DEEL I: ALGEMEEN DEEL 9
ABTN ten behoeve van
Pensioenkring GE Nederland
Stichting Algemeen Pensioenfonds Stap
Versie 2024
Inhoudsopgave
2.1 Organisatie en interne beheersing 11
2.4 Vergadering van Belanghebbendenorganen 12
2.10 Interne beheersing en integraal risicomanagement 17
2.12 Integriteitsbeleid van het Fonds 25
2.13 ICT, INFORMATIEBEVEILIGING EN PRIVACY 25
3.3 Beleidsdoelen voor de deelnemer 28
3.4 Beleidsdoelen voor de werkgever 29
3.5 Uitvoering van het communicatiebeleid 30
3.7 Rollen en verantwoordelijkheden 32
3.8 Wettelijke en reguliere communicatie 32
3.9 Incidentele communicatie 32
4. SPECIFIEK VOOR PENSIOENKRING GE NEDERLAND: 33
4.1 Doelstellingen Pensioenkring 33
4.2 Risicohouding en herstelkracht 34
4.4 Uitvoeringsovereenkomst 36
4.4.1 Eigen Pensioenkring (UO, artikel 2) 37
4.4.2 Verplichtingen Fonds en aangesloten ondernemingen (UO, artikel 3) 37
4.4.3 Aangesloten ondernemingen (UO, artikel 4 en 19) 37
4.4.4 Premievaststelling (UO, artikel 5) 37
4.4.5 Procedures bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichting (UO, artikel 7) 38
4.4.6 Gegevens en informatieoverdracht (UO, artikel 9) 38
4.4.7 Procedures voor het opstellen of wijzigen van het pensioenreglement (UO, artikel 10) 38
4.4.8 Toeslagverlening (UO, artikel 11) 38
4.4.9 Procedures bij vermogensoverschotten (UO, artikel 12) 39
4.4.10 Procedures bij vermogenstekorten (UO, artikel 13) 40
4.4.11 Bijstortingsverplichting van de aangesloten onderneming (UO, artikel 14) 40
4.4.12 Beëindiging van de Uitvoeringsovereenkomst (UO, artikel 19) 41
5.2 Inhoud van de pensioenregeling 44
5.2.1 Pensioenregeling 68 jaar 44
5.2.2 Regeling GESAVE (vrijwillig pensioensparen 68 jaar) 48
6.2 Arbeidsongeschiktheidsrisico 51
7. FINANCIËLE OPZET- EN STURINGSMIDDELEN 53
7.1 TECHNISCHE VOORZIENINGEN (TV) 53
7.2 VOORZIENING VOOR INGEGANE ZIEKTEGEVALLEN (IBNR) 55
7.3.2 Verloop van de kostenvoorziening 57
7.3.3 Toetsing kostenvoorziening 58
7.4 VOORZIENING REGELING GESAVE EN GEFLEX 59
7.9 EENMALIGE BIJDRAGE BIJ UITTREDING (SUB)CLUSTER-ONDERNEMING (EXIT-FEE) 68
7.10 Weerstandsvermogen bij het fonds 69
7.11.2 Kostendekkende premie 72
7.11.4 Opslag weerstandsvermogen 73
7.11.5 Premiekorting of –restitutie 73
7.13 Vermindering pensioenaanspraken 74
7.15 Omzetting, besteding en flexibilisering 76
7.16 Geldigheidsperiode factoren 76
8.3 Strategisch beleggingsbeleid 80
8.6 Maatschappelijk verantwoord beleggen 88
8.7 Spoedprocedure beleggingen 95
8.8 Operationele invulling beleggingsbeleid per beleggingscategorie 96
9. FINANCIËLE STURINGSMIDDELEN 104
9.1 Premiebeleid 104
9.2 Beleggingsbeleid 104
9.3 Toeslagbeleid 104
9.4 Pensioenregeling 104
9.5 Herstel van gekorte aanspraken en gemiste toeslagen 105
10. CRISISPLAN 106
BIJLAGE 1 BELEGGINGSBEGINSELEN 107
1 Introductie 107
2 Organisatie en risicoprocedures 107
2.1 Taken en verantwoordelijkheden 107
2.2 Uitbesteding 108
2.3 Rapportage 108
2.4 Deskundigheid 109
2.5 Scheiding van belangen 109
2.6 Kernactiviteiten / nevenactiviteiten 109
3 Beleggingsbeleid 109
3.1 Doelstelling beleggingsbeleid 109
3.2 Risicohouding 110
3.3 Investment beliefs 111
3.4 Strategisch beleggingsbeleid 113
3.5 Beleggingsrisico’s 115
3.6 Risicobeheerprocedures 117
4 Uitvoering 118
4.1 Uitbesteding 118
4.2 Opzet vermogensbeheer 118
4.3 Algemene uitgangspunten beleggingsbeginselen 118
4.4 Waarderingsmethode 119
4.5 Kostenbeheersing 119
5 Maatschappelijk verantwoord beleggen 119
BIJLAGE 2 ORGANOGRAM PENSIOENFONDS 124
BIJLAGE 3 SELECTIEPROCES EXTERNE VERMOGENSBEHEERDERS 125
BIJLAGE 4 ERVARINGSSTERFTE EN PARTNERFREQUENTIES 128
BIJLAGE 5 RENDEMENTSCURVE 132
BIJLAGE 6 TOETSING ACTUARIËLE GRONDSLAGEN 133
BIJLAGE 7 CRISISPLAN 134
1 INLEIDING 137
1.1 Definities 137
1.2 SITUATIE PENSIOENKRING PER 31 DECEMBER 2022 138
1.3 Wettelijk kader voor het financieel crisisplan 138
1.4 Doelstelling van het financieel crisisplan 138
1.5 Missie, visie en doelstellingen van het fonds 139
1.6 Totstandkoming financieel crisisplan 139
1.7 Vaststelling financieel crisisplan 139
2 FINANCIËLE CRISISSITUATIE 140
2.1 Vaststelling financiële crisissituatie 140
2.2 Beschikbare maatregelen 143
2.3 Mate van inzetbaarheid van de (crisis)maatregelen 144
2.4 Wat is het financiële effect van de maatregelen 145
2.5 Evenwichtige belangenafweging 145
3 BESLUITVORMING 147
3.1 Besluitvormingsproces 147
3.2 Beleid ongedaan maken crisismaatregelen 148
3.3 Jaarlijkse toets op actualiteit financieel crisisplan 149
4 COMMUNICATIE MET BELANGHEBBENDEN 149
BIJLAGE 8 SPOEDPROCEDURE BELEGGINGEN 152
1. INLEIDING 152
2. SAMENVATTING 152
3. SPOEDPROCEDURE 153
4. TRIGGER 156
BIJLAGE 9 VERSIEBEHEER ABTN VOORGAANDE JAREN 159
Versiebeheer
Datum | Auteur | Versie | Wijziging |
Januari 2024 | Bestuursbu reau | V0.2 | Versie voor controle |
Januari 2024 | TKP | V0.1_2024 | • Regeling parameters geactualiseerd • Inhaaltoeslagenbeleid verduidelijkt • Partnerfrequenties geactualiseerd en toegevoegd in bijlage 4 • Bijlage 5 (rendementscurve) toegevoegd • Bepaling gedempte premie aangepast (o.b.v. rendementscurve, zonder aanvullende bijdrage en herstelpremies en geen dubbele solvabiliteitsopslag) • Opslag weerstandsvermogen in premie verduidelijkt • Periodiciteit toetsing grondslagen (bijlage 6) geactualiseerd • Risicopremies NP en AO i.v.m. herverzekering aangepast |
31 januari 2024 | Bestuursbu reau | • Versie 0.3 voor bestuur | |
• | |||
• |
Het versiebeheer van voorgaande jaren is opgenomen in bijlage 9.
Leeswijzer
Stichting Algemeen Pensioenfonds Stap (Stap) is een Algemeen Pensioenfonds zoals bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. Stap is een stichting zonder winstoogmerk en voert meerdere pensioenregelingen uit in meerdere Collectiviteitkringen. De Collectiviteitkringen hebben een afgescheiden vermogen en een eigen financiële opzet. De benaming die Stap hanteert voor Collectiviteitkringen is Pensioenkringen.
Deze actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) bestaat uit de volgende twee delen:
• Deel I van deze ABTN betreft de algemene onderdelen, missie, visie en strategie, doelstellingen, de governance en risicobeheersing van Stichting Algemeen Pensioenfonds Stap.
• Deel II betreft de specifieke onderdelen voor Pensioenkring GE Nederland.
Stichting Algemeen Pensioenfonds Stap (hierna te noemen: het Fonds), statutair gevestigd te ’s-Gravenhage, is opgericht op 2 december 2015. Het Fonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 64680185. Op 17 juni 2016 is door De Nederlandsche Bank de vergunning aan Stap verleend om een algemeen pensioenfonds te mogen uitoefenen.
Het Fonds is een algemeen pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
Uit het gestelde in artikel 145 van de Pensioenwet vloeit voort dat een pensioenfonds een actuariële en bedrijfstechnische nota dient vast te stellen. Een algemeen pensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota op voor iedere Pensioenkring. In deze nota dient in elk geval een omschrijving te zijn opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 25, 95, 126 tot en met 137 en 143 van de Pensioenwet.
De ABTN heeft als doel integraal inzicht te verschaffen in het functioneren van het Fonds, door onderstaande punten te beschrijven:
• de hoofdlijnen van de pensioenregeling;
• de hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst en/of het uitvoeringsreglement;
• de hoofdlijnen van het interne beheersing systeem;
• de opzet van de administratieve organisatie en interne controle;
• de risicohouding;
• de financiële sturingsmiddelen;
• het te voeren beleid.
Hierbij zijn de financiële opzet en de grondslagen waarop het rust, gemotiveerd omschreven. Deze actuariële en bedrijfstechnische nota en al hetgeen daarin is bepaald heeft uitsluitend betrekking op de Pensioenkring.
Om invulling te geven aan de missie, visie, strategie, doelstellingen en risicohouding heeft het Fonds een organisatie opgezet waarbinnen de uitvoering van de Pensioenkringen en het beheer van het vermogen per Pensioenkring op een adequate en gecontroleerde manier kan plaatsvinden. Het Fonds heeft een missie, visie, strategie en doelstellingen op instellingsniveau opgesteld, alsook de beleidskaders vastgesteld voor de realisatie van deze doelstellingen.
Missie
Stap is als Algemeen Pensioenfonds de pensioenuitvoerder die eerste klas oplossingen biedt aan werkgevers en pensioenfondsen, die in de huidige en toekomstige tweede pijler van het pensioenstelsel bij de uitvoering van hun pensioenregeling streven naar het realiseren van een optimaal evenwicht tussen pensioenresultaat, kosten en kwaliteit.
Visie
Deelnemers in pensioenregelingen worden in toenemende mate geconfronteerd met een verschuiving van risico’s van het collectief naar het individu, waarbij ze geconfronteerd worden met een eigen verantwoordelijkheid voor het realiseren van een inkomen na hun pensioendatum. Voor werkgevers wordt het realiseren van de arbeidsvoorwaarde pensioen steeds complexer en duurder. Pensioenfondsen ervaren dat schaalgrootte cruciaal is geworden in het realiseren van adequate governance en acceptabele kosten per deelnemer. Pensioenfondsen die dat niet op eigen kracht kunnen realiseren zullen de komende jaren liquideren en / of fuseren.
Bij deelnemers en werkgevers blijft een behoefte aan een zekere mate van collectieve risicodeling en besparing van kosten door schaalgrootte bestaan. In het nieuwe pensioencontract zal deze ontwikkeling alleen maar worden versneld en versterkt.
Strategie
Stap heeft de ambitie om hét Algemeen Pensioenfonds in Nederland te zijn dat zowel deelnemers, werkgevers en latende pensioenfondsen ontzorgt. Dat gebeurt door:
• het bieden van gemak: werkgevers het werk met betrekking tot hun pensioenregeling vergaand uit handen te nemen en hen waar mogelijk maatwerk te bieden.
• pensioenfondsen met raad en daad bij staan in hun proces op weg naar opheffing en hen een soepele transitie te bieden;
• eerlijke, begrijpelijke en adequate (deelnemers) communicatie;
• deelnemers te betrekken bij hun pensioen, zodat zij handelen wanneer nodig;
• samen te werken met financieel krachtige uitbestedingspartners die daarnaast hebben bewezen te beschikken over een excellente uitvoering.
De strategie van Stap is gericht op ‘beheerste groei’. Dat betekent dat Stap in de komende periode haar leidende positie als algemeen pensioenfonds verder wil uitbouwen en haar strategie gericht op continuïteit en een adequate schaalgrootte naar de toekomst toe wil blijven waarborgen. De transitie naar het nieuwe pensioencontract biedt hiertoe voldoende kansen.
2.1 Organisatie en interne beheersing
Dit hoofdstuk beschrijft het kader waarbinnen het Fonds de risico’s voortvloeiend uit haar bedrijfsprocessen beheerst. Het Bestuur van het Fonds is verantwoordelijk voor de beleidsformulering en de uitvoering van het beleid, ook al is een deel van de werkzaamheden uitbesteed (zie voor het organogram bijlage 2). Het Fonds leeft de Code Pensioenfondsen na volgens het ‘pas-toe-of-leg-uit’ beginsel. Dit betekent dat het Fonds de normen van de Code toepast of in het jaarverslag motiveert waarom het een norm niet (volledig) toepast. Het Fonds legt in het jaarverslag verantwoording af over de naleving van de Code en benoemt de eventuele acties die hieruit voortvloeien. Het Fonds beoordeelt periodiek aan de hand van een checklist in hoeverre wordt voldaan aan de normen van de Code Pensioenfondsen.
Het Fonds heeft een onafhankelijk Bestuursmodel. Het Bestuur van het Fonds bestaat uit vier onafhankelijke leden. Het Bestuur is belast met het besturen van het Fonds en draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en Pensioenreglementen, Uitvoeringsovereenkomsten en -reglementen en overige (interne) reglementen. Door middel van individuele geschiktheidsprofielen en het geschiktheidsplan wordt de deskundigheid van het Bestuur van het Fonds periodiek gemonitord en gewaarborgd.
Voor elke Pensioenkring is een Belanghebbendenorgaan ingesteld, als bedoeld in artikel 115b van de Pensioenwet, welke uitsluitend de taken en bevoegdheden heeft voor zover ze betrekking hebben op de Pensioenkring waarvoor het Belanghebbendenorgaan is ingesteld. De leden van de Belanghebbendenorganen bestaan uit een vertegenwoordiging van werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden die via voordracht dan wel via verkiezingen tot de Belanghebbendenorganen kunnen worden gekozen.
Het Belanghebbendenorgaan heeft naast wettelijke advies- en goedkeuringsrechten (artikel 115c van de Pensioenwet) ook een aantal bovenwettelijke advies- en goedkeuringsrechten. Het Belanghebbendenorgaan vertegenwoordigt alle belanghebbenden van de desbetreffende Pensioenkring. Het Belanghebbendenorgaan bewaakt of het Bestuur de uitvoeringsovereenkomst en/of het uitvoeringsreglement en het pensioenreglement juist uitvoert. Uitgangspunt in het handelen van ieder individueel lid van het Belanghebbendenorgaan en het Belanghebbendenorgaan als geheel is dat gehandeld wordt in het belang van alle belanghebbenden van de Pensioenkring, rekening houdend met de korte- en langetermijneffecten van maatregelen. Het Belanghebbendenorgaan doet verslag van zijn bevindingen in het Bestuursverslag van de van toepassing zijnde Pensioenkring.
2.4 Vergadering van Belanghebbendenorganen
Naast de Belanghebbendenorganen is er tevens een Vergadering van Belanghebbendenorganen ingesteld. De Vergadering van Belanghebbendenorganen benoemt en ontslaat Bestuursleden en leden van de Raad van Toezicht. Daarnaast legt de Raad van Toezicht jaarlijks verantwoording af aan de Vergadering van Belanghebbendenorganen. De voorzitters van de Belanghebbendenorganen van de afzonderlijke Pensioenkringen hebben zitting in dit orgaan. Het Bestuur, of een delegatie daarvan, overlegt periodiek met de (Vergadering van) Belanghebbendenorganen.
Het intern toezicht als bedoeld in de Pensioenwet wordt uitgeoefend door een Raad van Toezicht, die bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen.
Het Bestuur heeft de volgende bestuursadviescommissies ingesteld:
• Beleggingsadviescommissie
• adviseert het Bestuur over het te voeren meerjaren strategische beleggings- en risicobeleid per Pensioenkring;
• adviseert het Bestuur over het structureel te voeren risicobeleid en de korte termijn ontwikkelingen die tot aanpassingen van het matching- en afdekkingsbeleid (zouden) moeten leiden per Pensioenkring;
• adviseert het Bestuur over het beleggingsplan per Pensioenkring;
• adviseert het Bestuur over de inhoud van de service overeenkomst (SO) per Pensioenkring met de uitbestedingspartner Aegon Asset Management;
• beoordeelt de monitoring van de relevante uitbestedingspartners (inclusief de beoordeling van de naleving van de SO’s en de beoordeling van de ISAE 3402 type II rapportage).
• Audit Adviescommissie
• adviseert het Bestuur over de planning en control cyclus van het Fonds, met inbegrip van de financiële risicobeheersing per Pensioenkring;
• beoordeelt de monitoring van de relevante uitbestedingspartners (inclusief de beoordeling van de naleving van de service level agreements, de beoordeling van de ISAE 3402 type II rapportages en overige risico- en auditrapportages);
• adviseert het Bestuur over het bestuursverslag, de jaarrekening van het Fonds en de financiële opstelling van elke Pensioenkring, het accountantsverslag van de externe accountant en de certificeringsrapporten van de certificerend actuaris;
• adviseert het Bestuur over het algemene jaarplan en het budget van het Fonds;
• oefent toezicht uit op de werking van het risicomanagement (beheersings- en controle)systeem op Fondsniveau en per Pensioenkring, de naleving van wet- en regelgeving en de werking van de gedragscode;
• adviseert het Bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over het auditbeleid en het risicomanagementbeleid en ziet toe op de uitvoering van het door het Bestuur vastgestelde beleid per Pensioenkring.
• Pensioen & Communicatie adviescommissie
• adviseert het Bestuur over de strategie van het Fonds (in samenwerking met de Marketing & Sales adviescommissie);
• adviseert het Bestuur over het te voeren communicatiebeleid;
• adviseert het Bestuur over het jaarlijkse communicatieplan en de inzet van middelen;
• adviseert het Bestuur over de actuariële en bedrijfstechnische nota van xxxx Xxxxxxxxxxxxx;
• adviseert het Bestuur over het premie- en toeslagbeleid (van xxxx Xxxxxxxxxxxxx);
• beoordeelt de monitoring van de relevante uitbestedingspartners (inclusief de beoordeling van de naleving van de service level agreements, de beoordeling van de ISAE 3402 type II rapportage en overige rapportages);
• adviseert het Bestuur over service level agreements met de uitbestedingspartners voor de Pensioenkringen.
• Marketing & Sales adviescommissie
• adviseert het Bestuur over de strategie van het Fonds (in samenwerking met de Pensioen & Communicatie adviescommissie);
• adviseert het Bestuur over het marketingbeleid van het Fonds;
• adviseert het Bestuur over de salestrajecten;
• adviseert het Bestuur over de propositie van het Fonds.
Het Fonds beschikt over sleutelfuncties, zijnde een Risicobeheerfunctie, een Interne Auditfunctie en een Actuariële functie als bedoeld in artikel 143a van de Pensioenwet en stelt de houders van deze sleutelfuncties in staat deze functies op een objectieve, eerlijke en onafhankelijke manier te vervullen.
De houders van de sleutelfuncties rapporteren materiële bevindingen en aanbevelingen op het gebied dat onder hun verantwoordelijkheid valt schriftelijk aan het Bestuur van het Fonds. Indien het Bestuur hiervoor niet tijdig passende en corrigerende maatregelen treft, melden de houders van de sleutelfuncties dit zo spoedig mogelijk aan de toezichthouder.
Het Bestuur wordt bij de uitvoering van haar taken bijgestaan door een Bestuursbureau. Het Bestuursbureau vormt het eerste aanspreekpunt voor externe partijen en “beheert” de overeenkomsten die het Fonds is aangegaan. Het Bestuursbureau controleert de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden door de uitbestedingspartijen (zie onder 2.9). Tevens houdt het Bestuursbureau de ontwikkelingen op de verschillende aandachtsgebieden bij en initieert ze nieuw beleid als gevolg van de ontwikkeling in de pensioenfondsomgeving. Verder is het Bestuursbureau verantwoordelijk voor de algehele ondersteuning van het Bestuur, de bestuursadviescommissies, de (Vergadering van) Belanghebbendenorganen en de Raad van Toezicht. Intern is het Bestuursbureau de uitvoerende spil van het Fonds.
Het Fonds heeft werkzaamheden uitbesteed aan derden en is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van deze uitbestede werkzaamheden. Deze werkzaamheden hebben betrekking op het pensioenbeheer, het vermogensbeheer en alle overige processen en activiteiten waarvan het Bestuur het voor de bedrijfsvoering zinvol acht om deze uit te besteden.
Het Bestuur richt de uitbesteding zodanig in dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving en dat het Bestuur volledig ‘in control’ is over de uitbestede werkzaamheden. Voorwaarden hiervoor zijn dat het Fonds waarborgt dat zij beschikt over een adequate controle op de uitbestede werkzaamheden. Hiertoe heeft het Bestuur haar uitbestedingsbeleid vastgesteld en vastgelegd in het document ‘Uitbestedingsbeleid’. Daarnaast heeft het Bestuur het Handboek leveranciersmanagement vastgesteld, waarin de selectie van leveranciers is uitgewerkt.
De doelstellingen die het Fonds met haar uitbestedingsbeleid heeft zijn:
• het waarborgen van een effectief en volledig proces bij het maken van de keuze om bepaalde werkzaamheden wel of niet uit te besteden;
• het vastleggen van de wijze waarop het Bestuur er voor zorgt dat de uitbesteding van werkzaamheden binnen de wettelijke regels van de Pensioenwet en overige wet- en regelgeving plaatsvindt;
• het borgen dat met de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden de overeengekomen resultaten worden behaald;
• dat het Bestuur de volledige verantwoording kan blijven nemen over de uitbestede werkzaamheden doordat de uitvoering plaatsvindt conform het door het Bestuur geformuleerde uitbestedingsbeleid.
Het geformuleerde uitbestedingsbeleid richt zich op de uitbesteding van (delen van) bedrijfsprocessen of de inhuur van adviesdiensten op structurele basis. Risico´s verbonden aan deze uitbesteding kunnen materiële invloed hebben op de strategische positie, de financiële prestaties, de financiële positie en de continuïteit en/of integriteit van het Fonds.
Er worden alleen activiteiten uitbesteed indien wordt voldaan aan het basisprincipe dat uitbesteding leidt tot een hogere kwaliteit, efficiency en/of lage uitvoeringskosten. Voordelen van uitbesteding zijn onder andere financiële schaalvoordelen, kwaliteit en deskundigheid personeel, operationele voordelen, continuïteit en benutting van de tijdszones bij vermogensbeheer.
Alvorens het Fonds een uitbestedingspartner (hierna ook: leverancier) selecteert, wordt een overzicht gemaakt van de uit te besteden (deel)activiteiten, de kwaliteitseisen, de uitvoeringskaders en de randvoorwaarden. Voorts wordt er een systematische risicoanalyse op de betreffende activiteiten uitgevoerd voor de risico’s die bij de uitbesteding worden onderkend.
