Pensioenreglement 2018
Pensioenreglement 2018
Versie 1 januari 2023
Inhoud
1 DEFINITIES EN TOELICHTINGEN 5
2 PENSIOENREGELING EN UITVOERING 8
2.2.1 Informatieverstrekking algemeen 9
2.2.2 Informatie aan de deelnemer 9
2.2.3 Informatie aan de gewezen deelnemer 9
2.2.4 Informatie aan de gewezen partner 10
2.2.5 Informatie aan de pensioengerechtigde 10
2.2.6 Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat 10
2.2.7 Informatie op verzoek 10
2.2.8 Informatieplicht van (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde 10
2.2.9 Informatieplichten van (gewezen) deelnemer en pensioenfonds inzake keuzemogelijkheden 11
4.5 Pensioenaanspraken voor aspirant-deelnemers 14
5.3 Compenseren gemiste toeslag of korting 15
6.1 Verschuiving van de pensioendatum 16
6.3 Uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd 16
6.4 Omzetten ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen 17
6.5 Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen 17
6.6 Algemene bepalingen over keuzemogelijkheden 17
7.1 Pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid 17
8 BIJZONDERE GEBEURTENISSEN EN SITUATIES 20
8.2 Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap 20
8.3 Waardeoverdracht (ex- en intern) 20
8.4 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor partnerpensioen 21
8.5 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor ouderdomspensioen 22
8.6 Afkoop van kleine pensioenen 22
8.6b Waardeoverdracht gering pensioen 23
8.7 Vrijwillige voortzetting deelnemerschap 23
8.8 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaarden 24
8.9 Klachten- en geschillenprocedure 26
9.1 Financiering en deelnemersbijdrage 26
9.3 Uitkering van de pensioenen 28
10.1 Vervreemden van pensioenaanspraken en pensioenrechten 28
10.3 Algemene bepalingen en onvoorziene gevallen 29
10.4 Overgangsbepaling: tot 1 januari 2018 opgebouwde aanspraken 29
10.5 Overgangsbepaling: (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten Pensioenregeling II en III 30
10.6 Overgangsbepaling: pensioengerechtigden Pensioenregeling II en III 30
10.6a Overgangsbepaling 1 januari 2019 30
Bijlage 1: Overzicht kerncijfers 32
Bijlage 2: Flexibiliseringsfactoren en afkoopvoeten 33
Bijlage 3: Voorwaarden (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten voormalige Pensioenregeling II en III
1 DEFINITIES EN TOELICHTINGEN
Naast de definities van artikel 2 van de statuten, die ook gelden voor dit pensioenreglement, wordt verstaan onder:
1.1 Arbeidsongeschikt
Arbeidsongeschikt is de deelnemer die een uitkering krachtens de WIA of de WAO geniet.
1.2 AOW
De Algemene Ouderdomswet.
1.3 AOW-pensioengerechtigde leeftijd
De pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de AOW
1.4 Beleidsdekkingsgraad
De gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststellen.
1.5 Bestuur
Het Bestuur van het Pensioenfonds.
1.6 Cao
De Collectieve Arbeidsovereenkomst die van toepassing is voor de bedrijfstak Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen.
1.7 Cao-loonontwikkeling
De algemene loonontwikkeling zoals vastgelegd in de cao voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen.
1.8 Consumentenprijsindexcijfer
Het in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde afgeleide consumentenprijsindexcijfer ‘alle bestedingen’. Per 1 januari van jaar t wordt gekeken naar de ontwikkeling van het prijsindexcijfer over de periode van 1 oktober van jaar t-2 tot en met 30 september van jaar t-1.
1.9 Deelnemer
De (gewezen) werknemer die ingevolge dit reglement pensioenaanspraken jegens het pensioenfonds verwerft.
1.10 Gepensioneerde
Pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan.
1.11 Gewezen deelnemer
De persoon van wie het deelnemerschap is beëindigd, anders dan door het bereiken van de pensioendatum of door overlijden en bij de beëindiging aanspraken heeft behouden jegens het Pensioenfonds.
1.12 Gewezen partner
De persoon die voor de scheiding als partner werd aangemerkt.
1.13 Kind
- het kind beneden de leeftijd van 18 jaar van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat tot deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat;
- het stief- en pleegkind beneden de leeftijd van 18 jaar van de (gewezen)deelnemer of gepensioneerde. Onder stiefkind wordt verstaan het kind van de partner dat geen gezamenlijk kind is en door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als eigen kind wordt onderhouden. Onder pleegkind wordt verstaan het kind, dat door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als eigen
kind wordt onderhouden, mits dit pleegkind bij het pensioenfonds is aangemeld en als zodanig is aanvaard.
Indien de (gewezen) deelnemer zijn pleegkind voor wezenpensioen wenst aan te melden, dient hij ten genoegen van het Pensioenfonds aan te tonen dat het onderhoud van het kind grotendeels te zijnen laste komt.
- de hier genoemde kinderen tussen de leeftijd van 18 en 27 jaar indien zij de voor werkzaamheden beschikbare tijd aantoonbaar hoofdzakelijk aan een studie of beroepsopleiding besteden.
1.14 Nabestaande
De (gewezen) partner die of het Kind dat na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde jegens het Pensioenfonds recht heeft op een (bijzonder) partnerpensioen respectievelijk op een wezenpensioen.
1.15 Oude pensioenreglementen
I. Xxxxxxxxxxxxxxxx 2006, voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en toetreders vanaf 2006; wordt pensioenregeling I genoemd;
II. Pensioenregeling 2001; wordt pensioenregeling II genoemd;
III. Pensioenregeling Oud 1982; wordt pensioenregeling III genoemd;
IV. Prepensioenregeling.
1.16 Partner
a) De man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op de overlijdensdatum, doch uiterlijk voor de pensioendatum is gehuwd;
b) De man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op de overlijdensdatum, doch uiterlijk voor de pensioendatum een geregistreerd partnerschap overeenkomstig Titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft.
c) De man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op de overlijdensdatum, doch uiterlijk voor de pensioendatum een niet-geregistreerd partnerschap heeft, dat aan alle volgende voorwaarden voldoet:
o er is sprake van slechts één partner (tweerelatie);
o beiden zijn ongehuwd;
o er is geen sprake van bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn;
o er is sprake van een gezamenlijke huishouding, waarbij beide partners op hetzelfde adres woonachtig zijn en als zodanig zijn ingeschreven in het bevolkingsregister;
o er is sprake van een samenlevingscontract dat bij notariële akte is opgemaakt, waarin de partner door de deelnemer moet zijn aangewezen als begunstigde voor het partnerpensioen; indien de gezamenlijke huishouding vijf jaar of langer bestaat is een notarieel verleden samenlevingscontract niet vereist.
1.17 Pensioen
Prepensioen, (verevend) ouderdoms-, (bijzonder) partner- of wezenpensioen in de zin van dit reglement.
1.18 Pensioenaanspraak
Het recht op een nog niet ingegaan Pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening.
1.19 Pensioendatum
De eerste dag van de maand waarin het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat. Indien de gepensioneerde niet kiest voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de pensioendatum gelijk aan de pensioenrichtdatum. Indien de gepensioneerde heeft gekozen voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de pensioendatum de eerste dag van de maand waarin het vervroegde of uitgestelde pensioen ingaat.
1.20 Pensioenfonds
Bedrijfstakpensioenfonds Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen (Bpf Foodservice).
1.21 Pensioengerechtigde
De persoon voor wie op grond van dit reglement het pensioen (gedeeltelijk) is ingegaan.
1.22 Pensioenrecht
Het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening.
1.23 Pensioenrichtdatum
De eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 68 jaar wordt.
1.24 Premie-/toeslagreserve
De reserve die door het Pensioenfonds wordt aangehouden ter financiering van de opbouw van pensioenaanspraken en aanvullende toeslagverlening voor deelnemers uit hoofde van dit pensioenreglement.
1.25 Scheiding
Hieronder wordt verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap;
- beëindiging van de gezamenlijke huishouding.
De scheidingsdatum bij gehuwden en wettig geregistreerde partners is de inschrijvingsdatum van de Scheiding in de registers van de Burgerlijke Stand.
Het einde van de gezamenlijke huishouding moet binnen 2 jaar na het eindigen ervan door ten minste één van de partners aan het Pensioenfonds worden gemeld. Bij de melding aan het Pensioenfonds moet een kopie van het aangetekende schrijven aan de andere partner of aan de notaris worden overlegd waarmee de gezamenlijke Huishouding wordt beëindigd. Als datum voor het einde van de gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt de datum van het aangetekende schrijven waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingsdatum, wordt als beëindigingsdatum aangehouden de datum waarop volgens de Basisregistratie Personen de inschrijving op hetzelfde adres is geëindigd.
1.26 Statuten
De Statuten van het Pensioenfonds.
1.27 Uitvoeringsreglement
De door het Pensioenfonds opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen het Pensioenfonds en Werkgevers.
1.28 UWV
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
1.29 WIA/WAO
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen/Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.30 Werkgever
de natuurlijke persoon of rechtspersoon die hetzij
1. werknemers in dienst heeft die krachtens een beschikking op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 tot deelneming verplicht zijn, of
2. op een daartoe strekkend verzoek door het fonds als zodanig vrijwillig is toegelaten. De vrijwillige aansluiting kan alleen worden beëindigd per 1 januari van enig jaar, met
inachtneming van de opzeggingstermijn welke bij de met de onderneming te sluiten overeenkomst nader wordt vastgesteld.
1.31 Werknemer
Degene die een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek met de werkgever heeft.
2 PENSIOENREGELING EN UITVOERING
2.1 Deelnemerschap
1. Als deelnemer aan deze regeling wordt opgenomen:
a. de werknemer vanaf 21 jaar die bij de werkgever als bedoeld in artikel 1.30 van dit pensioenreglement werkzaam is;
b. de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer die tot 2018 op grond van arbeidsongeschiktheid premievrije voortzetting van de pensioenopbouw genoot in de pensioenregeling I zoals bedoeld in artikel 1.15 van dit pensioenreglement en per 1 januari 2018 nog steeds voldoet aan de voorwaarden op basis van dit pensioenreglement om in aanmerking te komen voor premievrije pensioenopbouw. Voor deze groep deelnemers geldt dat:
i. de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2018 plaatsvindt op basis van artikel 7.1 van dit reglement; en
ii. de overige bepalingen van dit reglement onverkort van toepassing zijn.
c. de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer die tot 2018 op grond van arbeidsongeschiktheid premievrije voortzetting van de pensioenopbouw genoot in de pensioenregelingen II en III zoals bedoeld in artikel 1.15 van dit pensioenreglement en per 1 januari 2018 nog steeds recht heeft op een WAO-/WIA-uitkering om in aanmerking te komen voor premievrije pensioenopbouw. Voor deze groep deelnemers geldt dat:
i. de pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid vanaf 1 januari 2018 plaatsvindt op basis van het bepaalde in artikel 10.5 en bijlage 3 van dit pensioenreglement;
ii. de pensioenrichtdatum is neergelegd in bijlage 3 van dit reglement. Deze pensioenrichtdatum wijkt af van de pensioenrichtdatum als bedoeld in artikel 1.23;
iii. de overige bepalingen van dit reglement, voor zover relevant, onverkort van toepassing zijn; en
iv. indien de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer als bedoeld in dit lid voor het arbeidsgeschikte deel deelnemer is in dit pensioenreglement geldt dat als er sprake is van een toename in de mate van arbeidsongeschiktheid de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw die ziet op deze toename plaatsvindt op basis van artikel 7.1 van dit reglement en dat de overige bepalingen van dit reglement onverkort van toepassing zijn, dus ook de pensioenrichtdatum als bedoeld in artikel 1.23.
d. de gewezen deelnemer die zijn deelnemerschap in de pensioenregeling I vrijwillig heeft voortgezet tot 1 januari 2018 en op 1 januari 2018 nog steeds voldoet aan de voorwaarden op basis van dit pensioenreglement om in aanmerking te komen voor vrijwillige voortzetting van het deelnemerschap.
De verplichting tot deelneming in dit fonds geldt niet ten aanzien van de directeur-grootaandeelhouder (DGA) zoals bedoeld in de Pensioenwet.
Daar waar in dit reglement gesproken wordt over hij/hem/deelnemer wordt ook zij/haar/deelneemster bedoeld.
2. Het deelnemerschap eindigt bij:
- het bereiken van de pensioendatum, maar uiterlijk op de pensioenrichtdatum;
- overlijden van de deelnemer;
- het einde van de verplichte of vrijwillige aansluiting van de werkgever bij het Pensioenfonds;
- uitdiensttreding voordat het pensioen in gaat tenzij er voortzetting (in de zin van lid 3 van dit artikel) van het deelnemerschap plaatsvindt;
- bij het eindigen van de voortzetting (in de zin van lid 3 van dit artikel) van het deelnemerschap.
3. Voor de deelnemer die geen werkzaamheden meer verricht voor een werkgever zoals bedoeld in artikel 1.30, wordt het deelnemerschap in bepaalde situaties voortgezet. Deze situaties zijn:
- Vrijwillige voortzetting (zie artikel 8.7);
- Arbeidsongeschiktheid (zie artikel 7.1).
Voortzetting van het deelnemerschap houdt in dat zowel de opbouw van de pensioenaanspraken als de dekking van de risico’s worden voortgezet.
2.2 Informatie
2.2.1 Informatieverstrekking algemeen
1. Het pensioenfonds heeft een website waarop informatie te vinden is over de pensioenregeling en de financiële situatie van het Pensioenfonds. Verder heeft het Pensioenfonds op de website documenten beschikbaar gesteld zoals het jaarverslag, verklaring beleggingsbeginselen, herstelplan en het pensioenreglement.
2. De informatie van het Pensioenfonds is correct, duidelijk en evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de informatie elektronisch en/of schriftelijk.
4. Indien het Pensioenfonds voornemens is de informatie elektronisch te verstrekken, worden de (gewezen) deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde hierover schriftelijk geïnformeerd.
5. Een (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde die bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking ontvangt de informatie schriftelijk.
6. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de Basisregistratie Personen in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de Deelnemer, gewezen Deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
7. Indien bij elektronische verstrekking het bij het fonds bekende adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
2.2.2 Informatie aan de deelnemer
1. De werkgever zorgt ervoor dat het pensioenfonds wordt geïnformeerd over het sluiten van de pensioenovereenkomst en de start van verwerving van pensioen. Het pensioenfonds informeert de deelnemer bij het begin van het deelnemerschap binnen 3 maanden over de inhoud van de pensioenregeling en overige zaken die voor de deelnemer van belang zijn. Van de nadien in de pensioenregeling doorgevoerde wijzigingen wordt de deelnemer ook geïnformeerd.
2. Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een opgave van de opgebouwde aanspraken en de fiscale waardeaangroei alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van aanspraken, de werkgeverspremie en werknemerspremie, het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt en over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf.
3. Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming een opgave van opgebouwde aanspraken alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken en beëindiging van de deelneming. Indien van toepassing wordt informatie verstrekt over het functioneren van het Pensioenfonds.
2.2.3 Informatie aan de gewezen deelnemer
Het Pensioenfonds stelt de gewezen deelnemer jaarlijks op de website een opgave ter beschikking van de opgebouwde aanspraken, de te bereiken aanspraken alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken, de reglementaire pensioenleeftijd, het land waar het pensioen is ondergebracht , de toezichthouder waar het pensioen onder valt en de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf.
Verder wordt de gewezen deelnemer op de hoogte gesteld van een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Het Pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in de vijf jaar de hiervoor bedoelde opgave, informatie en wijzigingen.
2.2.4 Informatie aan de gewezen partner
1. Het Pensioenfonds verstrekt aan degene die gewezen partner wordt een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van aanspraken.
2. Het Pensioenfonds stelt de gewezen partner jaarlijks op de website een opgave ter beschikking van het bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van aanspraken.
3. Het Pensioenfonds stelt de gewezen partner op de hoogte van wijzigingen in het toeslagbeleid.
2.2.5 Informatie aan de pensioengerechtigde
1. Het Pensioenfonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt bij ingang en vervolgens jaarlijks een opgave van zijn pensioenrecht en de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van aanspraken en rechten en over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt.
2. Na afloop van elk kalenderjaar ontvangt de pensioengerechtigde een jaaropgave met daarin vermeld de hoogte van de in dat boekjaar uitgekeerde bedragen en de hoogte van de wettelijke inhoudingen van dat boekjaar.
3. Verder informeert het Pensioenfonds de pensioengerechtigde over wijzigingen in het toeslagbeleid.
2.2.6 Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat
Het Pensioenfonds verstrekt (gewezen) deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. De verstrekte informatie is ten minste gelijk aan de informatie die wordt verstrekt aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden die in Nederland blijven.
1. Het Pensioenfonds verstrekt de (gewezen) deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraken, te bereiken aanspraken of pensioenrecht;
b. informatie die specifiek voor hem relevant is; en
c. documenten van het Pensioenfonds.
2. Het Pensioenfonds verstrekt de gewezen partner op verzoek de informatie die is beschreven in 2.2.4.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan wie de informatie elektronisch wordt verstrekt, op verzoek een papieren afschrift van de informatie.
4. Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van informatie. Dit geldt niet voor het opvragen van het pensioenreglement, informatie over beleggingen en uitruil van aanspraken.
2.2.8 Informatieplicht van (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde
De (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde zijn verplicht het Pensioenfonds in kennis te stellen van de voor het Pensioenfonds van belang zijnde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit pensioenreglement. Bij de van belang zijnde gegevens moet bijvoorbeeld gedacht worden aan wijzigingen in de burgerlijke staat, de gezinssamenstelling, het adres en de mate van arbeidsongeschiktheid.
Bij gebreke daarvan is hij jegens het Pensioenfonds aansprakelijk voor eventueel voor het Pensioenfonds uit dat verzuim voortvloeiende kosten en zullen eventueel teveel uitgekeerde pensioenbedragen worden verrekend of teruggevorderd.
2.2.9 Informatieplichten van (gewezen) deelnemer en pensioenfonds inzake keuzemogelijkheden
1. a. Het pensioenfonds verstrekt de (gewezen) deelnemer ten minste zes maanden vóór de pensioenrichtdatum een opgave van de hoogte van de pensioenaanspraken en informatie over de toeslagverlening.
b. Het pensioenfonds verstrekt de (gewezen) deelnemer bij de in onderdeel a bedoelde opgave informatie over zijn keuzerechten zoals bedoeld in hoofdstuk 6. Bij de opgave wordt een formulier gevoegd waarop de (gewezen) deelnemer zijn keuzes kan aangeven.
c. Indien de (gewezen) deelnemer gebruik maakt van de onder b beschreven keuzemogelijkheden dient het ingevulde en ondertekende keuzeformulier binnen één maand na dagtekening van de in onderdeel a bedoelde opgave aan het pensioenfonds te worden teruggestuurd.
Indien wordt gekozen voor het geheel of gedeeltelijk afstand doen van het partnerpensioen, dient het keuzeformulier zowel door de (gewezen) deelnemer als door de Partner te worden ondertekend.
Indien hij geen partner heeft die jegens het pensioenfonds rechten kan doen gelden, dient hij dit op het keuzeformulier aan te geven en het formulier te ondertekenen.
2. Indien een (gewezen) deelnemer ingevolge artikel 6.1, 6.2 en 6.4 eerder dan de pensioenrichtdatum respectievelijk in deeltijd met pensioen wenst te gaan respectievelijk gebruik wil maken van AOW- overbruggingspensioen, dient hij dit vanaf een jaar doch ten minste drie maanden vóór de gewenste pensioendatum respectievelijk de pensioenrichtdatum schriftelijk aan het pensioenfonds mede te delen.
3. Indien de (gewezen) deelnemer gebruik maakt van de onder lid 2 genoemde mogelijkheden, verstrekt het pensioenfonds hem ten minste twee maanden voor de gekozen pensioendatum een verklaring met een voorlopige opgave van de herrekende pensioenaanspraken.
De (gewezen) deelnemer dient de verklaring te ondertekenen en binnen een maand na dagtekening aan het pensioenfonds terug te sturen.
4. Indien het Pensioenfonds de mededeling als bedoeld in lid 2, het keuzeformulier als bedoeld in lid 1 onderdeel c en de verklaring als bedoeld in lid 3 niet binnen een maand na ontvangst heeft afgehandeld, ontvangt de (gewezen) deelnemer vóór het verstrijken van deze periode een ontvangstbevestiging.
3 BEREKENINGSGRONDSLAGEN
3.1 Deelnemersjaren
1. Deelnemersjaren zijn de jaren die liggen tussen 1 januari 2018 of de latere datum van aanvang deelname en de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt. Deze jaren worden – voor zover van toepassing - verhoogd met extra deelnemersjaren:
a. die uit een eventuele inkomende waardeoverdracht worden verkregen, en
b. bereikt in andere pensioenreglementen, een en ander conform artikel 10.4.
2. Jaren gelegen vóór de dag van bereiken van de minimum toetredingsleeftijd (21 jaar) tellen hierbij niet mee.
3. Bij het bepalen van het aantal deelnemersjaren dat voor de pensioenberekening in aanmerking komt, wordt gerekend in dagen nauwkeurig.
4. Bij het bepalen van het aantal deelnemersjaren wordt rekening gehouden met de parttimefactor als bedoeld in artikel 3.5.
3.2 Pensioengevend salaris
1. Het pensioengevend salaris is het 12 respectievelijk 13 maal (met toepassing van een correctie in kalenderjaren waarbij sprake is van een 53ste week) met de deelnemer overeengekomen vaste bruto maand – respectievelijk 4-wekelijkse salaris, vermeerderd met:
a. de vaste toeslag op het salaris volgens werktijdenregeling II en de vaste toeslag op het salaris volgens werktijdenregeling IV op grond van de subsectorale cao voor de Groothandel in Levensmiddelen. Voor werkgevers die niet vallen onder deze cao, kan een vergelijkbare regeling als pensioengevend worden aangemerkt;
b. vakantietoeslag/-bijslag;
c. provisie.
Tantièmes, vergoeding voor overwerk en andere door de werkgever met de werknemer afgesproken emolumenten blijven buiten beschouwing.
Als een deelnemer zijn pensioengevend salaris niet of niet volledig geniet, door:
1. ziekte als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek of in de zin van de Ziektewet;
2. verlof zoals bedoeld in artikel 8.1 van dit reglement;
3. vrijwillige voortzetting als bedoeld in artikel 8.7 van dit reglement
wordt onder pensioengevend salaris verstaan het salaris dat voor hem zou hebben gegolden alsof die omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan, vermeerderd met een eventuele cao-loonontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.7;
waarbij voor punt 2 en 3 geldt dat er geen cumulatie mag plaatsvinden met pensioenopbouw in een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever dan wel de vorming van een oudedagsreserve of deelname aan een beroepspensioenregeling. De werknemer dient dit schriftelijk aan het pensioenfonds te verklaren.
2. Het voltijd pensioengevend salaris is gemaximeerd tot € 57.328 (stand 2023). De hoogte van het maximum pensioengevend salaris wordt door het bestuur bepaald. Het maximum pensioengevend salaris wordt jaarlijks per 1 januari aangepast met de cao-loonontwikkeling tot en met 1 januari van dat betreffende jaar. Het in dit artikel bedoelde maximum pensioengevend salaris mag niet uitgaan boven het in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 bedoelde maximum.
3.3 Franchise
De franchise is het bedrag waarover geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd. De franchise is gelijk aan 100/75 maal de enkelvoudige AOW-uitkering voor een gehuwde inclusief vakantietoeslag zoals op jaarbasis geldt per 1 januari van enig jaar. De franchise wordt naar boven afgerond op hele euro’s. Per 1 januari 2023 is deze gelijk aan € 16.322. De franchise in enig jaar bedraagt nooit minder dan het minimumbedrag zoals omschreven in artikel 18a lid 8 van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.4 Pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag is het bedrag waarover pensioen wordt opgebouwd. De hoogte van de pensioengrondslag is het pensioengevend salaris verminderd met de franchise. Indien de berekening leidt tot een negatieve uitkomst wordt de pensioengrondslag op 0 gesteld.
2. De pensioengrondslag wordt bij opname in de pensioenregeling vastgesteld. Vervolgens wordt de pensioengrondslag jaarlijks per 1 januari opnieuw vastgesteld. Een verlaging van het pensioengevend salaris in de loop van het jaar leidt direct tot een aanpassing van de pensioengrondslag. Een verhoging van het pensioengevend salaris wordt per 1 januari van het daaropvolgende jaar doorgevoerd.
3. Indien het deelnemerschap eindigt door een wisseling van het dienstverband binnen de branche Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen en het deelnemerschap dientengevolge aaneensluitend wordt voortgezet, wordt vanaf dat moment de pensioengrondslag vastgesteld op basis van het overeengekomen pensioengevend salaris bij de nieuwe werkgever.
3.5 Parttimefactor
1. De parttimefactor is de verhouding tussen het overeengekomen aantal arbeidsuren van de deelnemer per week en het gebruikelijke aantal arbeidsuren per week bij de werkgever.
2. Als een deelnemer parttime werkt, wordt daarmee als volgt rekening gehouden:
- de pensioengrondslag wordt op fulltimebasis vastgesteld;
- ieder deelnemersjaar waarin parttime is gewerkt wordt voor een evenredig deel in aanmerking genomen. Voor toekomstige deelnemersjaren wordt in dit verband aangenomen dat het laatste parttimepercentage tot de pensioenrichtdatum gelijk blijft.
3. Een wijziging van de parttimefactor in de loop van een jaar – waaronder begrepen wordt de aanvang of het einde van parttimewerk – heeft gevolg voor de pensioenberekening vanaf de wijzigingsdatum.
4. Voor de berekening van partner- en wezenpensioen bij overlijden van een deelnemer wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de in de maand van overlijden van de deelnemer geldende parttimefactor van kracht zou blijven tot de pensioenrichtdatum.
5. De deelnemersbijdrage wordt voor een deelnemer die in parttime werkt berekend door de pensioengrondslag te berekenen die zou gelden als de deelnemer een fulltime dienstverband zou hebben bij de werkgever. De deelnemersbijdrage wordt vervolgens vermenigvuldigd met de parttimefactor.
6. Indien de deelnemer op grond van artikel 21 van deel B van de subsectorale cao voor de Groothandel in Levensmiddelen twee jaar voor de (vervroegde) pensioendatum voor 20% extra arbeidstijdverkorting per week kiest en vastlegt na deze twee jaar met pensioen te gaan, wordt voor de toepassing van dit reglement deze extra arbeidstijdverkorting buiten beschouwing gelaten. Hierbij geldt als voorwaarde dat de omvang van de dienstbetrekking na de 20% arbeidstijdverkorting niet lager mag zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband zoals dat gold 10 jaar voorafgaand aan de pensioenrichtdatum.
4 SOORTEN PENSIOENEN
4.1 Algemeen
1. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Dat betekent dat het pensioen vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen.
4.2 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtdatum of als voor een eerdere of latere pensioendatum is gekozen, op deze eerdere of latere datum en wordt uitbetaald tot het einde van de maand waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt.
2. Het jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen voor ieder deelnemersjaar wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag in dat jaar. Dit percentage wordt vastgesteld op basis van het bepaalde in artikel 9.2. Voor het jaar 2023 bedraagt het ouderdomspensioen 1,37% van de pensioengrondslag in dat jaar. De opbouwpercentages zoals die vastgesteld zijn vanaf 1 januari 2018 zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement. Het in totaal opgebouwde ouderdomspensioen is gelijk aan het vanaf 1 januari 2018 opgebouwde ouderdomspensioen, eventueel vermeerderd met het ouderdomspensioen op grond van artikel 10.4, inclusief verleende toeslagen.
3. Voor de vaststelling van het te bereiken ouderdomspensioen wordt uitgegaan van het opbouwpercentage dat geldt in enig jaar en wordt ervan uitgegaan dat het deelnemerschap eindigt op de pensioenrichtdatum.
4.3 Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de 1e van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt.
2. Tijdens het deelnemerschap wordt elk deelnemersjaar een gedeelte van het partnerpensioen opgebouwd. Dit jaarlijks op te bouwen pensioen bedraagt, rekening houdend met het bepaalde in artikel 9.2, voor ieder deelnemersjaar 70% van het opgebouwde ouderdomspensioen in dat jaar. Het in totaal opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan het vanaf 1 januari 2018 opgebouwde partnerpensioen, eventueel vermeerderd met het partnerpensioen op grond van artikel 10.4, inclusief verleende toeslagen.
3. Bij overlijden van een deelnemer wordt het opgebouwde partnerpensioen verhoogd met 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer vanaf de overlijdensdatum tot aan de pensioenrichtdatum zou hebben bereikt, rekening houdend met het opbouwpercentage dat geldt in het jaar van overlijden. Hierbij wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 3.5 lid 4. Deze laatst vastgestelde pensioengrondslag wordt gecorrigeerd indien en voor zover provisie (artikel 3.2 lid 1 sub c) onderdeel is van het pensioengevend salaris. Alsdan zal niet de provisie van het betreffende jaar, maar de gemiddelde provisie over de 5 jaar voorafgaand aan het overlijden als pensioengevend worden aangemerkt. Indien het deelnemerschap op de overlijdensdatum minder dan 5 volle kalenderjaren heeft geduurd, wordt het gemiddelde genomen
over het verstreken deel van de deelnemerstijd. Dit gemiddelde wordt vervolgens gemaximeerd op een provisie die naar redelijkheid te verwachten is.
