Contract
<.. image(Document Cover Page. Document Number: 5553/23. Subject Codes: EF 15 ECOFIN 58 DELACT 10. Heading: BEGELEIDENDE NOTA. Originator: de secretaris-generaal van de Europese Commissie, ondertekend door xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXX, directeur. Recipient: xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXXXX, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie. Subject: GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE van 20.1.2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/63 wat betreft de methode voor de berekening van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva. Commission Document Number: C(2023) 399 final. Preceeding Document Number: Not Set. Location: Brussel. Date: 20 januari 2023. Interinstitutional Files: Not Set. Institutional Framework: Raad van de Europese Unie. Language: NL. Distribution Code: PUBLIC. GUID: 5490092618338548904_0) removed ..>
Raad van de Europese Unie
Brussel, 20 januari 2023 (OR. en)
5553/23
EF 15
ECOFIN 58
DELACT 10
BEGELEIDENDE NOTA
van: de secretaris-generaal van de Europese Commissie, ondertekend door xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXX, directeur
ingekomen: 20 januari 2023
aan: xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXXXX, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie
nr. Comdoc.: C(2023) 399 final
Betreft: GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE
van 20.1.2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/63 wat betreft de methode voor de berekening van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva
Hierbij gaat voor de delegaties document C(2023) 399 final.
Bijlage: C(2023) 399 final
5553/23 hb
ECOFIN.1.B NL
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 20.1.2023
C(2023) 399 final
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE
van 20.1.2023
tot wijziging van Verordening (EU) 2015/63 wat betreft de methode voor de berekening van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva
TOELICHTING
1. ACHTERGROND VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING
Op grond van artikel 100 van Richtlijn 2014/59/EU1 zijn de lidstaten verplicht een of meer financieringsregelingen (“afwikkelingsfondsen”) op te zetten met het oog op een doeltreffende toepassing door de afwikkelingsautoriteiten van de afwikkelingsinstrumenten en
-bevoegdheden.
Overeenkomstig artikel 102 van Richtlijn 2014/59/EU moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de beschikbare financiële middelen van de afwikkelingsfondsen uiterlijk eind 2024 ten minste gelijk zijn aan 1 % van het bedrag aan de gedekte deposito’s van alle instellingen waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend.
In artikel 103, leden 1 en 2, van Richtlijn 2014/59/EU is bepaald dat, om het jaarlijkse streefbedrag te bereiken, van de instellingen die onder het toepassingsgebied vallen jaarlijkse bijdragen worden geïnd die worden gebaseerd op het bedrag van de passiva minus gedekte deposito’s van elke instelling.
Op basis van artikel 103, lid 7, xxx Xxxxxxxxx 2014/59/EU in samenhang met artikel 115 van diezelfde richtlijn, heeft de Commissie Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van 21 oktober 2014 wat betreft de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen2 vastgesteld.
In artikel 5, leden 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/633 is bepaald dat voor de berekening van de totale passiva de waarde van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva moet worden berekend in overeenstemming met de artikelen 429, 429 bis en 429 ter van Verordening (EU) nr. 575/20134 (Verordening Kapitaalvereisten, VKV). De bedoeling van artikel 5, leden 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 is de boekwaarde van derivaten (die niet geharmoniseerd is, aangezien niet alle instellingen de IFRS/IAS- standaarden toepassen) te vervangen door hun marktwaarde. Dit moet zorgen voor een geharmoniseerde behandeling van derivaten bij de berekening van de jaarlijkse bijdragen van de instellingen en een gelijke behandeling voor alle instellingen.
Volgens de artikelen 429, 429 bis en 429 ter van de VKV in de versie van 2015 moesten de instellingen de blootstellingswaarde van hun derivaten bepalen aan de hand van een op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode, de zogenoemde methode van de actuele
1 Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
2 Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 44).
3 Als gewijzigd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1434 van de Commissie van 14 december 2015 tot correctie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB L 233 van 30.8.2016, blz. 1).
