Stichting Pensioenfonds Gasunie
Stichting Pensioenfonds Gasunie
Pensioenreglement 2006
Voor werknemers die op of na 1 januari 1950 zijn geboren, dan wel
voor werknemers die na 31 december 2005 bij de werkgever in dienst zijn getreden.
Dit Pensioenreglement 2006 is per 1 januari 2018 niet van toepassing op levenslang ouderdomspensioen dat uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006 is opgebouwd en uit hoofde van artikel 37 van het Pensioenreglement 2013 per 1 januari 2018 is omgezet naar aanspraken overeenkomstig het Pensioenreglement 2013.
Vastgesteld: 6 december 2006
Gewijzigd: 1 januari 2008
Gewijzigd: 1 juli 2009
Gewijzigd: 1 januari 2011
Gewijzigd: 1 januari 2013
Gewijzigd: 1 juli 2013
Gewijzigd: 1 januari 2018 (op 28 mei 2018)
PENSIOENREGLEMENT 2006 VAN DE STICHTING PENSIOENFONDS GASUNIE
INHOUDSOPGAVE BLZ.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 4
HOOFDSTUK II DE PENSIOENAANSPRAKEN VAN DE DEELNEMERS 9
Artikel 3 Basispakket van deelnemers 9
Artikel 5 Ploegentoeslagpensioen 10
Artikel 6 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 7 Wijziging mate van arbeidsongeschiktheid 12
Artikel 9 Premiecompensatie over partnerpensioen 12
Artikel 10 Bijzonder partnerpensioen 13
Artikel 11 Overlijdensuitkering 13
Artikel 13 Maximering – Fiscale begrenzing 14
HOOFDSTUK III PENSIOENAANSPRAKEN VAN DEELTIJDWERKNEMERS 16
Artikel 14 Berekening aanspraken van deeltijdwerknemers 16
HOOFDSTUK IV AANSPRAKEN BIJ VOORTIJDIGE BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP 17
Artikel 15 Voortijdige beëindiging van het deelnemerschap 17
HOOFDSTUK V FLEXIBILISERING 18
Artikel 16 Wijziging van de verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen 18
Artikel 17 Vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen 18
Artikel 17A AOW-overbruggingspensioen 19
Artikel 18 Deeltijd ouderdomspensioen 20
Artikel 19 Variatie hoogte van het ouderdomspensioen 21
HOOFDSTUK VI VOORTZETTING PENSIOENOPBOUW TIJDENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN WERKLOOSHEID, RISICODEKKING TIJDENS OUDERSCHAPSVERLOF EN ONBETAALD VERLOF 22
Artikel 20 Voortzetting pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid 22
Artikel 21 Voortzetting pensioenopbouw tijdens werkloosheid 22
Artikel 22 Xxxxxxxxxxxxx tijdens ouderschapsverlof en onbetaald verlof 22
HOOFDSTUK VIIWAARDEOVERDRACHT EN AFKOOP 23
Artikel 23 Waardeoverdracht 23
Artikel 24 Afkoop van kleine pensioenen 23
HOOFDSTUK VIII AANPASSING VAN DE PENSIOENEN 25
HOOFDSTUK IX PREMIEBIJDRAGEN VAN DEELNEMERS 26
HOOFDSTUK X UITBETALING VAN PENSIOENEN 27
Artikel 27 Uitbetaling van pensioenen 27
HOOFDSTUK XI VERPLICHTINGEN VAN DE PENSIOEN- EN AANSPRAAKGERECHTIGDEN EN VERSTREKKEN VAN GEGEVENS 28
Artikel 28 Verplichtingen van de pensioen- en aanspraakgerechtigden 28
Artikel 29 Geneeskundig onderzoek bij arbeidsongeschiktheid 28
Artikel 30 Verstrekken van gegevens door het Fonds 29
HOOFDSTUK XII BESLAG, OVERDRACHT, INPANDGEVING 30
Artikel 31 Beslag, overdracht, inpandgeving 30
HOOFDSTUK XIII SLOTBEPALINGEN 31
Artikel 32 Bijzondere gevallen 31
Artikel 35 Wijziging van het Pensioenreglement 2006 32
HOOFDSTUK XIV OVERGANGSBEPALINGEN 33
Artikel 36 Overgangsbepalingen: Reglement Regeling Vervroegd Uittreden 33
Artikel 37 Overgangsbepalingen: Pensioenreglement 1994 33
Artikel 38 Overgangsbepalingen: Overgangsbepalingen 1994 34
HOOFDSTUK XV INWERKINGTREDING 36
Artikel 39A Overgangsbepalingen 2013 36
Artikel 40 Datum inwerkingtreding 37
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Definities
In dit Pensioenreglement 2006 wordt verstaan onder:
Fonds:
De Stichting Pensioenfonds Gasunie.
Statuten:
De statuten van het Fonds.
Bestuur:
Het Bestuur van het Fonds.
Werkgever:
De N.V. Nederlandse Gasunie of een aangesloten onderneming als bedoeld in artikel 2 van de statuten.
Uitvoeringsovereenkomst:
De uitvoeringsovereenkomst tussen het Fonds en de werkgever, waarin het Fonds en de werkgever de financiering en de uitvoering van de pensioenovereenkomst(en) zijn overeengekomen.
Pensioenovereenkomst:
De tussen de werkgever en de werknemer gesloten overeenkomst betreffende pensioen als onderdeel van de tussen werkgever en de werknemer gesloten arbeidsovereenkomst.
Werknemer:
Een persoon in dienst van de werkgever krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst.
Deeltijdwerknemer:
Werknemer met een kortere arbeidsduur dan de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur.
Deeltijdpercentage:
Het percentage dat de arbeidsduur van een deeltijdwerknemer uitmaakt van de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur. Wijzigingen van bedoeld percentage in de loop van een kalenderjaar worden hierbij volledig in aanmerking genomen vanaf de dag van wijziging.
Gemiddeld deeltijdpercentage:
Het quotiënt van het aantal pensioenjaren en de deelnemerstijd.
CAO:
Collectieve Arbeidsovereenkomst van de N.V. Nederlandse Gasunie.
Dienstbetrekking:
De rechtsbetrekking tussen de werkgever en een werknemer.
Deelnemer:
De werknemer of gewezen werknemer die op grond van de pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens het Fonds overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement 2006.
Gewezen deelnemer:
De werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van de pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het Fonds.
Aanspraakgerechtigde:
De persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen.
Gepensioneerde:
De persoon die krachtens de bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 een ouderdomspensioen van het Fonds ontvangt.
Pensioengerechtigde:
De persoon die krachtens de bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 een pensioen van het Fonds ontvangt.
Partner:
• De man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde voor beëindiging van het deelnemerschap is gehuwd, of
• De man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde voor beëindiging van het deelnemerschap een geregistreerd partnerschap is aangegaan (zoals bedoeld in Boek 1, titel 5A van het Burgerlijk Wetboek), of
• De ongehuwde man of vrouw, met wie de ongehuwde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde voor beëindiging van het deelnemerschap een gemeenschappelijke huishouding voert waarbij aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
− beide partners zijn ongehuwd en zijn geen geregistreerd partnerschap met elkaar of iemand anders aangegaan;
− de partners zijn geen bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad (in de rechte dan wel zijlijn);
− er is een notarieel verleden samenlevingscontract tussen beide partners opgemaakt waarin enige vermogensrechtelijke aangelegenheden ter zake van de samenwoning en de gemeenschappelijke huishouding worden geregeld;
− de ongehuwde man of vrouw is door de deelnemer als partner op een door het Fonds voorgeschreven wijze bij het Fonds aangemeld.
Partnerrelatie:
Het huwelijk, geregistreerde partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding met de aangemelde partner zoals hiervoor bedoeld.
Scheiding:
− beëindiging van het huwelijk door echtscheiding, of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel
− beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door een huwelijk met dezelfde partner, dan wel
− beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding met de aangemelde partner zoals hiervoor bedoeld, anders dan door huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde partner.
Datum van scheiding:
Bij huwelijk of geregistreerde partnerschap: de datum waarop de scheiding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
Bij partners met een gemeenschappelijke huishouding: de datum waarop, blijkens mededeling van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde aan het Fonds, de gezamenlijke huishouding wordt beëindigd of het notarieel verleden samenlevingscontract wordt verbroken. Het Fonds kan nadere voorwaarden stellen aan de wijze waarop de beëindiging van de partnerrelatie aan het Fonds kenbaar dient te worden gemaakt.
Kind:
Onder kind wordt in dit Pensioenreglement 2006 verstaan:
− de kinderen die in een familierechtelijke betrekking tot de deelnemer, tot de gewezen deelnemer of tot de gepensioneerde staan;
− andere kinderen die naar het oordeel van het Bestuur door de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde als eigen kinderen worden opgevoed.
Wees:
Kind van wie een van de verzorgers is overleden.
Volle wees:
Kind van wie beide verzorgers zijn overleden.
Pensioendatum:
De eerste dag van de maand volgend op die waarin de 65-ste verjaardag van de deelnemer valt.
Pensioeningangsdatum:
De eerste dag van de maand waarop het (vervroegde) ouderdomspensioen ingaat.
Pensioenregeling:
De pensioenovereenkomst zoals deze is vastgelegd in dit Pensioenreglement 2006.
Pensioenrecht:
Het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening.
Pensioenjaar:
Een periode van 12 maanden gedurende welke een persoon met een conform de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur deelnemer in het Fonds is.
Deelnemerstijd:
De periode van deelnemerschap aan het Fonds.
Onder deelnemerstijd wordt in dit Pensioenreglement 2006 tevens verstaan:
1. deelnemerstijd verkregen uit interne waardeoverdracht van premievrije aanspraken op basis van eerdere perioden van deelnemerschap aan het Fonds onder dit of voorgaande pensioenreglementen die niet zijn afgekocht; en
2. deelnemerstijd verkregen uit waardeoverdracht van pensioenaanspraken uit een andere pensioenregeling naar de pensioenregeling van het Fonds.
Prijsindexcijfer:
De door het CBS vastgestelde Consumenten Prijsindex Alle Huishoudens (afgeleid).
Indien dit prijsindexcijfer op enig moment niet meer wordt gehanteerd door het CBS, treedt hiervoor in de plaats een naar het oordeel van het Bestuur vergelijkbaar door het CBS te publiceren indexcijfer.
Salaris:
Het salaris per jaar exclusief enige uitkering
Jaarsalaris:
Het laatste salaris van de deelnemer op basis van de conform de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur, verhoogd met de toeslagen die door de werkgever volgens bijlage II bij dit Pensioenreglement 2006 zijn aangewezen.
Jaargrondslag:
De jaargrondslag is het naar tijdsduur gewogen gemiddelde van de jaarsalarissen zoals die hebben gegolden gedurende de laatste 12 maanden voorafgaand aan het einde van het deelnemerschap of, in de gevallen als bedoeld in artikel 2 lid 3 onder a en b, de laatste 12 maanden voorafgaand aan de dag waarop de dienstbetrekking eindigt.
Pensioensalaris:
De jaargrondslag plus eventuele ploegentoeslag of wachtdiensttoeslag verminderd met de AOW- uitkering.
AOW-uitkering:
De AOW-uitkering aan een gehuwde zoals genoemd in artikel 9, lid 6, onder b van de Algemene Ouderdomswet vermeerderd met de vakantie-uitkering ingevolge die wet.
Ploegentoeslagpercentage:
Het percentage van het salaris dat als ploegentoeslag wordt uitgekeerd.
Ploegentoeslag:
De door een deelnemer ontvangen ploegentoeslag op zijn salaris of een uitkering van de werkgever ter vervanging van zodanige toeslag. Deze ploegentoeslag wordt telkenjare per 31 december tot een bedrag op jaarbasis herleid zowel op basis van het gemiddeld ploegen- toeslagpercentage als van de conform de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur.
Franchise:
Per 1 januari 2006 bedraagt de franchise € 14.204,-.
Vervolgens wordt de franchise in de daarop volgende jaren - op hele euro’s afgerond - afgeleid van die van de voorgaande periode door die telkenmale te verhogen met de sinds de laatste wijziging opgetreden wijziging van de AOW-uitkering met dien verstande dat wanneer
- het verschil tussen de ontwikkeling van het prijsindexcijfer en de aan de AOW gekoppelde index boven de 5% uitkomt; of
- de genoemde AOW-uitkering aan een gehuwde daalt
het Bestuur bevoegd is de wijze van aanpassing van de franchise bij bestuursbesluit op andere wijze vast te stellen conform hetgeen daarover is bepaald in de uitvoeringsovereenkomst.
Drempelbedrag:
Per 1 januari 2006 bedraagt het drempelbedrag € 58.723,-.
Vervolgens wordt het drempelbedrag in de daaropvolgende jaren - op hele euro’s afgerond - afgeleid van die van de voorgaande periode door die telkenmale aan te passen aan de sinds de laatste wijziging opgetreden algemene salarisaanpassing conform de CAO.
Grensbedrag:
Per 1 januari 2006 bedraagt het grensbedrag € 76.826,-.
Vervolgens wordt het grensbedrag in de daarop volgende jaren - op hele euro’s afgerond - afgeleid van die van de voorgaande periode door die telkenmale aan te passen aan de sinds de laatste wijziging opgetreden algemene salarisaanpassing conform de CAO.
Ouderdomspensioen:
Een ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van de deelnemer of gewezen deelnemer en waarvan de hoogte wordt bepaald op basis van de jaargrondslag zoals bedoeld in artikel 4.
Ploegentoeslagpensioen:
Een ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van de deelnemer of gewezen deelnemer en waarvan de hoogte wordt bepaald op basis van het ploegentoeslagpercentage zoals bedoeld in artikel 5.
Partnerpensioen:
Een partnerpensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van de partner en zoals dat is bedoeld in artikel 8.
Wezenpensioen:
Een wezenpensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van een kind en zoals dat is bedoeld in artikel 12.
Arbeidsongeschiktheidspensioen:
Een arbeidsongeschiktheidspensioen in de zin van de Pensioenwet ten behoeve van de gewezen werknemer die arbeidsongeschikt is en zoals dat is bedoeld in artikel 6.
Totale ouderdomspensioen:
Het totale ouderdomspensioen is de som van alle aanspraken op ouderdomspensioen ingaande op de pensioendatum uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006.
Totale partnerpensioen:
Het totale partnerpensioen is de som van alle aanspraken op partnerpensioen uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006.
Totale wezenpensioen:
Het totale wezenpensioen is de som van alle aanspraken op wezenpensioen uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006.
Arbeidsongeschikt(heid):
De situatie die ontstaat op het moment dat een deelnemer wegens ziekte of gebrek ongeschikt is tot werken. In de zin van dit pensioenreglement is sprake van arbeidsongeschiktheid indien een door het Bestuur aangewezen (bedrijfs)arts verklaart dat betrokkene door ziekte of door een lichamelijk of geestelijk gebrek, zonder uitzicht op herstel, voor zover dat zich op het moment van een geneeskundig onderzoek laat aanzien, niet in staat is om met voor de krachten en bekwaamheid van de betrokkene berekende passende arbeid 35% te verdienen van het loon dat lichamelijk en geestelijk gezonde personen van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding gewoonlijk verdienen.
Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering:
Het Fonds bedoeld in artikel 3 van de Wet van 13 december 1972 (Stb. 702) tot bevriezing van het kinderbijslagbedrag voor het eerste kind, alsmede oprichting van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering.
