MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 9738
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 05-03-2002 nr. 46
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST WELZIJN
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van Overleg Arbeidsvoorwaarden Xxxxxxx namens de VOG als partij te ener zijde mede namens ABVAKABO FNV en CFOCNV-bond als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeids- overeenkomst Welzijn, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 2002 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Welzijn, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III, IV en V is bepaald:
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2002 CAO97382002
CAO2117 1
Algemeen gedeelte CAO
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Definities
In deze CAO wordt verstaan onder:
a. Arbeidsovereenkomst: een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW);
b. Werkgever: degene die een instelling als bedoeld in artikel 2 van deze CAO instandhoudt;
c. Werknemer: degene die een arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft gesloten;
d. Instelling: elk als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch ver- band waarin krachtens arbeidsovereenkomst arbeid wordt verricht;
e. Overleg Arbeidsvoorwaarden Welzijn (OAW): het door partijen bij deze CAO, te weten de werkgeversorganisatie VOG enerzijds en de werknemersorganisaties ABVAKABO FNV en CFO CNV-bond an- derzijds, in het leven geroepen niet-rechtspersoonlijkheid bezittende overlegorgaan;
f. 1. Salaris: het tussen werkgever en werknemer overeengekomen bruto maandloon, exclusief de in de hoofdstukken VIII en IX genoemde vergoedingen en/of toelagen en exclusief de vakantie- toeslag;
2. Uurloon: het tussen werkgever en werknemer overeengekomen bruto bedrag per arbeidsuur, dat wordt verkregen door het bruto maandbedrag behorend bij een volgnummer dat voorkomt in de salaristabellen als opgenomen in hoofdstuk III van Uitvoerings- regeling A I Algemene Bepalingen Salariëring te delen door het getal 156.
g. Arbeidsduur: de – met inachtneming van deze CAO – tussen werk- gever en werknemer overeengekomen tijd waarin arbeid wordt ver- richt, waarbij inbegrepen de reis- en wachttijden die hun oorzaak vinden in de door de werkgever opgedragen werkzaamheden. Even- eens wordt onder arbeidsduur begrepen de reistijd verbonden aan werkzaamheden buiten de plaats van tewerkstelling en/of het werk- gebied aan het begin en/of het einde van het werk, voorzover deze reistijd meer bedraagt dan de gebruikelijke reistijd woon/ werkverkeer;
h. Plaats van tewerkstelling: de plaats waar de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;
i. Werkgebied: het door de werkgever aangewezen gebied waarin de
2
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht en zoals dit is vastgesteld in de individuele arbeidsovereenkomst;
j. Relatiepartner: een persoon met wie de ongehuwde werknemer een relatie heeft en met wie hij – met het oogmerk duurzaam samen te leven – op hetzelfde adres woont en een gemeenschappelijke huis- houding voert; bloedverwanten van de werknemer tot en met de derde graad worden niet als relatiepartner aangemerkt.
Artikel 1a
Mannelijke/vrouwelijke benamingen
Waar in deze CAO aanduidingen van personen, functiebenamingen en dergelijke in de mannelijke of vrouwelijke vorm voorkomen, worden de vrouwelijke of mannelijke equivalenten daaronder mede begrepen.
Artikel 2
Werkingssfeer
Deze CAO is van toepassing op:
A. Instellingen die zich bezig houden met het uitvoeren van activiteiten (of de ondersteuning daarvan) op een of meer van de volgende gebieden, ongeacht de financieringswijze van de activiteiten en of deze met of zonder winstoogmerk worden verricht:
1. Sociaal Cultureel Werk, waaronder wordt verstaan:
a. sociaal-culturele, educatieve, vormende en/of recreatieve ac- tiviteiten, die algemeen toegankelijk zijn en die bevorderlijk kunnen zijn voor de maatschappelijke participatie en/of ont- plooiing van individuen en/of groepen;
b. activerende, ondersteunende en/of belangenbehartigende acti- viteiten, die gericht zijn op bevordering van de leefbaarheid en het welzijn van (groepen van) burgers in hun woon- en leefomgeving en/of op de participatie aan en emancipatie in de samenleving van (groepen van) burgers;
c. vrijwilligerscentrales: het stimuleren, ondersteunen en/of be- middelen ten behoeve van vrijwilligerswerk.
2. Bevorderen Arbeidsparticipatie, waaronder wordt verstaan: het bieden van (traject)begeleiding en/of werk(ervaring) en/of scho- ling, gericht op personen die belemmeringen ondervinden in hun toetreding tot de reguliere betaalde arbeidsmarkt.
Deze CAO is niet van toepassing op de arbeidsverhouding van
3
werknemers die onder de XXX-XXX, CAO-WSW of CAO- Arbeidsvoorzieningsorganisatie vallen.
3. Peuterspeelzaalwerk, waaronder wordt verstaan: het bieden van speel- en/of aanvullende ontwikkelingsmogelijkheden aan kinde- ren in de leeftijd vanaf 2 jaar tot aan het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, gedurende minder dan 4 aaneen- gesloten uren per dag.
4. Welzijn Jeugd, waaronder wordt verstaan:
a. organisaties voor (ondersteuning van) jeugd- en jongeren- werk, speeltuinwerk en voor internationale jongeren- activiteiten;
b. activiteiten, gericht op het bevorderen van de maatschappe- lijke participatie van jongeren en het voorkomen van maat- schappelijke uitval van jongeren.
5. Welzijn Minderheden, Vluchtelingen en Asielzoekers, waaronder wordt verstaan:
a. activiteiten gericht op de (medische) opvang, introductie, maatschappelijke oriëntatie en/of integratie van (etnische) minderheden, vluchtelingen en asielzoekers;
b. activiteiten gericht op de begeleiding, ondersteuning en deskundigheidsbevordering van organisaties die zich in hun activiteiten richten op (etnische) minderheden, vluchtelingen en asielzoekers;
c. tolkencentra;
d. zelforganisaties van minderheden.
6. Maatschappelijke Dienst- en Hulpverlening, waaronder wordt verstaan:
a. sociaal raadsliedenwerk: informatieverstrekking, advisering en dienstverlening als eerste opvang aan personen bij onvol- doende kennis van regelingen, voorzieningen en mogelijkhe- den in de samenleving om zich voldoende zelfstandig te kun- nen handhaven en te kunnen voorzien in genoegzame elementaire bestaansvoorwaarden;
b. telefonische hulpdiensten: informatieverstrekking, advisering en dienstverlening als eerste opvang aan personen bij:
– verwerking van gebeurtenissen en omstandigheden die ingrijpen in hun leven;
en/of
– verstoorde of onvoldoende aanwezige relaties tussen men- sen en hun sociale omgeving;
c. fiom-hulpverlening: ambulante hulpverlening aan vrouwen en mannen op het gebied van zwangerschap, ouderschap, sek- sueel geweld, adoptie en/of kindafstand;
d. slachtofferhulp: opvang, dienstverlening en/of ondersteuning
– zowel emotioneel, praktisch als juridisch – aan slachtoffers van misdrijven en verkeersongevallen;
e. algemeen maatschappelijk werk: algemeen toegankelijke, am- bulante psychosociale, informatieve en/of concrete hulpverle-
4
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
ning aan personen die kampen met problemen van maat- schappelijke en/of individuele aard;
f. specifiek maatschappelijk werk: ambulante psychosociale, in- formatieve en/of concrete hulpverlening aan personen die kampen met problemen van maatschappelijke en/of indivi- duele aard, specifiek gericht op een bepaalde groep personen in de samenleving en/of op een bepaalde problematiek;
x. xxxxxxxxxxxxxxxxxxx: advisering, praktische hulpverlening en/ of bemiddeling bij het verantwoord (leren) omgaan met een huishoudbudget en/of het oplossen van een schuldprobleem;
h. sociaal pedagogische zorg: ambulante hulp- en dienstverle- ning aan verstandelijk en/of meervoudig gehandicapten en het milieu waartoe zij behoren, ter voorkoming, vermindering of oplossing van problemen (immaterieel en materieel) die in verband staan met het gehandicapt zijn, alsmede begeleiding (immaterieel en materieel) van (licht) verstandelijk gehandi- capten (en eventuele levenspartner en/of kinderen) bij het zelfstandig wonen;
7. Maatschappelijke Opvang, waaronder wordt verstaan:
a. het bieden van korte of meer langdurige opvang en psycho- sociale begeleiding aan personen die (tijdelijk) niet beschik- ken over eigen woonruimte of die hun woonomgeving heb- ben verlaten als gevolg van een crisissituatie op relationeel gebied of van materiële en/of psychische problemen. Hieronder worden begrepen: instellingen voor dak- en thuis- lozenzorg, algemene (crisis)opvangcentra, vrouwen(crisis)- opvangcentra, blijf van mijn lijf-huizen, centra voor inten- sieve opvang (fiom-internaten), instellingen voor begeleid wonen, sociale pensions;
b. het bieden van residentiële, kortdurende, somatische en/of psychosomatische hulpverlening aan personen die na ziekte, medische behandeling of ten gevolge van mentale overbelas- ting (door lichamelijke oorzaken) gedurende 24 uur per dag tijdelijk opvang, begeleiding en verpleging behoeven. Hierbij is de hulpverlening gericht op de terugkeer naar een zelfstan- dig maatschappelijk functioneren van het individu (herstel- lingsoorden). Deze CAO is niet van toepassing op herstel- lingsoorden die op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden gefinancierd.
8. Welzijn Ouderen, waaronder wordt verstaan:
a. ambulante praktische dienstverlening op materieel gebied en/ of recreatieve activiteiten voor individuele en groepen oude- ren, die bevorderlijk kunnen zijn voor hun individuele wel-
5
zijn, gezondheid, maatschappelijke participatie en/of zelfredzaamheid;
b. activiteiten, direct of indirect gericht op het bevorderen van het maatschappelijk functioneren, de begeleiding of verple- ging en verzorging of de belangenbehartiging van ouderen.
9. Welzijn Gehandicapten, waaronder wordt verstaan: activiteiten, direct of indirect gericht op het bevorderen van de maatschappe- lijke integratie en ontplooiing of de belangenbehartiging van lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapten.
10. Emancipatie, pleitbezorging, voorlichting, belangenbehartiging en bestrijding discriminatie ten behoeve van vrouwen, homosek- suelen, alleenstaanden, gezinnen, ouderen en minderheden.
11. Vorming, Training en Advies, waaronder wordt verstaan: vor- ming, training en/of advisering van personen en/of groepen, ge- richt op hun maatschappelijke participatie, individuele omstan- digheden, functioneren in organen van medezeggenschap en/of inspraak (voor werknemers).
B. Instellingen die (nagenoeg) uitsluitend ondersteunende diensten ver- lenen aan c.q. activiteiten verrichten ten behoeve van de hiervoor onder A 1 t/m 11 bedoelde instellingen, indien en voorzover deze diensten c.q. activiteiten bestaan uit:
– beleidsontwikkeling, -vernieuwing en -advisering;
– kwaliteitsontwikkeling, -bewaking en deskundigheidsbevorde- ring;
– onderzoek, documentatie en informatie;
– managementondersteuning;
– ondersteuning en advisering op het gebied van financieel- economische, administratieve, automatiserings, juridische, public relations en personeelsaangelegenheden.
C. Instellingen die geheel of ten dele worden gefinancierd op grond van de door de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid getroffen Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden (Stc. 1999, 183).
Artikel 2a
Werkervaringsplaatsen
1. De bepalingen van de CAO zijn onverminderd van toepassing op de werknemer die op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (Stb. 1997, 760) een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de werkgever, met uitzondering van:
– artikel 9;
– artikel 10;
– artikel 23;
– artikel 47 jo. Uitvoeringsregeling L.
6
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
2. Ten aanzien van een werkervaringsplaats neemt de werkgever de volgende regels in acht:
a. Bij het realiseren van een werkervaringsplaats mag geen sprake zijn van verdringing van een bestaande arbeidsplaats dan wel van invulling van een reeds voorziene arbeidsplaats. Het moet gaan om een extra arbeidsplaats boven de bestaande werkgelegenheid bij de werkgever die zonder gebruikmaking van de in lid 1 genoemde wet niet tot stand zou zijn gekomen.
b. De werkervaringsplaats kan zowel een in de CAO geregelde als hierin niet-geregelde functie betreffen.
c. Met de werknemer wordt een arbeidsovereenkomst voor be- paalde tijd voor de duur van minimaal een half jaar afgesloten.
d. De volgens de CAO geldende salariëring vindt onverkort toepas- sing ten aanzien van de werknemer.
e. De werkgever stelt een begeleidingsplan op dat waarborgen biedt voor een reële training en begeleiding van de werknemer, ter bevordering van diens mogelijke doorstroming naar een reguliere arbeidsplaats. In dit plan wordt in ieder geval voorzien in de aan- wijzing van een vaste begeleider die met de begeleiding van de werknemer is belast.
f. De werkgever zal zich inspannen om de werknemer bij vol- doende geschiktheid door te laten stromen naar een reguliere arbeidsplaats binnen zijn instelling, indien de personeelsformatie van de instelling dit toelaat.
3. De werkgever verstrekt jaarlijks aan de ondernemingsraad een over- zicht van het aantal op een werkervaringsplaats in dienst genomen- werknemers, alsmede hoeveel van deze werknemers zijn doorge- stroomd naar een reguliere arbeidsplaats.
Artikel 2b
In- en doorstroombanen
1. De bepalingen van de CAO zijn onverminderd van toepassing op een werknemer die op grond van de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (Stb. 1999, 591) een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de werkgever, met uitzondering van artikel 47 jo. Uitvoeringsregeling L.
2. Ten aanzien van een in- of doorstroombaan neemt de werkgever de volgende regels in acht:
a. Bij het realiseren van een in- of doorstroombaan mag geen
7
sprake zijn van verdringing van een bestaande arbeidsplaats dan wel van invulling van een reeds voorziene arbeidsplaats. Het moet gaan om een extra arbeidsplaats boven de bestaande werk- gelegenheid bij de werkgever die zonder gebruikmaking van de in lid 1 genoemde regeling niet tot stand zou zijn gekomen.
b. De werkgever stelt een begeleidingsplan op dat waarborgen biedt voor een reële training en begeleiding van de werknemer, ter bevordering van diens mogelijke doorstroming naar een reguliere arbeidsplaats. In dit plan wordt in ieder geval voorzien in de aan- wijzing van een begeleider die met de begeleiding van de werk- nemer is belast.
c. De werkgever zal zich inspannen om de werknemer bij vol- doende geschiktheid, indien zich binnen de instelling een vaca- ture voordoet, te laten doorstromen naar een reguliere arbeids- plaats.
d. De werkgever zal ter beoordeling van de geschiktheid van de werknemer voor doorstroming naar een reguliere arbeidsplaats ten minste na afloop van het eerste jaar van het dienstverband met deze werknemer een beoordelingsgesprek voeren.
3. De werkgever verstrekt jaarlijks aan de ondernemingsraad een over- zicht van het aantal op een in- of doorstroombaan in dienst genomen werknemers, alsmede hoeveel van deze werknemers zijn doorge- stroomd naar een reguliere arbeidsplaats.
Artikel 3
B3-instellingen
1. De bepalingen van de CAO zijn ook van toepassing op privaatrech- telijke instellingen die op basis van artikel B 3 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet zijn aangewezen als lichaam waarvan de werknemers geheel of ten dele ambtenaar zijn in de zin van deze wet, tenzij partijen bij de CAO op een daartoe strekkend verzoek van de werkgever – dat de instemming van de ondernemingsraad heeft – ontheffing hebben verleend van de verplichting om de CAO toe te passen.
2. Om voor een dergelijke ontheffing in aanmerking te komen dient ten minste aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
– de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers dienen voldoende gewaarborgd te zijn;
– de arbeidsvoorwaarden mogen over het algemeen geen mindere aanspraken aan de werknemers verlenen dan voor hen zouden voortvloeien uit de toepasselijkheid van deze CAO.
3. Partijen bij de CAO zullen bij een ontheffingsverzoek de navolgende punten, waarin in ieder geval voorzien moet zijn, toetsen:
8
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
a. het vastleggen van de arbeidsvoorwaarden in een individuele arbeidsovereenkomst;
b. een regeling van de overgang van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd naar onbepaalde tijd;
c. een geschillenregeling;
d. een regeling van de bovenwettelijke bevoegdheden van de onder- nemingsraad overeenkomstig artikel 24 van de CAO;
e. een vervroegde uittredingsregeling.
Artikel 4
Geheel of gedeeltelijke ontheffing toepassing CAO
1. De bepalingen van de CAO kunnen door partijen bij de CAO op een daartoe strekkend verzoek van de werkgever – dat de instemming van de ondernemingsraad heeft – geheel of gedeeltelijk niet van toe- passing worden verklaard op de arbeidsverhouding tussen een werk- gever en al zijn werknemers dan wel een gedeelte van zijn werkne- mers, indien deze werkgever tevens valt onder de werkingssfeer van een andere CAO, zulks in overleg met partijen bij deze andere CAO.
2. Om voor een dergelijke ontheffing in aanmerking te komen, dient ten minste aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
– de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers dienen voldoende gewaarborgd te zijn;
– de arbeidsvoorwaarden mogen over het algemeen geen mindere aanspraken aan de werknemers verlenen dan voor hen zouden voortvloeien uit de toepasselijkheid van deze CAO.
Artikel 5
Relatiepartner
1. De bepalingen van de CAO en de daarvan onderdeel uitmakende uitvoeringsregelingen die van toepassing zijn op de gehuwde werk- nemer zijn van overeenkomstige toepassing op de werknemer met een geregistreerde partner in de zin van de Wet op de Partner- registratie (Stb. 1997, 324).
2. a. De bepalingen van de CAO en de daarvan onderdeel uitmakende uitvoeringsregelingen die van toepassing zijn op de gehuwde werknemer zijn van overeenkomstige toepassing op de werkne- mer met een relatiepartner als bedoeld in artikel 1 sub j, mits is
9
voldaan aan het sub b en c gestelde en voorzover dat wettelijk mogelijk is en voorzover dat niet in bepaalde artikelen van de CAO wordt beperkt of uitgesloten.
b. De sub a bedoelde werknemer dient, hetzij bij indiensttreding, hetzij bij het ontstaan van de relatie, een door hem en zijn relatie ondertekende schriftelijke verklaring aan de werkgever over te leggen, waaruit blijkt dat sprake is van een relatie als bedoeld in artikel 1 sub j en dat de relatiepartners op hetzelfde adres wonen. De werknemer dient het feit van beëindiging van de relatie bin- nen een maand schriftelijk aan de werkgever mede te delen.
c. Is aan het sub a en b gestelde voldaan dan wordt de relatiepartner als gezinslid aangemerkt.
Onder bloed- en aanverwanten worden in dit verband mede begrepen bloed- en aanverwanten van de relatiepartner van de werknemer.
3. De werknemer kan pas aanspraken aan dit artikel ontlenen, nadat de werkgever in het bezit is gesteld van een afschrift van de in lid 1 bedoelde partnerregistratie dan wel van de in lid 2 sub b bedoelde schriftelijke verklaring.
Artikel 6
Uitvoeringsregelingen
Uitvoeringsregelingen en bijlagen waarnaar in de CAO wordt verwezen vormen één geheel met de CAO.
Artikel 7
Karakter CAO en decentrale toepassing
1. Bepalingen in werkinstructie, huisregels of andere tussen werkgever en werknemer overeengekomen regelingen die met de CAO en de uitvoeringsregelingen in strijd zijn, zijn nietig.
2. In aanvulling op hetgeen in de CAO is geregeld kan de werkgever met instemming van de ondernemingsraad overeenkomstig artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) andere regelingen treffen, indien en voorzover deze regelingen niet in strijd zijn met het bepaalde in de CAO.
3. In afwijking van het in lid 1 gestelde kan in voor de werknemer gun- stige zin van de bepalingen van de CAO worden afgeweken in een in het kader van artikel 24c opgesteld sociaal plan, waarover in het fusie-overlegorgaan overeenstemming is bereikt.
5. Indien een afwijkende decentrale instellingsregeling wordt getroffen 10
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
gelden ten aanzien van de looptijd en opzegging hiervan de volgende bepalingen:
a. de decentrale instellingsregeling eindigt op het moment dat de CAO-regeling waarvan is afgeweken wordt gewijzigd. Vanaf dat tijdstip wordt de CAO-regeling (weer) van toepassing, tenzij werkgever en ondernemingsraad opnieuw een afwijkende instellingsregeling overeenkomen;
b. indien de CAO-regeling waarvan wordt afgeweken financiële arbeidsvoorwaarden regelt, kunnen werkgever en ondernemings- raad voor de decentrale instellingsregeling geen langere looptijd afspreken dan 3 jaar. De ondernemingsraad dan wel de werkge- ver kan de decentrale instellingsregeling tot uiterlijk 3 maanden voor het einde van de tussen hen afgesproken looptijd opzeggen. Door opzegging wordt de CAO-regeling (weer) van toepassing, tenzij werkgever en ondernemingsraad opnieuw een afwijkende instellingsregeling overeenkomen.
Indien geen opzegging plaatsvindt, wordt de duur van de decentrale instellingsregeling geacht (steeds) met 1 jaar te zijn verlengd, waar- bij (steeds) tot uiterlijk 3 maanden voor het einde van dat jaar opzeg- ging kan plaatsvinden.
6. Het in de leden 4 en 5 bepaalde geldt ten aanzien van de volgende arbeidsvoorwaarden uit de CAO:
– de beoordelingsregeling (artikel 24 p);
– de werktijdenregeling bij arbeidsongeschiktheid van de werkne- mer (artikel 30 lid 5);
– de verhuiskostenvergoeding en tegemoetkoming woon/ werkverkeer bij verhuisplicht (artikel 36 jo. Uitvoeringsregeling E);
– de reis- en verblijfkostenvergoeding (artikel 37 jo. Uitvoerings- regeling F);
– de kampwerkvergoeding (artikel 42 jo. Uitvoeringsregeling J);
– de inhoudingen wegens voeding en inwoning (artikel 43 jo.
Uitvoeringsregeling K);
– de telefoonkostenvergoeding (artikel 43a jo. Uitvoeringsregeling O).
11
HOOFDSTUK II
DE ARBEIDSOVEREENKOMST
Artikel 9
Wijze van aangaan en inhoud
1. De arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer wordt schriftelijk aangegaan en gewijzigd.
2. De werkgever dient bij het aangaan of wijzigen van de arbeidsover- eenkomst het model arbeidsovereenkomst respectievelijk het model wijzigingsovereenkomst te hanteren die respectievelijk als Bijlage V en W aan de CAO zijn gehecht en daarvan deel uitmaken.
3. De werkgever draagt er zorg voor dat de arbeidsovereenkomst res- pectievelijk wijzigingsovereenkomst overeenkomstig het in lid 2 bedoelde model volledig wordt ingevuld en dat de werknemer bin- nen twee weken na het sluiten of wijzigen van de overeenkomst een door de werkgever ondertekend exemplaar ontvangt. De werknemer draagt er zorg voor dat hij binnen twee weken na ontvangst een ondertekende overeenkomst aan de werkgever retourneert.
Artikel 10
Duur
1. Een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd.
2. a. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd mag niet voor lan- ger dan maximaal één jaar worden aangegaan, tenzij sprake is van een der omstandigheden als bedoeld sub b t/m g.
b. Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aange- gaan in het geval dat de financiering van de te verrichten werk- zaamheden tijdelijk is, kan de duur van deze arbeidsovereen- komst gelijk zijn aan die van de tijdelijke financiering, met dien verstande dat de (gezamenlijke) duur van deze arbeidsovereen- komst(en) een tijdvak van twee jaar niet mag overschrijden.
c. Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aange- gaan in het geval dat vóóraf aantoonbaar vaststaat dat de finan- ciering van de te verrichten werkzaamheden tijdelijk is, kan de duur van deze arbeidsovereenkomst maximaal gelijk zijn aan die van de financiering. De in de voorgaande volzin bedoelde ar- beidsovereenkomst kan bij het aflopen van de termijn waarvoor deze is aangegaan niet meer voor bepaalde tijd worden verlengd.
d. Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aange-
12
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
gaan in het geval van tijdelijke vervanging wegens arbeids- ongeschiktheid, studie- of ouderschaps- of zorgverlof, bedraagt de maximale duur 2,5 jaar.
e. Met een werknemer die een opleiding volgt in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (Stb. 1995, 501) kan, even- tueel aansluitend aan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd conform lid 2 sub a, een arbeidsovereenkomst worden aangegaan die eindigt op het tijdstip waarop de opleiding wordt beëindigd, maar uiterlijk 4 jaar na aanvang van de opleiding. Indien de opleiding binnen of uiterlijk na 4 jaar wordt beëindigd door het behalen van het diploma, wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbe- paalde tijd.
f. Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aange- gaan in het geval dat de overeengekomen werkzaamheden naar hun inhoud gezien een tijdelijk karakter dragen, is deze niet aan een maximale duur gebonden. Onder werkzaamheden van tijde- lijke aard dient in dit verband te worden verstaan: werkzaamhe- den die vanwege hun van het reguliere takenpakket van de instel- ling afwijkende karakter slechts voor een beperkte tijdsduur worden verricht alsmede werkzaamheden met een bepaald om- schreven doel, die na realisering hiervan niet meer worden uitge- oefend. De eventuele tijdelijkheid van de financiering van werk- zaamheden is voor de bepaling van het tijdelijke karakter hiervan niet van belang.
g. Indien een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbe- paalde tijd wordt belast met de uitvoering van een project waar- van de financiering van tijdelijke aard is, kan ter vervanging van deze werknemer met een andere werknemer een arbeidsovereen- komst voor bepaalde tijd worden aangegaan voor de duur van dit project.
