MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Nederlandse Lederindustrie 2001 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 9478
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 03-01-2001, nr. 2
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE NEDERLANDSE LEDERINDUSTRIE
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van de Federatie van Nederlandse Lederfabrikanten als partij te ener zijde mede namens de FNV Bondgenoten, de CNV Bedrijvenbond en De Unie als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Nederlandse Lederindustrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 juni 2001 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Nederlandse
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2001 CAO94782001
CAO1823 1
Lederindustrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder I, II, III, IV en V is bepaald:
Artikel 1
Definities
a. Werkgever: Iedere natuurlijke of rechtspersoon die één of meer bedrijven exploiteert en die zich bezighoudt met het vervaardigen van leder uit al dan niet bewerkte dierenhuiden of -vellen. Onder het vervaardigen van leder wordt mede verstaan het bewerken van dierenhuiden of -vellen tot producten die bestemd zijn om verder tot leder te worden bewerkt, alsmede het afwerken van leder.
b. Werknemer: Iedere werknemer in dienst van een werkgever. De artikelen 9, 10 behalve artikel 10 lid 2 en 11 zijn echter niet van toe- passing op werknemers uitsluitend of in hoofdzaak belast met werk- zaamheden op administratief, commercieel en technisch gebied – voor wat betreft de laatstgenoemde categorie en indien voor zover hun functies niet voorkomen op de lijst in de bijlage B bij de overeenkomst-, op werknemers uitsluitend of in hoofdzaak belast met werkzaamheden van leidinggevende of toezichthoudende aard en op handelsreizigers en vertegenwoordigers.
c. Onderneming: Iedere onderneming dat zich bezighoudt met de onder a beschreven activiteiten.
d. Lederindustrie: Het geheel der ondernemingen als in lid c. bedoeld.
e. Deeltijdarbeid: Arbeid gedurende minder dan de in het bedrijf gel- dende normale arbeidsduur. Deze arbeidsvoorwaardenregeling is voor deeltijdarbeid naar evenredigheid van toepassing, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.
Artikel 3
1. De werkgever zal geen werknemers in dienst nemen of houden onder voorwaarden, welke strijdig zijn met de bepalingen van deze over- eenkomst.
2. Xxxxx en andere arbeidsvoorwaarden, die in voor de werknemer gunstige zin van de bepalingen van deze overeenkomst afwijken, blijven gehandhaafd.
Artikel 7
1. De werknemers zijn verplicht in dienst van hun werkgever alle werk- zaamheden, die hun door of namens de werkgever redelijkerwijze
2
kunnen worden opgedragen en welke met de onderneming in ver- band staan, naar hun beste vermogen en op ordelijke wijze te ver- richten, ook indien deze werkzaamheden niet tot hun gewone dage- lijkse arbeid behoren, alles overeenkomstig het in de onderneming geldende fabrieksreglement. De inhoud van het fabrieksreglement mag niet in strijd zijn met de bepaling van deze overeenkomst.
2. De werknemers zullen de belangen van de onderneming als goede werknemers behartigen, ook wanneer daartoe geen uitdrukkelijke opdracht is gegeven.
3. De werknemers zijn mede verantwoordelijk voor de orde en de vei- ligheid in de fabriek en voor de naleving van de aanwijzingen en de voorschriften, welke dienaangaande door of namens de werkgever worden gegeven.
Artikel 8
1. De werkgever mag de werknemer zonder diens uitdrukkelijke toe- stemming geen werkzaamheden voor een andere werkgever doen verrichten.
3. De werkgever verbindt zich om, met inachtneming van objectief aan de functie verbonden eisen, aan gelijkwaardige werknemers gelijke kansen op arbeid en gelijke kansen in de arbeidsorganisatie te bie- den, op grond van leeftijd, sexe, sexuele geaardheid, burgerlijke staat, levens- of geloofsovertuiging, huidskleur, ras of etnische af- komst, nationaliteit of politieke keuze. Dit laat onverlet de rechten en plichten van onderscheidene (groepen van) werknemers in deze CAO.
4. De werkgever zal geen gebruik maken van koppelbazen. Bij het gebruik maken van uitzendbureaus zal de werkgever overleg plegen met de ondernemingsraad of een ander overlegorgaan in de onderne- ming. Bovendien zal het gebruik van uitzendbureaus tot een mini- mum worden beperkt.
Artikel 9
Functiegroepenindeling
1. De werknemers worden voor de bepaling van hun functieloon op basis van de door hen vervulde of te vervullen functie ingedeeld in
3
functiegroepen volgens het schema, dat als bijlage A aan deze CAO is toegevoegd en met inachtneming van de eventueel door de Vaste Commissie opgestelde richtlijnen. Functies uit de technische en alge- mene dienst zijn opgenomen in de functiegroepen, zoals vermeld in bijlage B van deze CAO.
2. De werkgever dient werknemers, die:
– functies uitoefenen welke niet genoemd zijn in bijlage A of B;
– functies uitoefenen welke afwijken van de functiebeschrijving waarop de indeling in bijlage A of B berust;
– nog in opleiding zijn voor een hoger ingedeelde functie;
in te delen in die functiegroep welke past bij vergelijkbare wel genoemde functies.
De werkgever is gehouden voor elke van de in zijn bedrijf voorko- mende tot deze categorie behorende functies een functieomschrijving in te dienen bij de Vaste Commissie en deze vergezeld te doen gaan van de overeengekomen indeling. Voor zover indeling niet mogelijk is binnen het aantal in bijlage A of B genoemde functiegroepen, is de Vaste Commissie bevoegd daarover een beslissing te nemen.
3. Werknemers die bij hun indiensttreding of bij plaatsing in een hogere functie nog niet over de kundigheden en ervaring beschikken die voor de vervulling van hun functie is vereist, kunnen voor de groe- pen I t/m III gedurende 4 weken en voor de groepen IV t/m VII gedurende 8 weken in een lagere functiegroep worden ingedeeld, dan met bedoelde functie overeenkomt.
4. Werknemers die worden overgeplaatst in een hoger ingedeelde func- tie worden in de overeenkomende hogere functiegroep ingedeeld met behoud van functiejarenbeloning met ingang van de loonweek waarin de overplaatsing plaatsvond.
5. Werknemers die worden overgeplaatst in een lager ingedeelde func- tie worden tenminste gedurende de looptijd van de CAO in de oude functiegroep gehandhaafd. Indien de werkgever van oordeel is, dat nadien terugplaatsing behoort plaats te vinden, dan zal hij daarover eerst overleg plegen met de vakbond(en). Toegekende functiejaren blijven gehandhaafd.
6. Werknemers die meerdere functies verrichten, worden ingedeeld in de functiegroep die overeenkomt met de door hem te verrichten hoogst geclassificeerde functie, mits de werknemer een derde van zijn tijd in de hoogst geclassificeerde functie verricht.
4
Artikel 10
Loonsverhoging
De feitelijk betaalde lonen worden verhoogd met 0,50% per 1 januari 2001.
Salarisschalen
1. Werknemers in de leeftijd van 22 t/m 65 jaar, wier functies opgeno- men zijn in bijlage A en B van deze CAO, zullen tenminste een garantiesalaris ontvangen conform onderstaande tabellen.
