VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE (EURATOM)
VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE (EURATOM)
Zijne Majesteit de Koning der Belgen, de President van de Bondsre- publiek Duitsland, de President van de Franse Republiek, de President van de Italiaanse Republiek, Hare Koninklijke Hoogheid de Grootherto- gin van Luxemburg, Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,
Beseffende, dat de kernenergie de voornaamste hulpbron vormt welke de ontwikkeling en de vernieuwing van de produktie zal verzekeren en de vooruitgang van de werken des vredes mogelijk zal maken,
Overtuigd, dat alleen een onverwijlde gemeenschappelijke inspanning de belofte inhoudt van een verwezenlijking die beantwoordt aan het scheppingsvermogen van hun landen,
Vastbesloten, de voorwaarden te scheppen tot ontwikkeling van een krachtige industrie op het gebied van de kernenergie als bron van ruime energievoorraden en van een modernisering der techniek, alsook van tal- rijke andere toepassingen welke zullen bijdragen tot het welzijn van hun volkeren,
Verlangende, veiligheidsvoorwaarden te scheppen, waardoor de geva- ren voor het leven en de gezondheid van de bevolking worden afge- wend,
Geleid door de wens, andere landen te betrekken in hun arbeid en samen te werken met de internationale organisaties die zich toeleggen op de vreedzame ontwikkeling van de atoomenergie,
Hebben besloten een Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EU- RATOM) op te richten, en hebben te dien einde als hun gevolmachtig- den aangewezen:
Zijne Majesteit de Koning der Belgen:
De heer XXXX-XXXXX XXXXX, Minister van Buitenlandse Zaken,
J. CH. XXXXX XXXX ET D’OPPUERS, Secretaris-Generaal van het Ministerie van Economische Zaken, Voorzitter van de Belgische delega- tie bij de Intergouvernementele Conferentie,
De President van de Bondsrepubliek Duitsland:
Xx. XXXXXX XXXXXXXX, Bondskanselier,
Xxxx. xx. XXXXXX XXXXXXXXX, Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
De President van de Franse Republiek:
De xxxx XXXXXXXXX XXXXXX, Minister van Buitenlandse Zaken, De xxxx XXXXXXX XXXXX, Staatssecretaris van Buitenlandse Za-
ken,
De President van de Italiaanse Republiek:
De heer XXXXXXX XXXXX, Voorzitter van de Raad van Ministers, Xxxx. XXXXXXX XXXXXXX, Minister van Buitenlandse Zaken, Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg:
De heer XXXXXX XXXX, Minister-President, Minister van Buiten- landse Zaken,
De xxxx XXXXXXX XXXXXX, Ambassadeur, Voorzitter van de Luxemburgse delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie,
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
De heer XXXXXX XXXX, Minister van Buitenlandse Zaken,
De xxxx X. XXXXXXXXX XXXXX, Voorzitter van de Nederlandse delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie,
Die, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten, omtrent de volgende bepalingen overeenstemming hebben bereikt.
TITEL I
TAKEN VAN DE GEMEENSCHAP
Artikel 1
De Hoge Verdragsluitende Partijen richten bij dit Verdrag te zamen een Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) op.
De Gemeenschap heeft tot taak, door het scheppen van de voorwaar- den noodzakelijk voor de snelle totstandkoming en groei van de indus- trie op het gebied van de kernenergie, bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard in de lidstaten en de ontwikkeling van de betrekkin- gen met andere landen.
Artikel 2
Voor de vervulling van haar taak moet de Gemeenschap onder de in dit Verdrag bepaalde voorwaarden:
a. het onderzoek ontwikkelen en zorgen voor de verspreiding van technische kennis,
b. uniforme veiligheidsnormen vaststellen voor de gezondheids- bescherming van de bevolking en de werknemers en ervoor waken dat deze worden toegepast,
c. de investeringen vergemakkelijken en, met name door aanmoedi- ging van het initiatief van de ondernemingen, zorgen voor de verwezen- lijking van de fundamentele installaties die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van de kernenergie in de Gemeenschap,
d. waken voor een regelmatige en billijke erts- en splijtstofvoorziening van alle gebruikers in de Gemeenschap,
e. door passende controle waarborgen, dat de kernmaterialen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor zij bestemd zijn,
f. het eigendomsrecht uitoefenen dat haar wordt toegekend op de bij- zondere splijtstoffen,
g. zorgen voor ruime afzetmogelijkheden en voor de beschikking over de beste technische middelen door het instellen van een gemeen- schappelijke markt voor speciale goederen en uitrusting, door het vrije kapitaalverkeer voor investeringen op het gebied van de kernenergie en door vrije werkgelegenheid voor specialisten binnen de Gemeenschap,
h. met andere landen en met internationale organisaties alle betrek- kingen tot stand brengen, welke de vooruitgang in het vreedzame ge- bruik van de kernenergie kunnen bevorderen.
Artikel 3
Vervallen.
TITEL II
BEPALINGEN TER BEVORDERING VAN DE VOORUITGANG OP HET GEBIED VAN DE KERNENERGIE
HOOFDSTUK I ONTWIKKELING VAN HET ONDERZOEK
Artikel 4
1. De Commissie is er mede belast het onderzoek op het gebied van de kernenergie in de lidstaten te bevorderen en te vergemakkelijken en het aan te vullen door het ten uitvoer brengen van het onderzoek- en onderwijsprogramma van de Gemeenschap.
2. In deze aangelegenheid is de Commissie werkzaam op het gebied, dat is bepaald in de lijst die als bijlage I aan dit Verdrag is gehecht.
Deze lijst kan door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden gewijzigd op voorstel van de Commissie, die het in artikel 134 genoemde Wetenschappelijk en Technisch Comité raad- pleegt.
Artikel 5
Ten einde de coördinatie van de in de lidstaten ondernomen onderzoe- kingen te bevorderen en om deze te kunnen aanvullen nodigt de Com- missie, hetzij door een aan een bepaalde geadresseerde gericht speciaal verzoek dat ter kennis wordt gebracht van de lidstaat waaronder de geadresseerde ressorteert, hetzij door een openbaargemaakt algemeen verzoek, de lidstaten, personen of ondernemingen uit, haar hun programma’s met betrekking tot de onderzoekingen die zij in haar ver- zoek omschrijft, mede te delen.
De Commissie kan, na aan de betrokkenen alle gelegenheid tot het maken van opmerkingen te hebben verleend, een met redenen omkleed advies uitbrengen over elk van de programma’s welke haar worden medegedeeld. Op verzoek van de staat, van de persoon of van de onder- neming die het programma heeft medegedeeld, is de Commissie gehou- den een dergelijk advies uit te brengen.
Door deze adviezen raadt de Commissie nutteloos dubbel werk af en richt het onderzoek op de onvoldoende bestudeerde sectoren. De Com- missie kan de programma’s niet publiceren zonder toestemming van de staten, personen of ondernemingen die deze hebben medegedeeld.
De Commissie publiceert op gezette tijden een lijst van de sectoren van het onderzoek op het gebied van de kernenergie, die zij onvoldoende bestudeerd acht.
Ten einde te geraken tot wederzijds overleg en tot uitwisseling van inlichtingen kan de Commissie de vertegenwoordigers van de openbare en particuliere onderzoekcentra bijeenroepen, alsmede alle deskundigen die onderzoek verrichten op dezelfde of aanverwante gebieden.
Artikel 6
Ter bevordering van de uitvoering van de haar medegedeelde onderzoekprogramma’s kan de Commissie:
a. in het raam van onderzoekcontracten financiële bijstand verlenen met uitsluiting van subsidies,
b. al of niet tegen vergoeding de voor de uitvoering van deze programma’s nodige grondstoffen of bijzondere splijtstoffen waarover zij beschikt, verstrekken,
c. al of niet tegen vergoeding installaties, uitrustingen of bijstand van deskundigen ter beschikking stellen van de lidstaten, personen of onder- nemingen,
d. een gemeenschappelijke financiering door de betrokken lidstaten, personen of ondernemingen bewerkstelligen.
Artikel 7
Met eenparigheid van stemmen stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, welke het Wetenschappelijk en Technisch Comité raad- pleegt, de onderzoek- en onderwijsprogramma’s van de Gemeenschap vast.
Deze programma’s worden opgesteld voor een tijdvak van ten hoog- ste vijf jaar.
De geldmiddelen nodig voor de uitvoering van die programma’s wor- den ieder jaar op de begroting voor onderzoek en investeringen van de Gemeenschap opgevoerd.
De Commissie zorgt voor de uitvoering van de programma’s en legt daaromtrent ieder jaar een verslag voor aan de Raad.
De Commissie houdt het Economisch en Sociaal Comité op de hoogte van de grote lijnen van de onderzoek- en onderwijsprogramma’s van de Gemeenschap.
Artikel 8
1. Na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité richt de Commissie een Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie op.
Het Centrum draagt zorg voor de uitvoering van de onderzoek- programma’s en van de overige taken, welke de Commissie aan het Cen- trum toevertrouwt.
Daarenboven zorgt het Centrum voor het vaststellen van een uniforme terminologie op het gebied van de kernenergie en voor één ijkstelsel.
Het richt een centraal bureau op voor metingen op het gebied van de kernenergie.
2. De werkzaamheden van het centrum kunnen om geografische of organisatorische redenen in afzonderlijke inrichtingen worden verricht.
Artikel 9
1. Na advies van het Economisch en Sociaal Comité te hebben inge- wonnen, kan de Commissie, in het kader van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie, scholen stichten voor de opleiding van specialisten, met name op het gebied van de opsporing van delfstoffen, de produktie van kernmateriaal van grote zuiverheid, de behandeling van bestraalde splijtstoffen, de techniek van de kernenergie, de bescherming van de gezondheid, de vervaardiging en het gebruik van radioactieve isotopen.
De Commissie regelt de wijze waarop het onderwijs wordt ingericht.
2. Een instelling op universitair niveau wordt opgericht, waarvan de werkwijze door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, zal worden bepaald.
Artikel 10
De Commissie kan bij contract de uitvoering van bepaalde delen van het onderzoekprogramma van de Gemeenschap toevertrouwen aan lid- staten, personen of ondernemingen, alsmede aan derde staten, aan inter- nationale organisaties of aan onderdanen van derde staten.
Artikel 11
De Commissie publiceert de in de artikelen 7, 8en 10 bedoelde onderzoekprogramma’s, alsmede periodieke verslagen over de stand van de uitvoering daarvan.
HOOFDSTUK II VERSPREIDING VAN KENNIS
Afdeling I
Kennis waarover de Gemeenschap beschikt Artikel 12
De lidstaten, personen en ondernemingen hebben op hun tot de Com- missie gericht verzoek het recht, niet-uitsluitende licenties op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of octrooi- aanvragen, die eigendom der Gemeenschap zijn, te verkrijgen, voor zover zij in staat zijn de desbetreffende uitvindingen daadwerkelijk te exploiteren.
De Commissie moet onder dezelfde voorwaarden sub-licenties verle- nen op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiks- modellen of octrooi-aanvragen, wanneer de Gemeenschap krachtens een licentie-overeenkomst daartoe de bevoegdheid heeft.
Op voorwaarden, welke in onderlinge overeenstemming met de gega- digden worden vastgesteld, verleent de Commissie die licenties of sub- licenties en deelt zij alle voor de exploitatie daarvan noodzakelijke ken- nis mede. Die voorwaarden hebben met name betrekking op een passende vergoeding en eventueel op de bevoegdheid, toe te kennen aan de gega- digde, om aan derden sub-licenties te verlenen evenals op de verplich- ting de medegedeelde kennis als fabrieksgeheim te behandelen.
Bij gebreke van overeenstemming over de vaststelling van de in de derde alinea bedoelde voorwaarden, kunnen de gegadigden zich wenden tot het Hof van Justitie van de Europese Unie, ten einde passende voorwaarden te doen vaststellen.
Artikel 13
De Commissie moet aan de lidstaten, personen en ondernemingen mededeling doen van door de Gemeenschap verkregen kennis, welke niet onder de bepalingen van artikel 12 valt, onverschillig of deze voort-
vloeit uit de uitvoering van haar onderzoekprogramma dan wel aan haar is medegedeeld met de bevoegdheid er vrijelijk over te beschikken.
De Commissie kan echter aan mededeling van deze kennis de voor- waarden verbinden, dat zij als vertrouwelijk moet worden beschouwd en niet aan derden mag worden doorgegeven.
De Commissie kan kennis welke zij heeft verkregen onder beperkende voorwaarden ten aanzien van het gebruik en de verspreiding daarvan
-zoals de zogenaamde geclassificeerde kennis -slechts mededelen indien zij de naleving van die voorwaarden waarborgt.