3. Indien een arbeidsovereenkomst die voor bepaalde tijd is aangegaan door partijen na het verstrijken van deze bepaalde tijd stilzwijgend wordt voortgezet, wordt zij geacht vanaf dat tijdstip voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
4. Indien een arbeidsovereenkomst die voor bepaalde tijd is aangegaan na het verstrijken van deze bepaalde tijd door partijen voor bepaalde tijd wordt voortgezet, dienen ten aanzien van deze voortzetting(en) de maximumtermijnen als bedoeld in lid 2 van dit artikel onvermin- derd in acht te worden genomen en wel met dien verstande dat voort- zetting van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd slechts moge-
13
lijk is indien en voorzover de gezamenlijke duur van het tijdvak waarvoor de arbeidsovereenkomst aanvankelijk is aangegaan en de termijn(en) waarmede zij is voortgezet geen overschrijding inhoudt van de van toepassing zijnde maximumtermijn.
5. Indien een arbeidsovereenkomst die voor bepaalde tijd is aangegaan na het verstrijken van deze bepaalde tijd door partijen voor bepaalde tijd is voortgezet, zonder dat daarbij de van toepassing zijnde maximumtermijn is overschreden, is voor de beëindiging van de aldus voor bepaalde tijd voortgezette arbeidsovereenkomst géén voorafgaande opzegging nodig.
6. Het NIZW, het COA, de Stichting Forum, de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland, de in artikel 2, onderdeel A.11 be- doelde organisaties voor Vorming, Training en Advies en de organi- saties bedoeld in artikel 1 van de salarisregeling Steunfunctie/ Begeleidingsorganisaties kunnen bij partijen bij de CAO een verzoek indienen tot het mogen toepassen van een van lid 2 afwijkende spe- cifieke instellingsregeling, die in schriftelijke overeenstemming tus- sen werkgever en ondernemingsraad is overeengekomen. Deze instellingsregeling wordt geacht deel uit te maken van de CAO.
Artikel 10a
Detachering
1. Onder detachering dient te worden verstaan een overeenkomst waar- bij twee instellingen zich verbinden om een werknemer, in dienst van de ene instelling, voorzover de arbeidsovereenkomst dat toelaat, op te nemen in het organisatorisch geheel van de andere instelling, ten- einde hem daar zijn functie te doen uitoefenen.
2. Een detachering kan uitsluitend worden aangegaan met instemming van de werknemer.
3. De instelling waarbij detachering plaatsvindt, kan niet treden in de rechten en plichten van de instelling waarmee de werknemer een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten, tenzij zulks is geregeld in de detacheringsovereenkomst.
4. Een detacheringsovereenkomst kan uitsluitend schriftelijk worden aangegaan.
5. Een gewaarmerkt afschrift van de detacheringsovereenkomst dient aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer te worden gehecht.
14
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 10b
Min/max-overeenkomst
1. Indien de werknemer werkzaam is op basis van een arbeidsovereen- komst waarin of uitsluitend een minimum aantal te werken uren per week dan wel eveneens een maximum aantal te werken uren per week wordt vermeld (zogenaamd min/max-contract) geldt, dat het verschil tussen het minimum en het maximum aantal te werken uren niet meer dan 10 uur per week mag bedragen.
2. De in lid 1 bedoelde werknemer die gedurende een aaneengesloten periode van 6 maanden iedere week daadwerkelijk meer uren werk- zaam is geweest dan het in zijn arbeidsovereenkomst vermelde mimimum aantal uren heeft, indien hij de werkgever daarom ver- zoekt, recht op aanpassing van het in zijn arbeidsovereenkomst vast- gelegde minimum urenaantal aan het laagste in enige week in die periode gewerkte aantal uren. De weken waarin de werknemer vakantieverlof heeft genoten of arbeidsongeschikt is geweest worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
Artikel 10c
Nul-urenovereenkomst
1. De werknemer die werkzaam is op basis van een arbeidsovereen- komst met uitgestelde prestatieplicht (zogenaamd nul-urencontract) heeft, indien hij voor een duur korter dan 3 uren werkzaamheden moet verrichten, minimaal aanspraak op uitbetaling van driemaal het voor hem geldende uurloon.
2. Indien de in lid 1 bedoelde werknemer gedurende een aangesloten periode van 6 maanden daadwerkelijk werkzaamheden verricht en daarbij geen sprake is van tijdelijke vervanging wegens arbeids- ongeschiktheid of verlof wordt, in zijn arbeidsovereenkomst de arbeidsduur aangepast aan de gemiddelde feitelijke arbeidsduur per maand gedurende deze aaneengesloten periode van 6 maanden.
3. Indien de in lid 1 bedoelde werknemer in enige maand niet wordt opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden vangt vervol- gens een nieuwe periode van 6 maanden aan, tenzij voor de betrok- ken werknemer een regelmatig oproeppatroon geldt en hij op het
15
tijdstip dat hij zou worden opgeroepen arbeidsongeschikt is of ver- lof geniet.
HOOFDSTUK III
GENEESKUNDIG ONDERZOEK
Artikel 11
1. Indien en voorzover een (aanstellings)keuring mogelijk is met in- achtneming van het bepaalde in de Wet op de Medische Keuringen, kan de werkgever de (kandidaat)werknemer hiertoe verplichten.
2. De in lid 1 bedoelde mogelijkheid geldt niet indien met de werkne- mer opnieuw een (wijziging van de) arbeidsovereenkomst wordt aan- gegaan ten gevolge van fusie of wijziging van de privaatrechtelijke status van de werkgever.
3. De werkgever stelt de werknemer van 40 jaar en ouder op diens ver- zoek in de gelegenheid zich maximaal eenmaal per twee jaar aan een algemeen geneeskundig onderzoek door een huisarts te onderwerpen.
4. De kosten verbonden aan een keuring/onderzoek als bedoeld in de leden 1 en 3 komen voor rekening van de werkgever. Onder deze kosten worden tevens de reis- en verblijfkosten van de werknemer begrepen. Laatstgenoemde kosten worden vergoed overeenkomstig Uitvoeringsregeling F Reis- en verblijfkostenvergoeding.
HOOFDSTUK IV
ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE WERKNEMER
Artikel 12
Algemeen
1. De werknemer is in het algemeen verplicht al datgene te doen en na te laten wat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten.
2. De werknemer is verplicht de overeengekomen werkzaamheden naar zijn beste vermogen te verrichten en zich daarbij te gedragen naar de aanwijzingen door of vanwege de werkgever gegeven, zulks met inachtneming van de eisen van het beroep en het doel van de instel- ling.
16
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
3. Binnen redelijke grenzen en voorzover zulks uit het belang van het werk of de instelling voortvloeit is de werknemer – na overleg – ver- plicht in te stemmen met:
a. het voor korte tijd verrichten van andere werkzaamheden welke in redelijke mate aansluiten bij zijn functie;
b. tijdelijke en incidentele wijzigingen in de regeling van zijn arbeidsduur en werktijden;
c. tijdelijke wijzigingen in de plaats van tewerkstelling en/of werk- gebied.
Artikel 13
Geheimhouding
1. De werknemer is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem uit hoofde van zijn functie en beroep ter kennis is gekomen, voorzover die verplichting uit de aard der zaak volgt dan wel hem uitdrukke- lijk is opgelegd. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van het dienstverband.
2. De in lid 1 bedoelde verplichting bestaat niet tegenover hen die delen in de verantwoordelijkheid voor een goede vervulling van de functie van de werknemer noch ook tegenover hen wier medewerking tot die vervulling noodzakelijk is te achten, indien en voorzover deze zelf tot geheimhouding verplicht zijn of zich dienen te verplichten.
artikel 14
Melding afwezigheid
Indien de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid of wegens andere oorzaak verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo spoedig mogelijk mededeling te doen of te laten doen aan de werkgever op een door de werkgever te bepalen wijze.
Zodra het tijdstip bekend is waarop hervatting van de werkzaamhe- den mogelijk zal zijn, dient hij de werkgever daarvan in kennis te stellen.
17
Artikel 15
Plaats van tewerkstelling of werkgebied en verhuisplicht
1. De werknemer is verplicht te wonen in of nabij de plaats van tewerk- stelling, of in het werkgebied indien zo’n werkgebied is aangewezen.
2. Aan de werknemer kan al dan niet op eigen verzoek ontheffing wor- den verleend van de in lid 1 genoemde verplichting, welke onthef- fing op grond van artikel 9 lid 2 jo. Bijlage V in de arbeidsovereen- komst dient te worden vermeld.
3. Een verleende ontheffing kan – na overleg met de werknemer en met inachtneming van een redelijke termijn – worden ingetrokken indien blijkt dat het belang van het werk en een goede uitoefening van de functie dat vereist.
Artikel 16
Nevenfuncties
1. De werknemer is gehouden de werkgever schriftelijk in kennis te stellen van het voornemen gehonoreerde nevenfuncties te gaan ver- richten en van uitbreiding in bestaande gehonoreerde nevenfuncties.
2. Indien de nevenwerkzaamheden of uitbreiding daarvan als strijdig met of schadelijk voor de vervulling van de werknemer zijn functie kunnen worden beschouwd, dient de werkgever hem binnen een maand na verzending van de in lid 1 bedoelde kennisgeving schrif- telijk en gemotiveerd mede te delen dat verrichting van deze werk- zaamheden of uitbreiding daarvan niet geoorloofd is.
3. Indien door de werkgever binnen een maand geen antwoord wordt gegeven op de kennisgeving, wordt dit beschouwd als goedkeuring.
4. Voordat de werkgever besluit tot het niet toestaan van het verrichten van nevenwerkzaamheden of een uitbreiding daarvan, is hij verplicht daarover met de werknemer een gesprek te voeren.
Artikel 17
Niet-toegestane handelingen
1. Het is de werknemer verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan ten behoeve van de werkgever uit te voeren aannemingen of leveringen dan wel middellijk of onmiddellijk geschenken, belo- ningen of provisie aan te nemen of te vorderen, dan wel erfenissen
18
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
of legaten te aanvaarden van personen met wie hij uitsluitend uit hoofde van zijn functie in aanraking komt.
2. Tenzij door de werkgever uitdrukkelijk toestemming is verleend, is het de werknemer verboden:
a. geld of goed toebehorend aan cliënten/bewoners/pupillen als ge- schenk of in bruikleen te aanvaarden, te kopen, te verkopen, te doen verkopen of te belenen;
b. geld of goed toebehorend aan de werknemer/werkgever ter be- schikking te stellen van of te verkopen aan cliënten/bewoners/ pupillen dan wel borgtocht aan pupillen te verlenen;
c. persoonlijke diensten te doen verrichten door cliënten/bewoners/ pupillen en personen in dienst van de werkgever en goederen toe- behorend aan de werkgever te gebruiken voor persoonlijke doel- einden.
Artikel 18
Beheer over goederen werkgever
1. De werknemer is verplicht de goederen, welke door de werkgever aan zijn zorgen zijn toevertrouwd, zorgvuldig te beheren.
2. De werknemer kan slechts worden verplicht tot gehele of gedeelte- lijke vergoeding van door de werkgever geleden schade, voorzover deze is ontstaan door opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid van de werknemer.
3. De verplichting als bedoeld in lid 2 kan niet worden opgelegd dan nadat de werknemer xxxxxxx is gehoord, waarbij hij zich kan laten bijstaan door een raadsman.
Artikel 20
Bijscholing
De werknemer is verplicht die bijscholingsactiviteiten te volgen die voor de uitoefening van de functie noodzakelijk worden geacht en die als zodanig in overleg tussen werkgever en werknemer worden aangewezen. Deze bijscholingsactiviteiten worden beschouwd als opgedragen werk- zaamheden en de daaraan verbonden kosten komen voor rekening van de werkgever.
19
HOOFDSTUK V
ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE WERKGEVER
Artikel 21
Algemeen
De werkgever is verplicht de werknemer in staat te stellen de overeen- gekomen werkzaamheden naar diens beste vermogen te verrichten en daarbij aanwijzingen te geven met inachtneming van de eisen van het beroep en het doel van de instelling en al datgene te doen en na te laten wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten.
Artikel 21a
Geheimhouding
De werkgever is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem met betrekking tot de persoon van de werknemer uit hoofde van zijn functie als werkgever bekend is, tenzij de werknemer tot het verstrekken van op zijn persoon betrekking hebbende gegevens toestemming geeft. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van het dienstverband.
Artikel 22
Aansprakelijkheid voor schade
1. De werkgever verplicht zich voor de wettelijke aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door de werknemer, als gevolg van de uit- oefening van de dienstbetrekking, een genoegzame verzekering af te sluiten.
2. De werknemer die in de uitoefening van zijn dienstbetrekking schade lijdt, aan het ontstaan waarvan hij geen schuld heeft en waarvoor de werkgever wettelijk aansprakelijk is, heeft jegens de werkgever aan- spraak op vergoeding van deze schade, mits hij zijn eventuele aan- spraken terzake jegens derden aan de werkgever xxxxxxx.
Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van gel- delijke schade wegens loonderving, terzake waarvan de werknemer aanspraak heeft op een uitkering krachtens een arbeidsongeschikt- heidsverzekering dan wel recht op een uitkering als bedoeld in arti- kel 26 van de CAO.
20
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
HOOFDSTUK VI
SOCIAAL-ORGANISATORISCHE REGELINGEN
A. Medezeggenschap
Artikel 24
Ondernemingsraad
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is de werkgever die een instelling ins- tandhoudt waarin in de regel ten minste 35 werknemers werkzaam zijn, verplicht een ondernemingsraad in te stellen.
2. a. De leden van de ondernemingsraad in een instelling waarin in de regel 50 werknemers of meer werkzaam zijn hebben het recht per jaar 100 uren tijdens werktijd te besteden aan werkzaamheden verband houdende met de raad, anders dan voor het bijwonen van vergaderingen van de raad en van door de raad ingestelde com- missies.
b. Voor de leden van de ondernemingsraad in een instelling waarin in de regel minder dan 50 werknemers werkzaam zijn, bedraagt het sub a bedoelde aantal uren per jaar 70.
c. Voor een ondernemingsraadslid met een niet volledig dienstver- band wordt het sub a en b bedoelde aantal uren naar evenredig- heid vastgesteld, met dien verstande dat dit aantal uren niet bene- den de 60 per jaar kan worden gesteld.
3. Het in lid 2 bepaalde is niet van toepassing op de in lid 6 van dit artikel genoemde werknemersvertegenwoordiging.
4. Wanneer de vacature van een werknemer belast met de hoogste dagelijkse leiding in de instelling moet worden vervuld, stelt de werkgever de ondernemingsraad in de gelegenheid een gesprek te voeren met de gerede kandidaat/kandidaten voor de vervulling van deze vacature. Het oordeel van de ondernemingsraad over deze kandidaat/kandidaten zal voor de standpuntbepaling van de werkge- ver zwaar wegen.
5. a. De werkgever stelt, alvorens de conceptbegroting van de instel- ling wordt vastgesteld door het bestuur van de instelling, de
21
ondernemingsraad in de gelegenheid advies uit te brengen over deze conceptbegroting.
b. Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de definitieve vaststelling van de begroting.
c. Het advies wordt schriftelijk uitgebracht binnen 14 dagen na het tijdstip waarop het advies is gevraagd.
d. Binnen 14 dagen nadat het advies is uitgebracht, wordt daarom- trent ten minste éénmaal overleg gevoerd in een overleg- vergadering, waaraan wordt deelgenomen door de bestuurder in de zin van de WOR en de ondernemingsraad.
e. Ten aanzien van de hiervoor bedoelde adviesprocedure wordt het bepaalde in artikel 36 WOR van toepassing verklaard.
Werknemersvertegenwoordiging
6. a. De werkgever die een instelling instandhoudt waarin in de regel ten minste 10, maar minder dan 35, werknemers werkzaam zijn en waarvoor geen ondernemingsraad is ingesteld, is verplicht een werknemersvertegenwoordiging in te stellen.
b. Deze werknemersvertegenwoordiging is een personeels- vertegenwoordiging in de zin van artikel 35c van de WOR.
c. Onverlet het bepaalde in artikel 35c, derde lid, tweede volzin, alsmede het vierde, vijfde en zesde lid, van de WOR, is op de werknemersvertegenwoordiging voorts het gestelde in Uitvoeringsregeling R van de CAO van toepassing.
d. De werkgever dient van de instelling van de werknemers- vertegenwoordiging schriftelijk mededeling te doen aan de Be- drijfscommissie voor de Welzijnssector, onder vermelding van de samenstelling van deze vertegenwoordiging.
e. Daar waar in deze CAO de ondernemingsraad wordt genoemd is het bepaalde, tenzij in de desbetreffende bepaling anders wordt vermeld, van overeenkomstige toepassing op de werknemers- vertegenwoordiging.
Ondernemingsraad/Werknemersvertegenwoordiging
7. a. De werkgever dient een vervangingsregeling te treffen ten be- hoeve van de herbezetting van de door leden van de onderne- mingsraad of werknemersvertegenwoordiging bestede arbeidstijd aan werkzaamheden verband houdende met het functioneren van de ondernemingsraad of werknemersvertegenwoordiging.
b. De door de werknemer bestede tijd aan het deelnemen aan door de ondernemingsraad of werknemersvertegenwoordiging gehou- den raadplegingen, als bedoeld in artikel 17 lid 1 WOR, wordt aangemerkt als arbeidsduur.
22
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
C. Fusiegedragsregels
Artikel 24c
1. Dit artikel is van toepassing op werkgevers die betrokken zijn bij een voorgenomen fusie die personele gevolgen met zich meebrengt en waarbij in de regel:
a. 35 of meer werknemers op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn;
dan wel
2. In het kader van dit artikel wordt met fusie gelijkgesteld elke vorm van overdracht van zeggenschap over een (deel van een) instelling aan een andere rechtspersoon.
3. De werkgever die het voornemen heeft tot fusie over te gaan en hier- toe concrete plannen ontwikkelt, dient dit te melden aan de werk- nemersorganisaties, partij bij de CAO. Hij maakt daarbij tevens mel- ding van de rechtsvorm van de betrokken ondernemingen, de vestigingsplaats, de omvang en samenstelling van de personeelsbe- standen en de motieven voor het streven naar een fusie. Met betrek- king tot deze melding geldt voor de werknemersorganisaties een geheimhoudingsplicht zolang de ondernemingsraad of werknemers- vertegenwoordiging van de fusieplannen nog niet op de hoogte is gesteld. Deze geheimhoudingsplicht geldt niet meer zodra de onder- nemingsraad of werknemersvertegenwoordiging zonder geheimhou- dingsplicht is geïnformeerd door de werkgever, of indien blijkt dat de werknemers op andere wijze bekend zijn geworden met de fusie- plannen.
De werkgever verstrekt desgevraagd nadere informatie aan de werk- nemersorganisaties en houdt deze op de hoogte van de contacten die hij over de voorgenomen fusie met andere werkgevers heeft gelegd.
4. Zodra duidelijk is welke werkgevers de potentiële fusiepartners zijn wordt een fusie-overlegorgaan (FOO) ingesteld, bestaande uit verte- genwoordigers van de werkgevers en van de werknemersorganisaties. Werknemers in dienst van een bij de fusie betrokken werkgever kun- nen niet als vertegenwoordiger in het FOO worden aangewezen.
5. In het FOO worden afspraken gemaakt over het tijdstip waarop met de betrokken ondernemingsraden of werknemersvertegenwoor- digingen het overleg zal worden gevoerd en over het tijdstip en de wijze waarop de werknemers zullen worden ingelicht.
23
In het FOO wordt overleg gevoerd over de arbeidsrechtelijke positie van de werknemers, de rechtspositieregeling van de nieuwe rechts- perso(o)n(en) en de rechtspositie gedurende de overgangssituatie, over de werkgelegenheid, de arbeidsomstandigheden en de personeel- sopbouw, over de wijze waarop het bestuur wordt samengesteld en de wijze waarop de medezeggenschap is geregeld in de periode dat een nieuwe ondernemingsraad of werknemersvertegenwoordiging nog niet is gekozen.
Uitgangspunt bij het overleg is dat er geen achteruitgang in de rechtspositie van de werknemers en geen gedwongen ontslagen plaatsvinden.
Voordat een definitief besluit over het aangaan van een fusie wordt genomen, moet in het FOO het overleg afgerond zijn over de hier- voor genoemde onderwerpen.
6. Indien de besprekingen in het FOO leiden tot afspraken over de rech- ten van de werknemers van de bij de fusie betrokken ondernemingen worden deze afspraken in een sociaal plan vastgelegd.
7. Zodra de nieuwe rechtspersoon bestaat, wordt op de kortst mogelijke termijn een ondernemingsraad of werknemersvertegenwoordiging in- gesteld. Zolang dat niet gebeurd is voeren de gezamenlijke bestaande ondernemingsraden of werknemersvertegenwoordigingen als zoda- nig het overleg met de vertegenwoordiger van de nieuwe rechtsper- soon.
8. Het FOO ziet toe op naleving van de gemaakte afspraken en wordt daartoe voortdurend op de hoogte gehouden van de voortgang van het WOR-overleg.
Als de gang van zaken bij de totstandkoming van de feitelijke fusie daar aanleiding toe geeft, kan het FOO zijn besprekingen op verzoek van elk der leden hervatten om tot wijziging of aanvulling te komen van de gemaakte afspraken.
Het FOO kan slechts worden opgeheven nadat daarover tussen de in dit orgaan vertegenwoordigde werkgevers en werknemersorganisaties overeenstemming is bereikt.
D. Procedure bij reorganisaties zonder gedwongen ontslagen
Artikel 24d
1. Indien de werkgever overgaat tot een reorganisatie van (een deel van) de instelling die een aanmerkelijke wijziging in de arbeids- situatie van een of meer werknemers tot gevolg heeft, dient de werk- gever een reorganisatieplan op te stellen. In dit reorganisatieplan geeft de werkgever ten minste aan:
– op welke wijze de continuïteit in de dienstverlening zoveel mo- gelijk zal worden gewaarborgd;
24
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
– welke functiegroepen (functiegebieden) als gevolg van de reor- ganisatie kwalitatief en kwantitatief wijziging zullen ondergaan;
– op welke wijze (tijdsbestek, fasen) de reorganisatie zal worden geïffectueerd;
– een globale indicatie van het aantal formatieplaatsen dat even- tueel verloren zal gaan.
2. a. Indien en voorzover op (onderdelen van) het in lid 1 bedoelde reorganisatieplan het bepaalde in artikel 25, lid 1 sub c en d, WOR niet van toepassing is, dient de werkgever de onderne- mingsraad in de gelegenheid te stellen op voet van het gestelde in de navolgende bepalingen advies uit te brengen met betrekking tot (de betreffende onderdelen van) het reorganisatieplan.
b. Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de definitieve vaststelling van het reorganisatieplan.
c. Het advies wordt schriftelijk uitgebracht binnen 14 dagen na het tijdstip waarop het advies is gevraagd.
d. Binnen 14 dagen nadat het advies is uitgebracht wordt daarom- trent ten minste éénmaal overleg gevoerd in een overleg- vergadering, waaraan wordt deelgenomen door de bestuurder in de zin van de WOR en de ondernemingsraad.
e. Ten aanzien van de onderhavige adviesprocedure wordt het be- paalde in artikel 36 WOR van toepassing verklaard.
3. Nadat het overleg als bedoeld in lid 2 sub d is gevoerd, stelt de werk- gever (de betreffende onderdelen van) het reorganisatieplan definitief vast en brengt dit ter kennis van de ondernemingsraad.