4. Bij overlijden na beëindiging van het deelnemerschap is het partnerpensioen gelijk aan de op de overlijdensdatum geldende premievrije aanspraak op partnerpensioen.
5. In geval van overlijden van de werknemer als bedoeld in artikel 4.5, wordt het partnerpensioen vastgesteld op 70% van het te bereiken ouderdomspensioen, waarop hij overeenkomstig artikel 4.2 aanspraak zou hebben gehad, indien hij wel voor het deelnemerschap in aanmerking was gekomen. Hierbij wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 3.5, lid 4. Deze laatst vastgestelde pensioengrondslag wordt gecorrigeerd indien en voor zover provisie (artikel 3.2 lid 1 sub c) onderdeel is van het pensioengevend salaris. Alsdan zal niet de provisie van het betreffende jaar, maar de gemiddelde provisie over de 5 jaar voorafgaand aan het overlijden als pensioengevend worden aangemerkt. Indien het deelnemerschap op de overlijdensdatum minder dan vijf volle kalenderjaren heeft geduurd, wordt het gemiddelde genomen over het verstreken deel van de deelnemerstijd. Dit gemiddelde wordt vervolgens gemaximeerd op een provisie die naar redelijkheid te verwachten is.
6. Indien de deelnemer na scheiding zoals omschreven in artikel 1.25 opnieuw in het huwelijk treedt of een geregistreerd dan wel niet-geregistreerd partnerschap aangaat, wordt het aan de volgende partner toegekende partnerpensioen vastgesteld onder aftrek van het (de) bijzondere partnerpensioen(en), als bedoeld in artikel 8.4.
4.4 Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat voor ieder kind in op de 1e van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind 18 jaar wordt of overlijdt.
2. Het wezenpensioen wordt evenwel uitgekeerd tot en met het einde van de maand, waarin het kind 27 jaar wordt, indien en voor zolang zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd aantoonbaar hoofdzakelijk wordt besteed aan een studie of beroepsopleiding.
3. Het wezenpensioen is verzekerd op risicobasis en bedraagt per kind 20% van het partnerpensioen dat de partner bij overlijden van een deelnemer op de pensioenrichtdatum – bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap – zou gaan ontvangen overeenkomstig artikel 4.3. Voor deelnemers die in 2015 bezwaar hebben gemaakt tegen de collectieve omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen wordt het wezenpensioen vastgesteld op 14% van het op grond van artikel 4.2 te bereiken ouderdomspensioen.
4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de 1e van de maand volgend op de maand waarin het kind ouderloos wordt.
5. In geval van overlijden van de werknemer als bedoeld in artikel 4.5, wordt het wezenpensioen voor elk kind vastgesteld op 20% van het te bereiken partnerpensioen, waarop hij overeenkomstig artikel 4.3 aanspraak zou hebben gehad, indien hij wel voor het deelnemerschap in aanmerking was gekomen.
4.5 Pensioenaanspraken voor aspirant-deelnemers
1. De aspirant-deelnemer is de werknemer die jonger is dan 21 jaar.
2. De aspirant-deelnemer heeft aanspraak op:
a. een partnerpensioen als bepaald in artikel 4.3 lid 5 indien de aspirant-deelnemer een partner heeft;
b. een wezenpensioen als bepaald in artikel 4.4 lid 5 indien de aspirant-deelnemer een kind heeft.
3. Op de aspirant-deelnemers zijn de bepalingen van het pensioenreglement voor zover relevant van toepassing.
4. De aanspraak op het partner- en/of wezenpensioen vervalt:
a. als de aspirant-deelnemer deelnemer wordt in de pensioenregeling;
b. bij einde van het dienstverband van de aspirant-deelnemer met de Werkgever voordat hij deelnemer is geworden in de pensioenregeling.
5. De aspirant-deelnemer hoeft niet bij te dragen in de kosten van deze regeling.
5 TOESLAGEN EN KORTINGEN
5.1 Toeslagen
1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de consumentenprijsindex. Het bestuur van het pensioenfonds beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Er is geen recht op toeslagverlening.
2. Het Bestuur van het Pensioenfonds kan uitsluitend toeslag verlenen als:
• de Beleidsdekkingsgraad hoger is dan 110%, en
• de verleende toeslag naar verwachting ook in de toekomst mogelijk is (toekomstbestendig).
De middelen uit de premie-/toeslagreserve die naar verwachting niet benodigd zijn om in toekomstige jaren een premietekort uit op te vangen, zijn beschikbaar voor een aanvullende toeslagverlening aan de deelnemers. Op deze aanvullende toeslagverlening is de rekenregel ten aanzien van toekomstig bestendig indexeren van toepassing.
3. Het in lid 1 en lid 2 gestelde is eveneens van toepassing op de ingegane pensioenen en de premievrije aanspraken van het verevend ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 8.5 van dit reglement en het bijzonder partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 8.4 van dit reglement.
4. Behoudens de aanvullende toeslag vanuit de premie/toeslag-reserve is de toeslag op de pensioenaanspraken van de deelnemers gelijk aan de toeslag op de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden.
5.2 Kortingen
Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in het Pensioenfonds zou worden verbroken, zal getracht worden het verbroken financieel evenwicht te herstellen, zonder de reeds verworven en de reeds ingegane aanspraken aan te tasten. Mocht zulks niet mogelijk zijn, dan kan het Bestuur van het Pensioenfonds besluiten de verworven aanspraken en de ingegane pensioenen te verminderen met inachtneming van het bepaalde in artikel 134 van de Pensioenwet.
5.3 Compenseren gemiste toeslag of korting
Het bestuur kan incidenteel toeslagen verlenen om in het verleden niet toegekende toeslag of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren. Deze incidentele toeslagen worden inhaaltoeslagen genoemd. Deze toeslagverlening wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
• die toeslagverlening heeft geen gevolgen voor de toekomstbestendige toeslagverlening als bedoeld in artikel 5.1 lid 2;
• de beleidsdekkingsgraad behoudt na het verlenen van de inhaaltoeslag het niveau van het vereist eigen vermogen als bedoeld in artikel 132 van de Pensioenwet;
• ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor de incidentele toeslagverlening beschikbaar is wordt aangewend voor de inhaaltoeslag.
• Voor het herstel van kortingen wordt geen beperkende periode ingesteld. Inhaalindexatie is vervolgens alleen mogelijk wanneer alle kortingen uit het verleden volledig zijn hersteld.
• Inhaalindexatie kan plaatsvinden vanaf 1 januari 2015, de datum van invoering van het nFTK.
• Er wordt niet meer inhaalindexatie toegekend dan er in het verleden is misgelopen.
• Inhaalindexatie vindt plaats volgens de zogenoemde pro rata methode waarbij de beschikbare inhaalruimte evenredig wordt verdeeld over alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden die op individueel niveau daadwerkelijk indexaties hebben misgelopen en gemaximeerd tot het bedrag aan feitelijk gemiste indexaties op individueel niveau.
• De periode waarover gemiste indexaties kunnen worden ingehaald is voorlopig beperkt op 10 jaar.
6 KEUZEMOGELIJKHEDEN
6.1 Verschuiving van de pensioendatum
1. De (gewezen) deelnemer kan er voor kiezen zijn ouderdomspensioen eerder of later dan de pensioenrichtdatum met (deeltijd)pensioen in te laten gaan, echter niet eerder dan vijf jaar voor de AOW-pensioengerechtigde leeftijd en niet later dan de AOW-pensioengerechtigde leeftijd vermeerderd met vijf jaren.
2. De keuze voor vervroeging voor de arbeidsongeschikte deelnemer in de zin van artikel 7.1 is beperkt tot de AOW-pensioengerechtigde leeftijd.
3. De gekozen pensioendatum is altijd de eerste dag van de maand.
4. Bij uitstel van de pensioendatum vindt geen verdere opbouw van pensioenaanspraken plaats.
5. Bij vervroeging en uitstel van de pensioendatum blijft het bij het ouderdomspensioen behorende partner- en/of wezenpensioen ongewijzigd.
6.2 Deeltijdpensionering
1. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid zijn pensioen op de pensioendatum gedeeltelijk in te laten gaan. Voor zover en zolang sprake is van een deelnemer blijft hij voor het resterende gedeelte, tot de pensioenrichtdatum, dan wel de eerder gekozen vervroegende pensioendatum, deelnemer en bouwt hij pensioen op. Dit heet deeltijdpensionering.
2. De datum waarop volledig met pensioen wordt gegaan kan zelf worden gekozen. Dit kan echter niet later dan de AOW-pensioengerechtigde leeftijd vermeerderd met vijf jaren. Opbouw van pensioen vindt uiterlijk plaats tot de pensioenrichtdatum.
3. Ingeval er voor deeltijdpensionering wordt gekozen gelden de volgende voorwaarden;
a. Minimum percentage deeltijdpensioen is 20%;
b. Maximum percentage deeltijdpensioen is 80%;
c. Daartussen alleen in stappen van 10%;
d. Vervolgkeuzes kunnen enkel leiden tot verhoging van het percentage deeltijdpensioen;
e. De duur van een keuze ligt voor minimaal één jaar vast, dan wel - indien eerder - tot de pensioendatum.
6.3 Uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd
1. De (gewezen) deelnemer kan het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk op de pensioendatum uitruilen om het ouderdomspensioen te verhogen. De (gewezen) deelnemer met een partner heeft daarvoor de instemming nodig van de partner.
2. De (gewezen) deelnemer kan een gedeelte van het ouderdomspensioen bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap en op de pensioendatum uitruilen om het partnerpensioen te verhogen.
3. Bij het herschikken van ouderdomspensioen ten behoeve van een hoger partnerpensioen geldt dat door de herschikking het partnerpensioen niet meer mag gaan bedragen dan 100% van het ouderdomspensioen.
4. Er is geen uitruil mogelijk van het bijzonder partnerpensioen en verevend ouderdomspensioen waarop een gewezen partner recht heeft behouden.
5. Bij uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd wijzigt het wezenpensioen niet.
6. Uitruil kan niet plaatsvinden als het ouderdomspensioen door deze uitruil onder de grens komt te liggen waarbij afkoop van kleine pensioenen aan de orde is.
7. Voor de gewezen deelnemer die op grond van een vorige pensioenregeling bij het pensioenfonds geen partnerpensioen heeft opgebouwd geldt het volgende:
bij het bereiken van de pensioendatum biedt het fonds aan deze gewezen deelnemer de mogelijkheid om de tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2015 opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen om te zetten in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een toe te kennen aanspraak op partnerpensioen. Het nieuw toe te kennen partnerpensioen bedraagt 70% van het verlaagde ouderdomspensioen.
8. Indien de in het vorige lid bedoelde gewezen deelnemer drie maanden vóór het bereiken van de pensioendatum geen schriftelijke reactie heeft gegeven op de door het fonds aangeboden
keuzemogelijkheid én een partner heeft zoals omschreven in artikel 1.16, sub a of sub b wordt de omzetting zoals beschreven in het vorige lid door het fonds uitgevoerd.
6.4 Omzetten ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen
1. Indien de (gewezen) deelnemer eerder met (deeltijd)pensioen gaat dan op de Pensioenrichtdatum en hij op dat moment nog geen AOW ontvangt, heeft de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen (en partnerpensioen met instemming van partner) om te zetten in een AOW-overbruggingspensioen. Dit laatste pensioen is bedoeld om de AOW te overbruggen in de periode van de vervroegde pensioendatum tot de ingangsdatum van de AOW.
2. Een AOW-overbruggingspensioen is maximaal gelijk aan twee keer het AOW-bedrag voor een gehuwde zonder toeslag, inclusief vakantie-uitkering.
6.5 Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft de keuze om vanaf de pensioendatum eerst een periode (maximaal 10 jaar) een hoog pensioen te ontvangen en daarna een laag of juist eerst een periode (maximaal 10 jaren) een laag pensioen te ontvangen en daarna een hoog.
2. De eerste periode wordt bepaald in hele maanden, gerekend vanaf de gekozen pensioendatum.
3. Het lage pensioen mag niet lager zijn dan 75% van het hoge pensioen.
4. De keuze van het eerste lid heeft geen invloed op de hoogte van het eventueel meeverzekerde partner- en wezenpensioen.
6.6 Algemene bepalingen over keuzemogelijkheden
1. De vaststelling van het pensioen op basis van één of meer van de genoemde keuzemogelijkheden vindt plaats conform door het Bestuur vastgestelde factoren welke zijn vastgelegd in bijlage 2 van dit reglement. Uitgangspunt voor de factoren is de collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het Bestuur houdt zich het recht voor de factoren periodiek te herzien.
2. Indien sprake is van een conform artikel 8.5 vastgesteld recht op uitbetaling van een te verevenen Pensioen ten behoeve van een gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde partner, is
a. het eerder en later ingaan van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer, en
b. het variëren in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer als bedoeld in artikel 6.5; van overeenkomstige toepassing op het recht op uitbetaling van een te verevenen Pensioen ten behoeve van een gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde partner.
3. Bepaalde pensioenkeuzes moeten ten minste 3 maanden vóór de gewenste Pensioendatum bekend worden gemaakt aan de pensioenuitvoerder. Een en ander met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.2.9.
4. Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van pensioenberekeningen. Deelnemers worden in eerste instantie verwezen naar de pensioenplanner waarin individuele keuzemogelijkheden kunnen worden doorgerekend.
5. Eenmaal gemaakte keuzes kunnen vanaf de Pensioendatum niet meer ongedaan worden gemaakt.
6. Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
- verschuiving van de pensioendatum;
- deeltijdpensionering;
- ruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen en omgekeerd;
- ruil van ouderdomspensioenregeling in AOW-overbruggingspensioen; en
- variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen.
7 ARBEIDSONGESCHIKTHEID
7.1 Pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid
1. De (gewezen) deelnemer heeft recht op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw als hij tijdens de deelneming door ziekte recht krijgt op (gedeeltelijke) loondoorbetaling volgens het Burgerlijk Wetboek of op (gedeeltelijke) uitkering volgens de Ziektewet, en aansluitend arbeidsongeschikt wordt.
De premievrije voortzetting van de pensioenopbouw is afhankelijk van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, conform de bepalingen in dit pensioenreglement.
2. Bij einde van het dienstverband bij een werkgever wordt de premievrije voortzetting gemaximeerd op het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage geldend bij einde dienstverband. Als de WIA-uitkering bij einde van het dienstverband nog niet is ingegaan, wordt uitgegaan van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage zoals geldend bij ingang van de WIA-uitkering.