Nadat een leverancier is geselecteerd wordt de samenwerking contractueel vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst. Eventuele detailwerkafspraken worden vastgelegd in een bijbehorende Service Level Agreement (SLA). Hierin zijn onder meer kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) opgenomen, waaronder de kwaliteit, tijdigheid en servicegraad, die als basis dienen voor de monitoring en evaluatie gedurende de samenwerking.
In het uitbestedingsbeleid heeft het Fonds voorts de uitgangspunten, de uitbestede werkzaamheden en de selectiecriteria en de selectieprocedure voor het selecteren van leveranciers beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de governance van leveranciers en de monitoring en evaluatie van uitbestedingspartners.
Uitbestedingspartners
Het Bestuur heeft de uitvoerende taken voor het pensioenbeheer en het vermogensbeheer uitbesteed aan twee uitbestedingspartners, de pensioenadministrateur TKP Pensioen BV (hierna te noemen: TKP) en de vermogensbeheerder Aegon Asset Management (hierna te noemen Aegon AM). De relatie tussen het Fonds en TKP en Aegon AM is vastgelegd in afzonderlijke uitbestedingsovereenkomsten en jaarlijks vast te stellen service level agreements (SLA’s). In de SLA’s zijn nadere bepalingen omtrent aard, omvang, kwaliteit en servicegraad van de dienstverlening opgenomen.
TKP en Aegon AM zijn bij de uitvoering van het door het Bestuur vastgestelde beleid gehouden de bepalingen van de statuten van het Fonds en de pensioenreglementen en de uitvoeringsovereenkomsten/-reglementen van de Pensioenkringen in acht te nemen. Het Bestuur heeft een aantal werknemers die werkzaam zijn bij TKP
en Aegon AM de bevoegdheid gegeven om in tweetallen het Fonds te vertegenwoordigen (procuratie). De afspraken omtrent deze bevoegdheden zijn voor beide uitvoeringsorganisaties vastgelegd in de uitbestedingsovereenkomsten met het Fonds.
Het Bestuur heeft enkele activiteiten met betrekking tot marktbewerking, distributie en commerciële vertegenwoordiging van de Multi-client Pensioenkringen en woordvoering uitbesteed aan Aegon Nederland
N.V. De relatie tussen het Fonds en Aegon Nederland. N.V. is vastgelegd in een afzonderlijke uitbestedingsovereenkomst met een servicelevel agreement.
2.10 Interne beheersing en integraal risicomanagement
Dit hoofdstuk beschrijft het kader waarbinnen het Fonds de risico’s voortvloeiend uit haar bedrijfsprocessen beheerst. Het Bestuur van het Fonds is verantwoordelijk voor de beleidsformulering en de uitvoering van het beleid, ook al is een deel van de werkzaamheden uitbesteed.
Inrichting
Het integraal risicomanagement (IRM) van het Fonds is gericht op het op een beheerste en integere wijze behalen van de doelstellingen. Met behulp van het IRM-raamwerk worden risico’s waaraan het Fonds is (of kan worden) blootgesteld geïdentificeerd, beoordeeld, beheerst, bewaakt en gerapporteerd. Het IRM- raamwerk is erop gericht het risicomanagementproces maximaal te integreren in de processen en de risicobeheersing te optimaliseren. Hoe de risico’s worden beheerst is beschreven in het risicomanagementbeleid van het Fonds.
In het IRM-raamwerk maakt het Fonds gebruik van categorisering naar risico’s gebaseerd op het COSO-ERM model en het referentiekader van DNB voor IRM. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de risicoclusters strategische risico’s, financiële risico’s, operationele risico’s en compliance risico’s. Het Fonds heeft op grond van het specifieke karakter van een algemeen pensioenfonds naast de reguliere risico’s de volgende additionele risico’s toegevoegd: strategie, governance, werkgever en liquiditeit.
Het Fonds onderkent onderstaande risicoclusters en -categorieën. In de tabel is inzichtelijk gemaakt op welk niveau de risico categorieën betrekking hebben; Stap als instelling, de Pensioenkringen of beide.
Risico cluster | Risico categorie | Niveau |
Strategische risico’s | Strategie | Stap |
Markt | Stap | |
Omgeving | Stap en Pensioenkringen | |
Financiële risico’s | Matching- en rente | Stap en Pensioenkringen |
Markt | Pensioenkringen | |
Krediet | Stap en Pensioenkringen | |
Liquiditeit | Stap en Pensioenkringen | |
Verzekeringstechnisch | Pensioenkringen | |
Operationele risico’s | Operationeel | Stap |
Uitbesteding | Stap en Pensioenkringen | |
IT | Stap en Pensioenkringen | |
Governance | Stap en Pensioenkringen | |
Werkgever | Stap | |
Compliance risico’s | Juridisch | Stap en Pensioenkringen |
Integriteit | Stap en Pensioenkringen |
Het Fonds onderscheidt zowel op instellingsniveau als op het niveau van de Pensioenkringen dezelfde hoofdrisico’s. De duiding van de verschillende hoofdrisico’s kan echter wel afhangen van het beschouwde niveau.
Structuur
Het Bestuur vergadert zo vaak als nodig wordt geacht. Bij deze vergaderingen zijn TKP en Aegon AM zo nodig met een delegatie vertegenwoordigd. Van de vergadering wordt verslag gemaakt. Jaarlijks wordt door het Bestuur een Jaarplan (inclusief) begroting vastgesteld per Pensioenkring. Deze is onder andere gebaseerd op de aannames en uitkomsten van het financieringssysteem en de aard, omvang, kwaliteit en servicegraad per Pensioenkring.
Het Bestuur is primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de verschillende pensioenregelingen van de Pensioenkringen, waarbij een integere en beheerste bedrijfsvoering gewaarborgd dient te zijn. Dit wordt geborgd door de organisatiestructuur, de processen en procedures en de inrichting en toepassing van het IRM- raamwerk.
De uitvoering van het IRM heeft het Fonds geborgd in de governance structuur conform het "Three Lines Model”. Schematisch wordt dit als volgt weergegeven:
Volgens dit model bestaat de operationele verantwoordelijkheid van de 1e en 2e lijn, binnen de eindverantwoordelijkheid van het Bestuur, uit het realiseren van de doelstellingen van Stap. In het model zijn tevens de in het kader van XXXX XX vereiste sleutelfuncties opgenomen.
• De 1e lijn (het Bestuursbureau) is verantwoordelijk voor het identificeren en managen van risico’s die voorkomen bij de uitvoering van de dagelijkse processen van het Fonds.
• De 2e lijn (de Risicobeheerfunctie, de Compliance functie en de Actuariële functie) monitort of de 1e lijn haar verantwoordelijkheid neemt en of de risico’s adequaat worden gemanaged. Daar waar nodig geeft de 2e lijn ook advies over mogelijke verbeteringen en verleent de 2e lijn assistentie door expertise, ondersteuning en een kritische blik bij risico gerelateerde zaken.
• De 3e lijn (de Interne Auditfunctie) heeft een controlerende functie en geeft onafhankelijke en objectieve assurance en adviezen over de toereikendheid en effectiviteit van governance en risicomanagement. Dit wordt bereikt door het deskundig toepassen van systematische en gedisciplineerde processen, (onafhankelijke) expertise en inzichten.
De uitvoerende werkzaamheden van het Fonds zien in hoofdzaak toe op het controleren en monitoren van de uitbestedingspartners. De uitbestedingspartners opereren net als het Fonds op basis van de uitgangspunten van het ‘’Three Lines Model’’1.
Risicoanalyse en beheersing (hoofdlijnen)
De risicomanagementaanpak van het Fonds is integraal voor zowel de risico’s op het niveau van de Pensioenkringen als op instellingsniveau. Het Fonds hanteert hierbij de navolgende risicomanagementcyclus waarbij continu de onderstaande 7 proces-stappen worden doorlopen:
Methodes van risicodetectie en risicobeoordeling
Het Fonds hanteert een aantal instrumenten en technieken bij de uitvoering van het risicomanagementproces. Hieronder volgt een korte omschrijving (niet limitatief):
Risk self assessment (RSA)
Minimaal jaarlijks voert het Fonds een RSA uit. Hierbij ligt het accent op het geaggregeerde niveau en wordt een totaalbeeld verkregen van de belangrijkste risico’s waaraan Stap is of kan worden blootgesteld.
1 Voorheen het “Three lines of defence” model.
Eigenrisicobeoordeling (ERB)
De ERB is een instrument waarmee het Fonds inzicht krijgt in de samenhang tussen de strategie van het pensioenfonds, de materiële risico’s die het Fonds kunnen bedreigen, de mogelijke consequenties hiervan voor de financiële positie van de Pensioenkring en de pensioenrechten van pensioengerechtigden en pensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers. Daarnaast geeft de ERB het pensioenfonds inzicht in de effectiviteit en doelmatigheid van het risicomanagement.
Als onderdeel van het strategisch risicomanagement voert het Fonds tenminste driejaarlijks een ERB uit. In geval van een significante wijziging in het risicoprofiel van het Fonds of de door het Fonds uitgevoerde pensioenregelingen vindt onverwijld een ERB plaats.
De ERB maakt integraal onderdeel uit van de strategie en wordt in aanmerking genomen bij het nemen van strategische beslissingen. Het ERB-proces hangt nauw samen met het reguliere risicomanagementproces. Zo is de keuze van de scenario’s in de ERB gekoppeld aan de belangrijkste risico’s van het Fonds, waarmee de RSA een voorname input vormt voor de ERB. Daarnaast wordt bij het uitvoeren van de ERB een onderscheid gemaakt tussen de scenario’s, risico’s en beheersmaatregelen op instellingsniveau van het Fonds en op het niveau van de Pensioenkringen. Hiermee wordt aangesloten bij de inrichting van het IRM-raamwerk van het Fonds. Bij het bepalen van de (hoofd)scenario’s wordt tevens rekening gehouden met het specifieke karakter van een algemeen pensioenfonds. Voor uitvoeren van een ERB heeft Stap een separaat ERB beleid opgesteld.
Systematische integriteitsrisicoanalyse (SIRA)
De SIRA betreft een systematische analyse van mogelijke integriteitrisico’s die het Fonds loopt of kan lopen. De SIRA wordt gefaciliteerd door de Manager Risk.
RSA IT
Als onderdeel van de risicomanagement cyclus voert het Fonds (minimaal) jaarlijks een risico analyse uit op de beheersing van de IT-risico’s van het Fonds. Hierbij worden de IT-risico’s voor Stap geïdentificeerd en onderkend en worden waar nodig verbeteracties uitgezet.
Risicoparagraaf en risico-opinie
De medewerkers van het Bestuursbureau adviseren het Bestuur en de bestuursadviescommissies in voorleggers en beleidsvoorstellen over mogelijke risico’s en de impact en beheersing daarvan. In een risicoparagraaf wordt beschreven welke risico’s worden onderkend en hoe deze een afweging verdienen in de besluitvorming en de beheersing van de processen. Separaat wordt een risico opinie door de
Sleutelfunctiehouder Xxxxxxxxxxxx opgesteld bij besluiten, zoals opgenomen in het besluitvormingsproces, die ter goedkeuring voorliggen bij het Bestuur. Door het opstellen van de risicoparagraaf en de risico-opinie wordt geborgd dat risico’s worden meegenomen in de besluitvorming.
Monitoren strategische risico’s:
De voor de strategische risico’s geformuleerde risicobereidheid en risicotolerantiegrenzen worden onder andere gemonitord aan de hand van meetbare Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s) en Kritische Risico Indicatoren (KRI’s). Daarnaast wordt van de belangrijke beheersmaatregelen voor Stap (key controls)
periodiek de werking beoordeeld en bepaald of bijsturing vereist is. Jaarlijks vindt prioritering en herijking plaats van de KPI’s, KRI’s en key controls.
Weerstandsvermogen (hoofdlijnen)
Het Fonds dient een weerstandsvermogen aan te houden op basis van een wettelijk voorgeschreven minimum en maximum. Hierbij geldt dat doorlopend voor elke Pensioenkring 0,2% van het beheerde pensioenvermogen aanwezig moet zijn. Vastgestelde overschotten en tekorten van het weerstandsvermogen die het gevolg zijn van het behaalde positieve of negatieve rendement op het vermogen van de Pensioenkringen die het Fonds aanhoudt, komen ten goede aan, respectievelijk ten laste van het behaalde bruto rendement op het vermogen van de Pensioenkringen die het Fonds aanhoudt. Daarnaast dragen toetredende klanten bij aan het weerstandsvermogen. Het proces van monitoring en rebalancing van het weerstandsvermogen is nader uitgewerkt in het Handboek Bedrijfsvoering van het Fonds.
Bij een eventuele uitgaande collectieve waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder, zal het bijbehorende weerstandsvermogen ook worden overgedragen.
Uitbesteding(spartners)
Uitgangspunt bij het uitbesteden van werkzaamheden is dat de hieruit voortvloeiende risico's afdoende worden beheerst door de uitbestedingspartners. Het Bestuur van het Fonds laat zich bijstaan door een externe accountant, een externe actuaris en een compliance officer. Het Bestuur als geheel en elk der Bestuursleden afzonderlijk kunnen deskundigen raadplegen en zich ter vergadering door hen laten bijstaan.
De externe accountant van het Fonds heeft toegang tot de boeken en bescheiden van het Fonds en haar uitbestedingsrelaties TKP en Aegon AM. Ter voorkoming van (elke schijn van) belangenconflicten en van
misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij de uitbestedingspartners en het Fonds aanwezige informatie zijn er gedragscodes die gelden voor de verbonden personen van het Fonds (bestuursleden, leden van de Raad van Toezicht en leden van de Belanghebbendenorganen, medewerkers van het Bestuursbureau) en medewerkers van TKP en Aegon AM.
Interne beheersing TKP en Aegon AM
De interne beheersing binnen TKP en Aegon AM is zoveel mogelijk gewaarborgd door de volgende maatregelen:
• Jaarlijkse opstelling van een jaarplan voor het Fonds, dat mede richtinggevend is voor de aansturing en uitvoering van de dagelijkse activiteiten binnen TKP en Aegon AM.
• Het aanbrengen van functiescheidingen met daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
• TKP en Aegon AM voeren een modern personeelsbeleid, blijkend uit een hoog gemiddeld niveau van opleiding en ervaring in relatie tot de functie-eisen, vastlegging van functiebeschrijvingen en procedures, systematische wijze van vaststellen van (persoonlijke) doelstellingen en periodieke beoordeling van de realisatie daarvan en het navragen van referenties bij kritische functies. Het ethisch handelen wordt bevorderd door het hanteren van gedragscodes die afhankelijk zijn van de functie.
• Aegon AM kent een adviesorgaan in de vorm van de beleggingscommissie, bestaande uit twee externe leden. De werking hiervan wordt nader beschreven in het hoofdstuk over vermogensbeheer.
• Het toepassen van het vier-ogen-principe bij de externe vertegenwoordiging en bij handmatige invoer van mutaties in de pensioen- en beleggingsadministratie en de output en beoordeling van managementinformatie en advisering.
• Vergaande automatisering, zowel binnen de pensioenadministratie (inclusief workflow) als binnen de beleggingsadministratie. Regelmatige afstemming van bestanden met opgaven van derden.
• Het beschermen van systemen en eigendommen door middel van logische en fysieke toegangsbeveiliging.
• Regelmatige communicatie: intern door middel van werkoverleg en extern tussen TKP en Aegon AM met het Fonds.
• Jaarlijkse managementletter van externe accountant aan de directie van TKP en Aegon AM.
• Risico- en auditrapportages.
Het functioneren en de kwaliteit van de interne beheersing wordt periodiek getoetst door Operational Risk Management (ORM) van TKP en Aegon AM gebaseerd op een risicoanalyse. In ieder geval vinden toetsende werkzaamheden plaats voor processen met een hoog (afbreuk)risico, zoals het afsluiten van contracten met externe vermogensbeheerders en –bewaarders en pensioenopgaven. De directies van TKP en Aegon AM zijn verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van deze toetsende werkzaamheden.
Naast de hiervoor beschreven contractuele waarborgen en regelingen beschikt het Bestuur voor de uitoefening van haar taak over de volgende managementinformatie op fondsniveau:
• Informatie over relevante ontwikkelingen op pensioengebied en vermogensbeheer en de mogelijke consequenties hiervan voor het Fonds (via updates tijdens vergaderingen, marktupdates, nieuwsbrieven en andere communicatie uitingen van de koepelorganisatie)
• Maand- en kwartaalrapportages met de ontwikkelingen van het Fonds en specifiek voor de Pensioenkringen.
• ISAE 3402 type II-rapportages. Alle uitvoerende organisaties zullen jaarlijks zo spoedig mogelijk na afloop van een boekjaar het Fonds inzicht verschaffen in haar interne organisatie en de daarin opgenomen beheersmaatregelen. Onderdeel van de ISAE 3402 type II-rapportage is een mededeling van een externe accountant gebaseerd op een risicoanalyse over de toereikendheid van de controledoelstellingen per proces en de daarvoor getroffen beheersmaatregelen.
• In Control Statement (ICS) van TKP op kwartaalbasis.
• Jaarlijkse ICS van TKP met betrekking tot het jaarwerk.
• Niet financiële risicorapportages van Aegon AM op kwartaalbasis.
• Risicorapportages van TKP op kwartaalbasis.
• Auditrapportages, waaronder ISO 27001 en ISO 27007 rapportages.
Het Bestuur heeft de bevoegdheid om bovenstaande managementinformatie te laten controleren door auditors, of anderszins een audit bij TKP en Aegon AM uit te (laten) voeren.
2.12 Integriteitsbeleid van het Fonds
De hoofdelementen van het integriteitsbeleid van het Fonds hebben betrekking op de uitbesteding en belangenverstrengeling. Het Bestuur besteedt alleen uit aan partijen die beschikken over een adequaat integriteitsbeleid. Ter voorkoming van (elke schijn van) belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het Fonds aanwezige informatie is er een gedragscode die geldt voor de Bestuursleden, de leden van de Raad van Toezicht, de leden van het Belanghebbendenorgaan, de externe commissieleden en de medewerkers van het Bestuursbureau. Het Fonds draagt zorg voor een systematische analyse van integriteitsrisico’s, stelt aan de hand van die analyse een integriteitsbeleid vast en draagt zorg voor de uitvoering daarvan.
Het Fonds beschikt over een incidentenregeling als bedoeld in artikel 19a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. In de incidentenregeling zijn de procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten beschreven. Daarnaast heeft het Fonds een Klokkenluidersregeling en Beleid voor ongewenst gedrag.
2.13 ICT, informatiebeveiliging en privacy
Het Fonds heeft het ICT Beleid en het Informatiebeveiligingsbeleid vastgelegd in separate beleidsdocumenten.
Het doel van het ICT Beleidsplan is richting geven aan de opzet en werking van de ICT binnen het Fonds en voor haar uitbestedingspartners. Dit ICT Beleidsplan sluit aan op de missie, visie, strategie en doelstellingen van het Fonds en houdt rekening met de interne en externe (IT) ontwikkelingen. Gezien de vele en elkaar snel opvolgende ontwikkelingen die impact (kunnen) hebben op het Fonds, wordt dit ICT Beleidsplan jaarlijks herijkt.
Informatiebeveiliging is tevens een beleidsverantwoordelijkheid van het Bestuur van het Fonds. Zoals overal in de maatschappij is ook bij het Fonds sprake van toenemende afhankelijkheid van Informatiemanagement en ICT. Daarom is het van belang adequate maatregelen te treffen. Immers, onvoldoende informatiebeveiliging kan leiden tot onacceptabele risico’s voor de (uitbestede) bedrijfsprocessen van het Fonds. Incidenten en inbreuken in bedrijfsprocessen kunnen leiden tot financiële schade en reputatieschade. Met het Informatiebeveiligingsbeleid heeft het Fonds kaders gesteld voor het niveau bij zowel de eigen organisatie als ook voor de uitbestedingspartners.
Naast deze ICT gerelateerde beleidsdocumenten heeft het Fonds een privacy beleid opgesteld. Het Fonds geeft met dit beleid een duidelijke richting aan privacy en laat zien dat zij de privacy waarborgt, beschermt en handhaaft. Dit beleid is van toepassing op de gehele organisatie, alle processen, onderdelen, objecten en gegevensverzamelingen van het Fonds. Dit privacy beleid is in lijn met de relevante nationale- en Europese wet- en regelgeving.
In dit hoofdstuk vindt u het communicatiebeleid van het Fonds. Het primaire doel van het communicatiebeleid is het informeren en activeren van deelnemers over hun persoonlijke pensioen, over specifieke zaken met betrekking tot hun Pensioenkring en over algemene zaken met betrekking tot Stap. Die communicatie kent een bepaalde vorm en stijl, die zorgt voor eenduidigheid in de communicatie zowel binnen de Pensioenkring als over de Pensioenkringen heen. De inhoud van niet Pensioenkring specifieke zaken is voor alle Pensioenkringen gelijk.
Het communicatiebeleid is de basis voor de communicatiejaarplannen van de Pensioenkringen: de doelen die het Fonds zich stelt gelden op beleidsniveau voor alle Pensioenkringen. Op tactisch niveau worden deze jaarlijks uitgewerkt in het communicatiejaarplan per Pensioenkring.
Ieder jaar wordt het communicatiebeleid geëvalueerd op basis van de onderzoeken die het Fonds daartoe tot haar beschikking heeft. Aan de hand van de evaluatie worden zowel het beleid als de communicatieplannen verbeterd. Omstandigheden en marktontwikkelingen kunnen uiteraard ook leiden tot bijstelling/aanpassing van het beleid.
Onze doelgroepen zijn: (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en werkgever(s). Aan hen ontlenen wij ons bestaansrecht en wij zijn er om hen te ondersteunen. Al deze mensen en organisaties hebben op de een of andere manier binding met Stap. Ieder op hun eigen manier. Met betrekking tot deze doelgroepen staan er in de Pensioenwet minimumeisen op het gebied van communicatie. Stap wil verder gaan dan slechts te voldoen aan de minimumeisen.
Hoe die doelgroepen er precies uit zien (bijvoorbeeld qua leeftijdsopbouw, hoogte van het pensioen en andere relevante kenmerken) verschilt per Pensioenkring. Het is van belang om de doelgroepen goed in kaart te hebben: zo kunnen we de vertaling van communicatiebeleid naar communicatieplan nauwkeurig laten aansluiten bij de behoeften van elke doelgroep per Pensioenkring. De samenstelling van de doelgroepen wordt opgenomen in het communicatiejaarplan van de Pensioenkring.
Stap heeft de volgende kernwaarden:
1. Zorg voor de deelnemers
2. Innovatieve oplossingen tegen een eerlijke prijs
3. Toekomstbestendige partner met excellente uitvoering
4. Gemak voor werkgevers en deelnemers
Deze kernwaarden zijn vertaald naar twee communicatiedoelen, te weten Zelfredzaamheid en Klantloyaliteit. Hoewel de doelen in naam gelijk zijn voor zowel deelnemer als werkgever, verschillen zij qua inhoud. Dit wordt in de volgende paragrafen nader uitgelegd.
De beleidsdoelen worden uitgewerkt in communicatiejaarplannen per Pensioenkring. De communicatiejaarplannen bevatten activiteiten om de beleidsdoelen te realiseren.