Pensioenreglement 2006:
Pensioenreglement 2006 voor werknemers die op of na 1 januari 1950 zijn geboren dan wel voor werknemers die na 31 december 2005 bij de werkgever in dienst zijn getreden. Dit Pensioenreglement 2006 is per 1 januari 2018 niet van toepassing op levenslang ouderdomspensioen dat uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006 is opgebouwd en uit hoofde van artikel 37 van het Pensioenreglement 2013 per 1 januari 2018 is omgezet naar aanspraken overeenkomstig het Pensioenreglement 2013.
PW:
Pensioenwet
Artikel 2 Deelnemerschap
1. Het deelnemerschap gaat in op de dag waarop de dienstbetrekking is ingegaan.
2. Het deelnemerschap eindigt op de dag waarop de dienstbetrekking eindigt, maar in ieder geval op de pensioen(ingangs)datum.
3. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid eindigt het deelnemerschap niet bij beëindiging van de dienstbetrekking zolang de gewezen werknemer:
a. recht heeft op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
b. het deelnemerschap voortzet op grond van een regeling in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden anders dan bedoeld onder sub a.
De voortzetting als bedoeld in dit lid vindt plaats tot uiterlijk de pensioeningangsdatum.
HOOFDSTUK II DE PENSIOENAANSPRAKEN VAN DE DEELNEMERS
Artikel 3 Basispakket van deelnemers
1. De werknemers en de werkgever hebben een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 PW gesloten.
2. De pensioenaanspraken die voor de werknemer uit de in lid 1 bedoelde overeenkomst voortvloeien, zijn door de werkgever bij het Fonds ondergebracht door middel van een uitvoeringsovereenkomst.
3. De rechten en verplichtingen van de werknemers en de werkgever uit hoofde van de in lid 1 bedoelde overeenkomst zijn opgenomen in dit Pensioenreglement 2006.
4. Overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 geeft het deelnemerschap ten behoeve van de deelnemer aanspraak op:
a. ouderdomspensioen (artikel 4);
b. ploegentoeslagpensioen (artikel 5);
c. arbeidsongeschiktheidspensioen (artikel 6);
en ten behoeve van de partner en kinderen aanspraak op:
d. Partnerpensioen (artikel 8);
e. premiecompensatie over partnerpensioen (artikel 9);
f. bijzonder partnerpensioen (artikel 10);
x. overlijdensuitkering (artikel 11);
x. xxxxxxxxxxxxx (artikel 12).
5. Deeltijdwerknemers bouwen pensioenaanspraken op naar rato van het deeltijdpercentage (artikel 14).
6. Op de pensioeningangsdatum bestaat de mogelijkheid om de verhouding tussen het ouderdomspensioen en het partnerpensioen te wijzigen (artikel 16).
7. Onder voorwaarden bestaat de mogelijkheid om de ingangsdatum van het totale ouderdomspensioen te vervroegen naar een pensioeningangsdatum die ligt voor de pensioendatum (artikel 17).
8. Onder voorwaarden bestaat de mogelijkheid om een deel van het totale ouderdomspensioen (deeltijd ouderdomspensioen) te vervroegen naar een pensioeningangsdatum die ligt voor de pensioendatum (artikel 18).
9. Op de pensioeningangsdatum bestaat eveneens de mogelijkheid om de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren (artikel 19).
Artikel 4 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gepensioneerde.
2. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt voor elk pensioenjaar:
− 1,900% van het verschil tussen de jaargrondslag en de franchise voor zover de jaargrondslag niet uitgaat boven het drempelbedrag, en
− 1,825% van dat gedeelte van de jaargrondslag dat boven het drempelbedrag uitgaat.
3. Voor de berekening van het ouderdomspensioen komt de gehele deelnemerstijd, zoals omschreven in artikel 1 in aanmerking. Bij de vaststelling van het aantal pensioenjaren wordt een gedeelte van een pensioenjaar mede in aanmerking genomen, met dien verstande dat een jaar geacht wordt 360 dagen en een maand 30 dagen te tellen.
Een periode van verlof als bedoeld in artikel 22, geldt niet als deelnemerstijd.
4. In geval van verlaging van de jaargrondslag wordt de op grond van dit Pensioenreglement 2006 tot het tijdstip van verlaging door de deelnemer opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen premievrij gemaakt ter voorkoming van verlaging van de hiervoor genoemde aanspraak. Deze premievrije pensioenaanspraak wordt verhoogd op basis van het bepaalde in artikel 25. Vervolgens krijgt de deelnemer een nieuwe periode aan deelnemerstijd gedurende welke voor de berekening van de pensioenaanspraken de actuele jaargrondslag in aanmerking wordt genomen. Indien op enig tijdstip de pensioenopbouw over de totale deelnemerstijd op basis van de actuele jaargrondslag leidt tot een hogere aanspraak dan de som van de premievrije aanspraak en de aanspraak op basis van de nieuwe periode aan deelnemerstijd, vervalt de premievrije aanspraak en geldt voor de berekening van de aanspraak op ouderdomspensioen op basis van de jaargrondslag, de gehele deelnemerstijd op basis van de dan geldende jaargrondslag. Het in dit lid bepaalde geldt eveneens ten aanzien van de aanspraken op partner- en wezenpensioen.
Met betrekking tot de pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot een tijdvak van verlof als bedoeld in artikel 22, wordt gehandeld conform het hierboven in dit lid bepaalde.
Artikel 5 Ploegentoeslagpensioen
1. Recht op een ploegentoeslagpensioen heeft de deelnemer die een ploegentoeslag heeft ontvangen.
2. Het ploegentoeslagpensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gepensioneerde.
3. De jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen is als volgt:
a. Indien het jaarsalaris en de ploegentoeslag samen niet meer bedragen dan het drempelbedrag, is de jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen 1,900% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde ploegentoeslag die in dat jaar is ontvangen.
b. Indien het jaarsalaris niet meer bedraagt dan het drempelbedrag, maar het jaarsalaris met de ploegentoeslag samen wel boven het drempelbedrag uitkomen, is de jaarlijks opbouw van het ploegentoeslagpensioen:
− 1,900% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde en in dat jaar ontvangen ploegentoeslag voor dat gedeelte van de ploegentoeslag dat samen met het jaarsalaris niet uitgaat boven het drempelbedrag, en
− 1,825% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde en in dat jaar ontvangen ploegentoeslag voor dat gedeelte van de ploegentoeslag dat samen met het jaarsalaris boven het drempelbedrag uitgaat.
c. Indien het jaarsalaris meer bedraagt dan het drempelbedrag, is de jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen 1,825% van de op basis van het gemiddelde ploegentoeslagpercentage vastgestelde ploegentoeslag die in dat jaar is ontvangen.
4. De jaarlijkse opbouw van het ploegentoeslagpensioen wordt per 31 december van ieder jaar berekend of bij einde deelnemerschap per de datum van beëindiging van het deelnemerschap.
5. Voor deelnemers zal per 31 december van enig kalenderjaar de op 31 december van het voorgaande kalenderjaar reeds opgebouwde aanspraak op ploegentoeslagpensioen worden verhoogd met een percentage dat gelijk is aan de algemene loonstijging bij de werkgever in het eerstgenoemde kalenderjaar. Onverminderd het in de eerste volzin bepaalde geldt ten aanzien van deze toeslag de volgende voorwaardelijkheidsverklaring: “Op de pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van de algemene loonstijging bij de werkgever in het eerstgenoemde kalenderjaar”.
6. Indien een deelnemer ophoudt in ploegendienst werkzaam te zijn en aansluitend daarop, dan wel later in een functie met een daaraan verbonden hogere salarisschaal wordt ingedeeld, wordt de hoogte van het ouderdomspensioen (samen met het eventuele ploegentoeslagpensioen) als volgt vastgesteld:
a. Eerst wordt vastgesteld hoe hoog het ouderdomspensioen is waarop de deelnemer op grond van zijn functie bij beëindiging van het deelnemerschap aanspraak heeft. De hoogte van dit ouderdomspensioen wordt vastgesteld volgens de bepalingen in artikel 4.
b. Vervolgens wordt vastgesteld hoe hoog het ouderdomspensioen samen met het ploegentoeslagpensioen zou zijn geweest als de deelnemer in zijn oude functie was blijven werken. Samengeteld worden:
− het ouderdomspensioen dat de deelnemer gehad zou hebben als deze in de functie, waarin deze ophield met ploegendienst, was blijven werken. De hoogte van dit ouderdomspensioen wordt vastgesteld volgens de bepalingen van artikel 4 met dien verstande dat de jaargrondslag die de deelnemer destijds in zijn oude functie had, jaarlijks op 31 december wordt geïndexeerd met een percentage dat gelijk is aan de algemene loonstijging bij de werkgever in dat jaar;
− het ploegentoeslagpensioen dat de deelnemer op grond van de bepalingen in dit artikel heeft opgebouwd, met dien verstande dat het opgebouwde ploegentoeslagpensioen jaarlijks op 31 december wordt geïndexeerd met een percentage dat gelijk is aan de algemene loonstijging bij de werkgever in dat jaar.
c. Het uiteindelijk te bereiken of uit te keren bedrag is de hoogste uitkomst van enerzijds het ouderdomspensioen vermeld onder a. en anderzijds de som van ouderdomspensioen en ploegentoeslagpensioen vermeld onder b.
Artikel 6 Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de deelnemer die tijdens de duur van zijn dienstbetrekking arbeidsongeschikt is geworden indien:
− betrokkene de pensioenleeftijd nog niet heeft bereikt;
− de arbeidsongeschiktheid ten genoegen van het Bestuur is vastgesteld bij een geneeskundig onderzoek overeenkomstig de bepalingen in artikel 29, en bovendien
− de arbeidsongeschiktheid niet te wijten is aan opzet of grove schuld van de deelnemer.
2. Voor de deelnemer die op basis van een in artikel 29 gehouden geneeskundig onderzoek arbeidsongeschikt is verklaard, bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen:
− 85% van de jaargrondslag en de ploegentoeslag voor zover de som van beide niet uitgaat boven het drempelbedrag geldend op de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheids- pensioen, en
− 64% van de jaargrondslag en de ploegentoeslag voor zover de som van beide uitgaat boven bedoeld drempelbedrag.
3. Indien en zolang degene die krachtens dit Pensioenreglement 2006 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen, tevens recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of enige andere wettelijke loondervings- of arbeidsongeschiktheidsregeling of daaraan gerelateerde wettelijke regeling welke voortvloeit uit of aansluit op de dienstbetrekking, wordt deze op het totaal van de in de voorgaande leden genoemde arbeidsongeschiktheidspensioen in mindering gebracht.
4. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de dienstbetrekking is beëindigd. Het wordt uitgekeerd zolang de arbeidsongeschiktheid duurt, maar uiterlijk tot de pensioendatum of tot en met de maand van eerder overlijden.
Na beëindiging van het arbeidsongeschiktheidspensioen anders dan door overlijden of revalidatie gaan aansluitend het ouderdomspensioen en ploegentoeslagpensioen in.
5. Indien en zolang degene die krachtens dit Pensioenreglement 2006 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen, een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt uit hoofde van een vroegere arbeidsovereenkomst, wordt het bedrag van het arbeidsongeschiktheidspensioen verminderd met dit arbeidsongeschiktheidspensioen. Het bedrag van dit arbeidsongeschiktheidspensioen is het bedrag waarop betrokkene uit hoofde van een vroegere dienstbetrekking recht had of uitzicht had op het tijdstip waarop zijn dienstbetrekking eindigde.
6. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan het Bestuur indien de arbeidsongeschiktheid te wijten is aan opzet of grove schuld van de deelnemer, na overleg met de werkgever beslissen, de deelnemer recht op arbeidsongeschiktheidspensioen toe te kennen.
Artikel 7 Wijziging mate van arbeidsongeschiktheid
1. Indien bij een geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 29 ten genoegen van het Bestuur is vastgesteld dat de pensioengerechtigde die krachtens dit Pensioenreglement 2006 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen niet langer arbeidsongeschikt is, eindigt het arbeidsongeschiktheidspensioen op een door het Bestuur nader te bepalen dag.
2. Indien de pensioengerechtigde die krachtens dit Pensioenreglement 2006 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen in gebreke blijft zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 29, eindigt het arbeidsongeschiktheidspensioen op een door het Bestuur nader te bepalen dag. Het Bestuur is bevoegd het arbeidsongeschiktheidspensioen weer te doen herleven met ingang van een door het Bestuur te bepalen dag, indien betrokkene zich alsnog aan een zodanig onderzoek heeft onderworpen en daarbij ten genoegen van het Bestuur is vastgesteld dat deze nog steeds arbeidsongeschikt is.
Artikel 8 Partnerpensioen
1. Recht op partnerpensioen heeft de nagelaten partner met wie de deelnemer, de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde tijdens het deelnemerschap een partnerrelatie had.
2. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de deelnemer, de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de partner.
3. Het partnerpensioen bedraagt 70% van de som van het ouderdomspensioen en het ploegentoeslagpensioen.
4. Indien de deelnemer voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd overlijdt, wordt bij de berekening van het partnerpensioen van de veronderstelling uitgegaan dat het deelnemerschap ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot de pensioendatum.
5. Voor de toepassing van het bepaalde in dit Pensioenreglement 2006 kan een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op enig tijdstip slechts met één partner een partnerrelatie hebben.
6. Indien er jegens het Fonds aanspraken bestaan op een bijzonder partnerpensioen, zullen deze in mindering gebracht worden op het partnerpensioen. Onder bijzonder partnerpensioen wordt eveneens verstaan een op grond van eerder geldende pensioenreglementen vastgesteld bijzonder weduwen-, weduwnaars- of nabestaandenpensioen of bijzonder huwelijkspartnerpensioen.
Artikel 9 Premiecompensatie over partnerpensioen
1. De partner die nog geen 65 jaar is en die recht heeft op partnerpensioen, heeft recht op een premiecompensatie over het totale partnerpensioen.
2. De premiecompensatie gaat in op de dag waarop het partnerpensioen ingaat en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de partner, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt.
3. De premiecompensatie bedraagt een bedrag ter grootte van het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het totale partnerpensioen vóór en na de 65-jarige leeftijd zoals dat door het Fonds wordt vastgesteld op het tijdstip van ingang van het partnerpensioen.
4. Op de premiecompensatie die is ingegaan is artikel 25 van dit Pensioenreglement 2006 van toepassing.
5. Het recht op premiecompensatie vervalt na beëindiging van de partnerrelatie of na beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 15.
Artikel 10 Bijzonder partnerpensioen
1. Xxxxxxx van scheiding heeft de gewezen partner aanspraak op een bijzonder partnerpensioen.
2. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de deelnemer, de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gewezen partner.
3. Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die zou zijn verkregen indien het deelnemerschap op de datum van scheiding anders dan door overlijden was geëindigd. Wanneer de scheiding plaatsvindt nadat het deelnemerschap reeds is geëindigd, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan de aanspraak op partnerpensioen die bij het einde van de deelneming is verkregen.
4. Het bepaalde in de vorige leden vindt geen toepassing, indien de deelnemer, de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde en de (gewezen) partner bij huwelijkse voorwaarden, partnerschapvoorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Fonds is gehecht, waarin het Fonds verklaart dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in de leden 1, 2 of 3 heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
a. het Fonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken; en
b. de vervreemding onherroepelijk is; en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Artikel 11 Overlijdensuitkering
1. De partner die recht heeft op een partnerpensioen door het overlijden van een gepensioneerde die op het tijdstip van overlijden in het genot was van een ouderdomspensioen, ontvangt een éénmalige overlijdensuitkering. Deze overlijdensuitkering bedraagt 2 maal het laatste maandbedrag van het door de overleden gepensioneerde genoten pensioen, met inbegrip van daarop door het Fonds verleende toeslagen en onder aftrek van andere eenmalige uitkeringen uit hoofde van een ingekochte pensioenverzekering.