4. Vervolgens stelt de werkgever op basis van het definitieve reorganisatieplan een uitvoeringsplan vast, waarin in ieder geval wordt aangegeven welke (delen van) functiegebieden en daarbij behorende functies (eventueel) zullen worden opgeheven.
5. Na de effectuering van het reorganisatieplan stelt de werkgever de ondernemingsraad schriftelijk in kennis van:
– het nieuwe organisatieschema;
– een kwalitatief en kwantitatief overzicht van de formatieplaatsen die – in vergelijking met het oude organisatieschema – zijn komen te vervallen.
25
E. Procedure bij gedwongen ontslagen
Artikel 24e
1. Wanneer er sprake is van een zodanige vermindering of beëindiging van de werkzaamheden dan wel reorganisatie van de instelling dat één of meer werknemers moeten worden ontslagen, dient de werk- gever een reorganisatieplan op te stellen. In dit reorganisatieplan geeft de werkgever ten minste aan:
– of en zo ja op welke wijze de uitgaven in de niet-personele sfeer kunnen worden beperkt en eventueel ,,eigen inkomsten’’ kunnen worden verkregen c.q. verhoogd;
– of en zo ja op welke wijze de uitgaven in de personele sfeer kun- nen worden beperkt door middel van natuurlijk verloop en een vacaturestop;
– op welke wijze de continuïteit in de dienstverlening zoveel mo- gelijk zal worden gewaarborgd;
– welke functiegroepen (functiegebieden) als gevolg van de reor- ganisatie kwalitatief en kwantitatief wijziging zullen ondergaan;
– op welke wijze (tijdsbestek, fasen) de reorganisatie zal worden geïffectueerd;
– een globale indicatie van het aantal formatieplaatsen dat even- tueel verloren zal gaan.
2. a. Indien en voorzover op (onderdelen van) het in lid 1 bedoelde reorganisatieplan het bepaalde in artikel 25, lid 1 sub c en d, WOR niet van toepassing is, dient de werkgever de onderne- mingsraad in de gelegenheid te stellen op voet van het gestelde in de navolgende bepalingen advies uit te brengen met betrekking tot (de betreffende onderdelen van) het reorganisatieplan.
b. Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de definitieve vaststelling van het reorganisatieplan.
c. Het advies wordt schriftelijk uitgebracht binnen 14 dagen na het tijdstip waarop het advies is gevraagd.
d. Binnen 14 dagen nadat het advies is uitgebracht wordt daarom- trent ten minste éénmaal overleg gevoerd in een overleg- vergadering, waaraan wordt deelgenomen door de bestuurder in de zin van de WOR en de ondernemingsraad.
e. Ten aanzien van de onderhavige adviesprocedure wordt het be- paalde in artikel 36 WOR van toepassing verklaard.
3. Nadat het overleg als bedoeld in lid 2 sub d is gevoerd, stelt de werk- gever (de betreffende onderdelen van) het reorganisatieplan definitief vast en brengt dit ter kennis van de ondernemingsraad.
4. Vervolgens stelt de werkgever op basis van het definitieve
26
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
reorganisatieplan een uitvoeringsplan vast, waarin in ieder geval wordt aangegeven:
a. welke (delen van) functiegebieden en daarbij behorende functies zullen worden opgeheven;
b. of binnen de instelling functies voorkomen die hetzelfde dan wel inwisselbaar zijn met de functie(s) die zal (zullen) worden opge- heven.
5. a. Als inwisselbare functies worden aangemerkt functies in een instelling die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat de uit- gevoerde werkzaamheden en handelingen worden verricht op grond van een – in generale zin – gelijke opdracht (taakstelling) en zijn gericht op globaal eenzelfde resultaat. De doelgroep waarop de werkzaamheden zich richten is daarbij niet van be- lang.
b. Functies die vallen onder de omschrijving als vermeld onder a worden evenwel niet als inwisselbaar aangemerkt indien:
– de leden van de doelgroep, waarop de functie zich richt, behoren tot een culturele minderheidsgroepering en deswege specifieke eisen zijn gesteld;
dan wel
– zij worden uitgeoefend in verschillende onder beheer van de werkgever staande instellingen die in de maatschappij als zelfstandige eenheid optreden;
dan wel
– zij worden uitgeoefend in een andere organisatorische werk- eenheid van de werkgever die zodanig is gelegen dat bij aan- vaarding van deze functie door de werknemer een zodanige afstand van diens woonplaats tot de nieuwe plaats van te- werkstelling zou ontstaan, dat de ter overbrugging van deze afstand noodzakelijk te maken reiskosten woon/werkverkeer bij gebruik maken van een openbaar middel van vervoer het in artikel 3, lid 2, Uitvoeringsregeling E bedoelde bedrag per maand te boven zouden gaan;
dan wel
– zij worden uitgeoefend binnen een instelling die door meer dan één lagere overheid wordt gesubsidieerd en dientenge- volge voor de desbetreffende functies door een verschillende subsidiënt subsidie wordt verstrekt;
dan wel
– zij worden uitgeoefend op basis van een door de werkgever met een derde gesloten uitvoeringscontract, waarbij in dit contract door de opdrachtgever specifieke eisen zijn gesteld
27
met betrekking tot de deskundigheid en hoedanigheid van de uitvoerende werknemers.
7. De ontslagaanzeggingen die voortvloeien uit de effectuering van het reorganisatieplan dienen schriftelijk te worden beargumenteerd aan de hand van het reorganisatieplan en het hiervoor in de leden 4, 5 bepaalde.
8. Na de effectuering van het reorganisatieplan stelt de werkgever de ondernemingsraad schriftelijk in kennis van:
– het nieuwe organisatieschema;
– een kwalitatief en kwantitatief overzicht van de formatieplaatsen die – in vergelijking met het oude organisatieschema – zijn komen te vervallen.
9. Binnen het kader van dit artikel wordt met ontslag gelijkgesteld ont- binding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW wegens de hiervoor in lid 1 vermelde omstandigheden.
F Bestuurssamenstelling
Artikel 24f
Keuzemogelijkheid
Het bestuur van een instelling waarvan de rechtsvorm de stichting is, is verplicht aan de ondernemingsraad schriftelijk kenbaar te maken of het zich gebonden acht door artikel 24h of door artikel 24i.
Artikel 24g
Minimum-regeling
Het bepaalde in artikel 24f is niet van toepassing op de besturen van die instellingen waar de ondernemingsraad verderstrekkende bevoegdheden heeft dan genoemd in artikel 24h of artikel 24i.
Artikel 24h
Recht van initiatief
1. Uiterlijk een maand na het bekend worden van een vacature voor een bestuurslid stelt het bestuur van de instelling de ondernemingsraad schriftelijk op de hoogte van het bestaan van de vacature, vergezeld van een (korte) profielschets waaraan het nieuwe bestuurslid moet voldoen.
2. De ondernemingsraad heeft het recht om binnen 2 maanden na de in 28
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
het vorige lid bedoelde kennisgeving namens de werknemers maxi- maal twee kandidaten voor de vacature schriftelijk aan het bestuur voor te dragen.
3. Door de ondernemingsraad kunnen geen personen worden voorge- dragen voor benoeming als bestuurslid die op de datum van de voor- dracht:
– werknemer zijn van de instelling;
– ex-werknemer zijn van de instelling en nog geen twee jaar uit dienst zijn;
– werkzaam zijn als vrijwilliger binnen de instelling.
4. Nadat de ondernemingsraad zijn kandidaat/kandidaten aan het be- stuur heeft voorgedragen, maakt het bestuur desgewenst kennis met de desbetreffende kandidaat/kandidaten.
5. Uiterlijk twee maanden nadat de ondernemingsraad zijn kandidaat/ kandidaten aan het bestuur heeft voorgedragen, maakt het bestuur aan de ondernemingsraad gemotiveerd schriftelijk bekend of de keuze van het bestuur op (één van) de door de ondernemingsraad voorgedragen kandidaat (kandidaten) is gevallen, dan wel dat zal worden overgegaan tot benoeming van een andere door het bestuur aangezochte kandidaat. In het laatste geval dient het bestuur de ondernemingsraad tegelijkertijd een (kort) curriculum vitae van het nieuwe bestuurslid te doen toekomen.
Artikel 24i
Recht van voordracht
1. Het bestuur van de instelling is verplicht de statuten en/of het huis- houdelijk reglement zodanig in te richten dat hierin aan de onderne- mingsraad, met inachtneming van hetgeen in artikel 24h lid 3 is bepaald, de bevoegdheid wordt toegekend om namens de werkne- mers twee bestuursleden ter benoeming voor te dragen.
2. Voorts dienen de statuten en/of het huishoudelijk reglement van de instelling te voorzien in een zodanige regeling voor de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur, dat ook de op voordracht van de ondernemingsraad benoemde leden van het algemeen bestuur vol- doende vertrouwen in het dagelijks bestuur kunnen hebben.
3. Met betrekking tot het bekendmaken van een vacature voor een door
29
de ondernemingsraad ter benoeming voor te dragen bestuurslid als- mede de schriftelijke voordracht van een kandidaat door de onder- nemingsraad aan het bestuur, zijn respectievelijk de termijnen ge- noemd in artikel 24h leden 1 en 2 van overeenkomstige toepassing.
4. Indien het bestuur niet voornemens is de door de ondernemingsraad voorgedragen kandidaat te benoemen tot bestuurslid, doet het daar- van onder opgave van redenen mededeling aan de ondernemingsraad uiterlijk één maand na het tijdstip waarop de ondernemingsraad de betrokken kandidaat heeft voorgedragen.
5. Een bestuurszetel ten aanzien waarvan aan de ondernemingsraad een recht van voordracht toekomt, kan slechts worden bezet door een door de ondernemingsraad voorgedragen kandidaat. In het in lid 4 bedoelde geval voorziet de ondernemingsraad dan ook zo spoedig mogelijk in de voordracht van een nieuwe kandidaat.
G. Gedragscode
Artikel 24j
De werkgever dient met instemming van de ondernemingsraad overeen- komstig artikel 27 WOR een gedragscode vast te stellen, gericht op het binnen de instelling voorkomen en tegengaan van ongewenst gedrag (agressie, racisme, seksuele intimidatie, leeftijdsdiscriminatie) en het respecteren van ieders levensbeschouwelijke opvattingen.
H. Kinderopvangfonds
Artikel 24k
1. Er is een Stichting Kinderopvangfonds Welzijnssector (hierna te noe- men: ,,Stichting’’) waarvan de statuten en het reglement respectieve- lijk als bijlage T en U aan deze CAO zijn gehecht en daarvan deel uitmaken.
2. a. De werkgever is jaarlijks bij wijze van vooruitbetaling aan de Stichting een financiële bijdrage verschuldigd. Voor 2002 be- draagt deze bijdrage 0,43% van de totale loonsom van de instel- ling over het direct voorafgaande kalenderjaar.
b. Onder loonsom als sub a bedoeld wordt verstaan het totaal van alle verloonde bedragen waarover loonbelasting en premies volks- verzekeringen moet worden afgedragen (is totaal loon voor de loonheffing).
c. De wijze van vaststelling, verstrekken van gegevens over en betaling van de verschuldigde bijdrage is nader geregeld in het in lid 1 bedoelde reglement van de Stichting.
30
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
3. Werknemers en werkgevers kunnen bij de Stichting overeenkomstig de daarvoor geldende procedures en bepalingen van Uitvoerings- regeling S van deze CAO een aanvraag voor toekenning van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) kinderopvang indienen.
I. Bevorderen arbeidsdeelname vrouwen, minderheden en gedeelte- lijk arbeidsgeschikten
Artikel 24m
1. De werkgever dient met instemming van de ondernemingsraad over- eenkomstig artikel 27 WOR een plan op te stellen ter bevordering van de arbeidsdeelname van vrouwen, leden van etnische minderhe- den en arbeidsgehandicapten.
In dit plan moet in ieder geval aandacht worden besteed aan maat- regelen en/of voorzieningen binnen de instelling gericht op behoud, herstel of de bevordering van de arbeidsgeschiktheid van werkne- mers en op de integratie van werknemers afkomstig uit etnische min- derheidsgroeperingen.
2. Sollicitanten afkomstig uit een van de in lid 1 genoemde doelgroe- pen, die aan de objectieve functie-eisen voldoen, worden uitgenodigd voor een gesprek. Ten aanzien van sollicitanten afkomstig uit etni- sche minderheidsgroeperingen geldt deze uitnodigingsverplichting niet indien de personeelssamenstelling in vergelijking met de samen- stelling van de beroepsbevolking in de regio(s)/het werkgebied van de instelling ten minste een evenredige vertegenwoordiging te zien geeft van werknemers uit die groeperingen, zoals bedoeld in de Wet SAMEN.
Hiervoor vermelde uitnodigingsverplichting geldt in ieder geval voor de werkgever indien en zolang deze nog niet over het in lid 1 bedoelde plan beschikt.
K. Bevorderen deeltijdarbeid
Artikel 24o
1. Partijen bij deze CAO verklaren het werken in deeltijd te willen bevorderen en stellen vast dat in beginsel iedere functie in deeltijd kan worden vervuld.
2. a. De werknemer die in deeltijd werkzaam is heeft, in het geval van een vacature waarvoor hij volgens de objectieve functie-eisen in
31
aanmerking komt, aanspraak op uitbreiding van zijn dienstver- band.
b. Dit recht van de deeltijdwerknemer op uitbreiding van zijn dienst- verband kan op grond van bedrijfseconomische, -organisatorische,
-sociale redenen op twee manieren worden ingeperkt c.q. teniet gedaan:
– doordat de werkgever met instemming van de ondernemings- raad in een regeling beperkingen en/of afwijkingsmogelijk- heden ten aanzien van het uitbreidingsrecht vastlegt;
– doordat de werkgever, bij het ontbreken van een regeling hieromtrent, met instemming van de ondernemingsraad het uitbreidingsrecht niet aan de werknemer toekent.
c. In beide sub b bedoelde gevallen heeft de ondernemingsraad een instemmingsrecht overeenkomstig artikel 27 WOR.
L. Beoordelingsregeling
Artikel 24p
A. Toepasselijkheid
1. De beoordeling van werknemers geschiedt ten minste per functie- groep, waarbij geen enkele werknemer wordt uitgezonderd. De werk- gever dient vooraf in schriftelijke overeenstemming met de onderne- mingsraad vast te stellen welke functiegroepen binnen de instelling voorkomen.
2. Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die is belast met de hoogste dagelijkse leiding van de instelling.
3. Indien de werkgever overgaat tot het beoordelen van werknemers in hun functioneren als werknemer, dient hij daarbij de gezichtspunten en de procedure te volgen zoals hierna onder B en C vermeld.
4. De werkgever kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de CAO een beoordelingsregeling vaststellen die afwijkt van het onder B en C bepaalde.
B. Gezichtspunten
1. De beoordeling van de werknemer in zijn functioneren, in de functie als genoemd in de individuele arbeidsovereenkomst tussen werkge- ver en werknemer, geschiedt op de volgende gezichtspunten:
a. kennisniveau;
b. zelfstandigheid;
c. inzet en verantwoordelijkheidsgevoel;
d. organisatie van het eigen werk;
e. houding ten opzichte van cliënten;
32
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
x. xxxxxxx ten opzichte van collega’s;
x. xxxxxxx ten opzichte van leidinggevenden;
x. xxxxxxx ten opzichte van derden;
i. bereidheid tot overleg;
j. leidinggeven/leiding aanvaarden;
k. uitdrukkingsvaardigheid mondeling;
l. uitdrukkingsvaardigheid schriftelijk;
m. kwaliteit van het werk;
n. kwantiteit van het werk.
2. Voor ieder van de in lid 1 genoemde gezichtspunten wordt door de hierna bij onderdeel C bedoelde beoordelaars een cijfer gegeven, dat kan variëren van 1 tot en met 5, welke cijfers de volgende waarde- ring uitdrukken:
1. slecht;
2. onvoldoende;
3. voldoende;
4. goed;
5. uitstekend.
C. Procedure
Voor wat betreft de bij de beoordeling in acht te nemen procedure geldt het volgende:
1. De werknemer wordt schriftelijk voor het beoordelingsgesprek uit- genodigd, met inachtneming van een termijn van ten minste 2 we- ken.
2. a. Het beoordelingsgesprek met de werknemer wordt gevoerd door twee personen, te weten:
– degene, die (direct) leidinggeeft aan de werknemer; èn
– degene, die is belast met de hoogste dagelijkse leiding van de instelling, dan wel een door deze gemandateerde persoon.
b. Indien de werknemer hierom verzoekt, kan de werkgever beslui- ten dat het beoordelingsgesprek uitsluitend wordt gevoerd door degene die is belast met de hoogste dagelijkse leiding van de instelling.
3. a. De uitkomst van het beoordelingsgesprek wordt door de werkge- ver binnen 2 weken daarna schriftelijk en met redenen omkleed in tweevoud aan de werknemer voorgelegd, in de vorm van een voorlopige beoordelingsuitslag.
33
b. De werknemer dient één exemplaar van deze voorlopige beoordelingsuitslag voor ontvangst te tekenen en binnen 1 week na het verkrijgen hiervan aan de werkgever te retourneren.
c. Bij de sub a bedoelde voorlegging wordt de werknemer gewezen op de mogelijkheid tot indiening van bezwaar als bedoeld in lid 4 en de daarvoor gestelde termijn.
4. a. Indien de werknemer zich niet kan verenigen met de in lid 3 bedoelde voorlopige beoordelingsuitslag, kan hij binnen 3 weken na ontvangst hiervan schriftelijk en met redenen omkleed be- zwaar indienen bij degene die de hoogste dagelijkse leiding heeft van de instelling of, indien deze zelf heeft medebeoordeeld, bij het bestuur van de instelling.
b. Naar aanleiding van dit ingediende bezwaar neemt de werkgever de voorlopige beoordelingsuitslag opnieuw in overweging en kan deze worden herzien.
5. Zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde bezwaartermijn, doch in ieder geval niet later dan 4 weken daarna, deelt de werkgever schriftelijk en met redenen omkleed de defini- tieve uitslag van de beoordeling aan de werknemer mede.
Artikel 24q
Bezwarencommissie Beoordelingen
1. Indien de werknemer zich niet kan verenigen met een op basis van artikel 24p, onderdeel A.3 of A.4 tot stand gekomen definitieve beoordelingsuitslag, kan de werknemer binnen 3 weken na ontvangst van deze uitslag schriftelijk en met redenen omkleed bezwaar aante- kenen bij de Bezwarencommissie als bedoeld in de navolgende artikelleden.
2. Er is een Bezwarencommissie Beoordelingen, verder te noemen
,,Bezwarencommissie’’, die bestaat uit drie leden.
3. De samenstelling van de Bezwarencommissie is als volgt:
a. één lid en diens plaatsvervanger worden benoemd door de VOG, ondernemersorganisatie voor welzijn, hulpverlening en opvang, partij bij de CAO;
b. één lid en diens plaatsvervanger worden benoemd door de werk- nemersorganisaties ABVAKABO FNV en CFO CNV-bond, par- tijen bij de CAO, gezamenlijk;
c. één lid en diens plaatsvervanger, tevens voorzitter respectievelijk plaatsvervangend voorzitter, worden benoemd door de sub a en b genoemde organisaties gezamenlijk.
4. Het secretariaat van de Bezwarencommissie wordt verzorgd door het 34
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Centrum Arbeidsverhoudingen (CAOP), Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxx Xxxx.
5. a. Een bezwaar wordt aanhangig gemaakt door toezending van een met redenen omkleed bezwaarschrift in viervoud aan het secre- tariaat van de Bezwarencommissie.
b. Een afschrift van het bezwaarschrift dient de werknemer gelijk- tijdig aan de werkgever te doen toekomen.
c. De behandeling van het bezwaar door de Bezwarencommissie kan niet plaatsvinden indien niet is voldaan aan het bepaalde in lid 13 sub a van dit artikel.
6. a. Na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek van het secre- tariaat van de Bezwarencommissie dient de werkgever binnen 3 weken een met redenen omkleed verweerschrift in viervoud bij dit secretariaat in te dienen.
b. Een afschrift van het verweerschrift dient de werkgever gelijktij- dig aan de werknemer te doen toekomen.
7. Het secretariaat van de Bezwarencommissie kan, indien dit voor de behandeling van het bezwaar wenselijk wordt geacht, de werknemer en/of werkgever opdragen binnen een bepaalde termijn en eventueel op een voorgeschreven wijze nadere stukken in te dienen.
8. a. De Bezwarencommissie kan de behandeling van het bezwaar zowel schriftelijk afdoen, als besluiten werknemer en werkgever in elkaars tegenwoordigheid te horen.
b. Bij de behandeling van het bezwaar door de Bezwarencommissie kan de werknemer en/of werkgever zich doen bijstaan door een raadsman.
9. a. Indien de Bezwarencommissie besluit tot mondelinge behande- ling van het bezwaar worden werknemer en werkgever daartoe ten minste 2 weken tevoren schriftelijk uitgenodigd.
b. Deze mondelinge behandeling is niet openbaar.
10. De Bezwarencommissie neemt een beslissing in voltallige samen- stelling en bij meerderheid van stemmen, waarbij geen der leden zich van stemming mag onthouden.
11. Het is de leden van de Bezwarencommissie en hun plaatsvervangers niet toegestaan over een te behandelen bezwaar:
x. xxxxxx dan bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zich
35
uit te laten in enig onderhoud of gesprek met de desbetreffende werknemer en/of werkgever;
b. de standpunten te openbaren die in de Bezwarencommissie zijn geuit bij de beraadslagingen omtrent de te nemen beslissing;
c. hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te maken dan in het kader van de uitoefening van hun functie in de Bezwarencommissie noodzakelijk is.
12. a. De Bezwarencommissie doet binnen 4 weken na de beraadslagin- gen schriftelijk en met redenen omkleed uitspraak over het al dan niet gegrond zijn van het bezwaar van de werknemer, waarbij de Bezwarencommissie uitspreekt of de gevolgde procedure juist is geweest en/of de werkgever in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
b. De uitspraak is gegrond op de overgelegde bescheiden en op het- geen bij de eventuele mondelinge behandeling naar voren is gebracht.
c. Indien de Bezwarencommissie tot de uitspraak komt dat de plaatsgevonden beoordeling niet aan (een van) de sub a gestelde vereisten voldoet, wordt deze beoordeling vernietigd.
d. Xxxxxxx van vernietiging moet de werkgever een nieuwe beoor- deling tot stand brengen, daarbij rekening houdend met hetgeen de Bezwarencommissie in haar uitspraak heeft overwogen.
e. De uitspraak van de Bezwarencommissie wordt gelijktijdig aan werknemer en werkgever toegezonden.
13. a. De werknemer die een bezwaar aanhangig maakt bij de Bezwaren- commissie dient gelijktijdig met de toezending van het bezwaar- schrift een bedrag van ƒ 250,– (€ 113,45) over te maken op bank- rekening 44.09.45.143, ten name van het Centrum Arbeidsverhoudingen (CAOP) te Den Haag, onder vermelding van zijn eigen naam en die van zijn werkgever.
b. Indien de Bezwarencommissie het door de werknemer aanhangig gemaakte bezwaar gegrond verklaart en dientengevolge de plaats- gevonden beoordeling vernietigt, wordt van het sub a genoemde bedrag ƒ 200,– (€ 90,76)gerestitueerd. Het resterende bedrag van ƒ 50,– (€ 22,69) wordt in dat geval door de werkgever aan de werknemer vergoed.
36
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
HOOFDSTUK VII
SALARIËRING
Artikel 25
Algemeen
1. a. Het salaris van de werknemer wordt vastgesteld volgens Uitvoeringsregeling A I, voorzover in de CAO een op zijn werk- gever van toepassing zijnde salarisregeling is opgenomen.
b. Indien de situatie als sub a bedoeld zich eventueel niet voordoet, dient de voor de werknemer geldende salarisschaal c.q. het sala- ris in ieder geval te worden uitgedrukt in volgnummers voorko- mend in de salaristabellen als opgenomen in hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling A I Algemene Bepalingen Salariëring van de CAO. Deze op de werknemer van toepassing zijnde volgnum- mers moeten voorts worden vermeld in de individuele arbeids- overeenkomst tussen werkgever en werknemer.
2. Een wijziging in het salaris wordt de werknemer terstond gespecifi- ceerd en schriftelijk medegedeeld.
3. De werknemer dient uiterlijk twee dagen voor het einde van de kalendermaand over zijn salaris en uiterlijk in de tweede maand vol- gend op het ontstaan van een aanspraak op een toeslag op het salaris hierover te kunnen beschikken.