Afdeling II Andere kennis
a) Verspreiding langs minnelijke weg
Artikel 14
De Commissie beijvert zich langs minnelijke weg mededeling te ver- krijgen of te doen verkrijgen van kennis, die van nut is voor het berei- ken der doelstellingen van de Gemeenschap, en verlening van tot exploi- tatie strekkende licenties op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of octrooi-aanvragen, die deze kennis tot onderwerp hebben.
Artikel 15
De Commissie stelt een procedure vast, volgens welke de lidstaten, personen en ondernemingen, door haar bemiddeling, de voorlopige of uiteindelijke resultaten van hun onderzoekingen kunnen uitwisselen, voor zover het niet betreft resultaten door de Gemeenschap verkregen krachtens door de Commissie verstrekte opdrachten tot onderzoek.
Deze procedure moet de vertrouwelijke aard van de uitwisseling waarborgen. De medegedeelde resultaten kunnen echter door de Com- missie worden doorgegeven aan het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie voor documentatie- doeleinden, zonder dat dit doorgeven een gebruiksrecht tot gevolg heeft, waartoe hij, die de mededeling deed, geen toestemming heeft gegeven.
b) Ambtshalve mededeling aan de Commissie
Artikel 16
1. Zodra een aanvrage om octrooi of om een gebruiksmodel waarvan het onderwerp valt binnen het specifiek kernenergetische terrein, bij een lidstaat wordt ingediend, vraagt deze staat toestemming aan de aanvra- ger om de inhoud der aanvrage onmiddellijk aan de Commissie mede te delen.
Stemt de aanvrager daarin toe, dan wordt deze mededeling binnen drie maanden na indiening van de aanvrage gedaan. Bij gebreke van toestem- ming van de aanvrager geeft de lidstaat binnen dezelfde termijn van het bestaan der aanvrage kennis aan de Commissie.
De Commissie kan van de lidstaat mededeling verzoeken van de inhoud van een aanvrage, van het bestaan waarvan haar kennis is gege- ven.
De Commissie dient haar verzoek in binnen twee maanden na de ken- nisgeving. Iedere verlenging van deze termijn heeft tot gevolg een gelijke verlenging van de termijn gesteld in de zesde alinea.
De lidstaat, die het verzoek van de Commissie ontvangt, is gehouden wederom toestemming aan de aanvrager te verzoeken om de inhoud van de aanvrage mede te delen. In geval van toestemming wordt deze mede- deling zonder verwijl gedaan.
Bij gebreke van toestemming van de aanvrager is de lidstaat niette- min gehouden deze mededeling aan de Commissie te doen, achttien maanden na indiening van de aanvrage.
2. De lidstaten zijn gehouden binnen achttien maanden na de indie- ning aan de Commissie mededeling te doen van het bestaan van elke aanvrage om octrooi of om een gebruiksmodel, welke nog niet is bekendgemaakt en waarvan zij na een eerste onderzoek menen, dat zij betrekking heeft op een onderwerp, dat zonder dat het binnen het speci- fiek kernenergetisch terrein valt, niettemin rechtstreeks verband houdt met en van overwegend belang is voor de ontwikkeling van de kerne- nergie binnen de Gemeenschap.
Op verzoek van de Commissie wordt haar de inhoud daarvan binnen twee maanden medegedeeld.
3. De lidstaten zijn gehouden de duur van de procedure betreffende aanvragen om octrooi of om gebruiksmodellen, welke betrekking heb- ben op de in leden 1 en 2 bedoelde onderwerpen en ten aanzien waar- van de Commissie een verzoek heeft ingediend, zoveel mogelijk te ver- korten, opdat de bekendmaking binnen de kortst mogelijke termijn kan geschieden.
4. Bovengenoemde mededelingen moeten door de Commissie als ver- trouwelijk worden beschouwd. Zij kunnen slechts worden gedaan voor documentatiedoeleinden. De Commissie kan de medegedeelde uitvindin- gen evenwel toepassen met toestemming van de aanvrager of overeen- komstig de artikelen 17 tot en met 23.
5. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing wanneer een met een derde staat met een internationale organisatie gesloten akkoord zich tegen mededeling verzet.
c) Xxxxxxxxxxxxxxxxx bij wege van arbitrage of ambtshalve
Artikel 17
1. Bij gebreke van een minnelijke schikking kunnen niet-uitsluitende licenties worden verleend bij wege van arbitrage of ambtshalve, volgens de bepalingen van de artikelen 18 tot en met 23:
a. aan de Gemeenschap of aan de Gemeenschappelijke Ondernemin- gen waaraan dit recht krachtens artikel 48 is toegekend op de octrooien, op de voorlopig bescherminggevende rechten of op de gebruiksmodellen, betreffende uitvindingen, welke rechtstreeks verband houden met onder- zoekingen op het gebied van de kernenergie, voor zover het verlenen van die licenties noodzakelijk is voor het uitvoeren van hun eigen onderzoe- kingen of onontbeerlijk is voor het functioneren van hun installaties.
Op verzoek van de Commissie houden deze licenties de bevoegdheid, in, derden te machtigen de uitvinding toe te passen voor zover zij werk- zaamheden of bestellingen uitvoeren voor rekening van de Gemeen- schap of van de Gemeenschappelijke Ondernemingen;
b. aan personen of ondernemingen, die daartoe een verzoek hebben gericht tot de Commissie, op octrooien, op voorlopig bescherming- gevende rechten of op gebruiksmodellen, betreffende een uitvinding welke rechtstreeks verband houdt met en van overwegend belang is voor de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap, voor zover aan alle hieronder volgende voorwaarden is voldaan:
i. ten minste vier jaren zijn verlopen sedert de indiening van de aan- vrage om octrooi, behoudens wanneer het een uitvinding betreft, welke betrekking heeft op een onderwerp, dat binnen het specifiek kernenerge- tische terrein valt;
ii. in de behoeften, welke voortvloeien uit de ontwikkeling van de kernenergie binnen het grondgebied van een lidstaat, waar een uitvin- ding wordt beschermd, zoals de Commissie deze ontwikkeling opvat, niet wordt voorzien voor wat deze uitvinding betreft;
iii. een verzoek is gedaan aan de octrooihouder om zelf of door zijn licentiehouders in die behoeften te voorzien, doch door hem aan dat ver- zoek geen gevolg is gegeven;
iv. de gegadigde personen of ondernemingen in staat zijn daadwerke- lijk door hun exploitatie in die behoeften te voorzien.
Zonder voorafgaand verzoek van de Commissie kunnen de lidstaten, om in die zelfde behoeften te voorzien, geen enkele in hun nationale wetgeving opgenomen dwangmaatregel nemen, die beperking van de bescherming van de uitvinding tot gevolg heeft.
2. De verlening van een niet-uitsluitende licentie onder de in het vorige lid bedoelde voorwaarden kan niet geschieden, indien de octrooi- houder het bestaan van een wettige reden aantoont en met name de omstandigheid dat hij niet over een voldoende termijn heeft beschikt.
3. De verlening van een licentie krachtens lid 1geeft recht op een vol- ledige vergoeding, waarvan het bedrag moet worden overeengekomen tussen de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel en de licentiehouder.
4. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Unieverdrag van Parijs tot de bescherming van de industriële eigendom.
Artikel 18
Voor de in deze afdeling gestelde doeleinden wordt een Arbitrage- Commissie ingesteld, waarvan de leden worden benoemd en waarvan het reglement wordt vastgesteld door de Raad, op voorstel van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Binnen een maand na de kennisgeving staat tegen de beslissingen van de Arbitrage-Commissie voor partijen beroep met schorsende werking open bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het onderzoek van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan slechts betrekking hebben op de formele regelmatigheid van de beslissing en op de door de Arbitrage-Commissie aan de bepalingen van dit Verdrag gegeven uitleg- ging.
De eindbeslissingen van de Arbitrage-Commissie hebben voor de betrokken partijen kracht van gewijsde. Zij zijn uitvoerbaar onder de in artikel 164 gestelde voorwaarden.
Artikel 19
Wanneer, bij gebreke van een minnelijke schikking, de Commissie in een geval als bedoeld in artikel 17 verlening van licenties wenst te ver- krijgen, geeft zij daarvan bericht aan de houder van het octrooi, het voor- lopig bescherminggevende recht, het gebruiksmodel of de octrooi- aanvrage onder gelijktijdige vermelding van de gegadigde en de omvang van de licentie.
Artikel 20
De houder kan binnen een maand na ontvangst van het in artikel 19 genoemde bericht, aan de Commissie en in voorkomende gevallen aan de gegadigde derde, voorstellen een compromis te sluiten met het doel, zich tot de Arbitrage-Commissie te wenden.
Indien de Commissie of de gegadigde derde weigert een compromis te sluiten, kan de Commissie de lidstaat of zijn bevoegde instanties niet verzoeken de licentie te verlenen of te doen verlenen.
Indien de Arbitrage-Commissie, waaraan het geschil krachtens het compromis is voorgelegd, erkent dat het verzoek van de Commissie in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 17, doet zij een met
redenen omklede uitspraak, die verlening van de licentie aan de gega- digde medebrengt en waarbij de voorwaarden en vergoeding voor deze licentie worden vastgesteld, voor zover partijen daaromtrent niet tot overeenstemming zijn gekomen.
Artikel 21
Wanneer de houder niet voorstelt het geschil aan de Arbitrage- Commissie voor te leggen, kan de Commissie de betrokken lidstaat of zijn bevoegde instanties verzoeken de licentie te verlenen of te doen ver- lenen.
Indien de lidstaat of zijn bevoegde instanties, de houder gehoord, van mening zijn dat niet is voldaan aan de in artikel 17 gestelde voorwaar- den, geeft de lidstaat aan de Commissie kennis van zijn weigering de licentie te verlenen of te doen verlenen.
Indien hij weigert de licentie te verlenen of te doen verlenen of bin- nen vier maanden na het verzoek geen toelichting verstrekt ten aanzien van het verlenen van de licentie, kan de Commissie zich binnen twee maanden tot het Hof van Justitie van de Europese Unie wenden.
De houder moet worden gehoord in het geding voor het Hof van Jus- titie van de Europese Unie.
Indien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie vaststelt, dat aan de in artikel 17 gestelde voorwaarden is voldaan, zijn de betrokken lidstaat of zijn bevoegde instanties gehouden de nodige maatregelen te nemen om dit arrest ten uitvoer te leggen.
Artikel 22
1. Bij gebreke van overeenstemming over het bedrag der vergoeding tussen de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel en de licentiehouder, kunnen de betrok- kenen een compromis sluiten met het doel zich tot de Arbitrage- Commissie te wenden.
Partijen zien hierdoor af van elk beroep, met uitzondering van dat bedoeld in artikel 18.
2. Indien de licentiehouder weigert een compromis te sluiten, wordt de hem verleende licentie nietig geacht.
Indien de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherming- gevende recht of van het gebruiksmodel weigert een compromis te slui- ten, wordt de in dit artikel bedoelde vergoeding door de bevoegde natio- nale instanties vastgesteld.
Artikel 23
De beslissingen van de Arbitrage-Commissie of van de bevoegde nationale instanties kunnen, wat de licentievoorwaarden betreft, na één jaar worden herzien, voor zover nieuwe feiten dit rechtvaardigen.
De herziening dient te geschieden door de instantie waarvan de beslis- sing uitgaat.
Afdeling III
Bepalingen betreffende de geheimhouding Artikel 24
De kennis, welke de Gemeenschap dank zij de uitvoering van haar onderzoekprogramma heeft verkregen en waarvan de openbaarmaking de defensiebelangen van een of meer lidstaten zou kunnen schaden, wordt onderworpen aan een stelsel van geheimhouding volgens de vol- gende bepalingen.
1. Een beveiligingsverordening, die wordt aangenomen door de Raad op voorstel van de Commissie, stelt, met inachtneming van de bepalin- gen van dit artikel, de verschillende toepasselijke stelsels van geheim- houding en de voor elk daarvan te nemen beveiligingsmaatregelen vast.
2. De Commissie moet de kennis, waarvan de openbaarmaking naar haar oordeel de defensiebelangen van een of meer lidstaten zou kunnen schaden, voorlopig onderwerpen aan het daarvoor in de beveiligings- verordening voorgeschreven stelsel van geheimhouding.
Zij deelt deze kennis onmiddellijk mede aan de lidstaten, die verplicht zijn voorlopig de geheimhouding daarvan te waarborgen onder dezelfde voorwaarden. Binnen drie maanden doen de lidstaten aan de Commissie weten of zij het voorlopig toegepaste stelsel wensen te handhaven, het door een ander stelsel wensen te vervangen of de geheimhouding wen- sen op te heffen.
Na het verstrijken van deze termijn wordt het strengste van de aldus gevraagde stelsels toegepast. De Commissie geeft hiervan kennis aan de lidstaten.
Op verzoek van de Commissie of van een lidstaat kan de Raad met eenparigheid van stemmen te allen tijde een ander stelsel toepassen of de geheimhouding opheffen. De Raad wint het advies van de Commis- sie in alvorens zich uit te spreken over het verzoek van een lidstaat.