4 Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, als gewijzigd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 37).
blootstelling, op grond van een verwijzing naar artikel 274 van de VKV in verband met de berekening van de hefboomratio.
Na 2015 is de blootstellingsmethode van de hefboomratio gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876 van 20 mei 20195, waardoor de VKV werd gewijzigd. Op grond van artikel 1, punt 117, van Verordening (EU) 2019/876 werden met name de artikelen 429, 429 bis en 429 ter van de VKV vervangen door de nieuwe artikelen 429 tot en met 429 octies van de VKV. Ten gevolge van die wijziging is de standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR) in de plaats gekomen van de vorige methode (de methode van de actuele blootstelling) voor de berekening van de waarde van derivaten, met ingang van de vooraf te betalen bijdragen voor 20236.
Door de materiële wijzigingen die door de nieuwe standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico zijn aangebracht in de berekening van de uit derivatencontracten voortvloeiende passiva kan deze methode praktisch onmogelijk worden toegepast (de methode van de actuele blootstelling is immers opgeheven) voor de toepassing van de gedelegeerde verordening, tenzij aanzienlijke variaties van de methode worden ingevoerd. Dit komt omdat over het geheel genomen de nieuwe, door de VKV voorgeschreven methode niet geschikt is voor de doeleinden van de gedelegeerde verordening, aangezien de formules van die methode eerder zijn opgesteld voor activa dan voor passiva. De toepassing van die formules zou met name tot een vertekening leiden in de berekening van de uit derivatencontracten voortvloeiende passiva, wat voor de ene instelling grotere gevolgen zou hebben dan voor de andere.
De eenvoudigste en doeltreffendste oplossing voor het feit dat de nieuwe standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico bij de berekening van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva niet kan worden toegepast zou een wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 zijn, waarbij de vorige methode zoals bepaald in de artikelen 429, 429 bis en 429 ter van de VKV in de versie van 2015 opnieuw in de gedelegeerde verordening wordt ingevoerd voor de berekening van de derivaten.
Wijzigingen van de huidige bepalingen:
– Aangezien de vorige methode rechtstreeks in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt opgenomen, is het van essentieel belang dat de term “uit derivatencontracten voortvloeiende passiva” in de gedelegeerde verordening zelf wordt omschreven. Daarom wordt de definitie van deze term aan artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 toegevoegd.
– Wat betreft de methode voor de berekening van het bedrag van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva, verwijst artikel 5, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 momenteel naar de artikelen 429, 429 bis en 429 ter van de VKV, zoals later gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876. Aangezien de standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico bij de berekening van het bedrag van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva praktisch
5 Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).
6 Op grond van artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) 2019/876 is die verordening van toepassing met ingang van 28 juni 2021, met gevolgen voor de jaarrekening van 2021, die op grond van artikel 14, lid 1, van de gedelegeerde verordening in 2023 door de instellingen aan de afwikkelingsautoriteiten moet worden verstrekt.
onmogelijk kan worden toegepast, wordt de vorige methode als de artikelen 5 bis tot en met 5 sexies in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 opgenomen. Artikel 5, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt dienovereenkomstig gewijzigd om naar deze nieuwe artikelen te verwijzen.
– Om de methode van de actuele blootstelling opnieuw in te voeren, onder de benaming vereenvoudigde blootstellingsmethode, wordt de tekst van de artikelen 429 quater, 274, 275, 295 en 298 van de VKV (die overeenkomen met de vroegere artikelen 429, 429 bis en 429 ter van de VKV en de andere artikelen waarnaar zij verwijzen in de versie van de VKV van 2015) in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 ingevoegd als de artikelen 5 bis tot en met 5 sexies.