4. Geen salaris is verschuldigd over de tijd gedurende welke de werk- nemer in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werk- zaamheden te verrichten. Dit wordt de werknemer schriftelijk en gemotiveerd medegedeeld.
5. In afwijking van het gestelde in lid 3 kan aan de werknemer met wie dat in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen een voorschot ten bedrage van ten minste 75% van het te verwachten salaris worden uitbetaald.
37
Artikel 25a
Pc-privé-regeling/fietsenplan
Indien de werkgever en de werknemer binnen het kader van een pc- privé-regeling of fietsenplan omzetting van beloningsbestanddelen van de werknemer wensen overeen te komen, dient daarvoor gebruik te wor- den gemaakt van het model aanvulling arbeidsovereenkomst i.v.m. pc- privéregeling/fietsenplan, dat als Bijlage X aan de CAO is gehecht en daarvan deel uitmaakt.
Artikel 26
Tijdens arbeidsongeschiktheid
Met ingang van 1 juli 2001 gelden onderstaande bepalingen
1. a. De werknemer die wegens ziekte, arbeidsongeschiktheid, zwan- gerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, heeft voor de duur hiervan – zo- lang de arbeidsovereenkomst voortduurt – gedurende 18 maan- den aanspraak op doorbetaling van 100% van zijn laatstgenoten netto salaris en daarna gedurende 6 maanden aanspraak op door- betaling van 85% van zijn laatstgenoten netto salaris als bedoeld in lid 4.
b. Voor de toepassing van het in lid 1 sub a bepaalde worden perio- den waarin de werknemer verhinderd is werkzaamheden te ver- richten samengeteld, indien die perioden elkaar opvolgen met een onderbreking van minder dan 4 weken.
2. a. Indien en voorzover de werknemer, als gevolg van de in lid 1 genoemde omstandigheden, aanspraak kan maken op een uitke- ring krachtens de Ziektewet, wordt het bedrag van deze uitkering in mindering gebracht op de betaling als bedoeld in het eerste lid.
b. Indien en voorzover de werknemer, als gevolg van de in lid 1 genoemde omstandigheden, aanspraak kan maken op een uitke- ring krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, of op arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge de PGGM- regeling, dan wel op een samenloop van de bedoelde uitkeringen
– eventueel in combinatie met een uitkering krachtens de Werkloosheidswet –, wordt het in lid 1 bedoelde recht op door- betaling van 100% dan wel 85% van het nettosalaris omgezet in de betaling van een aanvulling op deze uitkering(en) tot ge- noemde percentages van het nettosalaris. Indien de werknemer nalaat een aanspraak op een uitkering krachtens de in de eerste volzin genoemde wetten te effectueren, dan vindt de aanvulling plaats als ware deze aanspraak wel geïffectueerd.
c. Indien en voorzover de werknemer als gevolg van de in lid 1
38
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
genoemde omstandigheden uitsluitend aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, bestaat geen aan- spraak op de doorbetaling dan wel de aanvulling als bedoeld in lid 1 en lid 2 sub b.
3. De inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten, worden in mindering gebracht op de doorbetaling dan wel de aanvulling als bedoeld in lid 1 en lid 2 sub b.
4. Onder laatstgenoten nettosalaris als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt verstaan het salaris dat wordt afgeleid van de som van:
a. het bruto maandsalaris dat de werknemer geniet op het moment dat de verhindering als bedoeld in het eerste lid ontstaat;
b. overige loonbestanddelen ingevolge de dagloonregelen van de ZW en de WAO.
De hoogte van deze loonbestanddelen wordt op maandbasis gemeten over een periode van 3 maanden voorafgaande aan de maand waarin de verhindering als bedoeld in het eerste lid is ingetreden.
De werknemer behoudt gedurende de in lid 1 genoemde perioden recht op vakantietoeslag, onder aftrek van de op grond van enige bij of krachtens de wet geldende verzekering alsmede ingevolge de PGGM-pensioenregeling toegekende vakantietoeslag.
5. Bijstelling van het in lid 1 en 2 genoemde nettosalaris vindt plaats:
a. indien het bruto maandsalaris wijziging ondergaat ten gevolge van:
– toepassing van de voor de werknemer geldende salarisregeling (als ware hij niet arbeidsongeschikt);
– aanpassing van het bruto maandsalaris aan de algemene loon- ontwikkeling van de CAO;
b. door fiscale wijzigingen en wijzigingen in de sociale verzekerings- en pensioenpremies, voorzover deze bij de werk- nemer zouden worden ingehouden in geval van arbeids- geschiktheid.
6. De werknemer heeft geen recht op loondoorbetaling of aanvulling als bedoeld in dit artikel, dan wel dit recht vervalt geheel of gedeel- telijk:
a. indien de arbeidsongeschiktheid opzettelijk door de werknemer is veroorzaakt;
39
b. indien de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een gebrek dat de werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst je- gens de werkgever opzettelijk heeft verzwegen dan wel waarover hij de werkgever opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt;
c. voor de tijd gedurende welke door toedoen van de werknemer zijn genezing belemmerd of vertraagd wordt;
d. voor de tijd gedurende welke de werknemer zonder deugdelijke reden door de Uitvoeringsinstelling sociale verzekeringen (UVI) passend geachte arbeid niet verricht;
e. indien de aanspraak van de werknemer op een uitkering inge- volge de ZW, de WAO of de WW dan wel de PGGM- pensioenregeling of een andere pensioenregeling geheel of ge- deeltelijk komt te vervallen, tenzij de oorzaak hiervan bij de werkgever ligt.
De werkgever dient de werknemer van het geheel of gedeeltelijk ver- vallen van het recht op loondoorbetaling of aanvulling binnen een redelijke termijn schriftelijk in kennis te stellen.
7. Indien een uitkering op grond van de ZW, de WAO, de WW in een van de in lid 6 sub a t/m d bedoelde gevallen gedeeltelijk door de Uitvoeringsinstelling sociale verzekeringen (UVI) wordt geweigerd, wordt de aanvulling naar evenredigheid verminderd.
8. a. De werkgever is bevoegd het recht op loondoorbetaling of aan- vulling, als bedoeld in lid 1 en 2, op te schorten voor de tijd gedurende welke de werknemer de verplichting ingevolge artikel 14 van de CAO niet is nagekomen of zich niet houdt aan andere door of namens de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voor- schriften omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werk- gever behoeft om het hiervoor bedoelde recht vast te stellen.
b. De werkgever dient de werknemer van het besluit tot opschorting binnen een redelijke termijn schriftelijk in kennis te stellen.
Artikel 27
Eindejaarsuitkering
1. De werknemer heeft met ingang van 1 januari 2001 jaarlijks recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 2% van het door de werk- nemer in het desbetreffende kalenderjaar feitelijk verdiende totale bruto salaris, vermeerderd met de in dat jaar opgebouwde vakantie- toeslag.
De werknemer heeft met ingang van 1 januari 2002 jaarlijks recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 3,5% van het door de werk- nemer in het desbetreffende kalenderjaar feitelijk verdiende totale bruto salaris, vermeerderd met de in dat jaar opgebouwde vakantie- toeslag.
40
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
2. De eindejaarsuitkering wordt minimaal berekend op basis van het bruto salaris en de vakantietoeslag die voortvloeien uit toepassing van volgnummer 23 van de Tabel van salarisbedragen per maand voor de werknemer vanaf 18 jaar, als opgenomen in hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling A I Algemene Bepalingen Salariëring van de CAO.
3. De eindejaarsuitkering wordt in de maand december uitgekeerd, dan wel zoveel eerder als het dienstverband tussen werkgever en werk- nemer in het desbetreffende kalenderjaar eindigt.
Artikel 28
Vakantietoeslag
1. De werknemer heeft recht op vakantietoeslag over iedere maand of ieder deel van een maand waarin hij salaris dan wel loondoorbetaling/ aanvulling krachtens artikel 26 heeft genoten.
2. Tenzij in de volgende leden anders is bepaald bedraagt de vakantie- toeslag per kalendermaand 8% van het bedrag dat de betrokken werknemer in die maand aan salaris of loondoorbetaling/aanvulling als bedoeld in lid 1 heeft genoten.
3. a. De vakantietoeslag bedraagt voor de werknemer van 18 jaar en ouder met een volledig dienstverband vanaf 1 januari 2002 mini- maal ƒ 279,– (€ 126,60) per maand.
b. Voor de werknemer die jonger is dan 18 jaar bedraagt de vakan- tietoeslag ten minste het sub a genoemde bedrag, verminderd met 7,5% voor elk leeftijdsjaar of gedeelte van een leeftijdsjaar dat hij jonger is dan 18 jaar.
4. a. Heeft de werknemer in een maand of een gedeelte daarvan een niet volledig dienstverband, dan wordt de vakantietoeslag naar evenredigheid verminderd.
b. Eveneens wordt voor de werknemer de vakantietoeslag naar evenredigheid verminderd over de maanden of delen daarvan waarin de werknemer slechts gedeeltelijk zijn salaris heeft geno- ten, met dien verstande dat bij deze berekening wordt uitgegaan van het aantal kalenderdagen van de desbetreffende maand.
5. De vakantietoeslag wordt eenmaal per jaar berekend over een tijd-
41
vak van twaalf maanden, aanvangende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar.
De uitbetaling van de vakantietoeslag kan ten hoogste tweemaal per jaar plaatsvinden, doch uiterlijk op 31 mei van het desbetreffende jaar.
In geval van ontslag voor het einde van de berekeningsperiode geschiedt de uitbetaling over de tijd gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover vakantietoeslag werd betaald en de datum van het ontslag.
In geval van indiensttreding na het begin van de berekeningsperiode waarover vakantietoeslag wordt uitbetaald geschiedt de uitbetaling over de tijd gelegen tussen de datum van indiensttreding en het einde van die periode.
HOOFDSTUK VIII
ARBEIDSDUUR, WERKTIJDEN/VERGOEDINGEN EN VERLOF
Artikel 29
Arbeidsduur
1. De arbeidsduur bedraagt voor de werknemer met een volledig dienst- verband gemiddeld 36 uur per week, waaraan wordt vormgegeven door één of meer van de in artikel 30 omschreven modaliteiten.
2. a. Het houden van spreekuren en het noodzakelijk bijwonen van de direct uit de werkzaamheden voortvloeiende vergaderingen, daar- onder begrepen het deelnemen aan de vergaderingen van de ondernemingsraad en de vergaderingen van door de onderne- mingsraad ingestelde commissies worden als arbeidsduur aange- merkt.
b. Bijscholing, als bedoeld in artikel 20, wordt eveneens als arbeids- duur beschouwd.
Artikel 29b
Arbeidsduurverkorting oudere werknemer
1. De werknemer van 55 jaar en ouder met een volledig dienstverband heeft recht op een verkorting van de arbeidsduur – met behoud van salaris – met 4 uren per week, aan welke arbeidsduurverkorting wordt vorm gegeven door middel van een vierdaagse werkweek.
2. Door de werkgever kan de in lid 1 bedoelde arbeidsduurverkorting – na overleg met de betrokken werknemer – op een andere wijze wor-
42
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
den ingevuld, met dien verstande dat het op grond van dit artikel toe- gekende aantal betaalde verlofuren per kalenderjaar niet minder dan 188 mag bedragen.
3. a. Voor de werknemer met een niet volledig dienstverband wordt de in de voorgaande leden bedoelde arbeidsduurverkorting vastge- steld naar rato van de omvang van het dienstverband.
b. De werknemer die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar in dienst is, heeft aanspraak op de in de voorgaande leden bedoelde arbeidsduurverkorting in verhouding tot dat gedeelte van het jaar.
c. De arbeidsduurverkorting waarop de werknemer met inachtne- ming van het sub a en b bepaalde aanspraak heeft, wordt afge- rond op halve uren te zijnen gunste.
4. a. De arbeidsduurverkorting als bedoeld in de voorgaande leden dient in het desbetreffende kalenderjaar te worden opgenomen.
b. Aan het eind van het kalenderjaar eventueel niet genoten arbeids- duurverkorting komt te vervallen.
5. Met betrekking tot de per 30 juni 1997 op basis van een arbeidsover- eenkomst van 38 uur of meer in dienst zijnde werknemer, die niet heeft gekozen voor aanpassing van zijn dienstverbandomvang aan de per 1 juli 1997 ingevoerde verdergaande arbeidsduurverkorting (ge- middeld 36-urige fulltime normwerkweek) en wiens dienstverband- omvang daardoor uitgaat boven (gemiddeld) 36 uur per week geldt, dat die extra uitstijgende arbeidsduur bij gebruikmaking van het bepaalde in dit artikel bij wijze van verkregen recht wordt aange- merkt als bijzonder betaald verlof. Hierdoor bedraagt het feitelijk aantal te werken uren voor deze werknemer gemiddeld 32 uur per week.
Het hiervoor bedoelde verkregen recht moet worden vastgelegd in de individuele arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Artikel 30
Modaliteiten 36-urige werkweek
1. Voor wat betreft de vormgeving en invulling van de gemiddeld 36-urige werkweek gelden binnen het kader van deze CAO de in dit artikellid en lid 2 aangegeven modaliteiten.
43
Modaliteit 1
a. De werknemer met een volledig dienstverband die doorgaans op vaste tijden werkzaam is, verricht zijn werkzaamheden gedu- rende 40 uur per week.
b. De werknemer met een volledig dienstverband die op wisselende tijden werkzaam is, verricht zijn werkzaamheden gedurende 160 uur per vier weken, met dien verstande dat per week maximaal gedurende 50 uren werkzaamheden worden verricht.
Uitwerking modaliteit 1
c. 1. De door de werknemer extra gewerkte uren boven de 36 uur per week worden hem op een ander tijdstip in de vorm van blokken van 4 of 8 aaneengesloten doorbetaalde uren extra vrije tijd beschikbaar gesteld, tenzij de werkgever met in- stemming van de ondernemingsraad overeenkomstig artikel 27 WOR een andere vorm van beschikbaarstelling overeen- komt.
2. Het gestelde sub c.1. is van overeenkomstige toepassing op de parttime werknemer, met dien verstande dat de extra gewerkte uren ook in kleinere of grotere blokken aaneenge- sloten doorbetaalde uren extra vrije tijd beschikbaar kunnen worden gesteld, teneinde zoveel mogelijk aan te sluiten bij de omvang van de dagelijkse arbeidsduur van de parttime werk- nemer om versnippering van vrije tijd te voorkomen.
d. De werkgever kan besluiten of en zo ja in hoeverre de doorbe- taalde uren extra vrije tijd als sub c bedoeld collectief dienen te worden opgenomen. Indien de werkgever zodanig besluit wenst te nemen, dient omtrent de wijze en de tijdstippen waarop deze doorbetaalde uren extra vrije tijd kunnen worden opgenomen tij- dig overleg te worden gevoerd met de ondernemingsraad.
Een zodanig besluit van de werkgever behoeft de instemming van de ondernemingsraad overeenkomstig artikel 27 WOR.
e. Indien geen collectieve regeling als sub d bedoeld wordt getrof- fen, kan de werkgever besluiten dat de extra gewerkte uren slechts binnen bepaalde grenzen voor de individuele werknemer vrij opneembaar zijn als doorbetaalde uren extra vrije tijd. Omtrent het besluit tot vaststelling van zodanige grenzen dient tijdig overleg te worden gevoerd met de ondernemingsraad. Een zodanig besluit van de werkgever behoeft de instemming van de ondernemingsraad overeenkomstig artikel 27 WOR.
f. In alle overige gevallen dienen de tijdstippen van aanvang en einde van de sub c bedoelde blokken aaneengesloten doorbe- taalde uren extra vrije tijd door de werkgever tijdig in overleg met de individuele werknemer te worden bepaald.
2. Indien de werkgever in aanvulling op en/of in plaats van het gestelde 44
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
in lid 1 wenst over te gaan tot wijziging van de werktijdenregeling, dient de werkgever met instemming van de ondernemingsraad over- eenkomstig artikel 27 WOR een werktijdenregeling vast te stellen waarin de binnen de instelling te hanteren modaliteit(en) is (zijn) opgenomen.
Hiertoe staan de werkgever binnen het kader van de CAO de hierna- volgende modaliteiten ter beschikking.
Modaliteit 2
Een werkweek van 36 uur, verdeeld over 4 dagen waarop gedurende 9 uur werkzaamheden worden verricht.
Modaliteit 3
Werkweken met een variabele arbeidsduur, in zoverre dat per werkweek maximaal een negende deel naar boven of naar beneden kan worden afgeweken van de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde gemiddelde omvang van het dienstverband per week, met dien verstande dat per 31 december van het desbetreffende kalenderjaar geen urensaldo dient te resteren, tenzij tussen de werkgever en de individuele werknemer hier- omtrent anders wordt overeengekomen.
Modaliteit 4
De spaarvariant: het door de werkgever en de individuele werknemer voor een spaarperiode van maximaal 5 jaar overeenkomen dat de door de werknemer extra gewerkte uren, die per werkweek niet meer mogen bedragen dan een negende deel van de in de arbeidsovereenkomst vast- gelegde gemiddelde omvang van het dienstverband per week, worden opgespaard. Na afloop van de overeengekomen spaarperiode worden de door de werknemer in totaal extra gewerkte uren aan hem beschikbaar gesteld in de vorm van aaneengesloten doorbetaald langdurend verlof. Bij deze modaliteit worden de afspraken over de duur van de spaar- periode, het aantal extra te werken uren per week en de wijze van opne- men van de extra gewerkte uren in de vorm van doorbetaald langdurend verlof en dergelijke vastgelegd in een spaarverlofovereenkomst tussen de werkgever en de individuele werknemer.
Modaliteit 5
Overige werktijdenregelingen, door de werkgever met instemming van de ondernemingsraad overeenkomstig artikel 27 WOR vast te stellen. De toepassing van een overige werktijdenregeling op de individuele werknemer behoeft de instemming van die werknemer, indien en voor- zover van de in de individuele arbeidsovereenkomst vastgelegde gemid-
45
delde omvang van het dienstverband per week voor meer dan een negende deel naar boven of naar beneden wordt afgeweken.
3. Nadat de keuze(n) uit de in lid 2 aangegeven modaliteiten met instemming van de ondernemingsraad overeenkomstig artikel 27 WOR is (zijn) bepaald:
– stelt de werkgever vervolgens – bij keuzemogelijkheid in over- leg met de betrokken werknemer – de individueel toepasselijke modaliteit vast;
èn
– bepaalt de werkgever – ingeval het een werktijdenregeling als bedoeld bij de modaliteiten 2, 3 en 5 betreft – na overleg met de betrokken werknemer de individuele regeling van werktijden.
4. Indien de toepassing/invoering van een in lid 1 of lid 2 aangegeven modaliteit/werktijdenregeling leidt tot een wijziging van de indivi- dueel met de werknemer overeengekomen werktijden, behoeft dit de instemming van de betrokken werknemer.
5. a. De van toepassing zijnde werktijdenregeling blijft onverkort gel- den bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer en in alle geval- len waarin de werknemer verlof met behoud van salaris geniet.
b. Het sub a gestelde betekent in de situatie van de modaliteiten 1 t/m 3 en 5 enerzijds dat bij arbeidsongeschiktheid van of het genieten van betaald verlof door de werknemer op de gebruike- lijke wijze volgens de geldende werktijdenregeling opbouw van extra gewerkte uren plaatsvindt, alsmede anderzijds dat bij het zich voordoen hiervan op het tijdstip dat de werknemer de uit de geldende werktijdenregeling voortvloeiende doorbetaalde uren extra vrije tijd zal opnemen, de aanspraak hierop komt te verval- len.
c. De werkgever kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de CAO een afwijkende instellingsregeling vaststellen ten aan- zien van sub b, in die zin dat enerzijds tijdens arbeidsongeschikt- heid van of het genieten van betaald verlof door de werknemer geen opbouw van extra gewerkte uren op de gebruikelijke wijze volgens de geldende werktijdenregeling plaatsvindt en anderzijds dat bij arbeidsongeschiktheid op het tijdstip dat de werknemer de uit de geldende werktijdenregeling voortvloeiende doorbetaalde uren extra vrije tijd zal opnemen, de aanspraak hierop niet komt te vervallen, maar op een ander tijdstip kan worden genoten.
6. Indien en voorzover het tijdstip van opnemen van de door de werk- nemer extra gewerkte uren niet voortvloeit uit de van toepassing zijnde werktijdenregeling stelt de werkgever – behoudens in de situatie van modaliteit 4 – de werknemer in de gelegenheid de extra gewerkte uren binnen het desbetreffende kalenderjaar in de vorm van doorbetaalde uren extra vrije tijd op te nemen.
46
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Indien de werknemer van deze gelegenheid geen gebruik maakt stelt de werkgever na ommekomst van het hiervoor bedoelde kalenderjaar vast wanneer de extra gewerkte uren in de vorm van doorbetaalde uren extra vrije tijd worden genoten.
Artikel 30a
Werktijden algemeen
1. a. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 29, 29b, 30 en 30b stelt de werkgever – na overleg met de werknemer – de werktijden vast.
b. De werknemer die niet volgens wisselende dienst werkt heeft recht op 2 dagen verlof per week, in de regel op zaterdag en zon- dag.
c. Bij de regeling van de werktijden wordt, voor wat betreft het ver- richten van werkzaamheden op zondag, zoveel mogelijk rekening gehouden met de levensbeschouwelijke opvattingen van de werk- nemer en wordt hem op zondag en op de voor hem geldende ker- kelijke feestdagen gelegenheid gegeven zijn kerk te bezoeken.
d. Het sub c gestelde is van overeenkomstige toepassing op de werknemer voor wie de zevende dag van de week in verband met zijn godsdienstige opvattingen geldt als wekelijkse rustdag.
2. a. Indien de werktijden bij rooster worden geregeld dient de werk- gever de dagen waarop gewerkt moet worden zo spoedig moge- lijk, maar ten minste 28 etmalen voor aanvang van de periode waarop het rooster betrekking heeft, ter kennis van de betrokken werknemers te brengen.
b. De werkgever dient de definitief vastgestelde individuele werk- tijden ten minste 10 etmalen van tevoren ter kennis van de des- betreffende werknemer te brengen, tenzij hiervan moet worden afgeweken in verband met het vervangen van een zieke collega- werknemer.
Artikel 30b
Arbeidstijdenwet
1. Waar in dit artikel het begrip ,,dienst’’, ,,nachtdienst’’Arbeidstijden- wet (Stb. 1995, 598) daaronder verstaat, te weten:
a. dienst: een aaneengesloten tijdruimte waarin arbeid wordt ver- richt en die gelegen is tussen twee op grond van deze wet en de
47
daarop berustende bepalingen voorgeschreven opeenvolgende on- afgebroken rusttijden;
b. nachtdienst: een dienst waarin de uren tussen 00.00 uur en 06.00 uur geheel of gedeeltelijk zijn begrepen;
x. xxxxx: een tijdruimte van ten minste 15 achtereenvolgende minu- ten, waarmee de arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken en waarin de werknemer geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid.
2. Voor wat betreft de toepassing van het bepaalde in de Arbeidstijden- wet (ATW) gelden bij de inrichting van de werktijden van de werk- nemer van 18 jaar en ouder de navolgende bepalingen:
a. Maximum arbeidstijden (structureel):
– arbeidstijd per dienst: 10 uur;
– arbeidstijd per week: –;
– arbeidstijd per 4 weken: gemiddeld 50 uur per week (in totaal 200 uur);
– arbeidstijd per 13 weken: gemiddeld 45 uur per week (in totaal 585 uur).
b. Minimum rusttijden:
– dagelijkse rust: 11 uur per 24 uur; (1 x per periode van 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur);
– wekelijkse rust:
hetzij 36 uur per periode van 7 x 24 uur;
hetzij 60 uur per periode van 9 x 24 uur (1 x per 5 weken in te korten tot 32 uur).
c. Pauze:
– indien de arbeidstijd per dienst meer bedraagt dan 5,5 uur: 0,5 uur (op te splitsen in 2 x 0,25 uur);
– de werkgever heeft de mogelijkheid om, in geval van solitaire functies of indien de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de werknemer voortdurend bereikbaar is, een ge- consigneerde pauze op te leggen. Dit houdt in dat de betrok- ken werknemer tijdens zijn pauze zijn werkplek dan wel de instelling niet mag verlaten;
– indien de werkgever van de bij het voorgaande gedachte- streepje bedoelde mogelijkheid gebruikmaakt, ontvangt de werknemer een vergoeding op basis van het voor hem gel- dende uurloon.
d. Zondagsarbeid:
op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij:
– het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voort- vloeit;
– de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en de on- dernemingsraad, of bij het ontbreken daarvan de werknemers- vertegenwoordiging, of bij het ontbreken daarvan de belang- hebbende werknemer, daarmee instemt.
