Arrest
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.05.0394.N
V.M.G.,
eiser,
vertegenwoordigd door xx. Xxx Xxxxxxxx, advocaat bij de balie te Brussel, kantoor houdende te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxxx 0, bus 3, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan,
tegen
ORDE VAN VLAAMSE BALIES, met zetel te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxx 000, vertegenwoordigd door haar Raad van Bestuur door toedoen van haar voorzitter,
vrijwillig tussenkomende partij,
vertegenwoordigd door xx. Xxxxxxx Xx Xxxxx en xx. Xxxxx Xxxx, advocaten bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 0000 Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx 00-00, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan.
I. VORDERING
De vordering strekt tot nietigverklaring van het enig artikel van het Reglement van de Orde van Vlaamse Balies betreffende het statuut van de advocaat, aangenomen op 8 juni 2005.
II. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Voorzitter Xxxx Xxxxxxxxxxxxx heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx heeft geconcludeerd.
De vordering tot nietigverklaring is aan dit arrest gehecht en maakt er deel van uit.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring
1. De tussenkomende partij voert aan dat de vordering tot nietigverklaring niet ontvankelijk is wegens gemis aan belang aangezien de verzoeker niet langer deel uitmaakt van de Nederlandse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en het reglement van de Orde van Vlaamse Balies betreffende het statuut van de advocaat derhalve niet meer op hem van toepassing is. Minstens is volgens de tussenkomende partij het belang van de verzoeker de vernietiging te vragen van het reglement verloren gegaan, zodat zijn vordering zonder voorwerp is.
2. Krachtens artikel 611 van het Gerechtelijk Wetboek neemt het Hof van Cassatie kennis van met name vorderingen tot nietigverklaring van de reglementen van de Orde van Vlaamse Balies die door overschrijding van bevoegdheid zijn aangetast, tegen de wetten indruisen of op onregelmatige wijze zijn aangenomen.
Deze vordering kan, krachtens artikel 501 van dat wetboek, worden ingesteld door een advocaat van de Orde van Vlaamse Balies of door iedere persoon die de hoedanigheid en het belang heeft om te vorderen in de zin van de artikelen 17 en 18 van het wetboek.
3. De omstandigheid dat de verzoeker na het instellen van de vordering niet langer deel zou uitmaken van de Orde van Vlaamse Balies, ontneemt hem het vereiste belang niet daar hij na een eventuele vernietiging van het reglement een nieuwe inschrijving zou kunnen vragen in die orde.
4. De grond van niet-ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring moet worden verworpen.
Beoordeling van de vordering
5. Het reglement betreffende het statuut van de advocaat goedgekeurd door de algemene vergadering van de Orde van Vlaamse Balies, bepaalt dat “de advocaat zijn beroep als zelfstandige uitoefent, met uitsluiting van iedere band van ondergeschiktheid”.
In de preambule van het reglement wordt gepreciseerd dat een advocaat zijn beroep niet mag uitoefenen als bediende omdat een contract van bediende inhoudt dat een persoon zijn gezag mag uitoefenen over een andere advocaat.
6. Artikel 437, eerste lid, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt dat het beroep van advocaat onverenigbaar is met alle bezoldigde betrekkingen of werkzaamheden, openbare of particuliere, tenzij ze noch de onafhankelijkheid van de advocaat, noch de waardigheid van de balie in gevaar brengen.
Artikel 477ter, §3, van het Gerechtelijk Wetboek bevat dezelfde bepaling voor personen die onderdanen zijn van een Lid-Staat van de Europese Unie.
7. Deze bepalingen hebben tot doel aan advocaten de uitoefening van nevenfuncties te verbieden die de in die artikelen vermelde ongewenste gevolgen zouden hebben. Zij gaan er beide van uit dat de onafhankelijkheid van de advocaat essentieel is voor een goede rechtsbedeling.
8. Artikel 4, lid 1, van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten, bepaalt dat de vertegenwoordiging in rechte van een cliënt in een andere lidstaat moet worden uitgeoefend onder de voorwaarden die voor de aldaar gevestigde advocaten gelden, met uitsluiting van enig vereiste inzake woonplaats of lidmaatschap van een beroepsorganisatie in die staat. Verder
bepaalt dat artikel 4, lid 2, k, dat de beroepsregels van de lidstaat van ontvangst bij het uitoefenen van deze werkzaamheden in acht moeten worden genomen.
