ARTIKEL 1
Reglement Basisregeling
Je toekomst uitgeStiPPeld
ARTIKEL 1
Definities
In dit reglement gelden de begripsomschrijvingen als vermeld in artikel 2 van de statuten, tenzij in dit reglement anders is bepaald. Verder wordt in dit reglement verstaan onder:
a. pensioendatum
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt van 65 jaar, dan wel de overeenkomstig artikel 16 door de deelnemer aangegeven datum;
b. pensioenrekening
de afzonderlijke rekening van de (gewezen) deelnemer waarop de ontwikkeling van het pensioenkapitaal wordt bijgehouden;
c. pensioenkapitaal
het afzonderlijk voor de (gewezen) deelnemer door het fonds beheerde en geadministreerde saldo van de pensioenrekening dat uitsluitend bedoeld is voor de aankoop van een pen sioen;
d. kind
het minderjarige wettige, gewettigde, wettig geadopteerde en wettig erkende kind, alsmede het minderjarige stief en pleegkind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde,
dat door hem/haar wordt onderhouden en opgevoed;
e. partner
1. de echtgeno(o)te van de gehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
2. de ongehuwde man of vrouw, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer
of gepensioneerde een geregistreerd partnerschap heeft als bedoeld in artikel 1:80a BW;
f. gewezen partner
1. de man of vrouw van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneer de na het begin van zijn of haar deelne ming in het fonds is beëindigd door echt scheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
2. de partner als bedoeld in dit artikel onder deel e, 2e, waarvan de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door de dood of vermissing;
g. scheiding
beëindiging van het huwelijk door echt scheiding;
• ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
• beëindiging van het geregistreerd partner xxxxx;
h. belanghebbende
de persoon, niet zijnde de (gewezen) deel nemer of gepensioneerde, die op enige wijze een aanspraak of recht heeft jegens het fonds;
i. arbeidsongeschikt
arbeidsongeschikt als bedoeld in de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA);
j. vrijstellingsbesluit
Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.
ARTIKEL 2
Karakter pensioenovereenkomst
Deze pensioenregeling is gebaseerd op een pensioenovereenkomst die het karakter heeft van een premieovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 3
Deelneming
1. Het deelnemerschap vangt aan op de datum van aanmelding bij het fonds door de werk gever, mits voldaan wordt aan de omschrijving van deelnemer als genoemd in de statuten.
2. Het deelnemerschap eindigt:
a. door het bereiken van de pensioendatum;
b. door overlijden van de deelnemer;
c. door het verlies van hoedanigheid van deelnemer;
x. xxxxx de deelnemer voldoet aan de eisen voor deelneming aan de PlusPensioenre geling van het fonds;
e. doordat de werkgever van de deelnemer niet langer als aangesloten werkgever is aan te merken.
ARTIKEL 4
Verstrekken van inlichtingen door de deelnemer
1. De deelnemers en degenen die aan de bepalingen van de statuten en het pensioen reglement aanspraken op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het bestuur of de administrateur binnen een daartoe te stellen termijn de door het bestuur of de administrateur nodig geachte inlichtingen
te verstrekken respectievelijk bescheiden te overleggen, alsmede zijn/haar medewerking te verlenen aan de juiste naleving van dit re glement.
2. De deelnemer is verplicht via zijn/haar aan gesloten werkgever aan het bestuur van het fonds ten spoedigste opgave te doen van elke wijziging welke van invloed is op het pensioenkapitaal.
ARTIKEL 5
Informatieverstrekking door het fonds
- algemeen
1. De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioen gerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2. Bij het verstrekken van de schriftelijke infor matie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres on juist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deel nemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrek king van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische ver strekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
ARTIKEL 6
Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief)
1. Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een zogenoemde startbrief. Deze startbrief bevat in ieder geval informatie over:
a. de ingangsdatum van de deelneming aan de pensioenregeling;
b. de inhoud van de Basisregeling van het fonds;
c. de toeslagverlening;
d. het recht van de deelnemer om bij het fonds het voor hem geldende pensioen reglement op te vragen;
e. het bestaan van een vrijwillige pensioen regeling (indien van toepassing);
f. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds;
g. het recht van de deelnemer om bij het fonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pen sioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioen reglement op te vragen bij het fonds.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de deelnemer binnen zes maanden na beëindi ging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de deelnemer de in het eerste lid bedoelde infor matie al eerder heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
ARTIKEL 7
Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht)
Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat in ieder geval:
a. een opgave van de verworven pensioen aanspraken;
b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c. informatie over toeslagverlening;
d. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
ARTIKEL 8
Pensioengrondslag
1. Voor elke deelnemer wordt wekelijks de pensioengrondslag vastgesteld. De pensioen grondslag is gelijk aan het brutouurloon, zoals omschreven in lid 2 van dit artikel.