48
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
In geval van het verrichten van arbeid op zondag gelden ten min- ste 4 vrije zondagen per 13 weken.
e. Aanvullende regels indien er sprake is van nachtdiensten:
– minimum rust na een nachtdienst die eindigt nà 02.00 uur: 14 uur;
– minimum rust na een reeks nachtdiensten: 48 uur;
– maximum arbeidstijd per nachtdienst: 8 uur;
– maximum arbeidstijd per 13 weken:
– maximum aantal nachtdiensten: 10 per 4 weken en 25 per 13 weken (16 per 4 weken indien de nachtdiensten vóór of op
02.00 uur eindigen);
– maximum aantal achtereenvolgende nachtdiensten: 5 (6 in- dien de nachtdiensten vóór of op 02.00 uur eindigen).
3. De werknemer van 55 jaar en ouder zal op zijn verzoek worden vrij- gesteld van het verrichten van nachtdiensten.
5. Voor de werkgever die een instelling instandhoudt als bedoeld in artikel 1 van de salarisregeling Maatschappelijke Opvang, geldt in afwijking van het in lid 2, sub e, bepaalde het navolgende:
– minimum rust na een nachtdienst die eindigt nà 02.00 uur: 14 uur (1 x per periode van 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur);
– minimum rust na een reeks nachtdiensten: 48 uur;
– maximum arbeidstijd per nachtdienst: 9 uur;
– maximum arbeidstijd per 13 weken: gemiddeld 40 uur per week (in totaal 520 uur);
– maximum aantal nachtdiensten per 13 weken: 42;
– maximum aantal nachtdiensten per 52 weken: 140;
– maximum aantal achtereenvolgende nachtdiensten: 7;
– met ingang van 1 juli 2001 zal de werkgever ervoor zorg dragen dat de werknemer de nachtdienst niet solitair hoeft te verrichten. De werkgever kan hier in overleg met de OR of werknemers- vertegenwoordiging (WNV) van afwijken als is overeengekomen onder welke randvoorwaarden en/of omstandigheden solitaire nachtdiensten wel verantwoord zijn.
Artikel 31
Werken op onregelmatige tijden
In deze CAO zijn drie verschillende vergoedingsregelingen opgenomen voor het werken op onregelmatige tijdstippen. In artikel 31a is een toe- lage onregelmatige diensten geregeld voor werknemers die werkzaam
49
zijn bij een instelling voor maatschappelijke opvang. In artikel 31b is een toelage inconveniënte uren geregeld voor werknemers die werkzaam zijn bij enkele specifiek genoemde (categorieën) werkgevers. In artikel 31c is een onregelmatigheidstoeslag geregeld voor werknemers in dienst van de overige onder de CAO vallende werkgevers.
Artikel 31a
Toelage onregelmatige diensten
Aan de werknemer die, in opdracht van de werkgever die als 24 uurs- voorziening een instelling als bedoeld in artikel 2, onderdeel A.7, van de CAO instandhoudt, regelmatig volgens xxxxxxx werkzaamheden verricht buiten de uren gelegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur op de werkdagen maandag tot en met vrijdag of op een zaterdag, zondag of feestdag, wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling C Toelage onregelmatige diensten.
Artikel 31b
Toelage inconveniënte uren
1. Aan de in lid 2 bedoelde werknemer die in opdracht van de werkge- ver binnen de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen werktij- den werkzaamheden verricht buiten de uren gelegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur op de werkdagen maandag tot en met vrijdag of op een zaterdag, zondag of feestdag, wordt een vergoeding toegekend over- eenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling C I Toelage in- conveniënte uren.
2. Het bepaalde in het eerste lid is uitsluitend van toepassing op de werknemer die in dienst van een van de navolgende (categorieën) werkgevers een in Uitvoeringsregeling C I genoemde functie vervult:
a. de werkgever die een instelling instandhoudt als bedoeld in arti- kel 2, onderdeel A.6 sub a t/m c, van de CAO;
b. de werkgever die een instelling instandhoudt als bedoeld in arti- kel 2, onderdeel A.5, van de CAO;
c. de werkgever die een instelling instandhoudt als bedoeld in arti- kel 2, onderdeel A.6 sub e t/m f, van de CAO;
d. de werkgever die een instelling instandhoudt als bedoeld in arti- kel 2, onderdeel A.11, van de CAO.
Artikel 31c
Onregelmatigheidstoeslag
Aan de werknemer die in opdracht van de werkgever werkzaamheden verricht buiten de uren gelegen tussen 07.00 uur en 19.00 uur op de
50
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
werkdagen maandag tot en met vrijdag of op een zaterdag, zondag of feestdag, wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de bepalin- gen van Uitvoeringsregeling C II Toeslag onregelmatige uren.
Artikel 31d
Slaapdienstvergoeding
Aan de werknemer die in opdracht van de werkgever die als 24 uurs- voorziening een instelling als bedoeld in artikel 2, onderdeel A.7, van de CAO instandhoudt, slaapdienst verricht, wordt een vergoeding toege- kend overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling Q Vergoe- ding slaapdienst.
Artikel 32
Vergoeding bereikbaarheidsdienst
1. Aan de in lid 2 bedoelde werknemer die in opdracht van de werkge- ver bereikbaarheidsdienst verricht wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling D Vergoe- ding bereikbaarheidsdienst.
2. Het bepaalde in het eerste lid is uitsluitend van toepassing op:
a. de werknemer die de functie van maatschappelijk werker vervult in dienst van een werkgever die een instelling als bedoeld in arti- kel 2, onderdeel A.6 sub e t/m f, van de CAO instandhoudt;
b. de werknemer in dienst van een werkgever die een instelling voor alleenstaande (aanstaande) ouders en hun kind(eren) ins- tandhoudt (fiom-tehuis);
c. de werknemer wiens arbeid bestaat uit het controleren van het technisch functioneren en het zo nodig repareren van installaties dan wel van andere toestellen of apparaten.
Artikel 33
Verlof op feestdagen
1. De werknemer heeft recht op verlof met behoud van salaris op de navolgende dagen, voorzover deze niet op een zaterdag of zondag vallen: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, 5 mei, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, eerste en tweede kerstdag, koninginnedag, als-
51
mede de als zodanig door de rijksoverheid erkende nationale feest- en gedenkdagen.
2. Aan de werknemer kan op zijn verzoek recht op verlof met behoud van salaris worden gegeven op andere voor hem van belang zijnde godsdienstige en/of levensbeschouwelijke dagen in plaats van op de in lid 1 genoemde christelijke feest- of gedenkdagen.
3. Indien het belang van het werk en de normale voortgang van de werkzaamheden in strijd zijn met toekenning van deze verlofdagen, worden de gewerkte dagen gecompenseerd door middel van het toe- kennen van vervangende verlofdagen met behoud van salaris, met dien verstande dat dit niet geldt voor de werknemer die in gehele dan wel gedeeltelijk wisselende dienst werkzaam is.
4. a. De werknemer die in een kalenderjaar in geheel of gedeeltelijk wisselende dienst werkzaam is heeft recht op vervangend verlof indien hij tot het verrichten van werkzaamheden is verplicht op een van de dagen als bedoeld in lid 1, zulks voor een duur gelijk aan die van de verrichte werkzaamheden.
b. De werknemer die in een kalenderjaar in geheel of gedeeltelijk wisselende dienst werkzaam is, heeft recht op vervangend verlof indien de werknemer volgens rooster vrij was van het verrichten van werkzaamheden dan wel in verband met arbeidsongeschikt- heid of vakantie deze werkzaamheden niet kon verrichten.
Artikel 34
Buitengewoon verlof
1. Tenzij de te verrichten werkzaamheden zich naar het oordeel van de werkgever daartegen verzetten heeft de werknemer recht op buiten- gewoon verlof met behoud van salaris op het hieronder genoemde aaneengesloten aantal werkdagen, indien en voorzover de noodzaak tot werkverzuim aanwezig is:
a. voor de uitoefening van het kiesrecht en het voldoen aan een wet- telijke verplichting, voorzover dit niet in vrije tijd kan geschie- den en omzetting van dienst niet mogelijk is;
b. bij zijn verhuizing: 2 dagen per kalenderjaar;
c. bij zijn ondertrouw, of bij het passeren van zijn notariële samenlevingsovereenkomst: 1 dag;
d. bij zijn huwelijk, of bij de registratie van zijn partner in de zin van de Wet op de Partnerregistratie: 4 dagen;
e. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad: 1 dag, indien dit huwelijk wordt gesloten in zijn woonplaats of plaats van tewerkstelling/ werkgebied en ten hoogste 2 dagen, indien dit huwelijk wordt
52
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
gesloten buiten zijn woonplaats of plaats van tewerkstelling/ werkgebied;
f. bij ernstige en/of acute ziekte van echtgenoot, echtgenote, ouders, xxxxxxxxxxx, schoonouders, pleegouders, kinderen, stief-, pleeg- of aangehuwde kinderen voor een duur ter beoordeling van de werkgever;
g. bij overlijden van bloed- of aanverwanten: 4 dagen bij het over- lijden van de onder f bedoelde personen;
2 dagen bij overlijden van bloed- of aanverwanten in de tweede graad en ten hoogste één dag bij overlijden van bloed- of aanver- wanten in de derde of vierde graad;
Is de werknemer evenwel belast met de regeling van de begrafe- nis, crematie en/of nalatenschap, dan worden ten hoogste 4 dagen verleend;
x. bij bevalling van zijn echtgenote: 2 dagen;
i. bij het 25-, 40- en 50-jarige dienstjubileum: 1 dag;
j. op het 25-, 40- en 50-jarige huwelijksjubileum van de werkne- mer en het 25-, 40-, 50- en 60-jarige huwelijksjubileum van zijn ouders, stief-, pleeg- of schoonouders: 1 dag;
k. bij zijn kerkelijke bevestiging en Eerste Heilige Communie en bij andere vergelijkbare godsdienstige en levensbeschouwelijke ge- beurtenissen en bij die van zijn echtgenote, kinderen, pleegof stiefkinderen: 1 dag;
l. voor het in Nederland verrichten van bezigheden verband hou- dende met adoptie: ten hoogste 5 dagen per kind en voor het bui- ten Nederland verrichten van bezigheden verband houdende met adoptie: ten hoogste 10 dagen per kind, met dien verstande dat de dagen voor het in Nederland verrichten van bezigheden hier deel van uitmaken.
2. a. Tenzij de te verrichten werkzaamheden zich naar het oordeel van de werkgever daartegen verzetten heeft de werknemer – met behoud van zijn gehele of gedeeltelijke salaris – recht op buiten- gewoon verlof, voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges, waarin de werknemer is be- noemd of verkozen, en voor het verrichten van daaruit voort- vloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges, een en ander voorzover zulks niet in de vrije tijd kan geschieden.
b. De werkgever kan de werknemer verlof zonder behoud van sala- ris verlenen bij aanvaarding van de functie van lid van Gedepu- teerde Staten van een provincie, van wethouder van een ge- meente of van bestuurslid van een Gewestraad of stadsdeelraad.
53
3. In alle andere bijzondere gevallen kan de werkgever, wanneer hij oordeelt dat hiertoe aanleiding bestaat, buitengewoon verlof met behoud van salaris verlenen voor een van geval tot geval beperkte tijdsduur.
4. De werkgever is gehouden een afwijzing van een verzoek om bui- tengewoon verlof schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mede te delen.
Artikel 35
Vakantieverlof
1. Onverlet het bepaalde in artikel 7:635 BW wordt aan de werknemer over elk jaar dat de dienstbetrekking heeft geduurd vakantieverlof met behoud van salaris verleend.
2. De vakantie dient in de regel in het desbetreffende kalenderjaar te worden opgenomen, tenzij werkgever en werknemer in overleg be- sluiten daarvan af te wijken.
3. De tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie dienen door de werkgever tijdig in overleg met de werknemer te worden bepaald, met dien verstande dat ten minste 2 weken aaneengesloten geen arbeid wordt verricht.
4. In enig kalenderjaar niet genoten vakantieverlof wordt zoveel moge- lijk in een volgend kalenderjaar door de werknemer opgenomen, met dien verstande dat de werknemer in geen kalenderjaar meer verlof kan opnemen dan anderhalf maal het hem volgens lid 6 toekomende verlof.
5. Wanneer de werknemer voorafgaand aan dan wel tijdens een vastge- stelde vakantie arbeidsongeschikt wordt geldt het verleende vakantie- verlof niet als vakantieverlof indien de werknemer deze arbeids- ongeschiktheid aan de werkgever voldoende aantoont.
6. a. De werknemer met een volledig dienstverband (waaronder in het kader van dit artikel 36 uur of meer moet worden verstaan) heeft recht op 170 uur basisvakantieverlof per kalenderjaar.
b. Het sub a genoemde aantal uren basisvakantieverlof wordt, af- hankelijk van de leeftijd die de sub a bedoelde werknemer in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verhoogd overeenkomstig de hiernavolgende tabel.
54
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Leeftijd Verhoging
30 tot en met 39 jaar 7,2 uur
40 tot en met 44 jaar 14,4 uur
45 tot en met 49 jaar 21,6 uur
50 tot en met 54 jaar 36 uur
c. De sub a bedoelde werknemer die in enig kalenderjaar 55 jaar wordt, heeft in dat kalenderjaar tot de datum waarop hij deze leeftijd bereikt aanspraak op verhoging van zijn basisvakantie- verlof met 3,6 uur over iedere volle kalendermaand die hij dat kalenderjaar in dienst is. Nadat de werknemer de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt geldt voor hem artikel 29b van de CAO.
7. a. De werknemer die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar in dienst is dan wel die geen volledig dienstverband heeft, heeft naar evenredigheid aanspraak op het in lid 6 sub a respectieve- lijk sub b en c genoemde aantal uren basisvakantieverlof respec- tievelijk extra leeftijdgebonden verlof, waarbij afronding plaats- vindt op hele uren ten gunste van de werknemer.
b. Indien de werknemer in het sub a bedoelde geval zowel aan- spraak heeft op basisvakantieverlof als op extra leeftijdgebonden verlof, geschiedt deze afronding eerst na samentelling van beide onafgeronde verlofaanspraken.
Artikel 35a
Ouderschapsverlof
Vanaf 1 juli 2001 gelden onderstaande bepalingen
In afwijking van en aanvulling op het bepaalde in artikel 7:644 BW gel- den voor de werknemer die van het recht op ouderschapsverlof gebruik wil maken onderstaande bepalingen.
a. Het maximum aantal uren van het verlof wordt bepaald door de gemiddelde arbeidsduur per week van de werknemer te vermenig- vuldigen met 26.
b. De werknemer kan alleen ten behoeve van kinderen geboren op of na 1 januari 1996 voor een vergoeding conform dit artikel in aan- merking komen.
c. Indien gebruik wordt gemaakt van de verlofregeling en het verlof
55
wordt opgenomen over een periode van 12 maanden of korter dan 12 maanden, wordt over de opgenomen verlofuren 40% van het sala- ris betaald gedurende maximaal 12 maanden, zulks tot ten hoogste de helft van de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde gemiddelde omvang van het dienstverband per week.
d. Indien gebruik wordt gemaakt van de verlofregeling en het verlof wordt opgenomen over een periode van langer dan 12 maanden tot maximaal 24 maanden, wordt over de opgenomen verlofuren 25% van het salaris betaald gedurende maximaal 24 maanden, zulks tot ten hoogste de helft van de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde gemiddelde omvang van het dienstverband per week.
e. De werknemer kan de werkgever verzoeken om verlof voor een lan- gere periode dan 24 maanden. Indien de werkgever instemt met dit verzoek wordt over de opgenomen verlofuren 25% van het salaris betaald gedurende 24 maanden, zulks tot ten hoogste de helft van de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde gemiddelde omvang van het dienstverband per week.
f. De vergoeding bij ouderschapsverlof wordt minimaal berekend op basis van het bruto salaris dat voortvloeit uit toepassing van volg- nummer 23 van de Tabel van salarisbedragen per maand voor de werknemer vanaf 18 jaar, als opgenomen in hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling A I Algemene Bepalingen Salariëring van de CAO.
g. Indien de werknemer tijdens het verlof besluit tot wijziging van de verlofduur wordt over de gehele verlofperiode een correctie overeen- komstig de leden c. en d. toegepast.
h. Indien de arbeidsovereenkomst tijdens of binnen 6 maanden na het einde van het ouderschapsverlof op verzoek van de werknemer wordt beëindigd, dient de werknemer het doorbetaalde salaris over het ontvangen ouderschapsverlof aan de werkgever terug te betalen, tenzij dewerknemer ontslag neemt nadat de werkgever het verzoek van de werknemer heeft geweigerd om de arbeidsduur aan te passen aan de arbeidsduur tijdens het ouderschapsverlof.
i. Bij vrijwillige voortzetting door de werknemer van de pensioen- opbouw tijdens dit ouderschapsverlof, betaalt de werkgever het werkgeversaandeel in de pensioenpremie gedurende een periode van maximaal 24 maanden per kind.
j. Over de uren dat de werknemer ouderschapsverlof geniet wordt geen vakantieverlof opgebouwd.
k. Voor werknemers die op of na 1 juli 2000 zijn begonnen met het opnemen van ouderschapsverlof geldt vanaf 1 juli 2001 deze nieuwe regeling voor het ouderschapsverlof dat genoten wordt na 1 juli 2001.
56
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 35b
Zorgverlof
De werknemer die zorg draagt voor een of meer van de volgende per- sonen: partner, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinde- ren, stief-, pleeg of aangehuwde kinderen, heeft recht op doorbetaald verlof overeenkomstig het hierna bepaalde bij ernstige ziekte van een of meer van deze personen indien uit een schriftelijke verklaring van een behandelend arts blijkt dat thuisverzorging noodzakelijk is.
a. Het verlof wordt uitsluitend verleend aan de werknemer wiens dienst- betrekking ten minste een jaar heeft geduurd.
b. Het maximum aantal uren van het verlof wordt bepaald door de gemiddelde arbeidsduur per week van de werknemer te vermenig- vuldigen met 13.
c. Over de opgenomen verlofuren wordt tot 1 juli 2001 25% en met ingang van 1 juli 2001 40% van het salaris doorbetaald, zulks tot ten hoogste de helft van de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde gemiddelde omvang van het dienstverband per week.
d. De vergoeding wordt met ingang van 1 juli 2001 minimaal berekend op basis van het bruto salaris dat voortvloeit uit toepassing van volg- nummer 23 van de Tabel van salarisbedragen per maand voor de werknemer vanaf 18 jaar, als opgenomen in hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling A I Algemene Bepalingen Salariëring van de CAO.
e. Bij vrijwillige voortzetting door de werknemer van de pensioen- opbouw tijdens het zorgverlof, betaalt de werkgever het werkgevers- aandeel in de pensioenpremie.
f. Het verlof per week wordt opgenomen gedurende een aaneengeslo- ten periode van maximaal 6 maanden en bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week.
g. In afwijking van het onder e gestelde kan de werknemer de werkge- ver verzoeken om verlof voor een langere periode dan 6 maanden of om meer uren verlof per week dan de helft van de arbeidsduur per week. De werkgever stemt in met dat verzoek tenzij gewichtige rede- nen zich daartegen verzetten. Bij een dergelijke afwijking geldt het onder b bepaalde onverminderd.
h. Over de uren dat de werknemer zorgverlof geniet wordt vakantie- verlof opgebouwd.
i. Het bepaalde onder c, d, en e is slechts van toepassing gedurende een periode van maximaal 6 maanden.
57
HOOFDSTUK IX
TEGEMOETKOMINGEN EN TOELAGEN
Artikel 36
Verhuiskostenvergoeding en tegemoetkoming woon/werkverkeer bij verhuisplicht
1. De werknemer die op grond van artikel 15 verplicht is te verhuizen of die verplicht is de dienstwoning te verlaten dan wel die op grond van medische noodzaak – blijkend uit een verklaring van een door de werkgever aangewezen geneeskundige – verhuist, heeft recht op een tegemoetkoming overeenkomstig de bepalingen van Uitvoerings- regeling E Verhuiskostenvergoeding en tegemoetkoming woon/ werkverkeer bij verhuisplicht.
2. De werkgever kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de CAO een van Uitvoeringsregeling E afwijkende instellingsregeling vaststellen.
Artikel 36a
Tegemoetkoming woon/werkverkeer zonder verhuisplicht
1. De werkgever dient met instemming van de ondernemingsraad over- eenkomstig artikel 27 WOR een instellingsregeling vaststellen voor het vergoeden van reiskosten woon/werkverkeer.
2. Aan de werknemer die in opdracht van de werkgever op een zoda- nig tijdstip moet reizen tussen woonplaats en plaats van tewerkstel- ling, dat naar het oordeel van de werkgever aan dit reizen voor de werknemer een sociaal veiligheidsrisico is verbonden, kan op de navolgende wijze aanspraak op een vergoeding van de reiskosten worden verleend:
– vergoeding van de kosten van openbaar vervoer op basis van het laagste klassetarief;
dan wel
– indien de werknemer voor de reis, die op doelmatige wijze per openbare middelen van vervoer kan worden verricht, met toe- stemming van de werkgever gebruik maakt van een eigen auto een vergoeding van 19 cent per kilometer;
dan wel
– indien de werknemer voor de reis, die niet of niet op doelmatige wijze per openbare middelen van vervoer kan worden verricht, met toestemming van de werkgever gebruik maakt van een eigen auto een vergoeding van 68 (€ 0,31) cent per kilometer;
dan wel
58
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
– indien de werknemer voor de reis, die niet of niet op doelmatige wijze per openbare middelen van vervoer kan worden verricht, met toestemming van de werkgever gebruik maakt van een taxi, vergoeding van de kosten hiervan;
dan wel
– indien de werkgever en de werknemer xxxxx overeenkomen, kan de werkgever voor diens rekening aan de werknemer voor de reis een auto ter beschikking stellen.
3. De werkgever kan ter bevordering van de mobiliteit van de gehan- dicapte werknemer met betrekking tot de verhuiskostenvergoeding en de tegemoetkoming woon/werkverkeer een bijzondere, van het bepaalde in de voorgaande leden afwijkende, regeling vaststellen.
Artikel 37
Reis- en verblijfkostenvergoeding
1. Aan de werknemer die in opdracht van de werkgever in het kader van zijn werkzaamheden reis- en verblijfkosten moet maken, worden de kosten vergoed overeenkomstig de bepalingen van Uitvoerings- regeling F Reis- en verblijfkostenvergoeding.
2. De werkgever kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de CAO een van Uitvoeringsregeling F afwijkende instellingsregeling vaststellen.
Artikel 38
Tegemoetkoming premie ziektekostenverzekering
De werknemer die niet verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfonds- wet heeft, indien hij een redelijke ziektekostenverzekering heeft afgeslo- ten voor zichzelf en de eventuele leden van het gezin, recht op een tege- moetkoming van de werkgever in de premiekosten overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling G Tegemoetkoming premie ziekte- kostenverzekering.
Artikel 39
Xxxxxxxxx- en loopbaanbeleid
1. De werkgever dient met instemming van de ondernemingsraad over-
59
eenkomstig artikel 27 WOR een plan met betrekking tot de scholings- en loopbaanmogelijkheden alsmede studiefaciliteiten van de werkne- mers vast te stellen, dat gericht is op hun huidige en toekomstige functioneren binnen en buiten de instelling.
Dit plan dient in ieder geval bepalingen te bevatten omtrent de navolgende onderwerpen:
x. xxxxx (categorieën) werknemers in aanmerking komen voor een loopbaangesprek met een door de werknemer met instemming van de werkgever gekozen deskundige;
b. welke mogelijkheden door de werkgever worden geboden ter bevordering van doorstroming naar hogere functies;
c. welke studiefaciliteiten – al dan niet op verzoek van de werkne- mer – worden verleend.
Met betrekking tot het verlenen van studiefaciliteiten wordt in ieder geval het volgende geregeld:
– de aanvraagprocedure;
– de verlofmogelijkheden;
– de kostenvergoeding en eventuele terugbetalingsverplichting;
– de omstandigheden waaronder in individuele gevallen kan wor- den afgeweken.
