UNIVERSITEIT
UNIVERSITEIT
GENT
FACULTEIT BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN
Vakgroep Landbouweconomie AFDELING AGRO-MARKETING
Xxxxxxx Xxxxx 000, 0000 Xxxx Tel. 09/000.00.00 – Fax 09/000.00.00
Opmaken van een toetsingskader voor de kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie van het beleid inzake de
selectieve inzameling van afvalstromen
December 2006
FACULTEIT BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN
Vakgroep Landbouweconomie AFDELING AGRO-MARKETING
Xxxxxxx Xxxxx 000, 0000 Xxxx Tel. 09/000.00.00 – Fax 09/000.00.00
Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx
FACULTEIT BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN
Vakgroep Landbouweconomie AFDELING RURALE MILIEU-ECONOMIE
Xxxxxxx Xxxxx 000, 0000 Xxxx Tel. 09/000.00.00 – Fax 09/000.00.00
Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxxxx
Xxxxxx Xxxxxx
FACULTEIT BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN
Vakgroep Biochemische en Microbiële Technologie LABORATORIUM VOOR MICROBIËLE ECOLOGIE EN TECHNOLOGIE
Xxxxxxx Xxxxx 000, 0000 Xxxx Tel. 09/000.00.00 – Fax 09/000.00.00
Xxxxx Xxxxxxxxxx Xxx Xxxxxx
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Vakgroep Publiek- en Belastingrecht CENTRUM VOOR MILIEURECHT
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0, 0000 Xxxx Tel. 09/000.00.00 - Fax 09/000.00.00
Xxx Xxxxxxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxx
Inhoudsopgave
1.3.2 Identificatie schakels afvalverwerkingsketen 6
1.4 Structuur van het rapport 12
2 Mogelijkheden, beperkingen en randvoorwaarden van het model 15
Deel I Generieke uitwerking van het model 17
3 Huishoudelijk afval in Vlaanderen 18
4 Algemene lijst economische parameters 25
4.1.2 Xxx xxx xxxxxxxxxxxxx 00
4.1.2.3 Afgelegde afstand door burgers 38
5 Dienstverlening en maatschappelijke beperkingen 51
5.1.2 Xxx xxx xxxxxxxxxxxxx 00
6 Algemene lijst ecologische parameters 53
6.2.2 Verbruik van energie en fossiele brandstoffen 56
6.3 Overslag, sorteren en recyclage 57
6.4 Verwerkingsinstallaties 57
7 Aggregeren ecologische parameters 59
7.1.1.2 Ozonlaagaantastende stoffen 60
7.1.1.3 Smogvormende stoffen 60
7.1.1.5 Ecotoxische stoffen 62
7.1.1.6 Humaantoxische stoffen 64
7.1.1.7 Eutrofiërende stoffen 65
7.1.2.1 Ecotoxische stoffen 66
7.1.2.2 Humaantoxische stoffen 67
7.1.2.3 Eutrofiërende stoffen 68
7.1.3.1 Ecotoxische stoffen 69
7.1.3.2 Humaantoxische stoffen 70
7.1.3.3 Eutrofiërende stoffen 71
7.3 Energie en fossiele brandstoffen 72
7.6 Niet-energetisch valoriseerbare fracties 74
8.2 Toepasselijke wetgeving 78
8.2.1 Grondslag Europese milieuwetgeving 78
Deel II Specifieke uitwerking van het model: GFT- en groenafval 103
9 GFT- en groenafval 104
10 Invullen van de economische parameters voor GFT- en groenafval 105
10.1 Inzameling 105
10.1.1 Huis-aan-huis 105
10.1.2 Xxx xxx xxxxxxxxxxxxx 000
10.1.2.1 Vaste kosten 112
10.1.2.2 Variabele kosten 112
10.1.3 Andere brengmethode 114
10.1.4 Thuisverwerking 115
10.2 Transport en overslag 115
10.3 Verwerking 116
11 Invullen van de ecologische parameters voor GFT- en groenafval . 117
11.1 Inzameling 117
11.1.1 Huis-aan-huis inzameling 117
11.1.2 Inzameling xxx xxxxxxxxxxxxx 000
11.1.3 Andere brengmethode 117
11.2 Transport 117
11.2.1 Personenwagen 118
11.2.1.1 Emissies naar lucht 118
11.2.1.2 Verbruik van energie en fossiele brandstoffen 120
11.2.2 Vrachtwagen/Vuilniswagen 121
11.2.2.1 Emissies naar lucht 121
11.2.2.2 Verbruik van energie en fossiele brandstoffen 123
11.3 Overslag, sorteren, recyclage 124
11.4 Verwerkingsinstallaties 124
11.4.1 Verbranding in een roosteroven 124
11.4.1.1 Emissies 125
11.4.1.2 Gebruik van ruimte 126
11.4.1.3 Gebruik van energie en fossiele brandstoffen 126
11.4.1.4 Gebruik van hulp- en grondstoffen 126
11.4.1.5 Lokale hinder 127
11.4.1.6 Producten en reststoffen 127
11.4.1.7 Nuttige toepassing van de afvalstof 128
11.4.2 Biologisch drogen/scheiden – verbranding in wervelbedoven 128
11.4.3 Composteren in open lucht (groencompostering) 129
11.4.3.1 Emissies 129
11.4.3.2 Gebruik van ruimte 133
11.4.3.3 Gebruik van energie en fossiele brandstoffen 133
11.4.3.4 Gebruik van hulp- en grondstoffen 133
11.4.3.5 Lokale hinder 134
11.4.3.6 Producten en reststoffen 134
11.4.3.7 Nuttige toepassing van de afvalstof 135
11.4.4 Composteren in gesloten systemen 141
11.4.4.1 Emissies 141
11.4.4.2 Gebruik van ruimte 146
11.4.4.3 Gebruik van energie en fossiele brandstoffen 147
11.4.4.4 Gebruik van hulp- en grondstoffen 147
11.4.4.5 Lokale hinder 147
11.4.4.6 Producten en reststoffen 148
11.4.4.7 Nuttige toepassing van de afvalstof 149
11.4.5 Anaërobe vergisting gevolgd door aërobe nacompostering 153
11.4.5.1 Emissies 153
11.4.5.2 Gebruik van ruimte 158
11.4.5.3 Gebruik van energie en fossiele brandstoffen 158
11.4.5.4 Gebruik van hulp- en grondstoffen 159
11.4.5.5 Lokale hinder 159
11.4.5.6 Producten en reststoffen 159
11.4.5.7 Nuttige toepassing van de afvalstof 160
11.4.6 Thuiscomposteren 165
11.4.6.1 Emissies 165
11.4.6.2 Gebruik van ruimte 166
11.4.6.3 Gebruik van energie en fossiele brandstoffen 166
11.4.6.4 Gebruik van hulp- en grondstoffen 166
11.4.6.5 Lokale hinder 166
11.4.6.6 Producten en reststoffen 167
11.4.6.7 Nuttige toepassing van de afvalstof 167
12 Juridisch kader voor GFT- en groenafval 168
12.1 Algemeen 168
12.2 Parameters 168
13 Analyse scenario’s 170
13.1 Scenario 1: GFT- versus groenregio 172
13.1.1 Scenario 1a: Vlaanderen als GFT-regio, tweewekelijks in 120 l container 172
13.1.2 Scenario 1b: Vlaanderen als groenregio, snoeihout vierjaarlijks zonder recipiënt 176
13.2 Scenario 2: enkel landelijk gebied als GFT-regio, tweewekelijks in 120 l container 180
13.3 Scenario 3: GFT in stedelijk gebied in kleine zak of container, wekelijks of tweewekelijks 184
13.3.1 Scenario 3a: stedelijk, wekelijks in 40 l container; landelijk, tweewekelijks in 120 l container 184
13.3.2 Scenario 3b: stedelijk, wekelijks in 30 l zak; landelijk, tweewekelijks in 120 l container 186
13.3.3 Scenario 3c: stedelijk, tweewekelijks in 40 l container; landelijk, tweewekelijks in 120 l container 188
13.3.4 Scenario 3d: stedelijk, tweewekelijks in 30 l zak; landelijk, tweewekelijks in 120 l container 190
13.3.5 Bespreking scenario’s 3 192
13.4 Scenario 4: tuinafval in landelijk gebied, container versus zak 195
13.4.1 Scenario 4a: landelijk: tweewekelijks tuinafval in 60 l zak; stedelijk, tweewekelijks GFT in 120 l container 195
13.4.2 Scenario 4b: landelijk: tweewekelijks tuinafval in 120 l container; stedelijk, tweewekelijks GFT in 120 l container 197
13.5 Scenario 5: geen GFT-inzameling, tuinafval op afroep, thuiscomposteren varieert 201
13.6 Scenario 6: Vlaanderen als GFT-regio, tweewekelijks in 120 l container, minimaal inzamelrendement 204
13.6.1 Scenario 6a: Vlaanderen als GFT-regio, tweewekelijks in 120 l container, stedelijk gebied beneden minimaal inzamelrendement 204
13.6.2 Scenario 6b: Vlaanderen als GFT-regio, tweewekelijks in 120 l container, stedelijk gebied aan minimaal inzamelrendement 207
13.6.3 Scenario 6c: Vlaanderen als GFT-regio, tweewekelijks in 120 l container, landelijk gebied beneden minimaal inzamelrendement 209
13.6.4 Scenario 6d: Vlaanderen als GFT-regio, tweewekelijks in 120 l container, stedelijk gebied aan minimaal inzamelrendement 211
13.6.5 Bespreking scenario’s 6 213
13.7 Scenario 7: Vlaanderen GFT-regio, zak versus container 215
13.7.1 Scenario 7a: Vlaanderen GFT-regio, tweewekelijks in 60 l zak 215
13.7.2 Scenario 7b: Vlaanderen GFT-regio, tweewekelijks in 120 l container 217
13.8 Scenario 8: Vlaanderen, tuinafval tweewekelijks in 60 l zak, geen GFT- inzameling 221
13.9 Scenario 9: Vlaanderen, intensievere, wekelijkse GFT-inzameling in de zomermaanden 225
14 Gevoeligheidsanalyse 230
14.1 Huis-aan-huis inzameling, economisch 230
14.2 Inzameling via het containerpark 232
14.3 Verwerking 232
15 Conclusie en aanbevelingen 233
15.1 Generiek model 233
15.2 Specifiek model: organisch-biologisch afval 237
15.3 Gevoeligheidsanalyse 240
15.4 Algemeen besluit 240
Lijst van tabellen 241
Lijst van figuren 246
Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx 000
Referenties 248
1 Doel en aanpak
1.1 Achtergrond
Vlaanderen staat aan de Europese top wat betreft de selectieve inzameling van afvalstromen. De Vlamingen zamelen een groot aantal fracties apart in (papier/karton, glas, PMD, organisch afval, bouw-en sloopafval, AEEA, …). Er is echter de voorbije jaren heel wat evolutie geweest in de afvalverwerkingstechnieken (o.a. terugdringen van emissies). Ook is er in het kader van Kyoto meer aandacht voor de uitstoot van broeikasgassen en een duurzaam energiebeheer. De vraag kan dus gesteld worden of, rekening houdend met deze en andere aspecten, bepaalde bestaande selectief ingezamelde stromen optimaal worden ingezameld of eventueel nieuw in te zamelen fracties selectief ingezameld moeten worden. In het Uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen 2003-2007 wordt de huidige selectieve inzameling van enkele afvalfracties zoals sommige KGA-fracties en PMD-afval reeds in vraag gesteld.
In dit verband heeft de OVAM de opdracht uitgeschreven om een toetsingsmodel uit te werken voor de kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie van het beleid inzake de selectieve inzameling van afvalstromen.
Hierbij is het niet de bedoeling de doelstellingen van het milieubeleidsplan 2003- 2007 en het Uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen 2003-2007 in vraag te stellen. Wel wordt bekeken of bepaalde beleidskeuzes zoals de huidige (en eventueel nieuwe) selectieve inzameling van bepaalde fracties optimaal verlopen rekening houdend met economische, ecologische, dienstverlenende en wettelijke parameters. De resultaten van dit onderzoek worden meegenomen in het nieuw uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen vanaf 2008.
1.2 Doelstelling
De opdracht bestaat uit 2 belangrijke delen.
In eerste instantie moet een praktisch bruikbaar en makkelijk werkbaar toetsingsmodel ontwikkeld worden dat alle criteria (dienstverlening, economische, ecologische, wettelijke) omvat om bestaande en nieuwe selectief ingezamelde afvalstromen kwantitatief en kwalitatief te evalueren.
Concreet moet het model toelaten zowel haal- als brengmethoden te bekijken. Ook moet de volledige inzamelketen worden beschouwd. Dit betekent vanaf de bron (de burger die afval aanbiedt) tot de eindverwerking van het afval (inclusief de afzet en nuttige toepassing van de eindproducten). Om een selectieve inzameling van een afvalstroom te evalueren en te optimaliseren moet eveneens een vergelijkings- of referentiepunt afgelijnd worden. Deze referentie moet aanpasbaar zijn in functie van de te evalueren selectieve inzameling (bv. haalmethode of brengmethode) en verwerking van het afval.
Bij de analyse moeten steeds de doelstellingen van het Uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen, het Vlaams en Europees afvalbeleid in het achterhoofd worden gehouden. Ook moet steeds duidelijk worden vermeld op basis van welke input (huidig beschikbare gegevens) het toetsingsmodel informatie aanlevert om antwoorden te formuleren op bovenvermelde vragen.
Het tweede deel omvat het toetsen van één selectieve fractie via het model. Dit is enerzijds om de bruikbaarheid en werkbaarheid van het model te testen.
Anderzijds worden de resultaten voor deze fractie meegenomen in het nieuwe Uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen vanaf 2008. In samenspraak met de begeleidende werkgroep van dit project (VVSG en Interafval, Febem, VLACO vzw, Voka, Coberec, BBL, Fost Plus) werd beslist om de fractie organisch afval (GFT- en groenafval) als eerste fractie te evalueren.
1.3 Methode en uitvoering
1.3.1 Afbakening
Bij de uitwerking van het model worden bepaalde grenzen getrokken voor een duidelijke afbakening van het onderzoeksgebied.
Het model betreft de inzameling en verwerking van huishoudelijk afval in Vlaanderen. Het proces wordt gevolgd van aanlevering van het afval door de burger aan de stoep over inzameling huis-aan-huis, via het containerpark of via een alternatieve inzamelmethode tot overslag en transport naar een verwerkingsinstallatie en finaal tot de te verwijderen restproducten of te vermarkten secundaire grondstoffen voor hergebruik. De hoeveelheid afval, de kosten en de ecologische impact worden bestudeerd op jaarbasis.
1.3.2 Identificatie schakels afvalverwerkingsketen
De input van het model is de hoeveelheid huishoudelijk afval die jaarlijks in Vlaanderen wordt aangeboden voor inzameling en verwerking, al dan niet selectief.
Het afval wordt doorgaans huis-aan-huis ingezameld of door de burger aangeboden op het containerpark. Andere inzamelmethodes kunnen in het model opgenomen en geanalyseerd worden. Hierbij wordt onder meer gedacht aan wijkcontainers (glasbollen, textielcontainers,…) of inzameling via apothekers, handelaars (vervallen geneesmiddelen, batterijen, AEEA,…).
Het ingezamelde afval gaat rechtstreeks, via een overslagstation of een sorteerinstallatie naar een (eind)verwerkingsinstallatie.
De afvalstoffen kunnen in een recyclageproces verwerkt worden en als secundaire grondstoffen afgezet worden. Daarnaast kan geopteerd worden om niet-selectief ingezameld afval, al dan niet met een voorbehandeling, definitief te verwijderen door het afval te storten of te verbranden, indien mogelijk met energierecuperatie.
De verschillende schakels en keuzemogelijkheden worden in kaart gebracht in Figuur 1.
Huishoudelijk afval
Niet-selectief
Selectief
CP
HAH
Andere brengmethode
- glasbollen
- compostpaviljoen
- chemokar
- textielcontainers
- ...
Thuis
- composteren
- verbranden
- ...
Sluikstorten of
-verbranden
Overslag
Sorteren
Recyclage Van afval tot grondstof
Composteren
- open systeem
- gesloten systeem
Vergisten
- droge vergisting
- natte vergisting
Mechanical and Biological
Treatment plants (MBT)
Storten
Verbranden
Verbranden met energierecuperatie
Afzet
Figuur 1. Basisschema van de keten van afvalinzameling en -verwerking
1.3.3 Parameters
Schakel in de keten van de afvalverwerking | |
Duurzaamheidsparameter | |
Economische Doelparameter Globale kost/jaar | Ecologische Doelparameters Broeikasgassen Smogvormende stoffen Verzurende stoffen Ecotoxische stoffen Humaantoxische stoffen Eutrofiërende stoffen Ruimtegebruik Gebruik van energie en fossiele brandstoffen Gebruik van hulp- en grondstoffen Reststoffen |
Economische parameters Infrastructuur Mensen Middelen | Ecologische parameters Emissies naar lucht Emissies naar water Emissies naar bodem Gebruik van ruimte Gebruik van energie en fossiele brandstoffen Gebruik van hulp- en grondstoffen Lokale hinder Reststoffen |
Beperkingen Juridische beperkingen Maatschappelijke beperkingen Andere beperkingen |
Voor elke inzamelmethode of verwerkingstechniek die in het model opgenomen wordt, worden relevante economische en ecologische parameters bepaald. De parameters worden vastgelegd op basis van literatuurstudie en in overleg met de opdrachtgever en de werkgroep.
De economische parameters moeten de belangrijkste kostendrivers van de inzamelmethode, het transport of de verwerkingstechniek in kaart brengen. Deze geven een globaal beeld van de kostprijs om een hoeveelheid afval op een bepaalde manier in te zamelen, te verwerken of af te zetten.
Voor de ecologische parameters wordt een lijst uitgewerkt die de ecologische impact van een inzamelmethode of verwerkingstechniek zo breed mogelijk kwantificeert. Dit laat toe data die nog niet beschikbaar zijn alsnog in het model op te nemen als hier relevante cijfers over beschikbaar komen.
De economische en ecologische parameters worden gekwantificeerd aan de hand van bestaande informatie, i.e. secundaire data. Dit betekent dat in het kader van dit project geen nieuwe data, i.e. primaire data worden ingezameld.
De economische kosten worden samengeteld tot een globale jaarlijkse kost om een hoeveelheid afval op een specifieke manier in te zamelen en te verwerken. De veelheid aan ecologische parameters wordt eveneens geaggregeerd tot een tiental bredere parameters (verzurend potentieel, broeikaspotentieel,…). Dit moet toelaten het model te optimaliseren op economisch vlak en op meerdere globale ecologische factoren.
Bij het optimaliseren op economische en ecologische waarden zal het model op beperkingen stuiten waardoor verdere optimalisatie onmogelijk wordt. De beperkingen zijn van juridische en sociaal-maatschappelijke of dienstverlenende aard.
Het wetgevend kader in verband met afvalinzameling en verwerking tekent de krijtlijnen uit waarbinnen het afvalbeleid moet gevoerd worden. Het wetgevend kader situeert zich op Europees, federaal en Vlaams niveau. Het Europees wetgevend kader wordt als bindend beschouwd. Er wordt van uitgegaan dat er geen wijzigingen zullen worden aangebracht op middellange termijn. Het federaal en Vlaams kader wordt als richtinggevend beschouwd. Het model signaleert wanneer een optimale oplossing strijdig is met federale of Vlaamse wetgeving. Er wordt van uitgegaan dat er kan voor gekozen worden het wetgevend kader desgewenst aan te passen.
Naast juridische beperkingen zullen sociaal-maatschappelijke beperkingen grenzen stellen aan de mogelijkheden tot optimalisatie. Het betreft hier onder meer participatie- en acceptatiegraad van inzamelmethodes en van verwerkingstechnieken, ontwijkgedrag en aanbodreactie op tarifering.
Verder wordt ook een duurzaamheidsparameter ingebouwd op basis van de Ladder van Lansink. Inzamelmethodes en verwerkingstechnieken worden gescoord op basis van de bijdrage om een hogere sport te bereiken op de Ladder van Lansink.
Het model zoekt die combinatie van afvalinzameling en –verwerking waarbij economische, ecologische en duurzaamheidsparameters maximaal verbeteren ten opzichte van een referentiesituatie.
1.3.4 Referentiesituatie
De optimalisatie van afvalinzameling en –verwerking gebeurt ten opzichte van een referentiesituatie. Hierbij wordt verondersteld dat de huidige hoeveelheid huisvuil, grofvuil, gemeentevuil en de selectief ingezamelde hoeveelheid van de te testen fractie gezamenlijk, dus niet selectief wordt ingezameld en wordt verwerkt via verbranding met energierecuperatie. De inzamelingsmethode is tweewekelijks huis-aan-huis voor alles wat als huisvuil kan beschouwd worden. Alles wat te groot is om als huisvuil te kunnen doorgaan, wordt ingezameld als grofvuil via het containerpark.
Voor deze referentiesituatie wordt de economische kost (zie hoofdstuk 4), ecologische impact (zie hoofdstuk 6 en 7) en duurzaamheidsprestatie (zie hoofdstuk 5.3) bepaald. De economische kost, ecologische impact en duurzaamheidsprestatie van de verschillende te testen scenario’s zal afgewogen worden tegenover deze resultaten. Zo kan bepaald worden op welke punten de scenario’s een verbetering of verslechtering zijn ten opzichte van dit referentiescenario.
1.3.5 Modelleren
Mathematische programmering is weerhouden als basistechniek voor het model omdat het een vaak toegepaste en flexibele techniek is die toelaat om het multivariant en interdisciplinair karakter van de probleemstelling te benaderen. Door de uitgebreide toepassingsmogelijkheden van mathematische programmering wordt nog steeds veel onderzoek gedaan naar algoritmes en software om problemen numeriek beter te kunnen oplossen.
Naargelang de probleemstelling kunnen verschillende varianten van mathematische programmering toegepast worden. De variaties kunnen betrekking hebben op de wiskundige vorm (lineair, integer, niet-lineair,…), het doel (beschrijvend, voorschrijvend), of de aard (single objective - multicriteria) van het probleem.
Voor de wiskundige vorm is het toetsingskader niet beperkt, aangezien beroep kan gedaan worden op een aangepaste solver. Toch kan de performantie van de optimalisatie sterk beïnvloed worden door de keuze van de types van variabelen. Voor modellen met lineaire continue variabelen zijn de meest performante solvers beschikbaar, daarom gaat de voorkeur naar de beschrijving van het probleem in dergelijke wiskundige vorm.
Voor de aard van het mathematisch programmeringsmodel stellen we voor om gewogen doelprogrammering te gebruiken. Deze vorm van multicriteria-analyse is een werkwijze om een keuzeprobleem te benaderen met als doel een aantal keuzemogelijkheden te onderzoeken en meerdere criteria tegelijk te beoordelen.
De analyse begint met het bepalen van de criteria, waarop de alternatieven worden beoordeeld. Voor het toetsingskader van afvalstromen zijn dat de economische (EC1), de ecologische (EC2 – EC11) en de duurzaamheidcriteria (EC 12). De wetgeving en de dienstverlening worden in het probleem in de vorm van beperkingen ingegeven.
Voor elk criterium (ECi) wordt een doelstelling (Di) geformuleerd. Deze doelstelling wordt gebaseerd op een referentiesituatie. Het model kan bij elk criterium positieve en/of negatieve (ai) afwijkingen van het vooropgestelde doel toestaan. Vervolgens zoekt een optimalisatie, afhankelijk van de gestelde vraag, het alternatief met een zo groot mogelijke negatieve (of positieve indien nodig) procentuele afwijking van de doelstelling. Op die manier zal het model een zo groot mogelijke procentuele vermindering van kosten en van de ecologische belasting zoeken. Om de verschillende criteria tegelijk te kunnen evalueren worden gewichten (Wi) gebruikt die bepalen welke criteria belangrijk of minder belangrijk zijn.
Het model kan dan als volgt gedefinieerd worden:
Maximaliseer ∑i (Wi ai / Di) Met volgende beperkingen:
fi(xj) = Di - ai wetgevende beperkingen andere beperkingen
xj zijn de beslissingsvariabelen in het model
fi(xj) is de bijdrage van elke beslissingsvariabele aan criterium ECi
Door te spelen met de gewichten die aan de verschillende criteria worden toegekend, het al dan niet toelaten van positieve of negatieve afwijkingen van een referentiesituatie en door de bepalingen van de doelstellingen kunnen verschillende beleidsalternatieven vergeleken en geëvalueerd worden.
Het voordeel van gewogen doelprogrammering is dat complexe beslissingen met veel te overwegen criteria toch relatief eenvoudig kwantitatief kunnen voorgesteld worden. Door te werken met procentuele veranderingen kunnen criteria met een totaal verschillende eenheid, betekenis en grootteorde vergeleken worden voor verschillende alternatieven.