2. Het brutouurloon bestaat voor toepassing van dit reglement uit het brutoloon, waaronder wordt verstaan:
• het loon over de normale gewerkte uren,
• loon over de onregelmatige uren (de uren in afwijkende dag en tijdzones),
• indien tijdens ziekte loon wordt door betaald: het werkelijk door de werkgever doorbetaalde loon,
• de vergoeding wegens loonderving van (een) wachtdag(en) in geval van ziekte (‘wachtdagcompensatie’),
• de uitbetaalde reserveringen voor vakantiedagen, bijzonder verlof, kort
verzuim en feestdagen (indien van toepassing), en
• de vakantiebijslag.
Onder brutoloon in de zin van dit artikellid wordt niet verstaan: het loon over overuren, compensatieuren, reisuren en gebruteerde kostenvergoedingen.
ARTIKEL 9
Pensioenaanspraken
1. De deelnemer wordt periodiek een premie beschikbaar gesteld van 2,6% van de pen sioengrondslag, waarop kosten en door het bestuur vast te stellen reserveringen in minde ring worden gebracht.
2. De beschikbare premie wordt toegevoegd aan het saldo van de pensioenrekening. Deze pensioenrekening wordt voor elke deel nemer afzonderlijk geadministreerd, maar is eigendom van het fonds.
ARTIKEL 10
Pensioenkapitaal
1. Het pensioenkapitaal van de deelnemer is gelijk aan het saldo van de pensioenrekening, welk saldo het resultaat is van de volgende elementen:
a. de beschikbare premie als bedoeld in artikel 9, lid 1;
b. een in het kader van waardeoverdracht ten gunste van de deelnemer door een pensioenfonds of verzekeraar aan het fonds overgedragen geldsom, welke geldsom de waarde vertegenwoordigt van (een deel van) de tegenover die instelling
verworven pensioenaanspraken uit een eerder dienstverband.
Het saldo van de pensioenrekening wordt perio diek vermeerderd of verminderd met het positieve of negatieve beleggingsresultaat als bedoeld in artikel 11.
2. Op de pensioendatum wordt het pensioen kapitaal aangewend voor pensioenaanspraken jegens het fonds, dan wel jegens een andere pensioenuitvoerder.
ARTIKEL 11
Beleggingsresultaat en aangroei van het pensioenkapitaal
1. De door de (gewezen) deelnemers gevormde kapitalen worden door het fonds belegd.
Het fonds stelt jaarlijks het beleggingsresultaat vast.
2. Indien het beleggingsresultaat positief is, wordt dit per 31 december van het kalender jaar toegevoegd aan het saldo van de pensioenrekening.
Indien het beleggingsresultaat negatief is, wordt dit per 31 december van het kalender jaar in mindering gebracht op het saldo van de pensioenrekening.
Op het in de vorige volzinnen genoemde be leggingsresultaat zijn de kosten van vermo gensbeheer reeds in mindering gebracht.
3. Het beleggingsbeleid wordt vastgesteld door het bestuur van het fonds. Dit beleid wordt bekendgemaakt aan de deelnemers en gewezen deelnemers.
ARTIKEL 12
Aanwending pensioenkapitaal op de pensioendatum
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de pen sioendatum de mogelijkheid het pensioen kapitaal aan te wenden voor hetzij een ouderdomspensioen en een meeverzekerd partner en/of wezenpensioen, dan wel alleen een ouderdomspensioen. De (gewezen) deel nemer dient zijn keuze bij de aanvraag van het pensioen kenbaar te maken aan het fonds.
2. Indien de (gewezen) deelnemer bij de aan vraag van het pensioen geen keuze als bedoeld in het vorige lid aan het fonds xxxx xxxx heeft gemaakt, wordt de (gewezen) deel nemer geacht te hebben gekozen voor een ouderdomspensioen met een meeverzekerd partner en/of wezenpensioen, tenzij de (gewezen) deelnemer geen partner en/of kinderen heeft, in welk geval het pensioen kapitaal voor alleen een ouderdomspensioen wordt aangewend.