2. De partner die recht heeft op een partnerpensioen door het overlijden van een pensioengerechtigde die op het tijdstip van overlijden in het genot was van een arbeidsongeschiktheidspensioen, ontvangt een éénmalige overlijdensuitkering. Deze overlijdensuitkering bedraagt 2 maal het laatste maandbedrag van het door de overleden pensioengerechtigde genoten pensioen, met inbegrip van daarop door het Fonds verleende toeslagen en onder aftrek van andere eenmalige uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid of enige andere wettelijke loondervings- of arbeidsongeschiktheids- regeling of daaraan gerelateerde wettelijke regeling welke voortvloeit uit of aansluit op de dienstbetrekking.
Artikel 12 Wezenpensioen
1. Recht op wezenpensioen hebben de nagelaten kinderen van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde, voor zover deze kinderen:
− de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt;
− de 18-jarige leeftijd wel maar de 27-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt en voor het grootste deel van de voor werkzaamheden beschikbare tijd onderwijs of een beroeps- opleiding volgen;
− de 18-jarige leeftijd wel maar de 27-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt indien en zolang zij arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidvoorziening jonggehandicapten.
2. Ook de kinderen van de nagelaten partner van de deelnemer hebben recht op wezenpensioen, mits:
− de partner als ouder in een familierechtelijke betrekking tot het kind staat;
− het kind tot de gemeenschappelijke huishouding behoort van deelnemer en partner;
− de deelnemer het kind als eigen kind verzorgt en opvoedt.
3. Geen recht op wezenpensioen hebben kinderen die zijn geboren uit een na het einde van het deelnemerschap aangegane partnerrelatie of na bedoelde datum in familierechtelijke betrekking tot de deelnemer zijn komen te staan.
4. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de eerste van de maand volgend op de dag dat niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan dan wel tot de eerste van de maand volgend op de dag dat de 18-de respectievelijk 27-ste verjaardag van het kind respectievelijk tot en met de maand van eerder aangaan van een partnerrelatie, dan wel tot en met de maand van overlijden van het kind.
5. In afwijking van de voorgaande leden van dit artikel heeft een kind van een partner, geboren binnen 307 dagen na het overlijden van de deelnemer of geboren binnen 307 dagen na het einde van het deelnemerschap eveneens recht op wezenpensioen. Voor dit weeskind gaat het wezenpensioen in op de eerste dag van de maand waarin de geboorte plaatsvindt, respectievelijk op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde.
6. Het wezenpensioen per kind bedraagt 14% van de som van het ouderdomspensioen en het ploegentoeslagpensioen.
Indien de deelnemer voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd overlijdt, wordt bij de berekening van het wezenpensioen van de veronderstelling uitgegaan dat het deelnemerschap ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot de pensioendatum.
Het bedrag per jaar van de wezenpensioenen waarop de wezen van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde recht hebben, bedraagt totaal maximaal 42% van de som van het ouderdomspensioen en het ploegentoeslagpensioen. Alsdan worden de wezenpensioenen gekort en wel voor ieder kind met een gelijk gedeelte.
7. Voor volle wezen wordt vervolgens het bedrag aan wezenpensioen verdubbeld.
8. Indien en zolang een wees recht heeft op een uitkering krachtens een wettelijke regeling inzake arbeidsongeschiktheid of krachtens een andere wettelijke regeling van overeenkomstige strekking, wordt het bedrag aan wezenpensioen verminderd met het bedrag van de uitkering, tenzij het Bestuur op verzoek van de werkgever beslist dat de uitkering niet of slechts ten dele in mindering wordt gebracht.
Artikel 13 Maximering – Fiscale begrenzing
1. Het totale ouderdomspensioen uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006 bedraagt niet meer dan 100% van het laatste pensioensalaris van de deelnemer.
2. Het totale partnerpensioen uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006 bedraagt niet meer dan 70% van het (bereikbare) pensioensalaris.
3. Het totale wezenpensioen per kind uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006 bedraagt niet meer dan 14% van het (bereikbare) pensioensalaris. Voor volle wezen geldt een percentage van 28%.
4. Met in achtneming van de Wet op de loonbelasting 1964 kunnen de maxima zoals vermeld in de vorige leden worden overschreden als gevolg van:
a. aanpassing van de pensioenen zoals bedoeld in artikel 25;
b. variatie in de hoogte van de uitkeringen zoals bedoeld in artikel 17A en artikel 19;
c. waardeoverdracht van pensioenaanspraken zoals bedoeld in artikel 23, leden 1 tot en met 3;
d. gehele of gedeeltelijke onderlinge uitruil van partnerpensioen en ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 16;
e. de omzetting van een (premievrije) vervroegde uittredingsuitkering zoals bedoeld in artikel 36.
5. Voor deeltijdwerknemers worden de hiervoor omschreven maxima vastgesteld met in achtneming van het gemiddelde deeltijdpercentage.
6. Onverminderd het in de voorgaande leden bepaalde bedraagt het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006, dat is afgeleid van de jaargrondslag per pensioenjaar niet meer dan 2%, 1,4% respectievelijk 0,28% van de jaargrondslag nadat dit is verminderd met een bedrag ter grootte van 10/7-de van de AOW- uitkering. Het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen dat is afgeleid van de ploegen- en wachtdiensttoeslagen bedraagt per pensioenjaar niet meer dan 2,25%, 1,58% respectievelijk 0,32% van de desbetreffende grondslag.
HOOFDSTUK III PENSIOENAANSPRAKEN VAN DEELTIJDWERKNEMERS
Artikel 14 Berekening aanspraken van deeltijdwerknemers
1. Voor deelnemers die in deeltijd werken wordt het jaarsalaris plus ploegentoeslag vastgesteld alsof de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur zou gelden.
2. Voor deelnemers die in deeltijd werken worden de op te bouwen pensioenjaren verlaagd naar rato van het deeltijdpercentage.
3. Voor deelnemers die in deeltijd werken worden de op te bouwen aanspraken op ploegentoeslagpensioen verlaagd naar rato van het deeltijdpercentage.
4. Voor deelnemers die in deeltijd werken wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen verlaagd naar rato van het bij ingang van de arbeidsongeschiktheid geldende deeltijdpercentage.
5. Bij de berekening van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de arbeidsongeschikte deeltijdwerknemer het bij ingang van de arbeidsongeschiktheid geldende deeltijdpercentage gedurende de hele periode van arbeidsongeschiktheid zou hebben behouden.
6. Bij de berekening van het partnerpensioen wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de overleden deeltijdwerknemer het bij overlijden geldende deeltijdpercentage tot de pensioendatum zou hebben behouden.
7. Bij de berekening van het wezenpensioen wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de overleden deeltijdwerknemer het bij overlijden geldende deeltijdpercentage tot de pensioendatum zou hebben behouden.
HOOFDSTUK IV AANSPRAKEN BIJ VOORTIJDIGE BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP
Artikel 15 Voortijdige beëindiging van het deelnemerschap
1. Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden voor de pensioendatum eindigt heeft de gewezen deelnemer aanspraak op een premievrij ouderdomspensioen, een premievrij ploegentoeslagpensioen, een premievrij partnerpensioen en een premievrij wezenpensioen. De aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen en premiecompensatie over partnerpensioen komen te vervallen.
2. Het premievrije ouderdomspensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 4.
3. Het premievrije ploegentoeslagpensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde ploegentoeslagpensioen als bedoeld in artikel 5.
4. Het premievrije partnerpensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde partnerpensioen als bedoeld in artikel 8.
5. Het premievrije wezenpensioen is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde wezenpensioen als bedoeld in artikel 12.
HOOFDSTUK V FLEXIBILISERING
Artikel 16 Wijziging van de verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen.
1. Op de pensioeningangsdatum heeft de (gewezen) deelnemer met een partner in de zin van dit Pensioenreglement 2006, onder de voorwaarden genoemd in dit Pensioenreglement 2006 éénmalig de keuzemogelijkheid om de verhouding tussen het totale ouderdomspensioen enerzijds en het totale partnerpensioen anderzijds te wijzigen conform het bepaalde in lid 3 of lid 4.
2. Voor de (gewezen) deelnemer die geen partner in de zin van dit Pensioenreglement 2006 heeft wordt een fictieve aanspraak op partnerpensioen vastgesteld conform de bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 ten aanzien van partnerpensioen. Voor deze (gewezen) deelnemer wordt, rekening houdend met het bepaalde in de leden 3, 5 en 6, op de pensioeningangsdatum het fictieve partnerpensioen in zijn geheel omgezet in een verhoging van het ouderdomspensioen.
3. Het ouderdomspensioen kan worden verhoogd door uitruil van (een deel van) het partnerpensioen. De verhoging van het ouderdomspensioen wordt bepaald door het uit te ruilen (deel van het) partnerpensioen te vermenigvuldigen met een bij bestuursbesluit vast te stellen ruilfactor. Deze ruilfactoren zijn opgenomen in bijlage VII.
4. Het partnerpensioen kan worden verhoogd ten behoeve van de op de pensioeningangsdatum aanwezige partner door uitruil van (een deel van) het ouderdomspensioen. De verhoging van het partnerpensioen wordt bepaald door het uit te ruilen (deel van het) ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met een bij bestuursbesluit vast te stellen ruilfactor. Deze ruilfactoren zijn opgenomen in bijlage VIII.
5. De toe te passen ruilfactoren als bedoeld in de leden 3 en 4 zijn geldig tot het tijdstip dat het Bestuur, op advies van de actuaris, de ruilfactoren wijzigt. De in een periode geldende ruilfactoren zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers die in de bedoelde periode gebruik maken van het recht de pensioenaanspraken op grond van dit artikel te wijzigen.
6. Een aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 10 kan niet worden uitgeruild voor een verhoging van het ouderdomspensioen. Evenmin kan een recht op uitbetaling van ouderdomspensioen krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, worden betrokken in de uitruil van ouderdomspensioen als bedoeld in lid 4.
7. Een keuze voor de wijziging van de verhouding van de pensioenaanspraken op basis van lid 3 of lid 4 dient ten minste vier maanden voor de pensioeningangsdatum, op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier, aan het Fonds kenbaar gemaakt te worden. Dit formulier dient ondertekend te worden door de (gewezen) deelnemer en door de partner.
Artikel 17 Vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen
1. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in dit Pensioenreglement 2006 éénmalig de keuzemogelijkheid om de ingangsdatum van het totale ouderdomspensioen te vervroegen. In combinatie met vervroeging van het ouderdoms- pensioen bestaat de mogelijkheid te kiezen voor een AOW-overbruggingspensioen als bedoeld in lid 4 in artikel 17A, dat gelijktijdig met het (vervroegd) ouderdomspensioen ingaat.
2. Het (vervroegd) ouderdomspensioen en, als daarvoor gekozen wordt, een AOW- overbruggingspensioen, kan één of meer maanden doch op zijn vroegst op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 55 jaar bereikt, ingaan, mits de dienstbetrekking van de (gewezen) deelnemer eindigt en deze het arbeidsproces verlaat.
3. Keuze voor vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen vindt plaats nadat (eventuele) uitruil van ouderdoms- en partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 16 heeft plaatsgevonden. De hoogte van het wezenpensioen en het partnerpensioen dat na de toepassing van artikel 16 resteert, wijzigt niet als gevolg van de toepassing van het bepaalde in dit artikel in het kader van de vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
4. In geval van vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen wordt, na toepassing van artikel 17A, het (resterende) jaarlijkse bedrag aan ouderdomspensioen verlaagd op basis van een door het bestuur vast te stellen vervroegingsfactor. Het aldus vastgestelde (vervroegd) ouderdomspensioen gaat in vanaf de gekozen pensioeningangsdatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden.
5. De in lid 4 toe te passen vervroegingsfactoren zijn vastgelegd in bijlage X. De toe te passen factoren zijn geldig tot het tijdstip dat het bestuur, op advies van de actuaris, de factoren wijzigt. De in een periode geldende factoren zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers die in de bedoelde periode gebruik maken van het recht de ingangsdatum van het ouderdoms- pensioen te vervroegen.
6. Het verzoek ten aanzien van de vervroeging van de ingangsdatum van het totale ouderdomspensioen moet ten minste vier maanden voorafgaande aan de beoogde ingangsdatum van het ouderdomspensioen – op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier – aan het Fonds kenbaar worden gemaakt. Dit formulier dient ondertekend te worden door de (gewezen) deelnemer. Door middel van dit formulier dient betrokkene eveneens te verklaren dat deze het arbeidsproces verlaat.
Artikel 17A AOW-overbruggingspensioen
1. Op de pensioeningangsdatum kan de (gewezen) deelnemer een deel van het totale ouderdomspensioen omzetten in een AOW-overbruggingspensioen dat wordt uitgekeerd vanaf de pensioeningangsdatum tot de eerste dag van de maand volgend op de ingangsdatum van de AOW-uitkering of tot en met de maand van eerder overlijden. Het gekozen bedrag aan AOW-overbruggingspensioen mag maximaal twee maal de AOW-uitkering bedragen. De omzetting gaat vooraf aan de toepassing van artikel 17, 18 en 19 en vindt plaats op basis van door het bestuur bij bestuursbesluit vast te stellen omzettingsfactoren.
2. Keuze voor een AOW-overbruggingspensioen vindt plaats nadat (eventuele) uitruil van ouderdoms- en partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 16 heeft plaatsgevonden. De hoogte van het wezenpensioen en het partnerpensioen dat na de toepassing van artikel 16 resteert, wijzigt niet als gevolg van de toepassing van het bepaalde in dit artikel.
3. De toe te passen omzettingsfactoren zijn vastgelegd in bijlage IX. De toe te passen factoren zijn geldig tot het tijdstip dat het bestuur, op advies van de actuaris, de factoren wijzigt. De in een periode geldende factoren zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers die in de bedoelde periode gebruik maken van het recht om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een AOW-overbruggingspensioen.
4. Het verzoek ten aanzien van de omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in een AOW-overbruggingspensioen moet ten minste vier maanden voorafgaande aan de beoogde ingangsdatum van het ouderdomspensioen –op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier- aan het Fonds kenbaar worden gemaakt. Dit formulier dient ondertekend te worden door de (gewezen) deelnemer.
Artikel 18 Deeltijd ouderdomspensioen
1. De deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in dit Pensioenreglement 2006 de keuze de ingangsdatum van een deel van het totale ouderdomspensioen (deeltijd ouderdomspensioen) te vervroegen.
2. De deelnemer heeft het recht 20%, 40% of 50% van het totale ouderdomspensioen één of meer maanden doch op zijn vroegst vijf jaar voorafgaand aan de pensioendatum, in te laten gaan, mits de arbeidsduur in het kader van de dienstbetrekking met de werkgever naar rato wordt verminderd met 20%, 40% of 50% van de conform de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur. De arbeidsduur na de in de vorige volzin bedoelde vermindering moet minimaal 50% zijn van de conform de bij de werkgever geldende normale arbeidsduur.