3. De premievrije voortzetting van de pensioenopbouw gaat, behoudens het bepaalde in lid 4 in relatie tot lid 5 van dit artikel, in op de dag dat de WIA-uitkering of WAO-uitkering ingaat. In geval een recht op een WIA-uitkering eindigt, doch herleeft binnen 4 weken na de datum per wanneer de uitkering was ingetrokken, dan is er voor de pensioenopbouw sprake van een doorlopende periode van arbeidsongeschiktheid. Als de intrekking langer dan 4 weken heeft geduurd, wordt de herleving beschouwd als een nieuwe ziektedag.
4. De werkgever of de betreffende deelnemer dient binnen 1 jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid aan het fonds mededeling te doen van het intreden van de arbeidsongeschiktheid en dient de door het fonds gevraagde inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken.
5. Het Pensioenfonds is bevoegd de premievrijstelling niet eerder te doen ingaan dan 1 jaar voor de dag waarop de aanvraag om premievrijstelling is ontvangen, voor zover dit op basis van wet- en regelgeving is toegestaan.
6. De premievrije voortzetting van de pensioenopbouw eindigt op de dag dat de WIA-uitkering of WAO- uitkering eindigt maar uiterlijk op de laatste dag van de maand voor de maand waarin de deelnemer de pensioenrichtdatum bereikt.
7. Voor de vaststelling van de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wordt uitgegaan van het laatst vastgestelde pensioengevend salaris voor aanvang van de arbeidsongeschiktheid, behoudens een eventuele verhoging op grond van lid 8 van dit artikel.
De pensioengrondslag wordt per 1 januari van elk jaar vastgesteld en is gelijk aan het op die datum voor betrokkene geldende pensioengevend salaris nadat dit is verminderd met de franchise.
De franchise wordt jaarlijks vastgesteld op de wijze zoals omschreven in artikel 3.3.
8. Indien en voor zover in de cao voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen algemeen geldende wijzigingen in het pensioengevend salaris worden doorgevoerd, zullen deze verhogingen in aanmerking worden genomen voor de bepaling van het pensioengevend salaris, zoals genoemd in lid 7 van dit artikel.
9. Het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld door de verhouding tussen:
• het ongemaximeerde WIA-dagloon verminderd met de inkomsten uit arbeid die de deelnemer per dag verdient dan wel, indien hoger, het bedrag aan restverdiencapaciteit, en
• het ongemaximeerde WIA-dagloon, te vermenigvuldigen met 100%.
Bij een fictief arbeidsongeschiktheidspercentage hoort de mate van premievrije voortzetting volgens de volgende tabel.
Fictief arbeidsongeschiktheidspercentage | Mate van premievrije voortzetting |
Tot 15%: | 0% |
15-25%: | 20% |
25-35%: | 30% |
35-45%: | 40% |
45-55%: | 50% |
55-65%: | 60% |
65-80%: | 72,5% |
80-100%: | 100% |
Voor zover sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO wordt de hoogte van de premievrije voortzetting vastgesteld aan de hand van de tabel WAO 1 van bijlage 3 van het dit Pensioenreglement.
10. De deelnemer is verplicht om elke herziening van de WIA-uitkering of WAO-uitkering onmiddellijk aan het pensioenfonds door te geven.
11. Bij wijziging van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage zal de premievrijstelling worden afgeleid van het gewijzigde fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die wijziging.
12. In geval er bij aanvang van het deelnemerschap reeds sprake was van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw voor zover gerelateerd aan de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid die is ontstaan tijdens het deelnemerschap. Voor de mate van arbeidsongeschiktheid wordt uitgegaan van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage. Voor zover de eerste ziektedag voor aanvang van het deelnemerschap ligt, wordt ter zake van de hieruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid geen premievrijstelling van de pensioenopbouw verleend.
Deze deelnemer heeft pas aanspraak op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid voor het deel waarvoor hij bij aanvang van het (aspirant) deelnemerschap vanwege zijn arbeidsongeschiktheid is uitgesloten, nadat het fonds een schriftelijk bewijs heeft ontvangen waaruit blijkt dat de deelnemer voor dat deel ten minste vier weken onafgebroken arbeidsgeschikt is verklaard door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Voor de deelnemer, die op de aanvangsdatum van het (aspirant) deelnemerschap gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid op de aanvangsdatum van het deelnemerschap vastgesteld. Indien de arbeidsongeschiktheid die op de aanvangsdatum van het deelnemerschap bestaat, nog niet blijkt uit een beschikking van het UWV, wordt voor de mate van arbeidsongeschiktheid uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals blijkt uit de eerste beschikking van het UWV na de aanvang van het deelnemerschap aan deze pensioenregeling.
13. Indien artikel 4.5 van het pensioenreglement van toepassing is en betrokkene op de datum van aanvang van deelnemerschap reeds arbeidsongeschikt doch nog steeds in dienst is van de werkgever, wordt het in dit artikel bepaalde vanaf genoemde datum ook toegepast op de conform deze pensioenregeling op te bouwen pensioenen en de te betalen premie.
14. Er wordt geen premievrije voortzetting van de pensioenopbouw verleend indien de werkgever of de deelnemer in gebreke blijft medewerking te verlenen aan het vaststellen van het intreden of het voortduren dan wel het verminderen van arbeidsongeschiktheid, op de wijze als door het fonds noodzakelijk is geoordeeld en door haar kenbaar is gemaakt.
15. Het bestuur is bevoegd om nadere, dan wel afwijkende regels te stellen, al dan niet ten aanzien van individuele gevallen, voor het bepalen of een (gewezen) deelnemer al dan niet in aanmerking komt voor een (gedeeltelijke) pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in dit artikel. Het bestuur zal hierbij zo veel mogelijk handelen volgens, en in de geest van, het bepaalde in het ‘Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in
pensioenregelingen’ gesloten op 23 januari 2013 door de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars.
16. Wijzigingen in dit pensioenreglement na aanvang van de arbeidsongeschiktheid zijn ook van toepassing op de premievrije voortzetting van de deelneming uit hoofde van dit artikel.
17. De bepalingen met betrekking tot de dekking van het uitlooprisico als bedoeld in lid 1 van dit artikel gelden voor alle deelnemers die op of na 1 januari 2016 arbeidsongeschikt zijn of worden. Met betrekking tot het inlooprisico als bedoeld in lid 12 geldt voor degenen die vóór 1 januari 2016 arbeidsongeschikt zijn geworden, dat premievrijstelling van de pensioenopbouw over een toename van de arbeidsongeschiktheid alleen wordt verleend indien deze toename plaatsvindt 3 jaar nadat de deelname aan pensioenregeling I is aangevangen.
8 BIJZONDERE GEBEURTENISSEN EN SITUATIES
8.1 Onbetaald verlof
De periode waarin de deelnemer partieel verlof opneemt, anders dan het ouderschapsverlof zoals bedoeld in artikel 42 lid 1 en lid 2 deel B van de cao, aanvullend geboorteverlof zoals bedoeld in artikel 42 Deel A of artikel 41 lid 1 sub d Deel B van de cao of gedeeltelijk onbetaald kortdurend zorgverlof zoals bedoeld in artikel 44 deel A of artikel 42 lid 4 deel B van de cao, wordt in het kader van dit pensioenreglement niet als deelnemerstijd aangemerkt, tenzij de deelnemer besluit de opbouw volledig voor eigen rekening voort te zetten. Dit onbetaald verlof is een sabbatsverlof dat schriftelijk vastgelegd is en ten hoogste twaalf maanden duurt. De risico-dekkingen van partner- en wezenpensioen en het premievrijstellingsrisico worden gedurende de betreffende periode wel voortgezet op basis van de laatstelijk voor aanvang van de verlofperiode vastgestelde gegevens, voor zover niet in strijd met de Wet op de Loonbelasting 1964. Kiest de deelnemer om de opbouw voor eigen rekening voort te zetten zoals bedoeld in de eerste volzin van dit artikel dan kan deze opbouw slechts plaatsvinden voor zover geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een pensioenregeling van een eventuele andere werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet IB 2001 of opbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling.
8.2 Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap
Als het deelnemerschap - anders dan door overlijden en door pensioeningang - eindigt vóór de pensioenrichtdatum, behoudt de gewezen deelnemer recht op het ouderdoms- en partnerpensioen dat tot de datum van beëindiging is opgebouwd.
8.3 Waardeoverdracht (ex- en intern)
1. Bij opname in de pensioenregeling is het Pensioenfonds op verzoek van de deelnemer verplicht de waarde van pensioenen die opgebouwd zijn in een of meer vorige dienstverbanden aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer. Aan de hand van de beschikbare overdrachtswaarde bepaalt het Pensioenfonds de extra aanspraken op ouderdoms-, levenslang partner- en wezenpensioen. De extra aanspraken worden vervolgens op dezelfde manier behandeld als aanspraken die in deze pensioenregeling worden opgebouwd.
2. Het fonds is verplicht om na een verzoek van een gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen indien:
a. er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en
b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is van een van de in lid 3 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
3. De in dit artikel genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien:
a. en zolang de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt;
b. en zolang de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is waarop de noodregeling, bedoeld in artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is, of die failliet is; of
c. en zolang de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden accountant die aanvullende bijdragen niet toelaat;
d. bij inkomende waardeoverdracht bij het fonds, de deelname bij het fonds is aangevangen voor 1 januari 2015 en het verzoek tot waardeoverdracht niet is ingediend binnen zes maanden na aanvang van de deelname;
e. bij uitgaande waardeoverdracht uit het fonds de deelname bij de ontvangende pensioenuitvoerder is aangevangen voor 1 januari 2015 en het verzoek tot waardeoverdracht niet is ingediend binnen zes maanden na aanvang van de deelname;
f. indien de deelneming of dienstbetrekking is geëindigd voor 8 juli 1994.
4. Voor de inkomende- en uitgaande waardeoverdracht gelden de voorwaarden als genoemd in artikel 71 van de Pensioenwet, met inachtneming van de bepalingen in artikel 72 tot en met 75 van de Pensioenwet. Op de waardeoverdracht als hier bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing. Tevens dient er sprake te zijn van pensioen in de zin van de Wet op loonbelasting.
5. Na de waardeoverdracht aan de nieuwe pensioenuitvoerder kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van het deelnemerschap waarop de aanspraak op premievrij pensioen betrekking had en wordt bij hernieuwd deelnemerschap met die periode geen rekening meer gehouden.
6. Bij invoering van een nieuwe pensioenregeling bij het fonds kan de waarde van de in deze pensioenregeling opgebouwde aanspraken op pensioen worden ingebracht in de nieuwe pensioenregeling. Hierbij worden de wettelijke bepalingen mede in acht genomen.
7. De deelnemer kan gebruik maken van de mogelijkheid om aanspraken uit hoofde van verschillende dienstverbanden samen te voegen. Dit is alleen mogelijk wanneer sprake is van een individuele her- indiensttreding of wijziging van een werkgever waarbij de betreffende dienstverbanden niet naadloos op elkaar aansluiten. Indien, op grond van verschillende pensioensoorten, het nodig wordt geacht, gelden ten behoeve van de samenvoeging dezelfde rekenregels als bedoeld in lid 4 van dit artikel.
8. Het Pensioenfonds is verplicht om na een verzoek van de (gewezen) deelnemer tot internationale waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan of te ontvangen van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met een zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23 lid 1 Pensioenwet, enkel indien deze behoort tot de Europese Unie (EU) of de Europese Economische Ruimte (EER).
Deze verplichting geldt voorts enkel indien voldaan wordt aan de in artikel 71 van de Pensioenwet genoemde voorwaarden, met dien verstande dat de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet de Pensioenwet. Het verzoek tot internationale waardeoverdracht kan enkel plaatsvinden, indien aan de aanvullende door het overdragende of ontvangen fonds gestelde voorwaarden wordt voldaan.
9. Indien de pensioenaanspraken conform de bepalingen in lid 8 worden overgedragen naar een pensioeninstelling of verzekeraar uit een andere lidstaat vervallen de pensioenaanspraken op grond van deze pensioenregeling.
8.4 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor partnerpensioen
1. Bij beëindiging van de partnerrelatie behoudt de gewezen partner aanspraak op het partnerpensioen dat tot die datum is opgebouwd.
2. Als de partnerrelatie van een gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt, houdt de gewezen partner aanspraak op het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap respectievelijk bij pensioeningang is vastgesteld.
3. Het bepaalde in lid 1 en 2 is niet van toepassing als:
x. xx echtgenoten of de geregistreerde partners bij huwelijkse voorwaarden of bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen.
b. in verband met de beëindiging van een niet-geregistreerd partnerschap de partners schriftelijk anders overeenkomen.
4. Het partnerpensioen voor een volgende partner is het pensioen dat kan worden verkregen volgens artikel 4.3, verminderd met de aanspraak van de gewezen partner.
5. De op grond van dit artikel verkregen aanspraak op partnerpensioen wordt jaarlijks verhoogd overeenkomstig het streven naar waardevastheid zoals bedoeld in artikel 5.1.
6. Bij overlijden van de gewezen partner vóór de pensioendatum wordt het partnerpensioen van de betreffende partner weer beschikbaar gesteld voor de huidige of eventueel volgende partner van de hoofdverzekerde voor zover dit partnerschap vóór de pensioendatum is aangegaan en mits het overlijden van de gewezen partner na 1 januari 2015 heeft plaatsgevonden.
8.5 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap, kan de (gewezen) echtgenote/echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner recht hebben op verevening van het ouderdomspensioen volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). (Pensioenverevening is niet aan de orde bij omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap of omgekeerd en ook niet bij beëindiging van een niet-geregistreerd partnerschap.)
2. De hoofdregel van de WVPS is dat het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerde partnerschap is opgebouwd, voor de helft toekomt aan de gewezen partner. Partijen kunnen hierover afwijkende afspraken maken.
3. Het recht op verevening kan alleen rechtstreeks bij het pensioenfonds geldend gemaakt worden als het verzoek binnen twee jaar na de scheidingsdatum bij het Pensioenfonds is ingediend. Dit moet gebeuren met het formulier dat daarvoor wettelijk is voorgeschreven.
4. Het recht op verevening vervalt indien het te verevenen deel minder bedraagt dan het in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet bedoelde bedrag.
5. Zolang de uitkering aan de gewezen partner toekomt wordt deze in mindering gebracht op het in het eerste lid bedoelde te verevenen pensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. De uitkering van het aan de gewezen partner toegerekende deel van het in het eerste lid bedoelde te verevenen pensioen vervalt;
a. op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt; dan wel
b. op de laatste dag van de maand waarin de gewezen gartner overlijdt, indien het overlijden plaatsvindt vóór het overlijden van de gepensioneerde. De uitkering die toekwam aan de gewezen partner komt vanaf dat moment weer toe aan de gepensioneerde.