– Gezien de tijd die nodig is voordat de wijzigingen in de wetgeving in werking treden, verdient het aanbeveling dat de wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 de afwikkelingsautoriteiten in staat stellen in 2023 af te wijken van de verplichting van artikel 13, lid 1, van de Gedelegeerde Verordening om de instellingen uiterlijk op 1 mei in kennis te stellen van de besluiten inzake bijdragen, en hun toe te staan de instellingen uiterlijk op 31 mei 2023 van die besluiten in kennis te stellen. Evenzo moet worden voorzien in een afwijking van de verplichting van artikel 14, lid 4, van de gedelegeerde verordening voor instellingen om de afwikkelingsautoriteiten uiterlijk op 31 januari informatie te verstrekken, en moet hun in plaats daarvan worden toegestaan uiterlijk op 28 februari 2023 informatie te verstrekken.
– Op grond van artikel 14, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 zijn instellingen verplicht de afwikkelingsautoriteiten uiterlijk op 31 januari van elk jaar (in 2023 uiterlijk op 28 februari) de voor de berekening van de bijdragen relevante informatie te verstrekken. De afwikkelingsautoriteiten moeten ruim op voorhand instructies geven voor de verzameling van de gegevens. Wat betreft de bijdrageperiode van 2023 verdient het aanbeveling deze verordening met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2022 van toepassing te laten zijn, zodat de instructies van de afwikkelingsautoriteiten aan de instellingen over de uiterlijk op 28 februari 2023 te verstrekken gegevens onder de voorgestelde wijzigingen vallen.
2. RAADPLEGING VOORAFGAAND AAN DE AANNEMING VAN DE HANDELING
Om deze verordening op te stellen heeft de Commissie rekening gehouden met Richtlijn 2014/59/EU en met name de artikelen 100, 102 en 103, waarin de verplichting voor de lidstaten is neergelegd om een of meer financieringsregelingen op te zetten en vooraf te betalen bijdragen te innen om uiterlijk eind 2024 het streefniveau te bereiken, en met Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft.
Ter voorbereiding van deze verordening heeft de Commissie deskundigen geraadpleegd op de vergadering van haar deskundigengroep banken, betalingen en verzekeringen op 25 oktober 2022. De rol van deze deskundigengroep is onder meer om de Commissie advies en expertise ter beschikking te stellen wat betreft de voorbereiding van gedelegeerde handelingen. De deskundigengroep bestaat uit aangesloten en waarnemende deskundigen die door het Europees Parlement, de lidstaten, de ECB en de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (Single Resolution Board, afgekort SRB) zijn aangewezen. De Commissie heeft vóór, tijdens en kort na de vergadering de standpunten van de leden en waarnemers van de
deskundigengroep ingewonnen en ermee rekening gehouden bij het opstellen van deze verordening.
Voorts heeft de Commissie bij de SRB technische informatie ingewonnen over de toepassing van de vorige en de huidige methoden voor de berekening van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva die voortvloeien uit de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63.
Er wordt geen effectbeoordeling uitgevoerd omdat de voorgestelde wijzigingen geen significante economische gevolgen hebben, aangezien daarmee enkel de toepassing wordt verlengd van een methode die tot nu toe wordt gebruikt. Om dezelfde reden is de Commissie van oordeel dat er over de wijzigingen geen openbare raadpleging hoeft te worden gehouden.
3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING
Artikel 1 van deze verordening voorziet in de noodzakelijke wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie om de vroegere methode voor de berekening van de waarde van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva opnieuw in te voeren.
Bij artikel 1, punt 1, van deze verordening wordt de definitie van “uit derivatencontracten voortvloeiende passiva” toegevoegd aan artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie.
Bij artikel 1, punt 2, van deze verordening wordt artikel 5, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie gewijzigd om de vorige methode opnieuw in te voeren in de voorgestelde artikelen 5 bis tot en met 5 sexies van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie.
Bij artikel 1, punt 3, van deze verordening worden de artikelen 5 bis tot en met 5 sexies ingevoegd.
Bij artikel 1, punt 4, van deze verordening worden aan artikel 20 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie twee leden toegevoegd, waarbij overgangsbepalingen voor 2023 worden vastgesteld opdat de afwikkelingsautoriteiten de instellingen uiterlijk op 31 mei 2023 in kennis kunnen stellen van besluit tot vaststelling van de jaarlijkse bijdrage, en de instellingen de afwikkelingsautoriteiten uiterlijk op 28 februari 2023 informatie kunnen verstrekken.