Verder is het belangrijk om in te zien dat de doelvariabele de uiteindelijke keuze determineert en dat de doelvariabele sterk gestuurd wordt door de gewichten die aan de verschillende criteria toegekend worden.
De optimale keuze die het model geeft zal enkel het optimale advies voor de beslissingsmaker geven, indien er een goede referentie wordt gekozen met bijhorende gewichten voor de verschillende criteria die het belang van elk criterium voor de beslissingsmaker perfect weerspiegelen.
1.4 Structuur van het rapport
Het rapport wordt opgedeeld in twee grote delen. Deel I bespreekt hoe het model generiek wordt uitgewerkt. In hoofdstuk 3 wordt omschreven hoe de afvalkorf voor Vlaanderen wordt ingevuld. Die moet op één of andere manier ingezameld en verwerkt worden en dient als input voor het model. Er wordt rekening gehouden met het afval dat selectief wordt ingezameld en met de samenstelling van de huisvuilzak en het grofvuil om een inzicht te krijgen in de totale hoeveelheid van elke specifieke afvalstof. Tevens wordt de invloed van tarifering op de aangeboden hoeveelheid restafval besproken.
In hoofdstuk 4 worden de economische parameters uitgewerkt die in rekening worden gebracht bij de bepaling van de economische kost verbonden aan inzameling, transport, overslag en verwerking. Bij de inzameling worden de huis- aan-huis inzameling, de inzameling via het containerpark of via een andere brengmethode en de thuisverwerking specifiek uitgewerkt.
Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van de dienstverlenende en maatschappelijke beperkingen die worden opgenomen in het model. Deze parameters zijn doorgaans al verwerkt in de ecologische parameters. Ze beschrijven het inzamelscenario dat afgetoetst wordt en worden dus niet geoptimaliseerd. In hoofdstuk 5.3 wordt evenwel een duurzaamheidsparameter uitgewerkt die aangeeft hoe goed een scenario scoort op de Ladder van Lansink.
In hoofdstuk 6 wordt een overzicht gegeven van de verschillende ecologische parameters die worden opgenomen in het model. Een veelheid aan parameters wordt besproken voor inzameling, transport, overslag en verwerking. Deze veelheid aan parameters wordt in hoofdstuk 7 geaggregeerd naar bevattelijk groepen van ecologische impact. Er wordt zo rekening gehouden met emissies naar lucht, water en bodem, ruimtegebruik, verbruik van energie en fossiele brandstoffen, verbruik van hulp- en grondstoffen, lokale hinder en de afzet van niet-energetisch valoriseerbare fracties.
Hoofdstuk 8 tenslotte geeft een algemeen overzicht van het juridisch kader waarbinnen de inzameling en verwerking van afvalstoffen dient te gebeuren. Het juridisch kader geeft grenzen aan.
In deel II wordt het generieke model specifiek ingevuld voor GFT- en groenafval. Na in hoofdstuk 9 GFT- en groenafval te hebben gedefinieerd, wordt in hoofdstuk 10 invulling gegeven aan de economische parameters en in hoofdstuk 11 aan de ecologische parameters. Hoofdstuk 12 geeft het relevante juridische kader aan voor de inzameling en verwerking van GFT- en groenafval.
Na het model te hebben ingevuld, worden in hoofdstuk 13 verschillende scenario’s gemodelleerd, ondermeer door specifiek invulling te geven aan de dienstverlenende beperkingen. De economische en ecologische efficiëntie van de verschillende scenario’s wordt bepaald ten opzichte van het referentiescenario en ten opzichte van elkaar.
In hoofdstuk 14 wordt nagegaan hoe gevoelig de resultaten van het model voor een basiscenario zijn voor wijzigingen in de verschillende parameters. Dit gebeurt aan de hand van een gevoeligheidsanalyse waarbij elke parameter ceteris paribus wordt gewijzigd tot aan het kantelpunt. Dit is het punt waarop het model een andere oplossing geeft dan de oorspronkelijke uitkomst, i.e. waarbij er wordt overgeschakeld van selectieve inzameling van GFT naar niet-selectieve inzameling.
Hoofdstuk 15 vat de belangrijkste aannames en bevindingen van het onderzoek samen en formuleert beleidsaanbevelingen in het kader van de evaluatie van de selectieve inzameling van afvalfracties in Vlaanderen in het algemeen en voor GFT- en groenafval in het bijzonder.
Vooraleer de bespreking van het model aan te vatten, worden in hoofdstuk 2 enkele belangrijke mogelijkheden, beperkingen en randvoorwaarden bij het modelleren besproken die de context van de resultaten en bevindingen beter moet kaderen.
Voor het uitvoeren van de onderzoeksopdracht wordt een team van vier onderzoeksgroepen samengesteld:
• Universiteit Gent, Vakgroep Landbouweconomie, Afdeling Agro-Marketing als coördinator, voor de invulling van de economische parameters en de dienstverlenende en maatschappelijke beperkingen, voor het testen van verschillende scenario’s en de rapportering.
• Universiteit Gent, Vakgroep Landbouweconomie, Afdeling Rurale Milieu- economie (RME) voor de modellering.
• Universiteit Gent, Vakgroep Biochemische en Microbiële Technologie, Laboratorium voor Microbiële Ecologie en Technologie (LabMET), aangevuld met Avecom NV voor de invulling van de ecologische parameters.
• Universiteit Gent, Vakgroep Publiek- en Belastingrecht, Centrum voor Milieurecht (CMR), voor de invulling van de juridische beperkingen.
2 Mogelijkheden, beperkingen en randvoorwaarden van het model
Het model heeft niet als doelstelling de werkelijkheid tot in detail te vatten. De doelstelling is op hoofdlijnen de richting aan te geven waar de selectieve inzameling een kost of opbrengst betekent op economisch en ecologisch vlak, rekening houdende met juridische en maatschappelijke randvoorwaarden.
Het model is een beleidsondersteunend element.
Het model geeft informatie door verschillende scenario’s ten opzichte van elkaar te plaatsen. Het resultaat van één scenario bevat op zich te weinig informatie om zinvol te interpreteren.
De verschillende scenario’s kunnen onderling vergeleken worden door ze af te zetten ten opzichte van een vaste waarde, het referentiepunt. Alle cijfermateriaal is dus relatief ten opzichte van het referentiepunt, dat instelbaar is.
Het referentiepunt is een theoretisch nulpunt. Het hoeft dan ook niet noodzakelijk praktisch realiseerbaar te zijn.
De scenario’s worden getest binnen een lange termijn perspectief. Daarom wordt geen rekening gehouden met sluiting van bestaande installaties, aanbouw van bijkomende verwerkingscapaciteit of aanschaf van bijkomende vrachtwagens of recipiënten. Alle kosten worden geacht opgenomen te zijn in de verwerkingskost of in de jaarlijkse kosten voor het ingezette materiaal.
Het model kan uitgebreid en geactualiseerd worden. Wanneer nieuw of bijkomend cijfermateriaal beschikbaar komt of de relatie tussen parameters beter begrepen wordt, kan dit aangepast worden in het model. Nieuwe inzamelmethodes of verwerkingstechnieken kunnen bij voldoende beschikbaarheid aan informatie toegevoegd worden.
De gebruiker moet er zorg voor dragen de onderlinge vergelijking tussen inzamelmethodes en verwerkingstechnieken mogelijk te houden. Enkel wanneer vergelijkbaar cijfermateriaal beschikbaar is over een specifieke parameter voor de verschillende ten opzichte van elkaar af te wegen opties kan deze parameter in de evaluatie worden opgenomen. Het model laat toe parameters waarover op vandaag slechts gedeeltelijke informatie bestaat op te nemen in het model maar bij de optimalisatie voorlopig buiten beschouwing te laten.
Het model maakt gebruik van beschikbare secundaire data. Deze is vaak beperkt en gedateerd. In het kader van voorliggend onderzoek worden geen primaire data verzameld.
Het model is uitgewerkt voor Vlaanderen. De inzameling en verwerking van afval gebeurt evenwel niet op een uniforme manier over gans Vlaanderen en vele situatiespecifieke omstandigheden beïnvloeden de waarde van de gebruikte variabelen. Aldus wordt een gemiddeld beeld voor gans Vlaanderen geschetst. Het model laat evenwel toe de variabelen in te vullen voor een specifiek gebied.
De afweging tussen het economische en ecologische luik bij de optimalisatie gebeurt aan de hand van wegingsfactoren. In het kader van voorliggende oefening wordt een gelijk gewicht toegekend aan het economische en het ecologische. Dit houdt in dat 1 % verbetering in het ecologische luik gecompenseerd wordt door
1 % verslechtering van de economische parameter en omgekeerd. De verschillende ecologische parameters hebben binnen het ecologische luik allemaal hetzelfde gewicht. De resultaten moeten dan ook binnen dit kader gezien worden.
De opdeling tussen stedelijk en landelijk gebied volgt de opdeling van de Vlaamse gemeenten in stedelijke en landelijke gemeenten zoals die gebruikelijk wordt gehanteerd bij de OVAM. In deze context moet het begrip stedelijk heel ruim gezien worden. Het gebied omvat een volledige gemeente, ook de randgemeenten rond grootstedelijke gebieden. In sommige gemeenten of randgemeenten is er nog veel groen aanwezig en komen verkavelingen voor met grote tuinen. Het model laat wel toe bijkomende deelgebieden te onderscheiden.
Er is een veelheid aan concepten die als dienstverlenende parameter kunnen beschouwd worden: tarifering, frequentie van inzameling, inzamelrecipiënt, gevoerde promotie, wenselijkheid en aanvaarding van een inzamelwijze, tevredenheid en situatiespecifieke omstandigheden die de mogelijkheid beïnvloeden om aan een bepaalde inzamelwijze deel te nemen. Er is weinig informatie beschikbaar over deze concepten en ze zijn vaak moeilijk en betrouwbaar te meten. Daarom wordt er voor gekozen een proxy-variabele in het model op te nemen om de impact van dienstverlening te modelleren: de participatiegraad. Dit concept geeft de reactie van de burger weer op de aangeboden dienstverlening. Het is een eenvoudige en objectief vast te stellen variabele.
Op basis van het belang dat toegekend wordt aan de ecologische en economische parameters wordt een bepaalde verwerkingstechniek verkozen die hieraan tegemoet komt. Voor dit onderzoek liggen deze verhoudingen vast. Om de sterktes en zwaktes van de verschillende verwerkingstechnologieën ten opzichte van elkaar te vergelijken moeten deze verhoudingen gevarieerd worden om tot zinvolle conclusies te komen. Het onderzoek heeft dus niet de bedoeling een keuze te maken tussen verwerkingstechnologieën.
Wanneer het model beslist om GFT- en groenafval al dan niet selectief in te zamelen, beïnvloedt dit de samenstelling van het restafval. Op zijn beurt heeft dit een invloed op de performantie en de uitstoot van een verbrandingsinstallatie. Bij gebrek aan cijfermateriaal dat deze invloed beschrijft, wordt de performantie en de uitstoot van een verbrandingsinstallatie opgenomen bij een samenstelling van restafval zoals die beschreven staat in het VITO rapport over de vergelijking van verwerkingsscenario’s voor restfractie van HHA en niet-specifiek categorie II bedrijfsafval.
Deel I
Generieke uitwerking van het model
3 Huishoudelijk afval in Vlaanderen
3.1 Afvalkorf
In 2004 worden in Vlaanderen 3.349.732 ton huishoudelijk afvalstoffen ingezameld. De totale hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen omvat zowel de selectief ingezamelde als de niet-selectief ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen die door of in opdracht van de Vlaamse gemeenten worden ingezameld. De selectief ingezamelde fracties vertegenwoordigen met 2.390.100 ton 71,4 % van het huishoudelijke afval.
De huishoudelijke afvalstoffen worden opgedeeld in twee groepen1:
- Selectief ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen: glas, papier en karton, kunststoffen, metalen, GFT, groenafval, bouw- en sloopafval, houtafval, autobanden, kringloopafval,… tot en met het Klein Gevaarlijk Afval (KGA).
- Definitief te verwijderen huishoudelijke afvalstoffen: huisvuil, grofvuil en gemeentevuil (i.e. straatvuil, veegvuil, opruiming van sluikstorten, zwerfvuil,…) Bij het huisvuil wordt ook het PMD-sorteerresidu gerekend.
De gemeenten rapporteren jaarlijks aan de OVAM hoeveel afval per afvalfractie wordt ingezameld. De beschikbaarheid van deze gegevens laat toe de totale hoeveelheid afval die in Vlaanderen wordt geproduceerd op te splitsen naar deelgroepen van gemeenten en voor specifieke afvalstoffen.
Voor het model wordt een opsplitsing gemaakt naar stedelijke en landelijke gemeenten. De opsplitsing gehanteerd door de OVAM wordt toegepast. Daarnaast wordt de selectief ingezamelde hoeveelheid van de te testen fractie voor landelijke en stedelijke gebieden verder toegewezen aan huisvuil of grofvuil.
Door de OVAM worden per gemeente gegevens verzameld over de aanvoer van volgende afvalstoffen: autobanden, bouw- en sloopafval, asbesthoudend afval, metalen verpakkingen, dierlijk afval, piepschuim, frituurvet en olieën, bruingoed, GFT, gekleurd glas, glas gemengd, witgoed, houtafval, boomstronken, kroonkurken, kringloopvuil, kunststoffen gemengd, karton, kurk, kunststofverpakkingen, landbouwfolies, geneesmiddelen, motorolie, metalen gemengd, papier en karton gemengd, PMD, papier, snoeihout, tuinafval gemengd, drankkartons, textiel, vlak glas, wit glas, KGA, huisvuil, grofvuil, gemeentevuil en sorteerresidu PMD.
1 Indeling door de OVAM, 2004. Deze indeling wijzigt door de jaren. De afvalsoorten kunnen geaggregeerd worden tot coherente gehelen of verder opgesplitst worden.
Huisvuil = metalen verpakkingen, dierlijk afval, piepschuim, frituurvet en olieën, GFT, gekleurd glas, glas gemengd, kroonkurken, kunststoffen gemengd, karton, kurk, kunststofverpakkingen, geneesmiddelen, motorolie, papier en karton gemengd, PMD, papier, tuinafval gemengd, drankkartons, textiel, wit glas, KGA, huisvuil, en sorteerresidu PMD.
Grofvuil = autobanden, bouw- en sloopafval, asbesthoudend afval, bruingoed, witgoed, houtafval, boomstronken, kringloopvuil, landbouwfolies, metalen gemengd, snoeihout, vlak glas en grofvuil.
Afhankelijk van de afvalfractie(s) waarvoor de selectieve inzameling wordt getoetst, kunnen bijkomende afvalstromen gedefinieerd worden en aan de globale afvalkorf van huisvuil en grofvuil worden toegevoegd. Bij een eerste test van het model wordt de selectieve inzameling van de organisch-biologische fractie getoetst. De ingezamelde hoeveelheden GFT, boomstronken, snoeihout en gemengd tuinafval worden aan het globale aanbod huisvuil en grofvuil toegevoegd. GFT en tuinafval worden als huisvuil beschouwd, boomstronken en snoeihout als grofvuil.
Gemeentevuil wordt afzonderlijk beschouwd omdat het niet via huis-aan-huis inzameling of via de brengmethode wordt ingezameld. Het staat dus los van de evaluatie van de selectieve inzameling.
Stedelijk | Landelijk | |
Huisvuil | 409.051,54 | 289.351,28 |
GFT | 181.810,42 | 144.704,04 |
Tuinafval gemengd | 182.601,84 | 193.049,66 |
Subtotaal huisvuil | 773.463,80 | 627.104,98 |
Grofvuil | 108.231,28 | 107.358,78 |
Snoeihout | 47.839,06 | 101.603,19 |
Boomstronken | 5.837,43 | 10.755,59 |
Subtotaal grofvuil | 161.907,77 | 219.717,56 |
Gemeentevuil | 22.541,71 | 10.164,63 |
Totaal | 957.913,28 | 856.987,17 |
2 De OVAM, eigen indeling.
3.2 Correcties
De cijfers uit Tabel 1 moeten op twee vlakken gecorrigeerd worden. Enerzijds bevindt zich nog een deel van de te testen fractie(s) in het niet-selectief ingezamelde afval, i.e. in de huisvuilzak of in de grofvuilcontainer. Anderzijds wordt een deel van het afval thuis hergebruikt, voor de organisch-biologische fractie gaat het specifiek over thuiscomposteren en kringlooptuinieren.
3.2.1 Huisvuilzak
De OVAM voert sorteeranalyses van de huisvuilzak uit om de impact van preventie en selectieve inzameling op de samenstelling van het huisvuil vast te stellen. Het onderzoek is zodanig opgevat dat de bekomen resultaten representatief zijn voor het Vlaamse Gewest. De meest recente, beschikbare gegevens dateren van 2000- 2001 en worden verder als basis gebruikt om het nog aanwezige potentieel voor selectieve inzameling in te schatten. Vanaf eind 2006 zijn recentere gegevens beschikbaar.
Ruim 43 % van de huisvuilzak bestaat uit organisch afval, wat neerkomt op
3.2.2 Grofvuil
Tabel 2. Samenstelling van het te verwijderen grofvuil naar materiaalsoort, 1998, in procent
Materiaalsoort | % |
Houtafval | 24,3 |
Gemengde samenstelling | 24,2 |
Metalen | 14,7 |
Textiel | 13,0 |
Kunststoffen | 7,5 |
Groenafval | 5,5 |
Huisvuil | 3,5 |
Papier en karton | 3,5 |
Xxxxx, puin | 2,0 |
Roofing | 0,8 |
EPS | 0,5 |
Vlakglas | 0,4 |
KGA | 0,1 |
5,5 % van het grofvuil bestaat uit groenafval. Dit is 11.857 ton organisch afval voor Vlaanderen in een jaar dat bijkomend preventief of selectief kan geweerd worden uit de definitief te verwijderen huishoudelijke afvalberg. Er wordt verondersteld dat deze hoeveelheid niet selectief gerecupereerd kan worden. Deze hoeveelheid blijft dus verder in het grofvuil vervat.
3.2.3 Thuiscomposteren
Over de impact van thuiscomposteren zijn in het uitvoeringsplan Organisch- Biologisch Afval volgende cijfers beschikbaar: thuiscomposteren kan een reductie van de hoeveelheid organisch afval in de huisvuilzak met 25 tot 80 kg per inwoner en per jaar realiseren, naargelang er al dan niet selectieve inzameling van GFT-afval aanwezig is. Gegeven een participatiegraad voor thuiscomposteren van 36 % en het aandeel inwoners dat geniet van de selectieve inzameling van GFT-afval dat op vandaag 63 % bedraagt, kan ingeschat worden dat ongeveer
100.000 ton organisch afval uit de huisvuilzak vermeden wordt door thuiscomposteren. Recentere cijfers geven een participatiegraad van 41 % voor Vlaanderen. De gevoeligheidsanalyse in hoofdstuk 13.5 geeft aan wat de impact is van een veranderende participatiegraad voor thuiscomposteren.
In het referentiescenario wordt verondersteld dat er niet aan thuiscomposteren wordt gedaan. De hoeveelheid organisch-biologisch afval die verondersteld wordt thuis te worden gecomposteerd wordt in het referentiescenario dus mee huis-aan- huis ingezameld met het restafval.
3.3 Afvalkorf in het model
Gegeven bovenstaande correcties worden volgende cijfers uit Tabel 3 in het model opgenomen:
Stedelijk | Landelijk | |
Huisvuil | 409.051,54 | 289.351,28 |
Waarvan te recupereren organisch afval | 82.357 | 67.532 |
GFT | 181.810,42 | 144.704,04 |
Tuinafval gemengd | 182.601,84 | 193.049,66 |
Thuis gecomposteerd | 53.822,29 | 44.133,71 |
Subtotaal huisvuil | 827.286.09 | 671.238,69 |
Grofvuil | 108.231,28 | 107.358,78 |
Snoeihout | 47.839,06 | 101.603,19 |
Boomstronken | 5.837,43 | 10.755,59 |
Subtotaal grofvuil | 161.907,77 | 219.717,56 |
Gemeentevuil | 22.541,71 | 10.164,63 |
Totaal | 1.011.735,57 | 901.120,88 |
Het model bepaalt welke hoeveelheid van deze afvalkorf finaal als huisvuil of grofvuil zal ingezameld worden, welke hoeveelheid selectief wordt ingezameld en hoeveel organisch afval wordt thuis gecomposteerd. De totale hoeveelheid afval verandert niet, enkel de verdeling ervan kan wijzigen.
3.4 Tarifering
Eén van de belangrijkste determinanten van restafvalproductie is de kostprijs van de huis-aan-huisophaling van restafval voor een gemiddeld Vlaams gezin. De data die verzameld werden in het kader van het onderzoek naar de gemeentelijke huisvuilbelasting- en retributiesystemen geven aan dat een gemiddeld Vlaams gezin 50,88 euro betaalde in 2003 om zijn restafval huis-aan-huis te laten ophalen3. Verder wijst het onderzoek uit dat een stijging van 1 euro op jaarbasis van deze kostprijs zich vertaalt in een daling van 0,396 kg restafval per inwoner.
Een gemiddeld Vlaams gezin biedt 48 huisvuilzakken van 60 liter, 24 containers van 120 liter of 282,6 kg restafval aan. Dit vertaalt zich in een gemiddelde eenheidsprijs per zak, container of kg, zoals weergegeven in Tabel 4. De afvalkorf die in het model wordt gebruikt, is al beïnvloed door deze prijsincentief.
Tabel 4. Eenheidsprijs voor tarifering, per zak, container of kg
Aantal | |
48 zakken 60 l | 1,06 |
24 containers 120 l | 2,12 |
282,6 kg | 0,18 |
Dit maakt het mogelijk de impact van een andere eenheidsprijs voor een zak, container of per kg op het aanbod restafval te bepalen. Er wordt verondersteld dat een verandering in de ingezamelde hoeveelheid restafval voortkomt uit verschuiving tussen het restafval en de selectieve fracties. Er wordt geen afval vermeden of extra geproduceerd.
Voor de afvalkorf in het model betekent dit concreet het volgende (zie Tabel 5): bij een stijging van 1 euro in de jaarlijkse kost voor een gemiddeld Vlaams gezin om zijn restafval te laten inzamelen, zal per gezin 0,396 kg minder restafval ingezameld worden. Uit de sorteeranalyse van het restafval komt naar voor dat 39,9 % hiervan uit GFT-afval bestaat en 3,2 % uit tuinafval. Door een verbeterde selectie aan de bron en door de verhoogde kost voor inzameling van restafval zal dit deel ingezameld worden via de selectieve inzameling van de organisch- biologische fractie. Deze hoeveelheid blijft dus in het model wanneer de organisch- biologische fractie wordt getest. De rest verdwijnt uit de afvalkorf die in het model ingebracht wordt. Dit restafval wordt uit de huisvuilzak geweerd door betere selectie aan de bron van het restafval naar overige fracties die selectief worden ingezameld.
3 De OVAM, 2005. Onderzoek naar de gemeentelijke huisvuilbelasting- en retributiesystemen inclusief voor KMO’s en zelfstandige ondernemers in Vlaanderen op 1 januari 2003. De OVAM, Mechelen. Eigen berekeningen.
4 Bij de berekening van de kostprijs voor een gemiddeld Vlaams gezin om zijn restafval te laten ophalen wordt rekening gehouden met de gratis afvalzakken die in sommige gemeenten worden toegekend. Daarom ligt de gemiddelde kostprijs per zak van 1,06 euro zoals hier berekend lager dan de gemiddelde kostprijs per zak van 1,14 euro in het bovenvermelde rapport.
Restafval | - 0,396 |
Wordt GFT | 0,158 |
Wordt groenafval | 0,013 |
Wordt overige selectieve fractie | 0,225 |
In principe kan een dergelijke oefening ook gemaakt worden voor de impact van tarifering op selectief ingezamelde fracties. Op basis van de gegevens ingezameld in het kader van het onderzoek naar de gemeentelijke huisvuilbelasting- en retributiesystemen per 1 januari 2003 kunnen nog geen conclusies getrokken worden wat betreft de impact van tarifering bij de selectieve inzameling van de organisch-biologische fractie.
4 Algemene lijst economische parameters
4.1 Inzameling
4.1.1 Huis-aan-huis
Voor de bepaling van de economische parameters van belang voor de evaluatie van de kostprijs van de huis-aan-huis inzameling wordt vertrokken van een kostprijsberekeningsmodel voor de huis-aan-huis inzameling van glas, uitgewerkt door IVAGO in samenwerking met Interafval5. Het wordt zo aangepast om het algemeen toepasbaar te maken voor verschillende fracties.