5
6
Weektabel salarisschaal per 1 januari 2001 (inclusief 0,5%)
Groep | I | II | III | IV | V | VI | VII | ||
Groep | Aanloopschalen | A | B | C | D | E | F | G | |
Punten GM’64 | 0-10 | 101⁄2-20 | 201⁄2-32 | 321⁄2-46 | 461⁄2-60 | 601⁄2-70 | 701⁄2-80 | 801⁄2-95 | 951⁄0-000 |
Xxxxxx per periodiek | 2,35 | 2,50 | 2,75 | 2,90 | 2,95 | 3,15 | 3,45 | 3,75 | 3,85 |
0 functiejr | 619,43 | 662,70 | 706,28 | 711,20 | 718,03 | 727,97 | 739,87 | 756,64 | 777,40 |
1 functiejr | 621,76 | 665,19 | 709,08 | 714,15 | 720,98 | 731,13 | 743,34 | 760,42 | 781,28 |
2 functiejr | 711,87 | 717,10 | 723,93 | 734,28 | 746,81 | 764,20 | 785,16 | ||
3 functiejr | 714,67 | 720,05 | 726,88 | 737,44 | 750,28 | 767,98 | 789,04 | ||
4 functiejr | 717,46 | 723,00 | 729,83 | 740,60 | 753,74 | 771,76 | 792,92 | ||
5 functiejr | 720,26 | 725,95 | 732,78 | 743,76 | 757,21 | 775,53 | 796,81 | ||
6 functiejr | 723,05 | 728,90 | 735,73 | 746,91 | 760,68 | 779,31 | 800,69 |
Maandtabel salarisschaal per 1 januari 2001 (inclusief 0,5%)
Maandtabel | I | II | III | IV | V | VI | VII | ||
Groep | Aanloopschalen | A | B | C | D | E | F | G | |
Punten GM’64 | 0-10 | 101⁄2-20 | 201⁄2-32 | 321⁄2-46 | 461⁄2-60 | 601⁄2-70 | 701⁄2-80 | 801⁄2-95 | 951⁄2-110 |
0 functiejr | 2695,01 | 2882,89 | 3072,33 | 3094,06 | 3123,57 | 3167,04 | 3218,80 | 3291,78 | 3381,84 |
1 functiejr | 2704,85 | 2893,76 | 3084,75 | 3107,00 | 3136,50 | 3180,50 | 3233,81 | 3308,34 | 3398,92 |
2 functiejr | 3096,65 | 3119,42 | 3149,44 | 3194,47 | 3248,82 | 3324,38 | 3415,48 | ||
3 functiejr | 3109,07 | 3132,36 | 3162,38 | 3207,93 | 3263,83 | 3340,95 | 3432,56 | ||
4 functiejr | 3120,98 | 3145,30 | 3174,81 | 3221,90 | 3278,84 | 3357,51 | 3449,64 | ||
5 functiejr | 3133,40 | 3158,24 | 3187,74 | 3235,36 | 3294,11 | 3373,81 | 3466,20 | ||
6 functiejr | 3145,30 | 3171,18 | 3200,68 | 3249,34 | 3309,37 | 3390,12 | 3483,28 |
2. a. Voor het administratief personeel en hoger technisch personeel zullen eveneens de procentuele verhogingen, toegepast op de salarissen van de productiewerknemers van kracht zijn.
b. Voor een vertegenwoordiger van 25 jaar en ouder zal de beloning zodanig worden geregeld dat deze werknemer aan salaris en pro- visie tenminste een brutoloon heeft op jaarbasis per 1 januari 2001 van f 47.105,–.
3. a. Het loon voor de werknemers in de leeftijd van 16 tot 23 jaar wordt gedurende het 1e jaar na indiensttreding vastgesteld vol- gens onderstaande tabel.
Per 1 juli 2000
Leeftijd | % van het min. loon | Bruto per maand | Leeftijd | % van het min. loon | Bruto per maand |
23 jaar | 100 | f 2.447,90 | 18 jaar | 451⁄2¢ | f 1.113,80 |
22 jaar | 85 | f 2.080,70 | 17 jaar | 391⁄2¢ | f 966,90 |
21 jaar | 721⁄2¢ | f 1.774,70 | 16 jaar | 341⁄2¢ | f 844,50 |
20 jaar | 611⁄2¢ | f 1.505,50 | 15 jaar | 30 | f 734,40 |
19 jaar | 521⁄2¢ | f 1.285,10 |
Gedurende het eerste jaar van hun indiensttreding zullen de betrokkenen de nodige opleiding voor hun functie ontvangen. Daarna geldt de aanloopschaal.
b. De garantielonen voor de jeugdigen worden afgeleid van de garantielonen die voor 22 jarigen met 0 functiejaren in de betref- fende loongroep gelden, met de volgende percentages:
16 | jaar | 50% | 19 | jaar | 80% |
161⁄2 | jaar | 55% | 191⁄2 | jaar | 83% |
17 | jaar | 60% | 20 | jaar | 86% |
171⁄2 | jaar | 65% | 201⁄2 | jaar | 89% |
18 | jaar | 70% | 21 | jaar | 92% |
181⁄2 | jaar | 75% | 211⁄2 | jaar | 96% |
c. De periodieke verhogingen worden toegepast met ingang van de eerste loonperiode na de dag, waarop de betrokken werknemers boven aangegeven leeftijd hebben bereikt.
d. Indien de werkgever een overeenkomst heeft gesloten met het
7
Regionaal Opleidingscentrum (ROC/leerlingwezen) zal voor de dagdelen dat een leerling het ROC voor onderwijs bezoekt (met een maximum van twee) het loon worden doorbetaald.
4. Voor werknemers, die in het bezit zijn van een diploma leerlingstel- sel lederindustrie, of een minstens gelijkwaardig vakdiploma betref- fende de lederfabricage, wordt, voor zover zij:
a. Nog geen 22 jaar oud zijn het basisloon vastgesteld op het loon van een 1 jaar oudere werknemer.
b. 22 jaar of ouder zijn, een toeslag toegekend van f 5,– per week.
5. Aan voormannen zal worden uitbetaald een bedrag gelijk aan het loon inclusief tariefmarge, hetwelk de onder hen gestelde werkne- mers ontvangen, vermeerderd met een toeslag van minimaal 6% en maximaal 9%.
Het totaal aantal voormannen zal niet meer dan 15% van de werk- nemers uitmaken.
6. a. De werkgever kan in overleg met de ondernemingsraad en de bij de onderneming betrokken vakbonden, overgaan naar een maan- delijkse betalingsperiode, indien tussen hen overeenstemming is verkregen over de daarbij behorende overgangsregelingen.
b. Loonbetalingregelingen die niet uit week- of maandbedragen bestaan behoeven de goedkeuring van de Vaste Commissie.
7. Inleenkrachten ontvangen een beloning op CAO-niveau1).
Artikel 11
Toepassing functiejarenbeloning
1. Onder functiejaren wordt verstaan het aantal volle jaren, dat een werknemer na het bereiken van de 22-jarige leeftijd in dienst van de werkgever heeft gewerkt in functies, behorende tot dezelfde functie- groep.