Daarnaast wordt er jaarlijks ook een Pensioenkring overstijgend relatiecommunicatieplan opgesteld. De doelgroepen voor dit plan zijn eveneens de (gewezen)deelnemers, gepensioneerden en werkgevers van de Pensioenkringen. Voorbeelden hiervan zijn extra nieuwsbrieven en een verkort jaarverslag.
3.3 Beleidsdoelen voor de deelnemer
Beleidsdoel 1: Zelfredzaamheid
‘Onze deelnemers zijn zelfredzaam: ze hebben inzicht in hun pensioen en komen in actie als dat nodig is. Daarbij horen de volgende subdoelen
Inzicht in eigen pensioensituatie vergroten
o Stap geeft deelnemers inzicht in hun eigen pensioensituatie, dit sluit ook aan bij de Wet Pensioencommunicatie. Als deelnemers wordt gevraagd of ze weten hoeveel pensioen ze hebben opgebouwd, weet 25% dit.
Inzicht in pensioenkeuzes en acties die de deelnemer kan ondernemen vergroten
o 25% van de deelnemers bezoekt het Pensioendashboard minimaal 1 keer per jaar.
Beleidsdoel 2: Klantloyaliteit
‘Onze deelnemers hebben een sterke relatie met Stap Pensioenfonds’ (bij vrije keuze zouden ze ook voor ons pensioenfonds kiezen)
Daarbij horen de volgende subdoelen Vergroten van tevredenheid
o De score op klanttevredenheid is een 7 of hoger.
Vergroten van vertrouwen
o De score op vertrouwen in Stap is een 7 of hoger.
Digitale bereikbaarheid vergroten
o Het merendeel van de communicatie digitaal.
3.4 Beleidsdoelen voor de werkgever
De doelen ‘Zelfredzaamheid’ en ‘Klantloyaliteit’’ komen ook terug in de beleidsdoelen van de werkgever:
Beleidsdoel 3: Zelfredzaamheid
‘Onze werkgevers zijn zelfredzaam: zij hebben inzicht in de pensioenregeling en weten wanneer zij of hun werknemers in actie moeten komen.’
Daarbij horen de volgende subdoelen
Inzicht in pensioen in hoofdlijnen vergroten
o 80% van de werkgevers is op de hoogte van de inhoud van de pensioenregeling.
Inzicht in keuzemogelijkheden van deelnemers vergroten
o 80% van de werkgevers is op de hoogte van de keuzemogelijkheden die de eigen werknemers heeft in de pensioenregeling.
Bieden van administratief gemak
o 80% van de communicatie en dienstverlening aan de werkgevers verloopt digitaal.
Beleidsdoel 4: Klantloyaliteit
‘Onze werkgevers hebben een sterke relatie met het pensioenfonds’ Daarbij horen de volgende subdoelen
Vergroten van vertrouwen
o De score op vertrouwen is een 8 of hoger.
Vergroten van klanttevredenheid
o De score op klanttevredenheid is een 8 of hoger.
3.5 Uitvoering van het communicatiebeleid
Hoe gaat het Fonds de gestelde doelen bereiken? En hoe zorgen we ervoor dat we – ondanks het continu aanpassen en bijstellen van de communicatiemiddelen – de doelen zelfredzaamheid en klantloyaliteit zo efficiënt mogelijk bereiken? Dit doen we door steeds 3 elementen op elkaar in te laten grijpen en elkaar te laten versterken:
Activeren: deelnemers en werkgevers in beweging krijgen.
We geven deelnemers en werkgevers de juiste impuls of trigger om in actie te komen.
Beleven: deelnemers en werkgevers een sterke band laten ervaren met hun pensioenfonds.
We geven deelnemers en werkgevers, op het juiste moment en in de juiste setting, de beste ervaring waardoor ze vertrouwen hebben in het fonds en de drempel lager wordt om een volgende actie te ondernemen.
Converteren: deelnemers en werkgevers de juiste acties laten uitvoeren.
We geven deelnemers en werkgevers de mogelijkheid de juiste actie te doen en deze effectief te voltooien.
Door deze 3 elementen niet los van elkaar te zien, maar als één geheel met onderlinge wisselwerking, werken we aan communicatie die deelnemers en werkgevers werkelijk in beweging zet. Deze strategie vormt vanzelfsprekend onderdeel van de communicatie actieplannen.
Onze communicatie toetsen wij regelmatig. Daarvoor zetten wij verschillende onderzoeksmiddelen in. Onderzoek inzichten gebruiken we om het communicatiebeleid waar nodig bij te stellen.
Communicatieonderzoek
Door periodiek onze doelgroep te bevragen over hun ervaring met pensioencommunicatie in de voorgaande periode, meten we de voortgang van de beleidsdoelen. Zelfredzaamheid en loyaliteit staan hierin centraal. We doen dit door het voorleggen van een (online)vragenlijst, minimaal een keer per drie jaar. Dit is een kwantitatief onderzoek.
Panels
Om dieper in te gaan op de vraagstukken die bij de deelnemers leven, organiseren wij panels. Met een kleine groep, van 10 tot 15 personen, gaan we in gesprek over een specifiek onderwerp. Bijvoorbeeld over Maatschappelijk Verantwoord Beleggen. Een bestuurslid of medewerker van het Bestuursbureau geeft een toelichting bij het onderwerp. En met de deelnemers gaan we op zoek naar hun communicatie-behoefte over dit onderwerp. Hoe kunnen wij hen betrekken? Dit is kwalitatief onderzoek (en is op dezelfde wijze ook mogelijk bij werkgevers).
Data-analyse
Met data-analyse doen we onderzoek naar de effectiviteit van onze communicatie. Bijvoorbeeld het effect van websites, brieven en e-mails. We kijken daarbij naar hoe processen op de website worden doorlopen, zoals het aanvragen van pensioen. En of communicatie-uitingen deelnemers activeren om de gewenste actie uit te voeren, bijvoorbeeld het doorgeven van een beleggingsvoorkeur. Met A/B-tests onderzoeken we verder welke manieren van communiceren het meest effectief zijn. Ook verschillen tussen doelgroepen, zoals leeftijd, geslacht en opgebouwde aanspraken worden meegenomen in de analyses. Die informatie gebruiken we om ervoor te zorgen dat de communicatie aansluit op de behoefte van de ontvanger. Zo blijven we onze producten constant verbeteren. Daarnaast wordt onze communicatie(beleid) ook geëvalueerd aan de hand van signalen die we ontvangen uit de uitvoeringsorganisatie.
3.7 Rollen en verantwoordelijkheden
Het Bestuur is eindverantwoordelijk voor het communicatiebeleid, maar heeft voor de feitelijke werkzaamheden een bestuursadviescommissie ingesteld: de Pensioen- & Communicatie adviescommissie. Deze commissie adviseert het Bestuur over communicatiebeleid. Het Belanghebbendenorgaan per Pensioenkring heeft ten aanzien van het communicatiebeleid een adviesrecht.
3.8 Wettelijke en reguliere communicatie
In de SLA zijn de basisafspraken wat betreft uitvoering en dus ook de uitvoering van de communicatie gemaakt. Dit betreft wettelijk verplichte en reguliere communicatie. Per kwartaal wordt er door TKP gerapporteerd naar aanleiding van de gemaakte afspraken in de SLA. Dit gebeurt via de kwartaalrapportages.
Wanneer er sprake is van grote (onvoorziene) projecten die communicatie raken, dan zal hiervoor een apart communicatieplan, inclusief begroting en planning, opgesteld worden.
De huisstijl, het creatief concept Puur, is vastgelegd in een handleiding. De manier waarop we met deelnemers en werkgevers communiceren, klantgericht en zakelijk, hebben we vastgelegd in een schrijfwijzer. De huisstijl en schrijfwijzer worden vanzelfsprekend toegepast in de uitwerking van alle communicatiemiddelen.
4. Specifiek voor Pensioenkring GE Nederland:
4.1 Doelstellingen Pensioenkring
De Pensioenkring heeft ten doel om binnen de grenzen van zijn middelen de deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. De Pensioenkring voorziet hiertoe in het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en streeft hierbij naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers is onvoorwaardelijk. Op de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen wordt voorwaardelijk toeslag verleend. Dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is: er wordt jaarlijks bepaald of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Kosten van indexatie, zowel voor actieven als inactieven worden gedragen door de werkgever middels in de premie inbegrepen indexatietoeslagen. Mede door deze regeling is het kostenniveau voor de werkgevers significant. De Pensioenkring heeft dan ook mede ten doel een zo stabiel mogelijke premie te bewerkstelligen.
De doelstellingen voor de Pensioenkring GE Nederland zijn als volgt samengevat:
1. Koopkrachtbehoud Hieronder wordt verstaan:
• het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het reglement vastgelegde bepalingen;
• het minimaliseren van de kansen op een dekkings- en reservetekort, alsmede van de mate van dekkings- en reservetekort;
• het maximaliseren van het beleggingsrendement om de nagestreefde toeslagen te realiseren. De nagestreefde toeslagen zijn gelijk aan
• Actieve en arbeidsongeschikte deelnemers: Onvoorwaardelijke toeslag, 100% van de maatstaf2;
• Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden: Voorwaardelijke toeslag, maximaal 100% van de maatstaf3;
2. Adequate communicatie;
3. Kennis en inzicht verschaffen aan de werkgever voor een passende arbeidsvoorwaarde pensioen;
4. Beheerste en integere uitvoering tegen faire kosten.
4.2 Risicohouding en herstelkracht
Risicohouding op lange termijn:
De risicohouding op lange termijn is gekoppeld aan de doelstellingen van de Pensioenkring en wordt uitgedrukt in termen van pensioenresultaat.
Gebaseerd op de voorgeschreven uitgangspunten en parameters van de haalbaarheidstoets (hierna: “HBT”) heeft het Fonds voor Pensioenkring GE Nederland een drietal grenzen geformuleerd:
• Vanuit Vereist Eigen
Vermogen
• Ondergrens van het
verwacht pensioenresultaat voor de mediaan uit de HBT
90%
• Vanuit feitelijke
financiele positie
• Ondergrens van het
verwacht pensioenresultaat voor de mediaan uit de HBT
90%
• Vanuit feitelijke
financiele positie
• Maximale afwijking
van pensioenresultaat in slechtweerscenario (5% worst case)
15%
De grenzen voor de lange termijn risicohouding zijn vastgesteld door Stichting Pensioenfonds GE Nederland in overleg met de werkgever(s). Bij toetreding tot Pensioenkring GE Nederland is afgesproken om deze grenzen te continueren. Doordat de toeslagen gefinancierd worden uit premies en de kans op korten nihil is door de
2 De maatstaf voor toeslagverlening wordt jaarlijks vastgesteld als de procentuele jaarstijging van de cao lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven per 30 september
3 De maatstaf voor toeslagverlening wordt jaarlijks vastgesteld als de procentuele jaarstijging van het consumentenprijsindexcijfer (CPI) alle bestedingen per 30 september (niet afgeleid)
bijstortingsverplichting, is het zeer waarschijnlijk dat op termijn een indexatieresultaat van 100% gerealiseerd kan worden (de indexatieambitie voor actieven is hoger dan de prijsinflatie, wat ertoe leidt dat het pensioenresultaat gedurende de actieve periode hoger is dan 100%).
Risicohouding op korte termijn:
De risicohouding op korte termijn wordt uitgedrukt in termen van solvabiliteitspositie, zoals voorgeschreven in het financieel toetsingskader.
• Risicohouding op korte termijn wordt uitgedrukt in termen van VEV. Deze is gelijk aan 125,5% met een bandbreedte tussen 120,5% en 130,5%. Het VEV wordt hierbij berekend op de door DNB voorgeschreven methode.
Risicohouding en herstelkracht:
Op basis van een herstelplan is korten toegestaan. De korting moet hierbij over de gehele looptijd van het opgestelde herstelplan beperkt zijn in verwachte omvang. In het Crisisplan wordt verder omschreven welke kaders in welke omstandigheid daarvoor gelden.
De hoofdpunten van de risicohouding zijn leidend voor het beleidskader binnen de Pensioenkring. Vanuit dit beleidskader wordt het beleggings- toeslag- en kortingsbeleid vormgegeven.
Periodiek wordt geëvalueerd of de risicohouding en de ambitie van de Pensioenkring nog in lijn liggen met de vastgestelde beleidskaders. De evaluatie wordt uitgevoerd met de jaarlijkse haalbaarheidstoets. Wanneer de uitkomsten uit de jaarlijkse haalbaarheidstoets niet voldoen aan de beleidskaders, dan meldt het Fonds dit aan de werkgevers(s) die betrokken zijn bij de Pensioenkring GE Nederland en het Belanghebbendenorgaan van de Pensioenkring GE Nederland. Het Fonds zal in dat geval haar beleidskaders voor de Pensioenkring heroverwegen en de beslissingen nemen die nodig zijn voor herstel zoals opgenomen in het Crisisplan.
Naast de in de paragraaf 2.11 beschreven algemene managementinformatie, geldt voor de Pensioenkring GE Nederland nog de volgende managementinformatie:
• ALM-analyse ter vaststelling van het strategisch beleggingsbeleid, inclusief een gevoeligheidsanalyse van de kans op onderdekking
• Maandrapportage over de financiële positie en dekkingsgraad
• Kwartaalrapportage over de uitvoering van de activiteiten (op basis van uitvoeringsovereenkomsten en SLA’s) en de financiële positie en dekkingsgraad. Op basis hiervan kan het Bestuur toetsen of de uitvoering nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken
• Kwartaalrapportage inzake de beleggingen, met de notulen van de vergadering van de beleggingscommissie waarin deze rapportage besproken is
• Integraal risicomanagement rapportage per kwartaal waarmee het Bestuur op basis van de door het Bestuur geselecteerde belangrijkst bevonden risico-items kan beoordelen in hoeverre de te lopen risico’s worden beheerst. Hiermee kan het Bestuur beoordelen in hoeverre de geformuleerde beleidsdoelstellingen binnen de geldende mogelijkheden kunnen worden nagestreefd.
• Jaarverslag
• Jaarrapportage van de accountant
• Jaarrapportage van de certificerend actuaris
• Jaarlijkse haalbaarheidstoets
• (minimaal) Jaarlijkse herijking van fondsdocumenten, waaronder:
• Beleggingsplan
• ABTN
• Crisisplan
• Reglementen
Het Bestuur heeft de bevoegdheid om bovenstaande managementinformatie te laten controleren door auditors, of anderszins een audit bij TKP en Aegon AM uit te (laten) voeren.
Aangesloten ondernemingen zijn de in Nederland gevestigde ondernemingen die deel uitmaken van één van de volgende (op termijn) separate vennootschappelijke groepen, (1) GE Healthcare, (2) GE Vernova en (3) GE Aerospace. Deze groepen worden ook wel ‘Clusters’ genoemd. Een onderneming is een Cluster-onderneming. De relatie tussen het Fonds en de aangesloten cluster-onderneming betrokken bij de Pensioenkring zijn vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst (UO) als bedoeld in artikel 23 van de Pensioenwet. Iedere Cluster- onderneming heeft een eigen uitvoeringsovereenkomst met het Fonds. De hoofdlijnen van de
uitvoeringsovereenkomsten zijn hieronder opgenomen. Onderstaande bepalingen gelden voor iedere Cluster- onderneming.
4.4.1 Eigen Pensioenkring (UO, artikel 2)
Stap voert de pensioenovereenkomst en de daarbij behorende pensioenreglementen uit binnen de Pensioenkring GE Nederland.
4.4.2 Verplichtingen Fonds en aangesloten ondernemingen (UO, artikel 3)
Het Fonds verplicht zich jegens de Cluster-onderneming tot uitvoering van de pensioenovereenkomst, zoals neergelegd in het Pensioenreglement van de Eigen Collectiviteitkring tegen betaling van de hiervoor benodigde premie door de Cluster-onderneming. Het één en ander met inachtneming van het bepaalde hieromtrent in de statuten, het Pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst.
4.4.3 Aangesloten ondernemingen (UO, artikel 4 en 19)
Aangesloten ondernemingen zijn de in Nederland gevestigde ondernemingen die deel uitmaken één van de volgende (op termijn) separate vennootschappelijke groepen, (1) GE Healthcare, (2) GE Vernova en (3) GE Aerospace. en die een Uitvoeringsovereenkomst zijn aangegaan met het Fonds. Nieuwe ondernemingen kunnen uitsluitend toetreden als Cluster-onderneming met instemming van het Fonds en met goedkeuring van het Belanghebbendenorgaan. Indien een Aangesloten onderneming geen deel meer uitmaakt van een van de Cluster-ondernemingen, zal in overleg met de Cluster-onderneming worden besloten op welke termijn de Uitvoeringsovereenkomst tussen deze onderneming en het Fonds wordt beëindigd, met dien verstande dat de Uitvoeringsovereenkomst uiterlijk eindigt na een termijn van ten hoogste een kalenderjaar vanaf de datum waarop de Cluster-onderneming geen deel meer uitmaakt van de Cluster-ondernemingen. Indien en nadat een onderneming de status van Cluster-onderneming verliest is deze onderneming aan het fonds een eenmalige bijdrage (exit fee) verschuldigd ter dekking van de lasten inzake toekomstige toeslagverlening aan de aan de Cluster-onderneming behorende (Gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden..
4.4.4 Premievaststelling (UO, artikel 5)
De wijze van vaststelling van de verschuldigde premie is in de uitvoeringsovereenkomst geregeld.
De Cluster-onderneming behoudt zich het recht voor de afdracht van zijn bijdrage in de pensioenpremie te verminderen of te beëindigen ingeval van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Indien de Cluster- onderneming voornemens is van dit recht gebruik te maken zal hij dit voornemen onverwijld schriftelijk aan
het Fonds en aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen door het besluit wordt getroffen, mededelen.
4.4.5 Procedures bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichting (UO, artikel 7)
Het Fonds informeert elk kwartaal schriftelijk het Belanghebbendenorgaan indien er sprake is van enige onderneming met een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door de onderneming te betalen (voorlopige) jaarpremie en wanneer er ter zake de Eigen Collectiviteitkring niet voldaan wordt aan de bij of krachtens de Pensioenwet geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen.
Bij een premieachterstand van de Cluster-onderneming ter grootte van 10% van de (voorlopige) jaarpremie is het bestuur bevoegd de aansluiting met de Cluster-onderneming te beëindigen. De A Cluster-onderneming wordt per aangetekend schrijven aan de statutair directeur (als bekend bij KvK) van het voornemen van het bestuur op de hoogte gebracht. Alvorens de overeenkomst te beëindigen, krijgt de Cluster-onderneming drie maanden de gelegenheid de premie alsnog te voldoen.
4.4.6 Gegevens en informatieoverdracht (UO, artikel 9)
De Cluster-onderneming en het Fonds zijn gehouden elkaar gevraagd en ongevraagd direct te informeren over alle ontwikkelingen die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de huidige en toekomstige pensioenverplichtingen behorende bij de Eigen Collectiviteitkring van het Fonds en waarover zij kennis hebben.
4.4.7 Procedures voor het opstellen of wijzigen van het pensioenreglement (UO, artikel 10)
Het Fonds stelt een Pensioenreglement, met in achtneming van het adviesrecht van het Belanghebbendenorgaan, voor de Eigen Collectiviteitkring op en wijzigt dit overeenkomstig de bepalingen uit de Statuten en overeenkomstig de Pensioenovereenkomst. De Aangesloten ondernemingen hebben een identieke Pensioenovereenkomst en een identiek pensioenreglement. Indien de Aangesloten ondernemingen voornemens zijn de Pensioenovereenkomst te wijzigen, stelt de Centrale organisatie het Fonds ten minste vier maanden voordat de wijziging in werking moet treden in de gelegenheid de voorgenomen wijziging te toetsen aan de van de toepassing zijnde wet- en regelgeving én op uitvoerbaarheid. Partijen maken daarbij afspraken over de termijn waarbinnen het Fonds zijn bevindingen aan de Aangesloten ondernemingen kenbaar zal maken. De Aangesloten ondernemingen dragen er zorg voor dat een wijziging van de Pensioenovereenkomst rechtsgeldig tot stand komt.
4.4.8 Toeslagverlening (UO, artikel 11)
Deelnemers
Als ambitie geldt een onvoorwaardelijke toeslagverlening van reeds opgebouwde pensioenaanspraken van de Deelnemers. Op de pensioenaanspraken van Deelnemers wordt jaarlijks een toeslag verleend van de looninflatie. Daarvoor wordt uitgegaan van de ontwikkeling van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor Particuliere bedrijven, in de periode van 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar van toeslagverlening tot en met 30 september van het jaar waarover de toeslagverlening plaatsvindt. De toeslag voor Deelnemers wordt gefinancierd uit premie.
Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
De toeslagen van Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn voorwaardelijk en afhankelijk van de financiële positie. Op de opgebouwde pensioenaanspraken voor Gewezen deelnemers en ingegane pensioenrechten van pensioengerechtigden wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de consumentenprijsindex. Het betreft de index alle bestedingen (niet afgeleid) over de periode 1 oktober van het voorgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de toeslagverlening plaatsvindt. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de opgebouwde pensioenaanspraken voor Gewezen deelnemers en de ingegane pensioenrechten van pensioengerechtigden worden aangepast. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit de premie. De Nederlandsche Bank heeft ten aanzien van de Pensioenkring aan het Fonds een ontheffing verleend voor toepassing van de methodiek van toekomstbestendig indexeren (TBI), zoals vastgelegd in artikel 137 lid 2 van de Pensioenwet. Dat betekent dat de opgebouwde pensioenaanspraken voor Gewezen deelnemers en ingegane pensioenrechten van pensioengerechtigden voorwaardelijk (gedeeltelijk) kunnen worden verhoogd bij een actuele dekkingsgraad die hoger is dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen.
4.4.9 Procedures bij vermogensoverschotten (UO, artikel 12)
Indien het pensioenvermogen van de Eigen Collectiviteitkring hoger is dan de Premiekortinggrens4, kan het Bestuur, conform de eisen van de Pensioenwet en DNB, besluiten om premiekorting of premierestitutie te verlenen. Hierbij wordt opgemerkt dat het pensioenvermogen, ook na aftrek van een eventuele korting of restitutie, nog steeds de Premiekortinggrens te boven dient te gaan. De jaarlijkse premiekorting is in beginsel
4 De premiekortingsgrens is gelijk aan de situatie waarin de technische voorzieningen en het vereist eigen vermogen volledig door waarden zijn gedekt en de waarden die nodig zijn om de toeslagambitie volledig te verwezenlijken (dat is de dekkingsgraad waarbij Volledige toeslag mogelijk is op grond van toekomstbestendig indexeren) aanwezig zijn. Hierbij dient tevens te worden voldaan aan de vereisten als bedoeld in artikel 129 Pensioenwet.
gelijk aan 10% van het verschil tussen de waarde van de aanwezige middelen en de Premiekortinggrens. De korting zal jaarlijks worden gebaseerd op een bestuursbesluit.
4.4.10 Procedures bij vermogenstekorten (UO, artikel 13)
Op grond van artikel 14 is Cluster-onderneming in het kader van een herstelplan verplicht bij te dragen aan het herstel van de financiële situatie van de Eigen Collectiviteitkring. Indien een herstelpremie deel uitmaakt van de maatregelen binnen het herstelplan dient een algehele herstelpremie voor de Eigen Collectiviteitkring vastgesteld te worden.
Het Fonds kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
- de Eigen Collectiviteitkring gezien de Beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het Vereist eigen vermogen;
- de Eigen Collectiviteitkring niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 Pensioenwet zonder dat de belangen van Deelnemers, Gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de Aangesloten ondernemingen onevenredig worden geschaad; en
- alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139 Pensioenwet.