In artikel 2 van deze verordening wordt bepaald dat de verordening met terugwerkende kracht van toepassing is met ingang van 1 oktober 2022.
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE van 20.1.2023
tot wijziging van Verordening (EU) 2015/63 wat betreft de methode voor de berekening van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad, en met name artikel 103, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 vormen uit derivatencontracten voortvloeiende passiva een component van de berekening van de jaarlijkse bijdragen die de instellingen aan de afwikkelingsfinancieringsregelingen moeten betalen. Met name wordt het op kwartaalbasis berekende jaarlijkse gemiddelde bedrag van de in lid 1 van dat artikel bedoelde passiva die uit derivatencontracten voortvloeien, gewaardeerd in overeenstemming met de artikelen 429, 429 bis en 429 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad.
(2) Vóór de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad waren de instellingen door een verwijzing naar artikel 274 van Verordening (EU) nr. 575/2013 met betrekking tot de berekening van de hefboomratio op grond van de artikelen 429, 429 bis en 429 ter van die verordening verplicht de blootstellingswaarde van hun derivaten te berekenen aan de hand van een op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode (de methode van de actuele blootstelling of Current Exposure Method, afgekort “CEM”).
(3) Verordening (EU) nr. 575/2013 werd bij Verordening (EU) 2019/876 gewijzigd. Met name de artikelen 429, 429 bis en 429 ter werden vervangen door de nieuwe artikelen 429 tot en met 429 octies. Met die wijziging werd, onder meer, in artikel 429 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de instellingen de verplichting ingevoerd de blootstellingswaarde van derivatencontracten te berekenen volgens de op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode, de zogenoemde standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR), die in de plaats kwam van de methode van de actuele blootstelling, met ingang van de vooraf te betalen bijdragen voor de periode vanaf 2023.
(4) De standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico kan onmogelijk worden toegepast voor de waardering van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva indien die waardering moet worden toegepast in het kader van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63. Door die methode toe te passen zou de berekening van uit
derivatencontracten voortvloeiende passiva worden vertekend, wat voor de ene instelling grotere gevolgen zou hebben dan voor de andere. In de eerste plaats is dit te wijten aan bepaalde formules waarin een vloer van nul moet worden toegepast, wat voor de instellingen uiteenlopende gevolgen heeft naargelang zij al dan niet de IFRS (International Financial Reporting Standards) toepassen en ten tweede aan technische problemen en onzekerheden bij de toepassing van formules voor de berekening van de potentiële toekomstige blootstelling. Daarom is het nodig dat de instellingen voor de waardering van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva de methode van de actuele blootstelling kunnen gebruiken en dat die methode, die vroeger in Verordening (EU) nr. 575/2013 was neergelegd, in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt opgenomen.
(5) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(6) De afwikkelingsautoriteiten moeten meer tijd krijgen om hun besluiten inzake bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen in overeenstemming met de gewijzigde voorschriften vast te stellen en mee te delen. Daarom moet worden voorzien in een overgangsregeling voor het jaar 2023 waarbij de uiterste termijnen voor die mededeling worden verlengd.
(7) Aangezien de afwikkelingsautoriteiten de gewijzigde vereisten moeten toepassen om zo snel mogelijk de bijdragen voor 2023 te berekenen en te innen, moet ervoor worden gezorgd dat deze verordening in werking treedt op de dag na die van de bekendmaking ervan.
(8) Overeenkomstig artikel 14, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 moeten de instellingen de afwikkelingsautoriteiten uiterlijk op 31 januari van elk jaar de voor de berekening van de bijdragen relevante informatie verstrekken. Het is noodzakelijk de instellingen bij wijze van overgangsregeling in 2023 een maand extra de tijd te geven om die informatie te verstrekken.