2. De werknemers die nog niet het loon ontvangen behorend bij het maximum aantal functiejaren, zullen telken jare in de loonperiode aanvangende op of volgende op 1 juli het loon gaan ontvangen beho- rende bij een volgend functiejaar.
1) Noot Arbeidsinspectie:
Het bepaalde in artikel 8, lid 3 van de Wet allocatie door intermediairs blijft onverkort van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de inlenende onderneming zich ervan moet ver- zekeren dat de uitzendwerkgever op de ingeleende uitzendkrachten de onderhavige arbeidsvoorwaarden toepast.
8
3. Toegekende functiejarenbeloning geldt voor de betrokken werkne- mer als basisloon, resp. als garantieweekloon.
Artikel 12
Partieel leerplichtigen
1. Voor een werknemer die partieel leerplichtig is, geldt dat de in de CAO vastgestelde normale werktijd voor hem naar evenredigheid wordt verminderd met het aantal uren, waarop hij aan de verplich- tingen van de leerplicht voldoet.
2. Over de tijd, waarop een werknemer ter vervulling van zijn wette- lijke leerplicht een onderwijsinstelling moet bezoeken is geen salaris verschuldigd en geldt dat het in de CAO vastgestelde salaris voor hem naar evenredigheid wordt verminderd.
3. Op de dag, waarop een werknemer een onderwijsinstelling bezoekt of zou hebben moeten bezoeken of van die instelling vakantie geniet, kan hij niet verplicht worden in de onderneming werkzaam te zijn.
4. Xxxxxxx een werknemer toch op één van de in lid 3 bedoelde dagen vrijwillige arbeid verricht, zal hij daarvoor het normale voor een dag geldende salaris ontvangen (zonder overwerktoeslag).
Pas als de voor die dag in de onderneming volgens dienstrooster gel- dende arbeidstijd wordt overschreden gaat de geldende overwerk- toeslag in.
5. Aan werknemers van 17 jaar zal gelegenheid worden gegeven 2 x 1⁄2 dag per week ofwel 1 dag per week vakgericht onderwijs te volgen. Het volgen van dit onderwijs moet aan de werkgever aangetoond worden.
Artikel 13
Regeling oudere werknemers
2. a. Werknemers van 55 jaar en ouder zullen, wanneer als gevolg van verminderd prestatievermogen blijkens medische indicatie (gege- ven door een bedrijfsarts, eventueel een andere medicus), dan wel als gevolg van technische of organisatorische maatregelen in het bedrijf hun loon achteruitgaat, hetzij doordat zij in een lagere functie moeten worden geplaatst, hetzij doordat hun kwantita- tieve prestaties verminderen, een toeslag ontvangen, gelijk aan
9
het verschil tussen het oude en het nieuwe loon, echter slechts voor zover het achteruitgaan van het loon aan een of meer van de bovengenoemde omstandigheden is toe te schrijven en met dien verstande dat als oude loon geldt het bedrag, dat zij in het laatste jaar, voorafgaande aan het intreden van de wijziging, gemiddeld hebben verdiend. Deze regeling is ook van toepassing, indien het een werknemer betreft die in de laatste 5 jaren vrij regelmatig in ploegendienst heeft gewerkt en als gevolg van genoemde omstandigheden niet meer in ploegen werkt.
b. Indien de werknemer van 55 jaar en ouder op eigen verzoek uit de ploegendienst gaat, geldt de regeling van art. 17, lid 2b.
3. Werknemers van 55 jaar en ouder, die geen financieel nadeel van verplaatsing naar een lagere functie mogen ondergaan, dienen de normaal toe te passen verhogingen te ontvangen, indien de overplaat- sing geschiedt op medische indicatie of reorganisatie van het bedrijf.
4. Werknemers van 55 jaar en ouder kunnen niet meer verplicht wor- den overwerk te verrichten.
5. a. De werknemers, die op 1 januari van enig kalenderjaar de leef- tijd van 61 t/m 64 jaar hebben bereikt, hebben recht op extra dagen volgens onderstaand schema.
Werknemers, van 61 jaar hebben recht op 11⁄2 dag; van 62 jaar hebben recht op 3 dagen;
van 63 jaar hebben recht op 7 dagen; van 64 jaar hebben recht op 11 dagen.
b. Deze extra vrije dagen worden door de werkgever met 85% betaald.
c. Deze extra vrije dagen worden opgenomen in overleg met de werkgever als wekelijkse verkorting van de arbeidsduur of als vakantiedagen.
6. Werknemers hebben een jaar voor zij in de regeling voor het ver- vroegd uittreden vallen, recht op maximaal 5 extra dagen voor het volgen van een cursus of begeleidingsprogramma ter voorbe- reiding van hun pensionering.
Artikel 14
Arbeidsduur
1. De normale arbeidsduur voor de werknemers bedraagt 8 uur per dag
– van maandag t/m vrijdag – doch gemiddeld niet meer dan 38 uur per week.
2. De normale arbeidstijden dienen te liggen voor de dagdienst tussen
07.00 uur en 18.00 uur. Afwijkingen kunnen worden toegestaan na goedkeuring door de Vaste Commissie. Afwijkingen van deze arbeids-
10
tijden, zonder goedkeuring van de Vaste Commissie, zullen althans wat de betaling betreft, worden beschouwd als overuren, derhalve met toepassing van een overwerktoeslag.
3. In overleg met de districtsbestuurders van de bonden, in welk over- leg tevens de voorwaarden worden vastgelegd, kan de werkgever de normale arbeidsduur verlengen resp. verkorten, waarbij de alsdan overeengekomen arbeidsduur aangemerkt zal worden als de normale arbeidsduur. Werkgevers die gebruik maken van deze regeling die- nen hiervan onverwijld kennis te geven aan partijen.
4. Werken in deeltijd is mogelijk, indien de bedrijfsomstandigheden het toelaten. Wanneer de werkgever op een verzoek van een werknemer niet positief kan ingaan, zal hij dit binnen een maand schriftelijk, met argumenten onderbouwd, aan betrokkene meedelen.
Artikel 15
Flexibele arbeidstijden
1. De werkgever kan de standaardregeling toepassen zoals bedoeld in de Arbeidstijdenwet.
2. Voor de standaardregeling geldt een werkdag van maximaal 9 uur per dag en een werkweek van maximaal 45 uur. Over een periode van 13 weken mag maximaal 494 uur worden gewerkt. Dit komt neer op een gemiddelde van 38 uur per week.
3. De werkgever mag incidenteel overwerk laten verrichten tot een maximum van 11 uur per dag, 54 uur per week of 585 per 13 weken. Dit komt neer op een gemiddelde van 45 uur per week.
4. Onder overwerk wordt in het kader van dit artikel verstaan:
a. arbeid verricht in opdracht van de werkgever, waarbij de arbeids- duur van 45 uur per week wordt overschreden;
b. arbeid verricht in opdracht van de werkgever waarbij het maxi- mum 494 uur per periode van 13 weken wordt overschreden.