De tijd die nodig is om het afval in te zamelen en de dienstverlening die voorop wordt gesteld te verstrekken is een belangrijke kostendriver. Vier tijdsaspecten worden onderscheiden:
• Rondetijd: tijd die nodig is om alle inzamelpunten af te rijden;
• Laadtijd: tijd die nodig is om een inzamelpunt met aanbod te bedienen en het recipiënt op te laden of te ledigen;
• Transfertijd: tijd die nodig is om over en weer te rijden naar een verwerkingsinstallatie of overslagstation eens een huisvuilwagen volgeladen is;
• Lostijd: tijd die nodig is om een huisvuilwagen te lossen in een verwerkingsinstallatie of overslagstation, inclusief het wegen van de huisvuilwagen en het vervullen van de nodige administratieve verplichtingen.
• Rondetijd
De inzameling van het afval gebeurt niet per inwoner, maar per huisgezin. Het aantal bediende inwoners (bron: NIS) wordt omgerekend naar het aantal bediende gezinnen, i.e. het aantal inzamelpunten op basis van de gemiddelde gezinsgrootte voor het bestudeerde gebied (bron: NIS). Per ronde moeten al deze gezinnen bediend worden. Gegeven het aantal inzamelrondes per jaar die georganiseerd worden, de inzamelfrequentie, kan het aantal jaarlijks te bedienen inzamelpunten bepaald worden.
Om de rondetijd te bepalen wordt een gemiddelde doorrijdtijd tussen twee inzamelpunten vastgelegd door de gebruiker van het model.
5 Persoonlijke mededeling door Xxxx Xxxxxxxxxx (IVAGO) en Xxxxxxxx Xxxxxxxx (Interafval).
De hoeveelheid afval die huis-aan-huis wordt ingezameld, is potentieel afkomstig van alle huishoudens in het gebied dat bediend wordt. Maar niet alle huishoudens participeren aan de huis-aan-huis inzameling en niet elk gezin dat afval aan de deur zet doet dit voor elke inzamelronde. Daarom wordt een inschatting gemaakt van de gemiddelde participatiegraad van de huishoudens aan de huis-aan-huis inzameling. Door het jaarlijks aantal te bedienen inzamelpunten te vermenigvuldigen met de participatiegraad wordt het jaarlijks aantal inzamelpunten met aanbod bepaald. Enkel bij deze inzamelpunten moet de huisvuilwagen haalt houden en afval opladen.
Om de laadtijd te bepalen wordt een gemiddelde bedieningstijd bij aanbod
vastgelegd.
• Transfertijd
Naast de tijd die nodig is om alle inzamelpunten te bedienen, gaat ook tijd op aan het heen en terug rijden van volgeladen huisvuilwagens naar een verwerkingsinstallatie of overslagstation. Gegeven de hoeveelheid afval die jaarlijks langs deze weg ingezameld wordt en het laadvermogen van een huisvuilwagen kan het aantal losbeurten per jaar becijferd worden. Gekoppeld aan de gemiddelde afstand heen en terug naar een lospunt en de gemiddelde transfersnelheid over dit traject kan de jaarlijkse transfertijd berekend worden.
Er kan rekening gehouden worden met een suboptimale benutting van het laadvermogen van een huisvuilwagen, omdat dit zo past in het uittekenen van optimale inzamelrondes en het werkschema van het personeel of om andere redenen. Hiertoe wordt een vullingspercentage bepaald.
• Lostijd
Aangekomen aan de verwerkingsinstallatie of het overslagstation gaat tijd op aan het wegen, vervullen van administratieve verplichtingen, het eigenlijke lossen en wachttijd. Er wordt een gemiddelde tijd per losbeurt vastgelegd die al deze aspecten omvat. Gekoppeld aan het aantal losbeurten per jaar kan de jaarlijkse lostijd berekend worden.
Eens de tijd die nodig is om het afval in te zamelen is bepaald, kan de hieruit voortvloeiende inzet aan personeel en middelen berekend worden, gegeven de maximaal mogelijke inzet van een personeelslid en een huisvuilwagen. Hieraan worden de nodige kostenaspecten verbonden. Vier kostenplaatsen worden onderscheiden:
• Kostprijs wagenpark;
• Loonkost;
• Kost voor inzet recipiënten;
• Overhead.
• Kostprijs wagenpark
Er dient bepaald te worden hoeveel uren een huisvuilwagen maximaal kan ingezet worden op jaarbasis. Gegeven de totale tijd nodig om het afval in te zamelen en te lossen bij een verwerkingsinstallatie of overslagstation, kan het minimum aantal vrachtwagens dat nodig is om de vooropgestelde dienstverlening aan te bieden bepaald worden.
Er wordt rekening gehouden met twee inherente inefficiënties. Enerzijds wordt een benuttingspercentage bepaald, dat het moet mogelijk maken rekening te houden met inefficiënte inzet van de huisvuilwagens door ondermeer onderhoud en herstellingen. Anderzijds wordt rekening gehouden met het feit dat de dienstverlening wordt aangeboden door verschillende operatoren. Het minimum aantal vrachtwagens geldt voor de dienstverlening door één operator over gans Vlaanderen. Indien meerdere operatoren actief zijn, zal het optimaal aantal vrachtwagens per operator slechts uitzonderlijk een geheeltallig resultaat opleveren. Om de dienstverlening te kunnen uitvoeren moet dit optimale aantal per operator naar boven afgerond worden. Hierdoor zijn dus meer vrachtwagens nodig dan wanneer één operator gans Vlaanderen bedient. Dit veroorzaakt efficiëntieverlies. In het model wordt er van uitgegaan dat alle operatoren even groot zijn.
Met deze twee inefficiënties in rekening gebracht, wordt het effectief aantal vrachtwagens dat nodig is om de vooropgestelde dienstverlening te leveren bepaald.
De inzet van de nodige huisvuilwagens is een belangrijke investeringskost. Deze investeringskost wordt via een annuïtaire afschrijvingsmethode vertaald naar jaarlijkse kosten op basis van de afschrijvingstermijn en een disconteringsvoet. Daarnaast moet het wagenpark verzekerd en onderhouden worden. De verzekeringskost wordt uitgedrukt per wagen, per jaar.
Onderhoudskosten worden uitgedrukt in euro per verreden kilometer. Tenslotte zijn er belangrijke brandstofkosten verbonden aan de huis-aan-huis inzameling. Ook deze kost wordt bepaald op basis van een kost per verreden kilometer.
De verreden kilometers worden enerzijds berekend door een gemiddelde afstand tussen twee inzamelpunten te bepalen en te vermenigvuldigen met het aantal jaarlijks te bedienen inzamelpunten. Anderzijds is de gemiddelde afstand heen en terug naar een lospunt reeds bepaald en het jaarlijks aantal losbeurten. Dit laat toe de totale transferafstand te bepalen.
• Loonkost
Er dient bepaald te worden hoeveel uren een voltijds personeelslid maximaal kan ingezet worden op jaarbasis. Gegeven de totale tijd nodig om het afval in te zamelen en te lossen bij een verwerkingsinstallatie of overslagstation en de personeelsbezetting per huisvuilwagen, kan het minimum aantal personeelsleden dat nodig is om de vooropgestelde dienstverlening aan te bieden bepaald worden. Er kan rekening gehouden worden met inefficiëntie door ziekte of ander verlet aan de hand van een gemiddeld percentage effectieve werktijdbenutting. Op basis van de bruto loonkost op jaarbasis per VTE kan de totale loonkost berekend worden.
• Kost voor inzet recipiënten
Er dient verder bij de huis-aan-huis inzameling van afval rekening gehouden te worden met de inzet van de nodige recipiënten. Bij de inzet van containers moet elk gezin dat kan bediend worden over minstens 1 container beschikken. De investeringskost in containers wordt via een annuïtaire afschrijvingsmethode vertaald naar jaarlijkse kosten op basis van de afschrijvingstermijn en een disconteringsvoet.
Bij het gebruik van zakken moeten voldoende zakken aangeboden worden om de hoeveeheid afval die moet ingezameld worden te bevatten. Dit kan bepaald worden aan de hand van het gemiddeld vulgewicht van de zakken. Het betreft een éénmalige kost.
• Overhead
Tenslotte moet rekening gehouden worden met een belangrijke overhead bovenop al deze kosten. Dit omvat kosten verbonden aan directie, administratie, administratieve gebouwen, logistiek en een veelheid aan kleine kosten die niet individueel in het model zijn opgenomen. De overhead wordt uitgedrukt als percentage bovenop de vastgestelde kosten.
Alle parameters kunnen bepaald worden voor Vlaanderen of onderscheiden deelgebieden, per afvalsoort. Bij de opmaak van het model wordt in elk geval onderscheid gemaakt tussen stedelijk en landelijk gebied.
geeft een overzicht van de benodigde informatie om tot een globale kostprijs voor de huis-aan-huis inzameling te komen.
Tabel 6. Generiek kostprijsberekeningsmodel voor de huis-aan-huis inzameling | ||
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Selectief ingezameld | Ton/jaar | Door het model bepaald |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Rondetijd | Uren/jaar | Berekend |
Laadtijd | Uren/jaar | Berekend |
Transfertijd | Uren/jaar | Berekend |
Lostijd | Uren/jaar | Berekend |
Variabele Een | heid Waardebepaling |
Rondetijd Uren/jaar | Berekend |
Aantal bediende inwoners Inwoners | In te geven |
Inwoners/gezin Inwoners/hu | ishouden In te geven |
Aantal bediende gezinnen = Gezinnen inzamelpunten per ronde | Berekend |
Inzamelfrequentie Rondes/jaar | In te geven |
Jaarlijks te bedienen inzamelpunten Gezinnen/ja | ar Berekend |
Doorrijdtijd tussen twee inzamelpunten seconden | In te geven |
Laadtijd Uren/jaar | Berekend |
Participatiegraad per ronde Procent | In te geven |
Jaarlijks # inzamelpunten met aanbod Gezinnen | Berekend |
Bedieningstijd bij aanbod Seconden | In te geven |
Transfertijd Uren/jaar | Berekend |
Laadvermogen huisvuilwagen Ton | In te geven |
Vullingspercentage Procent | In te geven |
Losbeurten Aantal | Berekend |
Afstand H/T naar lospunt Kilometer | In te geven |
Gem. snelheid Kilometer/uu | r In te geven |
Lostijd Uren/jaar | Berekend |
Losbeurten Aantal | Berekend |
Tijd per losbeurt Uur | In te geven |
Kostprijs Euro/jaar | Berekend |
Wagenpark Euro/jaar | Berekend |
Lonen Euro/jaar | Berekend |
Recipiënten Euro/jaar | Berekend |
Overhead Euro/jaar | Berekend |
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Wagenpark | Euro/jaar | Berekend |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Uren/huisvuilwagen/a | Uren/jaar | In te geven |
Min. aantal vrachtwagens nodig | Aantal | Berekend |
Benutting | Procent | In te geven |
Aantal operatoren | Aantal | In te geven |
Effectief aantal vrachtwagens nodig | Aantal | Berekend |
Investeringskost/huisvuilwagen | Euro | In te geven |
Annuïteit | Procent | In te geven |
Afschrijvingstermijn | Jaar | In te geven |
Jaarlijkse kosten per huisvuilwagen | Euro/jaar | Berekend |
Verzekeringen en andere | Euro/jaar/huisvuilwagen | In te geven |
Onderhoudskost per km | Euro/kilometer | In te geven |
Brandstofkost per km | Euro/kilometer | In te geven |
Gem. afstand tussen inzamelpunten | Meter | In te geven |
Te verrijden afstand rondes | Kilometer | Berekend |
Te verrijden afstand lossen | Kilometer | Berekend |
Lonen | Euro/jaar | Berekend |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Uren/werkkracht | Uren/jaar | In te geven |
Effectieve werktijdbenutting | Procent | In te geven |
Effectieve manuren | Uren/jaar | Berekend |
Personeelsbezetting per wagen | Aantal | In te geven |
Aantal personeelsleden nodig | Aantal | Berekend |
Bruto loonkost | Euro/jaar/VTE | In te geven |
Recipiënten | Euro/jaar | Berekend |
Kost per container | Euro | In te geven |
Afschrijvingstermijn container | Jaar | In te geven |
Kost inzet containers | Euro/jaar | Berekend |
Kostprijs zak | Euro | In te geven |
Gemiddeld vulgewicht | Kg/zak | In te geven |
Kost inzet zakken | Euro/jaar | Berekend |
Overhead | Euro/jaar | Berekend |
Overheadspercentage Procent In te geven
4.1.2 Via het containerpark
Bij de uitwerking van het kostprijsberekeningsmodel wordt er rekening mee gehouden dat het model algemeen toepasbaar moet zijn voor één of meerdere containerparken en voor één of meerdere fracties. Het berekeningsmodel bepaalt de kostprijs zonder rekening te houden met subsidies of opbrengsten uit retributies.
De eerste parameter die wordt ingevoerd? is het aantal containerparken
waarvoor de kostprijsberekening dient te gebeuren.
Er wordt verder verondersteld dat alle containerparken identiek zijn aan het referentie-containerpark zoals uitgewerkt in de studie door Akron. Dit referentie- containerpark heeft alles wat een vergund containerpark minimaal nodig heeft aan infrastructuur en uitrusting om te voldoen aan alle wettelijke bepalingen. Het kostprijsberekeningsmodel laat toe bijkomende infrastructurele eisen te stellen zoals toegangscontrole en diftarisering op basis van aangevoerd gewicht. De exploitatiekost van het referentie-containerpark bedraagt 157.200 euro per jaar.
Exclusief kosten verbonden aan personeel bedraagt de exploitatiekost voor subsidies 82.209 euro voor een nuttige oppervlakte van 413 m². Dit komt neer op een kostprijs van 199,05 euro/m² nuttige oppervlakte. De studie geeft aan dat de verdeling van de kostprijs van het referentie-containerpark over de verschillende afvalfracties die er worden ingezameld aan de hand van de nuttige oppervlakte per fractie een billijke methode is.
Onder deze veronderstelling kan verder gewerkt worden met de kostprijs per m² nuttige oppervlakte zoals bepaald voor het referentie-containerpark in de studie van Akron. Het volstaat zo de nuttige oppervlakte te bepalen die nodig is om de afvalstof die getest wordt in te zamelen via het containerpark om de kostprijs die voor de inrichting van het containerpark nodig is aan de betreffende afvalstof toe te wijzen.
Er wordt aangegeven voor welke fractie(s) de kostprijs berekend wordt. Volgende fracties worden standaard opgenomen in het model: restafval, GFT, fijn tuinafval, snoeihout, boomstronken, papier, karton, papier en karton gemengd, gekleurd glas, wit glas, PMD, textiel, oude metalen, houtafval, AEEA, bouw- en sloopafval, asbesthoudend bouw- en sloopafval, KGA, autobanden, vlak glas, piepschuim, kringloopgoederen, grofvuil en nader te specificeren afval.
6 Akron, 2004. Kostprijsberekening voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen op containerparken: een analyse in het kader van de aanvaardingsplicht. Akron, Mechelen.
Er wordt bepaald hoeveel containers er voor de bestudeerde afvalfractie voorzien worden op het containerpark en welke oppervlakte een container inneemt.
Vermenigvuldiging van het aantal containers voor een bepaalde fractie per containerpark met de nuttige oppervlakte die per container wordt opgenomen en met het aantal containerparken waarvoor de kostprijs berekend wordt geeft de totale nuttige oppervlakte die nodig is om deze afvalfractie in te zamelen via het containerpark. In combinatie met de kostprijs per vierkante meter nuttige oppervlakte geeft dit de kostprijs voor de benodigde infrastructuur.
Bij de berekening van de personeelskosten wordt in het kostprijsberekeningsmodel van Akron uitgegaan van 2,62 VTE containerparkwachters per referentiecontainerpark op basis van een enquête door VVSG onder een representatief staal van haar leden (VVSG, 2004). Hierbij wordt rekening gehouden met de effectief bestede manuren, waaronder ook prestaties buiten de openingsuren zoals de opkuis van het terrein, onderhoud en herstellingen en administratie. In het toetsingskader dat hier wordt uitgewerkt kan de personeelsinzet per referentie-containerpark in principe vrij ingevuld worden.
Als loonkost voor een containerparkwachter wordt uitgegaan van het loon van een technische assistent niveau D met 5 jaar anciënniteit. Er wordt vertrokken van de wettelijk vastgelegde barema’s die van toepassing zijn voor de lokale besturen. De loonkost bedraagt 27.872,81 euro bruto per jaar, inclusief verlofgeld, patronale bijdragen en verzekering arbeidsongevallen. Extra vergoedingen als haardstandplaats, maaltijdcheques en eindejaarspremies worden niet in rekening gebracht (VVSG, 2004). Hierbij komt 750 euro per containerparkwachter voor zijn opleiding en zijn veiligheidsuitrusting.
De personeelskost kan verdeeld worden over de verschillende afvalfracties op basis van de nuttige oppervlakte die ze innemen of gelijk verdeeld over de verschillende beschouwde afvalfracties. Aangezien beide methodes een representatieve kostprijs opleveren (VVSG, 2004), worden de kosten versleuteld op basis van een gemiddelde van beide methodes. Daartoe wordt verondersteld dat het referentiecontainerpark maximaal 24 containers omvat op een nuttige oppervlakte van maximaal 413 m².
Er wordt geen overhead toegerekend bovenop de vaste kosten voor infrastructuur en personeel. Het kostprijsberekeningsmodel uitgewerkt door Akron neemt immers al verschillende intermediaire kosten in rekening zoals onderhoud, verzekeringen, administratie, nutsvoorzieningen, keuring en klein materiaal. Daarenboven wordt een beheerskost toegekend van 30 % van het loon van een ambtenaar niveau B met 5 jaar anciënniteit voor omkadering, opvolging en administratieve taken die voortvloeien uit het beheer van een containerpark uitgevoerd door de milieuambtenaar, verantwoordelijke technische dienst, gemeentesecretaris en diverse andere interne diensten die hierbij betrokken zijn.
Naast de kostprijs voor de nodige infrastructuur en de personeelsinzet op het containerpark die enigszins losstaat van de aangeboden hoeveelheid afval ingezameld via het containerpark, moeten ook de kosten verbonden aan de afvoer van het ingezamelde afval in rekening gebracht worden.
De kostprijsberekening voor de inzameling van afval via het containerpark verloopt quasi analoog aan de berekening van de kostprijs voor de huis-aan-huis inzameling. Alle kosten vloeien voort uit de hoeveelheid afval die jaarlijks langs deze weg ingezameld wordt, uitgedrukt in ton per jaar. Dit vormt de basisinput voor het berekeningsmodel.
De tijd die nodig is om het aangeleverde afval af te voeren is een belangrijke kostendriver. Twee tijdsaspecten worden onderscheiden:
• Laad- en lostijd: tijd die nodig is om een container te wisselen op het containerpark en een volle container te lossen aan de verwerkingsinstallatie of het overslagstation, inclusief het wegen van de vrachtwagen en het vervullen van de nodige administratieve verplichtingen.
• Transfertijd: tijd die nodig is om over en weer te rijden naar een verwerkingsinstallatie of overslagstation.
De tijdsbesteding hangt nauw samen met het aantal containers dat moet afgevoerd worden op jaarbasis. Het kostprijsberekeningsmodel van Akron werkt met containers die een oppervlakte innemen van 18 m² en een volume kunnen bevatten van 30 m³. Gegeven de dichtheid van de afvalstoffen in kg/m³ kan het gewicht van een volle container bepaald worden. Gegeven de hoeveelheid die jaarlijks wordt ingezameld, kan berekend worden hoeveel volle containers van een specifieke afvalstof moeten afgevoerd worden. Omdat de containers niet altijd volledig gevuld zijn als ze afgevoerd worden, kan een gemiddeld vullingspercentage bepaald worden om dit in rekening te brengen.
• Transfertijd
De containers worden afgevoerd naar een overslagstation of een verwerkingsinstallatie. De vrachtwagens vertrekken met een lege container van het overslagstation of de verwerkingsinstallatie, rijden naar het containerpark, wisselen een lege container voor een volle en rijden terug naar het overslagstation of de verwerkingsinstallatie. Gegeven de gemiddelde afstand heen en terug van een overslagstation of verwerkingsinstallatie naar een containerpark en het aantal volle containers dat moet afgevoerd kan het totaal aantal verreden kilometers om alle afval af te voeren berekend worden. Op basis van de gemiddelde snelheid over het traject kan de transfertijd berekend worden.
• Laad- en lostijd
De laad- en lostijd kan berekend worden aan de hand van het aantal volle containers dat moet afgevoerd worden, de tijd die gemiddeld nodig is om een volle container te wisselen voor een lege container op het containerpark en de tijd die nodig is om een volle container te storten op het overslagstation of de verwerkingsinstallatie, inclusief wachttijden en tijd voor administratieve taken te vervullen die gekoppeld zijn aan de af- en aanvoer van de afvalstof.
Eens de tijd die nodig is om het afval af te voeren is bepaald, kan de hieruit voortvloeiende inzet aan personeel en middelen berekend worden, gegeven de maximaal mogelijke inzet van een personeelslid en een vrachtwagen. Hieraan worden de nodige kostaspecten verbonden. Vier kostenplaatsen worden onderscheiden:
• Kostprijs wagenpark;
• Loonkost;
• Kost voor inzet recipiënten;
• Overhead.
• Kostprijs wagenpark
Er dient bepaald te worden hoeveel uren een vrachtwagen maximaal kan ingezet worden op jaarbasis. Gegeven de totale tijd nodig om het afval af te voeren, kan het minimum aantal vrachtwagens dat nodig is bepaald worden.
Er wordt rekening gehouden met twee inherente inefficiënties. Enerzijds wordt een benuttingspercentage bepaald. Anderzijds wordt rekening gehouden met het feit dat de dienstverlening wordt aangeboden door verschillende operatoren. Met deze twee inefficiënties in rekening gebracht, wordt het effectief aantal vrachtwagens dat nodig is om de vooropgestelde dienstverlening te leveren bepaald.
De inzet van de nodige vrachtwagens is een belangrijke investeringskost. Deze investeringskost wordt via een annuïtaire afschrijvingsmethode vertaald naar jaarlijkse kosten op basis van de afschrijvingstermijn en een disconteringsvoet. Daarnaast moet het wagenpark verzekerd en onderhouden worden. De verzekeringskost wordt uitgedrukt per wagen, per jaar.
Onderhoudskosten worden uitgedrukt in euro per verreden kilometer. Tenslotte zijn er belangrijke brandstofkosten verbonden aan de afvoer van het afval. Ook deze kost wordt bepaald op basis van een kost per verreden kilometer.
De verreden kilometers worden berekend aan de hand van de gemiddelde afstand heen en terug naar een lospunt en het aantal volle containers.
• Loonkost
Er dient bepaald te worden hoeveel uren een voltijds personeelslid maximaal kan ingezet worden op jaarbasis. Gegeven de totale tijd nodig om het afval af te voeren en de personeelsbezetting per vrachtwagen, kan het minimum aantal personeelsleden bepaald worden. Er kan rekening gehouden worden met inefficiëntie aan de hand van een gemiddeld percentage effectieve werktijdbenutting. Op basis van de bruto loonkost op jaarbasis per VTE kan de totale loonkost berekend worden.
• Kost voor inzet recipiënten
Er wordt verondersteld dat eens een fractie wordt ingezameld dit in alle containerparken gebeurt. Er is dus minstens 1 container per afvalfractie per containerpark nodig. Daarenboven moet rekening gehouden worden met een surplus aan containers om de afvoer en wisselling met een lege container vlot te laten verlopen en om beschadigde containers te vervangen. De investeringskost in containers wordt via een annuïtaire afschrijvingsmethode vertaald naar jaarlijkse kosten op basis van de afschrijvingstermijn en een disconteringsvoet.
• Overhead
Tenslotte moet rekening gehouden worden met een belangrijke overhead bovenop al deze variabele kosten. Dit omvat kosten verbonden aan directie, administratie, infrastructuur, logistiek en een veelheid aan kleine kosten die niet in het model zijn opgenomen. De overhead wordt uitgedrukt als percentage bovenop de vastgestelde kosten.
Alle parameters kunnen bepaald worden voor Vlaanderen of onderscheiden deelgebieden, per afvalsoort. Bij de opmaak van het model wordt in elk geval onderscheid gemaakt tussen stedelijk en landelijk gebied. Tabel 7 en Tabel 8 geven een overzicht van de benodigde informatie om tot een globale kostprijs voor de inzameling via het containerpark te komen.