4.4.11 Bijstortingsverplichting van de aangesloten onderneming (UO, artikel 14)
Indien de Beleidsdekkingsgraad per einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de in artikel 132 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het Vereist eigen vermogen dient het Fonds in overleg met de actuaris een herstelplan in bij DNB. Het herstelplan zal worden vastgesteld conform de eisen van DNB.
Indien uit het herstelplan, dan wel het geactualiseerde herstelplan als bedoeld in artikel 139 Pensioenwet, blijkt dat herstel van de beleidsdekkingsgraad tot de in artikel 132 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen niet binnen een termijn van tien jaar mogelijk is, wordt er een jaarlijkse herstelpremie vastgesteld. Deze jaarlijkse herstelpremie wordt zodanig vastgesteld, dat herstel van de beleidsdekkingsgraad tot het vereist eigen vermogen binnen de periode van tien jaar bereikt wordt in het herstelplan.
Indien uit het herstelplan blijkt, dat de Beleidsdekkingsgraad vijf jaar opeenvolgend (zes opeenvolgende meetmomenten) ligt onder de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en de (actuele) Dekkingsgraad op het zesde meetmoment ook onder dat niveau ligt, wordt een extra jaarlijkse herstelpremie vastgesteld. Deze extra jaarlijkse herstelpremie wordt zodanig vastgesteld, dat herstel van de Beleidsdekkingsgraad tot het minimaal vereist eigen vermogen binnen de periode van vijf jaar na de datum waarop de Eigen Collectiviteitkring laatstelijk in onderdekking is geraakt, bereikt wordt in het herstelplan. Indien op het zesde meetmoment de Beleidsdekkingsgraad onder de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet geldende eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen ligt en de actuele Dekkingsgraad ook onder dat niveau ligt, is ook op het zesde meetmoment een extra herstelpremie verschuldigd. Deze extra herstelpremie op het zesde meetmoment is gelijk aan de som die nodig is om de actuele Dekkingsgraad op het niveau behorend bij de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen te brengen.
Het herstelplan wordt jaarlijks geëvalueerd. De toekomstige herstelpremies kunnen op basis van deze evaluatie op jaarbasis worden herzien. Er vindt geen restitutie of kwijtschelding plaats van herstelpremies uit voorgaande jaren.
De Aangesloten ondernemingen zullen de vastgestelde (extra) jaarlijkse herstelpremies aan de Eigen Collectiviteitkring voldoen, waarbij elk kwartaal een evenredig deel van de herstelpremies wordt voldaan. Het Fonds kan een kortere termijn dan de termijn in het herstelplan vaststellen, indien dit wordt overeengekomen met de Aangesloten ondernemingen. De herstelpremies worden naar rato van de evaluatie voorschotpremie (jaar t-1) per Bedrijfsonderdeel bepaald.
4.4.12 Beëindiging van de Uitvoeringsovereenkomst (UO, artikel 19)
De Uitvoeringsovereenkomst kan door de Cluster-per aangetekende post worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van minimaal 12 maanden, met dien verstande dat de datum waartegen wordt opgezegd niet vóór 1 september 2026 kan liggen.
Elk der Partijen is bevoegd de Uitvoeringsovereenkomst per aangetekende post tussentijds (dat wil zeggen: vóór 1 september 2026) op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van minimaal 6 maanden in geval van een toerekenbare tekortkoming van de andere Partij in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de Uitvoeringsovereenkomst en deze andere Partij in verzuim verkeert overeenkomstig paragraaf 1.9.2 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De Cluster-Onderneming kan de
Uitvoeringsovereenkomst per aangetekende post tussentijds opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van minimaal 6 maanden, ingeval het Fonds een voorgenomen wijziging van de Pensioenovereenkomst niet in uitvoering wil nemen of ingeval de Cluster-Onderneming als gevolg van reorganisatie, fusie of overname of als gevolg van dwingendrechtelijke wetgeving genoodzaakt is de Pensioenovereenkomst elders onder te brengen. Partijen kunnen in onderling overleg een kortere opzegtermijn overeenkomen. Dit geldt ook indien het Fonds geen of niet op marktconforme wijze binnen de Eigen Collectiviteitkring uitvoering kan geven aan de nieuwe pensioenovereenkomst die de Aangesloten ondernemingen over een zijn gekomen met de werknemersvertegenwoordigers in het kader van het Pensioenakkoord.
Elk der Partijen kan de Uitvoeringsovereenkomst per direct opzeggen indien het Fonds zijn vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds verliest. Zodra aan het Fonds bekend wordt dat de mogelijkheid bestaat dat hij zijn vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van algemeen pensioenfonds zal verliezen, brengt het Fonds de Cluster-onderneming daarvan onmiddellijk op de hoogte.
Aangesloten ondernemingen zijn de in Nederland gevestigde ondernemingen die deel uitmaken van één van de volgende (op termijn) separate vennootschappelijke groepen, (1) GE Healthcare, (2) GE Vernova en (3) GE Aerospace. en zoals wordt bijgehouden op de website van de Pensioenkring en die een Uitvoeringsovereenkomst zijn aangegaan met het Fonds.
Nieuwe ondernemingen kunnen uitsluitend toetreden als Cluster-onderneming met instemming van het Fonds en met goedkeuring van het Belanghebbendenorgaan. Indien een Cluster-onderneming geen deel meer uitmaakt van een van de Cluster-ondernemingen, zal in overleg met de Cluster-onderneming worden besloten op welke termijn de Uitvoeringsovereenkomst tussen deze onderneming en het Fonds wordt beëindigd, met dien verstande dat de Uitvoeringsovereenkomst uiterlijk eindigt na een termijn van ten hoogste een kalenderjaar vanaf de datum waarop de Cluster-onderneming geen deel meer uitmaakt van een van de Cluster- ondernemingen. Per 1 januari 2023 zijn de onderstaande ondernemingen Aangesloten bij de Eigen Collectiviteitkring:
1. GE Power Netherlands B.V.
2. GE Albany G. Holding BV
3. GE Healthcare BV (Medical Systems)
4. GE International (Benelux) B.V
5. GE International Inc.
6. GE Capital Finance BV
7. GE Healthcare BV (MDx)
8. GE International Inc. - Netherlands Branch
9. GE Global Services GmbH
10. GE Renewable Holding
11. GE Digital Netherlands B.V.
12. GE Aviation Netherlands B.V.
5.2 Inhoud van de pensioenregeling
5.2.1 Pensioenregeling 68 jaar
Voor de Pensioenkring GE Nederland is de onderstaande pensioenregeling van kracht. De pensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Meer in het bijzonder betreft het een middelloonregeling met een opbouwpercentage voor ouderdomspensioen van 1,875%.
Kenmerken | |
Pensioendatum | De eerste van de maand samenvallend met of volgend op de 68e verjaardag van de (gewezen) deelnemer; |
Toetredingsleeftijd | De eerste dag van de maand samenvallend met/of volgend op de 18e verjaardag |
Pensioenregeling | De pensioenregeling betreft een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in de Pensioenwet. Meer in het bijzonder betreft het een middelloonregeling met een opbouwpercentage voor ouderdomspensioen van 1,875%. |
Pensioen vervroeging en uitstel | Flexibele pensionering tussen de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 55 jaar bereikt en de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend op de maand waarin de deelnemer die nog werkzaam is bij de werkgever de leeftijd van 70 jaar bereikt. |
Pensioengevend salaris (PS) | Het tussen de werkgever en deelnemer overeengekomen basissalaris over twaalf maanden, alsmede de door de werkgever schriftelijk aangewezen vaste (persoonlijke) toeslagen vermeerderd met de bijbehorende vakantietoeslag en de z.g. dertiende maand. Het pensioengevend salaris wordt per de datum van toetreding en vervolgens per 1 januari van ieder kalenderjaar |
Kenmerken | |
vastgesteld uitgaande van de bij de werkgever geldende volledige arbeidsduur. Het pensioengevend salaris (inclusief ploegentoeslag) bedraagt in 2024 maximaal € 137.800,-. In geval van een parttime dienstverband wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig de parttime factor. | |
Franchise | De franchise bedraagt € 17.547 (niveau 2024). Jaarlijks wordt de franchise aangepast met het percentage waar ook het bruto minimumloon mee wordt aangepast. De franchise zal altijd minimaal gelijk zijn aan het minimumbedrag zoals genoemd in artikel 18a lid 7 van de Wet op de Loonbelasting 1964. |
Pensioengrondslag (PG) | PG = (PS – Franchise ) |
Toeslag actieven | Als ambitie geldt een onvoorwaardelijke toeslagverlening van reeds opgebouwde pensioenaanspraken van de actieven. Op de pensioenaanspraken wordt jaarlijks een toeslag verleend van de looninflatie. Daarvoor wordt uitgegaan van de ontwikkeling van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor Particuliere bedrijven, in de periode van 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar van toeslagverlening tot en met 30 september van het jaar waarover de toeslagverlening plaatsvindt. De toeslag wordt gefinancierd uit premie. |
Toeslag inactieven | De toeslagen van inactieven zijn voorwaardelijk en afhankelijk van de financiële positie. Op de opgebouwde pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de consumentenprijsindex. Het betreft de index (niet afgeleid) van alle huishoudens over de periode 1 oktober van het voorgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de |
Kenmerken | |
toeslagverlening plaatsvindt. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit de premie. Er is een ontheffing verleend van artikel 137 lid 2 Pensioenwet inzake de voorwaardelijke toeslagverlening. De door de ondernemingen verschuldigde premie voor toeslagverlening voor de inactieve deelnemers wordt direct aangewend voor toeslagverlening voor zover de actuele dekkingsgraad boven het niveau behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen ligt. | |
Eigen bijdrage | De eigen bijdrage is geregeld tussen de werkgever en werknemer. Het Fonds heeft hier geen invloed op; de eigen bijdrage is geregeld in arbeidsovereenkomst tussen de deelnemer en de aangesloten onderneming. |
Ouderdomspensioen (OP) | Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste van de maand samenvallend met of volgend op de 68e verjaardag van de (gewezen) deelnemer. Dit wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden. Ieder jaar dat de deelnemer aan de pensioenregeling deelneemt, geeft recht op 1,875% van de pensioengrondslag in dat jaar (middelloonregeling). Voor degenen die ploegentoeslag genieten wordt het jaarlijks levenslang ouderdomspensioen verhoogd met 1,875% over de ploegentijd van het voor het deelnemersjaar waarin de ploegentoeslag wordt genoten geldende pensioengevend salaris. |
Partnerpensioen | Het partnerpensioen gaat in op de dag volgend op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer. Dit wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de partner overlijdt. Het partnerpensioen bedraagt 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. |
Kenmerken | |
Wezenpensioen | Het wezenpensioen gaat in op de dag volgend op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer. Het wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het bereikbare ouderdomspensioen. Het totale bedrag aan wezenpensioen zal niet meer bedragen dan 70% van het bereikbare ouderdomspensioen, bij meer dan vijf kinderen vindt er dus een evenredige korting plaats. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot 18 jaar, of uiterlijk tot en met 25 jaar (een kind van 18 tot en met 25 jaar wordt met een kind beneden de 18-jarige leeftijd gelijkgesteld indien en voor zolang aan of voor het genoemde kind (ook) na de 18-jarige leeftijd een uitkering wordt verstrekt krachtens één van de volgende wetten: de Algemene kinderbijslagwet; de Algemene nabestaandenwet; de wet op de Studiefinanciering; de Wet tegemoetkoming Studiekosten) |
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid | Bij arbeidsongeschiktheid wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. |
Arbeidsongeschiktheidspensioen | De WIA-excedentuitkering gaat in op de dag dat de WIA-uitkering ingaat en eindigt op de standaard pensioendatum. De jaarlijkse WIA-excedentuitkering is bij volledige arbeidsongeschiktheid en bij een volledig dienstverband 70% van het positieve verschil tussen het pensioengevend salaris en het maximum jaarloon waarover uitkeringen ingevolge de WIA worden genoten. Het pensioengevend salaris dat hiervoor in aanmerking wordt genomen, wordt niet gemaximeerd. |
Keuzemogelijkheden | De pensioenregeling kent diverse mogelijkheden van flexibilisering. De volgorde waarin die wordt toegepast is: |
Kenmerken | |
1. Besteding kapitaal 2. Flexibele ingangsdatum ouderdomspensioen 3. Gedeeltelijk in laten gaan van ouderdomspensioen 4. Omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen c.q. partnerpensioen in ouderdomspensioen 5. Omzetting ouderdomspensioen in AOW-compensatie 6. In hoogte wisselend ouderdomspensioen |
5.2.2 Regeling GESAVE (vrijwillig pensioensparen 68 jaar)
Het Fonds heeft de uitvoerende taken uitbesteed aan drie uitbestedingspartners. De administratie is ondergebracht bij TKP, de beleggingsadministratie/vermogensbeheer is ondergebracht bij ABN Amro Pension Services en het beleggingsadvies is ondergebracht bij Robeco Institutional Asset Management. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een premieovereenkomst. De hoogte van de uit deze pensioenregeling voortvloeiende pensioenuitkering is afhankelijk van:
1. betaalde premies;
2. behaald rendement;
3. inkooptarief
De regeling kent drie modules:
A. Ouderdomspensioen (geen inleg meer mogelijk)
B. Nabestaandenpensioen (inleg mogelijk)
C. Prepensioen (geen inleg mogelijk)
Bij overlijden wordt het kapitaal aangewend voor de aankoop van partnerpensioen en/of wezenpensioen. Het reeds opgebouwde kapitaal wordt bij leven aangewend voor de aankoop van ouderdomspensioen en/of tijdelijk ouderdomspensioen bij de Pensioenkring.
Het Fonds heeft de uitvoerende taken uitbesteed aan drie uitbestedingspartners. De administratie is ondergebracht bij TKP, de beleggingsadministratie/vermogensbeheer is ondergebracht bij ABN Amro Pension Services en het beleggingsadvies is ondergebracht bij Robeco Institutional Asset Management. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een premieovereenkomst. De hoogte van de uit deze pensioenregeling voortvloeiende pensioenuitkering is afhankelijk van:
1. betaalde premies;
2. behaald rendement;
3. inkooptarief
Het is een gesloten regeling.
Bij overlijden wordt het kapitaal aangewend voor de aankoop van partnerpensioen en/of wezenpensioen. Het reeds opgebouwde kapitaal wordt bij leven aangewend voor de aankoop van ouderdomspensioen en/of tijdelijk ouderdomspensioen. De deelnemer kan een vaste of een variabele uitkering aankopen. Binnen Pensioenkring GE Nederland wordt uitsluitend de vaste uitkering aangeboden. Indien de deelnemer een variabele uitkering wenst, kan de deelnemer met het opgebouwde pensioenvermogen shoppen bij verschillende aanbieders.
Aan het in het pensioenreglement toegezegde nabestaandenpensioen en wezenpensioen kan een aanzienlijk overlijdensrisico verbonden zijn. Bij overlijden voor de pensioendatum zal de aanwezige voorziening in de regel niet voldoende zijn om het dan ingaande nabestaandenpensioen en wezenpensioen te kunnen financieren. Bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt voor het arbeidsongeschiktheidsgedeelte premievrij- stelling verleend. Vanaf het moment van premievrijstelling komt de pensioenopbouw voor toekomstige jaren, voor het gedeelte waarvoor de deelnemer arbeidsongeschikt is verklaard, voor rekening van de Pensioenkring.
Het overlijdensrisico is op kapitaalbasis herverzekerd bij AEGON zonder eigen behoud en zonder winstdeling. Het betreft de herverzekering van het partner- en wezenpensioen. De afspraken ten aanzien van de herverzekering zijn in een separate herverzekeringsovereenkomst vastgelegd die loopt van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027. De berekeningsmethodiek voor de vaststelling van de risicokapitalen is weergegeven in onderstaande tabel.
Berekeningsmethodiek risicokapitaal | Het risicokapitaal voor het partnerpensioen is gelijk aan de benodigde voorziening voor het te bereiken partnerpensioen minus de voorziening behorende bij het reeds opgebouwde partnerpensioen. De benodigde voorziening wordt berekend op basis van de grondslagen zoals opgenomen in hoofdstuk 7 van de ABTN. |
Opslag wezenpensioen | 1,5% |
Kostenopslag | Zie opslag toekomstige uitvoeringskosten onder 7.3 |
Solvabiliteitsopslag | Opslag behorende bij de beleidsdekkingsgraad, waarbij als ondergrens de opslag behorende bij het minimaal vereist eigen vermogen wordt gehanteerd en als bovengrens de opslag behorende bij het vereist eigen vermogen |
Opslag weerstandsvermogen | 0,2% |
Risicokapitalen worden voor iedere deelnemer (ongeacht of een deelnemer een partner en/of kinderen heeft) op bovenstaande wijze berekend. Indien er bij overlijden geen uitkeringsgerechtigde is, wordt het kapitaal niet uitgekeerd (in de tarieven wordt rekening gehouden met partnerfrequenties).
6.2 Arbeidsongeschiktheidsrisico
Het arbeidsongeschiktheidsrisico is op kapitaalbasis herverzekerd bij SCOR zonder eigen behoud en zonder winstdeling. Het betreft de herverzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en de uitkering van een arbeidsongeschiktheidspensioen. De afspraken ten aanzien van de herverzekering zijn in een separate herverzekeringsovereenkomst vastgelegd die loopt van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.
De berekeningsmethodiek voor de vaststelling van de herverzekerde kapitalen is weergegeven in onderstaande tabel.
Premievrijstelling | Arbeidsongeschiktheidspensioen (WIA-excedent) | |
Berekeningsmethodiek rente | Het risicokapitaal is gelijk aan de benodigde voorziening voor de pensioenopbouw na afloop van de wachttijd | Het risicokapitaal is gelijk aan de benodigde voorziening voor de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen na afloop van de wachttijd |
Kostenopslag | Zie opslag toekomstige uitvoeringskosten onder 7.3 | Zie opslag toekomstige uitvoeringskosten onder 7.3 |
Solvabiliteitsopslag | Opslag behorende bij de beleidsdekkingsgraad, waarbij als ondergrens de opslag behorende bij het minimaal vereist eigen vermogen wordt gehanteerd en als bovengrens de opslag behorende bij het vereist eigen vermogen | Opslag behorende bij de beleidsdekkingsgraad, waarbij als ondergrens de opslag behorende bij het minimaal vereist eigen vermogen wordt gehanteerd en als bovengrens de opslag behorende bij het vereist eigen vermogen |
Opslag weerstandsvermogen | 0,2% | 0,2% |
7. Financiële opzet- en sturingsmiddelen
7.1 Technische voorzieningen (TV)
Aan de berekening van de pensioenverplichtingen liggen de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen ten grondslag:
Algemeen | |
Vaststelling | Post voor post met inachtneming van actuariële grondslagen en veronderstellingen |
Basis | Voor de actieve deelnemers: de over de verstreken dienstjaren verkregen pensioenaanspraken, inclusief de tot balansdatum +1 dag toegekende toeslagen. Voor niet-actieve deelnemers: de verzekerde pensioenen, inclusief de tot balansdatum +1 dag verstrekte toeslagen. |
Arbeidsongeschiktheid | Voor arbeidsongeschikte deelnemers voor wie de pensioenopbouw zonder verdere betaling van bijdragen wordt voortgezet, wordt de voorziening pensioenverplichtingen gelijk gesteld aan de contante waarde van de in totaal bereikbare aanspraken vermeerderd met de toekomstige risicopremies voor het partnerpensioen. |
Waarderingsgrondslag | Op marktconforme wijze gewaardeerd en zodanig vastgesteld dat zij ten minste voldoende is ter dekking van de bij de Pensioenkring opgebouwde aanspraken. |
Kostenvoorziening | Ter dekking van toekomstige administratiekosten en excassokosten (uitvoeringskosten) is een aparte voorziening voor kosten opgenomen. |
Leeftijd | De leeftijd per de berekeningsdatum wordt vastgesteld in maanden nauwkeurig, waarbij de geboortedatum gelijk wordt gesteld aan de 1e van de maand samenvallend met of volgend op de verjaardag van de (gewezen) deelnemer. |
Toeslagen | TV omvat geen voorziening voor toekomstige toeslagen |
Actuarieel | |
Toe- en uittreding | Bij de vaststelling van de TV wordt geen rekening gehouden met toekomstige toetredingen en uittredingen anders dan door sterfte. |
Uitbetaling | Voor de berekening van de TV wordt ervan uitgegaan dat de pensioenen continu worden uitbetaald. |
Hertrouwkansen | Er wordt geen rekening gehouden met hertrouwkansen |
Rekenrente | De rentetermijnstructuur inclusief UFR methode per balansdatum, zoals door DNB vastgesteld en gepubliceerd. |
Sterftekansen | - Ontleend aan de meest recente prognosetafel, zoals gepubliceerd door het Koninklijke Actuarieel Genootschap rekening houdend met leeftijdsafhankelijke ervaringssterftefactoren die zijn vastgesteld met behulp van het Demographic Horizons™ model (Aon). De ervaringssterftefactoren zijn opgenomen in bijlage 4. - Bij toekenning van een pensioen ten gevolge van overlijden wordt de contante waarde van het ingegane pensioen direct toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. - Voor kinderen worden de sterftekansen verwaarloosd. |
Revalideringskansen | Er wordt geen rekening gehouden met invalideringskansen en revalideringskansen. |
Partnerfrequentie | Voor de pensioenleeftijd (68 jaar) worden kringspecifieke partnerfrequenties gehanteerd. Deze zijn in bijlage 4 weergegeven. Na de pensioendatum wordt de voorziening vastgesteld op basis van bepaalde partner. |
Leeftijdsverschil | Voor wat betreft het partnerpensioen wordt verondersteld dat de man drie jaar ouder is dan de vrouw. |
Wezenpensioen | - Voor het latent wezenpensioen wordt 1,5% van de voorziening pensioenverplichtingen voor het latent nabestaandenpensioen van actieve, premievrije en arbeidsongeschikte deelnemers gereserveerd5. - Bij een ingegaan wezenpensioen wordt voor wezen jonger dan 12 jaar aangenomen dat het wezenpensioen voortduurt tot de 18-jarige leeftijd; voor wezen van 12 jaar of ouder wordt aangenomen dat het wezenpensioen voortduurt tot een eindleeftijd oplopend van 18 tot 25 jaar. |
Niet opgevraagde pensioenen
Voor niet opgevraagde pensioenen wordt een aanvullende voorziening aangehouden ter grootte van de niet uitgekeerde pensioenen. Verder wordt voor deze deelnemers een voorziening bepaald conform de hierboven beschreven methodiek. De voorziening die hieruit volgt is prudent. Indien hiertoe aanleiding is zal de methodiek voor de bepaling van niet opgevraagde pensioenen geëvalueerd worden.
5 Bij de start van de Pensioenkring is de extracomptabele voorziening voor latent wezenpensioen één op één overgenomen en vervolgens uitgedrukt in een percentage van de TV voor het latent nabestaandenpensioen van actieve, premievrije en arbeidsongeschikte deelnemers.
Periodieke herijking actuariële grondslagen
De actuariële grondslagen worden periodiek herijkt. In Bijlage 5 is voor elk van de gehanteerde actuariële grondslagen vastgelegd wanneer de grondslag voor het laatst is getoetst en wanneer een nieuwe toetsing zal plaatsvinden om zo de actualiteit en toereikendheid van de gehanteerde actuariële grondslagen te waarborgen en managen.