3. Het verzoek ten aanzien van de vervroeging van de ingangsdatum van een deel van het ouderdomspensioen moet ten minste vier maanden voorafgaande aan de beoogde pensioeningangsdatum – op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier – aan het Fonds kenbaar worden gemaakt. Het formulier dient zowel door de werknemer als door de werkgever te worden ondertekend. Bovendien dient op het formulier door de werknemer en de werkgever te worden aangegeven hoe groot de in lid 2 bedoelde vermindering van de arbeidsduur is.
4. Ten behoeve van het deeltijd ouderdomspensioen wordt op de pensioeningangsdatum, van het op dat tijdstip bereikte totale ouderdomspensioen, een deel afgescheiden ter grootte van het percentage waarmee de arbeidsduur wordt verminderd. Een hieraan gerelateerd deel van het bereikte partner- en wezenpensioen wordt eveneens afgescheiden. Voor de resterende arbeidsduur wordt het deelnemerschap voortgezet op basis van de bepalingen in artikel 14, rekening houdend met het bepaalde in lid 9 van dit artikel.
5. Op de pensioeningangsdatum van het deeltijd ouderdomspensioen wordt op verzoek van de deelnemer het in artikel 16 bepaalde toegepast op het krachtens lid 4 afgescheiden deel van het ouderdomspensioen en het bijbehorende partnerpensioen. Tevens bestaat de mogelijkheid te kiezen een deel van het afgescheiden ouderdomspensioen om te zetten in een AOW- overbruggingspensioen als bedoeld in artikel 17A dat gelijktijdig met het deeltijd ouderdoms- pensioen ingaat. Dat deel bedraagt maximaal het gekozen percentage deeltijd ouderdomspensioen van het maximale AOW-overbruggingspensioen. Het bepaalde in artikel 17A lid 1, laatste volzin is van overeenkomstige toepassing.
6. De hoogte van het deeltijd ouderdomspensioen wordt, na toepassing van lid 5, bepaald door het jaarlijkse bedrag aan afgescheiden ouderdomspensioen te verlagen met de vervroegingsfactor als bedoeld in artikel 17, lid 4. De hoogte van het bijbehorende wezenpensioen en partnerpensioen dat na eventuele toepassing van lid 5 resteert, wijzigt niet als gevolg van de keuze voor deeltijd ouderdomspensioen.
7. Een reeds ingegaan deeltijd ouderdomspensioen kan niet worden verminderd.
8. Een reeds ingegaan deeltijd ouderdomspensioen kan worden verhoogd in verband met een verdere vermindering van de arbeidsduur van de werknemer. Het bepaalde in de leden 3 tot en met 6 is van overeenkomstige toepassing.
9. Voor de voortgezette (deeltijd) deelneming aan de in dit Pensioenregeling 2006 opgenomen regeling wordt het niet ingegane deel van het totale ouderdomspensioen en het daarvan afgeleide partner- en wezenpensioen bepaald door:
a. het ouderdomspensioen uit hoofde van artikel 4 waarbij het aantal opgebouwde pensioenjaren tot aan de ingangsdatum van het deeltijd ouderdomspensioen naar rato wordt verminderd met de vermindering van de arbeidsduur; en
b. de overige onderdelen van het totale ouderdomspensioen, verminderd met het op basis van lid 4 afgescheiden deel van de overige onderdelen van het totale ouderdomspensioen, zoals dat is opgebouwd tot aan de pensioeningangsdatum van het deeltijd ouderdomspensioen.
Artikel 19 Variatie hoogte van het ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in dit Pensioenreglement 2006 éénmalig de keuzemogelijkheid om vanaf de pensioeningangsdatum de hoogte van het totale ouderdomspensioen te variëren door eerst een hoger ouderdomspensioen uit te laten keren en daarna een lager ouderdomspensioen.
2. Variatie van de hoogte van het ouderdomspensioen is naar keuze van de (gewezen) deelnemer mogelijk in de verhouding 100:87,5 of 100:75. De verhoogde uitkering van het ouderdomspensioen wordt zodanig vastgesteld dat de lage uitkering 87,5% of 75% bedraagt van de hoge uitkering. De variatiefactoren die hierbij in acht worden genomen zijn vastgesteld door het bestuur bij bestuursbesluit op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en zijn opgenomen in de bijlagen XI en XII. De toe te passen variatiefactoren zijn geldig tot het tijdstip dat het bestuur, op advies van de actuaris, de variatiefactoren wijzigt. De in een periode geldende variatiefactoren zijn van toepassing op alle (gewezen) deelnemers die in de bedoelde periode gebruik maken van het recht de hoogte van het ouderdomspensioen op grond van dit artikel te variëren.
3. De verhoogde uitkering wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de 70-ste verjaardag van de gepensioneerde valt, onverminderd het bepaalde in artikel 4, lid 1.
4. De vaststelling van de hoge en lage uitkering van het ouderdomspensioen vindt plaats nadat de artikelen 16, 17, 17A en 18 toepassing hebben gevonden. In geval van toepassing van artikel 18 heeft de vaststelling van de hoge en lage uitkering van het ouderdomspensioen uitsluitend betrekking op het deeltijd ouderdomspensioen. De hoogte van het wezenpensioen en het partnerpensioen dat na de eventuele toepassing van artikel 16 resteert, wijzigt niet als gevolg van een krachtens dit artikel gekozen variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen.
5. De keuze in lid 1 dient ten minste vier maanden voor de pensioeningangsdatum, op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier, aan het Fonds kenbaar gemaakt te worden. Dit formulier dient ondertekend te worden door de (gewezen) deelnemer.
HOOFDSTUK VI VOORTZETTING PENSIOENOPBOUW TIJDENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN WERKLOOSHEID, RISICODEKKING TIJDENS OUDERSCHAPSVERLOF EN ONBETAALD VERLOF
Artikel 20 Voortzetting pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid
1. Tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid waarin betrokkene een arbeidsongeschiktheidspensioen krachtens dit Pensioenreglement 2006 ontvangt, wordt het deelnemerschap en de opbouw van pensioenen voortgezet overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 op basis van de jaargrondslag plus ploegentoeslag, de franchise en het drempelbedrag zoals die golden bij ingang van het arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. Tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid worden de pensioenaanspraken aangepast met de tijdens deze periode volgens artikel 25 doorgevoerde indexering van de pensioen- aanspraken. Deze aanpassing betreft zowel de tot het betreffende tijdvak opgebouwde aanspraken, de tijdens het tijdvak opgebouwde aanspraken alsmede de nog op te bouwen aanspraken tot de pensioendatum.
3. Xxxxxx betrokkene een arbeidsongeschiktheidspensioen krachtens dit Pensioenreglement 2006 ontvangt, is deze vrijgesteld van de in artikel 26, lid 2 genoemde deelnemersbijdragen.
4. Ingeval van beëindiging van het arbeidsongeschiktheidspensioen vóór de pensioendatum op grond van artikel 7, eerste lid, eindigt het deelnemerschap en is het bepaalde in artikel 15 van overeenkomstige toepassing. In geval van herleving van het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, herleeft het deelnemerschap.
5. Aanspraken op levenslang ouderdomspensioen van deelnemers van wie de voortzetting van pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid uit hoofde van dit artikel op 31 december 2017 niet is geeindigd, worden niet per 1 januari 2018 omgezet naar aanspraken overeenkomstig Pensioenreglement 2013, als bedoeld in artikel 39 lid 5 van dit Pensioenreglement 2006 en artikel 37 van Pensioenreglement 2013. De voortgezette pensioenopbouw van deze deelnemers blijft plaatsvinden uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006.
Artikel 21 Voortzetting pensioenopbouw tijdens werkloosheid
1. Tijdens een tijdvak van werkloosheid dat is ontstaan voor 1 januari 2011 en dat direct aansluit op een tijdvak van deelnemerschap en waarin de gewezen deelnemer recht heeft op een bijdrage uit de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (Stichting FVP), verkrijgt de desbetreffende gewezen deelnemer aanvullende pensioenaanspraken tegenover het Fonds.
2. De aanvullende pensioenaanspraken worden achteraf, na afloop van de werkloosheidsperiode, berekend en toegekend conform de in de Bijdrageregelen FVP vastgelegde wijze. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met het door de Stichting FVP vastgestelde voortzettings- en verstrekkingspercentage.
Artikel 22 Risicodekking tijdens ouderschapsverlof en onbetaald verlof
1. Wanneer tijdens een tijdvak van ouderschapsverlof, door de werkgever verleend, de deelnemer overlijdt of arbeidsongeschikt wordt, zal de hoogte van het partnerpensioen, het wezenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen op dezelfde wijze worden vastgesteld als ware de deelnemer niet met ouderschapsverlof gegaan.
2. Het in lid 1 bepaalde is van overeenkomstige toepassing tijdens een tijdvak van, door de werkgever verleend, onbetaald verlof tenzij deze periode direct voorafgaat aan pensionering.
HOOFDSTUK VII WAARDEOVERDRACHT EN AFKOOP
Artikel 23 Waardeoverdracht
1. De deelnemer die voor zijn indiensttreding heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van een vorige werkgever, verkrijgt aanvullende pensioenaanspraken krachtens dit Pensioenreglement 2006, mits:
a. de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van het deelnemerschap schriftelijk een verzoek tot overdracht van de waarde van de premievrije pensioenaanspraken - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier - heeft gedaan;
b. de pensioenuitvoerder van de vorige werkgever de waarde van de premievrije pensioenaanspraken aan het Fonds heeft overgedragen.
2. De aan het Fonds overgedragen waarde wordt aangewend voor de toekenning van deelnemerstijd met inachtneming van de bepalingen in de PW en de daarop gebaseerde regelgeving.
3. Het Bestuur is bevoegd op verzoek van de deelnemer de leden 1 en 2 toe te passen indien de deelnemer premievrije pensioenaanspraken jegens een pensioenuitvoerder van een vorige werkgever heeft verworven en de waarde van deze pensioenaanspraken op grond van artikel 75 van de Pensioenwet aan het Fonds wenst te laten overdragen. Het Fonds zal hetgeen hieromtrent is overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst en de in artikel 75 van de Pensioenwet genoemde voorwaarden in acht nemen.
4. De in artikel 15 bedoelde premievrije pensioenaanspraken worden op verzoek van de gewezen deelnemer en met inachtneming van de bepalingen in de PW en de daarop gebaseerde regelgeving, vervangen door een uitkering-ineens, mits:
a. de gewezen deelnemer in dienst treedt bij een volgende werkgever;
b. de gewezen deelnemer binnen zes maanden na aanvang van het deelnemerschap bij de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever schriftelijk een verzoek tot overdracht van de waarde van de premievrije pensioenaanspraken heeft gedaan;
c. de uitkering-ineens rechtstreeks wordt overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever en aldaar wordt besteed voor de verwerving van pensioenaanspraken.
5. In geval van waardeoverdracht als bedoeld in lid 4 vervallen alle aanspraken van de gewezen deelnemer jegens het Fonds.
6. Het in de leden 4 en 5 bepaalde is niet van toepassing indien de financiële toestand van het Fonds de wettelijk afdwingbare waardeoverdracht volgens de PW niet toelaat. Zodra de financiële toestand van het Fonds een dergelijke waardeoverdracht volgens de PW weer wel toelaat, informeert het Fonds de gewezen deelnemer over de mogelijkheid alsnog de waardeoverdracht te realiseren.
7. Het Bestuur is bevoegd in andere dan de in lid 4 bedoelde gevallen waarbij geen wettelijk recht op waardeoverdracht (meer) bestaat, op verzoek van de gewezen deelnemer en op nader door het Bestuur vast te stellen voorwaarden de in artikel 15 bedoelde premievrije aanspraken te vervangen door een uitkering-ineens, mits:
a. dit bedrag besteed wordt voor de verwerving van gelijkwaardige pensioenaanspraken bij de pensioenuitvoerder van een volgende werkgever;
b. dit bedrag rechtstreeks wordt overgedragen aan die instelling;
c. die instelling onder toezicht valt van De Nederlandsche Bank NV of door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangewezen.
Artikel 24 Afkoop van kleine pensioenen
1. Het Fonds heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na de datum van beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 15, de aanspraak op ouderdomspensioen af te kopen, indien de uitkering van het totale ouderdomspensioen op jaarbasis minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66 PW. Ligt de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen binnen de genoemde termijn van twee jaar, dan heeft het Fonds het recht het ouderdomspensioen bij ingang af te kopen. Een bijbehorende aanspraak op partner- en wezenpensioen wordt eveneens afgekocht.
2. Indien het Fonds gebruik wenst te maken van het in lid 1, eerste volzin bedoelde recht, informeert het Fonds de gewezen deelnemer hierover binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na de datum van beëindiging van het deelnemerschap en gaat het Fonds binnen die termijn van zes maanden over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen deelnemer. Indien het Fonds gebruik wenst te maken van het in lid 1, tweede volzin bedoelde recht, informeert het Fonds de gepensioneerde hierover binnen zes maanden na de ingang van het ouderdomspensioen en gaat het Fonds binnen die termijn van zes maanden over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gepensioneerde.
3. Het Fonds heeft het recht het partner- of wezenpensioen dat niet conform het bepaalde in lid 1 is afgekocht af te kopen, mits de uitkering van het totale partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangdatum minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66 PW.
4. Het Fonds heeft het recht het bijzonder partnerpensioen af te kopen, mits dat pensioen op de datum van scheiding minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66 PW.
5. Indien het Fonds gebruik wenst te maken van het in de leden 3 en 4 bedoelde recht, informeert het Fonds de pensioen- of aanspraakgerechtigde over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden na de ingangsdatum respectievelijk datum van scheiding en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
6. Het in de leden 1 en 2 bepaalde is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer het Fonds binnen twee jaar na de datum van beëindiging van het deelnemerschap schriftelijk heeft meegedeeld dat de gewezen deelnemer een procedure tot waardeoverdracht is gestart.
7. De hoogte van de afkoopwaarde wordt door het Fonds vastgesteld op basis van door het Bestuur – gehoord de actuaris – vastgestelde afkoopfactoren. De opgebouwde pensioenaanspraken kennen voor mannen en vrouwen dezelfde afkoopfactor. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgelegd in bijlage VI van het Pensioenreglement 2006. Deze afkoopfactoren zijn geldig tot het moment dat het Bestuur, op advies van de actuaris, de afkoopfactoren wijzigt. De in een periode geldende afkoopfactoren zijn van toepassing op alle gevallen waarin in die periode krachtens dit artikel het pensioenrecht of de pensioenaanspraak wordt vervangen door een afkoopwaarde.
8. In geval van afkoop als bedoeld in dit artikel, vervallen alle aanspraken van de aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde jegens het Fonds.
9. Het Fonds kan de in de voorgaande leden bedoelde pensioenen eveneens afkopen na de in de leden 2 en 5 genoemde termijnen, mits de gewezen deelnemer, gepensioneerde, partner of gewezen partner daarmee instemt en aan de desbetreffende eisen in de artikelen 66 tot en met 68 PW is voldaan.
10. Het Fonds vergoedt rente over de periode tussen het vervallen van de pensioenaanspraken of
–rechten in verband met de afkoop en de uitkering van de afkoopwaarde.
HOOFDSTUK VIII AANPASSING VAN DE PENSIOENEN
Artikel 25 Toeslagen
1. Het Bestuur kan besluiten toeslagen te verlenen op de pensioenrechten en pensioenaanspraken, indien een stijging van de kosten van levensonderhoud, zoals die blijkt uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde prijsindexcijfers, naar het oordeel van het Bestuur daartoe aanleiding geeft. De toeslagregeling is vastgesteld met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in de uitvoeringsovereenkomst en is opgenomen in Bijlage III bij dit Pensioenreglement 2006.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 geldt ten aanzien van de toeslagen de volgende voorwaardelijkheidsverklaring: “Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de prijsontwikkeling. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.”