5. De beloning voor overwerk wordt uitgedrukt in een percentage van het weekinkomen en bedraagt 3% voor alle overuren.
6. Tenminste 14 kalenderdagen voor het in werking treden daarvan zal de werknemer in kennis worden gesteld van het voor hem geldende rooster, tenzij bedrijfsomstandigheden dit niet mogelijk maken.
11
7. Bij ziekte/werktijdverkorting wordt voor de berekening van de uren voor de periode van 13 weken uitgegaan van het vastgestelde roos- ter van de werknemer. Mocht dit rooster niet zijn vastgesteld dan wordt uitgegaan van het rooster van zijn afdeling.
8. Het totaal aantal vakantie-uren bedraagt 200 uur per jaar (25 vakan- tiedagen maal 8 uur). Voor de afboeking van vakantie-uren wordt uit- gegaan van het voor de werknemer vastgestelde rooster danwel van het rooster dat voor de afdeling is vastgesteld.
9. Flexibele arbeid is niet verplicht voor werknemers in deeltijd en gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers.
Artikel 16
Beloning overwerk-, nacht- en zondagarbeid
1. Als overwerk wordt beschouwd al de door of namens werkgever opgedragen arbeid, verricht op uren buiten de in artikel 14 lid 1 genoemde normale arbeidsduur.
2. De toeslag voor overwerk wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon en bedraagt:
– 20% van het uurloon voor de eerste 5 uren per week van maan- dag tot en met vrijdag tussen 0.600 uur en 20.00 uur;
– 50% van het uurloon voor de overige uren van maandag tot en met vrijdag en zaterdag;
– 100% van het uurloon voor de uren op zondag;
– 100% van het uurloon voor de uren op de niet op zondag val- lende feestdagen genoemd in artikel 21 en een vervangende vrije dag.
3. Indien overwerk aanvangt voor of op 24.00 uur en op die dag de nor- male werktijd is gewerkt, behoeft de arbeid niet eerder dan 9 uur na het beëindigen van het overwerk te worden hervat. Voor zover daar- door verzuimuren vallen in de normale werkdag, wordt het loon doorbetaald.
4. Voor overwerk verricht door hoger technisch personeel, reizigers, vertegenwoordigers alsmede administratief personeel en personeel in hoofdzaak belast met leidinggeven, waartoe uitdrukkelijk door of namens de werkgever opdracht is gegeven en dat in aansluiting op de normale werktijd van tevoren of achteraf niet langer dan een half uur duurt, is geen overwerkvergoeding verschuldigd.
Indien incidenteel, doch periodiek wederkerend overwerk aan de functie inherent is, kan in de individuele arbeidsovereenkomst be- paald worden dat over deze tijd tot een maximum van 4 uur per jaar geen overwerkvergoeding verschuldigd is. Bij overwerk in ploegen-
12
dienst wordt overwerktoeslag toegekend over het weekinkomen in- clusief ploegentoeslag.
5. Indien de werknemer het wenst zal het overwerk gecompenseerd worden door het toekennen van vrije tijd. De overwerktoeslag wordt normaal uitbetaald.
Artikel 17
Ploegentoeslag
1. Indien in ploegen wordt gewerkt, wordt op het weekinkomen een toeslag gegeven die bedraagt:
voor de ochtendploeg: 12,5%; voor een middagploeg: 12,5%; voor een nachtploeg: 25%.
Als nachtploeg wordt beschouwd de dienst tussen 23.00 uur en 5.00 uur. Over in ploegendienst gewerkte uren die vallen tussen vrijdag
24.00 uur en maandag 6.00 uur is een toeslag verschuldigd van 50%.
2. Indien een werknemer anders dan op eigen verzoek of door eigen toedoen uit de ploegendienst wordt overgeplaatst naar de dagdienst of naar een lager beloond dienstrooster geldt de volgende regeling:
a. Indien de werknemer langer dan 1 jaar en korter dan 5 jaar in ploegendienst heeft gewerkt, ontvangt hij nog gedurende 8 we- ken 100% van de ploegentoeslag, daarna 8 weken 75% van de ploegentoeslag, daarna 8 weken 50% van de ploegentoeslag, daarna 8 weken 25% van de ploegentoeslag.
b. Indien de werknemer 5 jaar of langer in ploegendienst heeft gewerkt en niet behoort tot de categorie werknemers als bedoeld in artikel 14, lid 2, dan ontvangt hij nog gedurende 16 weken 100% van de ploegentoeslag, daarna 16 weken 75% van de ploegentoeslag, daarna 16 weken 50% van de ploegentoeslag, daarna 16 weken 25% van de ploegentoeslag.
Artikel 18
Lonen bij verzuim
1. Met uitsluiting van het anders en overigens bepaalde bij artikel 7:629b BW, wordt bij verzuim, indien dit verzuim binnen de arbeids- tijd noodzakelijk is, het inkomen over de betreffende periode door- betaald, in de hierna genoemde gevallen tot de daarbij vermelde duur:
13
a. bij het overlijden van echtgenoot, vader, moeder, eigen kinderen, inwonende broer of zuster, inwonende schoonvader en schoon- moeder, de dag van overlijden tot en met de dag van de xxxxx- xxxxx;
b. overlijden van niet-inwonende broer of zuster, schoonvader, schoonmoeder of behuwdkinderen, gedurende 1 dag;
c. bij begrafenis van niet-inwonende broer of zuster, schoonvader, schoonmoeder, behuwdkinderen, schoonzuster, zwager, grootva- der, grootmoeder of kleinkinderen, gedurende 1 dag;
x. bij ondertrouw van de werknemer zelf: gedurende een 1⁄2 dag;
e. bij huwelijk van de werknemer zelf: gedurende 2 dagen;
f. bij huwelijk van broer, xxxxxx, xxxxxxxxxxxx, zwager of eigen kin- deren of bij tweede huwelijk van één der ouders: gedurende 1 dag;
g. bij bevalling van de echtgenote: het resterende deel van de dag van de bevalling en de onmiddellijk daarop volgende dag, niet zijnde een zondag of feestdag;
h. bij 25-jarig, 40-jarig, 50-jarig en 60-jarig huwelijksfeest van de werknemer zelf, van zijn ouders of van zijn schoonouders: gedu- rende 1 dag;
i. bij professie van kinderen, broers of zusters of bij priesterwijding van kinderen of broers: gedurende 1 dag;
j. in alle andere gevallen, waarin van overheidswege verplichtingen worden opgelegd, als daar zijn: militaire inspectie, uitoefening van de kiesbevoegdheid, enz.: voor de duur van de tijd, welke daarvoor noodzakelijk moet worden verzuimd en voor zover van overheidswege dit verzuim niet wordt vergoed.
2. Indien de werkgever gebruik maakt van een vergunning tot werktijd- verkorting, als bedoeld in artikel 8, derde lid van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 zal hij aan zijn werknemer over de minder dan normaal gewerkte uren een aanvullende uitkering doen, tot tenminste 90% van het gemiddelde inkomen, exclusief overuren, tenzij het regelmatig maken van overuren geacht wordt te behoren tot de functie van de werknemer.