7.2 Voorziening voor ingegane ziektegevallen (IBNR)
De Pensioenkring houdt een IBNR-voorziening (incurred but not reported) aan om rekening te houden met de toekomstige schadelast voor zieke deelnemers op de balansdatum. De voorziening is gelijk aan tweemaal de in de premie opgenomen risicopremies voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeschiktheidspensioen, minus de waarde van het herverzekerde deel.
De risicopremies zijn gelijk aan:
- Risicopremie voor arbeidsongeschiktheidspensioen: 2,75% van de verzekerde aanspraken.
- Risicopremie voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid: 5% van de netto koopsom van het ouderdomspensioen.
Deze waarde van het herverzekerde deel is gelijkgesteld aan de feitelijke herverzekeringspremie voor arbeidsongeschiktheid die aan de herverzekeraar betaald wordt.
Vanaf 1 januari 2023 is het arbeidsongeschiktheidsrisico volledig herverzekerd (zie hoofdstuk 6). Dit betekent dat vanaf dat moment voor nieuwe ziektegevallen geen IBNR-voorziening meer zal worden gevormd. De bestaande IBNR-voorziening zal geleidelijk (over een periode van 2 jaar) vrijvallen ter dekking van 'schades' als gevolg van arbeidsongeschiktheid.
De kostenvoorziening dient gevormd te worden voor de situatie dat er sprake is van een liquidatie/overdracht of afwikkelscenario, waarbij er geen premiebetaling meer is waaruit de lopende exploitatie – en uitvoeringskosten voor Stap gefinancierd kunnen worden.
De hoogte van de kostenvoorziening moet op dat moment voldoende zijn om voor de duur van het afwikkelen van de verplichtingen (het doen van pensioenuitkeringen) de dan geldende jaarlijkse kosten uit de vrijval van de kostenvoorziening te financieren.
Stap hanteert voor de vaststelling van de kostenvoorziening een kasstroommodel waarbij wordt verondersteld dat Stap te allen tijde zelf, binnen de Stap omgeving, alle pensioenverplichtingen afwikkelt. De benodigde kostenvoorziening voor iedere Pensioenkring wordt op basis van het kasstroommodel als volgt afgeleid:
100
1
𝐾𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛𝑣𝑜𝑜𝑟𝑧𝑖𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔 = ∑ 𝐾𝑡 × 𝐼𝑡 × 𝑆𝑡 × 𝐷𝑡 , 𝑤𝑎𝑎𝑟 𝐷𝑡 = (
𝑡−0,5
)
𝑡=1
1 + 𝑅𝑡
𝐾 = 𝐾𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛
𝐼 = 𝐼𝑛𝑓𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒
𝑆 = 𝑆𝑐ℎ𝑎𝑙𝑖𝑛𝑔𝑠𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟
𝐷 = 𝐷𝑖𝑠𝑐𝑜𝑛𝑡𝑜𝑣𝑜𝑒𝑡
𝑅 = 𝑅𝑒𝑛𝑡𝑒
K | Kostenvergoedingen | Op basis van de geldende contractuele kosten6. |
Out of pocket kosten | Out of pocket kosten bestaan uit kosten voor het pensioenregister, de bankrekening, nieuwsbrieven en communicatie. Deze kosten worden ieder jaar opnieuw ingeschat op basis van de begroting voor het komende jaar en de realisaties over de voorliggende jaren. | |
Opslag directe kosten premie | Voor de periode waarin de uitvoeringsovereenkomst niet opzegbaar is worden de totale kosten verminderd met de kosten die uit de premie gefinancierd worden. | |
I | Inflatie | Er wordt rekening gehouden met toekomstige inflatie van de uitvoeringskosten. Voor de verwachte inflatie wordt de Breakeven Inflation (BEI) gehanteerd.7 |
6 Er gelden echter wel veronderstellingen voor een toekomstige consolidatie van de Pensioenkring die van invloed zijn op de kostenkasstroom. Op het moment dat de geprojecteerde technische voorzieningen lager zijn dan € 350 miljoen wordt er verondersteld dat er een consolidatie van de Pensioenkring plaatsvindt.
7 Deze is gebaseerd op de swaprentes en op basis van EMU HICP excl. tabak zoals vermeld in Bloomberg.
S | Schalingsfactor | Jaarlijks wordt de nog overblijvende toekomstige kasstroom contant gemaakt met de discontovoeten (via spot rate afgeleid van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur). Vervolgens wordt de jaarlijks op deze manier verkregen nieuwe TV uitgedrukt in de TV bij aanvang van de projectie. Dit leidt tot een schalingsfactor per jaarlaag. De geïndexeerde jaarlijkse kosten worden vermenigvuldigd met deze schalingsfactor. |
R | Rente | De door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. |
7.3.2 Verloop van de kostenvoorziening
Het verloop van de kostenvoorziening wordt jaarlijks ex ante en ex post bepaald. In onderstaande tabel is weergegeven hoe dit verloop wordt opgesteld.
Verloop (Ex-ante) | Verloop (Ex-post) | |
Beginstand | Beginstand | |
1. Af: Verwachte jaarlijkse kosten | De jaarlijkse kostenonttrekking wordt gebaseerd op de vooraf ingeschatte hoogte van de afgesproken contractuele kosten. | De jaarlijkse kostenonttrekking wordt gebaseerd op de vooraf ingeschatte hoogte van de afgesproken contractuele kosten. |
2a. Bij: Kostenopslag premie | De verwachte te ontvangen kostenopslag uit de premie (wordt voorafgaand aan het nieuwe boekjaar ingeschat). | De definitieve kostenopslag uit de premie (op basis van de eindafrekening) |
2b. Bij/Af: Kostenopslag cwo | n.v.t. | Het ontvangen en/of onttrokken deel van de kostenvoorziening bij een cwo. |
2c. Bij: kostenopslag herverzekeraar en inkoop DC-kapitaal | n.v.t. | De ontvangen kostenopslag uit ontvangsten van de herverzekeraar en uit inkoop DC-kapitaal. |
3. Bij: Benodigde intrest | De benodigde intrest wordt op basis van de éénjaarsrente bijgeboekt in de kostenvoorziening. | De benodigde intrest wordt op basis van de éénjaarsrente bijgeboekt in de kostenvoorziening. |
Verwachte eindstand (ex-ante) | Eindstand (ex-post) |
Zowel in het ex-ante als in het ex-post verloop worden de verwachte jaarlijkse kosten onttrokken uit de kostenvoorziening. Het verschil tussen de verwachte jaarlijkse kosten en de daadwerkelijke kosten leidt tot een kostenresultaat in de actuariële analyse.
7.3.3 Toetsing kostenvoorziening
De toetsing bestaat uit drie onderdelen: jaarlijkse actualisatie, toetsing van de opslag toekomstige uitvoeringskosten en evaluatie van het model. Hieronder is de toetsing per onderdeel nader uitgewerkt.
Jaarlijkse actualisatie
De kostenvoorziening voor iedere Pensioenkring wordt jaarlijks, als onderdeel van het jaarwerk, op basis van het kasstroommodel geactualiseerd:
100
1
𝐾𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛𝑣𝑜𝑜𝑟𝑧𝑖𝑒𝑛𝑖𝑛𝑔 = ∑ 𝐾𝑡 × 𝐼𝑡 × 𝑆𝑡 × 𝐷𝑡 , 𝑤𝑎𝑎𝑟 𝐷𝑡 = (
𝑡−0,5
)
𝑡=1
1 + 𝑅𝑡
Hierbij worden de basis parameters geactualiseerd op basis van de gegevens per 31 december. De basis parameters betreffen de verwachte kosten (K), inflatie (I), schalingsfactor (S) en discontovoet (D).
Opslag toekomstige uitvoeringskosten
De kostenvoorziening wordt iedere drie jaar vertaald in een procentuele opslag voor toekomstige uitvoeringskosten (bijvoorbeeld t.b.v. de opslag in de premie, in de exit-fees, in de herverzekerde risicokapitalen/rentes en in de inkooptarieven voor aanwending pensioenkapitaal). Bij de initiële vaststelling van de kostenvoorziening is het eurobedrag uitgedrukt in een percentage van de technische voorzieningen. De procentuele opslag voor toekomstige uitvoeringskosten is destijds vastgesteld op 2,8% en wordt gehanteerd als opslag voor toekomstige uitvoeringskosten in de premie en als opslag op de herverzekerde risicokapitalen.
Evaluatie model
Eenmaal in de drie jaar wordt een evaluatie van het model uitgevoerd. Bij de jaarlijkse actualisatie worden de basis parameters geactualiseerd maar worden de overige uitgangspunten niet gewijzigd. Deze worden getoetst en eventueel herijkt bij de evaluatie van het model.[
Het bestuur houdt de bevoegdheid om gegeven de specifieke situatie aanpassingen van de kostenvoorziening door te voeren.
7.4 Voorziening regeling GESAVE en GEFLEX
Voor de regeling GESAVE en GEFLEX wordt de waarde van de som van de individuele fracties in de depots in de voorziening opgenomen.
Exit voorziening (bestemmingsreserve 1)
Initiële vaststelling
Bij uittreding van een onderneming is de onderneming een eenmalige bijdrage (exit-fee) verschuldigd ter dekking van de lasten inzake toekomstige toeslagverlening. Dit betreft toekomstige toeslagverlening aan de gewezen deelnemers die op het moment van uittreding in dienst zijn van deze onderneming. De exit voorziening bestaat bij de start van de Pensioenkring GE Nederland uit eenmalige bijdragen van verschillende ondernemingen, die de afgelopen jaren zijn uitgetreden.
Ontwikkeling
De volgende mutaties zijn van invloed op de hoogte van de exit voorziening:
• Bij: Eenmalige bijdrage.
Bij uittreding van een (sub)onderneming wordt de verschuldigde eenmalige bijdrage toegevoegd aan de exit voorziening8.
• Af: Lasten toeslagverlening.
8 De wijze waarop deze eenmalige bijdrage wordt berekend is uitgewerkt in 7.9
Eénmaal per jaar worden er middelen onttrokken aan de exit voorziening ter dekking van de lasten inzake toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden waarvan de werkgever is uitgetreden en de genoemde exit-fee heeft betaald.
Let op: De onttrekking ter dekking van de lasten inzake toeslagverlening wordt op ondernemingsniveau vastgesteld. Hierbij wordt voor de vaststelling van de hoogte onderscheid gemaakt tussen uittreding van de gehele onderneming en uittreding van een subonderneming. Bij uittreding van de gehele onderneming wordt de volledige benodigde koopsom voor toeslagverlening onttrokken aan de exit voorziening (dit betreft de koopsom voor de slapers en pensioengerechtigden die rechtstreeks zijn toegewezen aan de onderneming). Bij uittreding van een subonderneming wordt ieder jaar 1/30e van het oorspronkelijke bedrag onttrokken aan de exit voorziening.
• Er wordt geen rendement verwerkt in de hoogte van de exit voorziening.
Beleggingsbeleid
De middelen in de exit voorziening worden conform het hoofdvermogen belegd.
Indexatie voorziening (bestemmingsreserve 2)
Deze bestemmingsreserve is in de uitvoeringsovereenkomst opgenomen onder de term “Indexatiedepot”.
Initiële vaststelling
De toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden (waaronder arbeidsongeschiktheidspensioenen) is voorwaardelijk. De toeslag wordt gefinancierd uit de premie. De Nederlandsche Bank heeft ten aanzien van de Pensioenkring aan het Fonds een ontheffing verleend voor toepassing van de methodiek van toekomstbestendig indexeren (TBI), zoals vastgelegd in artikel 137 lid 2 van de Pensioenwet. Dat betekent dat de toeslagverlening plaats kan vinden bij een actuele dekkingsgraad die hoger is dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. De toeslag per 1 januari “jaar t+1” wordt gefinancierd uit de premie in “jaar t”.
Ontwikkeling
De volgende mutaties zijn van invloed op de hoogte van de indexatie voorziening:
• Bij: Premie
De vooruit ontvangen premie voor toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is onderdeel van de bezittingen en wordt tevens meegenomen bij de (maandelijkse) vaststelling van de technische voorzieningen. Indien de actuele dekkingsgraad ultimo jaar lager is dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen kan er geen toeslag worden verleend aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. In dit geval wordt de vooruit ontvangen premie ultimo jaar toegevoegd aan de indexatie voorziening.
• Bij: Lasten toeslagverlening uit de exit voorziening
Indien de actuele dekkingsgraad ultimo jaar lager is dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen kan er geen toeslag worden verleend aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. In dit geval worden de middelen die onttrokken zijn aan de exit voorziening ten behoeve van de toeslagverlening toegevoegd aan de indexatie voorziening.
• Af: Lasten toeslagverlening
Indien in enig jaar de actuele dekkingsgraad ultimo jaar lager was dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen en deze toeslag kan worden ingehaald, dan worden de benodigde middelen voor de voorwaardelijke toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden onttrokken aan de indexatie voorziening.
• Er wordt geen rendement verwerkt in de hoogte van de indexatie voorziening.
Beleggingsbeleid
De middelen in de indexatie voorziening worden conform het hoofdvermogen belegd.
Op grond van de Pensioenwet zijn een aantal vermogensposities van belang. Het beleid wordt gebaseerd op de beleidsdekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad is gelijk aan het gemiddelde van de actuele dekkingsgraden van de afgelopen 12 maanden. De volgende grenzen worden onderscheiden:
Minimaal vereist eigen vermogen
Het minimaal vereist eigen vermogen wordt gesteld op het conform artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen berekende vermogen.
Vereist eigen vermogen
Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het vermogen van de Pensioenkring na één jaar negatief wordt. De bepaling van dit vermogen geschiedt conform de desbetreffende wetgeving.
Doelen van de haalbaarheidstoets (HBT) zijn het verschaffen van inzicht in de effecten van de (financiële) opzet en de zelf gekozen normeringen (ondergrenzen) in de Pensioenkring GE Nederland. Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan verwachtingen en risico’s. Tevens heeft de HBT tot doel een onderbouwing te geven in hoeverre het beleid evenwichtig is en of het premiebeleid realistisch en haalbaar is.
In de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt enerzijds aangetoond dat het verwachte pensioenresultaat op kringniveau in voldoende mate aansluit bij de door de pensioenkring gekozen ondergrens. Anderzijds wordt aangetoond dat het pensioenresultaat op kringniveau in het slechtweerscenario niet te veel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op kringniveau.
Beleidskaders haalbaarheidstoets en invulling parameters
De beleidskaders voor invulling van de haalbaarheidstoets worden afgeleid aan de hand van de in hoofdstuk 4 opgegeven risicohouding op lange termijn. De parameters die gehanteerd worden voldoen ten minste aan de voorwaarden conform de Regeling parameters pensioenfondsen.
7.8 Toeslagbeleid Voorwaardelijkheid Deelnemers
De indexatie van de aanspraken van actieve en arbeidsongeschikte deelnemers maakt deel uit van de pensioenovereenkomst, en is derhalve onvoorwaardelijk. De toeslag voor actieve deelnemers wordt gefinancierd uit de premie. De opgebouwde aanspraken op levenslang ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen van de deelnemers worden tijdens het deelnemerschap jaarlijks per 1 januari verhoogd.
Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
• Aanspraken van gewezen deelnemers en pensioenrechten van pensioengerechtigden
De indexatie van de aanspraken van gewezen deelnemers en van de pensioenrechten van pensioengerechtigden (waaronder arbeidsongeschiktheidspensioenen) is voorwaardelijk. De toeslag wordt gefinancierd uit de premie9. De Nederlandsche Bank heeft ten aanzien van de Pensioenkring aan het Fonds een ontheffing verleend voor toepassing van de methodiek van toekomstbestendig indexeren (TBI), zoals vastgelegd in artikel 137 lid 2 van de Pensioenwet. Dat betekent dat de opgebouwde pensioenaanspraken voor Gewezen deelnemers en ingegane pensioenrechten van pensioengerechtigden voorwaardelijk (gedeeltelijk) kunnen worden verhoogd bij een actuele dekkingsgraad die hoger is dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. Indien en zolang de middelen van de Pensioenkring het toelaten verleent het Bestuur, gehoord de adviserend actuaris, jaarlijks per 1 januari een toeslag op de ingegane pensioenen en de eventueel daarbij behorende aanspraken op levenslang ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen. De pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers worden jaarlijks op gelijke wijze aangepast als de ingegane pensioenen.
• Pensioengrondslag arbeidsongeschikte deelnemers
Voor de (gedeeltelijke) arbeidsongeschikte deelnemers wordt de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag met betrekking tot de voortzetting van de pensioenopbouw geïndexeerd conform de indexatie van de aanspraken van gewezen deelnemers en pensioenrechten van pensioengerechtigden.
Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de opgebouwde aanspraken voor gewezen deelnemers, de pensioenrechten van pensioengerechtigden en de pensioengrondslagen voor (gedeeltelijke) arbeidsongeschikte deelnemers worden aangepast.
Ontheffing toekomstbestendig indexeren
De Nederlandsche Bank heeft aan Stichting Algemeen Pensioenfonds Stap voor de Pensioenkring GE Nederland ontheffing verleend van het bij of krachtens artikel 137, tweede lid Pw bepaalde onder de volgende voorwaarden:
9 Per 1 januari 2023 is er éénmalig – met inachtneming van de beschikking van DNB – een extra toeslag verleend aan de inactieven van 6,61%. Deze toeslag is vastgesteld op basis van de wettelijke regels ten aanzien van toekomst bestendig indexeren en is gefinancierd vanuit het fondsvermogen.
1. Het verlenen van de voorwaardelijke toeslagen is alleen mogelijk als de dekkingsgraad ligt boven het niveau behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen, zoals bedoeld in artikel 131 Pw.
2. De ontheffing vervalt met ingang van het moment dat de voorwaardelijke toeslagverlening niet langer wordt gefinancierd door een opslag op de premie zoals bedoeld in artikel 137 Pw, vierde lid, sub d. Indien deze situatie zich voordoet, stelt Stap DNB daarvan direct op de hoogte.
3. De ontheffing vervalt met ingang van het moment dat de verplichting van de aangesloten ondernemingen om herstelpremies te betalen, zoals 26 omschreven in artikel 14 van de uitvoeringsovereenkomst, wordt aangepast, tenzij Stap ten genoegen van DNB kan onderbouwen dat de aanpassing geen gevolgen heeft voor de herstelpremies die het fonds voor de Pensioenkring GE Nederland ontvangt of zal ontvangen. Indien deze situatie zich voordoet, stelt Stap DNB daarvan direct op de hoogte en legt Stap zo nodig een onderbouwing aan DNB voor.
De verleende ontheffing heeft tot doel dat Stap jaarlijks de door de ondernemingen betaalde premie voor toeslagverlening voor de inactieve deelnemers behorende bij de Pensioenkring GE Nederland aan kan wenden voor toeslagverlening aan de inactieve deelnemers, voor zover de actuele dekkingsgraad boven het niveau behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen ligt.
DNB kan de verleende ontheffing wijzigen of intrekken, bijvoorbeeld indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven of omstandigheden/feiten bekend worden, waar DNB op het tijdstip van ontheffing, niet van op de hoogte was.
Ambitieniveau
De maatstaf voor het toeslagpercentage wordt jaarlijks vastgesteld door het Bestuur als:
1. Deelnemers: de ontwikkeling van de cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven, in de periode van 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar van toeslagverlening tot en met 30 september van het jaar waarover de toeslagverlening plaatsvindt
2. Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden: maximaal de ontwikkeling van de consumentenprijsindex van alle bestedingen (niet afgeleid) over de periode van 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar van toeslagverlening tot en met 30 september van het jaar waarover de toeslagverlening plaatsvindt.
Het beleid is erop gericht om op de lange termijn de volledige maatstaf door middel van toeslagen te compenseren.
Een negatieve inflatie (deflatie) zal niet leiden tot een neerwaartse aanpassing. Het toeslagpercentage zal alsdan gesteld worden op 0. Een eventuele deflatie in enig jaar zal bij het vaststellen van de cumulatieve toeslagachterstand wel in aanmerking genomen worden.
Financiering toeslagkoopsommen
Zowel de onvoorwaardelijke toeslag voor de deelnemers als de voorwaardelijke toeslag voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt uit de premie gefinancierd.
De totale indexatiekoopsom voor de voorwaardelijke toeslag voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt als volgt verdeeld over en in rekening gebracht bij de Aangesloten ondernemingen:
a) Allereerst wordt per Gewezen deelnemer en pensioengerechtigde bezien bij welke Cluster- onderneming de Gewezen deelnemer en pensioengerechtigde direct voorafgaand aan het inactief worden, werkzaam was. De indexatiekoopsom voor deze groep wordt in rekening gebracht bij de betreffende Cluster- onderneming;
b) In het geval een Gewezen deelnemer en pensioengerechtigde werkzaam was bij een onderneming die niet meer kwalificeert als Cluster-onderneming en door middel van bijvoorbeeld een fusie onderdeel uitmaakt van een Cluster-onderneming, wordt de indexatiekoopsom voor de betreffende Gewezen deelnemer en pensioengerechtigden in rekening gebracht bij deze Cluster-onderneming;
c) In het geval een Gewezen deelnemer c.q. pensioengerechtigde niet valt onder a of b zoals hiervoor is opgenomen én op basis van de Uitvoeringsovereenkomst is gealloceerd aan een Cluster-onderneming én voor deze Gewezen deelnemers c.q. pensioengerechtigden is een eenmalige bijdrage (exit-fee) ontvangen (zie 7.9), dan wordt de indexatiekoopsom voor deze Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden gefinancierd uit de exit voorziening die gevormd is uit de eenmalige bijdragen. In het geval het in de laatste volzin bepaalde niet mogelijk is, wordt de indexatiekoopsom voor deze groep in het betreffende jaar in rekening gebracht bij deze Cluster-onderneming.
d) In het geval een Gewezen deelnemer c.q. pensioengerechtigde niet valt onder a, b of c zoals hiervoor is opgenomen én is gealloceerd aan een Cluster-onderneming, dan wordt de indexatiekoopsom voor deze groep in het betreffende jaar in rekening gebracht bij deze Cluster-onderneming.
De op 31 december 2022 aanwezige Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn toebedeeld aan één van de bovenstaande groepen, zoals gedefinieerd onder a tot en met d.
De toeslagen per 1 januari (jaar t+1) worden gefinancierd uit de premie van het voorafgaande jaar (jaar t). Bij de vaststelling van de voorschotpremie (Q4 jaar t-1) zijn de maatstaven voor deze toeslagen nog niet bekend. Input parameter voor de berekening van de toeslagkoopsommen is dus de inflatieverwachting (loon en prijs). De inflatieverwachting wordt in principe als volgt vastgesteld.
Verwachte looninflatie:
De maximaal te hanteren groeivoet voor jaar t zoals opgenomen in het door DNB gepubliceerde ingroeipad bij parameters pensioenfondsen.
Verwachte prijsinflatie:
• 50% van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex van alle bestedingen (niet afgeleid) over de periode van 1 oktober van het jaar t-2 tot en met 30 september van het jaar t-1, plus
• 50% van de maximaal te hanteren groeivoet prijsindex voor jaar t zoals opgenomen in het door DNB gepubliceerde ingroeipad bij parameters pensioenfondsen.
In september (jaar t) wordt aan de werkgevers een update gegeven van de indexatiekoopsommen op basis van de meest recente informatie. Indien gewenst kan de voorschotpremie die in Q4 van jaar t in rekening wordt gebracht hierop worden aangepast.