3. De bepalingen van de artikelen 12 en 13 zijn niet van toepassing op de kennis die aan een stelsel van geheimhouding is onderworpen.
Echter, onder voorbehoud dat de toepasselijke beveiligingsmaatregelen in acht genomen worden,
a. kan de in de artikelen 12 en 13 bedoelde kennis door de Commis- sie worden medegedeeld:
i. aan een Gemeenschappelijke Onderneming,
ii. aan een persoon of een andere dan een Gemeenschappelijke On- derneming door bemiddeling van de lidstaat op welks grondgebied zij werkzaam zijn,
b. kan de in artikel 13 bedoelde kennis door een lidstaat worden medegedeeld aan een persoon of aan een andere dan een Gemeenschap- pelijke Onderneming, die werkzaam is op het grondgebied van die staat, onder voorbehoud dat van deze mededeling aan de Commissie kennis wordt gegeven,
c. heeft elke lidstaat bovendien het recht, van de Commissie de ver- lening van een licentie overeenkomstig artikel 12 te eisen, voor zijn eigen behoeften of voor die van een persoon of onderneming, welke werkzaam zijn op het grondgebied van deze staat.
Artikel 25
1. De lidstaat, die mededeling doet van het bestaan of van de inhoud van een aanvrage om octrooi of om gebruiksmodel betreffende een in artikel 16, lid 1 of 2 bedoeld onderwerp, geeft in voorkomend geval ken- nis van de noodzaak deze aanvrage om defensieredenen te onderwerpen aan het stelsel van geheimhouding, dat deze staat aanwijst onder vermel- ding van de vemoedelijke duur daarvan.
De Commissie geeft aan de overige lidstaten alle mededelingen door welke zij krachtens de voorgaande alinea heeft verkregen. De Commis- sie en de lidstaten zijn gehouden de maatregelen, welke krachtens de bepalingen van de beveiligingsverordening voortvloeien uit het stelsel van geheimhouding, dat door de staat van oorsprong wordt verlangd, in acht te nemen.
2. De Commissie kan deze mededelingen eveneens doorgeven, hetzij aan de Gemeenschappelijke Ondernemingen hetzij, door bemiddeling van een lidstaat, aan een persoon of aan een andere dan een Gemeen- schappelijke Onderneming, die werkzaam is op het grondgebied van die staat.
De uitvindingen waarop de in lid 1 bedoelde aanvragen betrekking hebben, kunnen niet dan met toestemming van de aanvrager of overeen- komstig de bepalingen der artikelen 17 tot en met 23 worden toegepast. De mededelingen en, in voorkomend geval, de toepassing bedoeld in dit lid zijn onderworpen aan de maatregelen, welke krachtens de beveiligingsverordening voortvloeien uit het door de staat van oorsprong
verlangde stelsel van geheimhouding.
Zij behoeven in alle gevallen de toestemming van de staat van oor- sprong. Mededeling en toepassing kunnen slechts om defensieredenen worden geweigerd.
3. Op verzoek van de Commissie of van een lidstaat kan de Raad, te allen tijde, met eenparigheid van stemmen een ander stelsel toepassen of de geheimhouding opheffen. De Raad wint het advies van de Commis- sie in, alvorens zich uit te spreken over het verzoek van een lidstaat.
Artikel 26
1. Wanneer kennis welke het onderwerp is van octrooien, octrooi- aanvragen, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of aanvragen om gebruiksmodel aan geheimhouding wordt onderworpen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24 en 25, kunnen de sta- ten die de toepassing van dit stelsel gevraagd hebben, niet weigeren hun toestemming te geven om overeenkomstige aanvragen in de overige lid- staten in te dienen.
Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om de geheimhouding van dergelijke rechten en aanvragen te waarborgen volgens de procedure, voorgeschreven door de nationale wetten en bestuursrechtelijke bepalin- gen van die staat.
2. De overeenkomstig artikel 24 aan geheimhouding onderworpen kennis kan niet dan met algemene instemming van de lidstaten in aan- merking komen voor indiening van aanvragen buiten die staten. Spreken die staten zich niet uit, dan wordt deze instemming geacht verkregen te zijn zes maanden na de datum waarop de Commissie deze kennis mede- gedeeld heeft aan de lidstaten.
Artikel 27
De vergoeding van de schade welke de aanvrager heeft geleden uit hoofde van de geheimverklaring om defensieredenen, is onderworpen aan de bepalingen van de nationale wetten der lidstaten en komt ten laste van de staat die de geheimverklaring gevraagd heeft, of die hetzij de ver- zwaring of de verlenging van de geheimhouding, hetzij het verbod van indiening van aanvragen buiten de Gemeenschap uitgelokt heeft.
Wanneer meer staten hetzij de verzwaring of de verlenging van de geheimhouding, hetzij het verbod tot indiening van aanvragen buiten de Gemeenschap hebben uitgelokt, zijn zij voor de uit hun verzoek voort- vloeiende schade hoofdelijk aansprakelijk.
De Gemeenschap kan uit hoofde van dit artikel geen aanspraak maken op enige vergoeding.
Afdeling IV Bijzondere bepalingen Artikel 28
Indien nog niet gepubliceerde aanvragen om octrooi of gebruiks- model, of octrooien of gebruiksmodellen welke geheim gehouden wor- den om defensieredenen ten gevolge van een mededeling aan de Com- missie onrechtmatig worden toegepast of ter kennis van een niet bevoegde derde komen, is de Gemeenschap gehouden de door de betrok- kene geleden schade te vergoeden.
Onverminderd haar eigen rechten tegen de veroorzaker van de schade, treedt de Gemeenschap in de rechten op verhaal van belanghebbenden tegenover derden, op voor zover zij de schade heeft vergoed. Het recht van de Gemeenschap om, overeenkomstig de van kracht zijnde alge- mene bepalingen, op te treden tegen de veroorzaker, blijft onverlet.
Artikel 29
Elk akkoord of contract, dat uitwisseling van wetenschappelijke of industriële kennis op het gebied van de kernenergie ten doel heeft tus- sen een lidstaat, een persoon of een onderneming enerzijds en een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat anderzijds, waarvoor van één van beide zijden de ondertekening door een staat, handelende in de uitoefening van zijn soevereiniteit, vereist is, moet door de Commissie worden gesloten.
De Commissie kan echter een lidstaat, een persoon of een onderne- ming machtigen, onder door haar passend geachte voorwaarden, derge- lijke akkoorden te sluiten onder voorbehoud, dat de bepalingen van de artikelen 103 en 104 worden toegepast.
HOOFDSTUK III BESCHERMING VAN DE GEZONDHEID
Artikel 30
Voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werk- nemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren worden bin- nen de Gemeenschap basisnormen vastgesteld.
Onder basisnormen wordt verstaan:
a. de met voldoende veiligheid maximaal toelaatbare doses,
b. de maximaal toelaatbare bestraling en besmetting,
c. de grondbeginselen van het medisch toezicht op de werknemers.
Artikel 31
De basisnormen worden voorbereid door de Commissie, na advies van een groep personen, aangewezen door het Wetenschappelijk en Technisch Comité uit wetenschappelijke deskundigen van de lidstaten, met name uit de deskundigen op het gebied van de volksgezondheid. De Commissie vraagt over de aldus voorbereide basisnormen het advies van het Economisch en Sociaal Comité.
Na raadpleging van het Europees Parlement stelt de Raad met gekwa- lificeerde meerderheid van stemmen de basisnormen vast op voorstel van de Commissie, die hem de adviezen doorgeeft welke zij bij de comi- tés heeft ingewonnen.
Artikel 32
Op verzoek van de Commissie of van een lidstaat kunnen de basis- normen worden herzien of aangevuld volgens de in artikel 31 bepaalde procedure.
De Commissie moet ieder door een lidstaat ingediend verzoek in behandeling nemen.
Artikel 33
Elke lidstaat vaardigt passende wettelijke en bestuursrechtelijke bepa- lingen uit om de vastgestelde basisnormen te doen naleven en neemt de nodige maatregelen met betrekking tot het onderwijs, de opvoeding en de beroepsopleiding.
De Commissie doet alle aanbevelingen om de te dien aanzien in de lidstaten toepasselijke bepalingen met elkander in overeenstemming te brengen.
Hiertoe moeten de lidstaten deze bepalingen, zoals zij van toepassing zijn bij de inwerkingtreding van dit Verdrag, alsmede de latere ontwerp- bepalingen van gelijke aard aan de Commissie mededelen.
De eventuele aanbevelingen van de Commissie, die betrekking heb- ben op de ontwerp-bepalingen, moeten worden gedaan binnen drie maanden na de mededeling van deze ontwerpen.
Artikel 34
Elke lidstaat op wiens grondgebied bijzonder gevaarlijke proefnemin- gen moeten plaatsvinden, is verplicht aanvullende maatregelen te treffen voor de bescherming van de gezondheid, omtrent welke hij vooraf het advies van de Commissie inwint.
De instemming van de Commissie is noodzakelijk, indien de gevol- gen van deze proefnemingen zich kunnen doen gevoelen op het grond- gebied van de andere lidstaten.
Artikel 35
Elke lidstaat richt de nodige installaties op, om een voortdurende con- trole uit te oefenen op de radioactiviteit van de lucht, het water en de bodem, evenals om controle uit te oefenen op de inachtneming van de basisnormen.
De Commissie heeft toegang tot deze controle-installaties; zij kan de werking en de doeltreffendheid van deze installaties nagaan.
Artikel 36
De inlichtingen betreffende de in artikel 35 bedoelde controle worden door de bevoegde autoriteiten regelmatig aan de Commissie medege- deeld, ten einde deze op de hoogte te houden van de mate van radioac- tiviteit, die van invloed kan zijn op de bevolking.
Artikel 37
Iedere lidstaat is gehouden, aan de Commissie de algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen, in welke vorm ook, om vast te kunnen stellen of de uitvoering van dat plan een radioactieve besmetting van het water, de bodem of het lucht- ruim van een andere lidstaat ten gevolge zou kunnen hebben.
De Commissie brengt, na raadpleging van de in artikel 31 bedoelde groep van deskundigen, binnen zes maanden haar advies uit.
Artikel 38
De Commissie richt tot de lidstaten alle aanbevelingen over de mate van radioactiviteit van de lucht, het water en de bodem.
In spoedeisende gevallen stelt de Commissie een richtlijn vast, waar- bij zij de betrokken lidstaat gelast, binnen een door haar gestelde termijn alle nodige maatregelen te treffen, om een overschrijding van de basis- normen te voorkomen en de naleving van de voorschriften te verzeke- ren.
Indien die staat binnen de gestelde termijn de richtlijn van de Com- missie niet volgt, kan deze of elke betrokken lidstaat, in afwijking van de artikelen 258 en 259 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de zaak onmiddellijk bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig maken.
Artikel 39
In het kader van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie richt de Commissie, zodra dit Centrum is gesticht, een afdeling op voor documentatie en studie van vraagstuk- ken betreffende de bescherming van de volksgezondheid.
Deze afdeling heeft in het bijzonder de opdracht de in de artikelen 33, 36 en 37 bedoelde gegevens en inlichtingen te verzamelen en de Com- missie bij de uitvoering van de haar in dit hoofdstuk opgedragen taak bij te staan.
HOOFDSTUK IV INVESTERINGEN
Artikel 40
Ten einde het initiatief van personen en ondernemingen aan te wak- keren en een gecoördineerde ontwikkeling van hun investeringen op het gebied van de kernenergie te vergemakkelijken, publiceert de Commis- sie op gezette tijden programma’s van indicatieve aard, die met name betrekking hebben op doeleinden van de produktie van kernenergie en op de voor hun verwezenlijking nodige investeringen van welke aard ook.
Alvorens deze programma’s te publiceren, wint de Commissie het advies in van het Economisch en Sociaal Comité.
Artikel 41
De personen en ondernemingen, die behoren tot de takken van indus- trie genoemd in bijlage II van dit Verdrag, zijn gehouden aan de Com- missie mededeling te doen van de investeringsprojecten voor nieuwe installaties alsmede voor vervanging of verbouwing, welke naar aard en omvang beantwoorden aan de criteria door de Raad op voorstel van de Commissie vastgesteld.
De lijst der bovenbedoelde takken van industrie kan door de Raad worden gewijzigd op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint.
Artikel 42
Van de in artikel 41 bedoelde projecten moet mededeling worden gedaan aan de Commissie en, ter informatie, aan de betrokken lidstaat en wel uiterlijk drie maanden vóór het afsluiten van de eerste contracten met de leveranciers of drie maanden vóór de aanvang der werkzaamhe- den, indien deze met eigen middelen van de onderneming moeten wor- den verricht.
De Raad kan op voorstel van de Commissie deze termijn wijzigen.