4. In afwijking eventueel van het bepaalde in artikel 7: 628 BW en behoudens het bepaalde in artikel 22 lid 6 van de CAO zal:
a. Sluiting van de onderneming wegens fabrieksvakantie niet wor- den aangemerkt als eigen schuld van de werkgever, noch als een de werkgever persoonlijk betreffende toevallige verhindering.
b. De werknemer zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgestelde loon niet verliezen, als hij het werk verzuimt omdat hij de onder- neming niet kan bereiken wegens weersomstandigheden en daar- mee verband houdende verkeerssituaties, voor zover althans het verzuim wegens deze oorzaak niet langer heeft geduurd dan een halve dag of korter per geval, dan wel maximaal in totaal een hele dag per week.
14
5. In geval van noodzakelijk bezoek aan dokter of tandarts, wordt het loon bij bezoek binnen de plaats waar het bedrijf gevestigd is gedu- rende maximaal 11⁄2¢ uur en bij bezoek buiten de plaats waar het bedrijf gevestigd is gedurende maximaal 2 uur doorbetaald.
Artikel 19
Regeling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
1. In afwijking van hetgeen in artikel 7: 629 BW is bepaald, is de werk- gever verplicht aan een werknemer die door ziekte of ongeval bui- ten zijn schuld of opzet niet in staat is zijn arbeid te verrichten gedu- rende ten hoogste 12 maanden het netto inkomen te betalen dat de werknemer zou hebben genoten indien hij arbeidsgeschikt zou zijn geweest.
2. Vanaf het tweede ziektegeval per CAO-contractjaar geldt 1 wacht- dag per ziektegeval.
5. a. De in dit artikel genoemde uitkeringen zijn niet verschuldigd indien de ziekte van de werknemer of het hem overkomen onge- val veroorzaakt is of mede veroorzaakt is door een zodanig han- delen of nalaten van een derde, dat deze derde ter zake jegens de werknemer aansprakelijk is.
b. In het geval bedoeld in sub a van dit lid zal de werkgever aan de werknemer voorschotten uitkeren op de schadevergoeding, welke de werknemer van de in sub a van dit lid bedoelde derde te vor- deren heeft, xxxxx evenwel op voorwaarde, dat de werknemer een volmacht tot het innen van zijn vordering tot schadevergoeding jegens meergenoemde derde tot het in sub d genoemde beloop aan de werkgever verstrekt.
c. De in sub b bedoelde voorschotten zullen gelijk zijn aan de in dit artikel genoemde uitkeringen.
d. De volmacht zal geschieden tot het beloop van de voorschotten, welke door de werkgever aan de werknemer zijn en/of zullen worden uitgekeerd.
e. De werkgever zal hetgeen door hem uit hoofde van de volmacht wordt ontvangen verrekenen met de aan de werknemer uitge- keerde voorschotten. Indien de uitgekeerde voorschotten meer mochten blijken te bedragen dan hetgeen door de werkgever wordt ontvangen, zal dit meerdere niet door de werkgever wor- den teruggevorderd.
f. Indien de werkgever ter zake van de onder de volmacht begre- pen vordering door middel van een rechtsgeding een burger-
15
rechtelijke verordering wenst in te stellen, zal hij de werknemer in de gelegenheid stellen om, in afwijking van het bepaalde in sub d, de volmacht betrekking te doen hebben op de volledige door de werknemer geleden schade. Alsdan zal de werkgever het meerdere van de derde verkregen aan de werknemer afdragen. De kosten welke uit het rechtsgeding voortvloeien zullen niet op de werknemer worden verhaald.
Artikel 19A
Ziektekostenverzekering
Voor de werknemer met een inkomen boven de wettelijke ziekenfonds- grens zal de werkgever het werkgeversaandeel ziekenfondspremie of bij collectieve ziektekostenverzekering 50% van de premie incl. alle wette- lijke toeslagen vergoeden.
Artikel 20
Uitkering bij overlijden
Indien een werknemer overlijdt, zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlijdensuitkering worden verstrekt, gelijk aan het bedrag van het de werknemer laatstelijk rechtens toekomend loon over het resterende deel van de kalendermaand van overlijden plus de twee daaropvolgende kalendermaanden. Op dit bedrag wordt door de werkgever in mindering gebracht, hetgeen de nagelaten betrekkingen xxxxxxx van het overlijden van de werknemer toekomt ingevolge een wettelijk voorgeschreven ziekteof arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Onder nagelaten betrekkingen wordt verstaan:
a. De langstlevende der echtgenoten, mits deze niet duurzaam geschei- den leefde.
b. Indien deze niet meer in leven is of de echtgenoten duurzaam gescheiden leefden: de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen. Onder laatstelijk rechtens toekomend loon wordt in dit artikel verstaan het laatstelijk genoten loon vermeerderd met overwerkverdienste, ploegentoeslag, beloningen voor overwerk voor zover deze extra belo- ningen niet een incidenteel karakter dragen, vakantietoeslag en vast
overeengekomen jaarlijkse uitkeringen.
Geen uitkering is verschuldigd, indien tengevolge van het toedoen van de werknemer geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de WAO.
Artikel 21
Feestdagen
1. Op de algemeen erkende Christelijke feestdagen, t.w. Nieuwjaars- 16
dag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag en de beide Kerst- dagen wordt niet gewerkt.
Dit geldt eveneens voor de Koninginnedag, of de dag waarop Konin- ginnedag officieel wordt gevierd, alsmede eenmaal in de 5 jaar (lus- trumjaren) op de nationale bevrijdingsdag, voor zover althans van overheidswege een dag als feestdag is of wordt aangewezen.
2. Voor zover de in lid 1 genoemde feestdagen niet op een zaterdag of zondag vallen wordt het inkomen doorbetaald.
Artikel 22
Vakantie- en snipperdagen
1. Het vakantiejaar loopt van 1 juli t/m 30 juni van het daaropvolgende jaar.
2. Een werknemer, die gedurende het vakantiejaar onafgebroken in dienst van dezelfde werkgever is geweest heeft recht op 25 dagen vakantie (zaterdagen en zondagen niet meegerekend).
Hiervan wordt tenminste 3 weken aaneengesloten gegeven in de vorm van fabrieksvakantie. De overige dagen worden verspreid over het jaar gegeven, gedeeltelijk als collectieve, gedeeltelijk als indivi- duele snipperdagen. Over snipperdagen wordt het inkomen doorbe- taald. De vakantiedagen worden uitbetaald op basis van het gedu- rende het laatst verlopen kalenderjaar gemiddeld verdiend inkomen aan weekloon inclusief overwerk.
Het alsdan berekend gemiddeld verdiend inkomen wordt verhoogd met de percentage(s) van de algemene loonsverhoging(en) in periode 1 januari tot het tijdstip, waarop de vakantiedagen worden uitbetaald.
3. Zo spoedig mogelijk na de aanvang van het vakantiejaar, doch in elk geval voor 1 januari, stelt de werkgever in overleg met de onderne- mingsraad, of zo deze niet bestaat, met een representatieve vertegen- woordiging van het personeel het tijdstip en de duur van de fabrieks- vakantie, alsmede het aantal en de data van de collectieve snipperdagen met een maximum van drie collectieve snipperdagen, tenzij werkgever en werknemers in gezamenlijk overleg anders over- eenkomen, vast. Het tijdstip van de fabrieksvakantie zal gelegen zijn tussen 1 mei en 1 oktober.