Artikel 4, lid 4, van de Richtlijn bepaalt dat de advocaat ten aanzien van andere werkzaamheden dan die bedoeld in lid 1, onderworpen is aan de voorwaarden en beroepsregels van de Lid-Staat van herkomst, onverminderd zijn verplichting tot de inachtneming van de beroepsregels, van welke oorsprong dan ook, die in de Lid-Staat van ontvangst van toepassing zijn, met name wat betreft de onverenigbaarheid van het uitoefenen van de werkzaamheden van advocaat met het verrichten van andere werkzaamheden in deze Lid-Staat.
Deze regels zijn slechts van toepassing indien zij kunnen worden nageleefd door een niet in de Lid-Staat van ontvangst gevestigde advocaat en voor zover de naleving van die regels objectief gerechtvaardigd is ten einde in die Staat de correcte uitvoering van de werkzaamheden van advocaten, de waardigheid van het beroep en de inachtneming van bovenbedoelde regels inzake onverenigbaarheid te waarborgen.
Artikel 477ter, §3, van het Gerechtelijk Wetboek is derhalve in overeenstemming met de Richtlijn.
9. De artikelen 437, eerste lid, 4°, en 477ter, §3, van het Gerechtelijk Wetboek beletten niet dat een Orde beslist dat de advocaten niet in dienstverband mogen staan en dat zij zonder band van ondergeschiktheid hun beroep moeten uitoefenen. Aan de Ordes wordt een redelijke maat van vrijheid gelaten bij de invulling van hun taak. Het is niet onredelijk, gelet op het doel de onafhankelijkheid van de advocaat en het vertrouwen van de rechter in de advocaat te vrijwaren, en is verantwoord door de wettekst zelf en zijn geschiedenis, te beslissen dat advocaten hun hoofdberoep niet in ondergeschikt verband mogen uitoefenen maar dit alleen mogen doen als zelfstandigen.
10. De verzoeker voert vervolgens aan dat het bestreden artikel een ongelijke behandeling meebrengt tussen advocaten in loondienst en artsen in loondienst.
11. De beweerde discriminatie is het gevolg van een wettelijke bepaling waaraan niet wordt verweten dat zij ongrondwettig is.
12. De verzoeker voert ook aan dat het bestreden artikel een ongelijke behandeling meebrengt tussen Europese advocaten in loondienst en Europese advocaten niet in loondienst.
13. De beweerde discriminatie is het gevolg van een wettelijke bepaling waarvan werd vastgesteld dat zij overeenstemt met het Europees recht.
14. De verzoeker verwijt ten slotte aan het reglement dat het ingaat “tegen de grondregels van het Belgische Sociale Zekerheidsstelsel” die “meebrengen dat aan een advocaat in een advocatenkantoor het statuut van werknemer opgelegd wordt wanneer de constitutieve elementen ervan verenigd zijn”.
15. Het bestreden reglement oordeelt niet dat een advocaat, zou hij in ondergeschikt verband werken, geen werknemer zou zijn ten aanzien van de regels van sociale zekerheid, maar beslist dat een advocaat niet in ondergeschikt verband mag werken.
16. Het verzoek moet worden verworpen.
Vordering tot bindendverklaring
17. Gelet op de verwerping van het verzoek is er geen reden het arrest bindend te verklaren.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt de vordering tot nietigverklaring. Veroordeelt de verzoeker in de kosten.
De kosten zijn begroot op de som van 655,13 euro jegens de verzoekende partij. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit voorzitter Xxxx Xxxxxxxxxxxxx, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Xxxxxx Xxxxxxx, en de raadsheren Xxxxxxxx Xxxxxxx, Xxxx Xxxxxxxxx en Xxxxxxxx Xxxxxxxxx, en in openbare terechtzitting van 6 oktober 2006 uitgesproken door voorzitter Xxxx Xxxxxxxxxxxxx, in aanwezigheid van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx, met bijstand van griffier Xxxxxxxx Xxx Xxxx.