(9) Ook moeten de afwikkelingsautoriteiten ruim voor de uiterste termijn voor 2023 de instellingen instructies kunnen geven om die informatie te verstrekken in overeenstemming met de wijzigingen, om te voorkomen dat rechtsonzekerheid ontstaat over de methode voor de waardering van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva die in 2023 moet worden toegepast. Voor de continuïteit van de berekeningsmethode gedurende de bijdrageperioden en om de afwikkelingsautoriteiten in staat te stellen vanaf 1 oktober 2022 instructie te geven over het verstrekken van die informatie in overeenstemming is met deze verordening, moet deze verordening met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van die datum,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt als volgt gewijzigd:
(1) Aan artikel 3 wordt het volgende punt 30 toegevoegd:
“30. “uit derivatencontracten voortvloeiende passiva”: hetzij de individuele passiva die uit een derivatencontract voortvloeien of, in voorkomend geval, de passiva die voortvloeien uit een netting set van derivatencontracten als opgenomen in de lijst in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013.”.
(2) In artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:
“3. Voor de toepassing van deze afdeling wordt het op kwartaalbasis berekende jaarlijkse gemiddelde bedrag van de in lid 1 bedoelde passiva die voortvloeien uit derivatencontracten als opgenomen in de lijst in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013, waaronder die buiten de balanstelling, gewaardeerd in overeenstemming met de artikelen 5 bis tot en met 5 sexies van deze verordening.
De waarde die wordt toegerekend aan uit derivatencontracten voortvloeiende passiva mag echter niet minder bedragen dan 75 % van de waarde van dezelfde passiva welke resulteert uit de toepassing van de boekhoudkundige voorschriften die met het oog op de financiële verslaglegging op de betrokken instelling van toepassing zijn.
Indien er op grond van de nationale standaarden voor jaarrekeningen die op een instelling van toepassing zijn, voor bepaalde derivaten geen boekwaarde van de blootstelling voorhanden is omdat deze derivateninstrumenten buiten de balans worden aangehouden, rapporteert de instelling aan de afwikkelingsautoriteit de som van de reële waarden van de derivaten in kwestie, indien de som negatief is, als de vervangingskosten en telt zij die derivaten op bij de boekwaarde van de posten binnen de balanstelling.”.
(3) De volgende artikelen 5 bis tot en met 5 sexies worden ingevoegd:
“Artikel 5 bis
Blootstellingswaarde van derivaten
1. Instellingen bepalen de blootstellingswaarde van de in de lijst in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen derivatencontracten, waaronder die buiten de balanstelling, overeenkomstig de in artikel 5 ter beschreven op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode.
Bij het bepalen van de blootstellingswaarde mogen instellingen overeenkomstig artikel 5 quinquies rekening houden met de gevolgen van schuldvernieuwingscontracten en andere verrekeningsovereenkomsten. Productoverschrijdende verrekening is niet van toepassing. Instellingen kunnen echter verrekening toepassen binnen om het even welke in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen productcategorie wanneer zij onderworpen zijn aan een overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening.
2. Indien het bedrag van de passiva op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaggeving wordt verminderd door de verstrekking van zekerheden met betrekking tot derivatencontracten, maken instellingen die vermindering ongedaan.