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Kostprijs inzameling via containerpark | Euro/jaar | Berekend |
Infrastructuur | Euro/jaar | Berekend |
Personeelskost | Euro/jaar | berekend |
Infrastructuur | Euro/jaar | Berekend |
Aantal containerparken | Containerparken | In te geven |
Prijs per m² nuttige oppervlakte | Euro/m² | In te geven |
Aanvaarde fracties | 0/1 per fractie | In te geven |
Aantal containers | Containers/fractie | In te geven |
Oppervlakte per container | m²/container | Gegeven |
Benutte oppervlakte | m²/fractie/containerpark | Berekend |
Totaal benutte oppervlakte | m²/fractie | Berekend |
Kostprijs benutte oppervlakte | Euro/fractie | Berekend |
Personeelskost | Euro/jaar | Berekend |
Aantal containerparkwachters | VTE/containerpark | In te geven |
Bruto jaarloon Euro/containerparkwachter In te geven
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Volle containers af te voeren | Containers/jaar/fractie | Berekend |
Ingezamelde hoeveelheid | Kg/jaar/fractie | Door model bepaald |
Dichtheid afvalstof | Kg/m³/fractie | In te geven |
Vulgewicht container | Kg/container/fractie | Berekend |
Vullingspercentage | Procent | In te geven |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Transfertijd | Uren/jaar | Berekend |
Laad en lostijd | Uren/jaar | Berekend |
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Transfertijd | Uren/jaar | Berekend |
Volle containers af te voeren | Containers/jaar/fractie | Berekend |
Gemiddelde afstand tot stortpunt | Km | In te geven |
Totaal te verrijden afstand | Km/jaar | Berekend |
Gemiddelde snelheid vrachtwagen | Km/uur | In te geven |
Laad- en lostijd | Uren/jaar | Berekend |
Volle containers af te voeren | Containers/jaar/fractie | Berekend |
Tijd voor nodige handelingen | Uur/volle container | In te geven |
Kostprijs | Euro/jaar | Berekend |
Wagenpark | Euro/jaar | Berekend |
Lonen | Euro/jaar | Berekend |
Recipiënten | Euro/jaar | Berekend |
Overhead | Euro/jaar | Berekend |
Wagenpark | Euro/jaar | Berekend |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Uren/vrachtwagen/a | Uren/jaar | In te geven |
Min. aantal vrachtwagens nodig | Aantal | Berekend |
Benutting | Procent | In te geven |
Aantal operatoren | Aantal | In te geven |
Effectief aantal vrachtwagens nodig | Aantal | Berekend |
Investeringskost/vrachtwagen | Euro | In te geven |
Annuïteit | Procent | In te geven |
Afschrijvingstermijn | Jaar | In te geven |
Jaarlijkse kosten per huisvuilwagen | Euro/jaar | Berekend |
Verzekeringen en andere | Euro/jaar/huisvuilwagen | In te geven |
Onderhoudskost per km | Euro/kilometer | In te geven |
Brandstofkost per km | Euro/kilometer | In te geven |
Volle containers af te voeren | Containers/jaar/fractie | Berekend |
Gemiddelde afstand tot stortpunt | Km | In te geven |
Totaal te verrijden afstand | Km/jaar | Berekend |
Eenheid | Waardebepaling | |
Lonen | Euro/jaar | Berekend |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Uren/werkkracht | Uren/jaar | In te geven |
Effectieve werktijdbenutting | Procent | In te geven |
Effectieve manuren | Uren/jaar | Berekend |
Personeelsbezetting per wagen | Aantal | In te geven |
Aantal personeelsleden nodig | Aantal | Berekend |
Bruto loonkost | Euro/jaar/VTE | In te geven |
Recipiënten | Euro/jaar | Berekend |
Kost per container | Euro | In te geven |
Afschrijvingstermijn container | Jaar | In te geven |
Kost inzet containers | Euro/jaar | Berekend |
Overhead | Euro/jaar | Berekend |
Overheadspercentage Procent In te geven
4.1.2.3 Afgelegde afstand door burgers
Een laatste element dat in rekening gebracht wordt bij de evaluatie van de kostprijs voor de inzameling van afval via het containerpark is de kost die verbonden is aan de aanvoer van het afval door particulieren. Hiertoe wordt een inschatting gemaakt van het aantal kilometers dat burgers verrijden om afval aan te voeren naar de verschillende containerparken. Er wordt een kostprijs per kilometer aangerekend om de economische kost hiervan expliciet op te nemen in de totale kostprijs van inzameling van afval via het containerpark. Ook de ecologische kost verbonden aan dit transport wordt opgenomen in het model. Dit komt verder aan bod in hoofdstuk 10.2.
Er wordt verondersteld dat de oppervlakte van Vlaanderen kan benaderd worden als een rechthoek waarvan de lengte gelijk is aan tweemaal de breedte en dat het aantal containerparken homogeen over de totale oppervlakte van het grondgebied is gespreid. Zo kan de gemiddelde afstand van en naar het containerpark die burgers moeten afleggen berekend worden.
Verder moet bepaald worden hoeveel afval per brengbeurt de burger aanvoert. Dit kan uitgedrukt worden in kg of in m³. Aan de hand van de dichtheid in kg/m³ kan de aanvoer uitgedrukt in m³ omgerekend worden naar aanvoer in kg. Gegeven de jaarlijks ingezamelde hoeveelheid kan het aantal brengbeurten bepaald worden. Samen met de gemiddelde afstand van en naar het containerpark geeft dit het totaal aantal kilometers op jaarbasis dat burgers verrijden om afval naar het containerpark te brengen. Een kostprijs per verreden kilometer vertaalt dit in een economische kost. |
Tabel 9 geeft een overzicht van de benodigde informatie om tot het jaarlijks aantal |
verreden kilometers door burgers die afval naar het containerpark brengen en de daaraan gekoppelde kostprijs te komen.
Tabel 9. Generiek model om de jaarlijks afgelegde afstand te berekenen die afgelegd wordt door burgers om afval naar een inzamelpunt te brengen | ||
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Door particulieren verreden kilometers van en naar het containerpark | Km/jaar | Berekend |
Oppervlakte Vlaanderen | Km² | In te geven |
Aantal containerparken | Containerparken | In te geven |
Gemiddelde afstand naar Km het containerpark | Berekend | |
Hoeveelheid afval per aanvoerbeurt | Kg/aanvoerbeurt | In te geven |
M³/aanvoerbeurt | ||
Dichtheid aangevoerd afval | Kg/m³ | In te geven |
Ingezamelde hoeveelheid afval | Kg/jaar | In te geven |
Totaal aantal aanvoerbeurten | Aanvoerbeurten/jaar | Berekend |
Kostprijs per kilometer Euro/km In te geven
4.1.3 Andere brengmethode
Onder andere brengmethode wordt een veelheid aan inzamelwijzen verstaan die niet onder huis-aan-huis inzameling of inzameling via het containerpark vallen. Het betreft inzameling via glasbollen, textielcontainers of andere inzamelrecipiënten voor andere afvalstoffen buiten het containerpark.
Het berekeningsmodel is quasi volledig analoog aan het berekeningsmodel ter bepaling van de variabele kosten verbonden aan het afvoeren van afval ingezameld via het containerpark. De verschillende inzamelpunten worden als het ware gezien als een klein containerpark zonder personeel voor een specifieke fractie, waarvan de volle containers moeten afgevoerd worden of ter plaatse geledigd. De vaste kosten worden voor de andere brengmethode in principe niet in rekening gebracht omdat de infrastructuur zich beperkt tot het recipiënt en in de kostprijs ervan zijn vervat en er geen personeel ter plekke nodig is. Het is evenwel mogelijk infrastructuurkosten voor de aankoop of huur en inrichting van de inzamelpunten in het model in te bouwen. Ook de kosten verbonden aan onderhoud en reiniging van de site kunnen expliciet in rekening worden gebracht. Interafval rekende voor dat de onderhoudskost van een brengpunt makkelijk tot 300 euro per site per jaar kan oplopen. Bij de berekening werd er van uitgegaan dat voor het onderhoud en reiniging van een glasbolsite er op weekbasis een half uur per glasbol moet uitgetrokken worden.
In tegenstelling tot de afvoer van afval van een containerpark kunnen afhankelijk van de capaciteit van de vrachtwagen en de capaciteit van de recipiënten meerdere inzamelpunten per vrachtwagen bediend worden vooraleer de vrachtwagen volgeladen is en terug rijdt naar het overslagstation of de verwerkingsinstallatie. Er zijn dus minder losbeurten dan volle recipiënten.
De vier tijdsaspecten worden voor de andere brengmethode verder als volgt bepaald:
• Rondetijd: tijd die nodig is om alle inzamelpunten af te rijden. Deze kan bepaald worden aan de hand van het aantal af te voeren volle recipiënten, de gemiddelde afstand tussen twee recipiënten en de gemiddelde snelheid over het traject;
• Laadtijd: tijd die nodig is om een vol recipiënt op te laden en te vervangen of om het recipiënt te ledigen in de vrachtwagen;
• Transfertijd: tijd die nodig is om over en weer te rijden naar verwerkingsinstallatie of overslagstation eens een vrachtwagen volgeladen is. Deze kan bepaald worden aan de hand van het aantal losbeurten, de gemiddelde afstand heen en terug naar een verwerkingsinstallatie of overslagstation en de gemiddelde snelheid over het traject;
• Lostijd: tijd die nodig is om een vrachtwagen te lossen in een verwerkingsinstallatie of overslagstation, inclusief het wegen van de huisvuilwagen en het vervullen van de nodige administratieve verplichtingen. | ||
De kostprijsberekening is verder volledig analoog aan de kostprijsbereking bij huis- aan-huis inzameling en inzameling via het containerpark. Tabel 10 geeft een overzicht van de benodigde informatie om tot een globale kostprijs voor de inzameling via een andere brengmethode te komen. De bepaling van de kost die verbonden is aan de aanvoer van het afval door particulieren bij inzameling via een andere brengmethode verloopt analoog als bij inzameling via het containerpark (zie 4.1.2.3 en Tabel 9). | ||
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Volle recipiënten af te voeren | Recipiënten/jaar/fractie | Berekend |
Ingezamelde hoeveelheid | Kg/jaar/fractie | Door model bepaald |
Dichtheid afvalstof | Kg/m³/fractie | In te geven |
Vulgewicht recipiënt | Kg/recipiënten/fractie | Berekend |
Vullingspercentage | Procent | In te geven |
Laadvermogen vrachtwagen | m³ | In te geven |
Inzamelpunten/vrachtwagen | Aantal | Berekend |
Losbeurten | Aantal | Berekend |
Variabele Een | heid Waardebepaling |
Tijdsbesteding Uren/jaar | Berekend |
Rondetijd Uren/jaar | Berekend |
Laadtijd Uren/jaar | Berekend |
Transfertijd Uren/jaar | Berekend |
Lostijd Uren/jaar | Berekend |
Rondetijd Uren/jaar | Berekend |
Volle recipiënten af te Recipiënten/ja voeren | ar/fractie Berekend |
Afstand tussen Meter inzamelpunten | In te geven |
Gemiddelde snelheid Km/uur vrachtwagen | In te geven |
Laadtijd Uren/jaar | Berekend |
Volle recipiënten af te Recipiënten/ja voeren | ar/fractie Berekend |
Laadtijd Seconden/reci | piënt In te geven |
Gemiddelde afstand tot Km stortpunt | In te geven |
Totaal te verrijden afstand Km/jaar | Berekend |
Gemiddelde snelheid Km/uur vrachtwagen | In te geven |
Lostijd Uren/jaar | Berekend |
Losbeurten Aantal | Berekend |
Tijd per losbeurt Uur | In te geven |
Kostprijs Euro/jaar | Berekend |
Wagenpark Euro/jaar | Berekend |
Lonen Euro/jaar | Berekend |
Recipiënten Euro/jaar | Berekend |
Overhead Euro/jaar | Berekend |
Variabele | Eenheid | Waardebepaling | |
Wagenpark | Euro/jaar | Berekend | |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend | |
Uren/vrachtwagen/a | Uren/jaar | In te geven | |
Min. aantal vrachtwagens nodig | Aantal | Berekend | |
Benutting | Procent | In te geven | |
Aantal operatoren | Aantal | In te geven | |
Effectief aantal vrachtwagens nodig | Aantal | Berekend | |
Investeringskost/ vrachtwagen | Euro | In te geven | |
Annuïteit | Procent | In te geven | |
Afschrijvingstermijn | Jaar | In te geven | |
Jaarlijkse kosten per huisvuilwagen | Euro/jaar | Berekend | |
Verzekeringen en andere Euro/jaar/huisvuilwagen | In te geven | ||
Onderhoudskost per km Euro/kilometer | In te geven | ||
Brandstofkost per km Euro/kilometer | In te geven | ||
Volle containers af te Containers/jaar/fractie | Berekend | ||
Gemiddelde afstand tot stortpunt | Km | In te geven | |
Totaal te verrijden afstand | Km/jaar | Berekend | |
Lonen | Euro/jaar | Berekend | |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend | |
Uren/werkkracht | Uren/jaar | In te geven | |
Effectieve werktijdbenutting | Procent | In te geven | |
Effectieve manuren | Uren/jaar | Berekend | |
Personeelsbezetting per wagen | Aantal | In te geven | |
Aantal personeelsleden nodig | Aantal | Berekend | |
Bruto loonkost Euro/jaar/VTE | In te geven | ||
Recipiënten | Euro/jaar | Berekend | |
Kost per recipiënt | Euro | In te geven | |
Afschrijvingstermijn container | Jaar | In te geven | |
Kost inzet containers | Euro/jaar | Berekend |
Overhead Euro/jaar Berekend
Overheadspercentage
Procent
In te geven
4.1.4 Thuisverwerking
Onder thuisverwerking kan een veelheid aan acties verstaan worden die er voor zorgen dat afval (voorlopig) niet wordt aangeboden voor huis-aan-huis inzameling of (voorlopig) niet naar het containerpark of een ander inzamelpunt wordt gebracht. De belangrijkste acties zijn thuiscomposteren, kringlooptuinieren en kippenacties specifiek voor organisch afval of algemeen (illegaal) thuisverbranding of sluikstorten.
Het is noodzakelijk een inschatting te maken van de hoeveelheid afval die door thuisverwerking niet wordt aangeboden voor de huis-aan-huis inzameling of niet wordt gebracht naar het containerpark of een ander inzamelpunt en dus ook niet dient verwerkt te worden in een verwerkingsinstallatie. Dit moet toelaten om de effecten van strengere of laksere controles op thuisverbranden van afval of het vermeerderd of verminderd stimuleren van thuiscomposteren in te schatten.
Thuiscomposteren en kringlooptuinieren kunnen enkel de hoeveelheid organisch afval beïnvloeden. Over de impact van thuiscomposteren zijn wel cijfers beschikbaar. In het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval worden volgende cijfers vermeld: thuiscomposteren kan een reductie van de hoeveelheid organisch afval in de huisvuilzak met 25 tot 80 kg per inwoner en per jaar realiseren, naargelang er al dan niet selectieve inzameling van GFT-afval aanwezig is. Gegeven de participatiegraad voor thuiscomposteren en het aandeel inwoners dat geniet van de selectieve inzameling van GFT-afval, kan een inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid organisch afval dat uit de huisvuilzak vermeden wordt door thuiscomposteren (zie 3.2.3).
4.2 Transport en overslag
Het transport van afval door huisvuilwagens bij de huis-aan-huis inzameling en door particulieren enerzijds en vrachtwagens anderzijds bij de inzameling via het containerpark is opgenomen in de respectievelijke kostprijsberekeningsmodellen (zie 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.2.3). Hierbij wordt in eerste instantie geen rekening gehouden met de overslag van het afval. Zowel overslagstation als verwerkingsinstallatie worden als eindpunt beschouwd.
De inrichting van een overslagstation biedt het voordeel dat de in capaciteit beperkte huisvuilwagens en vaak ook vrachtwagens die het afval afvoeren van het containerpark hun afval over beperkte afstand vervoeren. Het transport over langere afstand gebeurt dan door vrachtwagens met een grotere capaciteit die beter voorzien zijn op transport over langere afstand.
Om de overslag van afval in het model in te bouwen moet met volgende vijf kostenplaatsen rekening gehouden worden:
• Investeringskosten;
• Personeelskosten verbonden aan het overslagstation;
• Wagenpark;
• Personeelskosten verbonden aan het transport;
• Overhead.
• Investeringskosten
Onder de globale investeringskost worden volgende kosten opgenomen: de aanschafprijs van de nodige gronden, gebouwen en apparatuur en eventuele bijkomende kosten. Bijkomende kosten zijn kosten die gemaakt moeten worden om de installatie gebouwd en operationeel te krijgen. De investeringskosten worden via een annuïtaire afschrijvingsmethode vertaald naar jaarlijks toe te rekenen investeringskosten op basis van de afschrijvingstermijn en een disconteringsvoet.
• Personeelskosten overslagstation
Gegeven de gemiddelde personeelsbezetting van een overslagstation in VTE en het gemiddeld bruto jaarloon kan de jaarlijkse personeelskost van een overslagstation berekend worden.
• Wagenpark
De berekening van de kostprijs van het wagenpark verloopt analoog aan deze uitgewerkt voor de inzameling via het containerpark (zie 4.1.2.2.1 en 4.1.2.2.2). De nodige laad- en lostijd en de transfertijd worden berekend, hieruit vloeit het aantal nodige vrachtwagens voort waaraan de nodige kosten worden gekoppeld. De recipiënten voor de afvoer worden niet afzonderlijk beschouwd. Er wordt verondersteld dat de kostprijs ervan volledig vervat zit in de aankoopprijs van de vrachtwagen. Onderhoud en herstelling van het recipiënt zit vervat in de onderhouds- en herstellingskosten van de vrachtwagen.
• Personeelskosten transport voor afvoer van afval van overslagstation naar eindverwerkingsinstallatie
Gegeven de totale tijd nodig om het afval af te voeren naar de verwerkingsinstallatie en de personeelsbezetting per vrachtwagen, kan het aantal personeelsleden bepaald worden. Op basis van de bruto jaarloon per VTE kan de totale loonkost voor het transport berekend worden.
• Overhead | ||
Tenslotte moet rekening gehouden worden met een belangrijk percentage overhead bovenop al deze kosten. | ||
Tabel 11 geeft een overzicht van de benodigde informatie om tot ee | ||
Tabel 11. Generiek kostprijsberekeningsmodel voor de kosten verbonden aan de overslag van afval | ||
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Toe te rekenen investeringskost | Euro/jaar | Berekend |
Globale investeringskost | Euro | In te geven |
Afschrijvingstermijn | Jaren | In te geven |
Disconteringsvoet | Procent | In te geven |
Personeelskosten overslagstation | Euro/jaar | Berekend |
Personeelsbezetting | VTE | In te geven |
Bruto jaarloon | Euro/VTE/a | In te geven |
Volle containers af te voeren | Containers/jaar/fractie | Berekend |
Ingezamelde hoeveelheid | Kg/jaar/fractie | Door model bepaald |
Dichtheid afvalstof | Kg/m³/fractie | In te geven |
Vulgewicht container | Kg/container/fractie | Berekend |
Vullingspercentage | Procent | In te geven |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Transfertijd | Uren/jaar | Berekend |
Laad en lostijd | Uren/jaar | Berekend |
Transfertijd | Uren/jaar | Berekend |
Volle containers af te voeren | Containers/jaar/fractie | Berekend |
Gemiddelde afstand tot verwerkingsinstallatie | Km | In te geven |
Totaal te verrijden afstand | Km/jaar | Berekend |
Gemiddelde snelheid vrachtwagen | Km/uur | In te geven |
Laad- en lostijd | Uren/jaar | Berekend |
Volle containers af te voeren | Containers/jaar/fractie | Berekend |
Tijd voor nodige handelingen | Uur/volle container | In te geven |
Kostprijs | Euro/jaar | Berekend |
Wagenpark | Euro/jaar | Berekend |
Lonen | Euro/jaar | Berekend |
Eenheid | Waardebepaling | |
Wagenpark | Euro/jaar | Berekend |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Uren/vrachtwagen/a | Uren/jaar | In te geven |
Min. aantal vrachtwagens nodig | Aantal | Berekend |
Benutting | Procent | In te geven |
Aantal operatoren | Aantal | In te geven |
Effectief aantal vrachtwagens nodig | Aantal | Berekend |
Investeringskost/vrachtwagen | Euro | In te geven |
Annuïteit | Procent | In te geven |
Afschrijvingstermijn | Jaar | In te geven |
Jaarlijkse kosten per vrachtwagen | Euro/jaar | Berekend |
Verzekeringen en andere | Euro/jaar/huisvuilwagen | In te geven |
Onderhoudskost per km | Euro/kilometer | In te geven |
Brandstofkost per km | Euro/kilometer | In te geven |
Volle containers af te voeren | Containers/jaar/fractie | Berekend |
Gemiddelde afstand tot verwerkingsinstallatie | Km | In te geven |
Totaal te verrijden afstand | Km/jaar | Berekend |
Lonen | Euro/jaar | Berekend |
Tijdsbesteding | Uren/jaar | Berekend |
Uren/werkkracht | Uren/jaar | In te geven |
Effectieve werktijdbenutting | Procent | In te geven |
Effectieve manuren | Uren/jaar | Berekend |
Personeelsbezetting per vrachtwagen | Aantal | In te geven |
Aantal personeelsleden nodig | Aantal | Berekend |
Bruto loonkost | Euro/jaar/VTE | In te geven |
Overhead
Overheadspercentage
Euro/jaar Berekend
Procent In te geven
4.3 Verwerking
Eens het afval is ingezameld, wordt het op één of andere manier verwerkt. Het afval kan uitgesorteerd of gescheiden worden in een sorteerinstallatie. Het wordt daarna bij voorkeur gerecycleerd in een daarvoor aangepaste installatie of het afval wordt verbrand, al dan niet met energierecuperatie. Het resultaat van de verwerking is een secundaire grondstof die opnieuw afgezet kan worden of een definitief te verwijderen afvalstof die alsnog kan verbrand worden of finaal moet gestort worden.
• Investeringskost;
• operationele kosten;
• overhead.
4.3.1 Investeringskost
Onder de globale investeringskost worden volgende kosten opgenomen: de aanschafprijs van de nodige gronden, gebouwen en apparatuur en eventuele bijkomende kosten. Bijkomende kosten zijn kosten die gemaakt moeten worden om de installatie gebouwd en operationeel te krijgen. Voorbeelden van bijkomende kosten zijn voorbereidingskosten, installatiekosten en opstartkosten. Ook eventuele reserveringen voor (verplichte) afbraak van een installatie na de levensduur worden tot de bijkomende kosten gerekend. Het betreft alle kosten die gemaakt moeten worden om een verwerkingsinstallatie operationeel te krijgen.
Bij de investeringskosten wordt getracht een onderscheid te maken tussen de eigenlijke installatie en ‘nageschakelde voorzieningen’ of ‘end-of-pipe’ maatregelen. De meerkosten die moeten worden gemaakt om een schonere verwerkingsinstallatie te installeren worden in de mate van het mogelijke los gezien van de investeringskosten die voor het reguliere verwerkingsproces moeten worden gemaakt.
De investeringskosten worden via een annuïtaire afschrijvingsmethode vertaald naar jaarlijks toe te rekenen investeringskosten op basis van de afschrijvingstermijn en een disconteringsvoet.
4.3.2 Operationele kosten
De operationele kosten omvatten alle kosten die gemaakt moeten worden om een verwerkingsinstallatie operationeel te houden. Afhankelijk van de beschikbare informatie worden deze globaal benaderd of samengesteld uit de belangrijkste kostenposten: personeelskosten, energiekosten, onderhouds- en herstellingskosten, kosten voor de aankoop van grondstoffen en kosten verbonden aan de inzet van rollend materiaal. Voor zover de beschikbare informatie en gegevens dit toelaten, worden de operationele kosten opgesplitst naar vaste kosten die niet variëren op basis van de verwerkte hoeveelheid en variabele kosten, die mee evoluëren met de verwerkte hoeveelheid.
De personeelskost hangt samen met de gemiddelde jaarlijkse personeelsbezetting om de verwerkingsinstallatie operationeel te houden op volle capaciteit, uitgedrukt in VTE. Het betreft de personeelsinzet op de werkvloer die de feitelijke werking van de verwerkingsinstallatie verzekert, dus ook de personeelsinzet voor onderhoud en herstellingen. Er wordt abstractie gemaakt van de personeelsinzet voor administratie, planning, bestuur en andere algemene diensten. Deze personeelskost wordt aangerekend als overhead. Op basis van de bruto loonkost op jaarbasis per VTE kan de totale loonkost berekend worden.
Bij de inventarisatie van de ecologische parameters wordt het gebruik van energie en fossiele brandstoffen voor de verschillende installaties in kaart gebracht (zie verder). Deze gegevens worden verder gebruikt om de energiekosten te bepalen op basis van de eenheidsprijs voor de verschillende energiebronnen.
Om de goede werking van de verwerkingsinstallatie en de ‘nageschakelde voorzieningen’ te verzekeren is voortdurend onderhoud en herstelling noodzakelijk. Omdat deze kost van jaar tot jaar kan variëren wordt een gemiddelde inschatting gemaakt van deze kost per verwerkte ton per jaar.
De kosten voor overige grondstoffen worden globaal ingeschat en uitgedrukt in kost per verwerkte ton per jaar. Het betreft grondstoffen nodig voor de goede werking van de verwerkingsinstallatie, andere dan energie en fossiele grondstoffen. Deze worden deels geïnventariseerd bij de bevraging van de ecologische parameters (zie 7.4).