4. De individuele snipperdagen kunnen verspreid over het jaar worden opgenomen. Aan een werknemer, die aanspraak op een individuele snipperdag kan maken, zal wanneer hij daartoe tijdig een verzoek
17
doet, op de gewenste datum vrij worden gegeven, tenzij de belangen van de onderneming zich daartegen verzetten.
5. De werknemer die na 1 juli van het lopende vakantiejaar in dienst is getreden van de werkgever of die voor 1 juli van het lopende vakantiejaar de dienstbetrekking heeft beëindigd, heeft recht op een evenredig deel van de in lid 2 genoemde vakantie, in dier voege dat voor elke week dienstverband in het lopende vakantiejaar wordt toe- gekend 1/52 deel van de totale vakantierechten, verminderd met de terzake reeds genoten collectieve- en individuele snipperdagen. Mocht in een uitzonderingsgeval de hiervoor bedoelde berekening tot een negatieve uitkomst leiden, dan zullen de vakantierechten van de betrokken werknemer in het volgende vakantiejaar dienovereen- komstig worden verminderd.
De werkgever is verplicht bij het einde van de dienstbetrekking aan de werknemer de door hem nog niet opgenomen vakantie- en snip- perdagen uit te betalen en zal bovendien aan betrokkene een verkla- ring geven, waaruit blijkt over welke periode hem vakantiedagen zijn uitbetaald en met welke verklaring de werknemer van zijn nieuwe werkgever een gelijke tijd aan vakantie kan krijgen, zonder behoud van loon.
6. De werknemer die de bedongen arbeid niet verricht wegens ziekte of ongeval, heeft, tenzij de ziekte of het ongeval door zijn opzet is ver- oorzaakt, ongeacht of een aanspraak op in geld vastgesteld loon bestaat, aanspraak op vakantie over het tijdvak van de laatste 6 maanden waarin de arbeid niet verricht werd, met dien verstande dat tijdvakken samengeteld worden als zij elkaar met onderbreking van minder dan een maand opvolgen. De in de eerste volzin genoemde aanspraak bestaat niet indien de arbeider de bedongen arbeid slechts gedurende een gedeelte van de tijd niet verricht.
7. Gerekend over een tijdvak van een jaar en niet langer dan de dienst- betrekking met de werkgever voortduurt, behoudt de werknemer aanspraak op vakantie, indien wegens de hiernavolgende omstandig- heden geen arbeid is verricht:
a. Omdat de werknemer, anders dan voor de eerste oefening en zon- der het oogmerk om de krijgsdienst of andere overheidsdienst bij wijze van beroep te verrichten, een verplichting naleeft, hem opgelegd door de Wet of voortvloeiende uit een verbintenis door hem jegens de overheid aangegaan ten aanzien van ’s-lands ver- dediging of ter bescherming van de openbare orde.
b. Omdat de werknemer vakantie geniet, voortvloeiende uit een vroegere dienstbetrekking, danwel met toestemming van de werk- gever deelneemt aan een bijeenkomst welke wordt georganiseerd door de vakbond waarvan hij lid is.
c. Omdat de werknemer onvrijwillig werkloos is (shorttime- gevallen).
18
d. Indien een vrouwelijke werknemer de bedongen arbeid niet ver- richt wegens zwangerschap of bevalling.
8. Indien daartoe gewichtige redenen aanwezig zijn kan de werkgever na overleg met de werknemer het voor hem vastgestelde tijdvak van vakantie wijzigen. De schade welke de werknemer tengevolge van deze wijziging van het tijdvak lijdt, wordt door de werkgever ver- goed.
9. Schadevergoeding ter vervanging van niet of niet op de juiste wijze verleende vakantie is niet toegelaten, zolang de dienstbetrekking duurt.
10. Indien in een onderneming door alle, of een deel van de werknemers in ploegendienst pleegt te worden gewerkt, zal de werkgever met de ondernemingsraad, of zo deze niet bestaat, met een representatieve vertegenwoordiging van het personeel, overleg plegen over de toe- passing van de bepalingen van dit artikel ten aanzien van deze werk- nemers en het resultaat van dit overleg aan de Vaste Commissie ter goedkeuring voorleggen.
11. a. Naast de basisvakantie hebben werknemers van 50 t/m 54 jaar recht op 2 extra dagen vakantie; van 55 t/m 59 jaar recht op 4 extra dagen vakantie; van 60 jaar en ouder recht op 6 extra dagen vakantie.
b. Naast de basisvakantie hebben de werknemers, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt recht op 2 extra dagen vakantie.
c. Als peildatum voor het verkrijgen van het recht op de onder a) en b) genoemde extra dagen vakantie geldt 1 januari van het lopende vakantiejaar.
d. De onder a) en b) genoemde extra dagen vakantie worden opge- nomen in overleg met de werkgever.
Artikel 23
Vakantietoeslag
1. De werknemer verwerft voor iedere week dat hij in de periode 1 juli in het voorafgaande jaar t/m 30 juni in het jaar van uitkering bij de werkgever in dienst is, aanspraak op een vakantietoeslag ter grootte van 8% van het weekloon. Onder weekloon wordt verstaan het in het laatst verlopen kalenderjaar gemiddeld verdiend inkomen aan week- loon inclusief overwerk en ploegentoeslag.
Het alsdan berekende gemiddeld verdiende weekinkomen wordt ver-
19
hoogd met de percentage(s) van de algemene loonsverhoging(en) in de periode 1 januari tot het tijdstip waarop de vakantietoeslag wordt uitgekeerd vermeerderd met de kinderbijslag waarop hij in die pe- riode aanspraak heeft. Bij de berekening van de kinderbijslag zullen de eerste 4 kinderen buiten beschouwing worden gelaten.
Voor de werknemers die na 1 januari 1985 in dienst zijn getreden zal in de vakantietoeslag niet meer worden opgenomen de vermeerde- ring met de kinderbijslag vanaf het vijfde kind.
Indien de werknemer in genoemde periode een niet volledig inko- men heeft verworven dan wordt uitgegaan van het loon dat de werk- nemer verdiend zou hebben indien geen arbeidsverzuim had plaats- gevonden.
Voor werknemers van 22–65 jaar met een vol jaar dienstverband bij eenzelfde werkgever op de datum van uitkering, bedraagt de mini- mumuitkering aan vakantietoeslag f 2.946,– in 2000 en f 3.050,– in 2001.
Voor werknemers behorende tot het hoger technisch personeel, ver- tegenwoordigers alsmede administratief personeel en personeel in hoofdzaak belast met leidinggeven geldt eveneens bovengenoemde regeling met uitzondering van de vermeerdering van de kinderbij- slag.
2. Voor zover uitbetaling niet reeds eerder heeft plaatsgevonden inge- volge het bepaalde in lid 3, zal de vakantietoeslag, waarop de werk- nemer, ingevolge het bepaalde in het vorige lid, aanspraak kan maken, terzake van dienstverband tot en met de loonweek waarin 30 juni valt, worden uitbetaald tenminste 2 weken voor de aanvang van de fabrieksvakantie.