3. Een daling van de kosten van levensonderhoud, zoals die blijkt uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde prijsindexcijfers, kan niet leiden tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van verleende toeslagen. In geval van een daling zullen niet eerder toeslagen conform het bepaalde in lid 1 worden verleend, dan nadat de genoemde daling van de kosten van levensonderhoud is ingelopen door een stijging van de kosten van levensonderhoud.
HOOFDSTUK IX PREMIEBIJDRAGEN VAN DEELNEMERS
Artikel 26 Bijdragen
1. De deelnemers dragen bij in de kosten van de pensioenregeling.
2. De jaarlijkse bijdrage van een deelnemer bedraagt:
− 6% van dat gedeelte van de som van het jaarsalaris en de ploegentoeslag dat het grensbedrag te boven gaat.
3. Indien de deelnemer in deeltijd werkt, wordt de bijdrage vastgesteld in de verhouding tussen de in deeltijd gewerkte tijd en de bij werkgever geldende normale arbeidsduur.
4. De kosten van de pensioenregeling die niet worden gedekt uit de in de voorgaande leden genoemde bijdragen van de deelnemers worden door de werkgever gedragen.
5. De in dit Pensioenreglement 2006 omschreven pensioenaanspraken worden op zodanige wijze gefinancierd, dat steeds aan het einde van ieder deelnemersjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van het deelnemerschap, de pensioenaanspraken met betrekking tot de verstreken deelnemerstijd volledig zijn gefinancierd.
HOOFDSTUK X UITBETALING VAN PENSIOENEN
Artikel 27 Uitbetaling van pensioenen
1. De uitbetaling van de pensioenen geschiedt aan de pensioengerechtigde of, indien het een minderjarige wees betreft, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger.
2. Het pensioen wordt uitgekeerd ten kantore van het Fonds en wel in gelijke maandelijkse termijnen bij achterafbetaling aan de pensioengerechtigde, of indien het een minderjarige wees betreft, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger. De betaling geschiedt op een door de pensioengerechtigde aan te wijzen bankrekening bij een in Nederland of binnen de Europese Unie gevestigde bankinstelling. In geval van aanwijzing van een bankinstelling binnen de Europese Unie, is het Fonds bevoegd transactiekosten in rekening te brengen. Deze transactiekosten zullen in rekening worden gebracht bij de pensioengerechtigde, of indien het een minderjarige wees betreft, bij zijn wettelijke vertegenwoordiger. Dit zal geschieden door middel van het in mindering brengen van de kosten op de uit te keren pensioenen.
3. Ten onrechte ontvangen uitkeringen dienen te worden terugbetaald.
4. Het Fonds zal op de uitkeringen de wettelijk voorgeschreven inhoudingen verrichten.
HOOFDSTUK XI VERPLICHTINGEN VAN DE PENSIOEN- EN AANSPRAAKGERECHTIGDEN EN VERSTREKKEN VAN GEGEVENS
Artikel 28 Verplichtingen van de pensioen- en aanspraakgerechtigden
1. Indien iemand op grond van de bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 aanspraak c.q. recht op uitkering van enig pensioen heeft, dan wel voor zo'n uitkering in aanmerking kan komen, is deze verplicht aan de goede uitvoering van de bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 mee te werken. Bovendien dienen alle gegevens en bewijsstukken ter beschikking te worden gesteld die het Bestuur in het belang van een juiste toepassing van de statuten en dit Pensioenreglement 2006 noodzakelijk acht.
2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde een inlichting heeft verstrekt of achterwege gelaten waardoor een aanspraak of recht op pensioen niet juist is vastgesteld, dan wel geen medewerking heeft verleend tot de verkrijging van een uitkering krachtens sociale verzekering, waarop betrokkene recht had kunnen doen gelden, stelt het Bestuur de aanspraak of het recht op pensioen resp. uitkering krachtens sociale verzekering nader vast op grond van de juiste dan wel - bij ontbreken daarvan - naar beste weten door het Bestuur te bepalen gegevens. Het inmiddels te veel of te weinig betaalde wordt met de betrokkene verrekend.
3. Indien het Bestuur dit voor een juiste toepassing van de statuten en dit Pensioenreglement 2006 noodzakelijk acht, is de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde verplicht zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen, mits dit niet ingaat tegen de Wet op de medische keuringen.
4. Indien de arbeidsongeschiktheid van een deelnemer het gevolg is van schuld van derden, is de deelnemer verplicht alle medewerking te verlenen om de financiële gevolgen voor het Fonds in verband met deze arbeidsongeschiktheid te verhalen.
5. Geen uitkering vindt plaats zolang naar het oordeel van het Bestuur niet aan de bepalingen in de voorgaande leden is voldaan.
Artikel 29 Geneeskundig onderzoek bij arbeidsongeschiktheid
1. Degene die krachtens dit Pensioenreglement 2006 aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidspensioen, is verplicht op verzoek van het Bestuur mee te werken aan een geneeskundig onderzoek door een of meer door het Bestuur aan te wijzen (bedrijfs)arts(en), indien het Bestuur aanleiding vindt zich door middel van een zodanig onderzoek omtrent het bestaan van de arbeidsongeschiktheid te vergewissen.
2. Het Bestuur doet de betrokkene schriftelijk mededeling van de uitslag van het onderzoek en van de daaraan door het Bestuur verbonden gevolgtrekking.
3. Indien de betrokkene naar aanleiding van de in het vorige lid genoemde mededeling binnen 30 dagen na de dagtekening daarvan schriftelijk een verzoek daartoe richt tot het Bestuur, vindt een nieuw geneeskundig onderzoek plaats dat wordt verricht door een commissie, bestaande uit drie in Nederland gevestigde artsen, van wie één door het Bestuur, één door betrokkene en één door deze twee artsen gezamenlijk wordt aangewezen.
4. Indien de betrokkene de door hem aan te wijzen arts niet binnen 30 dagen na dagtekening van zijn in het vorig lid bedoelde verzoek heeft aangewezen, wordt deze arts aangewezen door het Bestuur.
5. De uitslag van het nieuwe geneeskundig onderzoek is bindend voor beide partijen.
Artikel 30 Verstrekken van gegevens door het Fonds
1. Het Fonds informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde conform de bepalingen van de PW en de daarop gebaseerde regelgeving.
2. Aan de pensioengerechtigden doet het Fonds mededeling van elke wijziging van dit Pensioenreglement 2006 die betrekking heeft op hun rechten en verplichtingen.
3. Het Fonds verstrekt op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of de gewezen partner:
a. het voor hem geldende Pensioenreglement 2006;
b. de geldende statuten;
c. informatie die specifiek voor hem relevant is;
d. het jaarverslag en de jaarrekening van het Fonds;
e. de uitvoeringsovereenkomst;
f. de voor hem relevante informatie over de beleggingen;
g. de verklaring inzake beleggingsbeginselen als bedoeld in artikel 145 PW;
h. het kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 PW;
i. het langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138 PW;
j. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad van het pensioenfonds;
k. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 PW;
l. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 PW.
4. Indien het Fonds niet over het juiste adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde blijkt te beschikken, is het Fonds bevoegd de kosten van het achterhalen van het juiste adres bij betrokkene in rekening te brengen.
5. Het Fonds is bevoegd een vergoeding te vragen voor het verstrekken van de in lid 3, onder d. tot en met l. genoemde documenten.
HOOFDSTUK XII BESLAG, OVERDRACHT, INPANDGEVING
Artikel 31 Beslag, overdracht, inpandgeving
1. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
2. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3. Afkoop van de pensioenaanspraken uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006 is niet mogelijk, behoudens de in dit Pensioenreglement 2006 geregelde gevallen.
4. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. verpanding plaats vindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5, van de Invorderingswet 1990; of
b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 10, lid 5; of
c. verevening van ouderdomspensioen plaatsvindt op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; of
d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de deelnemer diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits het Fonds hiermee instemt; of
e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de deelnemer bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits het Fonds hiermee instemt.
5. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een der voorgaande leden, is ten opzichte van het Fonds nietig.
HOOFDSTUK XIII SLOTBEPALINGEN
Artikel 32 Bijzondere gevallen
1. Het Bestuur is bevoegd van de bepalingen van het Pensioenreglement 2006 af te wijken indien in een individueel geval een strikte toepassing van het Pensioenreglement 2006 naar het oordeel van het Bestuur tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden en de rechten van de deelnemer door deze afwijking geen vermindering ondergaan. De afwijkende regeling mag niet in strijd zijn met de PW, dient na overleg met de werkgever tot stand te komen en schriftelijk te worden vastgelegd.
2. De tot enig tijdstip opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006 kunnen geen vermindering ondergaan. In afwijking van het in de vorige volzin bepaalde kan het Fonds pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen na overleg met de actuaris en indien
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
b. het Fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 PW.
De in dit lid gebruikte begrippen worden opgevat overeenkomstig de betekenis van deze begrippen in de PW. Dit Pensioenreglement 2006 zal aan het desbetreffende besluit worden aangepast.
3. Het Bestuur zal in geval van toepassing van de in lid 2 bedoelde vermindering, over gaan tot vermindering van zowel reeds ingegane als toekomstige pensioenen en daarop verleende toeslagen voor zover de financiële toestand van het Fonds dit noodzakelijk maakt.
4. De vermindering, bedoeld in lid 2, vindt plaats volgens een door het Bestuur op te stellen schaal waarin, mede gelet op de oorzaak of de oorzaken van het financiële tekort, de volgorde en de mate worden aangegeven waarin de verschillende groepen van belanghebbenden in de vermindering worden betrokken. Deze schaal wordt opgesteld na overleg met de werkgever en wordt geacht deel uit te maken van dit Pensioenreglement 2006.
5. Indien een wijziging van de bestaande of de invoering van nieuwe wettelijke regelingen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of overlijden naar het oordeel van het Bestuur tot lagere pensioenen zouden hebben geleid indien zij voor het vaststellen van dit Pensioenreglement 2006 zouden hebben plaatsgehad, worden deze pensioenen, zowel de reeds ingegane als de toekomstige, bij reglementswijziging dienovereenkomstig verminderd, tenzij het Bestuur na overleg met de werkgever anders beslist.
6. Toeslagen, toegekend krachtens het bepaalde in artikel 25, blijven van kracht zolang en voor zover in de strekking van dit artikel niet door wettelijke maatregelen is voorzien.
7. Indien het salaris van een deelnemer vermindering ondergaat, is het Bestuur bevoegd op verzoek van de werkgever met instemming van de deelnemer te bepalen dat voor de berekening van de pensioenaanspraken het salaris geacht wordt niet of in mindere mate te zijn verminderd.
8. Indien de salariëring van een deelnemer wordt onderbroken, is het Bestuur bevoegd op verzoek van de werkgever met instemming van de deelnemer te bepalen dat voor de berekening van de pensioenaanspraken wordt uitgegaan van een voor de deelnemer tijdens de duur van de onderbreking geldend salaris.
9. De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van de partner, waarmee de deelnemer of gewezen deelnemer is gehuwd dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan, niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het Fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de PW, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
10. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en het Fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de PW.
11. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de leden 9 en 10 is nietig.
12. In alle gevallen waarin dit Pensioenreglement 2006 niet voorziet, zal het Bestuur beslissen in overeenstemming met de strekking van de bepalingen van het Pensioenreglement 2006.
13. Bij de uitvoering van dit Pensioenreglement 2006 zullen het Bestuur en de werkgever slechts handelen in overeenstemming met de bepalingen in de Wet op de loonbelasting 1964 met betrekking tot een fiscaal zuivere pensioenregeling.
14. Het Bestuur heeft, in aanvulling op dit Pensioenreglement 2006, een algemeen besluit genomen over de volgende zaken:
• verevening en conversie van pensioen bij scheiding;
15. Vorengenoemde bestuursbesluiten liggen voor de deelnemers en overige belanghebbenden bij het Fonds ter inzage.
Artikel 33 Vervallen
Artikel 34 Vervallen
Artikel 35 Wijziging van het Pensioenreglement 2006
1. Het Bestuur is bevoegd dit Pensioenreglement 2006 te wijzigen of door een nieuw reglement te vervangen met inachtneming van hetgeen daarover wordt bepaald in de statuten en de uitvoeringsovereenkomst.
2. Een wijziging van het Pensioenreglement 2006 kan gevolgen hebben voor pensioenrechten en premievrije pensioenaanspraken. Indien en voor zover een wijziging van het Pensioenreglement 2006 alleen gevolgen heeft voor pensioenrechten en premievrije pensioenaanspraken, kan deze wijziging, met handhaving van de tekst van het Pensioenreglement 2006, worden vastgesteld bij wijze van een supplement dat geacht wordt deel uit te maken van het Pensioenreglement 2006.
3. Het Bestuur heeft de bevoegdheid dit Pensioenreglement 2006, indien noodzakelijk met terugwerkende kracht, in overeenstemming te brengen met de voorwaarden die De Nederlandsche Bank N.V. of de Autoriteit Financiële Markten aan dit Pensioenreglement 2006 stellen.
HOOFDSTUK XIV OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 36 Overgangsbepalingen: Reglement Regeling Vervroegd Uittreden
Voor werknemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het op dat tijdstip geldende Reglement Regeling Vervroegd Uitreden (Reglement RVU) en die op 1 januari 2006 deelnemer zijn geworden in dit Pensioenreglement 2006 gelden de navolgende aanvullende bepalingen:
1. De deelnemers behouden een premievrije aanspraak op een vervroegde uittredingsuitkering berekend conform artikel 13 van het op 31 december 2005 geldende Reglement RVU. Voor deelnemers met minder dan één deelnemersjaar op 31 december 2005 blijft de beperkende bepaling hierover in artikel 13 lid 1 buiten beschouwing.
2. Aan de deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de in lid 1 bedoelde aanspraak. Op deze aanspraak is artikel 25 van dit Pensioenreglement 2006 van toepassing.
3. De premievrije vervroegde uittredingsuitkering gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de 60ste verjaardag van de (gewezen)deelnemer valt, mits het dienstverband met de werkgever is geëindigd.
4. Indien en zolang het dienstverband met de werkgever niet is geëindigd wordt de ingangsdatum van de vervroegde uittredingsuitkering uitgesteld en verhoogd op basis van een door het bestuur vast te stellen uitstelfactor.
5. Op verzoek van de deelnemer doch uiterlijk op de pensioeningangsdatum wordt de aanspraak omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen overeenkomstig het Pensioenreglement 2013. De omzetting vindt plaats op basis van door het bestuur vast te stellen omzettingsfactoren. Een verhoging van het ouderdomspensioen blijft voor de toepassing van artikel 13 van dit Pensioenreglement 2006 buiten beschouwing.
6. Indien betrokkene een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt conform het bepaalde in artikel 6 van dit Pensioenreglement 2006, bestaat geen recht op uitstel van de ingangsdatum van de vervroegde uittredingsuitkering. Voorts wordt in afwijking van hetgeen in lid 3 is bepaald, de vervroegde uittredingsuitkering niet uitgekeerd.