Artikel 40
Waarneming hoger gesalarieerde functie
1. Aan de werknemer met wie is overeengekomen dat hij tijdelijk een hoger gesalarieerde functie van een andere werknemer geheel of nagenoeg geheel waarneemt, anders dan wegens vakantieverlof, wordt op het tijdstip dat de waarneming 30 dagen heeft geduurd met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop de waarneming aanving een toelage toegekend. Deze toelage bedraagt het verschil tussen zijn salaris en het salaris dat hij zou ontvangen indien hij in de waarge- nomen functie zou worden ingeschaald.
2. Door de werkgever kunnen niet meer dan twee werknemers met de waarneming van dezelfde andere werknemer worden belast.
3. Indien door de werkgever de waarneming is opgedragen aan twee werknemers, wordt aan ieder van deze werknemers een toelage toe- gekend naar evenredigheid van het door de werkgever vastgestelde percentage van de waarneming.
Artikel 41
Jubileumtoelage
1. De werknemer die al of niet met onderbreking in dienst is geweest van een of meer werkgevers die onder de werkingssfeer van deze
60
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
CAO, de XXX Xxxxxxxxxxxxxxxxxx, de XXX Xxxxxxxxxxxx, dan wel de voormalige CAO Gezinsverzorging vallen, heeft recht op een jubileumgratificatie bij het volbrengen van een diensttijd van 25, 40 of 50 jaar en wel bij:
– 25 dienstjaren een half maandsalaris;
– 40 dienstjaren een heel maandsalaris;
– 50 dienstjaren een heel maandsalaris.
2. Onder maandsalaris wordt begrepen:
a. het bruto maandsalaris, vermeerderd met
b. de vakantietoeslag over een maand, en met
c. het bedrag dat gemiddeld per maand over een periode van 3 maanden voorafgaande aan het jubileum aan toelage als bedoeld in artikel 31a van de CAO is genoten.
Artikel 42
Kampwerk
1. Aan de werknemer die door de werkgever in het kader van de instel- ling is belast met de leiding of begeleiding van kampwerk, wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling J Kampwerk.
2. Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing op de werkne- mer die in dienst is van een instelling als genoemd in artikel 2, onderdeel D, eerste vier gedachtestreepjes, van de CAO.
3. De werkgever kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de CAO een van Uitvoeringsregeling J afwijkende instellingsregeling vaststellen.
Artikel 43a
Telefoonkosten
1. Aan de werknemer die in opdracht van de werkgever thuis over een telefoonaansluiting dient te beschikken wordt een vergoeding toege- kend overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling O Telefoonkosten.
2. De werkgever kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de
61
CAO een van Uitvoeringsregeling O afwijkende instellingsregeling vaststellen.
Artikel 43b
Thuiswerk/telewerk
1. Indien de werkgever aan de werknemer, al dan niet op diens eigen verzoek, het thuis verrichten van werkzaamheden wil kunnen opdra- gen, dient de werkgever hiervoor op instellingsniveau een regeling te treffen, die met instemming van de ondernemingsraad of werknemersvertegenwoordiging dan wel bij het ontbreken hiervan na overleg met de betrokken werknemer(s) wordt vastgesteld.
2. De in lid 1 bedoelde regeling dient in ieder geval bepalingen te bevatten met betrekking tot het aan de werknemer verstrekken van een vergoeding voor het gebruik van ruimte, energie, inventaris en apparatuur.
Bij het vaststellen van een dergelijke vergoeding moeten de hier- mede verband houdende fiscale aspecten eveneens in aanmerking worden genomen.
Artikel 43c
Registratiekosten Wet BIG
De werkgever vergoedt aan de werknemer die de functie van verpleeg- kundige vervult eenmalig de registratiekosten in het kader van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG), mits de werknemer op het tijdstip van registratie in dienst van de vergoedende werkgever is.
HOOFDSTUK X
SCHORSING EN OP NON-ACTIEFSTELLING
Artikel 44
Schorsing
1. De werkgever kan de werknemer voor ten hoogste 14 kalenderdagen schorsen, indien het vermoeden bestaat dat een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 678 BW aanwezig is om een werknemer op staande voet te ontslaan en schorsing naar het oordeel van de werkgever in het belang van het werk dringend gevorderd wordt. Deze termijn kan ten hoogste eenmaal met 14 dagen worden ver- lengd.
62
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
2. Het besluit tot schorsing, alsmede het besluit tot verlenging ervan, wordt door de werkgever terstond aan de werknemer meegedeeld, onder vermelding van de duur van de schorsing en de redenen die tot de schorsing c.q. verlenging ervan aanleiding hebben gegeven. Een dergelijk besluit dient zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk en gemotiveerd door de werkgever aan de werknemer bevestigd te wor- den.
3. Omtrent het voornemen tot schorsing zal de werkgever alvorens daartoe over te gaan de werknemer horen of doen horen, althans daartoe behoorlijk oproepen.
De werknemer heeft het recht zich te doen bijstaan door een raads- man.
4. Gedurende de schorsing behoudt de werknemer het recht op salaris.
5. Blijkt de schorsing ongegrond te zijn, dan zal de werknemer door de werkgever worden gerehabiliteerd, hetgeen schriftelijk aan de werk- nemer zal worden meegedeeld of bevestigd.
Indien de werknemer zich heeft laten bijstaan door een raadsman komen de kosten in dit geval voor rekening van de werkgever.
6. De werknemer kan de werkgever verzoeken het bepaalde in lid 5 van dit artikel ook ten aanzien van derden die door de werkgever op de hoogte zijn gesteld toe te passen, welk verzoek de werkgever ver- plicht is in te willigen.
7. Het niet rehabiliteren van de werknemer en het niet tijdig schrifte- lijk mededelen of bevestigen van zijn rehabilitatie indien het ver- moeden dat tot schorsing heeft geleid niet juist blijkt te zijn, kunnen voor de werknemer een grond opleveren voor onmiddellijke beëin- diging als bedoeld in artikel 7:679 BW.
Artikel 45
Op non-actiefstelling
1. De werkgever kan de werknemer voor een periode van ten hoogste twee weken op non-actief stellen, indien de voortgang van de werk- zaamheden – door welke oorzaak dan ook – ernstig wordt belem- merd. Deze termijn kan eenmaal met dezelfde periode worden ver- lengd.
63
2. Het besluit tot op non-actiefstelling alsmede het besluit tot verlen- ging hiervan wordt door de werkgever zo spoedig mogelijk aan de werknemer meegedeeld, onder vermelding van de redenen waarom de voortgang van de werkzaamheden deze maatregel vereist.
3. Na het verstrijken van de in lid 1 bedoelde periode van twee respec- tievelijk vier weken is de werknemer gerechtigd zijn werkzaamhe- den te hervatten, tenzij inmiddels een ontslagvergunning is aange- vraagd dan wel de burgerlijke rechter is verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. In dat geval kan de werkgever, gehoord de werknemer, de op non-actiefstelling telkens met een door hem te bepalen termijn verlengen, zulks tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt dan wel de hiervoor bedoelde procedu- res zijn geëindigd.
4. Op non-actiefstelling geschiedt steeds met behoud van salaris.
5. De werkgever is gehouden gedurende de in het eerste lid bedoelde periode(n) van op non-actiefstelling die voorzieningen te treffen die mogelijk zijn om de werkzaamheden wederom voortgang te doen vinden.
6. De op non-actiefstelling kan niet bij wijze van strafmaatregel wor- den gebruikt.
HOOFDSTUK XI
EINDE VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
Artikel 46
Wijzen van beëindiging
1. Het dienstverband eindigt:
a. met wederzijds goedvinden op het door werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip;
b. door het verstrijken van de termijn, waarvoor de arbeidsovereen- komst is aangegaan;
c. door opzegging door werkgever of werknemer met inachtneming van het bepaalde ten aanzien van opzegging in het tweede lid van dit artikel en met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden, tenzij op grond van artikel 672 BW of artikel XXI van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Stb. 1998, 300) een langere opzegtermijn in acht dient te worden genomen;
d. door eenzijdige beëindiging tijdens de proeftijd als bedoeld in artikel 7:652 en 676 BW;
e. door ontslag op staande voet wegens dringende redenen voor
64
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
werkgever of werknemer volgens de bepalingen van artikel 7:678 en 679 BW;
f. op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt;
g. op het tijdstip waarop van het recht op de overbruggingsuitkering ingevolge de pensioenregeling van het PGGM wordt gebruik gemaakt, tenzij werknemer en werkgever in onderling overleg schriftelijk anders overeenkomen. Werkgever en werknemer over- leggen daartoe uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de werknemer gebruik wenst te maken van de overbruggings- uitkering over de vraag of het dienstverband bij ingang van de overbruggingsuitkering ook daadwerkelijk eindigt,
x. door overlijden van de werknemer;
i. door ontbinding door de rechter op grond van artikel 7:685 of 686 BW vanwege gewichtige redenen dan wel vanwege wanpres- tatie;
k. op de eerste dag van de volgende kalendermaand, indien de wer- kneemster die de arbeidsovereenkomst in verband met haar be- valling wenst te beëindigen dit schriftelijk uiterlijk 6 weken na de bevalling aan de werkgever heeft medegedeeld.
2. a. Opzegging dient schriftelijk en onder opgave van redenen te geschieden;
b. de opzegtermijn gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de opzegging.
Artikel 47
Wachtgeld
1. Aan de werknemer die uitsluitend wordt ontslagen wegens:
– vermindering of beëindiging van de werkzaamheden van de in- stelling ten gevolge van een plaatsvindende verlaging of beëin- diging van de door de werkgever van overheidswege verkregen financiering;
dan wel
– een plaatsvindende reorganisatie of fusie van de instelling ten gevolge van (een wijziging van) het door de overheid gevoerde beleid ten aanzien van de door de werkgever in standgehouden voorziening(en);
wordt een wachtgeld toegekend overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling L Wachtgeld, met dien verstande dat voor de
65
werknemer die op het tijdstip van ontslag jonger is dan 50 jaar de duur van het wachtgeld maximaal 4 jaar kan bedragen.
2. a. Aan de werknemer die in dienst van een werkgever die een instelling als bedoeld in artikel 2, onderdeel A.11, van de CAO instandhoudt en die uitsluitend wordt ontslagen wegens het door derden/opdrachtgevers minder dan wel niet langer betrekken van door de instelling uitgevoerde cursorische activiteiten, wordt een wachtgeld toegekend overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling L Wachtgeld, met dien verstande dat voor de werknemer die op het tijdstip van ontslag jonger is dan 50 jaar de duur van het wachtgeld maximaal 4 jaar kan bedragen.
b. Een sub a bedoelde werkgever kan bij partijen bij de CAO een verzoek indienen tot het mogen toepassen van een van Uitvoeringsregeling L afwijkende, specifiek voor de eigen instel- ling geldende, wachtgeldregeling, die in schriftelijke overeen- stemming tussen werkgever en ondernemingsraad is overeenge- komen. Deze instellingsregeling wordt geacht deel uit te maken van de CAO.
3. a. Aan de werknemer die op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gedurende ten minste twee jaren tewerkgesteld is geweest binnen het kader van een door het Ministerie van VWS als zodanig erkend experiment dat gedurende ten minste twee jaren in uitvoering is geweest wordt, in het geval van een beëindiging van de subsidiëring van zijn functie door de over- heid, een wachtgeld toegekend overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling L indien en voorzover voor hem binnen het gezagsbereik van de werkgever geen zelfde dan wel inwis- selbare functie voorhanden is, een en ander met dien verstande dat de duur van de toekenning van het wachtgeld voor degenen die op het tijdstip waarop de dienstbetrekking eindigt jonger zijn dan 50 jaar, is beperkt tot maximaal 4 jaar.
b. Het sub a bepaalde is ook van toepassing in het geval van een door een gemeente of provincie erkend experiment waarbij die gemeente of provincie in haar subsidieverordening dan wel bij erkenning van dat experiment de toepassing van Uitvoerings- regeling L Wachtgeld subsidiabel heeft gesteld.
4. Binnen het kader van dit artikel wordt met ontslag gelijkgesteld ont- binding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW wegens de in de voorgaande leden bedoelde omstandigheden.
Artikel 48
Overlijden van de werknemer
1. Na het overlijden van de werknemer wordt, naast de uitbetaling van 66
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
het salaris en de vakantietoeslag tot en met de dag van overlijden, een uitkering ineens toegekend gelijk aan het salaris en de vakantie- toeslag waarop de werknemer aanspraak zou hebben kunnen maken over de periode vanaf de eerste dag na het overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand volgend op die waarin het overlij- den plaatsvond aan de langstlevende der echtgenoten, indien de over- ledene gehuwd was en niet duurzaam gescheiden van de andere echt- genoot leefde òf, indien deze echtgenoot reeds overleden is dan wel duurzaam gescheiden leefde van de overledene, aan de minderjarige wettige, pleeg- of natuurlijke kinderen gezamenlijk.
2. Indien er geen belanghebbenden zijn, als bedoeld in lid 1, wordt de uitkering toegekend aan degene voor wie de overleden werknemer kostwinner was.
3. Indien er geen belanghebbenden zijn als bedoeld in lid 1 en lid 2 kan in bijzondere gevallen de in lid 1 bedoelde uitkering worden uitbe- taald aan de persoon of personen die daarvoor naar het oordeel van de werkgever naar billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt/ komen.
4. De overlijdensuitkering, bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt ver- minderd met het bedrag van de uitkering dat aan de nagelaten betrek- kingen ter zake van het overlijden van de werknemer toekomt krachtens een wettelijk voorgeschreven arbeidsongeschikt- heidsverzekering.
HOOFDSTUK XIII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 50
Verkregen rechten
1. Tussen werkgever en werknemer overeengekomen arbeidsvoorwaar- den die op het moment dat de XXX Xxxxxxx op de tussen hen bestaande arbeidsverhouding van toepassing werd (wordt), in voor de werknemer in gunstige zin hiervan afweken (afwijken), blijven gedurende het dienstverband gehandhaafd, tenzij sprake is van een excessief beding.
67
2. Onder excessief beding wordt verstaan een tussen werkgever en werknemer overeengekomen regeling die zo sterk afwijkt van de voor werknemers onder gelijke omstandigheden geldende arbeids- voorwaarden, dat in redelijkheid niet gevergd kan worden dat deze regeling gehandhaafd blijft.
5. Indien een werknemer op grond van lid 1 recht heeft op een tege- moetkoming in de kosten van het dagelijks heen en weer reizen tus- sen zijn woning en de plaats van tewerkstelling is deze tegemoetko- ming excessief voorzover die per maand meer bedraagt dan het in artikel 3 lid 2 van Uitvoeringsregeling E genoemde bedrag, vermin- derd met het eerste in artikel 6 lid 2 van Uitvoeringsregeling E genoemde bedrag. Dat deel van de tegemoetkoming dat uitgaat boven het hiervoor bedoelde saldo dient over een periode van een half jaar in gelijke delen te worden afgebouwd.
6. In afwijking van het bepaalde in lid 1 heeft de werknemer die met toestemming van de werkgever voor de uitoefening van zijn functie gebruik maakt van eigen vervoer uitsluitend recht op de vergoeding zoals die vermeld is in artikel 4 van Uitvoeringsregeling F.
7. In afwijking van het bepaalde in lid 1 heeft een werknemer uitslui- tend recht op wachtgeld overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsregeling L.
Indien echter de werknemer jonger is dan 50 jaar èn hij op grond van lid 1 recht gehad zou hebben op een wachtgeldduur van meer dan vier jaar, geldt niet de beperking tot maximaal vier jaren zoals ver- meld in artikel 47 van de CAO.
68
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Uitvoeringsregelingen salariëring
Uitvoeringsregeling A I Algemene Bepalingen Salariëring
HOOFDSTUK I
INPASSINGSBEPALINGEN
Artikel 1
Begripsbepalingen
In deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder:
1. Salarisschaal: een vaste oplopende reeks volgnummers en de daarbij behorende salarisbedragen uit de in hoofdstuk III van deze uitvoeringsregeling opgenomen tabellen.
2. Xxxxxxx: het voor de werknemer geldende bruto maandbedrag, beho- rend bij een volgnummer uit de op hem van toepassing zijnde sala- risschaal.
3. Volgnummer: een nummer dat voorkomt in de tabellen als opgeno- men in hoofdstuk III van deze uitvoeringsregeling en dat onderdeel uitmaakt van een reeks volgnummers waaruit een salarisschaal be- staat.
4. Periodiek:
a. een verhoging van het salaris met één volgnummer, binnen het maximum van de salarisschaal, indien deze salarisschaal aan- vangt met een lager volgnummer dan 28.
b. een verhoging van het salaris met twee volgnummers, binnen het maximum van de salarisschaal, indien deze salarisschaal aan- vangt met volgnummer 28 of hoger.
Artikel 2
Algemene bepalingen inzake salarisvaststelling
1. Het salaris van de werknemer wordt vastgesteld volgens de bij zijn
69
functie behorende salarisschaal, zoals opgenomen in een van de salarisregelingen van de CAO.
2. Indien een functie niet voorkomt in een van de in de CAO opgeno- men salarisregelingen, dient de werkgever bij de vaststelling van de voor de betrokken functie geldende salarisschaal zoveel mogelijk aan te sluiten bij de waardering en onderlinge rangorde van wel in deze salarisregelingen genoemde functies.
3. Het salaris van de werknemer die 18 jaar of ouder is komt overeen met het bruto maandbedrag genoemd achter het voor de werknemer geldende volgnummer uit de in hoofdstuk III van deze uitvoerings- regeling opgenomen tabel van salarisbedragen per maand voor de werknemer vanaf 18 jaar.
4. Het salaris van de werknemer die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt komt overeen met het bruto maandbedrag genoemd achter het voor de werknemer geldende volgnummer uit de voor zijn leeftijd in hoofdstuk III van deze uitvoeringsregeling opgenomen tabel van salarisbedragen per maand.
5. Het salaris van de werknemer die een deeltijddienstverband heeft wordt vastgesteld naar evenredigheid van de overeengekomen ge- middelde arbeidsduur ten opzichte van een volledig dienstverband van gemiddeld 36 uur per week.
6. Het salaris van de werknemer wiens dienstverband een gedeelte van de maand heeft geduurd wordt vastgesteld naar evenredigheid van de in de desbetreffende maand gewerkte tijd.
Artikel 3
Inschaling bij indiensttreding
1. Bij indiensttreding wordt het salaris van de werknemer in de regel vastgesteld op basis van het laagste volgnummer van de voor zijn functie geldende salarisschaal.
2. a. Indien de werknemer voorafgaand aan zijn indiensttreding eerder in dezelfde functie werkzaam is geweest bij een andere onder de werkingssfeer van de CAO vallende werkgever, heeft de werk- nemer jegens zijn nieuwe werkgever aanspraak op ten minste het laatstgeldende volgnummer in die vorige overeenkomstige func- tie.
b. Indien en voorzover dit laatstgeldende volgnummer voor een deel tot stand is gekomen als gevolg van toepassing door de vorige werkgever van het bepaalde in artikel 8, kan de nieuwe
70
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
werkgever de sub a bedoelde minimumaanspraak met dat ge- deelte verminderen.
3. Bij indiensttreding kan de werkgever, indien daarvoor naar zijn oor- deel grond bestaat, in afwijking van het bepaalde in lid 1 en onver- let het bepaalde in lid 2, het salaris van de werknemer van 18 jaar of ouder op basis van een hoger volgnummer vaststellen. Daarbij mag het maximum van de voor de desbetreffende functie geldende sala- risschaal niet worden overschreden.
Artikel 4
Periodieke verhoging
1. Het salaris van de werknemer wordt jaarlijks verhoogd met één periodiek tot het maximum van de voor zijn functie geldende sala- risschaal is bereikt.
2. Deze periodieke verhoging gaat in per 1 januari, dan wel op de eer- ste dag van de kalendermaand waarin de werknemer:
– bij de werkgever in dienst trad; of
– de leeftijd van 18 jaar bereikte; of
– bevorderd werd naar een hogere functie bij de werkgever.
3. In de individuele arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werkne- mer wordt vermeld welke van de in lid 2 genoemde mogelijkheden van toepassing is. Bij het ontbreken van deze vermelding geldt als datum van periodieke verhoging 1 januari.
Artikel 5
Inschaling bij overgang naar functie op gelijk salarisniveau
Indien op de werknemer bij dezelfde werkgever na plaatsgevonden over- leg een andere functie van toepassing wordt, waaraan eenzelfde salarisschaalmaximum is verbonden, behoudt de werknemer op het mo- ment van deze functiewijziging ten minste aanspraak op het in de vorige functie laatstgeldende volgnummer.
71
Artikel 6
Inschaling bij overgang naar functie op hoger salarisniveau
Indien op de werknemer bij dezelfde werkgever na plaatsgevonden over- leg een andere functie van toepassing wordt, waaraan een hoger salarisschaalmaximum is verbonden, verkrijgt de werknemer op het moment van deze functiewijziging ten minste aanspraak op het volg- nummer dat voor hem zou gelden in geval van toekenning van één periodieke verhoging binnen de salarisschaal behorend bij zijn vorige functie, met dien verstande dat het nieuwe volgnummer niet kan worden vastgesteld beneden het laagste volgnummer van de voor zijn nieuwe functie geldende salarisschaal.
Artikel 7
Inhouden periodieke verhoging
1. a. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever zijn functie onvoldoende vervult, kan de werkgever vóóraf besluiten de periodieke verhoging als bedoeld in artikel 4 niet toe te ken- nen.
b. Toepassing van het sub a bepaalde kan niet achteraf plaatsvinden, in die zin dat de werkgever besluit de reeds toegekende perio- dieke verhoging alsnog ongedaan te maken.
2. Aan het bepaalde in lid 1 kan door de werkgever niet eerder toepas- sing worden gegeven dan nadat op basis van de artikelen 24p en 24q van de CAO ten aanzien van de werknemer definitief is komen vast te staan dat aan ten minste eenderde van de te beoordelen gezichts- punten de kwalificatie onvoldoende is toegekend.
3. De werkgever kan met terugwerkende kracht toepassing van het bepaalde in het eerste lid sub a weer ongedaan maken, met dien ver- stande dat dit dient te geschieden vóór het verstrijken van de voor de werknemer geldende datum van de eerstkomende periodieke verho- ging.
4. De werkgever dient de werknemer direct schriftelijk en met redenen omkleed mededeling te doen van de ingevolge dit artikel genomen maatregelen, onder opgave van de daaruit voor de salariëring van de werknemer voortvloeiende gevolgen.
Artikel 8
Toekenning extra periodieken
1. a. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever zijn 72
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
functie zeer goed of uitstekend vervult, kan de werkgever jaar- lijks besluiten aan de werknemer maximaal drie extra periodie- ken toe te kennen.
b. De werkgever kan aan het sub a bepaalde uitsluitend toepassing geven ten aanzien van een werknemer die bij hem ten minste 1 jaar in dienst is.
2. Dit besluit wordt door de werkgever schriftelijk en met redenen omkleed aan de werknemer medegedeeld, onder opgave van de daar- uit voor de salariëring van de werknemer voortvloeiende gevolgen.
3. Door toepassing van het bepaalde in lid 1 kan het maximum van de salarisschaal geldend voor de door de werknemer vervulde functie met ten hoogste twee periodieken worden overschreden.
Artikel 9
Afwijking
Van het bepaalde in dit hoofdstuk kan slechts worden afgeweken indien en voorzover dat in de desbetreffende salarisregeling is bepaald.