Artikel 43
De Commissie bespreekt met de personen of ondernemingen alle aspecten van de investeringsprojecten, welke in verband staan met de doelstellingen van dit Verdrag.
De Commissie deelt haar standpunt mede aan de betrokken lidstaat.
Artikel 44
De Commissie kan, met goedvinden van de betrokken lidstaten, per- sonen en ondernemingen, de investeringsprojecten, die haar zijn mede- gedeeld, bekendmaken.
HOOFDSTUK V GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN
Artikel 45
Ondernemingen welke van fundamenteel belang zijn voor de ontwik- keling van de industrie op het gebied van de kernenergie binnen de Gemeenschap, kunnen worden opgericht als Gemeenschappelijke On- dernemingen in de zin van dit Verdrag, overeenkomstig de bepalingen van de hiernavolgende artikelen.
Artikel 46
1. Elk project voor een Gemeenschappelijke Onderneming, dat uit- gaat van de Commissie, van een lidstaat, of voortvloeit uit enig ander initiatief, wordt door de Commissie aan een onderzoek onderworpen.
Hiertoe wint de Commissie het advies in van de lidstaten alsmede van elk openbaar of particulier lichaam, dat haar, naar haar oordeel, kan voorlichten.
2. De Commissie geeft ieder project voor een Gemeenschappelijke Onderneming, te zamen met haar met redenen omkleed advies, aan de Raad door.
Indien zij een gunstig advies uitbrengt over de noodzakelijkheid van de beoogde Gemeenschappelijke Onderneming, doet de Commissie aan de Raad voorstellen betreffende:
a. de vestigingsplaats,
b. de statuten,
c. de omvang en het ritme van de financiering,
d. de eventuele deelneming van de Gemeenschap aan de financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming,
e. de eventuele deelneming van een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat aan de financiering of aan het beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming,
f. de toekenning van alle of van een gedeelte der in bijlage III van dit Verdrag genoemde gunsten.
Zij voegt daaraan een uitvoerig rapport toe over het gehele project.
Artikel 47
Wanneer de Commissie zich tot de Raad heeft gewend, kan deze haar verzoeken om de nadere inlichtingen en het aanvullend onderzoek, die hij noodzakelijk acht.
Indien de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de mening uitspreekt dat een door de Commissie met een ongunstig advies doorgegeven project toch moet worden uitgevoerd, is de Commissie gehouden de voorstellen en het uitvoerig rapport, bedoeld in artikel 46, aan de Raad voor te leggen.
Bij gunstig advies van de Commissie of in het in de voorgaande ali- nea bedoelde geval, beslist de Raad over ieder voorstel van de Commis- sie.
De Raad beslist echter met eenparigheid van stemmen over:
a. de deelneming van de Gemeenschap aan de financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming,
b. de deelneming van een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat aan de financiering of aan het beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming.
Artikel 48
De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Com- missie alle of een gedeelte van de in bijlage III van dit Verdrag ge- noemde gunsten van toepassing verklaren op iedere Gemeenschappelijke Onderneming; de lidstaten zijn, ieder wat hem betreft, gehouden de toe- passing daarvan te verzekeren.
De Raad kan op dezelfde wijze de voorwaarden vaststellen, waaraan de toekenning van deze gunsten wordt verbonden.
Artikel 49
De oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming geschiedt ingevolge besluit van de Raad.
Iedere Gemeenschappelijke Onderneming bezit rechtspersoonlijkheid. In elke lidstaat heeft de Gemeenschappelijke Onderneming de ruim- ste handelingsbevoegdheid welke door de onderscheidene nationale wet- gevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roe- rende en onroerende goederen verkrijgen en vervreemden en in rechte
optreden.
Voor zover in dit Verdrag of in haar statuten niet anders is bepaald, valt elke Gemeenschappelijke Onderneming onder de voorschriften, welke van toepassing zijn op handels- en industriële ondernemingen; de statuten kunnen subsidiair verwijzen naar de nationale wetgevingen der lidstaten.
Onder voorbehoud van de krachtens dit Verdrag aan het Hof van Jus- titie van de Europese Unie verleende bevoegdheden worden de geschil- len, waarbij de Gemeenschappelijke Ondernemingen betrokken zijn, door de bevoegde nationale rechterlijke instanties beslecht.
Artikel 50
De statuten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen worden in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig de bijzondere bepalin- gen, welke daarin voor dat doel zijn opgenomen.
Deze wijzigingen kunnen echter eerst van kracht worden, nadat zij op voorstel van de Commissie door de Raad, die beslist overeenkomstig de bepalingen van artikel 47, zijn goedgekeurd.
Artikel 51
De Commissie zorgt voor de uitvoering van alle besluiten van de Raad betreffende de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemin- gen, totdat de organen belast met de werking van deze Ondernemingen tot stand zijn gebracht.
HOOFDSTUK VI VOORZIENING
Artikel 52
1. De voorziening van ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen geschiedt, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, volgens het beginsel van gelijke toegang tot de hulpbronnen en door middel van een gemeenschappelijk voorzieningsbeleid.
2. Te dien einde, en volgens de bepalingen van dit hoofdstuk:
a. is elke handelwijze, welke beoogt aan bepaalde gebruikers een bevoorrechte positie te verschaffen, verboden,
b. wordt een Agentschap opgericht, dat een optierecht heeft op ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen, voortgebracht op het grondge- bied van de lidstaten, alsmede het uitsluitend recht heeft om contracten te sluiten voor de levering van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijt- stoffen, herkomstig uit landen binnen of buiten de Gemeenschap.
Het Agentschap mag tussen de gebruikers niet discrimineren op grond van het gebruik dat zij van de gevraagde leveranties wensen te maken, tenzij dit gebruik ongeoorloofd is of indruist tegen de voorwaarden, welke de niet tot de Gemeenschap behorende leveranciers aan de betrok- ken leverantie hebben verbonden.
Afdeling I Het Agentschap
Artikel 53
Het Agentschap staat onder toezicht van de Commissie; deze geeft richtlijnen aan het Agentschap, heeft het recht van veto over zijn beslis- singen en benoemt zijn directeur-generaal, alsmede zijn adjunct- directeur-generaal.
Iedere stilzwijgende of uitdrukkelijke handeling door het Agentschap verricht in de uitoefening van zijn optierecht of van zijn uitsluitend recht om leveringscontracten te sluiten, kan door belanghebbenden aan de Commissie worden voorgelegd; de Commissie neemt binnen een maand een besluit.
Artikel 54
Het Agentschap bezit rechtspersoonlijkheid en financiële zelfstandig- heid. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de statuten van het Agentschap vast.
De statuten kunnen op dezelfde wijze worden herzien.
De statuten bepalen het kapitaal van het agentschap en de wijze waarop het ingebracht wordt. Het grootste deel van het kapitaal moet in ieder geval aan de Gemeenschap en de lidstaten toebehoren. De verde- ling van het kapitaal wordt in onderlinge overeenstemming door de lid- staten vastgesteld.
De statuten regelen de wijze waarop het commerciële beheer van het Agentschap wordt gevoerd. Zij kunnen ter bestrijding van de bedrijfs- kosten van het Agentschap in een heffing van transacties voorzien.
Artikel 55
De lidstaten moeten aan het Agentschap alle inlichtingen verstrekken of doen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn optierecht en zijn uitsluitend recht om leveringscontracten te sluiten.
Artikel 56
De lidstaten waarborgen de vrije uitoefening van de functies van het Agentschap op hun grondgebied.
Zij kunnen een orgaan of organen oprichten, die bevoegd zijn om de producenten en de gebruikers in de niet-Europese gebieden, welke onder hun rechtsmacht vallen, te vertegenwoordigen in de betrekkingen met het agentschap.
Afdeling II
Ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen herkomstig uit de Ge- meenschap
Artikel 57
1. Het optierecht van het Agentschap geldt:
a. voor de verkrijging van het gebruiks- en verbruiksrecht ten aanzien van materialen die krachtens de bepalingen van hoofdstuk 8 aan de Gemeenschap in eigendom toebehoren,
b. voor de verkrijging van het eigendomsrecht in alle andere geval- len.
2. Het Agentschap oefent zijn optierecht uit door het sluiten van con- tracten met de producenten van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijt- stoffen.
Behoudens de bepalingen van de artikelen 58, 62 en 63 is iedere pro- ducent gehouden de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen welke hij voortbrengt op het grondgebied van de lidstaten, aan het Agentschap aan te bieden, alvorens deze ertsen of stoffen worden gebruikt, overge- dragen of opgeslagen.
Artikel 58
Wanneer een producent verscheidene bewerkingen verricht vanaf de ertswinning tot en met de produktie van metaal, is hij slechts gehouden het produkt aan het Agentschap aan te bieden in het produktiestadium dat hij zelf kiest.
Hetzelfde geldt voor verschillende ondernemingen, waartussen bin- dingen bestaan, welke tijdig aan de Commissie zijn medegedeeld en met deze besproken zijn volgens de in de artikelen 43 en 44 bepaalde pro- cedure.
Artikel 59
Wanneer het Agentschap zijn optierecht niet uitoefent ten aanzien van de gehele produktie of een gedeelte daarvan:
a. kan de producent hetzij met eigen middelen, hetzij door middel van contracten voor loonveredeling, de ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen verwerken, onder voorbehoud dat hij het agentschap het produkt van deze verwerking aanbiedt,
b. wordt de producent bij besluit van de Commissie toestemming verleend om de beschikbare produktie buiten de Gemeenschap te verko- pen onder voorbehoud dat geen gunstiger voorwaarden worden bedon- gen dan bij het eerder gedane aanbod aan het agentschap. De uitvoer van bijzondere splijtstoffen kan echter slechts door het agentschap geschie- den overeenkomstig de bepalingen van artikel 62.
De Commissie mag haar toestemming niet verlenen, indien de ontvan- gers van deze leveranties niet alle waarborgen bieden dat de algemene belangen van de Gemeenschap zullen worden geëerbiedigd of indien de bepalingen en voorwaarden van deze contracten in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag.
Artikel 60
De eventuele gebruikers delen aan het Agentschap op gezette tijden hun behoeften aan materialen mede, onder opgave van de hoeveelheden, de natuurkundige en scheikundige aard, de plaatsen van herkomst, het gebruik, de leveringstermijnen en de prijzen, welke de bepalingen en voorwaarden zouden uitmaken van een leveringscontract, waarvan zij de afsluiting wensen.
Eveneens delen de producenten aan het Agentschap de aanbiedingen mede, welke zij kunnen doen, met alle specificaties die nodig zijn om hun produktieprogramma's te kunnen opstellen en met name de duur der contracten. Deze duur mag, zonder toestemming van de Commissie, niet langer zijn dan tien jaar.
Het Agentschap brengt alle eventuele gebruikers op de hoogte van de aanbiedingen en van de omvang der ontvangen aanvragen en nodigt hen uit binnen een bepaalde termijn bestellingen in te dienen.
Wanneer het Agentschap al deze bestellingen ontvangen heeft, deelt het mede, onder welke voorwaarden het aan deze kan voldoen.
Indien het Agentschap niet in staat is aan alle ontvangen bestellingen volledig te voldoen, verdeelt het de leveringen naar evenredigheid van de bij elk der aanbiedingen passende bestellingen, behoudens de bepa- lingen van de artikelen 68 en 69.
Een reglement van het Agentschap, dat de goedkeuring van de Com- missie behoeft, bepaalt de wijze waarop vraag en aanbod tegen elkaar worden afgewogen.
Artikel 61
Het Agentschap is verplicht aan alle bestellingen te voldoen, tenzij juridische of materiële bezwaren zich daartegen verzetten.
Het Agentschap kan, met inachtneming van de voorschriften van arti- kel 52, bij het sluiten van een contract de gebruikers verzoeken een pas- send voorschot te storten, hetzij als waarborg, hetzij ter verlichting van de eigen verplichtingen op lange termijn die het Agentschap voor het voldoen aan deze bestelling ten opzichte van de producenten op zich heeft genomen.
Artikel 62
1. Het Agentschap oefent zijn optierecht uit op de bijzondere splijt- stoffen welke op het grondgebied van de lidstaten worden voortgebracht:
a. hetzij om aan de aanvragen van de verbruikers in de Gemeenschap onder de in artikel 60 bepaalde voorwaarden te voldoen,
b. hetzij om deze stoffen zelf op te slaan,
c. hetzij om deze stoffen uit te voeren met toestemming van de Com- missie, die zich houdt aan de bepalingen van artikel 59, sub b, tweede alinea.
2. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk VII worden deze stoffen en de bij de produktie overgebleven kweekstoffen echter ter beschikking gelaten van de producent:
a. hetzij om opgeslagen te worden met machtiging van het Agent- schap,
b. hetzij om binnen de grenzen van zijn eigen behoeften te worden gebruikt,
c. hetzij om binnen de grenzen van hun behoeften ter beschikking te worden gesteld van ondernemingen binnen de Gemeenschap, welke met die producent, voor de uitvoering van een tijdig aan de Commissie medegedeeld programma, rechtstreekse bindingen hebben, welke noch ertoe strekken, noch ten gevolge hebben dat de produktie, de technische ontwikkeling of de investeringen worden beperkt, of wederrechtelijk een ongelijkheid tussen de gebruikers van de Gemeenschap wordt teweeg- gebracht.