6. Het Pensioenfonds kan voor de verevening kosten in rekening brengen. In dat geval zijn de kosten voor rekening van beide gewezen echtgenoten of geregistreerde partners.
7. Partijen kunnen op grond van artikel 5 van de WVPS ervoor kiezen om het vereveningsrecht, samen met het partnerpensioen van de gewezen echtgenote/echtgenoot/geregistreerde partner, om te zetten naar een eigen ouderdomspensioen voor de gewezen echtgenote/echtgenoot/geregistreerde partner. Het Pensioenfonds stelt bij deze conversie de eis dat de pensioendatum wordt bepaald volgens de regels van dit reglement; ook de overige regels van dit reglement moeten worden gevolgd.
8. De gewezen echtgenote/echtgenoot/geregistreerde partner, kan de waarde van het eigen ouderdomspensioen zoals bedoeld in het vorige lid laten overdragen naar de pensioenuitvoerder waarbij hij of zij pensioen opbouwt. Voor deze waardeoverdracht geldt het bepaalde in 8.3.
8.6 Afkoop van kleine pensioenen
1 Als bij ingang van het pensioen het ouderdomspensioen lager is dan de wettelijke grens die daarvoor op dat moment geldt (bijlage 2), heeft het pensioenfonds het recht om de pensioenaanspraken af te kopen. Het Pensioenfonds heeft dat recht, indien de gepensioneerde met de afkoop instemt. De afkoopwaarde wordt uitgekeerd aan de gepensioneerde.
2 Bij beëindiging van de partnerrelatie heeft het pensioenfonds een recht tot afkoop van de aanspraken op partnerpensioen. De afkoopwaarde wordt dan uitgekeerd aan de gewezen partner.
3 Als bij overlijden van een (gewezen) deelnemer het partnerpensioen en/of het wezenpensioen lager blijken te zijn dan de wettelijke grens, heeft het pensioenfonds een recht tot afkoop van deze pensioenen. De afkoopwaarde wordt dan uitgekeerd aan de partner en/of de wees.
4 Bij een afkoop past het pensioenfonds afkoopfactoren toe. Deze afkoopfactoren zijn vermeld in de bijlage 2 bij dit pensioenreglement.
8.6a Verval klein pensioen
Indien bij beëindiging van het deelnemerschap op of na 1 januari 2019 het ouderdomspensioen € 2,00 of minder per jaar bedraagt, vervallen de pensioenaanspraken op dat moment automatisch aan het Pensioenfonds, tenzij de deelnemer verhuist naar een staat die deel uit maakt van de Europese Unie of die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en hij het Pensioenfonds daarvan bij de beëindiging op de hoogte heeft gesteld.
8.6b Waardeoverdracht gering pensioen
1. Na opname in de pensioenregeling is het Pensioenfonds verplicht de ontvangen waarde van kleine pensioenen uit een vorig dienstverband aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor de deelnemer. Aan de hand van de beschikbare overdrachtswaarde bepaalt het Pensioenfonds de extra aanspraken op ouderdoms-, levenslang partner- en wezenpensioen. De extra aanspraken worden vervolgens op dezelfde manier behandeld als aanspraken die in deze pensioenregeling zijn opgebouwd.
2. Indien na beëindiging van het deelnemerschap op of na 1 januari 2018 het ouderdomspensioen minder bedraagt dan het bedrag dat de Pensioenwet noemt voor afkoop van pensioen, draagt het Pensioenfonds de waarde van de pensioenaanspraken over naar de pensioenuitvoerder waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt.
3. Indien het Pensioenfonds na vijf pogingen in minimaal vijf jaar, maar niet voor 1 januari 2024, geen nieuwe pensioenuitvoerder heeft gevonden waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt, koopt het Pensioenfonds de pensioenaanspraken op dat moment af, indien de gewezen deelnemer met de afkoop instemt.
Vaststelling van het afkoopbedrag geschiedt per de afkoopdatum van de pensioenaanspraken aan de hand van de in de bijlage 2 vermelde factoren.
8.7 Vrijwillige voortzetting deelnemerschap
Bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioen(richt)datum, kan betrokkene het deelnemerschap aan dit pensioenreglement vrijwillig voortzetten onder de volgende voorwaarden:
a. de vrijwillige voortzetting dient uiterlijk negen maanden na beëindiging van de dienstbetrekking te worden aangevraagd, met dien verstande dat de vrijwillige voortzetting, al dan niet met terugwerkende kracht, direct aansluitend op het dienstverband aanvangt;
b. de pensioenregeling wordt tijdens de vrijwillige voortzetting in beginsel ongewijzigd voortgezet, wijziging van de pensioenregeling is slechts toegestaan indien de pensioenaanspraken van betrokkene daardoor niet worden verbeterd of voor zover het een collectieve verbetering betreft die primair bedoeld is voor de actieve werknemers van de voormalige werkgever, niet zijnde de partner van de voormalige werknemer of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de voormalige werknemer of zijn partner;
c. de vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvinden voor zover geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een pensioenregeling bij een eventuele andere werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of opbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling;
d. de uitbreiding van de pensioengevende diensttijd mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioenrichtdatum van deze pensioenregeling. Deze beperking is niet van toepassing als de betrokkene daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet of als betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren;
e. het deelnemerschap kan na beëindiging van de deelneming gedurende drie jaar vrijwillig worden voortgezet zolang er sprake is van een inkomensvervangende, loongerelateerde uitkering en worden uitgebreid tot maximaal 10 jaar indien;
i. de gewezen werknemer, aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet, mits voldaan wordt aan de hiervoor geldende fiscale voorwaarden; of
ii. de gewezen werknemer ten tijde van de onvrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking arbeidsongeschikt is en alleen indien en voor zover geen recht bestaat op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw zoals bedoeld in artikel 7.1 van dit pensioenreglement. De vrijwillige voortzetting geldt dan gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid; of
iii. de gewezen werknemer een uitkering ontvangt ter vervanging van in verband met de onvrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een sociaal plan of tussen de werkgever en één of meer werknemers afgesproken regeling. De voortzetting is dan mogelijk zolang de uitkering wordt ontvangen;
iv. ingeval er sprake is van onvrijwillig ontslag zoals bedoeld in sub ii en iii, de door de gewezen werknemer te ontvangen loongerelateerde uitkering ter vervanging van de in verband met de onvrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking gederfde inkomsten, minimaal gelijk is aan de op grond van artikel 21, onderdeel a, van de Participatiewet vast te stellen bijstandsnorm voor belanghebbenden van 21 jaar en ouder. Bij een gedeeltelijk onvrijwillig ontslag geldt dit minimumbedrag naar evenredigheid.
f. vrijwillige voortzetting van het deelnemerschap vindt plaats tegen de premie als bedoeld in artikel 9.1;
g. vrijwillige voortzetting vindt plaats op basis van het pensioengevende salaris zoals dat gold bij beëindiging van het dienstverband, vermeerderd met een eventuele cao-loonontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.7 en verminderd met de franchise als bedoeld in artikel 3.3 van dit pensioenreglement. Met ingang van het vierde kalenderjaar van vrijwillige voortzetting geldt een extra maximum. Dit is het gezamenlijke bedrag van:
i. de winst uit onderneming vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek,
ii. het belastbare loon,
iii. het resultaat uit overige werkzaamheden,
iv. de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen van de voormalige werknemer en
v. het negatief loon wegens vrijwillige voortzetting;
zoals vastgesteld in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar. De in dit onderdeel bedoelde maxima mogen niet uitgaan boven het in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 bedoelde maximum.
h. vrijwillige voortzetting vindt plaats op grond van de reguliere rekenregels;
i. de vrijwillig opgebouwde rechten worden geïndexeerd conform artikel 5.1 en 5.3 van dit reglement;
j. De kosten van de vrijwillige voortzetting zijn volledig voor rekening van de werknemer. De werkgever kan besluiten om de kosten van de voortzetting geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening te nemen.
8.8 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaarden
1. De deelnemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en beschikt over een ontheffing wegens gemoedsbezwaren van de SVB, kan op zijn verzoek door het bestuur worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
2. Bij de indiening van een verzoek om vrijstelling wegens gemoedsbezwaren moet een verklaring worden overgelegd waaruit blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft, en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door
een werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze als werkgever ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
3. Het verzoek om vrijstelling wegens gemoedsbezwaren van een werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij het verzoek moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
4. De vrijstelling wegens gemoedsbezwaren wordt door het bestuur verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. De vrijstelling gaat in op de dag waarop deze wordt verleend. Aan de vrijstelling kan in verband met de administratie van het bedrijfstakpensioenfonds een beperkte terugwerkende kracht worden verleend.
Een vrijstelling, als bedoeld in dit artikel, aan degene die, anders dan in zijn hoedanigheid als werkgever, gemoedsbezwaren heeft tegen de opgelegde verplichtingen kan niet worden geweigerd, indien diegene in de hoedanigheid als werkgever geen gemoedsbezwaren heeft.
Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
5. Aan de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling (digitaal) beschikbaar blijft op een plaats, die vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld plegen te komen, op een zodanige wijze dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennisgenomen.
6. Ieder, die vrijstelling wegens gemoedsbezwaren heeft is dezelfde bijdrage die hij verschuldigd zou zijn, indien hij geen vrijstelling had, aan het fonds verschuldigd in de vorm van spaarbijdragen. Dit geldt tevens voor een werkgever, die geen vrijstelling heeft met betrekking tot de bijdragen, die hij verschuldigd is voor een deelnemer, die wel een vrijstelling heeft.
7. De ten behoeve van een vrijgestelde deelnemer betaalde spaarbijdragen worden gestort op een geblokkeerde spaarrekening, die door en ten name van het fonds bij een daarvoor bevoegde instantie wordt geopend. De stortingen geschieden uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de pensioendatum van de vrijgestelde deelnemer valt of tot zijn eerder overlijden. De rekening is bestemd voor vervangende bijdragen inzake ouderdoms-, partner- en wezenpensioen.
8. Elke werknemer, voor wie krachtens lid 7 bij het fonds een spaarrekening bestaat, ontvangt van het fonds jaarlijks een opgave van de stand van die rekening, zoals zij wordt gevormd door de betaalde bedragen vermeerderd met rente op basis van het gemiddelde nettorendement van de beleggingen van het fonds over het boekjaar, waarover de (laatste) rentebijschrijving plaatsvindt, verminderd met een door het bestuur vast te stellen bedrag voor administratiekosten. De rentebijschrijving kan niet minder zijn dan 0%.
Het bedrag voor administratiekosten bedraagt per 1 januari 2023 € 200,- op jaarbasis en wordt vastgesteld voor een periode van 3 jaar. Indien naar de mening van het bestuur de actuele situatie daartoe aanleiding geeft, kan dit bedrag tussentijds gewijzigd worden.
9. Indien een vrijgestelde werknemer vóór het bereiken van de pensioendatum de hoedanigheid van werknemer in de zin van dit pensioenreglement verliest, dan worden de spaarrekeningen voor betrokkene gehandhaafd, terwijl daarop alleen nog jaarlijks intrest wordt bijgeschreven.
10. Indien de vrijgestelde werknemer op de pensioendatum in leven is, dan wordt vanaf dat tijdstip het gevormde saldo inzake ouderdomspensioen in gelijke termijnen aan betrokkene uitgekeerd in een periode van ten minste 15 jaren en ten hoogste 25 jaren. De lengte van de uitkeringstermijn wordt in overleg met de rechthebbende binnen de gestelde grenzen vastgesteld. De termijnen aan de vrijgestelde werknemer vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van zijn overlijden.
11. In geval van overlijden van de vrijgestelde werknemer vóór de pensioendatum wordt het gevormde spaarsaldo inzake ouderdomspensioen vanaf het tijdstip van overlijden in gelijke termijnen uitgekeerd in een periode van ten minste 15 en ten hoogste 25 jaren, mits betrokkene een partner en/of gewezen partner achterlaat. De lengte van de uitkeringsperiode wordt in overleg met de rechthebbende(n) binnen de gestelde grenzen vastgesteld. In geval van overlijden van de vrijgestelde werknemer gedurende de loop van een uitkeringsperiode, wordt de termijnbetaling tot uiterlijk het einde van die periode voortgezet, mits betrokkene een partner en/of gewezen partner achterlaat. De in dit lid bedoelde termijnbedragen vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van overlijden van de partner en/of de gewezen partner.
12. Indien de overleden vrijgestelde werknemer geen partner en/of gewezen partner doch wel één of meerdere kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement achterlaat, dan is het bepaalde in lid 10 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, echter met inachtneming van het navolgende. Het gevormde spaarsaldo en/of de eerder vastgestelde, maar nog niet verrichte termijnbetalingen worden omgezet in gelijke termijnen, die voor elke volle wees afzonderlijk worden afgestemd op de uitkeringsperiode als omschreven in artikel 4.4. Deze termijnbetalingen vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van overlijden van de betrokken volle wees. Indien de partner en/of gewezen partner van de overleden vrijgestelde werknemer overlijdt en deze partner en/of gewezen partner één of meerdere kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement nala(a)t(en), dan is het bepaalde in dit lid voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
13. Indien de overleden vrijgestelde werknemer geen partner en/of gewezen partner, noch (een) kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement achterlaat, dan wordt het gevormde spaarsaldo en/of de eerder vastgestelde, maar nog niet verrichte termijnbetalingen, aangewend als eenmalige uitkering aan de erfgenamen van betrokkene. Op deze eenmalige uitkering is een heffing van toepassing overeenkomstig artikel 18a, lid 9, van de Wet Loonbelasting. Ditzelfde is van toepassing indien de partner en/of gewezen partner nadien overlijdt zonder achterlating van (een) kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement.
14. Indien een deelnemer, die geen vrijstelling wegens gemoedsbezwaren heeft, uit de dienst treedt van een werkgever, die wel vrijstelling heeft, en niet opnieuw bij een zodanige werkgever in dienst treedt, wordt te zijnen aanzien de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt, indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en in dienst is van een werkgever, die wel een vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioenrichtleeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd.
15. Het bestuur is verplicht een vrijstelling wegens gemoedsbezwaren in te trekken indien:
a. de betrokkene dit verzoekt;
b. naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren, op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht worden te kunnen bestaan.
16. Het bestuur is bevoegd een vrijstelling wegens gemoedsbezwaren in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet meer of niet behoorlijk naleeft.
17. Door de intrekking van de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren wordt ten aanzien van de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt beschouwd als te zijnen behoeve betaalde premie.
18. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden vervalt de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren, die is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van 5 jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum waarop een vrijstelling is vervallen, kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
8.9 Klachten- en geschillenprocedure
1. Een deelnemer of andere belanghebbende heeft het recht om bij het Pensioenfonds een met redenen omklede schriftelijke klacht in te dienen over de wijze waarop hij door het Pensioenfonds is bejegend.
2. Een deelnemer of andere belanghebbende kan bij een verschil van inzicht met het Pensioenfonds over de toepassing dan wel de interpretatie van de door het Pensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling een geschil aanhangig maken.
3. De klachten- en geschillenprocedure is beschikbaar op de website van het Pensioenfonds.
4. Er is een Ombudsman pensioenen, die als zodanig is erkend door het Bestuur van het Pensioenfonds. Klachten en geschillen over de uitvoering van dit pensioenreglement, dus niet zijnde besluiten van algemene strekking of aangaande de verplichtstelling, kunnen door de deelnemer of andere belanghebbende, die rechtstreeks in hun belang worden getroffen, worden aangebracht bij deze Ombudsman.
9 FINANCIËLE BEPALINGEN
9.1 Financiering en deelnemersbijdrage
1. De financiering van de pensioenaanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement vindt plaats overeenkomstig de afspraken die zijn vastgelegd in het uitvoeringsreglement.
2. De premie die de werkgever aan het fonds per deelnemersjaar is verschuldigd, wordt jaarlijks door het bestuur van het fonds vastgesteld. In bijlage 1 zijn alle door het bestuur jaarlijks vast te stellen bedragen en percentages opgenomen. Van de premie voor de pensioenregeling komt 1/3 deel voor rekening van de deelnemer, welk deel door de werkgever op het salaris van de deelnemer wordt ingehouden. 2/3 deel komt voor rekening van de werkgever. De werkgever is verplicht zowel de door de deelnemer als de door hemzelf verschuldigde premie aan het fonds te voldoen. De premiebetaling stopt in ieder geval op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de pensioendatum.
Bij berekening van de premie is het bepaalde in artikel 3.2 lid 2, ten aanzien van het maximale pensioengevend salaris, van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van een parttimer wordt de premie vermenigvuldigd met de laatstelijk voor hem geldende parttimefactor als bedoeld in artikel 3.5.
3. De premie is aan het fonds verschuldigd over elke periode, waarover de deelnemer salaris heeft genoten. De premie is eveneens aan het fonds verschuldigd gedurende elke periode waarin de deelnemer op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak kan maken op doorbetaling van het salaris. In afwijking hiervan is tijdens de periode waarin de deelnemer partieel verlof opneemt anders dan ouderschapsverlof, aanvullend geboorteverlof of gedeeltelijk onbetaald kort zorgverlof en de deelnemer de pensioenopbouw niet voor eigen rekening voortzet, geen premie verschuldigd aan het fonds.
4. De werkgever is verplicht de premies, verschuldigd voor de in zijn dienst zijnde deelnemers, in 3- maandelijkse termijnen aan het fonds af te dragen. De werkgever dient de definitieve afrekening binnen zes maanden na afloop van het jaar betaald te hebben. Het bestuur kan in bepaalde gevallen met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenwet met de werkgever een betalingsregeling treffen.
5. Indien de werkgever wel de bijdrage van de deelnemer op diens salaris heeft ingehouden maar niet de premie aan het fonds heeft afgedragen, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht te zijn betaald aan het fonds.
9.2 Premiemaximum
1. De cao-partijen van de Bedrijfstak voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen zijn overeengekomen dat de totale premie voor uitvoering van de pensioenregeling van het fonds maximaal 26,9% van de pensioengrondslagsom mag bedragen. In bijlage 1 bij dit pensioenreglement is opgenomen wat de totale premie voor uitvoering van de pensioenregeling in enig jaar bedraagt.
2. Op basis van de totale premie voor uitvoering van de pensioenregeling stelt het Pensioenfonds, rekening houdend met het bepaalde in dit artikel het jaarlijkse opbouwpercentage van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 4.2 van dit pensioenreglement vast. Het te bereiken ouderdomspensioen en het partner- en wezenpensioen worden van dit vastgestelde opbouwpercentage afgeleid.
3. Bij de vaststelling van het jaarlijkse opbouwpercentage berekent het Pensioenfonds of de totale premie voor uitvoering van de pensioenregeling ten minste gelijk is aan de toetspremie als opgenomen in de Actuariële en bedrijfstechnische nota van het Pensioenfonds, die benodigd is om een opbouwpercentage van 1,60% te realiseren.
4. Bij de berekening als bedoeld in lid 3 wordt de totale premie voor uitvoering van de pensioenregeling, achtereenvolgend aangewend voor de financiering van de volgende premiecomponenten van de toetspremie als opgenomen in Actuariële en bedrijfstechnische nota van het Pensioenfonds:
a. de uitvoeringskosten van het fonds
b. de opslag die betrekking heeft op het wezenpensioen (inclusief de benodigde solvabiliteitsopslag)
c. de koopsom voor de op te bouwen aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen, de risicopremie die betrekking heeft op het partnerpensioen en de risicopremie die betrekking heeft op de premievrije pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid (inclusief de benodigde solvabiliteitsopslag).
5. Indien en voor zover in enig jaar de totale premie voor uitvoering van de pensioenregeling meer bedraagt dan de toetspremie als opgenomen in de Actuariële en bedrijfstechnische nota van het Pensioenfonds die benodigd is om een opbouwpercentage van 1,60% te realiseren, dan wordt het meerdere gedoteerd aan de daartoe gevormde bestemde premie-/toeslagreserve, een en ander volgens de methodiek als opgenomen in de Actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds.
6. Indien en voor zover in enig jaar de totale premie voor uitvoering van de pensioenregeling minder bedraagt dan de toetspremie als opgenomen in de Actuariële en bedrijfstechnische nota van het
Pensioenfonds, die benodigd is om een opbouwpercentage van 1,60% te realiseren, dan wordt het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen zodanig verlaagd dat de totale premie voor uitvoering van de pensioenregeling gelijk is aan de toetspremie als opgenomen in de Actuariële en bedrijfstechnische nota van het Pensioenfonds die benodigd is om het verlaagde opbouwpercentage te kunnen realiseren. Het pensioenfonds kan ook besluiten om middelen aan de bestemde premie-
/toeslagreserve te onttrekken zodat de in de vorige volzin geschetste verlaging van het opbouwpercentage (deels) kan worden afgewend.
9.3 Uitkering van de pensioenen
1. De Pensioenen worden uitbetaald in twaalf gelijke maandelijkse termijnen, telkens aan het einde van de maand.
2. De Pensioenen zullen worden uitbetaald aan de in artikel 1.21 omschreven pensioengerechtigden, met dien verstande dat het wezenpensioen van het kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het Kind.
3. Uitbetaling van de Pensioenen geschiedt onder de volgende voorwaarden:
a. indien partnerpensioen toekomt aan de partner van een ongehuwde en niet wettelijk als partner geregistreerde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dienen stukken te worden overgelegd, waarin ten genoegen van het Pensioenfonds wordt aangetoond dat de gezamenlijke huishouding onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden nog bestond;
b. tevens moeten eventuele andere stukken, welke door het Pensioenfonds worden verlangd, worden ingestuurd.
4. In aanvulling op de voorwaarden zoals genoemd in het vorige lid gelden voor pensioengerechtigden woonachtig in het buitenland de volgende voorwaarden:
a. de pensioengerechtigde dient, bij ingang en vervolgens jaarlijks, een behoorlijk bewijs van zijn in leven zijn te overleggen;
b. indien door overlijden van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een (bijzonder) partner- en/of wezenpensioen moet worden uitgekeerd, moet een uittreksel uit het bevolkingsregister worden overgelegd, waarop de datum van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde staat vermeld;
De kosten voor het verstrekken van de hiervoor bedoelde bewijzen en verklaringen zijn voor rekening van pensioengerechtigde(n).
5. De pensioengerechtigde behoudt tijdens zijn leven recht op niet opgevorderde uitkeringen.
6. De uitkeringen worden verminderd met die belastingen en premieheffingen, welke het Pensioenfonds verplicht is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten of besluiten.
10 OVERIGE BEPALINGEN
10.1 Vervreemden van pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de (gewezen) deelnemer, de (gewezen) partner of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;
b. vervreemding van bijzonder partnerpensioen plaatsvindt op grond van artikel 8.4;
c. verevening plaatsvindt als bedoeld in artikel 8.5;
d. in het kader van een verrekening van Pensioenrechten bij scheiding in plaats van de Deelnemer diens Gewezen Partner respectievelijk diens Partner wordt aangewezen als begunstigde voor (een deel van) het ouderdomspensioen, mits het Pensioenfonds hiermee instemt; of
e. in het kader van een verrekening van Pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de Deelnemer bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens Gewezen Partner respectievelijk diens Partner, mits het Pensioenfonds hiermee instemt.
10.2 Uitgesloten risico’s
1. Indien de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde overlijdt ten gevolge van de opzet of grove schuld van een (gewezen) partner of Kind, dan:
a. vervalt het gehele wezenpensioen, hoe ook geheten, dat ten behoeve van dat Kind door het Pensioenfonds is verzekerd;
b. vervalt het uit hoofde van dit Pensioenreglement ten behoeve van die (gewezen) partner verzekerde (bijzonder) partnerpensioen, hoe ook geheten, en wordt in plaats daarvan een (bijzonder) partnerpensioen uitgekeerd dat kan worden verworven op basis van de premievrije waarde van het opgebouwde (bijzonder) partnerpensioen berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
2. Het Bestuur zal zich bij haar oordeelvorming baseren op een strafrechtelijk vonnis.
3. Op het in lid 1 onder b bedoelde te verwerven (bijzonder) partnerpensioen zijn, voor zover zij niet afwijken van dit artikel, de bepalingen uit dit Pensioenreglement, met name maar niet beperkt tot de bepalingen inzake (bijzonder) partnerpensioen, van toepassing.
4. De ingevolge lid 1 onder b benodigde rekenregels worden bij toekenning van het (bijzonder) partnerpensioen door het Bestuur vastgesteld op basis van de fondsgrondslagen.
10.3 Algemene bepalingen en onvoorziene gevallen
1. Indien toepassing van enige bepaling van dit reglement ten opzichte van een deelnemer, diens echtgeno(o)t(e) of partner of kinderen tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur bevoegd om voor die personen een bijzondere voorziening te treffen. Deze bijzondere voorziening geldt alleen indien en voor zover dit op basis van de wet- en regelgeving toegestaan is.
2. Het fonds zal bij de toepassing van het bepaalde in dit pensioenreglement binnen de grenzen van de wet- en regelgeving blijven.
3. Het bestuur van het Pensioenfonds heeft het recht om namens de werkgevers deze pensioenregeling vóór het van kracht worden daarvan ter beoordeling van de fiscale toelaatbaarheid voor te leggen aan de bevoegde inspecteur en daarop desgewenst een voor bezwaar vatbare beschikking te vragen. Het bestuur van het Pensioenfonds heeft de bevoegdheid om namens de werkgevers zich neer te leggen bij deze beschikking en deze pensioenregeling in overeenstemming te brengen met de voorwaarden van deze beschikking.
4. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het Bestuur.
10.4 Overgangsbepaling: tot 1 januari 2018 opgebouwde aanspraken
1. Van de (gewezen) deelnemers en gewezen partners die op 31 december 2017 deelnamen aan de pensioenregeling I t/m III dan wel uit hoofde van die regelingen in het verleden pensioenaanspraken hebben verworven worden alle tot 1 januari 2018 opgebouwde pensioenaanspraken overgenomen in deze pensioenregeling 2018.
2. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers die op 31 december 2017 deelnamen in pensioenregeling I.
3. In verband met de wijziging van de pensioenrichtleeftijd van 67 naar 68 jaar per 1 januari 2018 worden de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van de (gewezen) (en (deels) arbeidsongeschikte) deelnemers zoals genoemd in de vorige leden omgezet naar aanspraken op ouderdomspensioen rekening houdend met een pensioenleeftijd van 68 jaar. De collectieve actuariële waarde van de pensioenaanspraken voor omzetting is ten minste gelijk aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van de pensioenaanspraken na omzetting. Bij de omzetting worden tevens sekseneutrale factoren gehanteerd. De opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en – voor zover van toepassing wezenpensioen - worden bij deze omzetting buiten beschouwing gelaten. Voor zover voor deze omzetting sprake was van een verhouding 100% ouderdomspensioen staat tot 70% partnerpensioen wordt deze verhouding na omzetting losgelaten. Bij pensionering of dienstverlating bestaat de mogelijkheid om deze verhouding weer in stand te brengen. Een en ander overeenkomstig artikel 6.3 lid 2.
4. Per 1 januari 2018 zijn de bepalingen in deze pensioenregeling op de aanspraken zoals bedoeld in de vorige leden onverkort van toepassing. Te denken valt hierbij aan het toeslagbeleid, onderlinge uitruilbaarheid van pensioenaanspraken en overige flexibiliseringsmogelijkheden.
5. Voor (gewezen) deelnemers die in 2014 bezwaar hebben gemaakt tegen de collectieve omzetting van de prepensioenaanspraken blijven deze aanspraken overeenkomstig de bepalingen in de pensioenregeling IV gehandhaafd. Een eventuele latere keuze om de prepensioenaanspraak alsnog in
ouderdomspensioen, eventueel in combinatie met partnerpensioen, om te zetten zal worden gehonoreerd.
10.5 Overgangsbepaling: (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten Pensioenregeling II en III
Voor de arbeidsongeschikte die deelneemt aan de pensioenregelingen II en III zoals bedoeld in artikel 1.15 wordt vanaf 1 januari 2018, voor het deel dat hij arbeidsongeschikt is, de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw voortgezet op basis van hetgeen bepaald is in bijlage 3 van dit pensioenreglement. Voor het overige zijn de bepalingen in dit pensioenreglement - voor zover relevant - van toepassing op deze aanspraken tenzij in bijlage 3 uitdrukkelijk anders vermeld.
10.6 Overgangsbepaling: pensioengerechtigden Pensioenregeling II en III
Op de pensioengerechtigde die op 31 december 2017 een pensioen ontving in de pensioenregelingen II en III zoals bedoeld in artikel 1.15 zijn de voorwaarden in deze Pensioenregeling 2018 - voor zover relevant – van overeenkomstige toepassing.
10.6a Overgangsbepaling 1 januari 2019
1. Indien het deelnemerschap voor 1 januari 2018 is beëindigd en daarna het ouderdomspensioen minder bedraagt dan het bedrag dat de Pensioenwet noemt voor de afkoop van pensioenen, draagt het pensioenfonds de waarde van de pensioenaanspraken over naar de pensioenuitvoerder waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt.