HOOFDSTUK II
(VACANT)
HOOFDSTUK III
SALARISTABELLEN
Tabel van salarisbedragen per maand voor de werknemer vanaf 18 jaar
Volg- | Salarisbedragen per 1 januari | Salarisbedragen per 1 januari |
nummer | 2002 (guldens) | 2002 (euro’s) |
1 | ƒ 2.544 | € 1.154,42 |
2 | ƒ 2.676 | € 1.214,32 |
3 | ƒ 2.812 | € 1.276,03 |
4 | ƒ 2.878 | € 1.305,98 |
73 |
Volg- | Salarisbedragen per 1 januari | Salarisbedragen per 1 januari |
nummer | 2002 (guldens) | 2002 (euro’s) |
5 | ƒ 2.947 | € 1.337,29 |
6 | ƒ 3.012 | € 1.366,79 |
7 | ƒ 3.078 | € 1.396,74 |
8 | ƒ 3.144 | € 1.426,68 |
9 | ƒ 3.215 | € 1.458,90 |
10 | ƒ 3.292 | € 1.493,84 |
11 | ƒ 3.385 | € 1.536,05 |
12 | ƒ 3.489 | € 1.583,24 |
13 | ƒ 3.607 | € 1.636,79 |
14 | ƒ 3.726 | € 1.690,79 |
15 | ƒ 3.836 | € 1.740,70 |
16 | ƒ 3.957 | € 1.795,61 |
17 | ƒ 4.073 | € 1.848,25 |
18 | ƒ 4.192 | € 1.902,25 |
19 | ƒ 4.298 | € 1.950,35 |
20 | ƒ 4.418 | € 2.004,80 |
21 | ƒ 4.533 | € 2.056,99 |
22 | ƒ 4.644 | € 2.107,36 |
23 | ƒ 4.758 | € 2.159,09 |
24 | ƒ 4.871 | € 2.210,36 |
25 | ƒ 4.988 | € 2.263,46 |
26 | ƒ 5.116 | € 2.321,54 |
27 | ƒ 5.240 | € 2.377,81 |
28 | ƒ 5.351 | € 2.428,18 |
29 | ƒ 5.474 | € 2.483,99 |
30 | ƒ 5.598 | € 2.540,26 |
31 | ƒ 5.718 | € 2.594,72 |
32 | ƒ 5.830 | € 2.645,54 |
33 | ƒ 5.952 | € 2.700,90 |
34 | ƒ 6.076 | € 2.757,17 |
35 | ƒ 6.191 | € 2.809,35 |
36 | ƒ 6.300 | €2.858,82 |
37 | ƒ 6.435 | € 2.920,08 |
38 | ƒ 6.568 | € 2.980,43 |
39 | ƒ 6.703 | € 3.041,69 |
40 | ƒ 6.818 | € 3.093,87 |
41 | ƒ 6.951 | € 3.154,23 |
42 | ƒ 7.085 | € 3.215,03 |
43 | ƒ 7.215 | € 3.274,02 |
44 | ƒ 7.339 | € 3.330,29 |
45 | ƒ 7.452 | € 3.381,57 |
46 | ƒ 7.559 | € 3.430,12 |
47 | ƒ 7.676 | € 3.483,22 |
74 |
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Volg- nummer
Salarisbedragen per 1 januari
2002 (guldens)
Salarisbedragen per 1 januari
2002 (euro’s)
48 | ƒ | 7.796 | € 3.537,67 |
49 | ƒ | 7.913 | € 3.590,76 |
50 | ƒ | 8.030 | € 3.643,86 |
51 | ƒ | 8.149 | € 3.697,85 |
52 | ƒ | 8.267 | € 3.751,40 |
53 | ƒ | 8.386 | € 3.805,40 |
54 | ƒ | 8.501 | € 3.857,59 |
55 | ƒ | 8.617 | € 3.910,22 |
56 | ƒ | 8.733 | € 3.962,86 |
57 | ƒ | 8.848 | € 4.015,05 |
58 | ƒ | 8.964 | € 4.067,69 |
59 | ƒ | 9.079 | € 4.119,87 |
60 | ƒ | 9.196 | € 4.172,96 |
61 | ƒ | 9.313 | € 4.226,06 |
62 | ƒ | 9.430 | € 4.279,15 |
63 | ƒ | 9.545 | € 4.331,33 |
64 | ƒ | 9.660 | € 4.383,52 |
65 | ƒ | 9.804 | € 4.448,86 |
66 | ƒ | 9.950 | € 4.515,11 |
67 | ƒ | 10.095 | € 4.580,91 |
68 | ƒ | 10.241 | € 4.647,16 |
69 | ƒ | 10.386 | € 4.712,96 |
70 | ƒ | 10.530 | € 4.778,31 |
71 | ƒ | 10.675 | € 4.844,10 |
72 | ƒ | 10.821 | € 4.910,36 |
73 | ƒ | 10.965 | € 4.975,70 |
74 | ƒ | 11.111 | € 5.041,95 |
75 | ƒ | 11.256 | € 5.107,75 |
76 | ƒ | 11.400 | € 5.173,09 |
77 | ƒ | 11.545 | € 5.238,89 |
78 | ƒ | 11.708 | € 5.312,86 |
75
Tabel van salarisbedragen per maand voor de werknemer vanaf 17 jaar
Volg- nummer
Salarisbedragen per 1 januari
2002 (guldens)
Salarisbedragen per 1 januari
2002 (euro’s)
1 | ƒ 2.063 | € 1.936,15 |
2 | ƒ 2.106 | € 1.955,66 |
3 | ƒ 2.156 | € 1.978,35 |
4 | ƒ 2.202 | € 1.999,22 |
5 | ƒ 2.250 | € 1.021,01 |
6 | ƒ 2.303 | € 1.045,06 |
7 | ƒ 2.370 | € 1.075,46 |
8 | ƒ 2.442 | € 1.108,13 |
9 | ƒ 2.525 | € 1.145,80 |
10 | ƒ 2.607 | € 1.183,01 |
11 | ƒ 2.686 | € 1.218,85 |
12 | ƒ 2.768 | € 1.256,06 |
13 | ƒ 2.852 | € 1.294,18 |
14 | ƒ 2.934 | € 1.331,39 |
15 | ƒ 3.010 | € 1.365,88 |
16 | ƒ 3.093 | € 1.403,54 |
17 | ƒ 3.173 | € 1.439,84 |
Tabel van salarisbedragen per maand voor de werknemer vanaf 16 jaar
Volg- | Salarisbedragen per 1 januari | Salarisbedragen per 1 januari |
nummer | 2002 (guldens) (+3,75%) | 2002 (euro’s) (+3,75%) |
1 | ƒ 1.884 | € 1.854,92 |
2 | ƒ 1.925 | € 1.873,53 |
3 | ƒ 1.965 | € 1.891,68 |
4 | ƒ 2.010 | € 1.912,10 |
5 | ƒ 2.058 | € 1.933,88 |
6 | ƒ 2.117 | € 1.960,65 |
7 | ƒ 2.181 | € 1.989,69 |
8 | ƒ 2.256 | € 1.023,73 |
9 | ƒ 2.328 | € 1.056,40 |
10 | ƒ 2.400 | € 1.089,07 |
11 | ƒ 2.473 | € 1.122,20 |
12 | ƒ 2.547 | € 1.155,78 |
13 | ƒ 2.620 | € 1.188,90 |
14 | ƒ 2.687 | € 1.219,31 |
15 | ƒ 2.768 | € 1.256,06 |
16 | ƒ 2.855 | € 1.295,54 |
76 |
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Uitvoeringsregeling A II Salarisregeling Sociaal Cultureel Werk
HOOFDSTUK I
WERKINGSSFEER
Artikel 1
1. Deze salarisregeling is van toepassing op:
a. de werkgever die een instelling voor sociaal cultureel werk als omschreven in artikel 2, onderdeel A.1, van de CAO instand- houdt.
2. Deze salarisregeling is niet van toepassing op:
a. muziekscholen;
b. creativiteitscentra;
c. instellingen voor amateuristische kunstbeoefening;
d. instellingen op het terrein van het speeltuinwerk.
3. In het kader van deze salarisregeling worden tot het sociaal cultureel werk verschillende inhoudelijke werkvormen gerekend, al dan niet van algemene en/of specifieke aard, zoals:
– peuterwerk;
– cultureel werk;
– jeugd- en jongerenwerk;
– opbouwwerk;
– trajectbegeleidingswerk;
– plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk.
HOOFDSTUK II
FUNCTIEGROEPEN EN FUNCTIEOMSCHRIJVINGEN
Artikel 2
Functiegroepen
Binnen deze salarisregeling worden de navolgende functiegroepen/ functies onderscheiden:
A. Uitvoerende functies;
77
B. Leidinggevende/coördinerende functies;
C. Wetenschappelijke functies;
D. Directiefuncties.
A. Uitvoerende functies
Artikel 3
De in dit artikel opgenomen functieomschrijvingen gelden met betrekking tot de in artikel 1, derde lid, genoemde inhoudelijke werkvorm peuterwerk.
PO-Functie, bedoeld als vóórpraktijk
Assisteert een andere werknemer bij de uitvoering van peuterwerk. Verricht eenvoudige verzorgende en administratieve taken.
Opleidingsniveau: nog niet in opleiding.
PI-Aankomende, uitvoerende functie
Is, onder dagelijkse leiding van een andere werknemer, volledig of in hoofdzaak belast met de uitvoering van peuterwerk.
Verricht eenvoudige administratieve taken en andere uit de functie voort- vloeiende werkzaamheden.
Opleidingsniveau: U.
PII A-Uitvoerende functie A
Is volledig of in hoofdzaak belast met de uitvoering van peuterwerk op het niveau A.
Verricht administratieve taken en andere uit de functie voortvloeiende werkzaamheden.
Begeleidt vrijwillige medewerkers en/of parttime gehonoreerde mede- werkers.
Werkt onder leiding van een andere werknemer. Opleidingsniveau: V.
Functieniveau A omvat onder meer:
Het aanbieden van gevarieerde eenvoudige activiteiten, afgestemd op de leeftijd en mogelijkheden van de peuters.
Gericht op het bieden van speelmogelijkheden en het geven van verzor- ging.
PII B-Uitvoerende functie B
Is volledig of in hoofdzaak belast met de uitvoering van peuterwerk op het niveau B.
Verricht administratieve taken en andere uit de functie voortvloeiende werkzaamheden.
Begeleidt vrijwillige medewerkers en/of parttime gehonoreerde mede- werkers.
Werkt onder verantwoordelijkheid van een andere werknemer. Opleidingsniveau: W.
78
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Functieniveau B omvat onder meer:
Het aanbieden en begeleiden van gevarieerde activiteiten, afgestemd op de leeftijd en specifieke leefomstandigheden van de peuters.
Gericht op het bieden van speelmogelijkheden en verzorging alsmede op het bieden van aanvullende ontwikkelingsmogelijkheden (taalontwikke- ling, motoriekontwikkeling, spelontwikkeling, creativiteitsontwikkeling, et cetera).
Artikel 4
De in dit artikel opgenomen algemene functiekarakteristiek alsmede functieomschrijvingen gelden met betrekking tot de in artikel 1, derde lid, genoemde inhoudelijke werkvormen cultureel werk, jeugd- en xxx- xxxxxxxxx, opbouwwerk en trajectbegeleidingswerk.
1. Algemene functiekarakteristiek
De sociaal cultureel werker is onder (eind)verantwoordelijkheid van een leidinggevende in de instelling of van het bestuur verantwoordelijk voor de eigen professionele beroepsuitoefening, die met name is gericht op maatschappelijke activering en participatie door:
– de begeleiding van deelnemers van velerlei aard door en bij activi- teiten en onderling verkeer;
– de ondersteuning van deelnemers bij hun streven naar verbetering van hun woon-, werk en leefklimaat alsmede omgevingscondities;
– het (helpen) ontwikkelen van sociale en/of creatieve vaardigheden van de deelnemers;
– de stimulering van bewustwording van eigen normen, waarden en mogelijkheden van deelnemers, alsmede het beïnvloeden van sociale veranderingsprocessen;
– het toeleiden van personen of groepen naar sociale productiviteit en/of werkgelegenheid;
– het bieden van hulp, het verlenen van diensten aan de deelnemers. De functieuitoefening veronderstelt het op (ped)agogisch verantwoorde wijze verrichten van taken behorende bij de doelstelling van het sociaal cultureel werk en de kenmerken van de functie van sociaal cultureel werker, zoals:
– het (actief) aantrekken, betrekken en begeleiden van vrijwilligers;
– het programmeren en realiseren van gevarieerde activiteiten, projec- ten van sociale en culturele aard en/of het verlenen van hulp daarbij;
– het signaleren en analyseren van behoeften en problemen in de samenleving;
– het leggen van contacten, het samenwerken met relevante andere organisaties;
79
– het bieden van ondersteuning aan groepen die verandering en/of belangenbehartiging nastreven;
– het opzetten, verbeteren van voorzieningen, diensten en projecten;
– het opzetten, uitvoeren van plannen met betrekking tot scholing en arbeid;
– het signaleren en vervullen van ontwikkelingstaken;
– het geven van informatie en advies naast pleitbezorging;
– het leveren van een bijdrage aan de beleidsvorming van de instelling.
2. Functieomschrijvingen
SCW-0 Aankomend sociaal cultureel werker
Is uitsluitend belast met een deel van de werkzaamheden als hierna onder SCW-1 omschreven, maar is (nog) niet in het bezit van een op het sociaal cultureel werk afgestemde beroepsopleiding op ten minste mid- delbaar (= X-niveau) of vergelijkbaar niveau.
De werkzaamheden worden vrijwel altijd verricht onder begeleiding van een sociaal cultureel werker 1, 2 of 3.
Salarisschaal: 5-10.
Voor de werknemer die de functie SCW-0 uitoefent geldt de verplichting tot het (gaan) volgen en afronden – binnen een tussen werkgever en werknemer overeen te komen, in de individuele arbeidsovereenkomst vast te leggen, termijn – van een op het sociaal cultureel werk afge- stemde beroepsopleiding op ten minste middelbaar niveau (= X-niveau). Na afronding van zodanige beroepsopleiding verkrijgt de werknemer met ingang van de maand volgend op die waarin het diploma is behaald aanspraak op wijziging in de arbeidsovereenkomst van de functie SCW-0 in functie SCW-1, dan wel in een andere tussen werkgever en werkne- mer overeengekomen hogere functie, alsmede op inpassing in de bij laatstbedoelde functies behorende salarisschaal.
SCW-1 Sociaal cultureel werker 1
Is uitsluitend dan wel in hoofdzaak belast met een groot deel van de taken als in de algemene functiekarakteristiek omschreven.
De werkzaamheden worden niet volledig zelfstandig, veelal in (direct) samenspel met (andere) sociaal cultureel werkers, uitgevoerd. Zij ge- schieden onder verantwoordelijkheid van een leidinggevende in of van de directeur van de instelling en zijn voornamelijk gericht op:
– het verlenen van hulp bij de programmering;
– het begeleiden en betrekken van deelnemers bij de activiteiten;
– het verstrekken van informatie aan deelnemers;
– het verrichten van dienstverlenende taken gericht op een goede voortgang van de activiteiten.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde middelbare beroepsoplei- ding (= X-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 10-23.
80
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
SCW-2 Sociaal cultureel werker 2
Is uitsluitend dan wel in hoofdzaak belast met de taken als in de alge- mene functiekarakteristiek omschreven.
De werkzaamheden worden zelfstandig uitgevoerd.
Zij geschieden onder verantwoordelijkheid van een leidinggevende in of van de directeur van de instelling.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde hogere beroepsopleiding (= Y-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 18-30.
SCW-3 Sociaal cultureel werker 3
Is uitsluitend dan wel in hoofdzaak belast met de taken als in de alge- mene functiekarakteristiek omschreven, met dien verstande dat in dit geval de zwaarte van de te verrichten werkzaamheden wordt bepaald door het zich voordoen van complicerende factoren in de uitvoering, die zelfstandig in beleidsmatige en uitvoerende zin dienen te worden opge- lost.
Dit kan onder meer gelegen zijn in:
– de ingewikkeldheid of omvang van de te hanteren problematiek dan wel de bijzondere gevoeligheid daarvan uit beleidsoogpunt;
– de aard van tegenstellingen of weerstanden die worden ontmoet en de belangenafweging die hierbij moet plaatsvinden;
– het karakter van de doelgroep(en) waar de werkzaamheden zich in hoofdzaak op richten, waardoor de sociaal cultureel werker 3 dik- wijls geconfronteerd wordt met werksituaties waarin zich veel ver- schillen in milieu en cultuur bij de (potentiële) deelnemers of tussen de deelnemers en hun directe omgeving voordoen, die bijzondere aandacht in de programmering vragen.
De optredende complexiteit veroorzaakt een verzwaring van de werk- zaamheden ten opzichte van de functie SCW-2, waarvoor de geschikt- heid door ervaring en/of aanvullende scholing is verworven.
De werkzaamheden volgen uit een algemene taakstelling en vinden plaats binnen bestaande of aangereikte richtlijnen, alsmede onder verant- woordelijkheid van een leidinggevende in of van de directeur van de instelling.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde hogere beroepsopleiding (= Y-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 23-36.
SCW-4 Sociaal cultureel werker 4
Is uitsluitend dan wel in hoofdzaak belast met de taken als in de alge- mene functiekarakteristiek omschreven, met dien verstande dat in dit geval het geheel van de in opdracht van de werkgever te verrichten
81
werkzaamheden structureel is gericht op vernieuwing en verdieping op beleidsmatig en operationeel niveau.
Dit kan onder meer tot uitdrukking komen in:
– het zelfstandig opzetten en verrichten van onderzoek van (nieuwe) problematiek, vertalen van de uitkomsten daarvan ten behoeve van te volgen instellingsstrategie en uitvoeringspraktijk;
– het namens de instelling (zelfstandig) voeren van onderhandelingen met doelgroepen en overheden over gerezen (uitvoerings)- problematiek en het aandragen van mogelijke oplossingen hiervoor;
– het ondersteunen van andere sociaal cultureel werkers op strategisch of organisatorisch niveau en/of door middel van training en begelei- ding.
De ontwikkelings- en implementatieopdracht veroorzaakt een verzwa- ring van de werkzaamheden, waarvoor (specialistische) kennis en erva- ring vereist zijn op het gebied van onderzoek, projectmanagement, onderhandelen en ten aanzien van andere werkvelden.
De werkzaamheden volgen uit een algemene taakstelling en vinden plaats binnen bestaande of aangereikte richtlijnen, alsmede onder verant- woordelijkheid van een leidinggevende in of de directeur van de instel- ling.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde hogere beroepsopleiding (= Y-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 29-43.
Artikel 5
De in dit artikel opgenomen functieomschrijvingen gelden met betrek- king tot de in artikel 1, derde lid, genoemde inhoudelijke werkvorm plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk.
VA-Uitvoerende functie A
Is uit hoofde van de functie volledig of in hoofdzaak belast met de uit- voering, aan de hand van standaardprogramma’s, van educatieve activi- teiten op het terrein van het plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk. Verricht administratieve en andere uit de functie voortvloeiende werk- zaamheden.
Opleidingsniveau: X.
VB-Uitvoerende functie B
Is uit hoofde van de functie volledig of in hoofdzaak belast met het op het terrein van het plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk samen met de doelgroepen aan hun leerdoelen aangepaste educatieve programma’s te ontwikkelen en vervolgens uitvoering te geven aan deze programma’s.
Is bovendien belast met het adviseren dan wel ondersteunen van vrijwilligersorganisaties of zelforganiserende groepen ten aanzien van de programmering.
82
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Verricht administratieve taken en andere uit de functie voortvloeiende werkzaamheden.
Werkt zelfstandig of onder leiding van een andere werknemer. Opleidingsniveau: Y.
VC-Uitvoerende functie C
Is uit hoofde van de functie volledig of in hoofdzaak belast met het op het terrein van het plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk:
a. samen met de doelgroepen aan hun leerdoelen aangepaste educatieve programma’s te ontwikkelen en vervolgens uitvoering te geven aan deze programma’s, en
b. in projectverband met diverse organisaties, groepen en vrijwillige medewerkers, de uitvoering van educatieve programma’s te begelei- den (multiplicatoir effect).
Verricht administratieve en andere uit de functie voortvloeiende werk- zaamheden.
Werkt zelfstandig of onder verantwoordelijkheid van een andere werk- nemer.
dan wel
Is uit hoofde van de functie volledig of in hoofdzaak belast met de coör- dinatie en begeleiding van de activiteiten van een samenwerkingsver- band op het terrein van het plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk en het bevorderen van de samenwerking tussen de partners.
Is bovendien belast met het adviseren dan wel ondersteunen van vrijwilligersorganisaties of zelforganiserende groepen ten aanzien van de programmering.
Verricht administratieve en andere uit de functie voortvloeiende werk- zaamheden.
Werkt zelfstandig. Opleidingsniveau: Y.
B. Leidinggevende en/of coördinerende functies
Artikel 6
De in dit artikel opgenomen algemene functiekarakteristiek alsmede functieomschrijvingen gelden met betrekking tot de in artikel 1, derde lid, genoemde inhoudelijke werkvormen peuterwerk, cultureel werk, jeugd- en jongerenwerk, opbouwwerk en trajectbegeleidingswerk.
1. Algemene functiekarakteristiek
De leidinggevende is onder (eind)verantwoordelijkheid van de directeur of van het bestuur verantwoordelijk voor het functioneren van de instel-
83
xxxx, werkeenheid, het project of team. De leidinggevende verricht werk- zaamheden gericht op:
– het voorbereiden en bewaken van de voortgang van de werkplanning van de instelling, werkeenheid, het project of team;
– het organiseren en bewaken van de interne spelregels van de xxxxxx- xxxx;
– het leidinggeven en begeleiden en ondersteunen van functionarissen, medewerkers en vrijwilligers;
– het geven van methodische werkbegeleiding aan functionarissen;
– het optimaal gebruik maken van de aan de instelling ten dienste staande middelen en de zorg voor goede werkomstandigheden;
– het voorbereiden van beleidsbeslissingen door directeur en/of be- stuur.
De leidinggevende levert een initiërende en coördinerende bijdrage aan de beleidsvorming van de instelling door onder andere:
– het (doen) verzamelen van informatie met betrekking tot de woon- en leefsituatie in de buurt;
– het (doen) maken van ontwerpplannen voor het instellingsbeleid, rekening houdende met personeel, accommodatie(s), financiën, uit te voeren doeleinden en te bereiken doelgroepen;
– het onderhouden van contacten met voor het werk belangrijke per- sonen en instanties;
– het verzorgen van publiciteit ten behoeve van de instelling. De leidinggevende:
– organiseert en voert (zo nodig) het beleidsoverleg met en tussen functionarissen, medewerkers, vrijwilligers, deelnemers, bewoners- groepen, bestuur en projectraden;
– behartigt waar nodig de belangen van deelnemers/buurtbewoners;
– vertegenwoordigt zo nodig de instelling naar buiten;
– draagt bij aan de beleidsontwikkeling en (welzijns)planning op plaat- selijk en/of regionaal niveau;
– is verantwoordelijk voor de totstandkoming van werkverslagen van functionarissen en medewerkers;
– is verantwoordelijk voor het financieel beheer.
2. Functieomschrijvingen
L-1-Leidinggevend functionaris 1
Verricht de in de algemene functiekarakteristiek omschreven taken en geeft daarbij leiding aan ten minste 1 maar minder dan 3 werknemers in de zin van artikel 8.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde hogere beroepsopleiding (= Y-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 21-31.
84
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
L-2-Leidinggevend functionaris 2
Verricht de in de algemene functiekarakteristiek omschreven taken en geeft daarbij leiding aan ten minste 3 maar minder dan 6 werknemers in de zin van artikel 8.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde hogere beroepsopleiding (= Y-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 26-36.
L-3-Leidinggevend functionaris 3
Verricht de in de algemene functiekarakteristiek omschreven taken en geeft daarbij leiding aan ten minste 6 maar minder dan 12 werknemers in de zin van artikel 8.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde hogere beroepsopleiding (= Y-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 30-40.
L-4-Leidinggevend functionaris 4
Verricht de in de algemene functiekarakteristiek omschreven taken en geeft daarbij leiding aan ten minste 12 maar minder dan 18 werknemers in de zin van artikel 8.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde hogere beroepsopleiding (= Y-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 35-45.
L-5-Leidinggevend functionaris 5
Verricht de in de algemene functiekarakteristiek omschreven taken en geeft daarbij leiding aan ten minste 18 werknemers in de zin van artikel 8.
Opleidingsniveau: op de functie afgestemde hogere beroepsopleiding (= Y-niveau) dan wel vergelijkbaar niveau.
Salarisschaal: 39-49.
Artikel 7
De in dit artikel opgenomen functieomschrijvingen gelden met betrek- king tot de in artikel 1, derde lid, genoemde inhoudelijke werkvorm plaatselijk vormings- en ontwikkelingswerk.
LVA-Directeur/Coördinator A
Is belast met de leiding en coördinatie van een instelling voor vormings- en ontwikkelingswerk.
Geeft leiding aan 2 tot 4 werknemers. òf
85
Is directeur van een kleine instelling op het terrein van het vormings- en ontwikkelingswerk.
Verricht administratieve en andere uit de functie voortvloeiende werk- zaamheden.
Opleidingsniveau: Y.
LVB-Directeur/Coördinator B
Is belast met de leiding en coördinatie van een instelling voor vormings- en ontwikkelingswerk.
Geeft leiding aan 5 of meer werknemers. òf
Is directeur van een grote instelling op het terrein van het vormings- en ontwikkelingswerk.
Verricht administratieve en andere uit de functie voortvloeiende werk- zaamheden.
Opleidingsniveau: Z.