3. Bij het einde van de dienstbetrekking wordt aan de werknemer het bedrag aan vakantietoeslag uitbetaald waarop hij op dat tijdstip aan- spraak heeft verworven.
4. De werknemer verwerft jegens de werkgever geen aanspraak op vakantietoeslag over weken waarin hij aanspraak heeft op uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 24
Eindejaarsuitkering
1. De werkgever zal aan het einde van enig jaar aan de werknemer die onafgebroken sedert 1 januari in dienst is geweest, een eindejaars- uitkering toekennen.
De uitkering is gesteld op 2,1% van het jaarsalaris met een minimum van f 905,– in 2000 voor werknemers van 22 jaar en ouder. Voor de berekening van de uitkering voor jeugdige werknemers wordt uitge- gaan van de leeftijdspercentage staat, genoemd in Artikel 10 lid 3b.
20
2. Indien een werknemer geen vol kalenderjaar in dienst van de werk- gever is geweest, zal hem een evenredig deel van de in lid 1 genoemde uitkering worden verstrekt.
3. In geval in een onderneming reeds voorzieningen bestaan inzake winstdeling, gratificatie of andere soortgelijke periodieke uitkeringen zijn de vakbonden bereid met de werkgever overleg te plegen in hoe- verre de bestaande regelingen geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht kunnen worden op de in dit artikel bedoelde uitkering.
Artikel 25
Administratieve bepalingen
1. De werkgever is verplicht de uitbetaling van loon aan elke werkne- mer periodiek te doen geschieden met een maximum van 4 of 5 weken of een maand, terwijl op een loonstrook duidelijk moet wor- den vermeld:
a. De naam van de onderneming en de plaats van haar vestiging.
b. De familienaam en de eerste van de voornamen van de betrok- ken werknemer.
c. De functiegroep waarin de werknemer is ingedeeld; een en ander conform het bepaalde bij art. 9 van deze overeenkomst.
d. De periode waarover de loonuitbetaling plaatsvond.
e. Het aantal uren, dat de betrokken werknemer in genoemde pe- riode heeft gewerkt.
f. Het door de betrokken werknemer over genoemde periode ver- diende basisloon.
g. Alle uitkeringen, die boven het loon worden gedaan, alsmede een gespecificeerde omschrijving van deze uitkeringen.
h. Alle op het loon eventueel in mindering gebrachte bedragen, onderscheidenlijk terzake van boete, schadevergoeding, loon- beslag, bijdragen voor verzekeringen en deze ook weer gespeci- ficeerd, enz. alles zo nauwkeurig mogelijk omschreven.
Artikel 26
Personeelsvertegenwoordiging en ondernemingsraad
1. Ondernemingen met minder dan 50 werknemers maar tenminste tien, hebben, conform artikel 35c van de Wet op de ondernemingsraden, de plicht een personeelsvertegenwoordiging in te stellen als de meer- derheid van de werknemers dit wenst. Met de instelling van een personeelsvertegenwoordiging wordt een geregeld overleg tussen
21
werkgever en werknemers bevorderd inzake aangelegenheden van algemene of individuele aard, de arbeid in de onderneming en de toe- passing van de arbeidsvoorwaarden betreffende.
2. De ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel tenminste 10 maar minder dan 50 werknemers werkzaam zijn en waarvoor geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoor- diging is ingesteld, is verplicht de werknemers te informeren over de algemene gang van zaken tijdens een personeelsvergadering. Mini- maal tweemaal per jaar dient een personeelsvergadering te worden belegd.
3. In ondernemingen, in welke gevolg de Wet op de ondernemingsra- den een ondernemingsraad is ingesteld, treedt deze raad in de plaats van de personeelsvertegenwoordiging.
4. Een vakbondskaderlid zal dezelfde bescherming genieten als een lid van de ondernemingsraad, zoals bepaald in de Wet op de onderne- mingsraden.
Artikel 27
Aanneming van werknemers
2. Indien partijen een proeftijd overeenkomen, is deze voor beide par- tijen gelijk. De proeftijd wordt schriftelijk overeengekomen. Tijdens de proeftijd kunnen de werkgever en de werknemer de dienstbetrek- king zonder opzegtermijn en de voor opzegging geldende bepalingen beëindigen.
3. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan een proeftijd worden overeengekomen van ten hoogste twee maanden.
4. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan een proeftijd worden overeengekomen van ten hoogste:
a. een maand: indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor korter dan twee jaar of indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt door een gebeurtenis waarvoor geen kalenderdatum vaststaat;
b. twee maanden: indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor twee jaren of langer.
5. De dienstbetrekking wordt geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd, tenzij schriftelijk uitdrukkelijk anders is overeengekomen. Wan- neer de duur van het dienstverband niet in de arbeidsovereenkomst vermeld wordt, wordt deze geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
22
6. Bij schriftelijke overeenkomst kan bedongen worden, dat het dienst- verband voor bepaalde tijd wordt aangegaan. Deze overeenkomst eindigt zonder dat voorafgaande opzegging vereist is, op de dag dat waarop de overeengekomen termijn verstreken is.
7. Het in lid 6 genoemde dienstverband voor bepaalde tijd kan twee- maal worden verlengd, mits de totale tijdsduur van de opeenvol- gende dienstverbanden de periode van 36 maanden niet overschrijdt.
8. Een (verlengde) overeenkomst voor bepaalde tijd eindigt op de over- eengekomen datum zonder dat opzegging en zonder dat een ontslag- vergunning vereist is.
9. Gedurende de looptijd van een dienstverband voor bepaalde tijd kan geen opzegging plaatsvinden, tenzij voor ieder der partijen dat recht schriftelijk is overeengekomen.
10. Bij aanneming van werknemers zullen degenen, die bij vroegere gelegenheden wegens slapte ontslagen werden, bij voorkeur voor het eerst voor aanstelling in aanmerking komen, doch er zal rekening worden gehouden met hun geschiktheid voor de verlangde arbeid.
Artikel 28
Beëindiging van de dienstbetrekking
1. Behoudens in geval van onmiddellijke beëindiging op grond van een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden, als bedoeld in artikel 7: 678 of 679 BW, kan de voor onbepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst slechts worden beëindigd door op- zegging. Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.
2. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
x. xxxxxx dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c. tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
23
3. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
4. De in lid 2 en 3 gestelde opzegtermijnen zijn niet van kracht voor werknemers met een sleutelfunctie. Voor werknemers met een sleutel- functie geldt een opzegtermijn voor de werknemer van drie maanden en voor de werkgever van vijf maanden, ongeacht de duur van de arbeidsovereenkomst op de dag van opzegging.
5. Indien de werkgever voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst toestemming heeft verkregen van de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorziening, wordt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging verkort met één maand, met dien verstande dat de resterende termijn van opzegging ten minste één maand bedraagt.
6. Voor de werknemer die op 1 april 1999 45 jaar of ouder is en voor wie op dat tijdstip conform de toen geldende CAO een langere ter- mijn voor opzegging gold dan bedoeld in lid 2 en 4, blijft de oude gelden zolang de werknemer bij dezelfde werkgever in dienst blijft.