2. Indien het deelnemerschap voor 1 januari 2019 is beëindigd en daarna het ouderdomspensioen € 2,00 of minder per jaar bedraagt, vervallen de pensioenaanspraken aan het pensioenfonds.
10.7 Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2018 en vervangt de pensioenregelingen I, II, III. Dit pensioenreglement is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2023.
Aldus vastgesteld en ondertekend door het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen te Utrecht, d.d. 1 januari 2023.
De xxxx X. Xxxxxxxxx De xxxx X. Xxxxxxxxx
Werknemersvoorzitter Werkgeversvoorzitter
Bijlagen
Bijlage 1: Overzicht kerncijfers
Maximum pensioengevend salaris en franchise
2023 | 2022 | 2021 | 2020 | 2019 | 2018 | 2017 | 2016 | 2015 | |
€ | € | € | € | € | € | € | € | € | |
Maximum pensioengevend salaris | 57.328 | 54.836 | 53.449 | 52.042 | 52.042 | 50.267 | 49.769 | 49.276 | 48.788 |
Franchise | 16.322 | 14.802 | 14.544 | 14.167 | 13.785 | 13.344 | 13.123 | 12.953 | 12.642 |
Opbouwpercentage ouderdomspensioen
2023 | 2022 | 2021 | 2020 | 2019 | 2018 | |
% | % | % | % | % | % | |
Opbouwpercentage | 1,37 | 1,29 | 1,29 | 1,41 | 1,6 | 1,6 |
Premie pensioenregeling als percentage van de pensioengrondslag
2023 | 2022 | 2021 | 2020 | 2019 | 2018 | 2017 | 2016 | 2015 | |
% | % | % | % | % | % | % | % | % | |
Werkgever | 17,93 | 17,13 | 17,13 | 17,13 | 17,13 | 17,13 | 17,13 | 16,8 | 16,8 |
Werknemer | 8,97 | 8,57 | 8,57 | 8,57 | 8,57 | 8,57 | 8,57 | 8,4 | 8,4, |
Totaal | 26,90 | 25,70 | 25,70 | 25,70 | 25,70 | 25,70 | 25,70 | 25,2 | 25,2 |
De hoogte van het in artikel 8.6, 8.6b lid 2 en 10.6a lid 1 vermelde bedrag
2023 | 2022 | 2021 | 2020 | 2019 | 2018 | 2017 | 2016 | 2015 | |
€ | € | € | € | € | € | € | € | € | |
Maximum pensioenbedrag voor afkoop | 594,89 | 520,35 | 503,24 | 497,27 | 484,09 | 474,11 | 468 | 466 | 463 |
Bijlage 2: Flexibiliseringsfactoren en afkoopvoeten
A. Verschuiving van de pensioendatum
B. Deeltijdpensionering
C. Uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd
D. Omzetten ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen
E. Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
F. Afkoopvoeten
A. Verschuiving van de pensioendatum Vervroeging en uitstel
De sekseneutrale factoren die gehanteerd worden bij vervroeging en uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, zoals bedoeld in artikel 6.1, zijn voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 conform onderstaande tabel vastgesteld. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de vervroegings- of uitstelfactoren tussentijds te wijzigen.
Gewenste ingangsleeftijd | Vervroegings- of uitstelfactor |
61 | 0,656 |
62 | 0,691 |
63 | 0,730 |
64 | 0,773 |
65 | 0,820 |
66 | 0,874 |
67 | 0,933 |
68 | 1,000 |
69 | 1,075 |
70 | 1,158 |
71 | 1,251 |
72 | 1,355 |
Door vervroeging of uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen blijft de ingangsdatum de eerste dag van de maand van de gekozen pensioendatum.
B. Deeltijdpensionering
Een deelnemer kan kiezen voor deeltijdpensionering. Hij kan bijvoorbeeld 50% van zijn pensioen vervroegd in laten gaan. Indien een deelnemer een ouderdomspensioenaanspraak van € 100,- heeft (ingaand op 68), dan zou hij hiervan bijvoorbeeld € 50,- kunnen vervroegen naar zijn huidige leeftijd van bijvoorbeeld 64 jaar. Er resulteert dan een direct ingaand ouderdomspensioen van € 38,65 (op basis van de vervroegingsfactor van 0,773 uit bijlage A). Zodra de deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt zal vervolgens ook het overige deel van zijn ouderdomspensioen ingaan (€ 50,-) waardoor hij vanaf dan in totaal € 88,65 zal ontvangen.
C. Uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd Omzetting ouderdomspensioen in ouderdoms- en partnerpensioen op de pensioendatum
De uitruilfactor, zoals bedoeld in artikel 6.3 van dit pensioenreglement wordt voor de periode tussen 1 januari 2023 en 31 december 2023 vastgesteld conform onderstaande tabel. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
Indien er naast omzetting van ouderdomspensioen in ouderdoms- en partnerpensioen ook sprake is van vervroeging of uitstel van de pensioendatum dan geldt het volgende. In deze situatie wordt eerst het resultaat van de vervroeging of uitstel van de pensioendatum berekend en vervolgens het resultaat van de omzetting.
leeftijd | Uitruilfactor |
61 | 0,844 |
62 | 0,839 |
63 | 0,834 |
64 | 0,829 |
65 | 0,824 |
66 | 0,819 |
67 | 0,813 |
68 | 0,808 |
69 | 0,802 |
70 | 0,797 |
71 | 0,791 |
72 | 0,785 |
Op basis van bovenstaande uitruilfactoren kan ouderdomspensioen worden omgezet in een combinatie van ouderdoms- en partnerpensioen in de verhouding 100:70. Dit betekent voor een deelnemer die met pensioen gaat op leeftijd 64 dat elke € 100,-- ouderdomspensioen (ingaand op leeftijd 64) kan worden uitgeruild tegen de combinatie van € 82,90 ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 64 en € 58,03 partnerpensioen.
Indien een deelnemer een afwijkende verhouding heeft dan wordt deze exercitie iets ingewikkelder. Voorbeeld: Een deelnemer die met pensioen gaat op leeftijd 64 met € 20.000 ouderdomspensioen en €
10.000 partnerpensioen, wil ouderdomspensioen uitruilen voor ouderdomspensioen en partnerpensioen. Op deze manier wilt hij z'n huidige verhouding aanpassen van 50% naar 70%.
Huidige verhouding: | 50% |
Uit te ruilen ouderdomspensioen: | € 5.714,29 |
In ouderdomspensioen: | € 4.737,15 |
En partnerpensioen: | € 3.316,00 |
Achteruitgang ouderdomspensioen: | -/- € 977,14 |
Nieuw ouderdomspensioen (€ 20.000 - € 977,14): | € 19.022,86 |
Nieuw partnerpensioen (€ 10.000 + € 3.316): | € 13.316,00 |
Nieuwe verhouding: | 70% |
Omzetting ouderdomspensioen in ouderdoms- en partnerpensioen bij beëindiging van deelnemerschap anders dan door overlijden of bereiken van de pensioendatum
De uitruilfactor, zoals bedoeld in artikel 6.3 van dit pensioenreglement wordt voor de periode tussen 1 januari 2023 en 31 december 2023 vastgesteld conform onderstaande tabel. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
Leeftijd | Uitruilfactor | Leeftijd | Uitruilfactor |
21 | 0,807 | 46 | 0,774 |
22 | 0,805 | 47 | 0,773 |
23 | 0,804 | 48 | 0,772 |
24 | 0,803 | 49 | 0,771 |
25 | 0,801 | 50 | 0,771 |
26 | 0,800 | ||
27 | 0,799 | 51 | 0,770 |
28 | 0,797 | 52 | 0,770 |
29 | 0,796 | 53 | 0,770 |
30 | 0,795 | 54 | 0,770 |
55 | 0,770 | ||
31 | 0,793 | 56 | 0,771 |
32 | 0,792 | 57 | 0,772 |
33 | 0,790 | 58 | 0,773 |
34 | 0,789 | 59 | 0,775 |
35 | 0,788 | 60 | 0,777 |
36 | 0,786 | ||
37 | 0,785 | 61 | 0,780 |
38 | 0,784 | 62 | 0,782 |
39 | 0,782 | 63 | 0,786 |
40 | 0,781 | 64 | 0,789 |
65 | 0,793 | ||
41 | 0,780 | 66 | 0,798 |
42 | 0,778 | 67 | 0,802 |
43 | 0,777 | 68 | 0,808 |
44 | 0,776 | ||
45 | 0,775 |
Dit betekent voor een deelnemer van 51 jaar oud dat € 100,-- opgebouwd ouderdomspensioen (ingaand op leeftijd 68) kan worden uitgeruild tegen de combinatie van € 77,00 ouderdomspensioen (ingaand op leeftijd 68) en € 53,90 partnerpensioen.
Omzetting partnerpensioen in ouderdomspensioen op pensioendatum
De uitruilfactor, zoals bedoeld in artikel 6.3 van dit pensioenreglement wordt voor de periode tussen 1 januari 2023 en 31 december 2023 vastgesteld conform onderstaande tabel. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
Leeftijd | Uitruilfactor |
61 | 0,265 |
62 | 0,275 |
63 | 0,285 |
64 | 0,295 |
65 | 0,306 |
66 | 0,317 |
67 | 0,328 |
68 | 0,340 |
69 | 0,352 |
70 | 0,365 |
71 | 0,378 |
72 | 0,392 |
Dit betekent voor een (gewezen) deelnemer die met pensioen gaat op leeftijd 64 dat elke € 100,-- aanspraak op partnerpensioen kan worden omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 64 van € 29,50.
D. Omzetten ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen
De sekseneutrale factoren voor ouderdomspensioen, zoals bedoeld in artikel 6.4, waarmee het opgebouwde ouderdomspensioen op de pensioendatum dient te worden vermenigvuldigd om het ouderdomspensioen om te zetten in een tijdelijk hoger ouderdomspensioen, zijn voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 conform onderstaande tabel vastgesteld. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
De omzetting op de werkelijke pensioendatum van ouderdomspensioen in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een aanspraak op partnerpensioen vindt plaats vóór de omzetting als bedoeld in deze bijlage. De keuze voor AOW-compensatie heeft dus geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
In de periode voorafgaand aan de AOW-leeftijd mag bij de bepaling van de bandbreedte een bedrag ter grootte van tweemaal de AOW-uitkering voor een gehuwd persoon (enkelvoudig) inclusief vakantiegeld buiten beschouwing blijven.
Onderstaande tabel geeft aan hoeveel tijdelijk ouderdomspensioen wordt verkregen vanaf de eerste dag van de maand van de gekozen pensioendatum door omzetting van € 1.000,-- opgebouwd ouderdomspensioen. De uitkeringsduur van het tijdelijk ouderdomspensioen loopt van de gekozen pensioendatum tot aan de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt. In onderstaande tabel worden de omzettingsfactoren gegeven voor een tijdelijk ouderdomspensioen met eindleeftijd van 66 jaar en 10 maanden. De omzettingsfactoren voor een tijdelijk ouderdomspensioen met een andere eindleeftijd worden op dezelfde actuariële grondslagen vastgesteld en zijn op te vragen bij het fonds.
Pensioendatum | Factor | OP voor omzetting | TOP eindleeftijd 66 jaar en 10 maanden |
€ | € | ||
61 | 3,419 | 1.000 | 3.419 |
62 | 3,937 | 1.000 | 3.937 |
63 | 4,729 | 1.000 | 4.729 |
64 | 6,082 | 1.000 | 6.082 |
65 | 8,912 | 1.000 | 8.912 |
66 | 18,553 | 1.000 | 18.553 |
De omzettingsfactor gegeven voor een tijdelijk ouderdomspensioen ingaand op 66 jaar en 9 maanden en uitkerend tot 66 jaar en 10 maanden:
178,102 1.000 178.102
E. Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
De sekseneutrale factoren voor ouderdomspensioen, zoals bedoeld in artikel 6.5, waarmee het opgebouwde ouderdomspensioen op de pensioendatum dient te worden vermenigvuldigd om het ouderdomspensioen om te zetten in een tijdelijk hoger ouderdomspensioen, zijn voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 conform onderstaande tabel vastgesteld. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
De omzetting op de werkelijke pensioendatum van ouderdomspensioen in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een aanspraak op partnerpensioen vindt plaats vóór de omzetting als bedoeld in deze bijlage. De keuze voor een hoog-laag constructie heeft dus geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
Onderstaande tabel geeft aan hoeveel verhoogd ouderdomspensioen wordt verkregen vanaf leeftijd 68 door omzetting van € 1.000,-- opgebouwd ouderdomspensioen, uitgaande van de gekozen duur voor de periode waarin de hoge uitkering wordt ontvangen. Het hoge ouderdomspensioen gaat in op leeftijd 68. De periode waarin het verhoogde ouderdomspensioen wordt uitgekeerd, varieert tussen 1 en 10 jaar. Het verlaagde ouderdomspensioen na afloop van de eerste uitkeringsperiode bedraagt 75% van het verhoogde ouderdomspensioen.
Factoren bij een pensioendatum van 68 jaar
Duur verhoogde uitkering | Factor | OP voor omzetting | OP hoog (eerste n jaar) | OP laag (na n jaar) |
€ | € | € | ||
1 | 1,303 | 1.000 | 1.303 | 977 |
2 | 1,275 | 1.000 | 1.275 | 956 |
3 | 1,250 | 1.000 | 1.250 | 937 |
4 | 1,226 | 1.000 | 1.226 | 920 |
5 | 1,205 | 1.000 | 1.205 | 903 |
6 | 1,184 | 1.000 | 1.184 | 888 |
7 | 1,166 | 1.000 | 1.166 | 874 |
8 | 1,149 | 1.000 | 1.149 | 861 |
9 | 1,133 | 1.000 | 1.133 | 850 |
10 | 1,118 | 1.000 | 1.118 | 839 |
De volgende tabel geeft aan hoeveel verlaagd ouderdomspensioen wordt verkregen vanaf leeftijd 68 door omzetting van € 1.000,-- opgebouwd ouderdomspensioen, uitgaande van de gekozen duur voor de periode waarin de lage uitkering wordt ontvangen.
Duur verlaagde uitkering | Factor | OP voor omzetting | OP laag (eerste n jaar) | OP hoog (na n jaar) | ||||
€ | € | € | ||||||
1 | 1,018 | 1.000 | 763 | 1.018 | ||||
2 | 1,035 | 1.000 | 776 | 1.035 | ||||
3 | 1,053 | 1.000 | 790 | 1.053 | ||||
4 | 1,070 | 1.000 | 803 | 1.070 | ||||
5 | 1,087 | 1.000 | 815 | 1.087 | ||||
6 | 1,104 | 1.000 | 828 | 1.104 | ||||
7 | 1,121 | 1.000 | 841 | 1.121 | ||||
8 | 1,137 | 1.000 | 853 | 1.137 | ||||
9 | 1,153 | 1.000 | 865 | 1.153 | ||||
10 | 1,169 | 1.000 | 877 | 1.169 |
In bovenstaande tabellen zijn de factoren weergegeven indien de pensioendatum gelijk is aan 68 jaar. Aangezien vervroeging en uitstel van de pensioendatum conform artikel 6.1 van dit reglement is toegestaan, is een hoog-laag constructie ook mogelijk vanaf een andere pensioendatum. De factoren voor de hoog-laag constructie vanaf een andere pensioendatum dan 68 jaar worden vastgesteld op basis van dezelfde actuariële grondslagen en zijn op te vragen bij het fonds.