3. Voor de toepassing van lid 1 mogen instellingen de in contanten aan de tegenpartij betaalde variatiemarge aftrekken van het gedeelte van de blootstellingswaarde dat de actuele vervangingswaarde omvat voor zover de variatiemarge op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging niet reeds als een vermindering van de blootstellingswaarde is opgenomen en indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
(a) bij transacties die niet zijn gecleard via een gekwalificeerde centrale tegenpartij als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 88, van Verordening (EU) nr. 575/2013, worden de aan de ontvangende tegenpartij gegeven contanten niet gescheiden;
(b) de variatiemarge wordt dagelijks berekend en uitgewisseld op basis van de waardering tegen marktwaarde van de derivatenposities;
(c) de valuta van de in contanten gegeven variatiemarge is dezelfde als de afwikkelingsvaluta van het derivatencontract;
(d) de uitgewisselde variatiemarge is het volledige bedrag dat nodig is om de tegen de marktwaarde gewaardeerde blootstelling van het derivaat volledig op te heffen, afhankelijk van de drempel en de minimumbedragen van de overdracht die voor de instelling gelden;
(e) het derivatencontract en de variatiemarge tussen de instelling en de tegenpartij bij dat contract vallen onder één enkele verrekeningsovereenkomst die de instelling overeenkomstig artikel 5 quinquies als risicoverminderend mag behandelen.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt c), geldt dat, wanneer het derivatencontract onder een gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst valt, onder de afwikkelingsvaluta elke afwikkelingsvaluta wordt verstaan die in het derivatencontract of de toepasselijke gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst is gespecificeerd.
Wanneer een instelling op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaggeving de in contanten van de tegenpartij ontvangen variatiemarge als een te betalen passief opneemt, mag zij dat passief van de blootstellingsmaatstaf uitsluiten, mits aan de in de punten a) tot en met e) gestelde voorwaarden is voldaan.
4. Voor de toepassing van lid 3 geldt het volgende:
(a) de aftrek van de betaalde variatiemarge beperkt zich tot het gedeelte van de blootstellingswaarde dat de negatieve actuele vervangingswaarde omvat;
(b) een instelling gebruikt de in contanten betaalde variatiemarge niet om de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico te verminderen, en evenmin voor de toepassing van artikel 5 sexies, lid 1, punt b), ii).
5. In afwijking van lid 1 mogen de instellingen de in artikel 5 quater beschreven vereenvoudigde blootstellingsmethode gebruiken voor het bepalen van de blootstellingswaarde van de in de punten 1 en 2 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen derivatencontracten, mits de omvang van de derivatenactiviteiten binnen en buiten de balanstelling van die instellingen voldoet aan de voorwaarden van artikel 273 bis, lid 2, van die verordening.
Instellingen die de vereenvoudigde blootstellingsmethode toepassen, mogen de blootstellingsmaatstaf niet met de in contanten ontvangen variatiemarge verminderen.
Artikel 5 ter
Op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde mathode
1. De actuele vervangingswaarde van uit derivatencontracten voortvloeiende passiva op het niveau van de netting set is de absolute waarde van de nettomarktwaarde van die contracten binnen de netting, inclusief aangehouden of gestorte zekerheden, waarbij bij de berekening van de nettomarktwaarde positieve en negatieve marktwaarden worden verrekend. Daarom moet een individuele derivatentransactie door de instellingen worden behandeld alsof deze haar eigen netting set is.
2. Om de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico te bepalen, vermenigvuldigen de instellingen, naar gelang van het geval, de notionele bedragen
of de onderliggende waarden met de percentages in tabel 1, waarbij zij het volgende in acht nemen:
(a) derivatencontracten die niet tot een van de vijf in tabel 1 vermelde categorieën behoren, worden behandeld als contracten die betrekking hebben op andere grondstoffen dan edele metalen;
(b) voor derivatencontracten met meervoudige uitwisseling van hoofdsommen worden de percentages vermenigvuldigd met het aantal resterende betalingen dat overeenkomstig het contract nog moet worden verricht;
(c) voor derivatencontracten die gestructureerd zijn om na gespecificeerde betalingsdata de uitstaande risicoblootstelling af te wikkelen en waarvan de voorwaarden zodanig herzien worden dat de marktwaarde van het derivatencontract op die gespecificeerde data gelijk is aan nul, is de resterende looptijd gelijk aan de resterende tijd tot de volgende herzieningsdatum; in het geval van rentecontracten die aan die criteria voldoen en een resterende looptijd van meer dan één jaar hebben, mag het percentage niet lager zijn dan 0,5 %.