3. De keuze die de (gewezen) deelnemer over eenkomstig het eerste lid aan het fonds heeft kenbaar gemaakt dan wel de keuze die de (gewezen) deelnemer ingevolge het tweede lid wordt geacht te hebben gemaakt, is onherroepelijk.
4. De hoogte van te verkrijgen pensioenrechten wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het pensioenkapitaal, de leeftijd van de gewezen deelnemer op de pensioendatum, en de gemaakte keuze zoals bedoeld in lid 1. Vaststelling geschiedt met behulp van de door het bestuur in overleg met de actuaris vast gestelde grondslagen.
5. Het ouderdomspensioen gaat in op het moment dat de (gewezen) deelnemer de pensioendatum bereikt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepen sioneerde komt te overlijden.
6. Indien de (gewezen) deelnemer het pensioen kapitaal mede heeft aangewend voor een meeverzekerd partner en/of wezenpensioen en de gepensioneerde na de pensioendatum komt te overlijden, verkrijgen de partner en/of de kinderen van de gepensioneerde een recht op partner en/of wezenpensioen. Het mee verzekerde partnerpensioen bedraagt 70% van het ingegane ouderdomspensioen.
Het meeverzekerde wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het ouderdomspensioen.
7. Het meeverzekerde partner en wezenpen sioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gepensioneerde is overleden. Het ingegane partnerpensioen ein digt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden. Het ingegane wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waar in de gerechtigde tot het wezenpensioen 18 jaar wordt, maar uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen komt te overlijden.
ARTIKEL 13
Korting pensioenaanspraken en pensioen- rechten door pensioenfonds
1. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in het fonds zou wor den verbroken, zal na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris getracht worden het financieel evenwicht te herstellen zonder de
reeds ingegane pensioenen of het reeds op gebouwde pensioenkapitaal aan te tasten. Mocht dat blijkens schriftelijk advies van de actuaris niet mogelijk zijn dan zal, uitsluitend indien aan de voorwaarden in lid 2 is voldaan, een evenredige vermindering van rechten worden toegepast.
2. Het fonds kan verworven pensioenaan spraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. de technische voorzieningen en het mini maal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; en
b. het fonds niet in staat is binnen de in overleg met DNB vastgestelde termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deel nemers, gewezen deelnemers, pensioen gerechtigden, andere aanspraakgerech tigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbe leid, zijn ingezet om uiterlijk binnen een jaar te voldoen aan artikel 131 van de Pensioenwet.
3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De vermindering, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toe zichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
5. Indien een wijziging van de statuten of van het reglement leidt tot een vermindering van de pensioenen, het kapitaal en eventuele andere uitkeringen als bedoeld in het eerste en twee de lid, zal deze vermindering voor iedere deel nemer, gewezen deelnemer of hun nagelaten betrekkingen worden bepaald naar evenredig heid van de waarden van hun aanspraken respectievelijk het kapitaal ten tijde van de vermindering.
ARTIKEL 14
Partner- en wezenpensioen bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de pensioendatum
1. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer vóór het bereiken van de pensioendatum verkrijgen de partner en/of de kinderen aan spraken op partner en/of wezenpensioen. De hoogte van dit partner en/of wezenpen sioen is afhankelijk van de hoogte van het pensioenkapitaal als bedoeld in artikel 10, op het moment van overlijden van de deelnemer.
Het partner en/of wezenpensioen wordt, rekening houdend met het geldende fiscale maximum, vastgesteld op basis van de door het bestuur in overleg met de actuaris vastge stelde grondslagen. Daarbij geldt een verhou ding tussen het partnerpensioen en het we zenpensioen per kind van 100:20.
2. Het partnerpensioen als bedoeld in lid 1 gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de (gewezen) deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden.
3. Het wezenpensioen als bedoeld in lid 1 gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de (gewezen) deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen 18 jaar wordt, maar uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen komt te overlijden.
4. Indien de partner schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de deelnemer, wordt geen partnerpensioen uit gekeerd, indien er een of meer pensioen gerechtigde wezen zijn, in welk geval het pensioenkapitaal geheel wordt aangewend voor de aankoop van wezenpensioen(en).