F. Afkoopvoeten
Indien het jaarlijks ouderdomspensioen, eventueel tezamen met elders opgebouwde aanspraken, minder bedraagt dan € 594,89 kan de periodieke uitkering worden vervangen door een uitkering ineens.
Bovengenoemd bedrag geldt voor het jaar 2023.
Dit bedrag wordt jaarlijks bij ministeriële regeling op 1 januari telkens herzien met hetzelfde percentage waarmee de consumentenprijsindex “Alle Huishoudens”, zoals dat berekend wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, over de maand oktober daaraan voorafgaande naar boven of beneden afwijkt van die index over de maand oktober van het jaar voorafgaande aan de eerstgenoemde maand oktober.
De sekseneutrale afkoopvoeten voor ouderdomspensioen, partnerpensioen en ingegaan partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 8.6 van het reglement, zijn voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 vastgesteld conform onderstaande tabel. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de afkoopvoeten tussentijds te wijzigen.
Afkoopvoeten | |||
Xxxxxxxx | Xxxxxxxxx- xxxxxxxx (ingaand op 68) | Niet ingegaan Partnerpensioen | Ingegaan partnerpensioen |
21 | 8,597 | 2,882 | 39,055 |
22 | 8,662 | 2,929 | 38,665 |
23 | 8,727 | 2,978 | 38,270 |
24 | 8,792 | 3,027 | 37,869 |
25 | 8,857 | 3,076 | 37,463 |
26 | 8,921 | 3,126 | 37,051 |
27 | 8,985 | 3,177 | 36,634 |
28 | 9,049 | 3,228 | 36,212 |
29 | 9,113 | 3,280 | 35,784 |
30 | 9,177 | 3,332 | 35,350 |
31 | 9,240 | 3,384 | 34,911 |
32 | 9,303 | 3,437 | 34,466 |
33 | 9,365 | 3,490 | 34,015 |
34 | 9,428 | 3,544 | 33,560 |
35 | 9,490 | 3,597 | 33,098 |
Afkoopvoeten | |||
Xxxxxxxx | Xxxxxxxxx- xxxxxxxx (ingaand op 68) | Niet ingegaan Partnerpensioen | Ingegaan partnerpensioen |
36 | 9,551 | 3,651 | 32,632 |
37 | 9,613 | 3,705 | 32,160 |
38 | 9,674 | 3,759 | 31,682 |
39 | 9,734 | 3,813 | 31,200 |
40 | 9,795 | 3,867 | 30,712 |
41 | 9,855 | 3,922 | 30,219 |
42 | 9,914 | 3,975 | 29,722 |
43 | 9,974 | 4,029 | 29,221 |
44 | 10,034 | 4,082 | 28,714 |
45 | 10,094 | 4,134 | 28,203 |
46 | 10,156 | 4,186 | 27,688 |
47 | 10,219 | 4,237 | 27,171 |
48 | 10,283 | 4,287 | 26,649 |
49 | 10,350 | 4,336 | 26,123 |
50 | 10,423 | 4,384 | 25,594 |
51 | 10,500 | 4,431 | 25,060 |
52 | 10,584 | 4,476 | 24,525 |
53 | 10,674 | 4,519 | 23,987 |
54 | 10,773 | 4,560 | 23,444 |
55 | 10,885 | 4,600 | 22,899 |
56 | 11,010 | 4,637 | 22,351 |
57 | 11,150 | 4,671 | 21,801 |
58 | 11,306 | 4,702 | 21,248 |
59 | 11,480 | 4,730 | 20,693 |
60 | 11,672 | 4,755 | 20,134 |
61 | 11,885 | 4,776 | 19,577 |
62 | 12,118 | 4,793 | 19,017 |
63 | 12,373 | 4,806 | 18,454 |
64 | 12,653 | 4,813 | 17,889 |
65 | 12,958 | 4,815 | 17,322 |
66 | 13,294 | 4,812 | 16,753 |
67 | 13,665 | 4,802 | 16,182 |
68 | 14,075 | 4,786 | 15,610 |
69 | 13,510 | 4,758 | 15,040 |
70 | 12,948 | 4,724 | 14,467 |
71 | 12,389 | 4,685 | 13,894 |
72 | 11,836 | 4,638 | 13,322 |
73 | 11,288 | 4,585 | 12,748 |
74 | 10,744 | 4,526 | 12,176 |
75 | 10,205 | 4,462 | 11,605 |
Afkoopvoeten | |||
Xxxxxxxx | Xxxxxxxxx- xxxxxxxx (ingaand op 68) | Niet ingegaan Partnerpensioen | Ingegaan partnerpensioen |
76 | 9,676 | 4,387 | 11,038 |
77 | 9,155 | 4,304 | 10,474 |
78 | 8,643 | 4,213 | 9,915 |
79 | 8,144 | 4,112 | 9,363 |
80 | 7,656 | 4,004 | 8,817 |
81 | 7,183 | 3,885 | 8,284 |
82 | 6,726 | 3,756 | 7,763 |
83 | 6,285 | 3,619 | 7,256 |
84 | 5,860 | 3,476 | 6,763 |
85 | 5,455 | 3,326 | 6,285 |
86 | 5,071 | 3,170 | 5,828 |
87 | 4,708 | 3,007 | 5,394 |
88 | 4,367 | 2,842 | 4,985 |
89 | 4,056 | 2,669 | 4,597 |
90 | 3,763 | 2,500 | 4,236 |
91 | 3,496 | 2,331 | 3,906 |
92 | 3,244 | 2,169 | 3,593 |
93 | 3,013 | 2,013 | 3,305 |
94 | 2,801 | 1,867 | 3,040 |
95 | 2,608 | 1,724 | 2,800 |
96 | 2,432 | 1,590 | 2,583 |
97 | 2,273 | 1,466 | 2,387 |
98 | 2,130 | 1,351 | 2,212 |
99 | 2,001 | 1,246 | 2,057 |
100 | 1,887 | 1,150 | 1,922 |
Bijlage 3: Voorwaarden (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten voormalige Pensioenregeling II en III
Voor de groep arbeidsongeschikte als bedoeld in artikel 10.5 vindt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw plaats volgens de bepalingen van deze bijlage.
Pensioenregeling II (Pensioenregeling 2001)
1. Uitgangspunten pensioenopbouw:
In onderstaande overzichten zijn de uitgangspunten opgenomen op basis waarvan de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvindt.
Soort regeling | Geïndexeerd middelloon |
Pensioenrichtleeftijd | De pensioenrichtleeftijd is 67 jaar. |
Einde premievrije voortzetting pensioenopbouw | De premievrije voortzetting van de deelneming eindigt op de dag dat de WIA-uitkering of WAO-uitkering eindigt maar uiterlijk op de laatste dag van de maand voor de maand waarin de deelnemer de pensioenrichtleeftijd bereikt. |
Maximum pensioengevend salaris | Het maximum pensioengevend salaris bedraagt per 1 januari 2023 € 57.328,-. Per 1 januari van enig jaar wordt gekeken naar de cao- loonontwikkeling tot en met 1 januari van dat betreffende jaar. |
Pensioengevend salaris | Het pensioengevend salaris zoals per 31 december 2017 in Pensioenregeling II vastgesteld. Indien en voor zover in de cao voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen algemeen geldende wijzigingen in het pensioengevend salaris worden doorgevoerd, zullen deze wijzigingen in aanmerking worden genomen bij de berekening van de toekomstige premievrije voortzetting van de pensioenopbouw. |
Franchise | De franchise is vastgesteld op € 22.454. |
Maximum pensioengrondslag | Dit wordt afgeleid van het maximumsalaris en de franchise, zodat voor 2023 een maximum grondslag resulteert van € 57.328,- minus € 22.454,- = € 34.874,-. |
Opbouwpercentage ouderdomspensioen per jaar | 1,68% |
Partnerpensioen op risicobasis | 70% van het bereikbare ouderdomspensioen |
Wezenpensioen op risicobasis | 14% van het bereikbare ouderdomspensioen |
Voor een deelnemer die een uitkering ontvangt krachtens de WAO is het premievrije deel volgens onderstaande tabel afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid die door het UWV wordt vastgesteld (de arbeidsongeschiktheidsgraad).
Tabel WAO 1 | |
Bij een arbeidsongeschikt- heidsgraad krachtens de WAO van | Bedraagt het premievrij deel |
% | |
65% of meer | 100 |
45% tot 65% | 50 |
25% tot 45% | 25 |
0% tot 25% | 0 |
Voor een deelnemer die een uitkering ontvangt krachtens de WIA is het premievrije deel volgens onderstaande tabel afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid die door de uitvoerder van de WIA wordt vastgesteld (de arbeidsongeschiktheidsgraad).
Tabel WIA | |
Bij een arbeidsongeschikt- heidsgraad krachtens de WIA van | Bedraagt het premievrij deel |
% | |
80% of meer | 100 |
65% tot 80% | 72,5 |
55% tot 65% | 60,0 |
45% tot 55% | 50,0 |
35% tot 45% | 40,0 |
0% tot 35% | 0,0 |
Overige bepalingen
I. De werkgever of de betreffende deelnemer dient binnen 1 jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid aan het fonds mededeling te doen van het intreden van de arbeidsongeschiktheid en dient de door het fonds gevraagde inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken.
II. Het fonds is bevoegd de premievrijstelling niet eerder te doen ingaan dan 1 jaar voor de dag waarop de aanvraag om premievrijstelling is ontvangen, voor zover dit op basis van wet- en regelgeving is toegestaan.
III. Bij einde van het dienstverband bij een werkgever wordt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw gemaximeerd op de arbeidsongeschiktheidsgraad geldend bij einde dienstverband. Bij verlaging van de arbeidsongeschiktheidsgraad zal de premievrije voortzetting worden afgeleid van de verlaagde arbeidsongeschiktheidsgraad, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die wijziging.
Pensioenregeling III (Pensioenregeling Oud 1982)
1. Uitgangspunten pensioenopbouw:
In onderstaande overzichten zijn de uitgangspunten opgenomen op basis waarvan de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvindt.
Soort regeling | Eindloon |
Pensioenrichtleeftijd | De pensioenrichtleeftijd is 65 jaar. |
Einde premievrije voortzetting pensioenopbouw | De premievrije voortzetting van de deelneming eindigt op de dag dat de WIA-uitkering of WAO-uitkering eindigt maar uiterlijk op de laatste dag van de maand voor de maand waarin de deelnemer de pensioenrichtleeftijd bereikt. |
Pensioengevend salaris | Het pensioengevend salaris zoals per 31 december 2017 in Pensioenregeling III vastgesteld. Indien en voor zover in de cao voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen algemeen geldende wijzigingen in het pensioengevend salaris worden doorgevoerd, zullen deze wijzigingen in aanmerking worden genomen bij de berekening van de opgebouwde aanspraken (backservice) en toekomstige premievrije voortzetting van de pensioenopbouw. De opgebouwde aanspraken worden vervolgens niet verhoogd met de voorwaardelijke verhogingen van maximaal de stijging van de consumentenprijsindex bedoeld in artikel 5.1. |
Franchise | Deze wordt verhoogd met de procentuele stijging van de gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag, dus: € 27.436,- + € 2.818, - = € 30.254,-. |
Minimum pensioengrondslag | Dit wordt verhoogd met hetzelfde percentage als de toeslag voor actieven, dus: € 1.752,- + € 151,- = € 1.903,-. |
Minimum pensioengevend salaris | Dit wordt vastgesteld door de franchise voor 2023 te verhogen met de voorgestelde minimum pensioengrondslag van € 1.903,-, dus: € 30.254,- + € 1.903,- = € 32.157,-. |
Maximum pensioengevend salaris | Het maximum pensioengevend salaris wordt verhoogd met de absolute stijging in de franchise voor 2023, dus: € 47.605,- + € 2.818- = € 50.423-. |
Maximum pensioengrondslag | Dit wordt afgeleid van het maximum pensioengevend salaris, geldend in 2023 en de franchise voor 2023, dus: € 50.423,- minus €30.254,- = € 20.169,-. |
Opbouwpercentage ouderdomspensioen per jaar | 1,75% |
Opbouw partnerpensioen | 70% van het ouderdomspensioen |
Opbouw wezenpensioen | 14% van het ouderdomspensioen |
Tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis | 15% van het reguliere partnerpensioen (conform bestendige gedragslijn). Dit tijdelijke partnerpensioen wordt uitgekeerd tot de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt. |
Aanvullend tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis | 5% van het reguliere partnerpensioen (conform bestendige gedragslijn). Dit aanvullend partnerpensioen wordt uitgekeerd indien |
en voor zolang een wezenpensioen wordt uitgekeerd maar uiterlijk tot de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt. |
Voor een deelnemer die een uitkering ontvangt krachtens de WAO is het premievrije deel volgens onderstaande tabel afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, die correspondeert met de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering welke de deelnemer feitelijk geniet. Deze mate van arbeidsongeschiktheid wordt hierna aangeduid als de arbeidsongeschiktheidsgraad. De reductie wordt vastgesteld volgens onderstaande tabel:
Tabel WAO 2 | |
Bij een arbeidsongeschikt- heidsgraad krachtens de WAO van | Bedraagt het premievrij deel |
% | |
65% of meer | 100 |
45% tot 65% | 50 |
25% tot 45% | 25 |
0% tot 25% | 0 |
Overige bepalingen
I. De werkgever of de betreffende deelnemer dient binnen 1 jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid aan het fonds mededeling te doen van het intreden van de arbeidsongeschiktheid en dient de door het fonds gevraagde inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken.
II. Het fonds is bevoegd de premievrijstelling niet eerder te doen ingaan dan 1 jaar voor de dag waarop de aanvraag om premievrijstelling is ontvangen, voor zover dit op basis van wet- en regelgeving is toegestaan.
III. Bij einde van het dienstverband bij een werkgever wordt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw gemaximeerd op de arbeidsongeschiktheidsgraad geldend bij einde dienstverband. Bij verlaging van de arbeidsongeschiktheidsgraad zal de premievrije voortzetting worden afgeleid van de verlaagde arbeidsongeschiktheidsgraad, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die wijziging.