De kosten verbonden aan de inzet van rollend materieel, nodig voor de correcte werking van de verwerkingsinstallatie worden bepaald door de inzet van rollend materieel in kaart te brengen en de nieuwwaarde van het rollend materiaal te bepalen. Rollend materieel dat ingezet wordt voor aanvoer van grondstoffen of afvoer van eind- of restproducten wordt niet in aanmerking genomen. Dit rollend materieel wordt aangerekend bij overslag en transport. De investeringskosten verbonden aan de inzet van rollend materieel worden via een annuïtaire afschrijvingsmethode vertaald naar jaarlijkse kosten op basis van de afschrijvingstermijn en een disconteringsvoet.
4.3.3 Overhead
Onder de overhead worden alle kosten gerekend die niet rechtstreeks toe te wijzen zijn aan de directe werking van de verwerkingsinstallatie en de ‘nageschakelde voorzieningen’. Het betreft de personeelskosten van de administratie, directie en overige algemene diensten, de kosten verbonden aan administratieve gebouwen en rollend materieel dat niet wordt ingezet bij de verwerking.
4.3.4 Afzet
Het model omvat alle kosten tot en met de vervaardiging van een secundaire grondstof of een definitief te verwijderen eindproduct. De kostprijs of opbrengst voor verkoop of verwijdering van eind- en restproducten wordt onder geldende marktprijzen mee opgenomen.
Tabel 12 geeft een overzicht van de benodigde informatie om tot een globale kostprijs voor de verwerking te komen.
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Toe te rekenen investeringskost | Euro/jaar | Berekend |
Globale investeringskost | Euro | In te geven |
Afschrijvingstermijn | Jaren | In te geven |
Disconteringsvoet | Procent | In te geven |
Operationele kosten | Euro/jaar | Berekend |
Vaste operationele kosten | Euro/jaar | Berekend |
Variabele operationele kosten | Euro/jaar | Berekend |
Capaciteit installatie | Ton/jaar | In te geven |
Personeelskosten | Euro/kaar | Berekend |
Personeelsbezetting | VTE | In te geven |
Bruto jaarloon | Euro/VTE/a | In te geven |
Energiekost | Euro/jaar | Berekend |
kWh/a | ||
Energieverbruik | m³/a l/a | In te geven |
Euro/kWh | ||
Energieprijzen | Euro/m³ Euro/l | In te geven |
Onderhoud en herstellingen | Euro/ton/a | In te geven |
Overige grondstoffen | Euro/ton/a | In te geven |
Jaarlijkse kost rollend materiaal | Euro/jaar | Berekend |
Investeringskost rollend materiaal | Euro | In te geven |
Afschrijvingstermijn | Jaren | In te geven |
Disconteringsvoet | Procent | In te geven |
Aankoop te verwerken afval | Euro/ton | In te geven |
Variabele | Eenheid | Waardebepaling |
Overhead | Euro/jaar | Berekend |
Toe te rekenen overhead | Percent | In te geven |
Afzet | Euro/jaar | Berekend |
Eind- en restproducten | Ton/fractie | Berekend |
Kost of opbrengst voor verkoop of verwijdering van eind- en restproducten | Euro/ton | In te geven |
Totale kost verwerking afvalstoffen | Euro/jaar | Berekend |
Toe te rekenen investeringskosten | Euro/jaar | Berekend |
Operationele kosten | Euro/jaar | Berekend |
Overhead Afzet
Euro/jaar Berekend
Euro/jaar Berekend
5 Dienstverlening en maatschappelijke beperkingen
5.1 Inzameling
5.1.1 Huis-aan-huis
Er is een veelheid aan concepten die als dienstverlenende parameter kunnen beschouwd worden: tarifering, frequentie van inzameling, inzamelrecipiënt, gevoerde promotie, wenselijkheid en aanvaarding van een inzamelwijze, tevredenheid en situatiespecifieke omstandigheden die de mogelijkheid beïnvloeden om aan een bepaalde inzamelwijze deel te nemen. Er is weinig informatie beschikbaar over deze concepten en ze zijn vaak moeilijk en betrouwbaar te meten. Daarom wordt er voor gekozen een proxy-variabele in het model op te nemen om de impact van dienstverlening te modelleren: de participatiegraad. Dit concept geeft de reactie van de burger weer op de aangeboden dienstverlening. Het is een eenvoudige en objectief vast te stellen variabele.
Verder worden de frequentie van inzameling, het type inzamelrecipiënt en het
bedieningsgebied, stedelijk of landelijk, expliciet in het model opgenomen. Tenslotte wordt ook het effect van tarifering op het aanbod restafval voor de huis- aan-huisinzameling opgenomen. (zie 3.4).
5.1.2 Via het containerpark
Belangrijke beperking is de participatiegraad van de bevolking aan de inzameling via het containerpark. Er zijn echter te weinig gegevens beschikbaar om dit aspect correct uit te werken. Het enige betrouwbare cijfer is de hoeveelheid afval die selectief wordt ingezameld via het containerpark. Als een fractie selectief wordt ingezameld volgens het model, wordt daarom verondersteld dat alles wat niet selectief huis-aan-huis wordt ingezameld, selectief wordt ingezameld via het containerpark, voor zover deze fractie aanvaard wordt op het containerpark.
Wanneer een duidelijk inzicht wordt verkregen in de participatiegraad kan dit alsnog in het model ingebouwd worden. Daarnaast kan ook het effect van tarifering op het aanbod van afval via het containerpark onderzocht worden. De enige betrouwbare relatie tussen tarifering en het aanbod van afval beperkt zich voorlopig tot de tarifering van restafval voor de huis-aan-huis inzameling (zie 3.4).
5.2 Verwerking
Maatschappelijke beperkingen op het vlak van NIMBY kunnen niet in het model ingebouwd worden omdat dit een ruimtelijk aspect bevat dat niet in het model zit vervat. De acceptatie van een bepaalde verwerkingsmethode kan in principe ingebouwd worden, voor zover daar de nodige cijfers over beschikbaar zijn. Het model kiest dan op basis van economische kosten, ecologische prestatie en aanvaarding van de verwerkingstechniek. De acceptatie van verwerkingsmethodes wordt op twee manieren onrechtstreeks ingebouwd. Enerzijds wordt rekening gehouden met de verwerkingsvolgorde zoals opgenomen in de Ladder van Lansink. Anderzijds kan de verwerkingscapaciteit van de verschillende verwerkingsmethodes in rekening worden gebracht. Hierbij wordt de bestaande verwerkingscapaciteit van de verschillende in Vlaanderen operationele verwerkingsinstallaties in kaart gebracht en als beperking in het model ingevoerd.
5.3 Duurzaamheidsparameter
Er wordt een duurzaamheidsparameter ingebouwd op basis van de verwerkingshiërarchie in de Ladder van Lansink. Het afval moet zo hoog mogelijk in de verwerkingshiërarchie verwerkt worden. De hiërarchie bestaat uit:
1. Preventie;
2. (Product)hergebruik; | |
3. Recyclage van materialen; 4. Verbranden met een hoog energierendement; | |
5. Verbranden; | |
6. Storten. | |
Inzamelmethodes en verwerkingstechnieken worden gescoord op basis van hun bijdrage om een hogere sport te bereiken op de Ladder van Lansink. Het model zoekt die combinatie van afvalinzameling en –verwerking waarbij economische, ecologische en duurzaamheidsparameters maximaal verbeteren ten opzichte van een referentiesituatie. Elke verwerkingstechniek krijgt een score toegekend volgens de positie in de verwerkingshiërarchie (zie Tabel 13). Het scenario krijgt een algemene gewogen gemiddelde duurzaamheidsscore door de hoeveelheid afval die volgens een specifieke verwerkingstechniek wordt verwerkt te vermenigvuldigen met zijn duurzaamheidsscore. | |
Preventie, o.a. thuiscomposteren | 1 |
(Product)hergebruik | 2 |
Recyclage van materialen, composteren, vergisten | 3 |
Verbranden met hoog energierendement 4
Verbranden 5 |
Storten 6 |
6 Algemene lijst ecologische parameters
In dit deel van het rapport wordt een algemene lijst van ecologische parameters besproken dewelke belangrijk zijn bij de inzameling, transport en verwerking van huishoudelijk afval. Sommige criteria, zoals het criterium emissies, worden verder opgesplitst in subcriteria, nl. emissies naar lucht, water en bodem. In elke groep worden zoveel mogelijk verschillende chemische verbindingen, grondstoffen en energiebronnen opgenomen. Deze lijst in Tabel 14 is niet limitatief en kan naar de toekomst toe bij het uittesten van afvalfracties verder uitgebreid worden.
Tabel 14. Overzicht van de ecologische parameters en de eenheid
Criterium | Eenheid |
1. EMISSIES | |
1.1. Emissies naar lucht | |
Ammoniak (NH3) | g/ton |
Dioxines | g/ton |
Distikstofoxide (N2O) | g/ton |
Diwaterstofsulfide (H2S) | g/ton |
Koolstofdioxide (CO2) | g/ton |
Koolstofmonoxide (CO) | g/ton |
Koolwaterstoffen (KWS) | g/ton |
Methaan (CH4) | g/ton |
Stikstofoxiden (NOx) | g/ton |
Stofdeeltjes (PM10) | g/ton |
Waterstofchloride (HCl) | g/ton |
Waterstoffluoride (HF) | g/ton |
Zware metalen: Cadmium (Cd), Thallium (Tl), Kwik (Hg), Antimoon (Sb), Arseen (As), Lood (Pb), Chroom (Cr), Kobalt (Co), Koper (Cu), Mangaan (Mn), Nikkel (Ni), Vanadium (V), Tin (Sn), Zink (Zn) | g/ton |
Zwaveldioxide (SO2) | g/ton |
1.2. Emissies naar water | |
+ Ammonium (NH4 ) | g/ton |
Biologische zuurstofvraag (BZV) | g/ton |
Chemische zuurstofvraag (CZV) | g/ton |
Fosfor (P) | g/ton |
Kjeldahl-N (Kj-N) | g/ton |
Nitraat (NO3-) | g/ton |
Totale stikstof (Ntot) | g/ton |
Zware metalen: Cadmium (Cd), Thallium (Tl), Kwik (Hg), Antimoon (Sb), Arseen (As), Lood (Pb), Chroom (Cr), Kobalt (Co), Koper (Cu), Mangaan (Mn), Nikkel (Ni), Vanadium (V), Tin (Sn), Zink (Zn) | g/ton |
1.3. Emissies naar bodem | |
Zware metalen: Cadmium (Cd), Thallium (Tl), Kwik (Hg), Antimoon (Sb), Arseen (As), Lood (Pb), Chroom (Cr), Kobalt (Co), Koper (Cu), Mangaan (Mn), Nikkel (Ni), Vanadium (V), Tin (Sn), Zink (Zn) | g/ton |
2. GEBRUIK VAN RUIMTE | m².j/ton |
3. GEBRUIK VAN ENERGIE EN FOSSIELE BRANDSTOFFEN | |
Aardgas | m³/ton |
Benzine, diesel, | L/ton |
Cokes, olie, steenkool | kg/ton |
Elektriciteit | kWh/ton |
4. GEBRUIK VAN GROND- EN HULPSTOFFEN | |
Actief kool, ammoniak (NH3, 25 % technisch), antischuimmiddel, boomschors, dolomiet, flocculant, gebluste kalk (Ca(OH)2, vast), houtsnippers, ijzertrichloride (FeCl3, 40 %), kaliumpermanganaat (KMnO4, vast), kalksteen (CaCO3, vast), natronloog (NaOH, 29 %), natriumhypochloriet (NaOCl, 47/50), ongebluste kalk (CaO), papier, salpeterzuur (HNO3, 60 %), natriumsulfide (Na2S, vast), ureum (CO(NH2)2, vast), leidingwater, waterstofperoxide (H2O2, 27 %), zand, zwavelzuur (H2SO4, 50 %) | kg/ton |
Geurmaskeerders – of neutraliseerders | L/ton |
5. LOKALE HINDER | |
Geluidshinder, trillingshinder, geurhinder, mobiliteitshinder en visuele hinder | Schaal van 1 -5 |
6. RESTSTOFFEN (niet energetisch valoriseerbare fracties) | |
Ferro metalen | kg/ton |
Non-ferro metalen | kg/ton |
Inerten: Bodemassen, inerten, zand | kg/ton |
Residu: Cycloonas, ketelas, onverbrand afval, residu voorbewerking, residu nabewerking, reststoffen (algemeen), reststoffen biofilter, rookgasreinigingsresidu, vliegas | kg/ton |
7. NUTTIGE TOEPASSING VAN DE AFVALSTOF | |
(Vermeden) emissies naar lucht/water/bodem (Vermeden) verbruik van energie en fossiele brandstoffen Bijkomende invullingen (afhankelijk van de te testen afvalfractie) | g/ton m³, L, kg of kWh/ton |
Deze uitgebreide lijst van parameters in Tabel 14 zal ingevuld worden voor elke stap in de keten (van inzameling tot verwerking en afzet). Hieronder wordt voor elk van deze stappen aangegeven welke parameters belangrijk zijn en bijgevolg dienen ingevuld te worden.
6.1 Inzameling
De ecologische parameters die van belang zijn bij de inzameling van afval via huis- aan-huis inzameling, inzameling via het containerpark of inzameling via andere brengmethoden, zijn de emissies naar de lucht, het verbruik van fossiele brandstoffen, het gebruik van ruimte en lokale hinder.
De emissies naar de lucht omvatten de uitlaatgassen van de vuilniswagens die gebruikt worden bij de huis-aan-huis inzameling van afval, de uitlaatgassen van de personenwagens die het afval naar een containerpark of ander inzamelpunt brengen en de uitlaatgassen van de vrachtwagens die het ingezamelde afval in bulk naar de verwerkingsinstallatie brengen. Met het verbruik van fossiele brandstoffen wordt het benzine- en/of dieselverbruik van de personenwagens en vuilniswagens bedoeld. Voor de verdere bespreking van deze twee parameters wordt verwezen naar het deel Transport, hoofdstuk 6.2.
Bij de huis-aan-huis inzameling van afval wordt met het gebruik van ruimte de ruimte bedoeld die de huisvuilzak of afvalcontainer inneemt bij de burger. Met het ruimtegebruik op het containerpark wordt de ruimte bedoeld die de afvalcontainer inneemt op het containerpark. Bij de inzameling van afval via een andere brengmethode wordt met het ruimtegebruik de ruimte bedoeld die het desbetreffende inzamelpunt inneemt.
Onder lokale hinder worden de ecologische parameters geluidshinder, trillingshinder, geurhinder, mobiliteitshinder en visuele hinder beschouwd. Bij huis- aan-huis inzameling van afval en inzameling via het containerpark zijn voornamelijk de parameters geluidshinder (personen- en vuilniswagens), geurhinder (geur van afval uit vuilniswagen, geur containerpark) en mobiliteitshinder (traag rijdende vuilniswagen, drukte omgeving containerpark) van belang. De parameter lokale hinder zal een andere invulling krijgen naargelang de afvalfractie die wordt opgehaald en die wordt uitgetest in het model. De parameter geurhinder zal bijvoorbeeld een andere waarde krijgen bij het selectief inzamelen van GFT-afval dan bij de inzameling van bijvoorbeeld papier en karton.
6.2 Transport
De ecologische parameters die van belang zijn bij transport zijn de emissies naar de lucht en het verbruik van energie en fossiele brandstoffen. Het transport dat in deze studie in beschouwing wordt genomen, is het transport van het afval van de burger naar de verwerkingsinstallatie, hetzij via huis-aan-huis inzameling (met eventueel overslag) naar de verwerkingsinstallatie, hetzij via inzameling op containerpark en transport van containerpark naar de verwerkingsinstallatie. Het (vermeden) transport van gebruikte (of vermeden) hulp- en grondstoffen, energie en fossiele brandstoffen wordt niet in rekening gebracht.
6.2.1 Emissies naar lucht
Transport is een belangrijke bron van uitstoot van schadelijke stoffen in de atmosfeer. De belangrijkste polluenten die aanwezig zijn in uitlaatgassen en die gekwantificeerd worden in het model, zijn hieronder opgesomd.
• Broeikasgassen: de belangrijkste broeikasgassen die aanwezig zijn in uitlaatgassen zijn koolstofdioxide, methaan en distikstofoxide.
- Koolstofdioxide (CO2): door het verbranden van brandstof in de motor wordt CO2 gevormd. De CO2 emissie is evenredig met het verbruik van de wagen: hoe meer brandstof er verbrand wordt, hoe meer CO2 er wordt uitgestoten.
Aangezien benzinevoertuigen meer verbruiken dan dieselvoertuigen stoten benzinevoertuigen bijgevolg meer CO2 uit dan dieselvoertuigen.
- Methaan (CH4): methaan is, naast CO2, een belangrijk broeikasgas. De methaan uitlaatgasemissie is significant voor aardgasvoertuigen.
- Distikstofoxide (N2O): distikstofoxide is het derde broeikasgas dat wordt uitgestoten door voertuigen. De emissie is afhankelijk van de brandstofsoort en het type katalysator.
• Koolstofmonoxide (CO) dat ontstaat door onvolledige verbranding van de brandstof.
• Stikstofoxiden (NOx) ontstaan bij de verbranding van fossiele brandstoffen door oxidatie van stikstof uit de lucht.
• Zwaveldioxide (SO2) ontstaat bij de verbranding van fossiele brandstoffen die zwavel bevatten.
• Koolwaterstoffen (NM-KWS): de groep van koolwaterstoffen bestaat uit een hele waaier van verschillende stoffen. De voornaamste bron van onverbrande koolwaterstoffen zijn benzinemotoren.
• Deeltjes (Particulate Matter, PM 10): kleine roetkernen waarop verscheidene organische en anorganische componenten zijn geadsorbeerd, voornamelijk resten olie en brandstof. De meeste deeltjes zijn kleiner dan 1 µm. De belangrijkste bron van roetdeeltjes zijn dieselwagens. Recent onderzoek wijst echter ook uit dat de uitstoot van (kleinere) deeltjes door direct ingespoten benzinemotoren significant zou kunnen zijn. Deeltjes met een omvang van 2,5 tot 10 µm krijgen in de literatuur de aanduiding PM 10.
6.2.2 Verbruik van energie en fossiele brandstoffen
Met het verbruik van energie en fossiele brandstoffen bij het transport van afval wordt het benzine- en/of dieselverbruik van personenwagens en vuilniswagens/vrachtwagens bedoeld. Deze parameters worden bij het invullen van het model voor de te testen fracties gekwantificeerd.
6.3 Overslag, sorteren en recyclage
De ecologische parameters die van belang zijn bij overslag, sorteren en recycleren van afval zijn de emissies naar de lucht, het verbruik van energie en fossiele brandstoffen, het gebruik van ruimte en lokale hinder.
Onder emissies naar de lucht bij overslag van afval worden de emissies van het materieel bedoeld dat gebruikt wordt bij het laden en lossen van de vuilniswagens/ vrachtwagens. Bij het sorteren/recycleren van afval worden de emissies van het materieel bedoeld dat ingezet wordt bij het sorteren/recycleren van de afvalfractie.
De energie (elektriciteit) die verbruikt wordt en de brandstoffen die het materieel verbruikt (diesel) bij overslag, sorteren en recycleren van afval worden ondergebracht in de parameter verbruik van energie en fossiele brandstoffen.
Met het gebruik van ruimte wordt het ruimtebeslag (uitgedrukt in m².j/ton afval) bedoeld die het overslagstation, de sorteerinstallatie of het recyclagebedrijf inneemt.
Van de parameter lokale hinder zijn bij overslag, sorteren en recycleren van afval voornamelijk geurhinder (geur van afval), mobiliteitshinder (omgeving overslagstation, sorteerinstallatie) en visuele hinder belangrijk.
De hierboven vermelde parameters zullen ingevuld worden naargelang de afvalfractie die wordt getoetst.
6.4 Verwerkingsinstallaties
De ecologische parameters die van belang zijn bij de verwerking van afval tot een eindproduct zijn: emissies (lucht/water/bodem), het gebruik van ruimte, het gebruik van energie en fossiele brandstoffen, het gebruik van hulp- en grondstoffen, lokale hinder, reststoffen en de nuttige toepassing van de afvalstof.
De emissies (lucht/water/bodem) bij de verwerking van afval omvatten de emissies van de verwerkingsinstallatie (eventueel na zuivering) en de emissies van het rollend materieel (naar lucht) dat hierbij gebruikt wordt (indien deze gekend zijn).
Met het gebruik van ruimte wordt het ruimtebeslag van de verwerkingsinstallatie per ton afval bedoeld. Het ruimtebeslag wordt uitgedrukt in m².j/ton afval.
Met het gebruik van energie en fossiele brandstoffen worden deze energiebronnen en fossiele brandstoffen bedoeld die in de verwerkingsinstallatie en eventueel door het rollend materieel dat bij de afvalverwerking gebruikt wordt, verbruikt worden.
Het gebruik van hulp- en grondstoffen omvat alle hulp- en grondstoffen die in de verwerkingsinstallatie worden verbruikt.
Bij de parameter lokale hinder wordt aan de verschillende hinderfactoren een waarde van 1 tot 5 toegekend. De waarden die aan een verwerkingsinstallatie worden toegekend worden onderling vergeleken met de andere verwerkingsinstallaties.
De parameter reststoffen omvat alle reststoffen die tijdens de verwerking van afval vrijkomen. Het gaat hierbij om de niet-energetisch valoriseerbare fracties.
Indien er bij een bepaalde verwerkingstechniek energetisch valoriseerbare fracties ontstaan, dan worden deze ondergebracht in de parameter nuttige toepassing van de afvalstof. Het nuttig gebruik van deze fractie wordt dan verder bekeken in termen van bijkomende emissies naar lucht/water/bodem, bijkomende verbruiken van energie en fossiele brandstoffen, vermeden emissies naar lucht/water/bodem, vermeden verbruiken van energie en fossiele brandstoffen,… afhankelijk van de getoetste afvalfractie. Voor specifieke producten (zoals compost) kunnen bijkomende parameters ingeschakeld worden, zoals bijvoorbeeld vermindering van erosie. De uitwerking van de nuttige toepassing hangt aldus samen met de te testen afvalfractie en zal al naargelang deze afvalfractie een specifieke uitwerking krijgen.
7 Aggregeren ecologische parameters
7.1 Emissies
Bij het aggregeren van de emissies (naar lucht/water/bodem) worden de chemische verbindingen ingedeeld in groepen naargelang het effect op mens/milieu. In de onderstaande paragrafen wordt het aggregeren van de emissies naar lucht, water en bodem afzonderlijk besproken. In het model worden de groepen met een bepaald effect op mens/milieu geaggregeerd per compartiment (lucht/water/bodem).
De emissies naar de lucht worden ondergebracht in zeven groepen, naargelang het effect op mens/milieu. Deze groepen zijn: broeikasgassen, ozonlaag aantastende stoffen, verzurende stoffen, ecotoxische stoffen, humaantoxische stoffen en eutrofiërende stoffen en worden hieronder afzonderlijk besproken. | |
Broeikasgassen zijn gassen die bijdragen tot de opwarming van de atmosfeer (broeikaseffect of 'global warming'). De belangrijkste broeikasgassen zijn koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O) en CFK's. Om de concentraties van de broeikasgassen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment lucht zoals beschreven in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot het broeikaseffect vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. CO2. De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 15 waarbij GWP100 staat voor 'Global Warming Potential' geïntegreerd over een periode van 100 jaar. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding CO2. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002). | |
Parameter | GWP100 (in kg CO2 equivalenten/kg)7 |
Koolstofdioxide (CO2) Methaan (CH4) Distikstofoxide (N2O)
1
21
310
7 De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding, nl. CO2.
Bij het aggregeren van de broeikasgassen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (uitgedrukt in g/km voor transport en g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal uitgedrukt in g CO2 equivalenten/km (transport) of g CO2 equivalenten/ton afval (verwerkingsinstallaties).
7.1.1.2 Ozonlaagaantastende stoffen
Ozonlaagaantastende stoffen zijn stoffen die, zoals de naam het zegt, aanleiding geven tot aantasting van de ozonlaag. Bij het omrekenen van concentraties van chemische verbindingen naar de eenheid ODP, waarbij ODP staat voor 'Ozone Depletion Potential', wordt de bijdrage tot aantasting van de ozonlaag vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. CFC-11. Bij de huidige invulling van het project zijn er geen ozonlaagaantastende stoffen waardoor deze omrekeningsfactoren hier niet vermeld worden. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002).
Smogvormende stoffen zijn stoffen die bijdragen tot de vorming van smog. Om de concentraties van de smogvormende stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment lucht zoals beschreven in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot smogvorming vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. ethyleen. De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 16 waarbij POCP staat voor 'Photochemical Ozone Creation Potential'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding ethyleen. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002).