Inhaaltoeslag en ongedaan maken van kortingen
1. Actuele dekkingsgraad lager dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen.
De Nederlandsche Bank heeft ten aanzien van de Pensioenkring aan het Fonds een ontheffing verleend voor toepassing van de methodiek van toekomstbestendig indexeren (TBI), zoals vastgelegd in artikel 137 lid 2 van de Pensioenwet. Dat betekent dat de opgebouwde pensioenaanspraken voor Gewezen deelnemers en ingegane pensioenrechten van pensioengerechtigden voorwaardelijk (gedeeltelijk) kunnen worden verhoogd bij een actuele dekkingsgraad die hoger is dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. Indien er een toeslag wordt gemist doordat de actuele dekkingsgraad lager is dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen kan deze toeslag worden ingehaald op het moment dat de actuele dekkingsgraad hoger is dan behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. Voorwaarde hierbij is wel dat ook na de toekenning de actuele dekkingsgraad hoger is dan (of gelijk aan) behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen.
2. Aangesloten ondernemingen kunnen niet aan betalingsverplichting voldoen
Indien er sprake is van kortingen of gemiste toeslagen doordat de aangesloten ondernemingen niet aan de betalingsverplichtingen kunnen voldoen vervalt de ontheffing voor toekomstbestendig indexeren (TBI), zoals vastgelegd in artikel 137 lid 2 van de Pensioenwet. In dit geval kan het Bestuur uitsluitend besluiten gekorte pensioenaanspraken en -rechten en/of gemiste toeslagen alsnog toe te kennen indien aan de voorwaarden genoemd in artikel 137 lid 2c van de Pensioenwet wordt voldaan. De verjaringstermijn van niet verleende toeslagen is tien jaar. Bij de start van de Pensioenkring is er geen sprake van een toeslagachterstand.
Het inhalen van een eventuele toeslagachterstand over de direct voorafgaande periode van tien jaar en herstel van kortingen zal worden toegepast in de volgende volgorde:
• Volledige toeslagverlening
• Herstel van kortingen
• Inhaal van toeslagachterstand
Verder hanteert het Fonds de volgende uitgangspunten bij het herstel van kortingen dan wel inhalen van toeslagen:
• De korting of gemiste toeslag die het verst in het verleden ligt, wordt als eerste hersteld dan wel ingehaald.
• Een korting of gemiste toeslag zal als eurobedrag ‘op de lat’ worden gezet en op een later moment alsnog worden hersteld dan wel toegekend (voorbeeld: in enig jaar is voor een deelnemer een toeslag gemist van € 100, deze wordt op een later moment ingehaald door een extra toeslag van € 100 te verlenen).
• Bij het herstellen van een korting dan wel verlenen van een inhaaltoeslag zal geen sprake zijn van nabetalingen aan pensioengerechtigden.
• Bij het bepalen van de te herstellen korting of inhaaltoeslag is het beschikbare vermogen leidend. Als dit niet voldoende is om de korting in zijn geheel te herstellen dan wel de gemiste toeslag in zijn geheel in te halen, zal dit gedeeltelijk gebeuren.
Het Bestuur zal bijhouden in hoeverre toeslagpercentages, met inachtneming van de maatstaf, niet volledig zijn toegekend om op basis daarvan te kunnen vaststellen of er, indien de toeslagruimte dat toe zou laten, aanleiding voor inhaaltoeslagverlening bestaat. Een besluit dat in enig jaar inhaaltoeslagverlening kan plaatsvinden, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren toe te kennen aanpassingen en houdt geen beperking in van de beleidsvrijheid die het Bestuur ter zake heeft.
7.9 Eenmalige bijdrage bij uittreding (sub)Cluster-onderneming (exit-fee)
Indien en nadat de uitvoeringsovereenkomst eindigt (en geen nieuwe uitvoeringsovereenkomst daarvoor in de plaats is gekomen ter zake van de Pensioenkring), is de Cluster-onderneming aan de Pensioenkring een eenmalige bijdrage verschuldigd ter dekking van de lasten inzake toekomstige toeslagverlening aan:
• de gewezen deelnemers die op het moment waarop de uitvoeringsovereenkomst is geëindigd, in dienst zijn van deze onderneming.
• Alle aan die Cluster-onderneming gealloceerde Aanspraak- en Pensioengerechtigden (niet zijnde de gewezen deelnemers onder de bullet hiervoor).
De berekeningsgrondslagen van de verschuldigde bijdrage en de aannames die bij de vaststelling van de bijdrage zullen worden gehanteerd, zijn:
• rekenrente: de rentetermijnstructuur inclusief UFR methode per 31 december voorafgaand aan de uittreding, zoals door DNB vastgesteld en gepubliceerd.
• de grondslagen van het laatst vastgestelde jaarwerk
• het actieve deelnemersbestand van het laatst vastgestelde jaarwerk
• indexatieverwachting op 2% per jaar
• opslag excassokosten: zie opslag toekomstige uitvoeringskosten onder 7.3
• solvabiliteitsopslag conform het wettelijk vereist eigen vermogen (o.b.v. het laatst vastgestelde jaarwerk)
• korting vanwege toekomstige uitgaande individuele waardeoverdrachten 10%10
𝐾𝑜𝑜𝑝𝑠𝑜𝑚 𝑡𝑜𝑒𝑘𝑜𝑚𝑠𝑡𝑖𝑔𝑒 𝑖𝑛𝑑𝑒𝑥𝑎𝑡𝑖𝑒 =
(𝑉𝑃𝑉 𝑜𝑝 (𝑅𝑇𝑆 − 2%) − 𝑉𝑃𝑉 𝑜𝑝 𝑅𝑇𝑆) 𝑥 (1 + 𝑜𝑝𝑠𝑙𝑎𝑔 𝑒𝑥𝑐𝑎𝑠𝑠𝑜𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛) 𝑥 (1 + 𝑠𝑜𝑙𝑣𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡𝑠𝑜𝑝𝑠𝑙𝑎𝑔) 𝑥 90%
10 Deelnemers kunnen nadat de onderneming is uitgetreden op individuele basis daarna nogmaals van werkgever verwisselen. Op dat moment is een uitgaande waardeoverdracht mogelijk en komt voor die persoon de jaarlijkse indexatie binnen de pensioenkring te vervallen.
Het fonds stelt de bijdrage vast binnen een maand nadat een onderneming de status van aangesloten onderneming heeft verloren. In de berekening van de koopsom vindt geen demping plaats op basis van verwacht rendement.
Bij uittreding van een onderneming gedurende het jaar wordt bij de vaststelling van de verschuldigde eenmalige bijdrage ter dekking van de lasten inzake toekomstige toeslagverlening aan de gewezen deelnemers rekening gehouden met de vooruit ontvangen toeslagpremie voor deze deelnemers.
7.10 Weerstandsvermogen bij het fonds
Het weerstandsvermogen van het Fonds voor de Pensioenkring bedraagt 0,2% van het beheerde pensioenvermogen. Dit is het vermogen dat het Fonds volgens het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet ten minste moet aanhouden als vermogen om de bedrijfsrisico’s te dekken. Het weerstandsvermogen maakt geen deel uit van het vermogen van de Pensioenkring en telt dan ook niet mee in de balans van de Pensioenkring.
Voor het weerstandsvermogen geldt een wettelijk voorgeschreven minimum en maximum. Het Fonds toetst doorlopend of het aanwezige weerstandsvermogen hieraan voldoet. Daarbij vastgestelde overschotten en tekorten van het weerstandsvermogen die het gevolg zijn van het behaalde positieve of negatieve rendement op het vermogen van de pensioenkringen die het Fonds aanhoudt, komen ten goede aan, respectievelijk ten laste van het behaalde xxxxx rendement op het vermogen van de pensioenkringen die het Fonds aanhoudt.
Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie is het (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie. Bij de berekening van de kostendekkende premie moet worden uitgegaan van dezelfde grondslagen als die waarmee de technische voorzieningen worden vastgesteld volgens artikel 2 van het Besluit ftk. In afwijking daarvan mag de kostendekkende premie worden gedempt op basis van een voortschrijdend gemiddelde van de rente met een maximumperiode van 10 jaar of met het verwachte portefeuillerendement. Voor Pensioenkring GE Nederland wordt de premie gedempt op basis van het verwachte portefeuillerendement.
De gedempte premie wordt vastgesteld op basis van de volgende uitgangspunten.
Gedempte premie | |
Basispremie | Actuariële koopsom voor het in het jaar op te bouwen pensioen vermeerderd met de risicopremies voor nog niet opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen. |
Premie extra pensioenaanspraak | Dit betreft inkoop van een extra pensioenaanspraak op grond van het addendum bij het Pensioenreglement 67 jaar. |
Toeslagen | De indexatie van de aanspraken van actieve en arbeidsongeschikte deelnemers maakt deel uit van de pensioenovereenkomst, en is derhalve onvoorwaardelijk. De actuariële koopsom voor de onvoorwaardelijke toeslag voor actieve deelnemers is onderdeel van de premie. De indexatie van de aanspraken van gewezen deelnemers en van de pensioenrechten van pensioengerechtigden (waaronder arbeidsongeschiktheidspensioenen) is voorwaardelijk. De actuariële koopsom voor de voorwaardelijke onderdelen van het toeslagbeleid is onderdeel van de premie en wordt verminderd met de vrijval uit de exit voorziening. Een toelichting op de verdeling van deze indexatiekoopsom over de aangesloten ondernemingen is opgenomen onder deze tabel. |
Rekenrente | De berekening van de gedempte premie is gebaseerd op een verwacht rendement op basis van het huidige strategisch beleggingsbeleid. Hierbij is gebruik gemaakt van het in artikel 36b Besluit financieel toetsingskader geboden overgangsrecht door voor de premiestelling vanaf het jaar 2024 het rendement op vastrentende waarden opnieuw vast te zetten voor een periode van vijf jaar op basis van de rentetermijnstructuur van 30 september 2023. Voor de risicopremies (meetkundig) zijn de hoogtes gelijk gesteld aan de maximale rendementsparameters zoals vastgesteld in artikel 23a van het Besluit FTK en geldend per 1 juli 2023. De curve is verlaagd met inflatie op basis van de minimale verwachtingswaarde van de prijsinflatie (2,0%) en het ingroeipad zoals dit door De Nederlandsche Bank op 6 oktober 2023 is gepubliceerd. De resulterende rentecurve geldt voor de periode van 1 januari 2024 tot uiterlijk 1 januari 2029 (of de eerdere transitiedatum naar het nieuwe pensioenstelsel) en is opgenomen in bijlage 5. |
Sterftekansen | • Ontleend aan de meest recente prognosetafel, zoals gepubliceerd door het Koninklijke Actuarieel Genootschap rekening houdend met leeftijdsafhankelijke ervaringssterftefactoren die zijn vastgesteld met behulp van het Demographic Horizons™ model (Aon). De ervaringssterftefactoren zijn opgenomen in bijlage 4. • Bij toekenning van een pensioen ten gevolge van overlijden wordt de contante waarde van het ingegane pensioen direct toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. • Voor kinderen worden de sterftekansen verwaarloosd. |
Solvabiliteitsopslag | De solvabiliteitsopslag is gelijk aan nul, tenzij de verlaging van de rekenrente door rekening te houden met de inflatie leidt tot een lagere opslag op de premie dan een solvabiliteitsopslag ter hoogte van het vereist eigen vermogen. In dat geval dient de hoogte van de solvabiliteitsopslag gelijk te zijn aan het percentage dat behoort bij het vereist eigen vermogen op basis van het strategische beleggingsbeleid. De rendementscurve wordt dan niet verlaagd met de inflatie op basis van het ingroeipad. |
Opslag toekomstige uitvoeringskosten | Zie opslag toekomstige uitvoeringskosten onder 7.3. |
Opslag directe uitvoeringskosten | De opslag voor directe uitvoeringsuitvoeringskosten is gelijk aan de a. kosten van beheer (inclusief de kosten van het vermogensbeheer); b. kosten van administratie; c. kosten certificering en controle jaarverslag en jaarrekening; d. advieskosten externe adviseurs; en e. alle overige kosten De kosten worden naar rato van de actuariële premie voor ouderdomspensioen in het betreffende jaar in rekening gebracht bij de Cluster-ondernemingen. |
Leeftijd | De leeftijd per de berekeningsdatum wordt vastgesteld in maanden nauwkeurig, waarbij de geboortedatum gelijk wordt gesteld aan de 1e van de maand samenvallend met of volgend op de verjaardag van de (gewezen) deelnemer. |
Leeftijdsverschil | Voor wat betreft het partnerpensioen wordt verondersteld dat de man drie jaar ouder is dan de vrouw. |
Risicopremie premievrijstelling (opslag PVI) | De risicopremie voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wordt gelijkgesteld aan de betaalde herverzekeringspremie. |
Risicopremie Arbeidsongeschiktheidspensioen (opslag WIA-excedent) | De risicopremie voor WIA-excedentpensioen wordt gelijkgesteld aan de betaalde herverzekeringspremie. |
Risicopremie overlijden | De risicopremie voor de verzekering van het nabestaandenpensioen wordt gelijkgesteld aan de betaalde herverzekeringspremie. |
Hertrouwkansen | Er wordt geen rekening gehouden met hertrouwkansen. |
Naast de gedempte premie wordt jaarlijks ook de kostendekkende premie conform artikel 128 PW bepaald. De kostendekkende premie wordt op dezelfde grondslagen berekend als de gedempte premie, met uitzondering van de rekenrente en de solvabiliteitsopslag. Bij de kostendekkende premie wordt de actuele rentetermijnstructuur gebruikt zoals door DNB gepubliceerd wordt per 31 december van het voorafgaande jaar. Tevens wordt de solvabiliteitsopslag gehanteerd zoals deze geldt per 31 december van het voorafgaande jaar.
De feitelijke premie wordt op dezelfde grondslagen berekend als de gedempte premie, met uitzondering van de rekenrente en de solvabiliteitsopslag. Bij de feitelijke premie wordt een vaste rekenrente van 1,7% gehanteerd. Tevens wordt de solvabiliteitsopslag gehanteerd zoals deze geldt per 31 december van het voorafgaande jaar.
Naast de componenten genoemd in de gedempte premie bevat de feitelijke premie de volgende aanvullende componenten:
• Een aanvullende werkgeversbijdrage van 0,8% van de brutoloonsom van alle actieve deelnemers in de Pensioenkring. De brutoloonsom bestaat uit de som van de bruto jaarsalarissen van de actieve deelnemers. In dit bruto jaarsalaris wordt het vakantiegeld meegenomen, maar worden variabele emolumenten (zoals onder andere bonus betalingen, toeslagen, overwerk- en/of onregelmatigheidstoeslagen) buiten beschouwing gelaten. Peildatum is 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de aanvullende werkgeversbijdrage wordt betaald. Over deze bijdrage is geen opslag voor toekomstige uitvoeringskosten en solvabiliteitsopslag verschuldigd.
• Herstelpremies (alleen indien op basis van de maatregelen in een herstelplan herstelpremies verschuldigd zijn).
7.11.4 Opslag weerstandsvermogen
Om het weerstandsvermogen op peil te houden dient er tevens een bijdrage te worden geleverd aan het weerstandsvermogen. Deze opslag is geen onderdeel van de gedempte, kostendekkende of feitelijke premie of het vermogen in de Pensioenkring. De door de werkgevers verschuldigde premie is gelijk aan de feitelijke premie verhoogd met de opslag voor het weerstandsvermogen. Deze wordt als volgt bepaald:
𝐵𝑖𝑗𝑑𝑟𝑎𝑔𝑒 𝑤𝑒𝑒𝑟𝑠𝑡𝑎𝑛𝑑𝑠𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛
= 0,2% 𝑥 (𝑓𝑒𝑖𝑡𝑒𝑙𝑖𝑗𝑘𝑒 𝑝𝑟𝑒𝑚𝑖𝑒 − ℎ𝑒𝑟𝑣𝑒𝑟𝑧𝑒𝑘𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔𝑠𝑝𝑟𝑒𝑚𝑖𝑒𝑠
− 𝑜𝑝𝑠𝑙𝑎𝑔 𝑑𝑖𝑟𝑒𝑐𝑡𝑒 𝑢𝑖𝑡𝑣𝑜𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔𝑠𝑘𝑜𝑠𝑡𝑒𝑛)
Deze opslag wordt niet berekend over de herverzekeringspremies en de opslag voor directe uitvoeringskosten, aangezien de premie voor deze onderdelen niet wordt toegevoegd aan het vermogen van de Pensioenkring.
7.11.5 Premiekorting of –restitutie
Indien het pensioenvermogen van de Pensioenkring hoger is dan de premiekortingsgrens kan het bestuur besluiten om een premiekorting of -restitutie te verlenen. Als randvoorwaarde voor premiekorting of - restitutie geldt dat deze pas kan worden toegepast indien voldaan wordt aan de vereisten in artikel 129 Pensioenwet.
De jaarlijkse premiekorting is in beginsel gelijk aan 10% van het verschil tussen de waarde van de aanwezige middelen en de premiekortinggrens. De korting zal jaarlijks worden gebaseerd op een bestuursbesluit.
Hierbij wordt opgemerkt dat het pensioenvermogen, ook na aftrek van een eventuele korting of restitutie, nog steeds de premiekortingsgrens te boven dient te gaan.
De hoogte van de uitvoeringskosten wordt bepaald en naar rato van de actuariële premie voor ouderdomspensioen in het betreffende jaar in rekening gebracht bij de Aangesloten ondernemingen. De uitvoeringskosten bestaan uit de onderstaande componenten:
a. kosten van beheer (inclusief de kosten van het vermogensbeheer);
b. kosten van administratie;
c. kosten certificering en controle jaarverslag en jaarrekening;
d. advieskosten externe adviseurs; en
e. alle overige kosten
7.13 Vermindering pensioenaanspraken
Indien de inkomsten van de Pensioenkring GE Nederland tijdelijk of blijvend ontoereikend zijn, is het Bestuur van het Fonds – met inachtneming van wet- en regelgeving en het crisisplan (zie bijlage 7) – geheel zelfstandig bevoegd de maatregel te nemen om de aanspraken/rechten te verminderen.
Het Fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de aangesloten ondernemingen in de Pensioenkring schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige volzin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd, en zal in beginsel evenredig over de verschillende groepen deelnemers plaatsvinden.
Voorwaarden
Het Bestuur kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten in de Pensioenkring uitsluitend verminderen indien:
a. Instemming van het Belanghebbendenorgaan is verkregen;
b. de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen niveau of het vereist eigen vermogen niveau;
x. xx Xxxxxxxxxxxxx niet in staat is binnen een redelijke termijn het minimaal vereist eigen vermogen niveau of het vereist eigen vermogen niveau te halen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten ondernemingen onevenredig worden geschaad; en
d. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139 van de Pensioenwet.
In bijlage 7 (Crisisplan) is verdere invulling gegeven in welke omstandigheden en hoe pensioenaanspraken eventueel gekort kunnen worden.
Bijstortingsverplichting
Op basis van de bijstortingsverplichting van de aangesloten onderneming is korting van aanspraken in principe nooit aan de orde. Uitsluitend indien de aangesloten ondernemingen onevenredig worden geschaad kan het Fonds het instrument van korten toepassen.
Bij afkoop van kleine pensioenen wordt de afkoopwaarde bepaald met behulp van onderstaande grondslagen:
• de rentetermijnstructuur per 30 september van het voorgaande kalenderjaar
• geen opslag voor excasso- en administratiekosten
• de tarieven zijn sekseneutraal, waarbij de gehanteerde man-vrouw verhouding in de Pensioenkring jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld op basis van het deelnemersbestand per 30 september van het jaar ervoor. Hierbij wordt de man-vrouw verhouding bepaald op basis van de voorziening pensioenverplichtingen behorend bij niet-pensioentrekkenden
• de overige grondslagen zijn conform deze ABTN
Het inkooptarief voor het pensioenkapitaal is vastgesteld op basis van de volgende grondslagen:
• de rentetermijnstructuur per 30 september van het voorgaande kalenderjaar
• Opslag toekomstige uitvoeringskosten (zie onder 7.3)
• solvabiliteitsopslag is gelijk aan het percentage dat behoort bij het vereist eigen vermogen op basis van het strategische beleggingsbeleid
• de tarieven zijn sekseneutraal, waarbij de gehanteerde man-vrouw verhouding in de Pensioenkring jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld op basis van het deelnemersbestand per 30 september van het jaar ervoor. Hierbij wordt de man-vrouw verhouding bepaald op basis van de voorziening pensioenverplichtingen behorend bij niet-pensioentrekkenden
• de overige grondslagen zijn conform deze ABTN
Bij afkoop in verband met individuele waardeoverdracht wordt de afkoopwaarde berekend volgens de wettelijke rekenregels voor waardeoverdracht.
De inkoopwaarde van over te dragen premievrije pensioenaanspraken is gelijk aan de contante waarde van die pensioenen op basis van de grondslagen zoals vermeld in hoofdstuk 7 waarbij het Bestuur bij een collectieve waardeoverdracht de hoogte van de benodigde solvabiliteitsopslag kan vaststellen voor de over te dragen
collectieve waarde. In afwijking hiervan wordt bij inkoop in verband met het wettelijk recht op waardeoverdracht de inkoopwaarde berekend volgens de wettelijke rekenregels voor waardeoverdracht.
7.15 Omzetting, besteding en flexibilisering
In het pensioenreglement van de Pensioenkring zijn factoren opgenomen voor omzetting van pensioenen en flexibilisering van pensioenen. Het Bestuur is bevoegd deze factoren aan te passen.
De actuele factoren zijn gebaseerd op de volgende grondslagen:
• De rentetermijnstructuur per 30 september van het jaar ervoor zoals gepubliceerd door de Nederlandsche Bank.
• De tarieven zijn sekseneutraal, de gehanteerde man-vrouw verhouding in de Pensioenkring jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld op basis van het deelnemersbestand per 30 september van het jaar ervoor. Hierbij wordt de man-vrouw verhouding bepaald op basis van de voorziening pensioenverplichtingen behorend bij niet-pensioentrekkenden.
• De overige grondslagen zijn conform deze ABTN.
7.16 Geldigheidsperiode factoren
De flexibiliserings- en afkoopfactoren worden jaarlijks vóór 1 januari door het Bestuur van Stap vastgesteld en worden vervolgens met een half jaar vertraging ingevoerd voor de periode 1 juli tot 1 juli. De pensioengerechtigden worden een half jaar van te voren aangeschreven, waardoor bij deze systematiek de gehanteerde factoren voor de aanschrijvingen altijd gelijk zijn aan de gehanteerde factoren voor de daadwerkelijke toekenning.
Stap hanteert de navolgende beleggingsovertuigingen (investment beliefs):
1. Strategisch beleggingsbeleid belangrijkste beslissing binnen het beleggingsproces
Het strategisch beleggingsbeleid richt zich enerzijds op het behalen van rendement voor de toeslagambitie en anderzijds op het voorkomen van eventuele kortingen. Naast de samenstelling van de
beleggingsportefeuille zijn het renterisico-afdekkingsbeleid en de bescherming tegen onverwacht hoge inflatie belangrijke elementen van het beleid. De verplichtingenstructuur en de marktomstandigheden zijn van belang voor de gewenste mate van afdekking van het renterisico en het inflatierisico.
2. Beleggingsrisico nemen loont
Een belegging in zakelijke waarden leidt op lange termijn tot een hoger verwacht rendement dan een belegging in meer veilig geachte staatsobligaties: er is sprake van een “risicopremie”. Op de langere termijn weegt deze risicopremie naar verwachting op tegen de additionele volatiliteit van zakelijke waarden. Het rendement is niet altijd beter bij het nemen van risico, maar omdat het Bestuur van Stap een lange termijnvisie heeft is dit het uitgangspunt.