7. De toe te passen uitstelfactoren en omzettingsfactoren zoals bedoeld in de leden 4 en 5 zijn opgenomen in de bijlagen XIII en XIV bij dit Pensioenreglement 2006. Deze factoren zijn geldig tot het tijdstip dat het bestuur, op advies van de actuaris, de betreffende factoren wijzigt. De in een periode geldende factoren zijn van toepassing op alle deelnemers ten aanzien van wie in die periode de vervroegde uittredingsuitkering later ingaat dan wel wordt omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen.
8. De deelnemer die gekozen heeft voor een Vrijwillig Aanvullend Pensioen (VAP) als bedoeld in artikel 6 van het Reglement RVU, behoudt een premievrije aanspraak op VAP berekend conform artikel 13 van het op 31 december 2005 geldende reglement RVU. Voor de deelnemer met minder dan één deelnemersjaar op 31 december 2005 blijft de beperkende bepaling hierover in artikel 13 lid 2 van het Reglement RVU buiten beschouwing.
9. Aan de deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraak als bedoeld in lid 7. Op deze aanspraak is artikel 25 van dit Pensioenreglement 2006 van toepassing.
Artikel 37 Overgangsbepalingen: Pensioenreglement 1994
Voor werknemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het op dat tijdstip geldende Pensioenreglement 1994 en die op 1 januari 2006 deelnemer zijn geworden in dit Pensioenreglement 2006 gelden de navolgende aanvullende bepalingen:
1. Voor de berekening van het ouderdomspensioen op basis van artikel 4 wordt per 1 januari 2006 de deelnemerstijd tot de genoemde datum uit hoofde van het Pensioenreglement 1994 in aanmerking genomen als deelnemerstijd in dit Pensioenreglement 2006.
2. Op 31 december 2006 wordt, voor de berekening voor de indexatie van het opgebouwde ploegentoeslagpensioen op basis van artikel 5, lid 5, het totaal op 31 december 2005 opgebouwde ploegentoeslagpensioen op basis van het op dat tijdstip geldende Pensioenreglement 1994 in aanmerking genomen.
3. Op 31 december 2006 wordt, voor de berekening voor de indexatie van het opgebouwde wachtdienstpensioen op basis van artikel 6 van bijlage IV, het totaal op 31 december 2005 opgebouwde wachtdienstpensioen op basis van het op dat tijdstip geldende Pensioenreglement 1994 in aanmerking genomen.
4. Extra (nominale) pensioenaanspraken uit waardeoverdracht blijven gehandhaafd. Op deze aanspraken is artikel 25 van dit Pensioenreglement 2006 van toepassing.
5. Op 31 december 2005 wordt door het Fonds het (huwelijks)partnerpensioen voor een nabestaande jonger dan 65 jaar, zoals bedoeld in artikel 8, lid 3 en artikel 10, lid 3 van het per die datum geldende Pensioenreglement 1994, vastgesteld. De vaststelling vindt plaats op basis van de op de genoemde datum geldende pensioenbepalende gegevens en uitgaande van de veronderstelling dat het deelnemerschap per de genoemde datum is beëindigd. Het aldus vastgestelde bedrag wordt als ‘garantieaanspraak tijdelijk (huwelijks)partnerpensioen (voor partners jonger dan 65 jaar)’ apart in de administratie vastgelegd. Op deze aanspraak is artikel 25 van dit Pensioenreglement 2006 van toepassing.
6. Indien en zolang voor een partner jonger dan 65 jaar de som van het partnerpensioen en de premiecompensatie over partnerpensioen uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006 op het tijdstip van overlijden van de deelnemer lager is dan het in lid 5 bedoelde garantieaanspraak, wordt het meerdere als tijdelijk partnerpensioen uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de partner, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt.
7. Bij beëindiging van het deelnemerschap behoudt de gewezen deelnemer of gepensioneerde een premievrije aanspraak op een tijdelijk partnerpensioen indien en voor zover de garantieaanspraak als bedoeld in lid 5 hoger is dan de premievrije aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in artikel 15, lid 4 van dit Pensioenreglement 2006.
Artikel 38 Overgangsbepalingen: Overgangsbepalingen 1994
Voor werknemers die op 31 december 2005 deelnemer waren in het op dat tijdstip geldende Pensioenreglement 1994, die tevens rechten konden ontlenen aan de Overgangsbepalingen 1994 en die vervolgens op 1 januari 2006 deelnemer zijn geworden in dit Pensioenreglement 2006 gelden de navolgende aanvullende bepalingen:
1. De deelnemer behoudt recht op een toegekende extra premievrije pensioenaanspraak op basis van artikel 2 lid 4 van de per 31 december 1994 geldende Overgangsbepalingen 1994.Op deze aanspraak is artikel 25 van dit Pensioenreglement 2006 van toepassing.
2. Op 31 december 2005 wordt door het Fonds de opgebouwde aanspraak op wezenpensioen rekening houdend met de bepalingen in artikel 3 van de Overgangsbepalingen 1994 vastgesteld. De vaststelling vindt plaats op basis van de op de genoemde datum geldende pensioenbepalende gegevens en uitgaande van de veronderstelling dat het deelnemerschap per de genoemde datum is beëindigd. Het bedrag van het aldus berekende wezenpensioen wordt als ‘garantieaanspraak wezenpensioen’ apart in de administratie vastgelegd indien dit hoger is dan de op 1 januari 2006 berekende aanspraak op wezenpensioen op basis van artikel 12 van dit Pensioenreglement 2006. Op de garantieaanspraak wezenpensioen is artikel 25 van dit Pensioenreglement 2006 van toepassing. Indien en zolang de garantieaanspraak wezenpensioen hoger is dan de aanspraak op wezenpensioen op basis van dit Pensioenreglement 2006 treedt deze hiervoor in de plaats.
Voor de hiervoor bedoelde werknemers die op 31 december 2005 tevens deelnemer waren in het op dat tijdstip geldende reglement Regeling Vervroegd Uitreden (RVU) gelden daarenboven de navolgende aanvullende bepalingen:
3. De deelnemer behoudt recht op een aantal extra pensioenjaren uit hoofde van de per 31 december 2005 geldende Overgangsbepalingen 1994 van het Fonds. Het aantal extra pensioenjaren worden vastgesteld op basis van artikel 6, 5e alinea van de genoemde Overgangsbepalingen 1994, uitgaande van de veronderstelling dat het deelnemerschap is geëindigd per 31 december 2005.
4. Met het aantal extra pensioenjaren als bedoeld in lid 3, wordt conform de bepalingen van het Pensioenreglement 1994 zoals dat voor betrokkenen geldig was op 31 december 2005 een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide pensioenen berekend.
5. Aan de deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraken als bedoeld in lid 4. Deze premievrije aanspraken worden vervolgens toegevoegd aan de dienovereenkomstige pensioenaanspraken uit hoofde van de artikelen 36 en 37. Op deze aanspraken is artikel 25 van dit Pensioenreglement 2006 van toepassing.
HOOFDSTUK XV INWERKINGTREDING
Artikel 39 Werkingssfeer
1. De bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 zijn uitsluitend van toepassing op:
a. de werknemers die op of na 1 januari 1950 zijn geboren dan wel werknemers die na 31 december 2005 bij de werkgever in dienst zijn getreden;
b. ex-werknemers waarvoor het deelnemerschap wordt voortgezet op basis van artikel 2, lid 3.
2. De bepalingen van dit Pensioenreglement 2006 zijn eveneens van toepassing op de nagelaten betrekkingen van de in lid 1 omschreven werknemers.
3. Voor degenen die rechten konden ontlenen aan het per 31 december 2005 geldende Reglement Regeling Vervroegde Uittreding, het Pensioenreglement 1994 en de Overgangsbepalingen 1994, zoals deze regelingen golden per 31 december 2005 en op wie dit Pensioenreglement 2006 van toepassing is, vervallen alle aanspraken uit hoofde van de genoemde documenten, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 36 tot en met 38.
4. Voor pensioenen en vergoedingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van een voor 1 januari 2006 geëindigd deelnemerschap blijven de bepalingen van de in lid 3 genoemde documenten van toepassing zoals die golden ten tijde van de vaststelling van die pensioenen en vergoedingen.
5. De opgebouwde aanspraken op levenslang ouderdomspensioen uit hoofde van dit Pensioenreglement 2006, worden per 1 januari 2018 omgezet in actuarieel gelijkwaardige aanspraken op levenslang ouderdomspensioen overeenkomstig Pensioenreglement 2013. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 32 lid 14 bedoelde aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de gewezen partner (conversie). Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing op levenslang ouderdomspensioen dat is opgebouwd uit hoofde van artikel 20.
Artikel 39A Overgangsbepalingen 2013
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 2 is, voor werknemers in dienst van de N.V. Nederlandse Gasunie, de pensioenopbouw in deze pensioenregeling beëindigd op 30 juni 2013. Werknemers worden aansluitend deelnemer in het Pensioenreglement 2013.
Voor werknemers in dienst van de aangesloten onderneming GasTerra B.V. is de pensioenopbouw in deze regeling beëindigd op 31 december 2013. Werknemers worden aansluitend deelnemer in het Pensioenreglement 2013.
2. De gewezen deelnemer verkrijgt premievrije aanspraken op pensioen conform de bepalingen in artikel 15 van dit Pensioenreglement 2006. Aan de gewezen deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraken. In afwijking van het bepaalde in dit reglement kunnen op deze premievrije aanspraken, indien en zolang het dienstverband met de werkgever niet is geëindigd en het toeslagdepot daartoe toereikend is, toeslagen worden verleend conform het bepaalde in artikel 25 van het Pensioenreglement 2013.
3. In afwijking van het bepaalde in dit Pensioenreglement 2006 gaat het (totale) ouderdomspensioen niet in indien en zolang de dienstbetrekking met de werkgever bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd niet is geëindigd. In dat geval wordt de ingangsdatum van alle premievrije aanspraken op ouderdomspensioen met de pensioendatum 65 jaar uitgesteld en verhoogd op basis van door het bestuur vast te stellen uitstelfactoren. Een uitgesteld ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de uitdiensttredingsdatum, of zoveel eerder als door actuariële oprenting de 100% grens wordt bereikt.
4. De toe te passen uitstelfactoren zoals bedoeld in lid 3 zijn opgenomen in bijlage XV en zijn geldig tot het tijdstip dat het bestuur, op advies van de actuaris, de factoren wijzigt. De in een periode geldende factoren zijn van toepassing op alle gewezen deelnemers die in de bedoelde periode de pensioenuitkering in laten gaan.
5. De definitie van pensioeningangsdatum zoals opgenomen in artikel 1 wordt uitgebreid met: of de eerste dag van de maand waarop het uitgestelde ouderdomspensioen ingaat.
6. In afwijking van het bepaalde in artikel 18 heeft een gewezen deelnemer in dienst van de werkgever de mogelijkheid een deel van het (totale) ouderdomspensioen te vervroegen.
7. In afwijking van het bepaalde in artikel 36, lid 5 wordt op verzoek van een gewezen deelnemer in dienst van de werkgever doch uiterlijk op de pensioendatum een premievrije vervroegde uittredingsuitkering omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen conform dit Pensioenreglement 2006.
8. In afwijking van artikel 8, lid 1 en artikel 12, lid 3 wordt het deelnemerschap, uitsluitend voor toepassing van deze bepalingen, geacht niet te zijn geëindigd indien en zolang de werknemer aansluitend deelnemer is in het Pensioenreglement 2013.
9. In afwijking van het bepaalde in artikel 9, lid 5 en artikel 15, lid 1 wordt het deelnemerschap, uitsluitend voor toepassing van deze bepalingen, geacht niet te zijn geëindigd indien en zolang de werknemer aansluitend deelnemer is in het Pensioenreglement 2013. De premievrije rechten op partnerpensioen worden bij een toekenning van premiecompensatie op basis van het Pensioenreglement 2013 betrokken, waarbij tevens de maximale premiecompensatie in acht wordt genomen.
Artikel 40 Datum inwerkingtreding
1. Dit pensioenreglement is vastgesteld in de vergadering van het Bestuur gehouden op 6 december 2006 en wordt geacht onder de naam "Pensioenreglement 2006" in werking te zijn getreden op 1 januari 2006.
2. Dit pensioenreglement is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 28 november 2007. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2008 met uitzondering van de wijzigingen in artikel 10, lid 5, artikel 23, leden 5 en 6 en artikel 32, leden 2 en 3 die op 1 januari 2007 in werking zijn getreden.
3. Dit pensioenreglement is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 12 maart 2010. De wijziging aangaande Bijlage IX wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 mei 2009. De overige wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 juli 2009.
4. Dit pensioenreglement is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 18 maart 2011. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2011.
5. Dit pensioenreglement is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 11 december 2012. De wijzigingen zijn in werking getreden op 1 januari 2013.
6. Dit pensioenreglement is gewijzigd in de vergadering van de Pensioencommissie gehouden op 5 juli 2013, gemandateerd door het Bestuur in de vergadering van 28 maart 2013. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2013.
7. Dit pensioenreglement is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur gehouden op 4 december 2013. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 juli 2013.
8. Dit pensioenreglement is gewijzigd in de vergadering van het Bestuur op 28 mei 2018. De wijzigingen worden geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2018.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie van 6 december 2006 en voor het laatst gewijzigd op 28 mei 2018 .
Het Bestuur.
Wijzigingen per 1 januari 2008
Aangepast: het begrip “nabestaande” is vervangen door “partner”
het begrip “invaliditeit” is vervangen door “arbeidsongeschiktheid” het begrip “invaliditeitspensioen” is vervangen door
“arbeidsongeschiktheidspensioen”
het begrip “indexatie” is vervangen door “toeslag”
artikel 5, lid 5
artikel 6, lid 6
artikel 10, lid 5
artikel 12, lid 6
artikel 15, lid 1
artikel 16, lid 4
artikel 20, lid 4
artikel 23, lid 3
artikel 24
artikel 25
artikel 27, leden 1 en 2
artikel 31, leden 2, 3 en 4
artikel 32, leden 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 8
artikel 35, leden 1 en 2
alle bijlagen met uitzondering van bijlage I, zijn aangepast naar aanleiding van de invoering van de Pensioenwet en de overgang op nieuwe overlevingstafels
Toegevoegd: artikel 1; diverse definities in verband met de invoering van de Pensioenwet artikel 3, leden 1 tot en met 3
artikel 4, lid 4
artikel 10, lid 5
artikel 23, leden 5 en 6
artikel 26, lid 5
artikel 27, lid 4
artikel 30, leden 1, 3, 4 en 5
artikel 35, lid 3
artikel 40, lid 2
Vervallen: artikel 2, lid 3 (voor een deel). artikel 15, lid 6
artikel 16, lid 8
artikel 17, lid 8
artikel 19, lid 6
artikel 26, lid 5
artikel 27, leden 4 en 5
artikel 30, leden 1 tot en met 5
artikel 33
artikel 34 Bijlage I
Wijziging per 1 mei 2009 Aangepast: Bijlage IX Wijzigingen per 1 juli 2009
Aangepast: artikel 1, de begrippen “deeltijdwerknemer”, “deeltijdpercentage”, “CAO”, “pensioenjaar”, “jaarsalaris”, “ploegentoeslag”, “drempelbedrag”, “grensbedrag” artikel 4, leden 3 en 4
artikel 14, lid 1
artikel 18, lid 2
artikel 26, lid 3
Bijlage IV: artikel 1 en artikel 13 Toegevoegd: artikel 40, lid 3
Wijzigingen per 1 januari 2011
Aangepast: artikel 1, de begrippen “werknemer”, “dienstbetrekking”
artikel 21, lid 1
artikel 25, lid 2
artikel 26, lid 5
artikel 32, lid 14, bepaling is verplaatst naar Bijlage V artikelen 5 en 7 Bijlage V: lid 1 het begrip “werknemer”, artikelen 5, 6, 7 en 17 Bijlagen VI t/m XIV
Toegevoegd: artikel 36, lid 6
artikel 40, lid 4
Wijzigingen per 1 januari 2013 Toegevoegd: artikel 17A
artikel 40, lid 5
artikel 40, lid 6
Aangepast: artikel 17 lid 4
Bijlagen V t/m XIV
Wijzigingen per 1 juli 2013 Toegevoegd: artikel 39A
artikel 40, lid 7 Bijlage XV
Wijzigingen per 1 januari 2015 Aangepast: Bijlagen VI t/m XV
Wijzigingen per 1 januari 2018
Toegevoegd: artikel 20 lid 5
artikel 39 lid 5
artikel 40 lid 8
Aangepast: artikel 1, het begrip Pensioenreglement 2006 artikel 36 lid 5
Bijlagen VI t/m XIV
Vervallen: Bijlage XV
BIJLAGE I
van het Pensioenreglement 2006.