Tabel 1
Resterende looptijd | Rentecontracten | Contracten die betrekking hebben op wisselkoersen of goud | Contracten die betrekking hebben op aandelen | Contracten die betrekking hebben op andere edele metalen dan goud | Contracten die betrekking hebben op andere grondstoffen dan edele metalen |
1 jaar of korter | 0 % | 1 % | 6 % | 7 % | 10 % |
Langer dan 1 jaar, niet langer dan 5 jaar | 0,5 % | 5 % | 8 % | 7 % | 12 % |
Langer dan 5 jaar | 1,5 % | 7,5 % | 10 % | 8 % | 15 % |
3. De blootstellingswaarde is gelijk aan de som van de actuele vervangingswaarde en het potentiële toekomstige kredietrisico.
Artikel 5 quater
Vereenvoudigde blootstellingsmethode
1. Volgens de vereenvoudigde blootstellingsmethode bepalen de instellingen de blootstellingswaarde door het notionele bedrag van elk instrument te vermenigvuldigen met de percentages in tabel 2.
Tabel 2
Oorspronkelijke looptijd | Rentecontracten | Contracten die betrekking hebben op wisselkoersen of goud |
1 jaar of korter | 0,5 % | 2 % |
Langer dan 1 jaar, niet langer dan 2 jaar | 1 % | 5 % |
Verhoging voor ieder jaar extra | 1 % | 3 % |
2. Wanneer de instellingen de blootstellingswaarde van rentecontracten berekenen, mogen zij de oorspronkelijke looptijd of de resterende looptijd gebruiken.
Artikel 5 quinquies
Inaanmerkingneming van contractuele verrekening als risicoverminderend
De instellingen kunnen alleen de volgende soorten overeenkomsten inzake contractuele verrekening behandelen als risicoverminderend overeenkomstig artikel 5 sexies, indien de verrekeningsovereenkomst overeenkomstig artikel 296 van Verordening (EU) nr. 575/2013 door de bevoegde autoriteiten in aanmerking is genomen en indien de instelling voldoet aan de in artikel 297 van die verordening beschreven vereisten:
(a) bilaterale schuldvernieuwingscontracten tussen een instelling en haar tegenpartij op grond waarvan wederzijdse vorderingen en verplichtingen automatisch worden samengevoegd zodat de schuldvernieuwing, telkens wanneer schuldvernieuwing van toepassing is, leidt tot de vaststelling van één nettobedrag, waardoor één nieuw contract ontstaat dat bindend is voor de partijen en in de plaats treedt van alle vroegere contracten en van alle uit die contracten voortvloeiende verplichtingen tussen partijen;
(b) andere bilaterale overeenkomsten tussen een instelling en haar tegenpartij.
Artikel 5 sexies
Impact van de inaanmerkingneming van verrekening als risicoverminderend
1. De instellingen behandelen overeenkomsten inzake contractuele verrekening als volgt:
(a) in geval van schuldvernieuwingscontracten mogen instellingen in plaats van de betrokken brutobedragen de bij die contracten vastgestelde nettobedragen wegen;
Bij de toepassing van artikel 5 ter mogen instellingen rekening houden met het schuldvernieuwingscontract bij het bepalen van:
de in artikel 5 ter, lid 1, bedoelde actuele vervangingswaarde;
de in artikel 5 ter, lid 2, bedoelde notionele hoofdsommen of onderliggende waarden.
Wanneer instellingen de vereenvoudigde blootstellingsmethode toepassen en het in artikel 5 quater, lid 1, bedoelde notionele bedrag bepalen, mogen zij rekening houden met het schuldvernieuwingscontract om de notionele hoofdsom te berekenen. In dergelijke gevallen passen instellingen de percentages van tabel 2 toe.