3. Eenvoud als vertrekpunt
Alle beleggingen in vermogenscategorieën hebben een duidelijk doel. Dat kan zijn het behalen van
rendement, het afdekken van xxxxxx’x of het spreiden van xxxxxx’x. De doelstelling is om een maximaal rendement te realiseren binnen een vastgesteld risicokader. Het dient begrijpelijk te zijn op welke wijze een dergelijke categorie in elkaar steekt. Een belegging dient beoordeeld te worden op complexiteit, deugdelijkheid, transparantie en kosten.
4. Passief, tenzij
Het beleggingsbeleid van de kring is een mengvorm van passief en actief beheer. In eerste instantie kiest de kring hierbij voor een kostenefficiënte strategie. Een kring voert een actieve strategie voor beleggingscategorieën waarvoor de verwachting bestaat dat, rekening houdend met de extra kosten en risico’s van een actieve strategie, een extra rendement ten opzichte van de benchmark kan worden behaald of vanwege kostenefficiency.
De belangrijkste criteria op basis waarvan wordt beoordeeld in hoeverre er in een bepaalde regio of in een bepaald thema toegevoegde waarde te behalen is met actief beheer zijn:
a. mate van efficiëntie van de markt (informatie-asymmetrie en de aanwezigheid van non-profit participanten);
b. de breedte van de markt (de opportunity set)
c. beschikbaarheid van en capaciteit bij kwalitatief goede externe vermogensbeheerders.
Bij de afweging tussen actief en passief beheer wordt meegewogen dat de mogelijkheid op outperformance bij actief beheer tevens betekent dat sprake is van het risico op underperformance.
5. Naar aanleiding van het strategisch beleggingsbeleid dekt de Pensioenkring onbeloond risico af
Dit betekent dat deze risico’s worden onderkend en vervolgens met risicoafdekkingsstrategieën tot het gewenste niveau worden afgedekt. Hieronder worden het valutarisico, renterisico en inflatierisico begrepen.
6. Diversificatie voegt waarde toe
Diversificatie zorgt in normale marktomstandigheden voor spreiding van het risico. Hierdoor is het mogelijk een deel van de portefeuille met meer risico te beleggen, zonder dat het totale risico recht evenredig toeneemt. Daarom belegt de Pensioenkring het vermogen in meerdere beleggingscategorieën en gaat bij actief beheerde strategieën de voorkeur uit naar het Multi Manager principe.
7. Illiquiditeit verhoogt het rendement
Door het lange termijn beleggingsbeleid heeft de Pensioenkring de mogelijkheid om een liquiditeitsrisicopremie aan het rendement toe te voegen door middel van het beleggen in minder verhandelbare producten. Xxxxxxxxx in illiquide beleggingscategorieën eisen additionele compensatie voor de onmogelijkheid om posities snel af- en op te bouwen.
8. Maatschappelijk verantwoord beleggen is een verantwoordelijkheid van een pensioenfonds Maatschappelijk verantwoord beleggen draagt positief bij aan het risico-rendement profiel en wordt zoveel als mogelijk geïntegreerd in alle onderdelen van het beleggingsbeleid van Stap. Door verantwoord te beleggen wenst Stap een bijdrage te leveren aan een financieel gezonde toekomst in een goede leefomgeving. Stap neemt de verantwoordelijkheid voor haar investeringen en wenst bij te dragen aan een duurzame ontwikkeling van de samenleving.
8.2 Prudent Person
Vanuit de prudent person wetgeving worden eisen gesteld aan het beleggingsbeleid van de Pensioenkring. De belangrijkste eisen uit deze wetgeving zijn:
• Het strategisch beleggingsbeleid past bij de doelstelling en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van de Pensioenkring en is gebaseerd op gedegen onderzoek.
• Beleggingen worden gediversifieerd, zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde waarden, of een bepaalde emittent of groep van ondernemingen wordt vermeden (geldt niet voor staatsobligaties).
• Beleggingen op niet-gereglementeerde financiële markten worden tot een prudent niveau beperkt.
• De veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en het rendement van de beleggingsportefeuille als geheel worden gewaarborgd.
• Het beleggingsbeleid sluit aan op de aard en duur van de toekomstige pensioenuitkeringen.
Passend bij doelstellingen en beleidsuitgangspunten en gebaseerd op gedegen onderzoek
De passendheid van het beleggingsbeleid van de Pensioenkring is getoetst door middel van een ALM-studie. Zodoende is onderzocht dat het beleggingsbeleid past bij de doelstelling van de Pensioenkring, waaronder de risicohouding.
In beginsel wordt het strategisch beleggingsbeleid eens in drie jaar geëvalueerd middels een ALM-studie, tenzij er tussentijds sprake is van significante wijzigingen in de uitgangspunten van het strategisch beleggingsbeleid. In dat geval kan er frequenter een evaluatie worden uitgevoerd. De uitgangspunten van de ALM-studie worden door het Bestuur vastgesteld. Tevens wordt jaarlijks een haalbaarheidstoets uitgevoerd.
Diversificatie
De Pensioenkring belegt in verschillende beleggingscategorieën en binnen de beleggingscategorieën wordt belegd in veel verschillende entiteiten gespreid over verschillende regio’s en sectoren. Derhalve zijn de beleggingen van de Pensioenkring goed gediversifieerd. Beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt middels een brede spreiding binnen de portefeuille.
Gereglementeerde markten
De Pensioenkring belegt een deel van de portefeuille op gereglementeerde markten waar de beleggingen zijn gewaardeerd op basis van de beschikbare marktnotering. Dit is in lijn met de leidraad die het Actuarieel Genootschap (AG) hanteert. Echter, bepaalde beleggingen en financiële instrumenten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. De beleggingen die hier onder vallen zijn hypotheken.
Liquiditeit
De Pensioenkring beschikt over beleid ten aanzien van het beheer van fysieke kas en het vrijmaken van kas. Hiermee wordt gewaarborgd dat er voldoende fysieke kas beschikbaar is om aan de financiële verplichtingen uit hoofde van portefeuillebeheer te kunnen voldoen.
Voor de beheersing van de totale liquiditeit van de beleggingsportefeuille wordt jaarlijks, in de context van het beleggingsplan, een liquiditeitsanalyse uitgevoerd om vast te stellen wat de liquiditeitsbehoefte van de Pensioenkring is. Pensioenfondsen kennen drie bronnen van liquiditeitsbehoefte: pensioenuitkeringen, onderpand voor derivaten en efficiënt portefeuillebeheer. Het primaire belang is om aan de financiële verplichtingen (pensioenuitkeringen en onderpand derivaten) te voldoen. Secundair is het van belang om te zorgen dat het rendements-/risicoprofiel van de beleggingsportefeuille niet te veel gaat afwijken door ontwikkelingen in illiquide categorieën.
Uit de liquiditeitsanalyse volgt het liquiditeitsbudget. Het liquiditeitsbudget is het theoretisch minimum percentage dat een pensioenkring in liquide beleggingen dient te beleggen zonder dat het in de problemen komt om aan haar financiële verplichtingen (pensioenuitkeringen en onderpand) te voldoen. Stap toetst jaarlijks in het beleggingsplan of de portefeuille past binnen de grenzen van het liquiditeitsbudget.
8.3 Strategisch beleggingsbeleid
Het strategisch beleggingsbeleid van de Pensioenkring wordt vastgesteld met behulp v an een ALM studie. Aan de hand van een ALM studie wordt een beleid bepaald dat past bij de amibitie en risicohouding van de kring. Het strategisch beleggingsbeleid wordt in beginsel voor een tijdshorizon van de lengte van de economische cyclus (circa 15-jaar) vastgesteld en omvat de volgende elementen:
• Strategische asset allocatie met bijbehorende bandbreedtes
• Strategisch rentebeleid
• Strategisch valutabeleid
Strategische asset allocatie met bijbehorende bandbreedtes
De volgende tabel geeft de strategische asset allocatie weer:
Strategisch Gewicht | Min | Max | |
Return portefeuille | 50,0% | 45,0% | 55,0% |
Aandelen totaal | 50,0% | 45,0% | 55,0% |
Ontwikkelde markten | 43,5% | 34,8% | 52,2% |
Aandelen Opkomende markten | 6,5% | 4,9% | 8,1% |
Matching portefeuille | 50,0% | 45,0% | 55,0% |
Nominale staatsobligaties + kas exposure* | 25,0% | 16,1,0% | 33,9% |
Investment Grade Kredietobligaties | 15,0% | 12,0% | 18,0% |
Nederlandse hypotheken | 10,0% | 7,5% | 12,5% |
* De bandbreedte (niet de strategische allocatie) van staatsobligaties + kas exposure varieert met de benodigde hoeveelheid kas voor met name het onderpandbeheer voor rentederivaten. Jaarlijks wordt in het beleggingsplan de bandbreedte vastgesteld afhankelijk van de actuele omvang van de swapportefeuille.
In de Risicobeginselen Beleggingen heeft Stap vastgelegd dat allocatiebandbreedtes worden getoetst in de ALM studie door inzichtelijk te maken wat het pensioenresultaat is in de theoretische situatie dat de portefeuille voor lange tijd in de uitersten van de allocatiebandbreedte blijft. De bandbreedte rondom de korte termijn risicohouding (VEV) dienen in beginsel bij de allocatiebandbreedtes aan te sluiten.
De middelen in de bestemmingsreserves worden conform het hoofdvermogen belegd.
Strategisch rentebeleid
De Pensioenkring dekt strategisch 70,0% van het renterisico van de nominale verplichtingen af.
Strategisch valutabeleid
Binnen het strategisch beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met het valutarisico. Binnen de categorie aandelen wordt de exposure naar de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen voor 50% afgedekt. Binnen vastrentende waarden wordt valutarisico voor 100% afgedekt.
Herbalancering
Stap hanteert als uitgangspunt dat de portefeuille goed is gepositioneerd zolang deze zich binnen de strategische bandbreedtes bevindt.
Om gedurende het jaar niet te veel af te wijken van het initieel vastgestelde rendementsrisicoprofiel zijn minimum en maximum triggers (bandbreedtes) opgenomen voor de beleggingscategorieën. De werkelijke gewichten fluctueren als gevolg van het principe van ‘buy-and-hold’.
Het saldo van onder andere de binnenkomende premies, uit te betalen pensioenuitkeringen en gerealiseerde resultaten op swaps(tions) en futures (indien aanwezig) wordt gebruikt om de beleggingsportefeuille te sturen richting de strategische gewichten.
Het bovenstaande geldt voor investeringen, waarbij in onderwogen beleggingscategorieën wordt geïnvesteerd, maar ook voor desinvesteringen, waarbij middelen worden onttrokken uit overwogen beleggingscategorieën.
8.4 Beleggingscyclus
Naast het strategisch beleggingsbeleid stelt het Bestuur van Stap de invulling van het beleid per beleggingscategorie vast door middel van het uitwerken van een investment case. Het strategisch beleggingsbeleid en de invulling van het beleid per beleggingscategorie vormen samen het strategisch kader voor de portefeuilleconstructie, het beleggingsplan, en voor de implementatie en uitbesteding.
Stap heeft als beleggingsovertuiging dat het strategisch beleggingsbeleid de belangrijkste beslissing is binnen het beleggingsproces. In de aansturing van de portefeuille geldt dan ook dat het strategisch beleggingsbeleid en de bijbehorende strategische asset allocatie altijd als kompas dient. Zolang de feitelijke beleggingsportefeuille zich binnen de strategische kaders bevindt, ligt de pensioenkring in beginsel op koers om binnen de grenzen van de risicohouding de ambitie te realiseren. Stap gebruikt de bandbreedtes in het strategisch beleggingsbeleid niet voor actieve positionering op basis van een marktvisie. Stap hanteert als
uitgangspunt dat de portefeuille goed is gepositioneerd zolang deze zich binnen de strategische bandbreedtes bevindt, tenzij de positionering niet aansluit bij het gewenst algemeen risicoprofiel of wanneer er beleggingscategorieën zijn waarvoor uit de evaluatie volgt dat deze mogelijk niet aan de verwachtingen voldoen.
Er kunnen omstandigheden zijn waarin een beleggingscategorie mogelijk niet aan de verwachtingen zal kunnen voldoen of waarin een andere invulling beter past bij de doelstellingen van de categorie. Stap heeft dan de mogelijkheid om een aanpassing te doen in de allocatie naar de beleggingscategorie (hoeveel) of in de invulling van de beleggingscategorie (hoe). Voor een aanpassing in de allocatie geldt dat, zolang de allocatie binnen de bandbreedtes van de strategische asset allocatie blijft, dit in het kader van het beleggingsplan kan worden ingevuld.
De gehele beleggingscyclus is schematisch als volgt:
8.5 Beheersing risico’s
Hieronder volgt een beschrijving van de beheersmaatregelen die de Pensioenkring inzet voor de beheersing van de verschillende risico’s.
Renterisico
De Pensioenkring dekt strategisch 70% van het renterisico van de nominale verplichtingen af op basis van de swapcurve. Hierbij geldt een marge van 3%-punt boven en onder het gewenste niveau van de renterisico- afdekking. De mate van afdekking van het renterisico is gedefinieerd als het percentage van de rentegevoeligheid van de beleggingen ten opzichte van de rentegevoeligheid van de verplichtingen. De rentegevoeligheid wordt gemeten aan de hand van de zogeheten ‘PV01’ maatstaf, ook wel DV01 genoemd. PV01 geeft de waardeverandering in euro weer bij de rentewijziging van 1 basispunt (parallel) over de gehele marktrentecurve. Het gewenste niveau van de renterisico-afdekking gebaseerd op de rentegevoeligheid van de verplichtingen onder de swapcurve zonder UFR (marktcurve).
Het totale renterisico voor de Pensioenkring wordt begrensd door een risicobudget11. Het totaal risicobudget voor renterisico is de som van de deelrisico’s lineair (en bandbreedtes), curverisico en basisrisico, rekening houdend met diversificatie tussen deze componenten. Het risicobudget voor renterisico voor de Pensioenkring wordt jaarlijks vastgesteld in het beleggingsplan.
De mate waarin elke vastrentende beleggingscategorie bijdraagt aan de afdekking van het renterisico is in onderstaande tabel opgenomen. Naast vastrentende waarden categorieën worden renteswaps ingezet om het renterisico te beheersen.
Categorie | Weging |
Nominale staatsobligaties | 100% |
Investment Grade kredietobligaties | 100% |
Nederlandse hypotheken | 100% |
11 Tracking error t.o.v. de verplichtingen.
Een deel van het risicobudget voor renterisico wordt ingezet voor curverisico. Het risicobudget voor curverisico biedt ruimte om frequent handelen te voorkomen, om gebruik van ongewenst instrumentarium (payer swaps) te vermijden en om in te spelen op bijzonderheden (UFR, Wet Toekomst Pensioenen, marktliquiditeit, efficiënte positionering). Het curverisico wordt beheerst door een restrictie op de afdekking van het renterisico in een looptijdbucket. Stap maakt bij de bepaling van het curverisico gebruik van de ‘DV01’ maatstaf. Ten opzichte van de gewenste renterisico-afdekking van de verplichting in een looptijdbucket mag de renterisico- afdekking in de bucket niet meer dan 5% van de DV01 van de totale verplichtingen afwijken. Hierbij zijn de twee langstlopende buckets uitgezonderd.
De Pensioenkring heeft geen strategische curvepositie, maar staat op elk looptijdsegment een afwijking toe ten opzichte van de strategische renterisico-afdekking. Omdat de Pensioenkring geen strategische curvepositie heeft wordt in de berekening van het strategisch VEV ook geen rekening gehouden met een curvepositie. Voor het strategisch VEV wordt uitgegaan van een perfecte match op elk looptijdsegment. Het gevolg van dit uitgangspunt is dat het feitelijk VEV af kan wijken van het strategisch VEV door de actuele curvepositie. De Pensioenkring onderkent deze uiting van curverisico en beheerst het curverisico als onderdeel van het risicobudget.
Aandelenrisico
Het zakelijke waarden risico wordt volledig veroorzaakt door de beleggingen in aandelen. Aandelenrisico wordt genomen omdat hiermee naar verwachting een risicopremie wordt verdiend. Dit sluit aan bij de beleggingsovertuigingen en daarmee wordt de Pensioenkring geacht op termijn haar ambitie te kunnen realiseren. Om het risico te beperken wordt er binnen aandelen een brede spreiding over regio’s en sectoren nagestreefd.
Valutarisico
De verplichtingen van de Pensioenkring luiden in euro’s. Binnen de beleggingsportefeuille wordt wereldwijd belegd. Hierdoor ontstaat valutarisico. Valutarisico is het risico dat de beleggingsportefeuille in waarde daalt als gevolg van het zwakker worden van vreemde valuta ten opzichte van de euro. Binnen het strategisch beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met het valutarisico. Binnen de categorie aandelen ontwikkelde markten wordt de exposure naar de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen voor 50% afgedekt. Binnen vastrentende waarden wordt valutarisico voor 100% afgedekt.
De Pensioenkring dekt valutarisico af middels een overlay. De bandbreedtes rondom de strategische afdekkingspercentages bedragen +/- 10%.
Inflatierisico
Het inflatierisico bestaat uit het uithollen van de koopkracht van de pensioenrechten door (een stijging van de) inflatie in scenario’s waarin de Pensioenkring onvoldoende middelen heeft om pensioenaanspraken in lijn met de inflatie te verhogen. Dit risico wordt niet expliciet afgedekt. Op termijn biedt een belegging in de categorie aandelen een (gedeeltelijke) hedge tegen inflatierisico.
Krediet- en tegenpartijenrisico
Tegenpartijrisico is het risico dat tegenpartijen van de Pensioenkring hun verplichtingen niet of niet volledig nakomen. De Pensioenkring loopt tegenpartijrisico op de tegenpartijen voor valuta derivaten. De Pensioenkring heeft het tegenpartijrisico voor derivaten deels gemitigeerd door het uitwisselen van onderpand.
Daarnaast loopt de Pensioenkring kredietrisico op de vastrentende waarden beleggingen. Door te beleggen in breed gespreide portefeuilles wordt het specifieke risico van individuele debiteuren beheerst. De vastrentende waarden worden in een breed gespreide portefeuille belegd. De risico’s van de categorieën op de balans van de Pensioenkring zijn meegewogen in de ALM analyses. Ter compensatie van de exposure naar kredietrisico wordt naar verwachting een risicopremie verdiend.
Liquiditeitsrisico
Pensioenfondsen kennen drie bronnen van liquiditeitsbehoefte: pensioenuitkeringen, onderpand voor derivaten en efficiënt portefeuillebeheer. Het primaire belang is om aan de financiële verplichtingen (pensioenuitkeringen en onderpand derivaten) te voldoen. Voor de Pensioenkring worden de uitkeringen deels gefinancierd uit premie-inkomsten en deels uit kasstromen van beleggingen en overig belegd vermogen. Voor de overige liquiditeitsbehoefte moet de Pensioenkring over voldoende liquide middelen beschikken, of snel een bestaande positie kunnen verkopen. In onderstaande tabel is weergegeven hoe rekening wordt gehouden met de (onder normale marktomstandigheden voorziene) verwachte tijd om een positie te liquideren.
Beleggingscategorie | Verwachte termijn mogelijke liquidatie* | Strategisch gewicht binnen portefeuille |
Aandelen | ||
Ontwikkelde markten | < 1 week | 43,5% |
Opkomende markten | < 1 week | 6,5% |
Vastrentende waarden | ||
Investment Grade Kredietobligaties | < 1 maand | 15,0% |
Nederlandse hypotheken | < 30 jaar12 | 10,0% |
Staatsobligaties | < 1 week | 25,0% |
Totaal <1 maand | 95,0% |
*Bij een verkooptermijn > 1 jaar wordt een belegging als illiquide beschouwd. In alle gevallen wordt uitgegaan van het slechtst denkbare scenario.
1. Voor risicobeheersing en efficiënt portefeuille beheer doeleinden wordt fysieke kas aangehouden. Er wordt fysieke kas aangehouden, bestaande uit onderstaande elementen: een algemene buffer voor het uitvoeren van operationele activiteiten (pensioenbetalingen),
2. een kasbuffer ten behoeve van renteswaps met kas als onderpand (bilateraal en/of gecleard),
3. een kasbuffer ten behoeve van aandelenindex futures.
De parameters voor de omvang van de verschillende componenten van de kasbuffer zijn vastgelegd in de risicomanagementbeginselen van Stap en worden periodiek of bij bijzondere omstandigheden geëvalueerd.
De kasbuffer is variabel en mede afhankelijk van de actuele rentegevoeligheid van renteswaps met kas onderpand (indien aanwezig). Op het moment dat er renteswaps met kas als onderpand worden afgesloten zal de kasbuffer, indien nodig, verhoogd worden op basis van de actuele rentegevoeligheid.
12 In het slechtste geval duurt het 30 jaar voordat een belegging in hypotheken weer volledig liquide is, omdat dan de laatste aflossing plaats vindt. In de praktijk kan gedurende normale marktomstandigheden naar verwachting echter binnen een jaar worden uitgetreden.
Liquiditeitstoets
Actief risico
- Een keer per jaar, in het kader van de beleggingsplancyclus wordt voor de Pensioenkring een liquiditeitstoets uitgevoerd. Binnen de liquiditeitstoets wordt gekeken in hoeverre de portefeuille past binnen de grenzen van het liquiditeitsbudget. De parameters voor de liquiditeitstoets zijn vastgelegd in de risicomanagementbeginselen van Stap en worden periodiek geëvalueerd.
In lijn met de investment beliefs wordt er alleen actief belegd als daar een concrete reden voor is (“Passief, tenzij”). De tracking error van beleggingen wordt gemonitord en er zijn grenzen met betrekking tot de maximale tracking error voor verschillende beleggingen.
Overige risico’s
Naast de hierboven aangegeven risico’s spelen ook verzekeringstechnische-, omgevings-, operationele-, uitbestedings-, IT-, integriteits-, en juridische risico’s een rol bij pensioenfondsen.
8.6 Maatschappelijk verantwoord beleggen
Op 10 maart 2021 is de Europese Verordening inzake informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële sector (hierna: SFDR) in werking getreden. Conform de SFDR worden pensioenfondsen als financiële marktdeelnemers geclassificeerd en dienen ze informatie verstrekken over de mate van integratie van duurzaamheid op pensioenfonds- en pensioenregeling niveau. Hieronder wordt beschreven hoe Stap, en de Pensioenkring omgaan duurzaamheid.
Duurzaamheidsrisico’s op entiteitsniveau
Naar oordeel van Stap verlaagt maatschappelijk verantwoord beleggen (MVB) in algemene zin het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille, waarbij door het voeren van dialoog en het doorvoeren van uitsluitingen het (reputatie)risico van de portefeuille wordt verminderd.
De beoordeling van de duurzaamheidsrisico’s is een integraal onderdeel van de beleggingsprocessen van Stap. Duurzaamheidsrisico’s (of ESG-risico’s) staan voor gebeurtenissen of omstandigheden op ecologisch, sociaal of governancegebied die, indien ze zich voordoen, een werkelijk of mogelijk wezenlijk negatief effect op de waarde van de belegging kunnen veroorzaken. Stap identificeert mogelijke duurzaamheidsrisico’s onder
andere, maar niet uitsluitend, aan de hand van de maatschappelijke trends, veranderingen in de pensioensector en wetenschappelijke publicaties.