Parameter POCP (in kg ethyleen equivalenten/kg)8
Koolstofmonoxide (CO) 0,027
Methaan (CH4) 0,006
Stikstofdioxide (NO2) 0,028
Stikstofmonoxide (NO) -0,427
Zwaveldioxide (SO2) | 0,048 |
Benzeen | 0,218 |
1,3-butadieen | 0,851 |
8 De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding, nl. ethyleen
Zoals Tabel 16 aangeeft, is het belangrijk dat er bij de stikstofoxiden (NOx) een onderscheid gemaakt wordt tussen NO en NO2, daar de omrekeningsfactoren voor deze verbindingen verschillend zijn. Aangezien er bij de gebruikte bronnen voor de verwerkingsinstallaties en transportemissies geen onderscheid gemaakt wordt tussen deze twee stikstofoxiden, werd bij het aggregeren van de NOx concentratie gebruik gemaakt van de omrekeningsfactor voor NO2. Op dezelfde manier wordt in de verschillende bronnen voor transportemissies en verwerkingsinstallaties een totale concentratie aan koolwaterstoffen (KWS) vermeld. Aangezien benzeen en 1,3-butadieen de voornaamste kankerverwekkende stoffen zijn die tot de groep van de koolwaterstoffen behoren, worden in deze studie de concentraties aan KWS onderverdeeld in 50 % benzeen en 50 % 1,3-butadieen.
Bij het aggregeren van de smogvormende stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (uitgedrukt in g/km voor transport en g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal uitgedrukt in g ethyleen equivalenten/km (transport) of g ethyleen equivalenten/ton afval (verwerkingsinstallaties). | |
De emissie van verzurende stoffen resulteert in verzuring van het milieu. Om de concentraties van de verzurende stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment lucht zoals beschreven in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot verzuring vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. SO2. De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 17 waarbij AP staat voor 'Acidification Potential'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding SO2. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002). | |
Parameter | AP (in kg SO2 equivalenten/kg)9 |
Ammoniak (NH3) | 1,88 |
Diwaterstofsulfide (H2S) | 1,88 |
Waterstofchloride (HCl) | 0,88 |
Waterstoffluoride (HF) | 1,6 |
Stikstofdioxide (NO2) | 0,7 |
Stikstofmonoxide (NO) Stikstofoxiden (NOx)
1,07
0,7
Zwaveldioxide (SO2) 1
9 De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding, nl. SO2
Zoals aangegeven in Tabel 17, is er voor de stikstofoxiden zowel een omrekeningsfactor voor NO, NO2 als voor NOx. Bij het aggregeren van de verzurende stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (uitgedrukt in g/km voor transport en g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal, uitgedrukt in g SO2 equivalenten/km (transport) of g SO2 equivalenten/ton afval (verwerkingsinstallaties).
Ecotoxische stoffen zijn stoffen die een toxisch effect hebben ten opzichte van ecosystemen (planten, dieren). Om de concentraties van de ecotoxische stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment lucht zoals beschreven in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot ecotoxiciteit vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. 1,4-dichloorbenzeen. In de LCA (Life Cycle Assessment) methodologie wordt ecotoxiciteit in vijf subcategorieën onderverdeeld, nl. aquatische ecotoxiciteit in zoet water, aquatische ecotoxiciteit in zout water (marien), sediment ecotoxiciteit in zoet water, sediment ecotoxiciteit in zout water (marien) en terrestriële ecotoxiciteit. Om praktische redenen, wordt in deze studie één enkele categorie van ecotoxiciteit geselecteerd, nl. terrestriële ecotoxiciteit als de component in de lucht terechtkomt. Voor deze studie (cfr. Vlaanderen) is dit de meest relevante categorie. De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 18 waarbij TETPinf staat voor 'Terrestrial Eco Toxicity Potential for infinite time horizon'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding 1,4- dichloorbenzeen. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002).
Parameter | TETPinf |
Ammoniak (NH3) | Niet berekend |
Dioxine (2,3,7,8-TCDD) | 1,20E+04 |
Diwaterstofsulfide (H2S) | Niet berekend |
Benzeen | 1,60E-05 |
1,3-butadieen | 2,30E-08 |
Stikstofdioxide (NO2) | Niet berekend |
Waterstofchloride (HCl) | Niet berekend |
Waterstoffluoride (HF) | 2,90E-03 |
Zwaveldioxide (SO2) | Niet berekend |
Cadmium (Cd) | 8,10E+01 |
Thallium (Tl) | 3,40E+02 |
Kwik (Hg) | 2,80E+04 |
Antimoon (Sb) | 6,10E-01 |
Arseen (As) | 1,60E+03 |
Lood (Pb) | 1,60E+01 |
Chroom VI (Cr) | 3,00E+03 |
Kobalt (Co) | 1,10E+02 |
Koper (Cu) | 7,00E+00 |
Nikkel (Ni) | 1,20E+02 |
Zink (Zn)
6,70E+02
1,40E+01
1,20E+01
Uit Tabel 18 kan afgeleid worden dat voor sommige verbindingen in Guinée et al. (2002) geen omrekeningsfactoren vermeld worden (niet berekend). Deze kunnen aldus ook niet in rekening gebracht worden. In de verschillende bronnen voor transportemissies en verwerkingsinstallaties wordt een totale emissieconcentratie aan koolwaterstoffen (KWS) vermeld die niet verder gespecificeerd wordt.
Aangezien benzeen en 1,3-butadieen de voornaamste kankerverwekkende stoffen zijn die tot de groep van de koolwaterstoffen behoren, worden in deze studie de concentraties aan KWS onderverdeeld in 50 % benzeen en 50 % 1,3-butadieen.
Bij het aggregeren van de ecotoxische stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (uitgedrukt in g/km voor transport en g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal, uitgedrukt in g 1,4- dichloorbenzeen equivalenten/km (transport) of g 1,4-dichloorbenzeen equivalenten /ton afval (verwerkingsinstallaties).
7.1.1.6 Humaantoxische stoffen Humaantoxische stoffen zijn stoffen de mens. Om de concentraties van eenzelfde eenheid, wordt gebruik gem compartiment lucht zoals beschreven bijdrage van een chemische compon van de referentieverbinding, nl. 1,4-d | die een toxisch effect hebben ten opzichte de humaantoxische stoffen om te zetten na aakt van de omrekeningsfactoren voor in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de ent tot humaantoxiciteit vergeleken met de ichloorbenzeen. De gebruikte |
omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 19 waarbij HTPinf staat vo 'Human Toxicity Potential for infinite time horizon'. De omrekeningsfactor word uitgedrukt per kg van de referentieverbinding 1,4-dichloorbenzeen. De volledig lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002). | |
Parameter | HTPinf |
Ammoniak (NH3) | 0,1 |
Dioxine (2,3,7,8-TCDD) | 1,90E+09 |
Diwaterstofsulfide (H2S) | 0,22 |
Stofdeeltjes (PM10) | 0,82 |
Waterstofchloride (HCl) | 0,5 |
Waterstoffluoride (HF) | 2,90E+03 |
Benzeen | 1,90E+03 |
1,3-butadieen | 2,20E+03 |
Stikstofdioxide (NO2) | 1,2 |
Zwaveldioxide (SO2) | 9,60E-02 |
Cadmium (Cd) | 1,50E+05 |
Thallium (Tl) | 4,30E+05 |
het
ze or
t e
(in kg 1,4 | HTPinf |
Kwik (Hg) | 6,00E+03 |
Antimoon (Sb) | 6,70E+03 |
Arseen (As) | 3,50E+05 |
Lood (Pb) | 4,70E+02 |
Chroom VI (Cr) | 3,40E+06 |
Kobalt (Co) | 1,70E+04 |
Koper (Cu) | 4,30E+03 |
Xxxxxx (Ni) | 3,50E+04 |
Vanadium (V) 6,20E+03
Tin (Sn) 1,70E+00 |
Zink (Zn) 1,00E+02 |
In de verschillende bronnen voor transportemissies en verwerkingsinstallaties wordt een totale emissieconcentratie aan koolwaterstoffen (KWS) vermeld die niet verder gespecificeerd wordt. Aangezien benzeen en 1,3-butadieen de voornaamste kankerverwekkende stoffen zijn die tot de groep van de koolwaterstoffen behoren, worden in deze studie de concentraties aan KWS onderverdeeld in 50 % benzeen en 50 % 1,3-butadieen. |
Bij het aggregeren van de humaantoxische stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (uitgedrukt in g/km voor transport en g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal uitgedrukt in g 1,4- dichloorbenzeen equivalenten/km (transport) of g 1,4-dichloorbenzeen equivalenten /ton afval (verwerkingsinstallaties). |
De meest gekende voorbeelden van eutrofiërende stoffen zijn fosfaten en nitraten. Deze stoffen hebben een hoge nutritionele waarde voor planten maar zorgen voor een aangroei van algen in het water, wat kan leiden tot zuurstofgebrek en een onevenwicht in het ecosysteem (eutrofiëring). Om de concentraties van de eutrofiërende stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment lucht zoals beschreven in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot eutrofiëring vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. fosfaat (PO 3-). 4 De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 20 waarbij EP staat voor 'Eutrophication Potential'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding PO 3-. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is 4 terug te vinden in Guinée et al. (2002). |
Tabel 20. Overzicht van de omrekeningsfactoren voor eutrofiërende stoffen (compartiment lucht) (Guinée et al., 2002)
Parameter Ammoniak (NH3) Stikstofoxiden (NOx)
EP (in kg PO 3- equivalenten/kg)13
4
0,35
0,13
Bij het aggregeren van de eutrofiërende stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (uitgedrukt in g/km voor transport en g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal, uitgedrukt in g fosfaat equivalenten/km (transport) of g fosfaat equivalenten /ton afval (verwerkingsinstallaties). |
De emissies naar water worden ondergebracht in drie groepen, naargelang hun effect op mens/milieu. Deze groepen zijn: ecotoxische stoffen, humaantoxische stoffen en eutrofiërende stoffen en worden hieronder afzonderlijk besproken. |
Om de concentraties van de ecotoxische stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment water (fresh water) zoals beschreven in Xxxxxx et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot ecotoxiciteit vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. 1,4-dichloorbenzeen. Net zoals vermeld bij de emissies naar lucht wordt in deze studie de terrestriële ecotoxiciteit beschouwd als de component in het water terechtkomt. De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 21 waarbij TETPinf staat voor 'Terrestrial Eco Toxicity Potential for infinite time horizon'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding 1,4-dichloorbenzeen. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002). |
Tabel 21. Overzicht van de omrekeningsfactoren voor ecotoxische stoffen (compartiment water) (Guinée et al., 2002)
Parameter (in kg 1, | TETPinf |
Cadmium (Cd) | 1,40E-20 |
Thallium (Tl) | 3,10E-17 |
Kwik (Hg) | 9,30E+02 |
Antimoon (Sb) | 1,70E-20 |
Arseen (As) | 1,00E-17 |
Lood (Pb) | 4,80E-22 |
Chroom VI (Cr) | 2,30E-19 |
Kobalt (Co) | 2,70E-18 |
Koper (Cu) | 4,10E-21 |
Nikkel (Ni) | 1,00E-18 |
Vanadium (V) 1,00E-17
Tin (Sn) | 7,90E-22 |
Zink (Zn) | 2,50E-21 |
Bij het aggregeren van de ecotoxische stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal uitgedrukt in g 1,4-dichloorbenzeen equivalenten /ton afval (verwerkingsinstallaties). | |
7.1.2.2 Humaantoxische stoffen Om de concentraties van de humaantoxische stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment water (fresh water) zoals beschreven in Xxxxxx et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot humaantoxiciteit vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. 1,4-dichloorbenzeen. De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 22 waarbij HTPinf staat voor 'Human Toxicity Potential for infinite time horizon'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding 1,4-dichloorbenzeen. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002). |
Tabel 22. Overzicht van de omrekeningsfactoren voor humaantoxische stoffen (compartiment water) (Guinée et al., 2002)
Parameter (in kg 1,4 | HTPinf |
Cadmium (Cd) | 2,30E+01 |
Thallium (Tl) | 2,30E+05 |
Kwik (Hg) | 1,40E+03 |
Antimoon (Sb) | 5,10E+03 |
Arseen (As) | 9,50E+02 |
Lood (Pb) | 1,20E+01 |
Chroom VI (Cr) | 3,40E+00 |
Kobalt (Co) | 9,70E+01 |
Koper (Cu) | 1,30E+00 |
Xxxxxx (Ni) | 3,30E+02 |
Vanadium (V) 3,20E+03
Tin (Sn) | 1,70E-02 |
Zink (Zn) | 5,80E-01 |
Bij het aggregeren van de humaantoxische stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal uitgedrukt in g 1,4-dichloorbenzeen equivalenten /ton afval (verwerkingsinstallaties). | |
Om de concentraties van de eutrofiërende stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment water (fresh water) zoals beschreven in Xxxxxx et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot eutrofiëring vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. fosfaat (PO 3-). De gebruikte 4 omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 23 waarbij EP staat voor 'Eutrophication Potential'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding PO 3-. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te 4 vinden in Guinée et al. (2002). |
Tabel 23. Overzicht van de omrekeningsfactoren voor eutrofiërende stoffen (compartiment water) (Guinée et al., 2002) | ||
Parameter | 3- | |
Ammonium (NH +) 4 | 0,33 | |
Nitraat (NO -) 3 | 0,1 | |
0,42 |
4
Fosfaat (PO 3-) 1
Fosfor (P)
Chemische zuurstofvraag (CZV)
3,06
0,022
Bij het aggregeren van de eutrofiërende stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal uitgedrukt in g fosfaat equivalenten /ton afval (verwerkingsinstallaties). |
De emissies naar bodem worden ondergebracht in drie groepen, naargelang hun effect op mens/milieu. Deze groepen zijn: ecotoxische stoffen, humaantoxische stoffen en eutrofiërende stoffen en worden hieronder afzonderlijk besproken. |
Om de concentraties van de ecotoxische stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment bodem (agricultural soil) zoals beschreven in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot ecotoxiciteit vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. 1,4-dichloorbenzeen. Net zoals vermeld bij de emissies naar lucht wordt in deze studie de terrestriële ecotoxiciteit beschouwd als de component in de bodem terechtkomt. De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 24 waarbij TETPinf staat voor 'Terrestrial Eco Toxicity Potential for infinite time horizon'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding 1,4-dichloorbenzeen. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002). |
4
16 De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding, nl. PO 3-
17 De totale stikstof is de som van de Kjeldahl stikstof (= organische stikstof en ammonium) en geoxideerde stikstof (nitriet en nitraat)
Tabel 24. Overzicht van de omrekeningsfactoren voor ecotoxische stoffen (compartiment bodem) (Guinée et al., 2002)
Parameter (in kg 1, | TETPinf |
Cadmium (Cd) | 1,70E+02 |
Thallium (Tl) | 7,00E+02 |
Kwik (Hg) | 5,60E+04 |
Antimoon (Sb) | 1,30E+00 |
Arseen (As) | 3,30E+03 |
Lood (Pb) | 3,30E+01 |
Chroom VI (Cr) | 6,30E+03 |
Kobalt (Co) | 2,20E+02 |
Koper (Cu) | 1,40E+01 |
Nikkel (Ni) | 2,40E+02 |
Vanadium (V) 1,40E+03
Tin (Sn) | 3,00E+01 |
Zink (Zn) | 2,50E+01 |
Bij het aggregeren van de ecotoxische stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal uitgedrukt in g 1,4-dichloorbenzeen equivalenten /ton afval (verwerkingsinstallaties). | |
7.1.3.2 Humaantoxische stoffen Om de concentraties van de humaantoxische stoffen om te zetten naar eenzelfde eenheid, wordt gebruik gemaakt van de omrekeningsfactoren voor het compartiment bodem (agricultural soil) zoals beschreven in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot humaantoxiciteit vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. 1,4-dichloorbenzeen. De gebruikte omrekeningsfactoren worden weergegeven in Tabel 25 waarbij HTPinf staat voor 'Human Toxicity Potential for infinite time horizon'. De omrekeningsfactor wordt uitgedrukt per kg van de referentieverbinding 1,4-dichloorbenzeen. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is terug te vinden in Guinée et al. (2002). |
Tabel 25. Overzicht van de omrekeningsfactoren voor humaantoxische stoffen (compartiment bodem) (Guinée et al., 2002)
Parameter (in kg 1,4 | HTPinf |
Cadmium (Cd) | 2,00E+04 |
Thallium (Tl) | 2,00E+06 |
Kwik (Hg) | 5,90E+03 |
Antimoon (Sb) | 8,90E+03 |
Arseen (As) | 3,20E+04 |
Lood (Pb) | 3,30E+03 |
Chroom VI (Cr) | 8,50E+03 |
Kobalt (Co) | 2,40E+03 |
Koper (Cu) | 9,40E+01 |
Xxxxxx (Ni) | 2,70E+03 |
Vanadium (V) Tin (Sn)
Zink (Zn)
1,90E+04
1,30E+01
6,40E+01
Bij het aggregeren van de humaantoxische stoffen tot één getal wordt de emissie of vermeden emissie van elke chemische verbinding (g/ton afval voor de verwerkingsinstallaties) vermenigvuldigd met de daarbij horende omrekeningsfactor en worden deze opgeteld (ingeval van emissie) of afgetrokken (ingeval van vermeden emissie) tot één getal uitgedrukt in g 1,4-dichloorbenzeen equivalenten /ton afval (verwerkingsinstallaties).
4
Op dezelfde manier als vermeld voor het aggregeren van de eutrofiërende stoffen voor het compartiment bodem zijn er omrekeningsfactoren beschikbaar in Guinée et al. (2002). Hierbij wordt de bijdrage van een chemische component tot eutrofiëring vergeleken met deze van de referentieverbinding, nl. fosfaat (PO 3-). In deze studie zijn er geen emissies van eutrofiërende stoffen voor het compartiment bodem zodat er geen omrekeningsfactoren vermeld worden in deze studie. De volledige lijst van omrekeningsfactoren is echter terug te vinden in Guinée et al. (2002).
Het ruimtebeslag bij de inzameling en bij de verwerkingsinstallaties wordt uitgedrukt in m².j/ton. Deze parameter wordt bij het aggregeren van de parameters niet verder omgerekend maar wordt gesommeerd tot een totaal ruimtebeslag. | |
7.3 Energie en fossiele brandstoffen | |
Tabel 26. Overzicht van de gebruikte energie en fossiele brandstofprijzen | |
Energiebron/fossiele brandstof | Eenheidsprijs |
Aardgas | 0,249 euro/m³ |
Benzine | 1,3096 euro/L |
Cokes | 0,12 euro/kg |
Diesel | 1,0406 euro/L |
Elektriciteit Olie Steenkool
0,0969 euro/kWh
0,347 euro/kg
0,133 euro/kg
De prijs voor aardgas (2006) werd bekomen via de website van EUROSTAT (statistische informatie over de Europese Unie, zie referenties). Hier wordt op 1 januari 2006 een gemiddelde prijs van 7,11 euro/GJ vermeld (standaard industriële verbruiker, 41,86 TJ per jaar). Rekening houdende met de energie-
inhoud van aardgas (35 MJ/m³) kan een prijs van 0,249 euro/m³ berekend worden. Uit dezelfde referentie is ook de prijs van elektriciteit (2006) afkomstig (standaard industriële verbruiker, 2000 MWh per jaar). De prijzen van olie (2005), benzine en diesel werden bekomen via de website van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (zie referenties). De prijs van cokes is gebaseerd op informatie bekomen van de exploitanten van de draaitrommelovens. Deze verwerkingsinstallatie (draaitrommeloven) en deze fossiele brandstof (cokes) komen in de huidige toetsing van het model niet voor. Voor de prijs van steenkool werd een leverancier van steenkool gecontacteerd. Bij de toetsing van andere afvalfracties in het model waar het verbruik van fossiele brandstoffen wel van toepassing is, kunnen deze prijzen eventueel nog aangepast of vervangen worden.
7.4 Hulp- en grondstoffen
Een uitgebreide lijst van hulp- en grondstoffen die in verschillende verwerkingsinstallaties gebruikt worden, wordt getoond in Tabel 27. Voor het aggregeren van deze parameters naar éénzelfde eenheid wordt een beroep gedaan op marktprijzen van de hulp- en grondstoffen die opgevraagd werden bij diverse leveranciers. Een overzicht van de gebruikte eenheidsprijzen wordt gegeven in Tabel 27. Emissies bij de productie van hulp- en grondstoffen werden niet meegenomen in dit model. Voor boomschors en houtsnippers (biofilter composteerinstallaties) wordt geen prijs aangerekend omdat deze niet altijd aangekocht worden. | ||
Tabel 27. Overzicht van de gebruikte hulp- en grondstoffenprijzen, in euro/kg | ||
Hulp- of grondstof | Prijs (euro/kg) | |
Actief kool | 4 | |
Ammoniak, 25 % technisch 0,17 | ||
Antischuimmiddel 8,7 | ||
Boomschors | 0 | |
Dolomiet | 0,31 | |
Flocculant | 5 | |
Gebluste kalk (Ca(OH)2), vast 0,24 | ||
Houtsnippers | 0 | |
Ijzertrichloride (FeCl3), 40 % 0,17 | ||
Kaliumpermanganaat (KMnO4), technisch 2,55 | ||
Kalksteen (CaCO3) 0,14 | ||
Kunstmest: Kalkammonsalpeter met 27 % N (KAS) 0,22 | ||
Kunstmest: Tripelsuperfosfaat met 45 % P2O5 (TSP) 0,239 | ||
Kunstmest: Kali 60 met 60 % K2O 0,2365 | ||
Kunstmest: Kieseriet met 25 % MgO 0,202 | ||
Kunstmest: Dolokal (+ 54 neutraliserende waarde) 0,117 |
20 euro/l
Prijs (euro/kg) | |
Natronloog (NaOH), 29 % | 0,16 |
Natriumhypochloriet (NaOCl), 47/50 | 0,2 |
Ongebluste kalk (CaO) | 0,13 |
Papier | 0 |
Salpeterzuur (HNO3), 60 % | 0,15 |
Natriumsulfide, vast | 0,52 |
Ureum (CO(NH2)2), vast | 0,2 |
Leidingwater | 0,002 |
Veen | 0,07 |
Waterstofperoxide (H2O2), 27 % Zand
Zwavelzuur (H2SO4), 50 %
0,446
0,0025
0,044
Bij het aggregeren van deze waarden worden de gebruikte of vermeden hulp- en grondstoffen, uitgedrukt per ton afval (voor verwerkingsinstallaties), vermenigvuldigd met de eenheidsprijs en opgeteld (ingeval van verbruik) of afgetrokken (ingeval van vermeden verbruik) tot één getal in euro per ton afval (voor verwerkingsinstallaties).
7.5 Lokale hinder De parameter lokale hinder wordt in deze studie voor de verwerkingsin onderverdeeld in geluidshinder, trillingshinder, geurhinder en visuele hin verschillende hinderfactoren worden voor elke verwerkingsinstallatie ten van elkaar geëvalueerd op een schaal van 1 tot 5. Bij het aggregeren va parameters worden de getallen horende bij de verschillende hinderfacto |
opgeteld tot één score op 20. Hoe meer hinder, hoe hoger de score zal 7.6 Niet-energetisch valoriseerbare fractie Een uitgebreide lijst van niet-energetisch valoriseerbare fracties die bij verschillende verwerkingsinstallaties vrijkomen, wordt weergegeven in |
stallaties der. De opzichte n deze ren
zijn.
s
Tabel 28. Voor het aggregeren van deze parameters naar éénzelfde eenheid werd een beroep gedaan op de opbrengst- (voor ferro en non-ferro metalen) en verwerkingsprijzen (de overige) van deze reststoffen. De opbrengstprijzen voor ferro en non-ferro metalen werden gehaald uit Vrancken et al. (2001). De verwerkingsprijzen werden gehaald uit de OVAM studie 'Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden' (2004). Een overzicht van de gebruikte eenheidsprijzen wordt gegeven in
Tabel 28. Aangezien de reststoffen van de biofilter gerecycleerd worden (verwerking in de composteerinstallatie) worden hier geen kosten voor aangerekend.
Prijs (euro/kg)
Ferro metalen -0,035
Non-ferro metalen -0,39
Bodemas +0,025
Inerten +0,01885
Zand +0,01885
Cycloonas +0,044
Ketelas +0,044
Onverbrand afval +0,1
Residu voorbewerking +0,044
Residu nabewerking +0,044
Reststoffen (algemeen) | +0,044 |
Reststoffen biofilter | 0 |
Rookgasreinigingsresidu | +0,044 |
Vliegas | +0,044 |
Bij het aggregeren van deze waarden worden de restproducten, uitgedrukt per ton afval (voor verwerkingsinstallaties), vermenigvuldigd met hun opbrengst- of verwerkingsprijs en worden deze opgeteld (ingeval van verdere verwerking) of afgetrokken (ingeval van opbrengst) tot één getal in euro per ton afval (voor verwerkingsinstallaties).