7. Aan het einde van de week, waarin de werknemer de 65-jarige leef- tijd heeft bereikt, eindigt de dienstbetrekking, zonder dat vooraf- gaande opzegging nodig is, tenzij werkgever en werknemer uitdruk- kelijk anders overeenkomen.
8. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd, dat de werkne- mer ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaar heeft geduurd of een aanvang heeft genomen nadat de ontslagvergunning is aangevraagd waarvan de werknemer door middel van een aangetekend schrijven kennis heeft kunnen nemen.
Artikel 29
Afwijkende regelingen
In die gevallen waarin bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de Vaste Commissie toestemming geven tot afwijking van een of meer bepalingen van de CAO.
Artikel 34
Vaste Commissie
Er is een Vaste Commissie voor de Lederindustrie, p/a Reitseplein 1, Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxx. De Vaste Commissie heeft tot doel goede sociale verhoudingen in de bedrijfstak te bevorderen, in het bij-
24
zonder door het geven van leiding aan de uitvoering en toepassing van de CAO.
25
BIJLAGE A
Functielijst met loongroepindeling productie
In deze functielijst zijn opgenomen de meest voorkomende productie- functies in de Lederindustrie, gerangschikt per sector en per loongroep. De navolgende sectoren worden onderscheiden:
I. Zoollederindustrie
II. Zeemlederindustrie
III. Lichtlederindustrie
IV. Vellenbloterij – Pelsafdeling
I. Zoollederindustrie
In groepen I, II, III komen geen functies voor.
Groep IV
1. Oliën/drogen
2. Walsen
3. Uitzetten
Groep V
1. Crouponneren
2. Persen
Groep VI
1. Proces bediening looierij
Groep VII
1. Combinatiefunctie looierij
II. Zeemlederindustrie
In groepen I, II, VII komen geen functies voor.
Groep III
1. Zeemleder meten
2. Zeemleder inpakken
3. Zeemleder snoeien
4. Wegleggen bij het sorteren van grains
Groep IV
1. Ophangen van vellen
2. Sorteren van zeemleder
3. Schuren
4. Uitpakken van huiden
5. Blowen
6. Kalken
7. Pikkelen
26
8. Helpen bij ontvlezen
9. Transport verzorgen
Groep V
1. Osileren
2. Tranen/persen
3. Ontvlezen
4. Splitten
5. Snoeien
6. Fraisen
7. Schaven
Groep VI
1. Knippen
2. Sorteren van grains
III. Lichtlederindustrie
In groepen I en II komen geen functies voor.
Groep III
1. Bedienen doorloopstolmachine zonder instellen
2. Opleggen pluche-, spuit-, gietmachine
3. Opleggen doorlopers
4. Opleggen en afnemen voor zover niet elders genoemd
5. Vacuümdrogen
6. Zaagselen – invochten
7. Borstelen suède
8. Stollen van koppen en randen
9. Nerfstrijken met strijkbout
10. Xxxx xxxxx – stempelen
11. Pluchen
12. Bedienen droogoven
13. Opspannen (gestileerd)
Groep IV
1. Bedienen doorloopstolmachine met instellen
2. Machine krispelen
3. Opleggen – afnemen wasmachine
4. Schuren breedschuurmachine
5. Vellen afvoeren
6. Trekken splitmachine
7. Controleren op dikte
8. Partijformeren (nat blauw)
9. Plakken kleefoven
27
10. Laden en lossen van vaten
11. Persen (hydraulische pers)
12. Snoeien (schapen- en geitevellen)
13. Snoeien en/of sorteren (nat blauw split)
14. Snoeien machinaal (runds nat blauw)
15. Uitzetten
16. Stollen
17. Xxxx xxxxx/snoeien
18. Schaven (nek en rug)
19. Natschuren
20. Laden en lossen van droogwalkvaten
21. Glansstoten
22. Polijsten
Groep V
1. Huiden voorbereiden (snoeien, stempelen en wegen)
2. Schuren/instellen breedschuurmachine
3. Laden en lossen nathuis
4. Schaven boven 100 cm.
5. Snoeien suède
6. Uitzetten roterende abwelkpers
7. Bedienen tafelmachine
8. Opleggen en afnemen sorteerband
9. Sorteren sorteerband
10. Handspuiten
11. Opspannen ongestileerd
12. Schuren (25 t/m 60 cm.)
13. Xxxxxxx 00 cm.
14. Bedienen splitmachine
15. Ontvlezen machinaal (schapevellen)
16. Instellen spuit-, pluche-, gietmachine
Groep VI
1. Leer sorteren half- en eindproduct
2. Proces bediening looierij
3. Proces bediening nathuis
4. Proces bediening ververij
5. Verfmengen
6. Ontvlezen machinaal
7. Kopsplitten
8. Sorteren schaverij (kalfs-nat-blauw)
Groep VII
1. Combinatie functie nathuis
2. Slijpen (schaapsuède)
28
IV. Vellenbloterij – pelsafdeling
In groep I, II komen geen functies voor.
Groep III
1. Balenpersen
2. Kammen
3. Glanzen
4. Combinatie functie volmagazijn
5. Waterspuiten (handpistool)
6. Meten
Groep IV
1. Laden lossen van haspels
2. Scheren (droog)
3. Bedienen haspels
4. Centrifugeren
5. Uitzetten
6. Stollen
7. Drogen (droogzolders)
Groep V
1. Wolwassen
2. Smarten
3. Vellen sorteren
4. Vellen weken
5. Ontvlezen machinaal
6. Ontklitten
Groep VI
1. Vellen bloten
2. Ontvetten
Groep VII
1. Combinatiefunctie nathuis
2. Wolscheren nat
3. Slijpen
29
BIJLAGE B
Functielijst met loongroepindeling technische en algemene diensten
In deze functielijst zijn opgenomen de meest voorkomende functies in de technische en algemene dienst in de lederindustrie gerangschikt per loongroep.
Groep A
1. Corveeër
2. Schoonmaakster II
Groep B
1. Magazijnbediende materialen
2. Schoonmaakster I
3. Heftruckbestuurder
Groep C
1. Hulpfitter
2. Loodgieter II
3. Monteur III
4. Portier
5. Schilder II
6. Waker
Groep D
1. Opperman
2. Stoker
3. Timmerman II
Groep E
1. Plaatwerker
2. Chauffeur
3. Schilder I
4. Elektricien II
5. Monteur II
Groep F
1. Stoker (olie)
2. Loodgieter I
3. Elektrisch lasser
4. Timmerman I
5. Draaier
6. Metselaar
7. Pijpfitter-lasser
30
Groep G
1. Smid
2. Monteur I
3. Elektricien I
4. Machine bankwerker – monteur
31
II. Het is de werkgever toegestaan om in het kader van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, af te wijken van de onder I opgeno- men bepaling(en) houdende een mutatie van het loon voorzover de onverkorte toepassing van die bepaling(en) de verlening van een onthef- fing in de weg zou staan om reden dat de personeelskosten van de betrokken onderneming onvoldoende zijn gematigd.
III. Indien en voor zover de onder I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.
IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant en heeft geen terugwerkende kracht.
V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.
’s-Gravenhage, 28 december 2000
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Namens de Minister:
De Directeur van het Centraal kantoor
van de Arbeidsinspectie,
C. J. Meerhof.
32