3. De bepalingen van artikel 89, lid 1, sub a, zijn van toepassing op bijzondere splijtstoffen, welke op het grondgebied van de lidstaten zijn voortgebracht en waarop het Agentschap zijn optierecht niet heeft uitge- oefend.
Artikel 63
De ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, voortgebracht door de Gemeenschappelijke Ondernemingen, worden aan de gebruikers toe- gewezen volgens de regels, vastgesteld in de statuten of overeenkomsten welke voor deze Ondernemingen gelden.
Afdeling III
Ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen niet herkomstig uit de Gemeenschap
Artikel 64
Het Agentschap heeft, eventueel optredend in het kader van de tussen de Gemeenschap en een derde staat of een internationale organisatie gesloten akkoorden, het uitsluitend recht, behoudens de in dit Verdrag bepaalde uitzonderingen, akkoorden of overeenkomsten te sluiten, welke leveringen van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, herkoms- tig van buiten de Gemeenschap, als hoofddoel hebben.
Artikel 65
Artikel 60 is van toepassing op de aanvragen van de gebruikers en op de contracten tussen de gebruikers en het agentschap, betreffende de levering van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, herkomstig van buiten de Gemeenschap.
Het Agentschap kan echter bepalen, welke de geografische oorsprong van de te leveren goederen zal zijn, voor zover het daardoor aan de gebruiker ten minste even gunstige voorwaarden verzekert als die welke in de bestelling zijn neergelegd.
Artikel 66
Indien de Commissie op verzoek van de betrokken gebruikers vast- stelt, dat het Agentschap niet in staat is binnen een redelijke termijn het bestelde materiaal geheel of gedeeltelijk te leveren, of dit slechts kan doen tegen onredelijke prijzen, hebben de gebruikers het recht recht- streeks contracten te sluiten voor leveringen van buiten de Gemeen- schap, voor zover deze contracten wezenlijk beantwoorden aan de in hun bestelling tot uiting gebrachte behoeften.
Dit recht wordt verleend voor de duur van één jaar, welke kan wor- den verlengd ingeval de toestand die de verlening heeft gerechtvaardigd, blijft voortduren.
De gebruikers die van het in dit artikel bedoelde recht gebruik maken, zijn gehouden de voorgenomen rechtstreekse contracten aan de Commis- sie mede te delen. Deze kan zich binnen een maand tegen het afsluiten daarvan verzetten, indien zij in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag.
Afdeling IV Prijzen Artikel 67
Behoudens de in dit Verdrag bepaalde uitzonderingen, komen de prij- zen tot stand door afweging tegen elkaar van vraag en aanbod, volgens de bepalingen van artikel 60; hierop mogen de lidstaten geen inbreuk maken door middel van hun nationale regelingen.
Artikel 68
Prijsmanipulaties die ten doel hebben, in strijd met het beginsel van gelijke toegang dat uit dit hoofdstuk voortvloeit, aan bepaalde verbrui- kers een bevoorrechte positie te verschaffen, zijn verboden.
Indien het Agentschap dergelijke manipulaties vaststelt, meldt het deze aan de Commissie.
Indien de Commissie de vaststelling gegrond acht, kan zij voor de betwiste aanbiedingen de prijzen wederom op een peil brengen, dat met het beginsel van gelijke toegang strookt.
Artikel 69
De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Com- missie prijzen vaststellen.
Wanneer het Agentschap met toepassing van artikel 60 de voorwaar- den vaststelt, waaronder aan de bestellingen kan worden voldaan, kan het aan de gebruikers, die een bestelling hebben gedaan, een prijs- verevening voorstellen.
Afdeling V
Bepalingen betreffende het voorzieningsbeleid Artikel 70
De Commissie kan, binnen de in de begroting van de Gemeenschap bepaalde grenzen en onder door haar vast te stellen voorwaarden, finan- cieel bijdragen tot de opsporing van delfstoffen op het grondgebied van de xxxxxxxxx.Xx Commissie kan aan de lidstaten aanbevelingen doen met het oog op de ontwikkeling van de opsporing van delfstoffen en van de mijnbouw.
De lidstaten zijn gehouden jaarlijks aan de Commissie een rapport toe te zenden over de ontwikkeling van de opsporing en winning van delf- stoffen, over de vermoedelijke reserves en over de op hun grondgebied verrichte of voorgenomen investeringen in de mijnbouw. Deze rapporten worden aan de Raad voorgelegd met het advies van de Commissie, met name betreffende het gevolg, dat de lidstaten hebben gegeven aan de krachtens de voorgaande alinea gedane aanbevelingen.
Indien de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op verzoek van de Commissie vaststelt, dat ondanks op lange termijn eco- nomisch verantwoord schijnende delvingsmogelijkheden, de opsporings- maatregelen en de toeneming van de mijnontginning aanmerkelijk on- voldoende blijven, wordt de betrokken lidstaat, zolang hij geen verbetering in deze toestand brengt, geacht af te zien van het recht van gelijke toegang tot de andere hulpbronnen binnen de Gemeenschap zowel voor hemzelf als voor zijn onderdanen.
Artikel 71
De Commissie doet aan de lidstaten alle dienstige aanbevelingen over de belasting- of mijnbouwregelingen.
Artikel 72
Het Agentschap kan uit de binnen en buiten de Gemeenschap beschik- bare hoeveelheden de nodige handelsvoorraden aanleggen om de voor- ziening of de lopende leveringen van de Gemeenschap te vergemakke- lijken.
De Commissie kan eventueel tot het aanleggen van veiligheids- voorraden besluiten. De wijze van financiering van deze voorraden wordt op voorstel van de Commissie door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goedgekeurd.
Afdeling VI Bijzondere bepalingen Artikel 73
Indien een akkoord of overeenkomst tussen een lidstaat, een persoon of een onderneming enerzijds, en een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat anderzijds, tevens leve- ring inhoudt van produkten, welke onder de bevoegdheid van het Agent- schap vallen, is, wat de levering van deze produkten betreft, vooraf- gaande instemming van de Commissie nodig voor het sluiten of het verlengen van dat akkoord of die overeenkomst.
Artikel 74
De Commissie kan de overdracht, de invoer of de uitvoer van kleine hoeveelheden ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, zoals die gewoonlijk worden gebruikt voor het onderzoek, vrijstellen van de toe- passing der bepalingen van dit hoofdstuk.
Van iedere overdracht, invoer of uitvoer, welke geschiedt krachtens deze bepaling, moet aan het Agentschap kennis worden gegeven.
Artikel 75
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de ver- bintenissen tot het behandelen, bewerken of verwerken van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen:
a. aangegaan tussen verschillende personen of ondernemingen, indien de behandelde, bewerkte of verwerkte materialen moeten terugkeren naar de oorspronkelijke persoon of onderneming,
b. aangegaan tussen een persoon of onderneming en een internatio- nale organisatie of een onderdaan van een derde staat, indien de materi- alen worden behandeld, bewerkt of verwerkt buiten de Gemeenschap en terugkeren naar de oorspronkelijke persoon of onderneming,
c. aangegaan tussen een persoon of onderneming en een internatio- nale organisatie of een onderdaan van een derde staat, wanneer de mate- rialen worden behandeld, bewerkt of verwerkt binnen de Gemeenschap en terugkeren, hetzij naar de oorspronkelijke organisatie of onderdaan, hetzij naar een andere door deze organisatie of onderdaan aangewezen geadresseerde eveneens buiten de Gemeenschap.
De betrokken personen of ondernemingen moeten echter aan het Agentschap kennis geven van het bestaan van dergelijke verbintenissen en, zodra de contracten zijn ondertekend, van de hoeveelheden materi- aal welke daarmede gemoeid zijn. De Commissie kan zich verzetten tegen de onder bvermelde verbintenissen, indien zij meent dat de bewer- king of verwerking niet doeltreffend, veilig en zonder verlies aan mate- rialen ten nadele van de Gemeenschap kan geschieden.
De materialen, waarvoor deze verbintenissen zijn aangegaan, worden op het grondgebied van de lidstaten aan de in hoofdstuk VII bepaalde controlemaatregelen onderworpen. De bepalingen van hoofdstuk VIII zijn echter niet van toepassing op de bijzondere splijtstoffen waar- voor de onder cbedoelde verbintenissen zijn aangegaan.
Artikel 76
De bepalingen van dit hoofdstuk kunnen, met name ingeval door onvoorziene omstandigheden een toestand van algemene schaarste zou ontstaan, door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewij- zigd op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement; het initiatief daartoe kan van een lidstaat of van de Commis- sie uitgaan. De Commissie is gehouden ieder verzoek van een lidstaat in behandeling te nemen.
Na verloop van zeven jaar na 1 januari 1958 kan de Raad deze bepa- lingen in hun geheel bevestigen. Bij gebreke van bevestiging worden nieuwe bepalingen met betrekking tot het onderwerp van dit hoofdstuk vastgesteld overeenkomstig de procedure, omschreven in de voorgaande alinea.
HOOFDSTUK VII VEILIGHEIDSCONTROLE
Artikel 77
Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk moet de Commissie zich ervan vergewissen of op het grondgebied van de lidstaten:
a. de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor de gebruikers verklaard hebben ze te bestemmen,
b. de bepalingen met betrekking tot de voorziening en elke bijzondere verbintenis betreffende controle, die de Gemeenschap heeft aangegaan in een akkoord met een derde staat of een internationale organisatie, wor- den nageleefd.
Artikel 78
Ieder die een installatie voor de produktie, de afscheiding of enige aanwending van grondstoffen of bijzondere splijtstoffen of voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen opricht of in gebruik heeft, is gehouden aan de Commissie de fundamentele technische kenmerken van die installatie mede te delen, voor zover de kennis daarvan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in artikel 77 omschreven doelstellin- gen.
De Commissie moet de werkwijzen voor de regeneratie der bestraalde stoffen goedkeuren, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlij- king van de in artikel 77 omschreven doelstellingen.
Artikel 79
De Commissie verlangt het bijhouden en overleggen van werkstaten, om de rekening en verantwoording der gebruikte of geproduceerde ert- sen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen mogelijk te maken. Het- zelfde geldt voor de vervoerde grondstoffen en bijzondere splijtstoffen. Degenen die aan de controle onderworpen zijn, geven aan de autori- teiten van de betrokken lidstaat kennis van de mededelingen welke zij, krachtens artikel 78 en de eerste alinea van dit artikel, aan de Commis-
sie doen toekomen.
De aard en de strekking van de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde verplichtingen worden omschreven in een door de Commissie op te maken en door de Raad goed te keuren verordening.
Artikel 80
De Commissie kan verlangen, dat elk overschot aan bijzondere splijt- stoffen, die als bijprodukt teruggewonnen of verkregen zijn en niet daad- werkelijk gebruikt worden of voor het doel gereed zijn, bij het Agent- schap worden opgeslagen dan wel in andere bewaarplaatsen, die door de Commissie worden of kunnen worden gecontroleerd.
De bijzondere splijtstoffen, die aldus zijn opgeslagen, moeten op ver- zoek van belanghebbenden onverwijld aan deze worden teruggegeven.
Artikel 81
De Commissie kan inspecteurs zenden naar het grondgebied van de lidstaten. De Commissie raadpleegt iedere betrokken lidstaat, voordat zij de eerste opdracht aan een inspecteur verleent op het grondgebied van die staat; deze raadpleging geldt voor alle latere opdrachten aan die inspecteur.
De inspecteurs hebben, op vertoon van een document waaruit hun hoedanigheid blijkt, te allen tijde toegang tot alle plaatsen, alle gegevens en alle personen, die zich uit hoofde van hun beroep bezighouden met krachtens dit hoofdstuk aan controle onderworpen materialen, uitrustin- gen of installaties, voor zover dit noodzakelijk is om de ertsen, grond- stoffen en bijzondere splijtstoffen te controleren en er zich van te verge- wissen, of de bepalingen van artikel 77 worden nageleefd. Indien de betrokken staat zulks verzoekt, worden de door de Commissie aangewe- zen inspecteurs vergezeld van vertegenwoordigers van de autoriteiten van deze staat, op voorwaarde dat de inspecteurs daardoor niet worden opgehouden of op andere wijze in de uitoefening van hun functie wor- den gehinderd.
Bij verzet tegen de uitoefening van controle dient de Commissie aan de president van het Hof van Justitie van de Europese Unie een bevel- schrift te vragen, ten einde met dwangmiddelen de uitvoering van de controle te verzekeren. De president van het Hof van Justitie van de Europese Unie beslist hierover binnen drie dagen.
