting van de lambdawaarde en het CO-gehalte van de uitlaatgassen overeenkomstig punt 4 of volgens de proce- dures van de fabrikant die ten tijde van de typegoedkeuring zijn goedgekeurd. Bij elke proef laat men de motor warm lopen overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant van de bus of touringcar.
4. Uitlaatemissies — grenswaarden
Meting bij stationair toerental van de motor:
Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de door de fabrikant van de bus of touringcar opgegeven waarde. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn, mag het maximum-CO-gehalte niet meer dan 0,5 vol. % bedragen.
Meting bij het hoge onbelaste toerental (motortoerental minstens 2 000 min-1: CO-gehalte: maximaal 0,3 vol. %.
Lambda: 1 ± 0,03 overeenkomstig de specificaties van de fabrikant.
2.1.2. Bussen en touringcars uitgerust met (diesel)motoren met compressieontsteking
Meting van de uitlaatgasopaciteit bij vrije acceleratie (onbelast vanaf stationair toerental tot het begrensde toerental). Het concentratieniveau mag het niveau niet overschrijden dat overeenkomstig Richtlijn 72/306/EEG (1) op de plaat is genoteerd. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende partijen besluiten deze waarde niet als referentie te gebruiken, wordt de volgende grens- waarde voor de absorptiecoëfficiënt gehanteerd:
Maximumabsorptiecoëfficiënt bij:
— dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1,
— dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 3,0 m-1
of equivalente waarden wanneer gebruik wordt gemaakt van apparatuur van een type dat afwijkt van dat welke bij de EG-typegoedkeuring is gebruikt.
2.1.3. Testapparatuur
De emissies van bussen en touringcars worden gemeten met apparatuur die ontworpen is om nauwkeurig vast te stellen of aan de voorgeschreven of aan de door de fabrikant aangegeven grenswaarden wordt voldaan.
2.2. Eventueel wordt nagegaan of het diagnostische boord-(On Board Diagnostic (OBD))-emissiecontrolesysteem func- tioneert.
(1) Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrek-
king tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB L 190 van 20.8.1972, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/491/EEG van de Commissie (PB L 238 van 15.8.1989, blz. 43).
BIJLAGE 3
BIJLAGE 4
BIJLAGE 5