Stap neemt de relevante duurzaamheidsrisico’s mee in de volgende beleggingsprocessen:
- Risicostrategie en eigen risicobeoordeling
- ALM-studie; in het kader van de ALM-studie worden voor elke pensioenkring van Stap twee klimaatscenario’s uitgerekend: het transitie scenario en het 4-graden scenario
- Investment cases voor de beleggingscategorieën
- Beoordeling van duurzaamheidsaanpak vermogensbeheerders; Stap heeft de manager selectie en monitoring van vermogensbeheerders uitbesteed aan haar fiduciair manager. De mate waarop vermogensbeheerders ESG integreren in het beleggingsproces is een integraal element van managerselectie en -monitoring voor actief beheerde mandaten. Tijdens de ‘due diligence’ wordt onderzocht of een externe manager voldoende aandacht heeft voor ESG- aspecten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de mate waarin de manager over ESG- research beschikt en of ESG-risico’s en -kansen worden meegenomen bij aan- en verkoopbeslissingen.
Om de duurzaamheidsrisico’s te beheersen wordt gebruik gemaakt van (een combinatie van) verschillende instrumenten. Deze instrumenten betreffen stemmen, monitoring en dialoog, uitsluitingen, ESG-integratie en specifieke beleggingsoplossingen die deze risico’s naar verwachting verminderen. De inzet van deze instrumenten is een onderdeel van het Stap MVB-beleid, het strategisch beleggingsbeleid en het beleggingsproces. Als zodanig wordt de evaluatie van de effectiviteit van de gebruikte instrumentarium en de uitgangspunten van de risicobeheersing een integraal onderdeel van de evaluatie cyclus.
Stap hanteert ook een beleid inzake beloningen voor alle bestuurders en medewerkers dat niet aanzet tot het nemen van (duurzaamheids)risico’s, risicovol beleggen of minder zorgvuldig risicomanagement. Om een prikkel tot het nemen van duurzaamheidsrisico’s te voorkomen kent Stap geen variabele beloningen toe.
In de beleggingsportefeuille van Stap worden duurzaamheidsrisico’s integraal meegewogen, maar er wordt op dit moment geen expliciete beoordeling gemaakt in hoeverre de beleggingen op de EU Taxonomie zijn afgestemd. Als zodanig belegt Stap op dit moment 0% van haar vermogen in activiteiten die ecologisch duurzaam zijn zoals bedoeld onder de definitie van de EU Taxonomie. De EU Taxonomie bevat een classificatiesysteem om te bepalen of activiteiten ecologisch duurzaam (‘groen’) zijn. De verordening beschrijft
wanneer een activiteit substantieel bijdraagt aan een van de milieudoelstellingen. Stap blijft zich inspannen om na te gaan welke onderliggende beleggingen van de pensioenregelingen voldoen aan de Taxonomie.
Duurzaamheidsrisico’s op pensioenregeling niveau
De opgestelde risicohouding van de Pensioenkring vormt voor Stap het vertrekpunt met betrekking tot de uitvoering van de regeling en het beleid: de risicohouding vormt daarmee ook de basis voor de inrichting van het beleggingsbeleid. Duurzaamheidsrisico is, naast traditionele risico’s zoals markt of inflatierisico, een van de risicobronnen waar de Pensioenkring aan wordt blootgesteld en wordt daarom integraal meegenomen in het beleggingsproces. Het beleggingsbeleid en beleggingsoplossingen van de Pensioenkring houden rekening met de volgende duurzaamheidsrisico’s die potentieel de waarde van de portefeuille kunnen beïnvloeden:
1. Governance: ontoereikende praktijken op gebied van goed ondernemingsbestuur kunnen waardevermindering van bedrijven in de portefeuille tot gevolg hebben. Gebrekkige ondernemingsbestuur praktijken manifesteren zich vaak in controverses en schandalen. Directe impact van dergelijke gebeurtenissen op de waarde van een bedrijf (en op rendement van het aandeel) kan aanzienlijk zijn (bijvoorbeeld, naar aanleiding van het emissie schandaal is de koers van het aandeel van Volkswagen met meer dan 40% gedaald binnen de eerste drie weken na het bekendmaken van de misstanden). Op termijn, naarmate bedrijven acties ondernemen om de misstanden te corrigeren, zal de impact op de waarde van een onderneming naar verwachting verdwijnen. Stap belegt voor lange termijn in een breed gespreide portefeuille van bedrijven, waardoor het effect op het rendement van de totale portefeuille naar verwachting beperkt blijft.
2. Mensenrechten: schendingen van mensenrechten kunnen zowel reputatie als financiële gevolgen hebben voor een pensioenfonds. In het geval van schending van mensenrechten door bedrijven is de impact op het rendement van de aandelenportefeuille vergelijkbaar met controverses op het vlak van governance. In het geval van leningen van landen is de impact op verwacht rendement moeilijk in te schatten. Vanuit het oogpunt van de rol van Stap in de maatschappij en reputatierisicobeheersing kiest Stap ervoor om landen die mensenrechten schenden of betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens, op voorhand uit te sluiten. Ook bedrijven die betrokken zijn bij de productie van controversiele wapens zijn uitgesloten. Stap belegt eveneens niet in bedrijven uit of overheidsleningen van Rusland
3. Klimaatverandering: de beleggingsportefeuille is via meerdere kanalen blootgesteld aan de risico’s die voortvloeien uit klimaatverandering. Enerzijds is er sprake van risico’s die volgen uit de energietransitie en de daar voortvloeiende veranderingen in o.a. de wet- en regelgeving. Anderzijds is de beleggingsportefeuille blootgesteld aan fysieke risico’s veroorzaakt door de klimaatverandering. Om inzicht te krijgen in de gevolgen van klimaatverandering op de portefeuille past Stap twee scenario’s toe: een transitiescenario, waarbij de onderliggende aanname is dat de transitie abrupt plaatsvindt en een 4 graden scenario, waarin het klimaat significant verandert. Dit tweede scenario resulteert in extremere weersomstandigheden met een hogere frequentie. Op dit moment kwantificeert Stap allen het eerste scenario (abrupte transitie) daar de effecten van het tweede scenario pas na de ALM horizon zich naar verwachting zullen voordoen.
4. Biodiversiteit: biodiversiteit is een graadmeter voor de gezondheid van de natuur. Het zorgt voor ecosystemen waarin organismen kunnen leven. Permanent verlies van biodiversiteit vormt net als klimaatverandering één van de grootste systeemrisico's voor al het leven op de planeet en is tevens sterk met klimaatverandering verbonden. Dit heeft grote consequenties voor de samenleving, de economie en ook financiële instellingen, zoals pensioenfondsen. De methoden om de blootstelling van de portefeuille te bepalen aan activiteiten die negatieve invloed hebben op de biodiversiteit zijn nog in ontwikkeling. Op den duur zal naar verwachting het effect op het rendement als gevolg van verlies van biodiversiteit vergelijkbaar zijn met het effect van klimaatverandering wanneer geen energietransitie plaats vindt.
Stap MVB beleid
Om tegemoet te komen aan de specifieke karakteristieken van een Algemeen Pensioenfonds wordt binnen het MVB-beleid een ‘ladder’-benadering gehanteerd met verschillende niveaus. Het MVB-beleid kan voor elke pensioenkring binnen de gestelde kaders op verschillende niveaus plaatsvinden.
Het niveau van het MVB-beleid met betrekking tot de invulling van de producten behoeft niet per definitie hand in hand te gaan met het niveau van stewardship. Vaak voeren vermogensbeheerders uitgebreide stewardship programma’s die worden toegepast op het gehele productenaanbod, en tegelijkertijd bieden ze beleggingen aan waarin de invulling van ESG-risicomanagement onvoldoende aandacht wordt besteed aan de risico’s die zich tegenwoordig manifesteren.
In het MVB-kader van Stap is daarom een splitsing aangebracht tussen stewardship (stemmen, screening en dialoog) en de invulling van de beleggingen (zoals zichtbaar in onderstaande figuur).
Binnen elk van die twee aspecten van MVB-beleid is er sprake van drie tredes:
• Wettelijke verplichting
• Standaard Stap
• Stap plus
Figuur: kaders MVB-beleid
Wettelijke verplichting
Elke belegging in de portefeuille dient aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Zo is het voor in Nederland gevestigde financiële instellingen verboden om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren en in landen dan wel ondernemingen op de Nederlandse sanctielijst.
Standaard Stap
Uitsluitingen, screening & engagement behoren tot de standaard invulling. In aanvulling daarop wordt ESG- integratie toegepast.
Stap Plus
Stap Plus wordt gedefinieerd als thematische strategieën (gerelateerd aan één of meer MVB-gerelateerde doelstellingen, zoals bijdrage aan energietransitie) of impact beleggen.
Hieronder wordt ingegaan op de instrumenten van het MVB-beleid: screening & dialoog, stemmen (ofwel: xxxxxxxxxxxx activiteiten) en uitsluitingen. Als lid van Eumedion onderschrijft Stap de principes van de Nederlandse Corporate Governance Code en heeft haar eigen stewardshipbeleid gepubliceerd (zie website).
Screening & dialoog
Stap streeft ernaar dat alle ondernemingen waarin belegd wordt zich conform internationaal erkende principes gedragen. Alle ondernemingen waarin belegd wordt dienen te handelen in lijn met de UN Global Compact Principles (UNGC), de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP) en de OECD Guidelines for Multinational Enterprises. Dit zijn principes op het gebied van mensenrechten, milieu, arbeidsomstandigheden en anticorruptie en voorschriften met betrekking tot verantwoorde bedrijfsvoering. De bovengenoemde principes vormen de basis voor de screening van – en de dialoog met – bedrijven. Daar waar vermogensbeheerders van beleggingsfondsen een bepaald screening en dialoog beleid hanteren welke op hoofdlijnen overeenkomt met deze principes, conformeert Stap zich aan eventuele verschillen in interpretatie ten aanzien van de door de vermogensbeheerder en/of dataprovider aangemerkte bedrijven. Aegon AM voert ten behoeve van beleggingsfondsen een screening en dialoog beleid waarbij gefocust wordt op de naleving van UNGC, UNGP en OECD Guiding Principles UN. Met bedrijven die deze principes schenden of dreigen te schenden en bedrijven die een potentieel negatieve impact hebben op mens en milieu wordt dialoog gevoerd. Voor de prioritering gebruikt Aegon AM een risico gebaseerde aanpak. Dit betekent dat niet alle geïdentificeerde bedrijven (direct) hoeven te worden aangesproken of uitgesloten van het universum.
Het doel van de dialoog is de bedrijven te wijzen op hun tekortkomingen en op het belang van gedragsverbetering. Dialoog is een meerjarig traject, waar bedrijven gemonitord worden om hun inspanningen en tegelijkertijd voldoende ruimte krijgen om hun bedrijfsvoering naar hogere niveau te tillen. Een engagementtraject duurt in beginsel drie jaar. Het kan voorkomen dat een bedrijf eerder wordt uitgesloten indien het niet op dialoog verzoeken reageert of wanneer er geconstateerd wordt dat de dialoog geen gewenste resultaten kan opleveren. Anderzijds, daar waar bedrijf zich open opstelt en zichtbaar vooruitgang boekt kan een engagementtraject ook worden verlengd. Aegon AM rapporteert
jaarlijks over de voorgang van de dialoog aan het Bestuur. Stap deelt deze resultaten met verschillende stakeholders.
Daar waar sprake is van discretionaire mandaten besteedt Stap screening en dialoog activiteiten uit aan Aegon AM en wordt een vergelijkbaar proces toegepast.
Stembeleid
Stap acht het van belang om gebruik te maken van het stemrecht op aandeelhoudersvergaderingen. Stap is hierbij transparant in de doelstellingen en in de wijze waarop gemaakt wordt van het stemrecht. Waar mogelijk wordt wereldwijd gestemd bij beursgenoteerde ondernemingen waarin direct en indirect belegd wordt. Daar waar beleggingsfondsen een andere vermogensbeheerder kennen, wordt getoetst of het stembeleid aan de kaders van Stap voldoet. Voor de discretionaire mandaten maakt Stap, evenals Aegon AM met betrekking tot de beleggingsfondsen, gebruik van een gespecialiseerd stemadviesbureau, ISS. Er wordt gestemd op basis van de ISS International Sustainability Proxy Voting Guidelines met inachtneming van de Nederlandse Governance Code en Eumedion alerts. De guidelines zijn gericht op:
• creatie van aandeelhouderswaarde op de lange termijn (waarde behoud en creatie)
• ondersteuning van een effectieve bedrijfsvoering
• bevordering van redelijke beloningssystemen
• goede corporate governance (rekening houdend met regionale verschillen in governance standaarden)
• het bevorderen van het voeren van een maatschappelijk verantwoord ondernemingsbeleid t.a.v.: duurzaamheid, werknemersrechten, voorkomen van discriminatie en mensenrechten
Uitsluiting van bedrijven en landen
Stap is van mening dat er meer nodig is dan het wettelijk minimum om de portefeuille toekomstbestendig te houden en significante financiële- en reputatierisico’s te mitigeren. Daarom zijn er in het MVB beleidskader minimum vereisten gedefinieerd die de lat hoger leggen dan het wettelijk minimum. Wettelijk vereist is dat er niet belegd wordt in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren,
verkopen of distribueren. Tevens is het wettelijk niet toegestaan om te beleggen in staatsobligaties van landen die op een sanctielijst staan opgenomen in VN resoluties (Sanctiewet 1977).
Naast deze uitsluitingen worden in trede 1 ook ondernemingen uitgesloten die betrokken zijn bij de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de handel in andere controversiële wapens. Dit betreft een aantal ondernemingen dat direct betrokken is bij de productie of het onderhoud van bepaalde controversiële wapens, zoals anti-persoonsmijnen, chemische en biologische wapens, verarmd uranium munitie, nucleaire wapens en clusterbommen. Stap hanteert de volgende algemene uitgangspunten in haar minimum- uitsluitingenbeleid:
• Er wordt niet belegd in bedrijven uit of overheidsleningen van Rusland.
• In bedrijven die direct betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens wordt niet belegd.
• Uitsluitingen op basis van de resultaten van dialoog, indien dialoog niet tot de gewenste resultaten leidt.
• Op basis van universeel erkende veroordelingen op het gebied van schending van mensenrechten wordt een aantal landen uitgesloten. De uit te sluiten beleggingen zijn staatsobligaties en overige leningen uitgegeven door centrale en lagere overheden van deze landen, alsmede bedrijven die volledig in de handen van de betreffende overheden.
Boven op het minimale vereiste worden door de aangestelde vermogensbeheerders aanvullende uitsluitingen gedaan om financiële en reputatie risico’s te mitigeren.
8.7 Spoedprocedure beleggingen
Het strategisch beleggingsbeleid is onder andere vastgesteld op basis van een ALM studie, waarbij onder andere de strategische beleggingsmix is bepaald die het best aansluit bij de doelstellingen van de Pensioenkring. Ontwikkelingen op financiële markten, in de politiek en economie kunnen aanleiding zijn om het rendement/risicoprofiel van de beleggingen van de Pensioenkring op korte termijn anders in te schatten dan op basis van de lange termijn karakteristieken die typerend zijn voor ALM analyses. Om adequaat na signalering van een stresssituatie hierop te kunnen inspelen voor wat betreft de inrichting van de beleggingsportefeuille heeft Stap een spoedprocedure beleggingen ingericht. De werking van de spoedprocedure heeft in beginsel een tijdelijk karakter. Zodra de risico’s op de financiële markten weer terugkeren naar normale waarden zal het Bestuur de beleggingsportefeuille weer terugbrengen naar de bovenstaand omschreven strategische gewichten. De spoedprocedure beleggingen is als bijlage van de ABTN opgenomen.
8.8 Operationele invulling beleggingsbeleid per beleggingscategorie
In deze paragraaf wordt per beleggingscategorie de invulling weergegeven. Hierbij wordt ingegaan op de beheervorm en benchmarks.
Beheervorm | Benchmarks | |
Return portefeuille | ||
Aandelen ontwikkelde markten | Passief | MSCI World SRI 5% Issuer Capped Index Total Net Return |
MSCI World Total Net Return Index | ||
Aandelen opkomende markten | Actief | MSCI Emerging Markets Total Net Return Index |
Matching portefeuille | ||
Nominale staatsobligaties + kas exposure | Buy-and-maintain | Portefeuille (staatsobligaties + swaps) |
ESTR (liquiditeiten) | ||
Nederlandse hypotheken | Actief | BofA Xxxxxxx Xxxxx Netherlands Government Index Total Return |
Investment Grade kredietobligaties | Actief | Bloomberg MSCI Euro Corporate Sustainable ESG Select Index |
Passief | ICE Global Credit Ex Financial Climate Transition Custom Index | |
Actief | ‘Customized’ Bloomberg Barclays MSCI Global Green Bond Index, exclusief staatsobligaties en beperkt tot uitgiftes genoteerd in euro en US dollar met een maximum gewicht voor een individuele issuer van 7,5% afgedekt naar EUR |
Return
De categorieën in de returnportefeuille hebben als gezamenlijke doelstelling om overrendement te behalen ten opzichte van de verplichtingen.
Matching
De matching portefeuille omvat alle beleggingen die meegenomen worden in de renterisico-afdekking. Binnen de matching portefeuille kan invulling gegeven worden aan twee doelstellingen. Enerzijds kan het renterisico van de verplichtingen (gedeeltelijk) worden afgedekt en anderzijds kan er een bijdrage worden geleverd aan het overrendement ten opzichte van deze verplichtingen. Van de twee doelstellingen ligt de nadruk op de doelstelling risicobeheersing. Vooral bij lage dekkingsgraden (en daarmee het risico op kortingen) heeft de risicobeheersing van het nominale pensioenresultaat de prioriteit. Overrendement is een secundaire doelstelling.
Opzet vermogensbeheer
Het vermogen wordt beheerd door de vermogensbeheerder Aegon AM. Deze beheert en bewaart de middelen van de Pensioenkring in beleggingsfondsen en via discretionaire portefeuilles. Vanuit deze beleggingsfondsen en discretionaire portefeuilles vindt het beheer van de individuele portefeuilles aandelen, vastrentende waarden, inflatie gerelateerde obligaties en alternatieve beleggingen over het algemeen extern plaats.
De effecten zijn in bewaring gegeven bij custodians, waarmee tevens afspraken zijn gemaakt over de door hen aan te leveren managementinformatie. Veruit het grootste deel van de managementinformatie wordt geleverd door Aegon AM.
Xxxx stelt eisen aan zowel de selectie als de monitoring van vermogensbeheerders. Voor selectie gelden de volgende uitgangspunten waaraan het selectiebeleid van Aegon AM moet voldoen.
• Aegon AM selecteert best-in-class vermogensbeheerders en/of beleggingsproducten die passen binnen de
richtlijnen voor de betreffende beleggingscategorie zoals Stap die heeft vastgelegd in het mandaat aan Aegon AM.
• De selectie van vermogensbeheerders geschiedt altijd in het belang van de deelnemers.
• Bij de selectie van vermogensbeheerders dient Aegon AM de volgende kwalitatieve en kwantitatieve elementen in overweging nemen:
o Organisatie
o Investment team
o Beleggingsproces
o Rendement, kosten en risico
o ESG
o Operationeel due diligence
• De keuze wordt primair gemaakt op basis van kwaliteit en verwacht financieel resultaat. Daarbij betekent financieel resultaat niet per se een zo hoog mogelijk rendement, maar een rendement dat na kosten zo goed mogelijk past bij het gewenste risicoprofiel en bij de doelstellingen van de beleggingscategorie.
• Aegon AM kan zelf ook worden geselecteerd als operationeel vermogensbeheerder voor een beleggingscategorie.
De keuze voor een vermogensbeheerder mag onder geen beding gedreven zijn door de belangen van Aegon AM. De selectie van Xxxxx AM als vermogensbeheerder wordt altijd ter besluitvorming voorgelegd aan het Bestuur van Stap.
Het monitoringproces van Aegon AM dient tenminste de volgende elementen te omvatten (in het geval van as-is overnames worden hier aparte afspraken over gemaakt):
• Kwalitatieve analyses, bijvoorbeeld op basis van meetings met het fondsmanagement, questionnaires, fondsrapportages en andere uitingen van de vermogensbeheerders, meetings met mede-beleggers;
• Performance analyses, zowel absoluut als relatief ten opzichte van benchmarks en peer groups; Risico analyses, op basis van behaald rendement, portefeuillesamenstelling, specifieke issues, kwaliteit en service level van de fondsmanager, conflicts of interest en governance structuur;
• Analyses van waarderingen en waarderingsgrondslagen, in het bijzonder voor minder liquide beleggingen;
• Cash flow analyses, liquiditeitsprognoses, in het bijzonder bij minder liquide beleggingen.
Aegon AM geeft invulling aan het selectie- en monitoringproces binnen de gestelde kaders van Stap. Stap eist van Xxxxx AM dat de selectie en monitoring van vermogensbeheerders gestructureerd en gedisciplineerd is en Xxxx ziet hierop toe via de door Xxxxx AM verstrekte verantwoording en rapportage. Aegon AM volgt een aantal opeenvolgende stappen om vermogensbeheerders te selecteren. Jaarlijks laat Aegon AM door een onafhankelijke auditor, door middel van een ISAE 3402 rapport, bevestigen dat alle stappen daadwerkelijk
gevolgd zijn. Aegon AM doet periodiek verslag van de monitoring via het kwartaalverslag vermogensbeheer en via de kwartaalverslagen van de Aegon AM beleggingsinstellingen.
Securities lending
Securities lending is in beginsel niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn de externe beleggingsfondsen waarin een MM beleggingsfonds kan beleggen. AIM selecteert geen andere fondsen waar securities lending is toegestaan. In geval van as-is overnames kunnen door Stap fondsen overgenomen worden waar securities lending is toegestaan en waarvan het Bestuur bij toetreding heeft vastgesteld dat de restricties passend zijn voor Stap. In geval van wijzigingen in de fondsvoorwaarden van de geselecteerde of overgenomen fondsen, zal AIM Stap hierover informeren voor zover AIM op de hoogte is van de wijzigingen.
8.9 Risicomonitoring
Risicobeheersing & Risicomonitoring
Met betrekking tot de beheersing van de beleggingsrisico’s bevatten de voor de Pensioenkring vastgestelde beleggingsrichtlijnen onder meer bepalingen omtrent:
• Het valutarisico. Dit risico wordt met risicoafdekkingsstrategieën tot het gewenste niveau afgedekt.
• Afdekken van renterisico door middel van vastrentende waarden.
• De minimum en maximum allocatie van beleggingscategorieën.
• De regiomix van de aandelen.
• De minimale en maximale afwijking in duratie (rentegevoeligheid) voor vastrentende waarden ten opzichte van die van de benchmark.
• Een minimum en maximum allocatie en bandbreedte per subcategorie vastrentende waarden (met diverse kredietrisico’s variërend van high yield tot “triple A”).
• Risicomaatregelen met betrekking tot het tegenpartijrisico en het liquiditeitsrisico.
• Risicomaatregelen over het gebruik van securities lending en derivaten en het te hanteren onderpand voor zo ver het niet ‘as-is’ overgenomen beleggingsfondsen betreft. Stap hanteert een minimum allocatie naar discretionaire staatsobligaties om te kunnen voldoen aan onderpand verplichtingen ten behoeve van derivaten.
Op basis van de afspraken opgenomen in de SLA tussen Stap en Aegon AM, ontvangt Stap rapportages over de financiële positie, de beleggingen en het risicobeheer betreffende de Pensioenkring.