Indien uitstel gevaar oplevert, kan de Commissie zelf een schriftelijk controlebevel afgeven in de vorm van een besluit. Dit bevel moet onver- wijld ter goedkeuring achteraf aan de president van het Hof van Justi- tie van de Europese Unie worden voorgelegd.
Na afgifte van het bevelschrift of van het besluit dragen de instanties van de betrokken staat er zorg voor dat de inspecteurs toegang krijgen tot de in het bevelschrift of het besluit bepaalde plaatsen.
Artikel 82
De inspecteurs worden door de Commissie in dienst genomen.
Zij zijn verplicht zich de in artikel 79 bedoelde rekening en verant- woording te doen voorleggen en deze na te zien. Zij brengen aan de Commissie van elke schending verslag uit.
De Commissie kan een richtlijn vaststellen waarbij zij de betrokken lidstaat gelast, binnen een door haar te stellen termijn alle maatregelen te nemen, die noodzakelijk zijn om een einde te maken aan de vastge- stelde schending; zij stelt de Raad daarvan op de hoogte.
Indien de lidstaat zich binnen de gestelde termijn niet aan deze richt- lijn van de Commissie onderwerpt, kan de Commissie of elke betrokken lidstaat, in afwijking van de artikelen 258 en 259 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de zaak onmiddellijk aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Artikel 83
1. Ingeval personen of ondernemingen inbreuk maken op de verplich- tingen welke hun door dit hoofdstuk worden opgelegd, kan de Commis- sie sancties tegen hen uitspreken.
Deze sancties zijn, naar hun gewicht gerangschikt, de volgende:
a. de waarschuwing,
b. het intrekken van bijzondere voordelen, zoals financiële bijstand of technische hulp,
c. het stellen van de onderneming, voor een tijdsduur van ten hoog- ste vier maanden, onder het beheer van een persoon of groep van per- sonen, daartoe aangewezen in onderlinge overeenstemming tussen de Commissie en de staat waaronder de onderneming ressorteert,
d. het geheel of gedeeltelijk intrekken van grondstoffen of van bijzon- dere splijtstoffen.
2. De besluiten van de Commissie houdende verplichting tot levering welke zijn vastgesteld ter uitvoering van het voorgaande lid, vormen een executoriale titel. Zij kunnen op het grondgebied van de lidstaten ten uit- voer worden gelegd, onder de in artikel 164 vastgestelde voorwaarden. In afwijking van de bepalingen van artikel 157 heeft het beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen de besluiten van de Commissie waarbij sancties worden opgelegd als bepaald in het voor- gaande lid, schorsende werking. Het Hof van Justitie van de Europese Unie kan echter, op verzoek van de Commissie of van elke betrokken
lidstaat, de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het besluit bevelen.
De bescherming der geschade belangen moet door een passende rechtsprocedure worden gewaarborgd.
3. De Commissie kan de lidstaten alle aanbevelingen doen met be- trekking tot de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, welke ten doel hebben de naleving op hun grondgebied van de uit dit hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.
4. De lidstaten zijn gehouden ervoor te zorgen, dat de sancties ten uit- voer worden gelegd en, in voorkomende gevallen, dat schade, veroor- zaakt door de inbreuken, wordt hersteld door hen die zich aan deze inbreuken hebben schuldig gemaakt.
Artikel 84
Bij de uitoefening van de controle wordt niet gediscrimineerd op grond van de bestemming welke is gegeven aan de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen.
Het gebied waarover de controle zich uitstrekt, en de wijze waarop deze wordt uitgeoefend, alsmede de bevoegdheden van de controle- organen, zijn beperkt tot de verwezenlijking van de in dit hoofdstuk omschreven doelstellingen.
De controle mag zich niet uitstrekken tot materialen bestemd voor defensiedoeleinden, welke voor die doeleinden in bijzondere bewerking zijn of welke na die bewerking, krachtens een operatieplan, in een mili- taire inrichting worden geplaatst of opgeslagen.
Artikel 85
Indien nieuwe omstandigheden zulks noodzakelijk zouden maken, kan de in dit hoofdstuk bepaalde wijze van uitoefening van de controle door de Raad met eenparigheid van stemmen worden aangepast op voor- stel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement; het initiatief daartoe kan van een lidstaat of van de Commissie uitgaan. De Commissie is gehouden elk verzoek van een lidstaat in behandeling te nemen.
HOOFDSTUK VIII
REGELING VAN HET EIGENDOMSRECHT
Artikel 86
De bijzondere splijtstoffen zijn eigendom van de Gemeenschap.
Het eigendomsrecht van de Gemeenschap strekt zich uit tot alle bij- zondere splijtstoffen die zijn voortgebracht of ingevoerd door een lid- staat, een persoon of een onderneming, en die onderworpen zijn aan de veiligheidscontrole bepaald in hoofdstuk VII.
Artikel 87
De lidstaten, personen of ondernemingen hebben op de op regelma- tige wijze in hun bezit gekomen bijzondere splijtstoffen het meest uitge- breide recht tot gebruik en verbruik, onder voorbehoud van de verplich- tingen welke voor hen voortvloeien uit de bepalingen van dit Verdrag, met name wat de veiligheidscontrole, het aan het agentschap toegekende optierecht en de gezondheidsbescherming betreft.
Artikel 88
Het Agentschap houdt namens de Gemeenschap een bijzondere administratie bij, genaamd ‘‘Financiële administratie van de bijzondere splijtstoffen''.
Artikel 89
1. In de Financiële administratie van de bijzondere splijtstoffen
a. wordt in het credit van de Gemeenschap en in het debet van de begunstigde lidstaat, persoon of onderneming, de waarde geboekt van de bijzondere splijtstoffen die ter beschikking zijn gelaten of gesteld van die staat, van die persoon of van die onderneming;
b. wordt in het debet van de Gemeenschap en in het credit van de leverende lidstaat, persoon of onderneming, de waarde geboekt van de door die staat, persoon of onderneming voortgebrachte of ingevoerde bijzondere splijtstoffen die eigendom van de Gemeenschap worden. Een soortgelijke boeking wordt verricht wanneer een lidstaat, een persoon of een onderneming aan de Gemeenschap bijzondere splijtstoffen terug- geeft die voorheen ter beschikking van die staat, persoon of onderne- ming waren gelaten of gesteld.
2. De veranderingen, die zich in de waarde van de hoeveelheden bij- zondere splijtstoffen voordoen, worden in de administratie op zodanige wijze weergegeven, dat deze geen aanleiding kunnen geven tot enigerlei verlies of winst voor de Gemeenschap. Eventuele winsten of verliezen komen ten bate of ten laste van de houders.
3. De uit de hierboven vermelde verrichtingen voortvloeiende saldi zijn op verzoek van de crediteur onmiddellijk opeisbaar.
4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het Agentschap als een onderneming beschouwd wat betreft de verrichtingen voor eigen reke- ning.
Artikel 90
Indien nieuwe omstandigheden zulks noodzakelijk zouden maken, kunnen de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende het eigendomsrecht van de Gemeenschap door de Raad met eenparigheid van stemmen wor- den aangepast op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement; het initiatief daartoe kan van een lidstaat of van de Commissie uitgaan. De Commissie is gehouden elk verzoek van een lid- staat in behandeling te nemen.
Artikel 91
Het eigendomsrecht, dat van toepassing is op alle voorwerpen, mate- rialen en goederen die krachtens dit hoofdstuk niet in eigendom toebe- horen aan de Gemeenschap, wordt geregeld door de wetgeving van elke lidstaat.
HOOFDSTUK IX
DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT OP HET GEBIED VAN DE KERNENERGIE
Artikel 92
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de goederen en produkten, die voorkomen op de lijsten die als bijlage IV aan dit Ver- drag zijn gehecht.
Deze lijsten kunnen op initiatief van de Commissie of van een lidstaat door de Raad op voorstel van de Commissie worden gewijzigd.
Artikel 93
De lidstaten verbieden onderling alle douanerechten op de in- en uit- voer, of heffingen van gelijke werking en elke kwantitatieve beperking van de in- en uitvoer:
a. voor de op de lijsten A1 en A2 voorkomende produkten,
b. voor de op lijst B voorkomende produkten, voor zover hiervoor een gemeenschappelijk douanetarief geldt en deze produkten worden begeleid door een door de Commissie afgegeven certificaat, waaruit blijkt dat zij bestemd zijn voor doeleinden op het gebied van de kerne- nergie.
De niet-Europese grondgebieden, welke vallen onder de rechtsmacht van een lidstaat, kunnen echter in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking met een uitsluitend fiscaal karakter blijven heffen. De hoogte en de wijze van heffing dezer rechten en heffingen mogen geen discriminatie teweegbrengen tussen deze staat en de overige lidstaten.
Artikel 94
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 95
Artikel 96
De lidstaten schaffen elke op de nationaliteit gegronde beperking van de toegang tot gekwalificeerde arbeid op het gebied van de kernenergie af ten aanzien van hen die de nationaliteit van een van de lidstaten bezit- ten, behoudens de beperkingen welke voortvloeien uit de fundamentele eisen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid.
Na raadpleging van het Europees Parlement kan de Raad met gekwa- lificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint, de richtlijnen betreffende de wijze van toepassing van dit artikel vaststel- len.
Artikel 97
Geen enkele op de nationaliteit gegronde beperking kan worden aan- gevoerd tegen natuurlijke personen of rechtspersonen, naar publiek- of privaatrecht, die onder de rechtsmacht van een lidstaat vallen,wanneer zij aan de bouw van installaties van wetenschappelijke of industriële aard op het gebied van de kernenergie binnen de Gemeenschap wensen deel te nemen.
Artikel 98
De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om het afsluiten van verzekeringscontracten ter dekking van de atoomrisico's te vergemakke- lijken.
De Raad stelt, na raadpleging van het Europees Parlement, met ge- kwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint, de richtlijnen vast betreffende de wijze van toepassing van dit artikel.
Artikel 99
De Commissie kan ter vergemakkelijking van het kapitaalverkeer, bestemd voor de financiering van de takken van industrie, vermeld in de lijst die als bijlage II aan dit Verdrag is gehecht, alle nodige aanbevelin- gen doen.
Vervallen.
Artikel 100
HOOFDSTUK X BETREKKINGEN MET DERDEN
Artikel 101
Binnen de grenzen van haar bevoegdheid kan de Gemeenschap ver- plichtingen aangaan door het sluiten van akkoorden of overeenkomsten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat.
Met het oog op deze akkoorden of overeenkomsten worden door de Commissie onderhandelingen gevoerd volgens richtlijnen van de Raad; zij worden gesloten door de Commissie met goedkeuring van de Raad, welke daartoe met een gekwalificeerde meerderheid besluit.
Het onderhandelen over en het sluiten van akkoorden of overeenkom- sten welke zonder tussenkomst van de Raad en binnen de grenzen van de betreffende begroting kunnen worden uitgevoerd, geschiedt evenwel door de Commissie, die verplicht is de Raad daarvan op de hoogte te houden.
Artikel 102
De akkoorden of overeenkomsten gesloten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, waarbij behalve de Gemeenschap een of meer lidstaten partij zijn, kunnen eerst in werking treden, nadat alle betrokken lidstaten aan de Commissie heb- ben medegedeeld, dat deze akkoorden of overeenkomsten volgens de bepalingen van hun onderscheidene nationale wetgevingen van toepas- sing zijn geworden.
Artikel 103
De lidstaten zijn gehouden aan de Commissie mededeling te doen van hun ontwerp-akkoorden of ontwerp-overeenkomsten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, voor zover deze akkoorden of overeenkomsten verband houden met de wer- kingssfeer van dit Verdrag.
Wanneer een ontwerp-akkoord of ontwerp-overeenkomst bepalingen bevat welke een beletsel vormen voor de toepassing van dit Verdrag, richt de Commissie haar opmerkingen tot de betrokken staat binnen een termijn van een maand na de ontvangst van de mededeling welke haar is gedaan.
Deze staat kan het ontworpen akkoord of de ontworpen overeenkomst niet sluiten dan na de bezwaren van de Commissie te hebben opgeheven of zich te hebben geschikt naar de uitspraak die het Hof van Justitie van de Europese Unie op zijn verzoek onverwijld heeft gedaan ten aan- zien van de verenigbaarheid der ontworpen clausules met de bepalingen van dit Verdrag. Het verzoek kan bij het Hof van Justitie van de Euro- pese Unie worden ingediend op ieder tijdstip nadat de staat de opmer- kingen van de Commissie heeft ontvangen.
Artikel 104
Geen persoon of onderneming die na 1 januari 1958 of, voor de toe- tredende staten, na de datum van hun toetreding, akkoorden of overeen- komsten met een derde staat, een internationale organisatie of een onder- daan van een derde staat sluit of verlengt, kan zich op deze akkoorden of overeenkomsten beroepen ten einde zich te onttrekken aan de hun door dit Verdrag opgelegde verplichtingen.