8 Algemeen juridisch kader
8.1 Opzet.
Het juridische luik bestaat erin aan te geven waar bepaalde processen of scenario’s in strijd komen met de vigerende regelgeving omwille van bepaalde ‘geboden’, ‘verboden’ of doelstellingen die worden opgelegd.
Het wetgevend kader vormt dan ook een beperkende juridische parameter inzake de selectieve inzameling en verwerking van afvalstoffen. Het vormt het kader waartegen de verschillende beleidsopties/keuzes dienen te worden afgewogen.
Het wetgevend kader bestaat uit:
• Europese wetgeving;
• Federale wetgeving;
• Vlaamse wetgeving.
In eerste instantie wordt een inventaris gemaakt van de wettelijke normen, op de verschillende bevoegdheidsniveau’s, voor ophaling en verwerking van huishoudelijke afvalstoffen.
Het is belangrijk op te merken dat niet alle initieel aangemerkte juridische parameters een vertaling zullen vinden in het toetsingskader. Het grootste gedeelte van de wetgeving en zeker de in aanmerking genomen milieuhygiëne wetgeving en wetgeving die betrekking heeft op arbeidsveiligheid bepaalt immers exploitatie voorwaarden en randvoorwaarden voor de verschillende stappen in de ophaling en de verwerking van huishoudelijke afvalstoffen.
Deze wetgeving bepaalt allerlei exploitatienormen waaraan installaties moeten voldoen, maar is geen beperkende juridische factor bij het toetsen van processen.
Bij de invulling van de economische en ecologische parameters wordt er immers vanuit gegaan dat indien een bepaald ophaal- of verwerkingsscenario is toegelaten ook de toepasselijke wetgeving wordt gevolgd.
Bijvoorbeeld:
In een bepaald scenario wordt het storten van een bepaalde fractie huishoudelijke afvalstoffen onderzocht. Aan de hand van de juridische parameters zal dan worden nagegaan of het storten van die bepaalde afvalstof is toegelaten. Er wordt wel van uitgegaan dat de exploitatievoorwaarden van de afvalstortplaats conform zijn met de Europese richtlijn stortplaatsen en de exploitatievoorwaarden voor stortplaatsen zoals vervat in het Vlarem II. Deze laatste normen worden bijgevolg niet opgenomen in het toetsingskader.
Een ander voorbeeld is de verbranding van afvalstoffen. Het Vlarem II bepaalt verschillende emissienormen voor verbrandingsinstallaties. Of een bepaalde afvalstof al dan niet kan worden verbrand, wordt nagegaan in het toetsingskader. Eenmaal is vastgesteld dat verbranding is toegestaan, wordt aangenomen dat de verbrandingsinstallatie behoorlijk vergund is en conform met de normen van Vlarem II. Bij de toetsing wordt er dan ook vanuit gegaan dat aan de emissienormen wordt voldaan.
Exploitatienormen worden dus enkel in het model als juridische parameter opgenomen indien deze een bepaald scenario zouden uitsluiten.
Indien de vigerende wetgeving beperkingen oplegt aan bepaalde scenario’s dient er mee rekening te worden gehouden dat de Europese wetgeving een statisch gegeven is dat niet voor onmiddellijke verandering vatbaar is. Enkel de Vlaamse wetgeving is vatbaar voor aanpassing indien de aanpassingen niet in strijd zijn met de hogere Europese normen.
Daarom dient in het model een onderscheid te worden gemaakt tussen de juridisch beperkende parameters die voortkomen uit Vlaamse wetgeving en de beperkingen die voortkomen uit Europese wetgeving. Dit wordt ook zo aangegeven in het computer model. Een “rood knipperlicht” voor normen die de Vlaamse overheid niet zelf kan veranderen en een “oranje knipperlicht” voor normen die de Vlaamse overheid zelf kan aanpassen. Een beperking die voortkomt uit Europese wetgeving is een beperking in de ware zin van het woord, nu er van wordt uitgegaan dat deze niet veranderbaar is.Dit heeft tot gevolg dat indien een bepaald scenario in strijd komt met een dergelijke bepaling dit scenario geen uitwerking kan krijgen. Anders is het gesteld met beperkingen die voorkomen uit de Vlaamse wetgeving (in de mate dat ze niet voortkomen uit Europese wetgeving, hetgeen meestal het geval is). Het model zal aangeven dat een bepaald scenario in strijd is met de Vlaamse wetgeving. Desgevallend heeft de decreetgever (indien het gaat om een decretale bepaling) of de Vlaamse Regering (indien het gaat om een uitvoeringsbesluit) de mogelijkheid om de wetgeving aan te passen indien zij dit opportuun acht in het licht van de economische en ecologische parameters.
Het dient eveneens opgemerkt dat bij het invoeren van normen in een toetsingsmodel, de normen voldoende duidelijk moeten zijn. In het milieurecht zijn bepaalde algemene beginselen van toepassing (bv. Preventiebeginsel, het vervuiler betaalt beginsel,…). Het spreekt voor zich dat algemene beginselen die een uitgebreide analyse vragen van een probleemstelling niet in een toetsingsmodel kunnen worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor zeer vage normen die worden opgelegd in bepaalde Europese richtlijnen, die niet werden opgenomen in de Vlaamse wetgeving.
De wetgeving die in hoofdzaak het kader zal aangeven waarbinnen bepaalde scenario’s kunnen worden uitgewerkt, is de sectorale wetgeving in verband met afvalstoffen en in beperkte mate de milieuhygiëne wetgeving.
8.2 Toepasselijke wetgeving
8.2.1 Grondslag Europese milieuwetgeving
De basis van het Europese milieubeleid is vervat in artikel 174 EG Verdrag:
”Het beleid van de Gemeenschap op milieugebied draagt bij tot het nastreven van de volgende doelstellingen:
- Behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;
- Bescherming van de gezondheid van de mens;
- Behoedzaam en rationeel gebruik van de natuurlijke hulpbronnen;
- Bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.”
“De Gemeenschap streeft in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio's van de Gemeenschap. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.
In dit verband omvatten de aan deze eisen beantwoordende harmonisatiemaatregelen, in de gevallen die daarvoor in aanmerking komen, een vrijwaringsclausule op grond waarvan de Lid-Staten om niet-economische milieuredenen voorlopige maatregelen kunnen nemen die aan een communautaire controleprocedure onderworpen zijn“
Bij het bepalen van haar beleid op milieugebied houdt de Gemeenschap rekening met:
- De beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens;
- De milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Gemeenschap;
- De voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, onderscheidenlijk niet optreden;
- De economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's.”.
Het Europees milieubeleid krijgt - zoals het Europees beleid in het algemeen - gestalte door middel van de in het Verdrag voorziene instrumenten: verordeningen, richtlijnen, beschikkingen en aanbevelingen.
In de mate dat een richtlijn voldoende concrete normen aangeeft, dient deze te worden opgenomen in het model als beperkende parameter ongeacht het feit of hij reeds door de Vlaanderen of de federale overheid is omgezet in federale of gewestelijke wetgeving, nu de lidstaten gebonden zijn door de Europese richtlijnen.
8.2.2 Europese wetgeving
Op Europees vlak werden vanaf 1975 de krijtlijnen voor het beleid inzake deze materie uitgezet.
Een belangrijk deel van deze richtlijnen heeft een onmiddellijke relevantie voor de huishoudelijke afvalstromen. Hierna volgt een korte beschrijving van de inhoud van de belangrijkste afvalstoffenrichtlijnen, met een korte situering op welk vlak deze van belang (kunnen) zijn in het kader van een toetsingskader.
• Richtlijn afvalstoffen:
De Richtlijn van het Europees parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen21 vervangt de zogenaamde kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen).
In eerste instantie is de richtlijn van belang omdat hij het begrip “afvalstof” definieert als ‘elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen’.
De richtlijn bevat geen rechtstreekse normen die kunnen aangewend worden als beperkende juridische parameter in een toetingsmodel.
Toch is de richtlijn van belang omdat de algemene principes van het afvalstoffenbeleid erin worden uiteengezet.
21 Richtlijn 2006/12/EG P.B. nr. L 114 van 27/04/2006. Zie ook: Beschikking 93/3/EG van de Commissie van 20 december 1993 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen, PB.L. 1994, nr. 5. Vanaf 1 januari 2002 vervangen door: Beschikking 2000/532/EEG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EG van de Raad betreffende afvalstoffen.
o In de eerste plaats preventie en vermindering van afvalstoffen;
o In de tweede plaats, het nuttig toepassen van afvalstoffen door recyclage, hergebruik, terugwinning of andere handelingen met het oog op het gebruik als secundaire grondstof dan wel het gebruik van afvalstoffen als energiebron.
Hoewel de bepaling geen rechtstreekse werking heeft, geeft ze wel de hiërarchie aan die de lidstaten moeten aanhouden bij de uitwerking van hun afvalstoffenbeleid. Het artikel 3 wordt in het model niet omgezet als een beperkende juridische parameter, maar vormt wel de juridische uitwerking van de in het model gehanteerde duurzaamheidsparameter voor de waardering van verwerkingsmethodes (zie 5.3).
Verder is de richtlijn van belang voor het ophalen en verwerken van afvalstoffen nu wordt bepaald dat:
o De lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwerking van de afvalstoffen niet tot gevolg heeft dat schade aan het leefmilieu ontstaat (artikel 4 lid 2);
o De lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om te vermijden dat afvalstoffen onbeheerd worden achtergelaten of ongecontroleerd worden verwijderd (artikel 4 lid 1);
o De lidstaten worden verplicht een toereikend net van verwijderingsinstallaties op te zetten, waarbij het de bedoelding is de afvalstoffen te verwerken in de meest nabije installatie. Dit alles met de meest geschikte technieken en technologieën (artikel 5);
o De lidstaten afvalbeheerplannen dienen op te stellen (artikel 7);
o Een vergunnings- en controleplicht voor bepaalde inrichtingen wordt opgelegd (artikel 8);
o Het deel van de kosten dat niet door de nuttige toepassing van afvalstoffen wordt gedekt, moet worden gedragen overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt (artikel 15).
Deze bepalingen zijn echter niet concreet genoeg om te worden geïmplementeerd in een toetsingskader.
• Richtlijn gevaarlijke afvalstoffen.
Richtlijn van de Raad van 12 december 1991 betreffende de gevaarlijke afvalstoffen22 is van toepassing op afvalstoffen die bepaalde gevaarskenmerken bezitten zoals omschreven in de bijlagen van de richtlijn.
22 Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende de gevaarlijke afvalstoffen, PB L 1991, 377; zie ook Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/698/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen, PB.L., 2000, nr. 226, gewijzigd bij Beschikking 2001/573/EG, PB.L, 2001, nr. 203
Vermenging kan enkel om de veiligheid bij de verwijdering of de nuttige toepassing te verbeteren.
Indien de gevaarlijke afvalstoffen reeds met andere stoffen zijn vermengd, moet een scheidingsbehandeling plaatsvinden indien dit technisch en economisch haalbaar is.
Indien een model wordt uitgewerkt waarbinnen afvalstromen worden getest die voldoen aan de gevaarskenmerken zoals omschreven in de bijlagen van de richtlijn dient bij het testen van verschillende ophaal en verwerkingsscenario’s rekening te worden gehouden met de beperkingen die voortkomen uit deze richtlijn. Bepaalde ophaal en verwerkignsscenario’s kunnen hierdoor worden uitgesloten.
• Richtlijn verpakkingsafval:
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval23 heeft betrekking op alle verpakkingen en op al het verpakkingsafval, ongeacht de plaats waar de verpakkingen gebruikt worden of waar het verpakkingsafval vrijkomt, ongeacht het gebruikte materiaal en ongeacht of het verkoop- of primaire, verzamel - of secundaire dan wel verzend- of tertiaire verpakkingen betreft.
Artikel 1,2° van de richtlijn bepaalt een hiërarchie in de verschillende verwerkingsmethodes:
o Op de eerste plaats preventie;
o Tweede plaats hergebruik, recyclage en terugwinning;
o In laatste instantie verwijdering.
Wat betreft het hergebruik van verpakkingsafval blijft de richtlijn zeer summier en laat een grote vrijheid aan de lidstaten (art. 5). Het hergebruik dient enkel op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze te gebeuren.
23 Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval, PB L 365, 31 december 1994; gewijzigd bij Richtlijn 2004/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval, PB L 47, 18 februari 2004 en richtlijn 2005/20/EG, PB L70,,16 maart 2005. Zie ook Beschikking 2003/82/EG van de Commissie van 29 januari 2003 houdende bevestiging van de maatregelen waarvan door België kennis is gegeven op grond van artikel 6, lid 6, van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval, PB L 31, 6 februari 2003.
Wat terugwinning en recyclage betreft zijn de doelstellingen de volgende:
o Tegen uiterlijk 30 juni 2001: ten minste 50 en ten hoogste 65 gewichtsprocent terugwinning of verbranding met energieterugwinning; ten minste 25 en ten hoogste 45 gewichtsprocent recyclage met een minimum van 15 gewichtsprocent per verpakkingsmateriaal;
o Tegen uiterlijk 31 december 2008: ten minste 60 gewichtsprocent terugwinning of verbranding met energieterugwinning, ten minste 55 en ten hoogste 80 gewichtsprocent recyclage, waarvan:
- Ten minste 60 gewichtsprocent voor glas;
- Ten minste 60 gewichtsprocent voor papier en karton;
- Ten minste 22, 5 gewichtsprocent voor kunststoffen;
- Ten minste 15 gewichtsprocent voor hout;
- Ten minste 50 gewichtsprocent voor metalen.
Met recyclage wordt bedoeld het in een productieproces opnieuw verwerken van afvalmaterialen voor het oorspronkelijke doel of voor andere doeleinden, met inbegrip van organische recyclage, maar uitgezonderd terugwinning van energie.
Van de kwantitatieve taakstellingen van deze richtlijn kan worden afgeweken mits aanmelding bij de commissie overeenkomstig artikel 6, 10° van de richtlijn. In een beschikking dd. 29 januari 2003 heeft België de toelating hogere taakstellingen te hanteren24 .
Het spreekt voor zich dat deze kwantitatieve doelstellingen een hard toetsingskader vormen voor de mogelijke scenario’s en eenvoudig kunnen worden geïmplementeerd in een model. Indien bepaalde scenario’s de in de richtlijn aangegeven doelstellingen niet kunnen bereiken, kan een bepaald scenario niet worden weerhouden.
24 Beschikking 2003/82/EG van de Commissie van 29 januari 2003 houdende bevestiging van de maatregelen waarvan door België kennis is gegeven op grond van artikel 6, lid 6, van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval, PB L 31, 6 februari 2003
• Richtlijn AEEA:
De Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)25 heeft tot doel de beperking van de verspilling van natuurlijke hulpbronnen en de voorkoming van verontreiniging veroorzaakt door afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA).
Ook voor deze categorie van afvalstoffen wordt sterk de klemtoon gelegd op begrippen als preventie, hergebruik, recyclage en nuttige toepassing (doelstelling- art. 1).
De producenten worden ertoe aangezet om vanaf de ontwerpfase rekening te houden met de latere ontmanteling en maximaal gebruik te maken van recycleerbare onderdelen en materialen (art. 4).
Belangrijker in het kader van het toetsingskader is dat de lidstaten moeten zorgen voor een zo hoog mogelijk niveau van gescheiden inzameling en dat een systeem wordt ingevoerd van nuttige toepassing (artt.5, 6 en 7).
De verantwoordelijkheid voor de verwerking en de financiering hiervan ligt bij de producenten van de apparatuur (= producenten verantwoordelijkheid).
In het kader van het opstellen van een model zijn de belangrijkste parameters de kwantitatieve doelstellingen van deze richtlijn.
Er worden strenge streefcijfers opgelegd die de producenten ten laatste op 31 december 2006 moeten bereiken26 . Bovendien moeten de producenten uiterlijk op 13 augustus 2005 instaan voor de volledige financiering van het beheer van de ingezamelde AEEA.
o Voor AEEA van de categorieën 1 en 10 van bijlage I A wordt het percentage nuttige toepassing tot ten minste 80 % van het gemiddelde gewicht per apparaat verhoogd, en wordt het percentage hergebruik en recyclage van onderdelen, materialen en stoffen verhoogd tot ten minste 75 % van het gemiddelde gewicht per apparaat;
o Voor AEEA van de categorieën 3 en 4 van bijlage I A wordt het percentage nuttige toepassing tot ten minste 75 % van het gemiddelde gewicht per apparaat verhoogd, en wordt het percentage hergebruik en recyclage van onderdelen, materialen en stoffen tot ten minste
65 % van het gemiddelde gewicht per apparaat verhoogd;
o Voor AEEA van de categorieën 2,5,6,7 en 9 van bijlage I A wordt het percentage nuttige toepassing tot ten minste 70 % van het gemiddelde gewicht per apparaat verhoogd, en wordt het percentage hergebruik en recyclage van onderdelen, materialen en stoffen tot ten minste
50 % van het gemiddelde gewicht per apparaat verhoogd.
25 Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), PB L 37, 13 februari 2003
26 zie art. 7 Richtlijn 2002/96/EG
27 zie art. 7, lid 2 Richtlijn 2002/96/EG
Voor de berekening va deze cijfers tellen apparaten die in hun geheel worden hergebruikt niet mee.
Uiterlijk op 31 december 2008 zullen nieuwe streefcijfers moeten worden vastgelegd.
In een toetsingskader waarin afvalstromen met AEEA zijn betrokken vormen deze streefcijfers een hard toetsingskader voor het testen van mogelijke scenario’s. Indien bepaalde scenario’s de in de richtlijn aangegeven doelstellingen niet kunnen bereiken, kan een bepaald scenario niet worden weerhouden.
• Richtlijn inzake batterijen en accu’s die gevaarlijke stoffen bevatten
De richtlijn van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu’s die gevaarlijke stoffen bevatten28 heeft tot doel de wetgeving van de lidstaten aan te passen met betrekking tot de nuttige toepassing en gecontroleerde verwijdering van gebruikte batterijen en accu’s die gevaarlijke stoffen bevatten die worden aangegeven in de bijlage van de richtlijn.
De richtlijn verplicht de lidstaten programma’s op te stellen voor:
o De vermindering in het huisvuil van de hoeveelheid batterijen;
o De gescheiden verwijdering en ophaling van batterijen met het oog op nuttige toepassing.
Deze richtlijn bevat dus dwingende bepalingen met betrekking tot de gescheiden ophaling en recyclage van batterijen en accu’s die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.
Deze richtlijn wordt evenwel momenteel herzien29 en inmiddels werd een overeenkomst bereikt tussen het Europese Parlement en de Raad over een nieuwe richtlijn met betrekking tot batterijen, die de bestaande Richtlijn 91/157 moet vervangen. Met deze nieuwe richtlijn wil de EU de verzameling en recyclage van alle batterijen in de Europese Unie verzekeren en het verbranden of storten van batterijen voorkomen. Omwille van de aanwezigheid van zware metalen kunnen batterijen immers ernstige milieu- of gezondheidsschade veroorzaken.
Er wordt een mogelijkheid voorzien om bepaalde kleine producenten vrij te stellen van de verplichting om het afvalbeheer te financieren. Batterijen moeten in elk geval verwijderbaar zijn zodat ze kunnen worden gerecycleerd.
28 Richtlijn van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu ’s die gevaarlijke stoffen bevatten (91/157/EEG), PB L 78, 26 maart 1991; Richtlijn 93/86/EEG van de Commissie van 4 oktober 1993 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batte-rijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten, PB.L. 1993, nr. 264.
29 Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 30/2005 van 18 juli 2005, P.B. nr. 264 E van 25/10/2005 blz 0001- 0017.
o Minimum 25 % van de gemiddelde verkoop over de laatste drie jaar moet worden ingezameld binnen de vier jaar na de omzetting van de richtlijn;
o Dit percentage wordt opgetrokken tot 45 % binnen de acht jaar na de omzetting van de richtlijn;
o Ingezamelde batterijen moeten worden gerecycleerd;
o Ook worden specifieke recyclagedoelstellingen vooropgesteld, in functie van de bestanddelen van de batterijen (cadmium en/of lood).
De producenten zullen financieel verantwoordelijk zijn voor het afvalbeheer van de batterijen.
Deze overeenkomst moet nu formeel goedgekeurd worden door het Parlement en de Raad, waarna de nieuwe richtlijn eventueel kan gepubliceerd worden in het Publicatieblad.
• IPPC richtlijn
De richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging30 heeft betrekking op industriële en landbouwactiviteiten die potentieel erg verontreinigend zijn, zoals omschreven in bijlage I van de richtlijn (energie- industrie, productie en verwerking van metalen, minerale industrie, chemische industrie en afvalbeheer, dierhouderij, enz.). Bij de richtlijn worden de fundamentele verplichtingen vastgesteld waaraan elke betrokken bestaande of nieuwe industriële installatie moet voldoen. Deze fundamentele verplichtingen omvatten een lijst van maatregelen om emissies in lucht, water en bodem, alsmede het ontstaan van afvalstoffen te voorkomen en verspilling van water en energie en milieu-ongelukken te bestrijden. Zij dienen als basis voor de verlening van exploitatievergunningen voor de betrokken installaties, waaronder afvalverwerkende installaties.
Ondanks het zeer grote belang van deze richtlijn voor de vergunningverlening bij hinderlijke inrichtingen (dus ook afvalverwerkingsinstallaties) bevat deze richtlijn geen normen die kunnen worden opgenomen in het toetsingskader.
30 Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, PB L 1996, 257, zie ook Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad, PB L 2003, 275. Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, PB L 2003, 156.
• Afvalverbrandingsrichtlijn.
De richtlijn inzake Afvalstoffenverbranding31 is van toepassing op verbranding en meeverbrandingsinstallaties voor stoffen die, behoudens bepaalde uitzonderingen, niet onder het toepassingsgebied van de richtlijn voor verbranding van gevaarlijke afvalstoffen vallen.
Doel van de richtlijn is de negatieve milieueffecten van de verbranding en meeverbranding van afval, in het bijzonder de verontreiniging door emissies in lucht, bodem, oppervlaktewater en grondwater, alsmede de daaruit voortvloeiende risico's voor de menselijke gezondheid, te voorkomen of, zover als haalbaar is te beperken.
Dit doel wordt bereikt door voor verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties voor afvalstoffen in de Gemeenschap strenge exploitatievoorwaarden, technische voorschriften en emissiegrenswaarden vast te stellen.
De richtlijn bepaalt dat elke verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie moet beschikken over een vergunning. De richtlijn bevat verder bepalingen in verband met:
o De aflevering van afval;
o Exploitatievoorwaarden;
o Emissiegrenswaarden;
o Behandeling van residuen;
o Controle en meetvoorschriften.
De richtlijn is niet enkel van belang omdat zij milieutechnische eisen stelt voor de verwerkingstechniek via verbranding. De richtlijn stelt ook verplichtingen voorop die de beleidsprioriteiten in verband met de afvalverwerkingshiërarchie helpen bereiken.
Artikel 4 van de richtlijn bepaalt immers dat bij het verlenen van vergunning volgende waarborgen moeten worden geïncorporeerd:
o De warmte die vrijkomt bij het verbrandingsproces dient, voorzover mogelijk, te worden gebruikt voor het produceren van processtroom of stadsverwarming;
o Residuen dienen bij voorkeur te worden gerecycleerd (zie ook art. 9).
De richtlijn bevat geen beperkende juridische parameters die rechtstreeks in het model kunnen worden opgenomen, nu overwegende exploitatienormen zijn opgenomen in deze richtlijn.
31 Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval, PB. L 2000, nr. 332.
• Richtlijn stortplaatsen
Richtlijn 99/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen32 voert verschillende verplichtingen in voor 3 soorten stortplaatsen naargelang ze zijn bedoeld voor gevaarlijk, niet-gevaarlijk of inert afval.
De richtlijn voert een vergunningsplicht in en bepaalt exploitatievoorwaarden voor de verschillenden stortpaatsen. Voor elk soort stortplaats wordt bepaald welk soort afvalstoffen erin mogen worden verwijderd (stedelijke afval, gevaarlijke, ongevaarlijke en inerte afvalstoffen). Ook worden alle stortplaatsen onderworpen aan algemene voorwaarden.
Voor het toetsingskader zijn vooral de bepalingen van belang die de lidstaten verplichten om een plan op te maken dat is gericht op de reductie van het verwijderen van biologisch afbreekbaar stedelijk afval (huishoudelijk afval en afvalstoffen die hiermee kunnen worden gelijkgesteld) op stortplaaatsen.