(b) In het geval van andere verrekeningsovereenkomsten passen instellingen artikel 5 ter als volgt toe:
i) de in artikel 5 ter, lid 1, bedoelde actuele vervangingswaarde voor contracten die onder een verrekeningsovereenkomst vallen, wordt verkregen door de feitelijke hypothetische nettovervangingswaarde die uit de overeenkomst resulteert in aanmerking te nemen; indien de verrekening ertoe leidt dat de instelling die de nettovervangingswaarde berekent, een nettovordering heeft, wordt de actuele vervangingswaarde op nul gesteld;
ii) het bedrag van de in artikel 5 ter, lid 2, bedoelde potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico wordt voor alle in een verrekeningsovereenkomst opgenomen contracten verlaagd overeenkomstig de onderstaande formule:
PCEred = 0,4 ∙ PCEgross + 0,6 ∙ NGR ∙ PCEgross
waarbij:
PCEred = het verlaagde bedrag van het potentiële toekomstige kredietrisico van alle contracten met een bepaalde tegenpartij die in een rechtsgeldige bilaterale verrekeningsovereenkomst zijn opgenomen;
PCEgross = de som van de bedragen van de potentiële blootstellingen aan het toekomstige kredietrisico van alle contracten met een bepaalde tegenpartij die in een rechtsgeldige bilaterale verrekeningsovereenkomst zijn opgenomen en worden berekend door de notionele hoofdsommen ervan te vermenigvuldigen met de in tabel 1 vermelde percentages;
NGR = de netto/bruto-ratio berekend als het quotiënt van de nettovervangingswaarde van alle contracten die zijn opgenomen in een rechtsgeldige bilaterale verrekeningsovereenkomst met een bepaalde tegenpartij (teller), en de brutovervangingswaarde van alle contracten die zijn opgenomen in een rechtsgeldige bilaterale verrekeningsovereenkomst met die tegenpartij (noemer).
2. Bij de berekening van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico volgens de in lid 1, punt b), ii), vervatte formule mogen instellingen in de verrekeningsovereenkomst opgenomen perfect matchende derivatencontracten behandelen als één enkel contract waarvan de notionele hoofdsom gelijk is aan de netto- opbrengsten.
Bij de toepassing van artikel 5 quater, lid 1, mogen instellingen de in de verrekeningsovereenkomst opgenomen perfect matchende derivatencontracten behandelen als één enkel contract waarvan de notionele hoofdsom gelijk is aan de netto- opbrengsten; de notionele hoofdsommen worden vermenigvuldigd met de in artikel 5 quater, tabel 2, bepaalde percentages.
Voor de toepassing van dit lid wordt onder perfect matchende derivatencontracten verstaan valutatermijncontracten of soortgelijke contracten waarvan de notionele hoofdsom gelijk is aan de kasstromen, indien de kasstromen op dezelfde datum vervallen en geheel in dezelfde valuta luiden.
3. Voor alle overige in een verrekeningsovereenkomst opgenomen derivatencontracten mogen de instellingen de toepasselijke percentages verminderen zoals aangegeven in tabel 3.
Tabel 3
Oorspronkelijke looptijd | Rentecontracten | Valutacontracten |
1 jaar of korter | 0,35 % | 1,50 % |
Xxxxxx dan 1 jaar maar niet langer dan 2 jaar | 0,75 % | 3,75 % |
Verhoging voor ieder jaar extra | 0,75 % | 2,25 % |
4. Bij rentecontracten mogen instellingen kiezen voor de oorspronkelijke looptijd of
voor de resterende looptijd.”.
(4) Aan artikel 20 worden de volgende leden 6 en 7 toegevoegd:
“6. In afwijking van artikel 13, lid 1, stellen de afwikkelingsautoriteiten in de bijdrageperiode voor 2023 elke in artikel 2 bedoelde instelling uiterlijk op 31 mei 2023 in kennis van hun besluit tot vaststelling van de door elke instelling te betalen bijdrage.
7. Wat de in 2023 aan de afwikkelingsautoriteit te verstrekken informatie betreft, wordt, in afwijking van artikel 14, lid 4, de in die bepaling bedoelde informatie uiterlijk op 28 februari 2023 verstrekt.”.
Artikel 2
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2022.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20.1.2023
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxxxx XXX XXX XXXXX