Iedere lidstaat neemt alle maatregelen welke hij noodzakelijk oordeelt om aan de Commissie, op haar verzoek, mededeling te doen van alle inlichtingen betreffende de akkoorden of overeenkomsten die na de in de voorgaande alinea bedoelde data en binnen de werkingssfeer van dit Verdrag door enige persoon of onderneming zijn gesloten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat. De Commissie kan deze mededeling uitsluitend verlangen om na te gaan of deze akkoorden of overeenkomsten geen clausules bevatten welke een beletsel vormen voor de toepassing van dit Verdrag.
Op verzoek van de Commissie spreekt het Hof van Justitie van de Europese Unie zich uit over de verenigbaarheid van deze akkoorden of overeenkomsten met de bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 105
De bepalingen van dit Verdrag kunnen niet worden ingeroepen tegen de uitvoering van akkoorden of overeenkomsten die een lidstaat, een persoon of een onderneming vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding, van dit Verdrag heeft gesloten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, indien van deze akkoorden of overeenkomsten uiterlijk dertig dagen na de genoemde data aan de Commissie mededeling is gedaan.
Nochtans kunnen akkoorden of overeenkomsten die een persoon of een onderneming tussen 25 maart 1957 en 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, tussen de ondertekening van de Toetredingsakte en de datum van hun toetreding, heeft gesloten met een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, niet wor- den ingeroepen tegen dit Verdrag, indien naar het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat op verzoek van de Commissie uitspraak doet, de bedoeling zich aan de bepalingen van dit Verdrag te onttrekken voor een van beide partijen een der doorslaggevende beweeg- redenen tot het aangaan van het akkoord of de overeenkomst is geweest.
Artikel 106
De lidstaten die vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding, met derde staten akkoorden hebben gesloten betreffende de samenwerking op het gebied van de kernenergie, zijn gehouden te zamen met de Commissie de noodzakelijke onderhan- delingen te voeren met deze derde staten, ten einde de rechten en ver- plichtingen welke uit deze akkoorden voortvloeien, voor zover zulks mogelijk is te doen overnemen door de Gemeenschap.
Ieder nieuw akkoord dat uit deze onderhandelingen voortvloeit be- hoeft de toestemming van de lidstaat of lidstaten welke de boven- bedoelde akkoorden hebben ondertekend, alsook de goedkeuring van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
TITEL III
INSTITUTIONELE EN FINANCIËLE BEPALINGEN HOOFDSTUK I
TOEPASSING VAN EEN AANTAL BEPALINGEN VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE EN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE
Artikel 106 bis
1. Artikel 7, de artikelen 13 tot en met 19, artikel 48, leden 2 tot en met 5, en de artikelen 49 en 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 15, de artikelen 223 tot en met 236, de arti- kelen 237 tot en met 244, artikel 245, de artikelen 246 tot en met 270, de artikelen 272, 273 en 274, de artikelen 277 tot en met 281, de arti- kelen 285 tot en met 304, de artikelen 310 tot en met 320, de artike- len 322 tot en met 325 en de artikelen 336, 342 en 344 van het Ver- drag betreffende de werking van de Europese Unie, alsmede het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, zijn van toepassing op dit Verdrag.
2. In het kader van het onderhavige Verdrag moeten de verwij- zingen naar de Unie, naar het ‘‘Verdrag betreffende de Europese Unie’’, naar het ‘‘Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie’’ of naar de ‘‘Verdragen’’ in de bepalingen die in lid 1 genoemd worden of die opgenomen zijn in de protocollen gehecht aan die Ver- dragen of aan het onderhavige Verdrag, gelezen worden als verwij- zingen naar de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en naar het onderhavige Verdrag.
3. De bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laten de bepalingen van het onderhavige Verdrag onverlet.
HOOFDSTUK II
DE INSTELLINGEN VAN DE GEMEENSCHAP
Afdeling I
Het Europees Parlement Artikel 107
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 107 A
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 107 B
Artikel 107 C
Artikel 107 D
Artikel 108
Artikel 109
Artikel 110
Artikel 111
Artikel 112
Artikel 113
Artikel 114
Afdeling II De Raad Artikel 115
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 116
Artikel 117
Artikel 118
Artikel 119
Artikel 120
Artikel 121
Artikel 122
Artikel 123
Afdeling III De Commissie Artikel 124
Artikel 125
Artikel 126
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 127
Artikel 128
Artikel 129
Artikel 130
Artikel 131
Artikel 132
Artikel 133
Artikel 134
1. Bij de Commissie wordt een Wetenschappelijk en Technisch Co- mité van raadgevende aard ingesteld.
Het comité moet worden geraadpleegd in de door dit Verdrag be- paalde gevallen. Het kan worden geraadpleegd in alle gevallen waarin de Commissie dit gewenst acht.
2. Het Comité bestaat uit eenenveertig leden, benoemd door de Raad na raadpleging van de Commissie.
De leden van het comité worden in hun persoonlijke hoedanigheid benoemd voor de tijd van vijf jaar. Zij zijn herbenoembaar. Zij mogen niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat.
Het Wetenschappelijk en Technisch Comité wijst ieder jaar uit zijn leden zijn voorzitter en zijn bureau aan.
Artikel 135
De Commissie kan een ieder raadplegen en alle studiecomités instel- len noodzakelijk voor de vervulling van haar taak.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Afdeling IV
Het Hof van Justitie van de Europese Unie
Artikel 136
Artikel 137
Artikel 138
Artikel 139
Artikel 140
Artikel 140 A
Artikel 140 B
Artikel 141
Artikel 142
Artikel 143
Artikel 144
Het Hof van Justitie van de Europese Unie oefent volledige rechts- macht uit ten aanzien van:
a. het beroep, ingesteld op grond van artikel 12, om passende voor- waarden te doen vaststellen voor de verlening van licenties en sub- licenties door de Commissie,
b. het beroep, ingesteld door personen of ondernemingen tegen de sancties die hun zijn opgelegd door de Commissie op grond van artikel 83.
Artikel 145
Indien de Commissie meent dat een persoon of een onderneming zich schuldig heeft gemaakt aan een schending van dit Verdrag op welke schending de bepalingen van artikel 83 niet van toepassing zijn, verzoekt zij de lidstaat waaronder die persoon of die onderneming ressorteert, ter zake van deze schending maatregelen te nemen op grond van zijn natio- nale wetgeving.
Indien de betrokken staat op dit verzoek, binnen de door de Commis- sie gestelde termijn, geen maatregelen neemt, kan de Commissie zich tot het Hof van Justitie van de Europese Unie wenden ten einde de aan de betrokken persoon of onderneming verweten schending te doen vast- stellen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 146
Artikel 147
Artikel 148
Artikel 149
Artikel 150
Artikel 151
Artikel 152
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 153
Artikel 154
Artikel 155
Artikel 156
Artikel 157
Voor zover in dit Verdrag niet anders wordt bepaald, heeft een bij het Hof van Justitie van de Europese Unie ingesteld beroep geen schor- sende werking. Het Hof van Justitie van de Europese Unie kan ech- ter, indien het van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de uitvoering van de bestreden handeling gelasten.
Artikel 158
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 159
Artikel 160
Afdeling V De Rekenkamer Artikel 160 A
Artikel 000 X
Xxxxxxxxx.
Artikel 160 C
HOOFDSTUK III
BEPALINGEN WELKE VERSCHEIDENE INSTELLINGEN GEMEEN HEBBEN
Artikel 161
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 162
Artikel 163
Artikel 164
De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op wiens grondgebied zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere con- trole dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die door de regering van elke lidstaat daar- toe wordt aangewezen. Van die aanwijzing geeft zij kennis aan de Com- missie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Arbitrage- Commissie ingesteld krachtens artikel 18.Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoer- legging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich recht- streeks te wenden tot de bevoegde instantie.
De tenuitvoerlegging kan niet worden geschorst dan krachtens een beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Evenwel behoort het toezicht op de regelmatigheid van de wijze van tenuitvoer- legging tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.
HOOFDSTUK IV
HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ
Artikel 165
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 166
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 167
Artikel 168
Artikel 169
Artikel 170
TITEL IV
BIJZONDERE FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 171
1. Alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap, behalve die van het agentschap en van de Gemeenschappelijke Ondernemingen, moeten voor elk begrotingsjaar worden geraamd; zij moeten worden opgenomen hetzij in de huishoudelijke begroting hetzij in de begroting voor onderzoek en investeringen.
De ontvangsten en uitgaven van elke begroting moeten in evenwicht zijn.
2. De ontvangsten en uitgaven van het agentschap, dat volgens com- merciële beginselen zal werken, zullen op een afzonderlijke staat wor- den begroot.
De voorwaarden betreffende de raming, de uitvoering en de controle op deze ontvangsten en uitgaven worden, met inachtneming van de sta- tuten van het agentschap, geregeld in een ter uitvoering van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast- gesteld financieel reglement.
3. De op ieder dienstjaar betrekking hebbende ramingen van ontvang- sten en uitgaven alsmede de verlies- en winstrekeningen en de balansen der Gemeenschappelijke Ondernemingen worden medegedeeld aan de Commissie, de Raad en het Europees Parlement, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in de statuten van deze ondernemingen.
Artikel 172
Leden 1, 2 en 3 zijn vervallen.
4. De leningen ter financiering van het onderzoek of van de investe- ringen worden aangegaan onder de voorwaarden, die de Raad vaststelt overeenkomstig artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Gemeenschap kan leningen opnemen op de kapitaalmarkt van een lidstaat in het kader van de wettelijke bepalingen, die aldaar gelden voor binnenlandse leningen; bij ontbreken van derge- lijke bepalingen in een lidstaat kan zulks slechts plaatsvinden nadat deze staat en de Commissie onderling overleg hebben gepleegd en tot over- eenstemming zijn gekomen omtrent de voorgenomen lening.
De toestemming van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat mag alleen worden geweigerd indien ernstige storingen op de kapitaalmarkt van deze staat zijn te vrezen.
Vervallen. Vervallen.
Artikel 173
Artikel 173 A
Artikel 174
1. De uitgaven voorkomende op de huishoudelijke begroting omvat- ten met name:
a. de administratiekosten,
b. de uitgaven die betrekking hebben op de veiligheidscontrole en de gezondheidsbescherming.
2. De uitgaven voorkomende op de begroting voor onderzoek en investeringen omvatten met name:
a. de uitgaven die betrekking hebben op de uitvoering van het onderzoekprogramma van de Gemeenschap,
b. de eventuele deelneming in het kapitaal en in de investerings- uitgaven van het agentschap,
c. de uitgaven die betrekking hebben op de uitrusting van onder- wijsinrichtingen,
d. de eventuele deelneming aan de Gemeenschappelijke Ondernemin- gen en aan bepaalde gemeenschappelijke werkzaamheden.
Artikel 175
Vervallen.
Artikel 176
1. De toewijzingen ten behoeve van uitgaven voor onderzoek en investeringen omvatten, binnen de grenzen van de programma's of van betalingsbesluiten die op grond van dit Verdrag eenstemmigheid van de Raad vereisen:
a. vastleggingskredieten ter dekking van een op zich zelf staand deel, dat een samenhangend geheel vormt,
b. betalingskredieten die de hoogste grens vormen der uitgaven welke jaarlijks ter dekking van vastgelegde verplichtingen aangegaan krachtens sub akunnen worden geboekt.
2. Het vervalboek van de vastgelegde verplichtingen en de betalingen wordt als bijlage opgenomen bij de overeenkomstige ontwerp-begroting, voorgesteld door de Commissie.
3. De kredieten ter dekking van de uitgaven voor onderzoek en inves- teringen worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en voor zover nodig onder- verdeeld overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 322 van het Ver- drag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde reglement.
4. De beschikbare betalingskredieten worden naar het volgende dienst- jaar overgedragen bij besluit van de Commissie voor zover door de Raad niet anders wordt besloten.
Artikel 177
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 178
Artikel 179
Artikel 179 bis
Artikel 180
Artikel 180 bis
Artikel 180 ter
Vervallen.
Artikel 181
Artikel 182
1. De Commissie kan, onder voorbehoud dat zij daarvan de bevoegde instanties der betrokken staten in kennis stelt, de saldi, welke zij in de valuta van een der lidstaten in haar bezit heeft, overmaken in de valuta van een andere lidstaat, voor zover zij gebruikt moeten worden voor de doeleinden die in dit Verdrag zijn aangewezen. De Commissie vermijdt dergelijke overmakingen zoveel mogelijk, indien zij saldi beschikbaar heeft of beschikbaar kan maken in de valuta waaraan zij behoefte heeft.
2. De Commissie onderhoudt de betrekkingen met elke lidstaat door tussenkomst van de door deze aangewezen autoriteit. Voor de uitvoering van financiële verrichtingen heeft zij toegang tot de centrale bank van de betrokken lidstaat of tot een andere door deze staat gemachtigde finan- ciële instelling.