Bepaling van toepassing zijnde leidinggevende en/of coördinerende functie
Artikel 8
1. Waar in de artikelen 6 en 7 bij de omschrijvingen van de leidingge- vende en/of coördinerende functies een aantal werknemers wordt genoemd waaraan leiding wordt gegeven tellen als werknemer, op de wijze als aangegeven in het tweede lid, mee:
– degenen die op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in de instelling werkzaam zijn;
– degenen die op basis van een detacheringsovereenkomst als bedoeld in artikel 10a van de CAO in de instelling werkzaam zijn, met uit- zondering van degenen die in de instelling werkzaam zijn in het kader van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW).
2. De vaststelling van het aantal werknemers waaraan leiding wordt gegeven, ter bepaling van welke leidinggevende en/of coördinerende functie van toepassing is, geschiedt door de omvang van de dienst- verbanden van de in lid 1 bedoelde werknemers bij elkaar op te tel- len en het zo ontstane totaal te herleiden tot een aantal fulltime
(= gemiddeld 36 uur per week) arbeidsplaatsen. Het aldus verkregen aantal fulltime arbeidsplaatsen is bepalend voor de vaststelling van de van toepassing zijnde leidinggevende en/of coördinerende func- tie.
3. Indien op de leidinggevend functionaris als gevolg van een vermin- dering van het aantal werknemers waaraan leiding wordt gegeven een lagere salarisschaal zou moeten worden toegepast, vindt deze toepassing eerst plaats op het moment dat deze situatie zonder onder- breking een vol jaar heeft geduurd.
86
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
C. Wetenschappelijke functies
Artikel 9
De in dit artikel opgenomen functieomschrijvingen gelden met betrek- king tot alle in artikel 1, derde lid, genoemde inhoudelijke werkvormen. WA-Wetenschappelijk functionaris AIs uitsluitend dan wel in hoofdzaak belast met het leveren van bijdragen aan de voorbereiding van het beleid, door middel van inventarisatie, studie en onderzoek gericht op evaluatie van het uitvoerende werk.
Werkt onder leiding van een wetenschappelijk functionaris B of van de directeur van de instelling.
Opleidingsniveau: doctoraal examen in een der sociale wetenschappen, MO-B pedagogiek of gelijkwaardig niveau.WB-Wetenschappelijk func- tionaris BAls wetenschappelijk functionaris A.
Is daarnaast in staat om zelfstandig uit het proces van werken van de instelling beleidsrelevante en door onderzoek te beantwoorden vraagstel- lingen te distilleren.
Werkt onder leiding van de directeur van de instelling. Opleidingsniveau: als bij WA-functie.
D. Directiefuncties
Artikel 10
De in dit artikel opgenomen algemene functiekarakteristiek alsmede onderscheiden directiefuncties gelden met betrekking tot de in artikel 1, derde lid, genoemde inhoudelijke werkvormen peuterwerk, cultureel werk, jeugd- en jongerenwerk, opbouwwerk en trajectbegeleidingswerk.
1. Algemene functiekarakteristiek
Is onder eindverantwoordelijkheid van het bestuur van de instelling verantwoordelijk voor de beleidsvorming, -uitvoering en controle hieromtrent binnen/van de instelling, alsmede voor het te voeren financiële en personeelsbeleid van de instelling.
Draagt zorg voor een goed functioneren van de eigen organisatie van de instelling en onderhoudt namens de instelling de externe contac- ten.
De (professionele) bekwaamheid tot het uitoefenen van de functie is in het algemeen slechts denkbaar op basis van ten minste een afge- ronde hogere beroepsopleiding en stoelt voorts op inzicht in en ken- nis van de praktijk van het werkveld.
87
2. Onderscheiden directiefuncties in schema
Functie | Sectoren | Organisatie- | Aantal | Salarisschaal |
samenstelling | fulltime | |||
arbeids- | ||||
plaatsen | ||||
van | ||||
organisatie | ||||
waaraan | ||||
leiding | ||||
wordt | ||||
gegeven1 | ||||
D-1 | ||||
Directeur 1 | 1 | Geen | 1-5 | 26-36 |
middenkader | ||||
aanwezig | ||||
D-2 | ||||
Directeur 2 | 1 | Staf of | 5-20 | 30-46 |
middenkader | ||||
aanwezig | ||||
D-3 | ||||
Directeur 3 | Meerdere | Staf en | 00-00 | 00-00 |
middenkader | ||||
aanwezig | ||||
D-4 | ||||
Directeur 4 | Meerdere | Staf en | 00-00 | 00-00 |
middenkader | ||||
aanwezig | ||||
D-5 | ||||
Directeur 5 | Meerdere | Staf en | 70 of meer | 60-721 |
middenkader | ||||
aanwezig |
1 Zie hieromtrent het bepaalde in lid 3 sub d.
3. Met betrekking tot de toepassing van de in lid 2 onderscheiden directiefuncties geldt het volgende:
a. Een werknemer die de directiefunctie uitoefent heeft aanspraak op toepassing van een der in het schema opgenomen directie- functies indien de instelling waaraan hij leidinggeeft voldoet aan alle in de tweede tot en met de vierde kolom achter de desbetref- fende functie genoemde criteria.
b. De werkgever kan, indien naar zijn oordeel sprake is van speci- fieke aan de situatie of het functioneren van de instelling verbon- den omstandigheden die een verzwarende invloed hebben op het vervullen van de directeursfunctie, overgaan tot toekenning aan de betrokken werknemer van de directeursfunctie die in het
88
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
schema direct onder de functie wordt genoemd welke voor de werknemer voortvloeit uit toepassing van het sub a bepaalde.
De hiervoor bedoelde verzwaring kan onder meer gelegen zijn in:
– de zich voordoende financiële complexiteit met betrekking tot de instelling, die bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door de aan- wezigheid van een groot aantal – zowel structurele als inci- dentele – financiers/geldstromen of het door de instelling in substantiële mate moeten genereren van eigen inkomsten;
– de zich voordoende organisatiestructuur van de instelling, zoals de aanwezigheid van een bestuursmodel waaruit een zeer grote (beleidsmatige) zelfstandigheid en eigen verant- woordelijkheid van de directeur voortvloeit.
c. Onder het in het schema van lid 2 genoemde begrip sectoren wordt verstaan: het aantal bij de instelling voorkomende inhou- delijke werkvormen, als bedoeld in artikel 1 lid 3.
d. Voor wat betreft de wijze van vaststelling van het aantal fulltime arbeidsplaatsen als bedoeld in het schema van lid 2 is het be- paalde in artikel 8 van deze salarisregeling van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hierbij het dienstverband van de directeur zelf niet moet worden meegerekend.
HOOFDSTUK III
OPLEIDINGSNIVEAUS EN SALARISSCHALEN
Artikel 11
Algemeen
1. De algemene bepalingen zoals vervat in Uitvoeringsregeling A I zijn met inachtneming van het gestelde in de volgende leden van toepas- sing op deze salarisregeling.
2. Voorkeursopleidingsniveau. Bij bepaalde functies in de salaris- regeling wordt een opleidingsniveau aangegeven dat voor de opti- male uitoefening van de functie gewenst is. Dit wordt genoemd het voorkeursopleidingsniveau, dat door middel van onderstreping van de bijbehorende salarisschaal in het schema van salarisschalen wordt aangegeven.
3. Minus-variant. Indien sprake is van een voorkeursopleidingsniveau kan links daarvan een andere salarisschaal worden genoemd. Deze
89
schaal is van toepassing wanneer bij de werknemer het voorkeursop- leidingsniveau of een hoger opleidingsniveau ontbreekt. Dit wordt genoemd de minus-variant, die uitsluitend toepasbaar is indien de werknemer wel in het bezit is van het daar genoemde lagere opleidingsniveau.
4. Plus-variant. Indien sprake is van een voorkeursopleidingsniveau kan rechts daarvan een andere salarisschaal worden genoemd. Deze schaal is van toepassing indien de werknemer in het bezit is van het daar genoemde hogere opleidingsniveau. Dit wordt genoemd de plus- variant.
5. De werknemer die niet in het bezit is van het voorkeursopleidings- niveau behorend bij zijn functie en volgens de minus-variant wordt gesalarieerd heeft, indien hij 50 jaar of ouder is, vanaf het moment dat hij de desbetreffende functie 5 jaar heeft uitgeoefend het recht om gesalarieerd te worden volgens de schaal behorend bij het voorkeursopleidingsniveau genoemd bij die functie.
Artikel 12
Schema van opleidingsniveaus uitvoerende en leidinggevende/coördinerende functies
Opl. niv. | Peuterwerk | Sociaal Cultureel Werk | Uitvoerend vormingsen ontwikkelings- werk | Leidinggevend vormings- en ontwikkelingswerk |
U | dipl. kinderverzorging | |||
dipl. kinderbescherming A | ||||
1e jr. m.b.o. volgend | ||||
1e jr. vakopleiding | ||||
leid(st)er kindercentra | ||||
volgend (conform WEB) | ||||
V | akte kleuterleidster A | |||
2e jr. m.b.o. volgend | ||||
1e jr. p.o. h.b.o. volgend | ||||
W | dipl. kinderbescherming A | 2e jr. p.o. h.b.o. | ||
en B | volgend | |||
dipl. kinderverzorging en | ||||
jeugdverzorging (2j) | ||||
3e jr. m.b.o. volgend | ||||
dipl. m.b.o. (2j) | ||||
2e jr. p.o. h.b.o. volgend |
90
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Opl. niv. | Peuterwerk | Sociaal Cultureel Werk | Uitvoerend vormingsen ontwikkelings- werk | Leidinggevend vormings- en ontwikkelingswerk |
X | laatste jaar vakopleiding leid(st)er kindercentra volgend (conform WEB) akte kleuterleidster B | dipl. Mikojel. (3j) | 3e jr. p.o. h.b.o. | dipl. Mikojel (3j) |
akte LO (zonder hoofdakte) dipl. m.b.o. (3j) | 3e jr. p.o. h.b.o. volgend | volgend | ||
3e jr. p.o. h.b.o. volgend dipl. MDGO AW-CW | dipl. m.b.o. (3j) dipl. p.o. MBO-CW 2jr. dipl. MDGO AW-CW | 3e jr. p.o. h.b.o. volgend dipl. m.b.o. (3 j) | ||
diploma vakopleiding leid(st)er kindercentra (conform WEB) | akte LO (zonder hoofdakte) Akte N. en D. Akte N. en S. dipl. LOVWJ | akte LO (zonder hoofdakte) | akte LO (zonder hoofdakte) | |
diploma leid(st)er kindercentra van de Landelijke Stichting OVDB | ||||
Y | dipl. h.b.o. dipl. Mikojel + VK dipl. Mikojel (4 jr) akte M.O. Ped A dipl. ped. ac. dipl. K & O dipl. Ac. Beeld. X. | xxxx. h.b.o. akte M.O. ped. A kand. soc. wetensch. | dipl. h.b.o. dipl. Mikojel (4 jr) dipl. Mikojel + VK akte M.O. ped.A. dipl. ped. ac. ped. ac. dipl. K&O dipl. Ac. Beeld. K. kand.soc. wetensch. XXX-X |
00
Opl. niv.
Peuterwerk Sociaal Cultureel Werk
Uitvoerend vormingsen ontwikkelings- werk
Leidinggevend vormings- en ontwikkelingswerk
dipl. nw. lerarenopleiding dipl. Ac. expr. woord + gebaar kand.soc. wetenschap.
HBO-J
. .
dipl. ped. ac
Z dipl. V.O.
akte MO
Ped. B
doct. soc. wetensch. dipl. V.O. akte MO Ped. B
doct. soc. wetensch.
Toelichting schema van opleidingsniveaus
a. Onder m.b.o. wordt verstaan: middelbare beroepsopleidingen inrich- tingswerk, cultureel werk en sociale dienstverlening en middelbare sociale arbeid. Tevens in het kader van de WEB de middelbare beroepsopleidingen sociaal pedagogisch werker, activiteiten- begeleider, sociaal cultureel werker en sociaal dienstverlener, op kwalificatieniveau 4.
Hierbij wordt opgemerkt dat het diploma van de tweejarige m.b.o. opleiding wordt gewaardeerd volgens het W-niveau en het diploma van de driejarige m.b.o. opleiding wordt gewaardeerd volgens het X-niveau. Als uitzondering hierop geldt dat ten aanzien van het diploma van de tweejarige parttime opleiding MBO-CW het X-niveau is vastgesteld voor wat betreft de sociaal cultureel werk-functies.
b. Onder h.b.o. wordt verstaan: de hogere beroepsopleiding aan de Sociale Academie, de vierjarige Mikojel-opleiding en hogere sociale arbeid. Tevens het hogere sociaal-agogische onderwijs (HSAO): richtingen culturele en maatschappelijke vorming (CMV), maatschappelijk werk en dienstverlening (MWD), so- ciaal juridische dienstverlening (SJD) en sociaal pedagogische hulpverlening (SPH).
c. Onder V.O. wordt verstaan: de op basis van de h.b.o.-opleidingen gegeven voortgezette opleidingen, de kadercursus opbouwwerk en de cursus leidinggevende functionarissen.
d. De niet cursief gedrukte opleidingen zijn de ,,oneigenlijke’’ op- leidingen die gelijk zijn gesteld met het desbetreffende niveau.
92
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Verklaring afkortingen
Ac. Beeld. K. = Academie voor Beeldende Kunsten
Ac. expr. woord + gebaar
= Academie voor Expressie door Xxxxx en Gebaar
akte L.O. = akte Lager Onderwijs
akte N. en D. = akte Naald en Draad
akte N. en S. = akte Xxxxx en Sierkunst
dipl. K & O = diploma Kinderverzorging en Opvoeding
dipl. LOVWJ = diploma Landelijke Opleiding voor Vormingswerk Werkende Jongeren (3 jr.)
dipl. nw. lerarenoplei- ding
= diploma nieuwe lerarenopleiding
dipl. Vught + VK = diploma van de opleiding maatschappelijk werk
,,Huize Bergen’’ te Vught met vervolgcursus doct. soc. wetensch. = doctoraal examen sociale wetenschappen kand. soc. wetensch. = kandidaatsexamen sociale wetenschappen
MDGO AW-CW = Middelbaar Dienstverlenings- en Gezondheidszorg-
Onderwijs, afdeling agogisch werk/cultureel werk MDGO SA-SD = Middelbaar Dienstverlenings- en Gezondheidszorg-
Onderwijs, afdeling sociale arbeid/sociale dienstverle- ning
Mikojel = dagopleiding academies Middeloo, Kopse Hof en Jelburg
p.o. = parttime opleiding aan de Sociale Academie
ped. ac. = pedagogische academie
Ped. A = Pedagogiek A
Ped. B = Pedagogiek B
V.K. = vervolgcursus
WEB = Wet Educatie en Beroepsonderwijs
93
Artikel 13
Salarisschalen uitvoerende en leidinggevende/coördinerende functies in schema
Functie Opleidingsniveaus
geen U V W X Y Z
Uitvoerende functies PO functie als
vóórpraktijk 2-5
PI aankomende
uitvoerende functie 4-8
PII A uitvoerende
functie A 4-11 6-14 10-18
PII B uitvoerende
functie B 6-16 10-19 12-23
SCW-0
aankomend sociaal
cultureel werker 5-10** SCW-1 sociaal
cultureel werker 1 10-23
SCW-2 sociaal
cultureel werker 2 *** 18-30
SCW-3 sociaal
cultureel werker 3 23-36
SCW-4 sociaal
cultureel werker 4 29-43*
VA uitvoerende functie
A 00-00 00-00 18-27
VB uitvoerende functie
B 00-00 00-00 28-36*
VC uitvoerende functie
C 29-38* 31-40* 34-43*
Leidinggevend/ coördinerende functies L-1 Leidinggevend
functionaris 1 21-31
L-2 Leidinggevend
functionaris 2 26-36
L-3 Leidinggevend
functionaris 3 30-40*
L-4 Leidinggevend
functionaris 4 35-45*
L-5 Leidinggevend
functionaris 5 39-49*
94
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Functie Opleidingsniveaus
geen U V W X Y Z
XXX Xxxxxxxxxx/ coördinator kleine instelling of coördinator
van 2-4 werknemers 29-38* 31-40* 34-43* XXX X directeur/
coördinator grote instelling of coördinator van 5 of meer
werknemers 37-46* 40-49*
1. De met * gemerkte salarisschalen gaan – tot het in het schema genoemde schaalmaximum – per periodieke verhoging met 2 volgnummers omhoog.
2. De in het schema onderstreepte salarisschalen worden toegepast indien de werknemer over het bij de functie behorende voorkeursopleidingsniveau beschikt.
3. De nummers van de in het schema vermelde salarisschalen corresponderen met de volgnummers van de tabellen van salarisbedragen (zie Uitvoeringsregeling A I).
4. ** = Voor de werknemer die de functie SCW-0 uitoefent geldt de verplichting tot het verkrijgen van ten minste het X-opleidingsniveau. Zie verder bij de des- betreffende functieomschrijving.
5. *** = Met een (kandidaat)werknemer die in het bezit is van het X-opleidingsniveau kan eveneens een arbeidsovereenkomst worden aangegaan voor de functie SCW-2, doch in dat geval wordt – nadat inpassing in de bij deze functie behorende salarisschaal heeft plaatsgevonden – hierop een vermindering toegepast met drie volgnummers. Deze vermindering met drie volgnummers blijft gelden zolang de werknemer niet heeft voldaan aan de in de volgende zin ver- melde verplichting. Voorts geldt dan voor de werknemer de verplichting tot het verkrijgen van het Y-opleidingsniveau.
Zie verder bij de desbetreffende functieomschrijving.
Artikel 14
Sociaal cultureel werker met een coördinerende taak
1. a. Door de werkgever kan aan de sociaal cultureel werker 1, 2 of 3, naast in de algemene functiekarakteristiek omschreven (uitvoe- rende) taken, tevens schriftelijk een coördinerende taak worden opgedragen.
b. Onder coördinerende taak als sub a bedoeld wordt in het kader van dit artikel verstaan de (inhoudelijke) afstemming van de
95
werkzaamheden van één of meer andere sociaal cultureel werkers 1, 2 of 3 binnen (het desbetreffende onderdeel van) de instelling.
2. Door de werkgever kan een schriftelijke opdracht als in lid 1 sub a bedoeld alleen worden verstrekt, indien binnen (het desbetreffende onderdeel van) de instelling ten minste één leidinggevend functiona- ris als omschreven in artikel 6 werkzaam is.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan de werkgever ook een schriftelijke opdracht als in lid 1 sub a bedoeld verstrekken, indien binnen (het desbetreffende onderdeel van) de instelling uitsluitend geen leidinggevend functionaris werkzaam is wegens het niet be- schikken over ten minste één fulltime arbeidsplaats als in artikel 8 lid 2 bedoeld.
4. a. De sociaal cultureel werker 1, 2 of 3 aan wie door de werkgever een schriftelijke opdracht als in lid 1 sub a bedoeld is verstrekt, heeft aanspraak op verhoging van de salariëring met één extra volgnummer.
b. Door de toekenning van het sub a bedoelde extra volgnummer kan het maximum van de van toepassing zijnde salarisschaal worden overschreden.
Artikel 15
Sociaal cultureel werker op éénpersoonspost
1. De sociaal cultureel werker 1, 2 of 3, die binnen de instelling of een zelfstandig functionerend onderdeel daarvan als enige agogische functionaris werkzaam is, aan wie uit dien hoofde naast de uitvoe- rende taak door de werkgever tevens de verrichting is opgedragen van enkele taken die anders zouden toekomen aan een leidinggevend functionaris als omschreven in artikel 6 of de directeur van de instel- ling, heeft aanspraak op verhoging van de salariëring met één extra volgnummer.
2. Door de toekenning van het in lid 1 bedoelde extra volgnummer kan het maximum van de van toepassing zijnde salarisschaal worden overschreden.
Artikel 16
Sociaal cultureel werker met bijzondere deskundigheid
1. De werkgever kan ten aanzien van een sociaal cultureel werker 2 of 3, die naar het oordeel van de werkgever in de uitvoering van zijn werkzaamheden blijk geeft van een hoog deskundigheidsniveau, overgaan tot toekenning van één extra volgnummer.
96
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
2. Door de toekenning van het in lid 1 bedoelde extra volgnummer kan het maximum van de van toepassing zijnde salarisschaal worden overschreden.
Artikel 17
Leidinggevend functionaris met verzwarende taken
Indien naar het oordeel van de werkgever voor de leidinggevend func- tionaris als omschreven in artikel 6 sprake is van verzwarende omstan- digheden in de uitoefening van de functie, zulks als gevolg van aan deze extra gedelegeerde verantwoordelijkheden met betrekking tot financiën en/of personeel en/of externe relaties en/of beleid, kan de werkgever de desbetreffende leidinggevend functionaris één functie hoger inschalen dan de functie waarop deze aanspraak heeft op grond van het aantal werknemers, als bedoeld in artikel 8 lid 2, waaraan leiding wordt gege- ven.
Artikel 18
Salarisschalen wetenschappelijke en directiefuncties in schema
Functie | Salarisschaal | |
Wetenschap- | ||
pelijke | ||
functies | ||
WA | Wetenschappelijk | 30-46* |
functionaris A | ||
WB | Wetenschappelijk | 40-56* |
functionaris B | ||
Directie- | ||
functies | ||
D-1 | Directeur 1 | 26-36 |
D-2 | Directeur 2 | 30-46* |
D-3 | Directeur 3 | 40-56* |
D-4 | Directeur 4 | 50-66* |
D-5 | Directeur 5 | 60-72* |
1. De met * gemerkte schalen gaan – tot het in het schema genoemde schaal- maximum – per periodieke verhoging met 2 volgnummers omhoog.
97
2. De nummers van de in het schema vermelde salarisschalen corresponderen met de volgnummers van de tabellen van salarisbedragen (zie Uitvoeringsregeling A I).
HOOFDSTUK IV
INPASSINGSREGEL
Artikel 19
De algemene bepalingen zoals vervat in Uitvoeringsregeling A I zijn met inachtneming van het gestelde in artikel 20 van toepassing op deze salarisregeling.
Artikel 20
Inpassing bij behalen hoger opleidingsniveau
1. Voor een aantal functies in de salarisregeling zijn twee of meer sala- risschalen toepasbaar, afhankelijk van het opleidingsniveau van de werknemer.
2. Indien de werknemer door het behalen van een diploma aanspraak verkrijgt op toepassing van een salarisschaal behorend bij een hoger opleidingsniveau, vindt inpassing in die hogere salarisschaal plaats. Deze inpassing geschiedt met ingang van de maand volgend op die waarin het diploma is behaald.
3. Indien het aanvangen met of voortzetten van een studie aanspraak geeft op toekenning van een hoger opleidingsniveau, geschiedt de inpassing in de hogere salarisschaal met ingang van de maand waarin het studiejaar begint.
4. De inpassing als bedoeld in de voorgaande leden geeft ten minste recht op één periodieke verhoging.
98
Welzijn 2002
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Uitvoeringsregeling A IIa
Salarisregeling Zelfstandige Peuterspeelzalen
HOOFDSTUK I
WERKINGSSFEER
Artikel 1
1. Deze salarisregeling is van toepassing op de werkgever die een instelling voor peuterspeelzaalwerk als omschreven in artikel 2, onderdeel A.3, van de CAO instandhoudt.
Het betreft in het kader van deze salarisregeling instellingen voor zogenaamd niet-ingebouwd peuterwerk, waaronder wordt verstaan: instellingen die zich uitsluitend bezig houden met peuterwerk en waarbij geen andere sociaal cultureel werkactiviteiten worden uitge- oefend.
2. Deze salarisregeling is niet van toepassing op de werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de salarisregeling Sociaal Cultureel Werk (Uitvoeringsregeling A II);
HOOFDSTUK II
FUNCTIEOMSCHRIJVING, OPLEIDINGSNIVEAU EN SALARISSCHAAL PEUTERSPEELZAALLEIDSTER
Artikel 2
Functieomschrijving
Peuterspeelzaalleid(st)er: Is uitsluitend dan wel in hoofdzaak belast met het verrichten van (een deel van) de navolgende taken:
– het aanbieden en begeleiden van op de leeftijd en capaciteiten van de kinderen afgestemde activiteiten, gericht op het verstrekken van speelmogelijkheden en/of mogelijkheden tot aanvullende ontwikke- ling;
– het geven van de benodigde verzorging aan de kinderen;
– het zorgdragen voor het scheppen van een sfeer waarin de kinderen zich veilig voelen en worden gestimuleerd zich verder te ontwikke- len;
99