Vervallen.
BIJLAGE II
van het Pensioenreglement 2006.
Aan de dienstbetrekking verbonden uitkeringen, toeslagen en andere soortgelijke bepalingen die krachtens het bepaalde in artikel 1 deel uitmaken van het jaarsalaris.
Tot het jaarsalaris behoren:
- de 13e maand (ad 8,3333% van het salaris)
- de 14e maand (ad 8,3333% van het salaris)
- 50% toelage van de directiechauffeurs (ad 50% van het salaris)
BIJLAGE III
van het Pensioenreglement 2006.
REGELING TOESLAGEN OP PENSIOENEN IN VERBAND MET GESTEGEN KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD
Het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie, hierna te noemen het Fonds, overwegende:
- dat het ingevolge het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst en in artikel 25 van het Pensioenreglement 2006 van het Fonds een regeling kan treffen krachtens welke, indien een stijging van de kosten van levensonderhoud, zoals die blijkt uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde prijsindexcijfers, naar zijn oordeel daartoe aanleiding geeft, op de pensioenrechten van pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers een toeslag kan worden verleend;
treft de volgende regeling:
1. De in deze regeling vermelde begrippen hebben dezelfde betekenis als de dienovereenkomstige begrippen, genoemd in het Pensioenreglement 2006 van het Fonds.
2.a. Onder prijsindexcijfer wordt verstaan het Consumentenprijsindexcijfer Alle Huishoudens (afgeleid), zoals dat wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
b. Onder uitgangsprijsindexcijfer wordt verstaan het rekenkundig gemiddelde van de prijsindexcijfers met betrekking tot de laatste 12 kalendermaanden voorafgaande aan de datum van beëindiging van het deelnemerschap van de gewezen deelnemer, indien de jaargrondslag als gemiddelde van de jaarsalarissen gedurende de laatste 12 maanden voor het eind van het deelnemerschap is vastgesteld. Er wordt echter uitgegaan van de laatste 3 kalendermaanden voorafgaande aan de datum van ingang van het pensioen van de pensioengerechtigde, indien de jaargrondslag gelijk is aan het laatste jaarsalaris.
c Onder herzieningsprijsindexcijfer van enig jaar wordt verstaan het rekenkundig gemiddelde van de prijsindexcijfers met betrekking tot de maanden augustus, september en oktober van dat jaar.
3.a. Op de pensioenrechten kan een toeslag worden toegekend indien het herzienings- prijsindexcijfer van enig jaar hoger is dan het uitgangsprijsindexcijfer voor de pensioengerechtigde.
b. Het percentage van de toeslag, bedoeld onder a, is gelijk aan het percentage waarmede het herzieningsprijsindexcijfer afwijkt van het uitgangsprijsindexcijfer voor de pensioengerechtigde.
c. De onder a bedoelde toeslag wordt toegekend met ingang van 1 januari van het jaar volgende op het kalenderjaar waarvan het herzieningsprijsindexcijfer in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het toeslagpercentage.
4.a. Een ingevolge het bepaalde in punt 3 met ingang van 1 januari van enig jaar toegekende toeslag op het pensioen kan worden herzien met ingang van 1 januari van elk volgend jaar.
b. Het percentage van de herziening, bedoeld onder a, is gelijk aan het percentage waarmede het herzieningsprijsindexcijfer van het jaar voorafgaande aan de herzieningsdatum afwijkt van het herzieningsprijsindexcijfer van het daaraan voorafgaande jaar.
5. De toeslag- en herzieningspercentages worden bepaald in tienden van procenten nauwkeurig, rekenkundig afgerond.
6.a. Het bedrag van een toeslag ingevolge deze regeling wordt bepaald door het toeslagpercentage te nemen van het pensioenbedrag ten laste van het Fonds.
b. Bij herziening van een toeslag ingevolge deze regeling wordt het herziene bedrag van de toeslag bepaald door het nog niet herziene bedrag van de toeslag te verhogen met een bedrag gelijk aan het herzieningspercentage, berekend over het totaal van het pensioenbedrag ten laste van het Fonds en het bedrag van de nog niet herziene toeslag op dit pensioen.
7. Een bijzonder partnerpensioen wordt eerst verhoogd met een toeslag vanaf het moment dat de deelnemer gewezen deelnemer wordt.
Als uitgangsprijsindexcijfer wordt dan gebezigd het rekenkundig gemiddelde van de prijsindexcijfers met betrekking tot de laatste 3 kalendermaanden voorafgaande aan de datum van ingang van de indexering.
8. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2006 en is voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2008.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie op 6 december 2006. De wijziging per 1 januari 2008 is vastgesteld in de vergadering van het Bestuur op 28 november 2007.
Het Bestuur
BIJLAGE IV
van het Pensioenreglement 2006.
REGELING VRIJWILLIGE OPBOUW AANVULLEND OUDERDOMSPENSIOEN OVER WACHTDIENSTTOESLAG
ALGEMENE BEPALINGEN
1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling vrijwillige opbouw aanvullend ouderdomspensioen over een wachtdienst- toeslag worden dezelfde begripsomschrijvingen gehanteerd als in het Pensioenreglement 2006 met toevoeging van de volgende begrippen.
Wachtdiensttoeslag:
De door een deelnemer ontvangen wachtdiensttoeslag op zijn salaris of een uitkering van de werkgever ter vervanging van zodanige toeslag. Deze wachtdiensttoeslag wordt telkenjare op 31 december tot een bedrag op jaarbasis herleid.
De wachtdiensttoeslag bedraagt 7,5% van het vaste salaris. Hierbij is het vaste salaris op basis van de bij de werkgever geldende afspraken aan een minimum en aan een maximum gebonden.
Wachtdienstpensioen:
Het aanvullend ouderdomspensioen dat verkregen wordt uit de vrijwillige opbouw van ouderdomspensioen over de wachtdiensttoeslag.
DE PENSIOENAANSPRAKEN VAN DEELNEMERS DIE GEBRUIK MAKEN VAN DE MOGELIJKHEID TOT OPBOUW VAN WACHTDIENSTPENSIOEN
2. De deelnemer die in aanmerking komt voor een wachtdiensttoeslag, heeft de mogelijkheid over de wachtdiensttoeslag vrijwillig een wachtdienstpensioen te verkrijgen.
3. De uitkering van het wachtdienstpensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gepensioneerde.
4. Met ingang van 1 januari 2006 is de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen als volgt:
a. Indien het jaarsalaris en de wachtdiensttoeslag samen niet meer bedragen dan het drempelbedrag, is de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen 1,900% van de wachtdiensttoeslag.
b. Indien het jaarsalaris niet meer bedraagt dan het drempelbedrag, maar het jaarsalaris met de wachtdiensttoeslag samen wel boven het drempelbedrag uitkomen, is de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen:
− 1,900% van de wachtdiensttoeslag voor dat gedeelte van de wachtdiensttoeslag dat samen met het jaarsalaris niet uitgaat boven het drempelbedrag, en
− 1,825% van de wachtdiensttoeslag voor dat gedeelte van de wachtdiensttoeslag dat samen met het jaarsalaris boven het drempelbedrag uitgaat.
c. Indien het jaarsalaris meer bedraagt dan het drempelbedrag, is de jaarlijkse opbouw van het wachtdienstpensioen 1,825% van de wachtdiensttoeslag.
5. De jaarlijkse opbouw van wachtdienstpensioen wordt per 31 december van ieder jaar berekend of bij einde van het deelnemerschap per de datum van beëindiging van het deelnemerschap.
6. Voor deelnemers zal per 31 december van enig kalenderjaar het op 31 december van het voorgaande kalenderjaar reeds opgebouwde wachtdienstpensioen worden geïndexeerd met een percentage dat gelijk is aan de algemene loonstijging bij de werkgever in het eerstgenoemde kalenderjaar.
Voor gewezen deelnemers en gepensioneerden worden op de verleende aanspraken op wachtdienstpensioen c.q. op het ingegane wachtdienstpensioen toeslagen worden verleend, op de wijze zoals omschreven in artikel 25 van het Pensioenreglement 2006.
7. Het wachtdienstpensioen wordt meegenomen bij de toekenning van
- het partnerpensioen;
- het bijzonder partnerpensioen;
- de overlijdensuitkering;
- het wezenpensioen,
overeenkomstig de bepalingen van het Pensioenreglement 2006.
8. Aan de deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraken over de wachtdiensttoeslag.
AANVANG EN BEËINDIGING VAN DE VRIJWILLIGE OPBOUW VAN WACHTDIENSTPENSIOEN
9. De deelnemer die een wachtdiensttoeslag ontvangt dient - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier - kenbaar te maken of deze gebruik wenst te maken van de mogelijkheid over de wachtdiensttoeslag een wachtdienstpensioen op te bouwen. De opbouw, en de bijbehorende premiebetaling, zal gelden vanaf de eerste dag van de maand volgend op het tijdstip van ontvangst van het formulier.
10. De deelnemer aan deze regeling heeft het recht om de opbouw van wachtdienst- pensioen tussentijds per de eerste van de maand te beëindigen. De opzegging moet ten minste één maand van tevoren - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier - kenbaar worden gemaakt. De opbouw, en de bijbehorende premiebetaling, stopt op de door de deelnemer aangegeven datum, doch niet eerder dan per de eerste van de maand volgend op de maand waarin het Fonds de opzegging heeft ontvangen.
11. De opbouw stopt eveneens:
− per de eerste van de maand waarin geen wachtdiensttoeslag, dan wel een vergoeding ter vervanging van de wachtdiensttoeslag, meer van de werkgever wordt verkregen;
− bij voortijdige beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden.
PREMIEBIJDRAGE VAN DE DEELNEMER
12. De jaarlijkse bijdrage van een deelnemer aan deze regeling is gelijk aan 0,5% van het salaris. Deze bijdrage zal door de werkgever vanaf de datum van de opbouw van wachtdienstpensioen in evenveel termijnen op diens salaris worden ingehouden, als waarin dit wordt uitbetaald. De werkgever is gemachtigd tot inhouding van de bijdrage. De kosten van deze regeling die niet worden gedekt uit de hiervoor genoemde bijdrage van de deelnemers worden door de werkgever gedragen.
INWERKINGTREDING
13. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2006 en is voor het laatst gewijzigd op 1 juli 2009.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie, gehouden te Groningen, 6 december 2006. De wijziging per 1 januari 2008 is vastgesteld in de vergadering van het Bestuur op 28 november 2008. De wijziging per 1 juli 2009 is vastgesteld in de vergadering van het Bestuur op 12 maart 2010.
Het Bestuur.
BIJLAGE V
van het Pensioenreglement 2006.
REGELING VRIJWILLIGE VERZEKERING VAN ANW-HIAATPENSIOEN ALGEMENE BEPALINGEN
1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling vrijwillige verzekering van Anw-hiaatpensioen worden dezelfde begripsomschrijvingen gehanteerd als in het Pensioenreglement 2006 met uitzondering van:
Werknemer:
Een persoon in dienst van de werkgever krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Tevens wordt voor deze regeling onder werknemer verstaan:
− een persoon waarmee de dienstbetrekking is beëindigd, maar waarvoor het deelnemerschap aan het Pensioenreglement 2006 wordt voortgezet op grond van een regeling in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden.
− een persoon waarmee de dienstbetrekking is beëindigd, maar die aansluitend aan het deelnemerschap recht heeft verkregen op een vervroegde uittredingsuitkering, of een vervroegd ouderdomspensioen ten laste van het Fonds.
Deelnemer:
De werknemer die zich bij het Fonds heeft aangemeld voor de verzekering van Anw- hiaatpensioen.
KEUZEMOGELIJKHEDEN TEN AANZIEN VAN HET AANVULLENDE ANW-HIAATPENSIOEN
2. De deelnemer met een partner heeft recht op een Anw-hiaatpensioen ten behoeve van diens partner.
Dit Anw-hiaatpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de partner, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
3.1. De hoogte van het Anw-hiaatpensioen bedraagt naar keuze van de deelnemer a. € 4.425,-;
b. € 6.625,-;
c. € 8.825,-;
d. € 11.050,-;
e. € 12.750,- of
f. € 14.525,- per jaar.
Deze bruto bedragen gelden per 1 januari 2006.
3.2. De hoogte van het Anw-hiaatpensioen wordt – zolang het Anw-hiaatpensioen niet is ingegaan
– jaarlijks bepaald door de bruto Anw-uitkering inclusief vakantiegeld op jaarbasis ultimo 1996 te vermenigvuldigen met het percentage waarmee de bruto Anw-uitkering inclusief vakantiegeld op jaarbasis per 1 januari van het lopende boekjaar is gewijzigd ten opzichte van de bruto-Anw-uitkering inclusief vakantiegeld op jaarbasis ultimo 1996, met dien verstande dat:
− de nieuwe bedragen rekenkundig worden afgerond op een veelvoud van 25 euro;
− wanneer de aldus vastgestelde bedragen aan Anw-hiaatpensioen per 1 januari van het lopende boekjaar lager zijn dan de bedragen aan Anw-hiaatpensioen per 1 januari van het vorige boekjaar, nader overleg plaatsvindt over de aanpassing van de hier voren genoemde verzekerde bedragen aan Anw-hiaatpensioen.
3.3. Het in lid 1 verzekerde bedrag van Anw-hiaatpensioen genoemd onder f) wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan het op dat tijdstip geldende fiscale maximum dat voor de toepassing van dit besluit wordt vastgesteld op 8/7 maal de bruto Anw-uitkering inclusief vakantiegeld op jaarbasis, met dien verstande dat:
− het nieuwe bedrag rekenkundig wordt afgerond op een veelvoud van 25 euro;
− wanneer het aldus vastgestelde maximumbedrag aan Anw-hiaatpensioen per 1 januari van het lopende boekjaar lager is dan het maximumbedrag aan Anw-hiaatpensioen per 1 januari van het vorige boekjaar, nader overleg plaatsvindt over aanpassing van het hier voren genoemde verzekerde maximumbedrag aan Anw-hiaatpensioen.
4. Op het ingegane Anw-hiaatpensioen kunnen toeslagen worden verleend, op de wijze zoals omschreven in artikel 25 van het Pensioenreglement 2006.