3. Wat de uitgaven betreft, welke door de Gemeenschap moeten wor- den verricht in de valuta van derde landen, legt de Commissie, voordat de begrotingen definitief zijn vastgesteld, aan de Raad het indicatieve programma van ontvangsten en uitgaven voor welke in de verschillende valuta's moeten worden gedaan.
Dit programma wordt door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goedgekeurd. Het kan in de loop van het begrotingsjaar volgens dezelfde procedure worden gewijzigd.
4. De overdracht aan de Commissie van de deviezen van derde lan- den, noodzakelijk voor het verrichten van de uitgaven voorkomende in het programma bedoeld in lid 3, moet door de lidstaten geschieden vol- gens de in artikel 172 vastgestelde verdeelsleutel. De overdracht aan de lidstaten van door de Commissie geïnde deviezen van derde landen geschiedt volgens dezelfde verdeelsleutel.
5. De Commissie kan vrij beschikken over de deviezen van derde lan- den, afkomstig van leningen die zij in die landen heeft aangegaan.
6. De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie de in de voorgaande leden bepaalde deviezenregeling geheel of gedeeltelijk op het agentschap en op de Gemeenschappelijke Onder- nemingen van toepassing verklaren en eventueel aan de behoeften van hun werkzaamheid aanpassen.
Artikel 183
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 183 A
TITEL V ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 184
De Gemeenschap bezit rechtspersoonlijkheid.
Artikel 185
In elk der lidstaten heeft de Gemeenschap de ruimste handelings- bevoegdheid welke door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. Te dien einde wordt zij door de Commissie vertegenwoordigd.
Artikel 186
Vervallen.
Artikel 187
Voor de vervulling van de haar opgedragen taken kan de Commissie, binnen de grenzen en onder de voorwaarden door de Raad overeenkom- stig de bepalingen van dit Verdrag vastgesteld, alle gegevens verzame- len en alle noodzakelijke verificaties verrichten.
Artikel 188
De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wordt be- heerst door de wet welke op het betrokken contract van toepassing is.
Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Gemeenschap overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lid- staten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is ver- oorzaakt.
De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden jegens de Ge- meenschap wordt geregeld bij de bepalingen welke hun statuut of de op hen toepasselijke regeling vaststellen.
Artikel 189
De zetel van de instellingen der Gemeenschap wordt in onderlinge overeenstemming door de regeringen der lidstaten vastgesteld.
Vervallen.
Artikel 190
Artikel 191
De Gemeenschap geniet op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de uitvoering van haar taak, overeenkomstig de voorwaarden van het Protocol betref- fende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.
Artikel 192
De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen ter uit- voering van de verplichtingen welke voortvloeien uit het Verdrag of het gevolg zijn van de handelingen der instellingen van de Gemeenschap. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak.
Zij onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen.
Artikel 193
De lidstaten verbinden zich, een geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag niet op andere wijze te doen beslechten dan in dit Verdrag is voorgeschreven.
Artikel 194
1. De leden van de instellingen der Gemeenschap, de leden van de comités, de ambtenaren en personeelsleden van de Gemeenschap alsook alle andere personen die hetzij door hun functie, hetzij door hun open- bare of particuliere betrekkingen met de instellingen of installaties van de Gemeenschap of met de Gemeenschappelijke Ondernemingen, in aanmerking komen om inzage te nemen of te krijgen van feiten, inlich- tingen, kennis, documenten of voorwerpen die geheim moeten worden gehouden krachtens de door een lidstaat of een instelling van de Ge- meenschap getroffen voorzieningen, zijn verplicht deze zelfs na afloop van die functies of betrekkingen geheim te houden voor elke onbe- voegde persoon alsook voor het publiek.
Elke lidstaat beschouwt iedere schending van deze verplichting als een inbreuk op zijn beschermde geheimen, die voor wat betreft zowel de zaak zelf als de bevoegdheid, valt onder de bepalingen van zijn wetge- ving inzake het in gevaar brengen van de veiligheid van de staat of de schending van het beroepsgeheim. Hij vervolgt op verzoek van iedere betrokken lidstaat of van de Commissie, eenieder die zich aan een der- gelijke schending heeft schuldig gemaakt en die onder zijn rechtsmacht valt.
2. Iedere lidstaat doet aan de Commissie mededeling van alle bepa- lingen die op zijn grondgebied de classificering en de geheimhouding regelen van inlichtingen, kennis, documenten of voorwerpen die binnen de werkingssfeer van dit Verdrag vallen.
De Commissie draagt zorg voor de mededeling van de bepalingen aan de andere lidstaten.
Ten einde de geleidelijke invoering van een zo eenvormig en zo ruim mogelijke bescherming der beschermde geheimen te vergemakkelijken, neemt elke lidstaat alle daartoe dienstige maatregelen. Na raadpleging van de betrokken lidstaten kan de Commissie te dien einde alle aanbe- velingen doen.
3. De instellingen van de Gemeenschap en hun installaties, alsmede de Gemeenschappelijke Ondernemingen zijn gehouden, met betrekking tot de bescherming van geheimen de bepalingen toe te passen die van kracht zijn op het grondgebied waar ieder van hen gevestigd is.
4. Iedere machtiging om kennis te nemen van binnen de werkings- sfeer van het Verdrag vallende en door geheimhouding beschermde fei- ten, inlichtingen, documenten of voorwerpen die hetzij door een instel- ling van de Gemeenschap, hetzij door een lidstaat verleend wordt aan een persoon werkzaam op het terrein waarop dit Verdrag van toepassing is, wordt door iedere andere instelling en iedere andere lidstaat erkend.
5. De bepalingen van dit artikel vormen geen beletsel voor de toepas- sing van de bijzondere bepalingen voortvloeiende uit akkoorden tussen een lidstaat en een derde staat of een internationale organisatie.
Artikel 195
De instellingen van de Gemeenschap alsook het agentschap en de Gemeenschappelijke Ondernemingen moeten bij de toepassing van dit Verdrag de voorwaarden in acht nemen welke in de nationale regelingen om redenen van openbare orde of volksgezondheid gesteld zijn voor de toegang tot de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen.
Artikel 196
Voor de toepassing van dit Verdrag en voor zover hierin niet anders is bepaald, wordt verstaan onder:
a. ‘‘persoon'': iedere natuurlijke persoon die op de grondgebieden van de lidstaten zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitoefent op het door het desbetreffende hoofdstuk van het Verdrag bepaalde terrein,
b. ‘‘onderneming'': iedere onderneming of instelling welke haar werk- zaamheden geheel of gedeeltelijk uitoefent onder dezelfde voorwaarden als bedoeld onder a, ongeacht haar publiek- of privaatrechtelijke positie.
Artikel 197
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
1. ‘‘bijzondere splijtstoffen'': plutonium 239, uranium 233, uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233; elk produkt dat een of meer der hierbovengenoemde isotopen bevat, evenals die andere splijtstoffen die door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voor- stel van de Commissie als zodanig worden aangewezen; de term ‘‘bij- zondere splijtstoffen'' is echter niet van toepassing op grondstoffen;
2. ‘‘uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233'': uranium dat hetzij uranium 235, hetzij uranium 233, hetzij beide isotopen bevat in een zodanige hoeveelheid dat de verhouding tussen de som van die twee iso- topen en de isotoop 238 groter is dan de verhouding tussen de isotoop 235 en de isotoop 238 in natuurlijk uranium;
3. ‘‘grondstoffen'': uranium dat het mengsel van isotopen bevat zoals dit in de natuur wordt aangetroffen, uranium waarvan het gehalte aan uranium 235 lager is dan normaal, thorium, alle hierboven vermelde materialen in de vorm van metaal, van legeringen, van chemische ver- bindingen of van concentraten, ieder ander materiaal dat een of meer der hierboven vermelde stoffen bevat in een gehalte dat door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commis- sie wordt vastgesteld;
4. ‘‘ertsen'': elk erts dat een door de Raad met gekwalificeerde meer- derheid van stemmen op voorstel van de Commissie vast te stellen gemiddeld gehalte aan bestanddelen bevat, die het mogelijk maken om door doelmatige scheikundige en natuurkundige behandeling grondstof- fen te verkrijgen als hierboven zijn omschreven.
Artikel 198
Voor zover in het Verdrag niet anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag van toepassing op de Europese grondgebieden van de lidstaten en op de niet-Europese grondgebieden welke onder hun rechts- macht vallen.
Zij zijn eveneens van toepassing op de Europese grondgebieden wel- ker buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd.
Overeenkomstig Protocol nr. 2 bij de Akte betreffende de toetredings- voorwaarden van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden zijn de bepalingen van dit Verdrag van toepassing op de Ar land-eilanden.
In afwijking van de voorgaande alinea's:
a. is dit Verdrag niet van toepassing op de Faeröer. Dit verdrag is niet van toepassing op Groenland;
b. is dit Verdrag niet van toepassing op de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen;
c. is dit Verdrag niet van toepassing op de landen en gebieden over- zee die met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord- Ierland bijzondere betrekkingen onderhouden, die niet zijn vermeld op de lijst in bijlage IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Eco- nomische Gemeenschap;1)
d. zijn de bepalingen van dit Verdrag op de Kanaaleilanden en op het eiland Man slechts van toepassing voor zover noodzakelijk ter verzeke- ring van de toepassing van de regeling die voor deze eilanden is vastge- steld in het op 22 januari 1972 ondertekende Verdrag betreffende de toe- treding van nieuwe lidstaten tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Artikel 199
De Commissie is belast met de zorg voor alle dienstige betrekkingen met de organen van de Verenigde Naties, van hun gespecialiseerde orga- nisaties en van de Wereldhandelsorganisatie.
Zij onderhoudt bovendien de wenselijk geachte betrekkingen met alle internationale organisaties.
Artikel 200
De Gemeenschap brengt elke dienstige samenwerking tot stand met de Raad van Europa.
Artikel 201
De Gemeenschap brengt met de Organisatie voor Economische Sa- menwerking en Ontwikkeling een nauwe samenwerking tot stand welke zal plaatsvinden op de wijze die in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld.
Artikel 202
De bepalingen van dit Verdrag vormen geen beletsel voor het bestaan en de voltooiing van de regionale unies tussen België en Luxemburg als- mede tussen België, Luxemburg en Nederland, voor zover de doelstel- lingen van die regionale unies niet bereikt zijn door toepassing van dit Verdrag.
Artikel 203
Indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt ter ver- wezenlijking van een der doelstellingen van de Gemeenschap zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, neemt de Raad
1) Nu Bijlage II bij het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Bijlage IV is door het Verdrag van Amsterdam vervangen door Bijlage II.
met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de passende maatregelen.
Artikel 204
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 205
Artikel 206
De Gemeenschap kan met een of meer staten of internationale organisaties overeenkomsten sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en ver- plichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures. Die overeenkomsten worden gesloten door de Raad krachtens een na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van
stemmen genomen besluit.
Wanneer die overeenkomsten wijzigingen van dit Verdrag vergen, moeten die wijzigingen vooraf volgens de procedure van artikel 48, leden 2 tot en met 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden aangenomen.
Artikel 207
De protocollen die, in onderlinge overeenstemming tussen de lidsta- ten, aan dit Verdrag worden gehecht, maken een integrerend deel daar- van uit.
Artikel 208
Dit Verdrag worden voor onbeperkte tijd gesloten.
TITEL VI
BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE BEGINPERIODE
Afdeling I Oprichting van de instellingen
Artikel 209
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 210
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 211
Artikel 212
Artikel 213
Artikel 214
Afdeling II
Bepalingen voor de eerste toepassing van het Verdrag Artikel 215
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 216
Artikel 217
Artikel 218
Artikel 219
Artikel 220
Afdeling III Overgangsbepalingen Artikel 221
Vervallen.
Vervallen.
Artikel 222
Artikel 223
SLOTBEPALINGEN
Artikel 224
Dit Verdrag zullen door de Hoge Verdragsluitende Partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepa- lingen. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Regering van de Italiaanse Republiek.
Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de onderteken- ende staat die als laatste deze handeling verricht. Indien deze nederleg- ging echter minder dan vijftien dagen vóór het begin van de eerstvol- gende maand plaatsvindt wordt de inwerkingtreding van het Verdrag verschoven naar de eerste dag van de tweede maand volgende op die nederlegging.
Artikel 225
Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Duitse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek, zullen worden nedergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.
Krachtens de Toetredingsverdragen zijn de teksten van dit Verdrag in de Bulgaarse, de Tsjechische, de Deense, de Engelse, de Estse, de Finse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Slowaakse, de Sloveense, de Spaanse en de Zweedse taal eveneens gelijkelijk authentiek.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.
GEDAAN te Rome, de vijfentwintigste maart negentienhonderdzeve- nenvijftig.