Volgende percentages moeten worden gehaald:
o 5 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn dient het biologisch afbreekbaar stedelijk afval dat wordt gestort te worden gereduceerd tot 75 % van het totale gewicht van dit soort afval dat werd geproduceerd in 1995 (cijfer moet worden gehaald tegen 17 juli 2006);
o 8 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn dient het biologisch afbreekbaar stedelijk afval dat wordt gestort te worden gereduceerd tot 50 % van het totale gewicht van dit soort afval dat werd geproduceerd in 1995 (cijfer moet worden gehaald tegen 17 juli 2009);
o 15 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn dient het biologisch afbreekbaar stedelijk afval dat wordt gestort te worden gereduceerd tot 35 % van het totale gewicht van dit soort afval dat werd geproduceerd in 1995 (cijfer moet worden gehaald tegen 17 juli 2016).
Deze kwantitatieve doelstellingen vormen een toetsingskader waarbij in een model kan worden berekend of bepaalde verwerkingsscenario’s mogelijk zijn.
Onder stedelijk afval wordt verstaan: huishoudelijk afval, alsmede andere afvalstoffen die gezien hun aard of samenstelling met huishoudelijk afval kunnen worden gelijkgesteld.
Onder biologisch afbreekbare afvalstoffen wordt verstaan; afvalstoffen die aëroob of anaëroob kunnen worden afgebroken, zoals voedsel- en tuinafval en papier en karton.
32 Richtlijn 99/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, PB L 1999, 182 1999; Rectificatie PB L 1999 282; zie ook Beschikking van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen, PB L 2003, 11.
Verder bepaalt de richtlijn een stortverbod voor volgende afvalstoffen (art. 5, 3°):
o Vloeibare afvalstoffen;
o Ontvlambare afvalstoffen;
o Afvalstoffen die ontplofbaar of oxiderend zijn;
o Ziekenhuisafval en andere klinische afvalstoffen die infectueus zijn;
o Hele gebruikte banden, behoudens uitzonderingen;
o Alle andere soorten afvalstoffen die niet voldoen aan de aanvaardingscriteria als omschreven in bijlage II van de richtlijn.
Deze stortverboden vormen een beperkende juridische parameter die rechtstreeks in het model kan worden opgnomen en bepaalde verwerkingsscenario’s uitsluit.
8.2.3 Vlaamse wetgeving
Hierna wordt een overzicht gegeven van de toepasselijke Vlaamse wetgeving en haar relevantie voor het model.
• Afvalstoffendecreet, Vlarea, milieubeleidsovereenkomsten en het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen
In Vlaanderen wordt het afvalstoffenrecht in hoofdzaak geregeld door het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen33 . Het decreet wordt tenuitvoergelegd door middel van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en- beheer, kortweg Vlarea34 .
Specifiek wat betreft huishoudelijke afvalstoffen dient tevens te worden verwezen naar het Uitvoeringsplan Huishoudelijke afvalstoffen 2003-2007 dat aanvullende regels bevat wat betreft de preventie inzameling en verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen. Het plan richt zich in de eerste plaats tot de uitvoerders van het afvalstoffenbeleid (gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden).
33 Decreet van 2 juli 1981 (B.S. 25 juli 1981; err. 13 maart 1982), gewijzigd door het decreten van 20 april 1994
(B.S. 29 april 1994), 21 december 1994 ‘B.S. 31 december 1994), 19 april 1995( B.S, 5 augustus 1995), 22
december 1995 (B.S 30 december 1995),19 december 1996 (B.S 31 december 1996), 19 december 1997
(B.S 31 december 1997), 19 december 1998 (B.S 31 december 1998),6 juli 2001 (B.S 10 oktober 2001),, 13
juli 2001 (B.S., 8 augustus 2001) 21 december 2001 (B.S 29 december 2001),5 juli 2002,( B.S. 19
september 2002), 20 december 2002 (B.S 30 december 2002),27 juni 2003(B.S. 12 september 2003) 19
december 2003 (B.S 31 december 2003), 2 april 2004 (B.S 18 mei 2004)
34 Thans: B.Vl.R. van 5 december 2003, B.S., 30 april 2004, in werking sinds 1 juni 2004 (behalve hoofdstuk IV en bijlagen dat op 1 oktober 2004 in werking is getreden), gewijzigd bij B.Vl.R. 14 juli 2004, B.S., 8 oktober 2004; B.Vl.R. 17 december 2004, B.S., 20 januari 2005. Voorheen: B.Vl.R. van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA), B.S. 16 april 1998, gewijzigd bij B.Vl.R. van 22 december 1999, B.S. 18 mei 2000, bij B.Vl.R. van 28 april 2000, B.S. 29 juni
2000, bij B.Vl.R. 9 februari 2001, B.S. 14 maart 2001, bij B.Vl.R. 22 februari 2002, B.S. 26 april 2002 en bij
B.Vl.R. 14 maart 2003, B.S. 14 april 2003.
• Toepassingsgebied
Het decreet is van toepassing op alle afvalstoffen. Het decreet is evenwel niet van toepassing op (art. 4):
o Gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;
o Dierlijke mest bedoeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging door meststoffen;
o Afvalwater, met uitzondering van afvalstoffen in vloeibare toestand;
o Bodem, uitgegraven buiten ontginningsgebieden, die vrij kan worden hergebruikt als bodem of als bouwstof.
Het decreet is evenmin van toepassing op radioactief afval, dat buiten de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest valt.
Als een afvalstof wordt beschouwd ‘elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen’.
Het belang van het antwoord op de vraag of een concrete stof nu al dan niet een afvalstof uitmaakt en dus al dan niet aan de afvalstoffenwetgeving is onderworpen, geeft aanleiding tot vele discussies en bijgevolg rechtspraak.
De definitie van het Afvalstoffendecreet is ontleend aan de definitie in de Europese afvalstoffenrichtlijn (zie hiervoor).
• Soorten afvalstoffen
De afvalstoffen worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën:
o Huishoudelijke afvalstoffen;
o Bedrijfsafvalstoffen.
Daarnaast kan elke afvalstof bijkomend worden ingedeeld als:
o Gevaarlijke afvalstof;
o Bijzondere afvalstof.
1. Huishoudelijke afvalstoffen
Huishoudelijke afvalstoffen zijn afkomstig van de normale werking van particuliere huishoudens of daarmee door de Vlaamse Regering gelijkgestelde afvalstoffen35 .
2. Bedrijfsafvalstoffen
Bedrijfsafvalstoffen zijn afvalstoffen die ontstaan ten gevolge van een industriële, ambachtelijke of wetenschappelijke activiteit of de daarmee door de Vlaamse regering gelijkgestelde afvalstoffen.
35 Artikel 2.1.1 Vlarea stelt straat en veegvuil gelijk met huishoudelijek afvalstoffen.
Gevaarlijke afvalstoffen zijn afvalstoffen die een bijzonder gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu opleveren of kunnen opleveren of die in speciale inrichtingen verwerkt moeten worden. Voor gevaarlijke afvalstoffen gelden bepaalde bijkomende verplichtingen. De Vlaamse regering bepaalt welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen worden beschouwd overeenkomstig de geldende Europese voorschriften (art. 3, § 3, 1°, decreet). De gevaarlijke afvalstoffen werden omschreven conform de Europese richtlijn op de gevaarlijke afvalstoffen36 . Het VLAREA37 wijst ze aan.
Indien het model afvalfracties onderzoekt die voldoen aan de kenmerken van gevaarlijke afvalstoffen, dienen de beperkigen die hieruit voortkomen meegenomen te worden in het model als beperkende juridische parameter.
4. Bijzondere afvalstoffen
Bijzondere afvalstoffen zijn huishoudelijke, gevaarlijke, bedrijfsafvalstoffen of andere afvalstoffen die wegens hun aard, samenstelling, herkomst of verwerking een bijzondere regeling behoeven.
In het kader van het opstellen van een model zijn vooral de bijzondere regelingen voor bepaalde afvalfracties van belang nu deze normen aangeven die een beperkende juridische parameter kunnen vormen die kan worden opgenomen in het model.
In het kader het toetsingskader zijn voornamelijk de bepalingen met betrekking tot papier en karton KGA, AEEA en afvalbatterijen van belang (zie verder).
• Doelstellingen en prioriteiten van het afvalstoffenbeleid
Doelstelling van het Afvalstoffendecreet is de gezondheid van de mens en het milieu te vrijwaren en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. De topprioriteit is de productie van afvalstoffen te voorkomen of te verminderen, en de schadelijkheid van afvalstoffen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Op de tweede plaats komt de bevordering van de nuttige toepassing van afvalstoffen. Tenslotte moet de verwijdering van de afvalstoffen worden georganiseerd van die afvalstoffen die niet kunnen worden voorkomen of nuttig kunnen worden toegepast (art. 5).
Deze doelstellingsbepaling kan niet rechtstreeks worden geïmplementeerd in het model.
• Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen |
Artikel 15 afvalstoffendecreet legt de verantwoordelijkheid voor de ophaling, inzameling en verwerking van huishoudelijke afvalstoffen bij de gemeenten. |
36 Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen, Pb.L. 1991, nr. 377; Beschikking 94/904/EG van de Raad, Pb.L. 1994, nr. 356. Zie ook: H.v.J., 22 juni 2000, Xxxxxxxx, T.M.R., 2000, 317-322.
37 Artikel 2.4.1. en bijlagen 1.2.1. B (afvalstoffen aangeduid met een *).
De Vlaamse regering bepaalt welke huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk moeten worden opgehaald of op andere wijze moeten worden ingezameld met het oog op hun nuttige toepassing of verwijdering. Terzake kan de Vlaamse regering algemene regels vaststellen. Op dit ogenblik gaat het om KGA, glasafval, papier- en kartonafvalstoffen, grofvuil met het oog op sortering, hergebruik of recyclage, groenafval, textielafvalstoffen, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, afvalbanden, steenachtige fracties van bouw- en sloopafval, houtafvalstoffen en metaalafvalstoffen (art. 5.2.1.1. § 1 Vlarea). |
Overeenkomstig artikel 5.2.1.1. § 2 Vlarea dienen ook houtafvalstoffen en metaalafvalstoffen in principe afzonderlijk te worden aangeboden en opgehaald of ingezameld, met die nuance dat er een mogelijkheid is deze afvalstoffen naderhand uit te sorteren. |
De verplichte gescheiden ophaling van bepaalde afvalfracties van het huishoudelijk afval kan worden opgenomen in het model, nu dit een rechtstreekse impact heeft op de methode van afvalophaling. Indien een bepaald ophaal scenario een fractie die afzonderlijk dient worden opgehaald overeenkomstig art. 5.2.1.1. Vlarea, niet langer gescheiden ophaalt zal het model dit dienen te signaleren. Het weze opgemerkt dat het in casu gaat om een bepaling uit het Vlarea zodat dit op eenvoudige wijze kan worden gewijzigd door de Vlaamse Regering. |
In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen zijn de volgende methodes en frequentie van ophalingen bepaald (p. 119, actie 51): |
Tabel 29. Inzamelmodaliteiten per fractie, inzamelwijze, recipiënt en frequentie, Uitvoerinsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007
Fractie | Minimum inzamelwijze | Inzamelmodaliteit | Aanbevolen minimumfrequentie |
Huisvuil | Huis- aan-huisinzameling | Huisvuilcontainer of huisvuilzak | Tweewekelijks Uitgezonderd: stedelijke kernen en toeristisch gedeelte van de kustgemeenten |
Grofvuil | Containerpark en huis- aan-huisinzameling | Container(s) | 2 x per jaar via huis-aan-huisinzameling op afroep |
of huis-aan-huisinzameling | |||
6 x per jaar via | |||
huis-aan-huisinzameling op afroep | |||
GFT-afval (GFT-regio’s) | Huis-aan-huisinzameling | GFT-containers of goedgekeurde composteerbare zakken | Tweewekelijks |
Papier- en kartonafval | Huis-aan-huisinzameling (gemengde fractie) En inzameling op containerpark | Container | Maandelijks |
Glasafval | Glascontainers – twee kleurenscheiding doorvoeren | Minstens 1 glascontainer per 1000 inwoners (wijk per wijk of op of nabij containerpark) | Maandelijks |
of huis-aan-huisinzameling (in combinatie met containerpark) | |||
PMD-afval (plastiek verpakkingen, metalen verpakkingen, drankkartons) | Huis-aan-huisinzameling (eventueel in combinatie met containerpark) Of containerpark (1) | Inzamelrecipiënt | Maandelijks |
Textielafval | Containerpark en huis-aan-huisinzameling | Containers 1/1000 inwoners | 4 x per jaar via huis-aan-huisinzameling |
of containerpark en los opgestelde containers | |||
of containerpark en kringloopcentra | |||
Asbesthoudend bouw- en sloopafval | Containerpark | Container | |
Steenpuin – inert | Containerpark | Container | |
Snoeihout (groenregio’s) | Huis-aan-huisinzameling en containerpark (2) Containerpark (2) | Container | 4 x per jaar via |
(GFT-regio’s) | Container | huis-aan-huisinzameling in groenregio’s, op afroep | |
Fijn tuinafval en gras | Containerpark (2) | Container | |
Metalen gemengd (= oud ijzer) | Containerpark | Container | 2 x per jaar op afroep |
Houtafval | Containerpark | Container | |
Boomstronken | Composteerinstallatie of containerpark | ||
KGA (alle fracties) + injectienaalden (aanpassing VLAREA) | Containerpark | Inzamelrecipiënt | 4 x per jaar |
of huis-aan-huisinzameling | |||
of wijkinzameling | |||
Oude en vervallen geneesmiddelen | Apotheker | ||
AEEA | Containerpark en kringloopcentra | Conform aanvaardingsplicht | Conform aanvaardingsplicht |
Kringloopgoederen | Huis-aan-huisinzameling en brengen naar kringloopcentrum (eventueel op containerpark) |
Toetsingskader selectieve inzameling 92
Van de hiervoor aangegeven minimum inzamelwijze kan worden afgeweken in functie van innoverende pilootprojecten overeenkomstig de erkenning van FOST Plus wanneer het verpakkingsafval betreft. Ook van de inzamelwijze kan onder gemotiveerde omstandigheden en indien de vooropgestelde doelstellingen inzake reductie van het te verwijderen afval worden gehaald worden afgeweken.
De inzamelfrequentie, de inzamelwijze en de modaliteit kunnen worden geïmplementeerd in het model. Bij het testen van de verschillende inzamelscenario’s kan het model aangeven of de in een getoetste scenario gehanteerde methode methode in overeenstemming is met de bepalingen van het uitrvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 5.5.5.1 Vlarea bepaalt dat inzameling en het transport van gescheiden ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur gebeurt op een dergelijke wijze dat optimaal hergebruik en recyclage van daarvoor in aanmerking komende onderdelen en volledige apparaten mogelijk is. Ook deze bepaling zou mits een goede omschrijving in een model kunnen worden geïmplementeerd.
Het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen bepaalt dat huisvuil, GFT en oude en vervallen geneesmiddellen niet mogen worden ingezameld op een containerpark (p. 122 uitvoeringsplan, actie 55). Merk evewel op dat het Milieuvergunningsdecreet en het Vlarem deze inzamelwijze in principe niet uitsluiten en ze enkel voortvloeit uit het uitvoeringsplan. Deze beperking uit het uitvoeringsplan kan worden geïmplementeerd in het model. Indien een ophaal scenario voorziet in inzameling via het containerpark zal het model dit dienen aan te geven.
Een laatste beperking voor de ophaal- en verwerkingsmethodes die voortkomt uit het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen is een taakstelling die is opgelegd aan de gemeenten. Het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 hanteerde als taakstelling voor 2007 een gemiddelde hoeveelheid restafval van 150 kg per inwoner per jaar. Deze taakstelling wordt berekend op basis van het totale aanbod huishoudelijk bestemd voor eindverwerking omgerekend naar het totale aantal inwoners in Vlaanderen. Deze kwantitatieve doelstelling kan worden geïmplementeerd in het model, zodat wordt aangegeven indien bepaalde scenario’s deze taakstelling zouden overschrijden.
• Aanvaardingsplicht
Het afvalstoffendecreet kent aan de Vlaamse regering de bevoegdheid toe om de afvalstoffen aan te wijzen waarvoor met het oog op hun nuttige toepassing of met het oog op hun doelmatige verwijdering een aanvaardingsplicht geldt voor de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent of invoerder (artikel 4).
o Drukwerkafval;
o Afvalbatterijen;
o Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;
o Vervallen geneesmiddelen;
o Dierlijke en plantaardige afvalvetten;
o Huishoudelijke en niet huishoudelijke verlichtingsapparatuur;
Van de plicht tot gratis terugname kan worden afgeweken in een milieubeleidsovereenkomst of in het afvalpreventie- en afvalbeheerplan indien de invoerders/producenten de gratis ontvangstname organiseert op de containerparken of andere inzamelpunten met vergelijkbare geografische spreiding en dekking. De wijze waarop de aanvaardingsplicht wordt voldaan wordt vastgelegd in een milieubeleidsovereenkomst (overeenkomstig het decreet van 15 juni 199438 met de betrokken sector waarbij een afvalbeheerorganisme wordt opgericht ofwel in een afvalpreventie - en afvalbeheerplan dat door de producten en invoerders ter goedkeuring aan de OVAM wordt voorgelegd
Tot hiertoe werden voor de volgende huishoudelijke afvalstoffen milieubeleidsovereenkomsten afgesloten, o.a. over:
o Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur39 ;
o Geneesmiddelen43 ;
o Gebruikte eetbare oliën en vetten44 .
38 Decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten, B.S., 8 juli 1994.
39 Milieubeleidsovereenkomst van 26 januari 2001 betreffende de uitvoering van de VLAREA- aanvaardingsplicht van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, B.S., 31 mei 2001 en Milieubeleidsovereenkomst betreffende de uitvoering van de VLAREA-aanvaardingsplicht van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. - Herziening Bijlage 1 overeenkomstig artikel 2, § 3, van de milieubeleidsovereenkomst, B.S., 12 maart 2003
40 Milieubeleidsovereenkomst van 18 juli 2003 betreffende de uitvoering van de Vlarea-aanvaardingsplicht afvalbatterijen, B.S., 18 november 2003
41 Milieubeleidsovereenkomst papier van 17 april 1998 met BDMV, FEBELGRA, FEDIS, NAVETEX, VDV en VEGRAB, B.S., 10 februari 1999.
42 Milieubeleidsovereenkomst papier "Reclamedrukwerk" : verslag overlegvergadering d.d. 20 januari 1998, B.S., 10 februari 1999
43 Milieubeleidsovereenkomst betreffende de selectieve inzameling van oude en vervallen genesmiddelen dd. 17 april 1998, B.S. 24 april 1998.
44 Milieubeleidsovereenkomst betreffende de uitvoering van de aanvaardingsplicht voor gebruikte
eetbare oliën en vetten die voor het frituren van voedingsmiddelen kunnen worden gebruikt, B.S. 13 juli 2006
Drukwerk
Artikel 3.2.2. Xxxxxx bepaalt dat de aanvaardingsplicht tot doel heeft om de preventie te stimuleren en de recuperatie te maximaliseren. Het sectorale recyclage percentage dat moet worden gehaald is 85 %.
Het recyclage percentage moet worden berekend door het gewicht aan drukwerk afval dat in het betreffende kalenderjaar daadwerkelijk werd gerecycleerd te delen door het totale gewicht van de in dat zelfde kalenderjaar in et Vlaams gewest door alle producenten en invoerders in verbruik gebracht drukwerk.
In uitvoerig van deze bepaling werden 2 milieubeleidsovereenkomsten afgesloten
o Milieubeleidsovereenkomst papier van 17 april 1998, B.S., 10 februari 1999;
o Milieubeleidsovereenkomst papier "Reclamedrukwerk": verslag overlegvergadering d.d. 20 januari 1998, B.S., 10 februari 1999.
Beide milieubeleidsovereenkomsten bevestigen naast een aantal preventiemaatregelen ook de in het Vlarea opgenomen recyclagevoeten.
Elektrische en elektronische apparatuur
Artikel 3.5.3 Vlarea bepaalt de minimale doelstelling inzake inzameling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur in toepassing van de aanvaardingsplicht :
o 5 kg per inwoner per jaar in 2004;
o 6 kg per inwoner per jaar in 2005;
o 7 kg per inwoner per jaar in 2006;
o 8,5 kg per inwoner per jaar vanaf 2007.
De verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur moet ertoe leiden dat de volgende percentages van hergebruik en recyclage van onderdelen, materialen en stoffen worden behaald:
o Voor het ferro-metaal: 95 %;
o Voor het non-ferro-metaal: 95 %;
o Voor de kunststoffen: 50 %;
o Voor de batterijen: 65 %.
De kunststoffen worden voor 80 % nuttig toegepast.
Inzake hergebruik en recyclage van materialen, onderdelen en stoffen worden globale doestellingen gehaald van:
o 80 % voor alle grote huishoudelijke apparaten en voor gasontladingslampen;
o 75 % voor alle automaten;
o 70 % voor alle andere apparatuur.
Inzake nuttige toepassing worden globale doelstellingen gehaald van:
o 85 % voor alle grote huishoudelijke apparaten;
o 80 % voor alle automaten;
o 75 % voor alle IT- en telecommunicatieapparatuur en consumentenapparatuur.
De milieubeleidsovereenkomst van 26 januari 2001 die werd gesloten met de sector organiseert de aanvaardingsplicht en bepaalt volgende doestellingen:
o 95 % van het ferro metaal in de toestellen moet worden gerecycleerd,
o 95 % van het non-ferro metaal in de toestellen moet worden gerecycleerd,
o 20 % van de kunststoffen in de toestellen moet worden gerecycleerd en 100 % moet worden nuttig toegepast.
Deze overeenkomst loopt af op 10 juni 2006.
De nieuwe ontwerp milieubeleidsovereenkomst voor AEEA (zoals terug te vinden op de website van OVAM) neemt de huidige doelstellingen en recyclagepercentages van het Vlarea over.
Afvalbatterijen
Artikel 3.6.1 Vlarea bepaalt voor afvalbatterijen een inzamelpercentage van 75 %, met uitzondering van de afvalbatterijen die deel uitmaken van een afgedankt apparaat of gebruiksgoed, waarvan 65 % dient te worden gerecycleerd
In een milieubeleidsovereenkomst45 die werd gesloten tussen de Vlaamse regering en de sector werd bepaalde dat na ophaling de batterijen dienen te worde onderworpen aan een sortering die toelaat om de volgende fracties af te zonderen met het oog op recyclage:
o De knoopcelbatterijen met kwikoxide;
o De nikkel-cadmium en nikkel-metaalhydride accumulatoren;
o De loodbatterijen, -accumulators;
o De alkaline-, zink-bruinsteen- en andere batterijen.
Bovendien worden in de milieubeleidsovereenkomst de recyclagedoelstellingen verder uitgewerkt, waarbij wordt gesteld dat de verwerkingstechnieken moeten streven naar:
a) de verwerking van knoopcelbatterijen die kwikoxide bevatten recycleren: - het kwik
- de metalen na demercurisatie minimum recyclagepercentage : 75 %
45 Milieubeleidsovereenkomst van 18 juli 2003 betreffende de uitvoering van de Vlarea-aanvaardingsplicht afvalbatterijen, B.S., 18 november 2003.
b) de verwerking van nikkel-cadmium en nikkel/metaalhydride accumulatoren
recycleren: - het cadmium onder de vorm van metaal;
- het nikkel onder de vorm van metaal of ijzer- nikkel legeringen
valorisen: - de plastieken bestanddelen minimum recyclage percentage : 80 %
c) de verwerking van loodaccumulatoren recycleren: - het lood
valorisen: - de plastieken bestanddelen minimum recyclage percentage : 80 %
d) de verwerking van loodaccumulatoren recycleren: - de ferro-materialen
- het zink
- het mangaan
valorisen: - de plastieken bestanddelen minimum recyclage percentage : 65 %.
Verpakkingsafval
Wat verpakkingsafval betreft, werd in België in uitvoering van de Europese Richtlijn in 1996 een samenwerkingsakkoord46 tussen de drie gewesten gesloten dat de voorwaarden preciseerde waaraan elk gewest ieder jaar moest voldoen. In tegenstelling tot de hiervoor aangehaalde normen zijn de normen van het samenwerkingsakkoord van toepassing in heel België.
Wat betreft verpakkingsafval wordt niet gesproken van een aanvaardingsplicht maar een terugname plicht voor de producent. De terugname plicht houdt in dat de verpakkingsverantwoordelijke de quota voor nuttige toepassing en recyclage zoals bepaald in het Samenwerkingsakkoord moet bereiken en de hiermee verbonden kosten moet dragen.
Artikel 3 § 2 van het samenwerkingsakkoord worden de percentages voor recyclage en nuttige toepassing bereikt:
o 50 % van het verpakkingsafval dient worden gerecycleerd;
o 80 % dient nuttig te worden toegepast;
o 15 % van elk soort materiaal dient worden gerecycleerd.
Herbruikbare verpakkingen dienen niet worden meegenomen in deze cijfers, behoudens indien hergebruik niet langer mogelijk is.
46 Samenwerkingsakkoord van 30 mei 1996 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval, B.S., 5 maart 1997