AANVANG, WIJZIGING EN BEËINDIGING VAN DE VERZEKERING VAN HET ANW-HIAATPENSIOEN
5. Indien de werknemer gebruik wenst te maken van de mogelijkheid een Anw-hiaatpensioen te verzekeren dient hij dit per 1 januari 1997 of op het latere tijdstip van:
− de datum van indiensttreding of,
− de datum waarop een (nieuwe) partnerrelatie wordt aangegaan,
kenbaar te maken op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier. Dit formulier dient ondertekend te worden door zowel de werknemer als diens partner en binnen drie maanden na genoemde tijdstippen bij het Fonds te worden ingeleverd.
Indien de werknemer zich na drie maanden na de genoemde tijdstippen bij het Fonds aanmeldt voor de verzekering van een Anw-hiaatpensioen, geldt een wachttijd (uitstelduur) van twee jaar. De wachttijd vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op het tijdstip waarop het Fonds het aanmeldingsformulier heeft ontvangen. De Vrijwillige verzekering van Anw-hiaatpensioen alsmede de premie-inhouding vangen aan vanaf het tijdstip dat de wachttijd is afgelopen.
6. De deelnemer aan deze regeling van Anw-hiaatpensioen heeft het recht de door hem op grond van artikel 3 gekozen Anw-hiaatpensioenvorm te wijzigen in een andere volgens artikel 3 toegelaten Anw-hiaatpensioenvorm met inachtneming van de onderstaande bepalingen. De deelnemer dient de wijziging - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier - aan het Fonds te melden. Dit formulier dient ondertekend te worden door zowel de deelnemer als diens partner.
7. Indien de deelnemer het door hem gekozen bedrag aan Anw-hiaatpensioen wenst te wijzigen in een hoger bedrag, geldt een wachttijd (uitstelduur) van twee jaar. De wachttijd vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op het tijdstip waarop het Fonds het wijzigingsformulier heeft ontvangen. De verhoging van het verzekerde bedrag aan Anw- hiaatpensioen alsmede de hogere premie-inhouding vangen aan vanaf het tijdstip dat de wachttijd is afgelopen..
8. De wijziging van de verzekering van Anw-hiaatpensioen als bedoeld in artikel 6 zal bij acceptatie door het Fonds gelden vanaf de eerste dag van de maand volgend op het tijdstip van ontvangst van de wijziging.
9. Aan de deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van het verzekerde Anw-hiaatpensioen en van wijzigingen daarin.
10. De verzekering van het Anw-hiaatpensioen komt te vervallen bij:
- beëindiging van het dienstverband zonder dat nog sprake is van een werknemer op basis van artikel 1 van deze regeling;
- beëindiging van de partnerrelatie;
- het overlijden van de partner of;
- het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van de partner.
De verzekering vervalt per de datum waarop de genoemde gebeurtenis plaatsvindt.
11. Indien de deelnemer gedurende vijf jaren direct voorafgaand aan het jaar waarin de 65 jarige leeftijd wordt bereikt verzekerd is voor het Anw-hiaatpensioen, blijft de verzekering van het Anw-hiaatpensioen vanaf diens pensioendatum, zonder premiebetaling en zonder dat wijzigingen in de verzekering van Anw-hiaatpensioen nog mogelijk zijn, in stand tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt of indien dat eerder is tot het moment waarop de partner overlijdt.
12. De deelnemer aan deze regeling van Anw-hiaatpensioen heeft het recht deze verzekering tussentijds per de eerste dag van een maand te beëindigen. De opzegging van de verzekering moet minstens één maand van tevoren - op een door het Fonds ter beschikking gesteld formulier - kenbaar worden gemaakt. Dit formulier dient ondertekend te worden door zowel de deelnemer als diens partner. Opzegging van de verzekering leidt tot verval van de verzekering per de door de deelnemer aangegeven datum, doch niet eerder dan per de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het Fonds de opzegging heeft ontvangen.
13. De verplichting tot premiebetaling eindigt bij het vervallen van de verzekering en voorts:
− per de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer komt te overlijden, of
− per de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de 65 jarige leeftijd bereikt.
Tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid waarin de deelnemer een arbeidsongeschiktheidspensioen krachtens het Pensioenreglement 2006 ontvangt, blijft de verplichting tot premiebetaling voor de verzekering van het Anw-hiaatpensioen onverminderd in stand.
KOSTEN VAN DE VERZEKERING VAN HET ANW-HIAATPENSIOEN
14. De kosten van de verzekering van het Anw-hiaatpensioen zijn voor rekening van de deelnemer en zullen worden vastgesteld volgens een premietabel. Deze premietabel kan van tijd tot tijd door het Bestuur, gehoord de actuaris, worden gewijzigd. Hierbij wordt rekening gehouden met het streven dat de premie voor deze regeling van Anw-hiaatpensioen in principe kostendekkend moet zijn en dat daardoor de uitvoering van deze regeling niet zal leiden tot aantasting van de aanspraken in de verplichte (basis) pensioenregelingen van het Fonds dan wel aantasting van het vermogen van het Fonds.
− De geldende premietabel is op aanvraag bij het Fonds verkrijgbaar.
− De hoogte van de premie in enig jaar is afhankelijk van de voor dat jaar vastgestelde premietabel en de leeftijd van de deelnemer, waarbij voor de vaststelling van de leeftijd van de deelnemer wordt uitgegaan van de leeftijd die de deelnemer in het betreffende jaar zal bereiken.
15. Indien de deelnemer zich minder dan 5 jaar direct voorafgaand aan de 65 jarige leeftijd aanmeldt voor de verzekering van Anw-hiaatpensioen, zullen de in het vorige artikel bedoelde premiebedragen actuarieel worden vastgesteld in het geval de verzekering ook na de pensioendatum in stand moet blijven conform artikel 11.
16. De premie zal door de werkgever of het Fonds vanaf de datum van ingang van de verzekering in evenveel termijnen op diens (vaste)salaris of (pensioen)uitkering worden ingehouden, als waarin dit wordt uitbetaald. De werkgever en het Fonds zijn gemachtigd tot inhouding van de premie.
INWERKINGTREDING
17. Deze regeling van vrijwillige verzekering van Anw-hiaatpensioen is in werking getreden op 1 januari 1997 en voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2013.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Gasunie, gehouden te Groningen, 13 mei 1997. De wijziging per 1 januari 2013 is vastgesteld in de vergadering van de Pensioencommissie op 5 juli 2013, gemandateerd door het Bestuur in de vergadering d.d. 28 maart 2013.
Het Bestuur.
BIJLAGE VI
van het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Bij afkoop van kleine pensioenen op basis van artikel 24 van het reglement geldt voor mannen en vrouwen dezelfde afkoopfactor. Zie artikel 32 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde afkoopfactoren.
BIJLAGE VII
bij het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Zie artikel 26 lid 3 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde ruilfactoren.
BIJLAGE VIII
bij het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Zie artikel 26 lid 4 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde ruilfactoren.
BIJLAGE IX
bij het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Zie artikel 28 lid 3 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde omzettingsfactoren.
BIJLAGE X
bij het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Zie artikel 27 lid 5 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde vervroegingsfactoren.
BIJLAGE XI
bij het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Zie artikel 30 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde hoog-laag factoren.
BIJLAGE XII
bij het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Zie artikel 30 van Pensioenreglement 2013 voor de van toepassing zijnde hoog-laag factoren.
BIJLAGE XIII
bij het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Stichting Pensioenfonds Gasunie Vervroegings- c.q. uitstelfactoren 1 euro VU-uitkering (60-65 jaar) naar een | ||||||||
pensioeningangsleeftijd voor of na 60 jaar (artikel 36, lid 4) | ||||||||
Pensioen Ingangsleeftijd | Vervroegings- c.q. | Pensioen Ingangsleeftijd | Vervroegings- c.q. | Pensioen Ingangsleeftijd | Vervroegings- c.q. uitstelfactor | |||
jaar | maand | uitstelfactor | jaar | maand | uitstelfactor | jaar | maand | |
55 | 0 | 0,4852 | 59 | 0 | 0,8312 | 63 | 0 | 2,5248 |
55 | 1 | 0,4897 | 59 | 1 | 0,8431 | 63 | 1 | 2,6352 |
55 | 2 | 0,4943 | 59 | 2 | 0,8554 | 63 | 2 | 2,7557 |
55 | 3 | 0,4989 | 59 | 3 | 0,8680 | 63 | 3 | 2,8878 |
55 | 4 | 0,5036 | 59 | 4 | 0,8809 | 63 | 4 | 3,0331 |
55 | 5 | 0,5084 | 59 | 5 | 0,8943 | 63 | 5 | 3,1939 |
55 | 6 | 0,5133 | 59 | 6 | 0,9081 | 63 | 6 | 3,3727 |
55 | 7 | 0,5182 | 59 | 7 | 0,9222 | 63 | 7 | 3,5726 |
55 | 8 | 0,5232 | 59 | 8 | 0,9368 | 63 | 8 | 3,7978 |
55 | 9 | 0,5284 | 59 | 9 | 0,9519 | 63 | 9 | 4,0533 |
55 | 10 | 0,5336 | 59 | 10 | 0,9674 | 63 | 10 | 4,3456 |
55 | 11 | 0,5389 | 59 | 11 | 0,9835 | 63 | 11 | 4,6833 |
56 | 0 | 0,5442 | 60 | 0 | 1,0000 | 64 | 0 | 5,0780 |
56 | 1 | 0,5497 | 60 | 1 | 1,0171 | 64 | 1 | 5,5396 |
56 | 2 | 0,5553 | 60 | 2 | 1,0348 | 64 | 2 | 6,0936 |
56 | 3 | 0,5610 | 60 | 3 | 1,0531 | 64 | 3 | 6,7706 |
56 | 4 | 0,5667 | 60 | 4 | 1,0721 | 64 | 4 | 7,6170 |
56 | 5 | 0,5726 | 60 | 5 | 1,0918 | 64 | 5 | 8,7051 |
56 | 6 | 0,5786 | 60 | 6 | 1,1123 | 64 | 6 | 10,1560 |
56 | 7 | 0,5847 | 60 | 7 | 1,1335 | 64 | 7 | 12,1872 |
56 | 8 | 0,5909 | 60 | 8 | 1,1555 | 64 | 8 | 15,2340 |
56 | 9 | 0,5973 | 60 | 9 | 1,1784 | 64 | 9 | 20,3119 |
56 | 10 | 0,6037 | 60 | 10 | 1,2022 | 64 | 10 | 30,4679 |
56 | 11 | 0,6103 | 60 | 11 | 1,2271 | 64 | 11 | 60,9358 |
57 | 0 | 0,6170 | 61 | 0 | 1,2529 | |||
57 | 1 | 0,6239 | 61 | 1 | 1,2798 | |||
57 | 2 | 0,6309 | 61 | 2 | 1,3079 | |||
57 | 3 | 0,6380 | 61 | 3 | 1,3373 | |||
57 | 4 | 0,6453 | 61 | 4 | 1,3680 | |||
57 | 5 | 0,6527 | 61 | 5 | 1,4002 | |||
57 | 6 | 0,6603 | 61 | 6 | 1,4339 | |||
57 | 7 | 0,6680 | 61 | 7 | 1,4692 | |||
57 | 8 | 0,6759 | 61 | 8 | 1,5064 | |||
57 | 9 | 0,6840 | 61 | 9 | 1,5455 | |||
57 | 10 | 0,6923 | 61 | 10 | 1,5866 | |||
57 | 11 | 0,7008 | 61 | 11 | 1,6300 | |||
58 | 0 | 0,7094 | 62 | 0 | 1,6759 | |||
58 | 1 | 0,7183 | 62 | 1 | 1,7242 | |||
58 | 2 | 0,7273 | 62 | 2 | 1,7754 | |||
58 | 3 | 0,7366 | 62 | 3 | 1,8297 | |||
58 | 4 | 0,7461 | 62 | 4 | 1,8874 | |||
58 | 5 | 0,7558 | 62 | 5 | 1,9489 | |||
58 | 6 | 0,7657 | 62 | 6 | 2,0146 | |||
58 | 7 | 0,7760 | 62 | 7 | 2,0848 | |||
58 | 8 | 0,7864 | 62 | 8 | 2,1601 | |||
58 | 9 | 0,7972 | 62 | 9 | 2,2410 | |||
58 | 10 | 0,8082 | 62 | 10 | 2,3282 | |||
58 | 11 | 0,8195 | 62 | 11 | 2,4225 | |||
1-1-2018 |
BIJLAGE XIV
bij het Pensioenreglement 2006 zoals dit geldt met ingang van 1 januari 2018.
Stichting Pensioenfonds Gasunie Omzettingsfactoren per 1 euro uitge pensioen als bedoeld in artikel 36 li Uitstelleeftijd Uitstelfactor | st d 5 | elde VU (artikel Uit |
-uitkering in ou 5a lid 5 Regle stelleeftijd | derdoms- ment RVU)* Uitstelfactor | ||||
jaar | maand | jaar | maand | |||||
60 | 0 | 0,3354 | 63 | 0 | 0,1277 | |||
60 | 1 | 0,3293 | 63 | 1 | 0,1222 | |||
60 | 2 | 0,3233 | 63 | 2 | 0,1167 | |||
60 | 3 | 0,3173 | 63 | 3 | 0,1112 | |||
60 | 4 | 0,3113 | 63 | 4 | 0,1058 | |||
60 | 5 | 0,3053 | 63 | 5 | 0,1003 | |||
60 | 6 | 0,2994 | 63 | 6 | 0,0949 | |||
60 | 7 | 0,2934 | 63 | 7 | 0,0895 | |||
60 | 8 | 0,2875 | 63 | 8 | 0,0841 | |||
60 | 9 | 0,2816 | 63 | 9 | 0,0788 | |||
60 | 10 | 0,2758 | 63 | 10 | 0,0734 | |||
60 | 11 | 0,2699 | 63 | 11 | 0,0681 | |||
61 | 0 | 0,2641 | 64 | 0 | 0,0627 | |||
61 | 1 | 0,2582 | 64 | 1 | 0,0574 | |||
61 | 2 | 0,2523 | 64 | 2 | 0,0521 | |||
61 | 3 | 0,2465 | 64 | 3 | 0,0468 | |||
61 | 4 | 0,2407 | 64 | 4 | 0,0416 | |||
61 | 5 | 0,2349 | 64 | 5 | 0,0363 | |||
61 | 6 | 0,2291 | 64 | 6 | 0,0311 | |||
61 | 7 | 0,2233 | 64 | 7 | 0,0259 | |||
61 | 8 | 0,2176 | 64 | 8 | 0,0207 | |||
61 | 9 | 0,2119 | 64 | 9 | 0,0155 | |||
61 | 10 | 0,2062 | 64 | 10 | 0,0103 | |||
61 | 11 | 0,2005 | 64 | 11 | 0,0051 | |||
62 | 0 | 0,1948 | ||||||
62 | 1 | 0,1891 | ||||||
62 | 2 | 0,1834 | ||||||
62 | 3 | 0,1778 | ||||||
62 | 4 | 0,1721 | ||||||
62 | 5 | 0,1665 | ||||||
62 | 6 | 0,1609 | ||||||
62 | 7 | 0,1553 | ||||||
62 | 8 | 0,1498 | ||||||
62 | 9 | 0,1442 | ||||||
62 | 10 | 0,1387 | ||||||
62 | 11 | 0,1332 | ||||||
1-1-2018 |
*Omzettingsfactoren exclusief partnerpensioen. Door toepassing van de ruilfactoren ouderdomspensioen in partnerpensioen van het Pensioenreglement 2013 kan de omzetting inclusief partnerpensioen gerealiseerd worden.
BIJLAGE XV
Vervallen.