5. Indien een kind schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, wordt geen wezenpensioen uitgekeerd, indien er een pensioengerechtigde partner en/of een of meer ander wezenpensioengerechtigde kinderen zijn, in welk geval het pensioenkapi taal geheel wordt aangewend voor de aan koop van partnerpensioen en/of wezenpen sioen ten behoeve van die andere kinderen.
ARTIKEL 15
Bijzonder partnerpensioen bij scheiding van de (gewezen) deelnemer
1. Indien de (gewezen) deelnemer na de aan vang van zijn deelneming één of meer part ners als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, onder 1e of 2e heeft gehad, gelden met betrekking tot het bijzondere partnerpensioen de volgende bepalingen.
2. Bij scheiding van de (gewezen) deelnemer worden op de volgende wijze aanspraken op bijzonder partnerpensioen en partnerpensioen vastgesteld:
Berekend wordt welk partnerpensioen ten behoeve van deze gewezen partner zou kunnen worden aangekocht met het aanwe zige pensioenkapitaal bedoeld in artikel 17, indien de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn beëindigd. Vervolgens wordt berekend welke koopsom volgens door het fonds vast te stellen rekenregels benodigd is voor de aankoop van dit partnerpensioen. De koop som die aldus is vastgesteld wordt gebruikt voor de aankoop van een pensioenkapitaal dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer wordt aangewend voor de aankoop van het bijzondere partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner. Op dit kapitaal zijn de artikelen 10 en 11 van overeenkomstige toe passing.
3. Indien de gepensioneerde met partner heeft gekozen voor een meeverzekerd partner pensioen als bedoeld in artikel 12 lid 1, en de scheiding plaatsvindt na de pensioendatum, wordt aan degene die bij die scheiding gewezen partner wordt, het volledige mee verzekerde partnerpensioen toegekend.
4. Op het bijzondere partnerpensioen is artikel 11, lid 3, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, tenzij het bestuur anders besluit, het bijzondere partnerpensioen niet eerder ingaat dan op de eerste dag van de maand, waarin het verzoek om uitkering is ontvangen.
5. De gewezen partner met een recht op bijzon der partnerpensioen kan dit (gedeeltelijk) vervreemden aan een eerdere of latere partner
van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, mits de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
6. Op het bijzondere partnerpensioen is artikel 12, lid 5, van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL 16
Pensionering anders dan op de pensioendatum
Op verzoek van de deelnemer wordt een andere, vroegere of latere datum, dan de eerste van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt, aan gewezen als de pensioendatum, mits het fonds hiermee instemt. De pensioendatum kan echter niet liggen voor de eerste van de maand waarin de deelnemer 55 jaar wordt of na de eerste van de maand waarin de deelnemer 70 jaar wordt.
Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking, voor het fonds aantoonbaar, geheel wordt beëindigd.
ARTIKEL 17
Aanspraken bij beëindiging van de deelneming
In dit artikel wordt onder beëindiging van de deelneming verstaan: het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van dit pensioen reglement anders dan door:
x. het overlijden van de deelnemer; of
b. het ingaan van het ouderdomspensioen.
Bij beëindiging van de deelneming wordt de pensioenrekening aangehouden zonder dat
verdere bijdragen nodig zijn. Op het pensioen kapitaal dat op het moment van beëindiging van de deelneming aanwezig is, zijn de artikelen 10 en 11 van toepassing.
ARTIKEL 18
Vrijwillige voortzetting van de deelneming voor eigen rekening
In dit artikel wordt verstaan onder:
• beëindiging van de verplichte deelneming: het beëindigen van de deelneming op grond van het feit dat de verplichting tot deelneming
op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 eindigt;
• het beëindigen van de deelneming: het beëin digen van de kapitaalopbouw op basis van dit reglement anders dan door:
x. het overlijden van de deelnemer; of
b. het ingaan van het ouderdomspensioen.
1. Bij beëindiging van de verplichte deelneming is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen toe te staan, met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenwet en het bepaalde hierom trent in de fiscale regeling , zoals neergelegd in het ministeriële besluit van 16 maart 2007, nr. CPP2007/482M, dat de betrokkene de deelneming voor eigen rekening voortzet. Aldus gelden voor de hiervoor bedoelde voortzetting de volgende voorwaarden:
a. de deelneming moet tot het einde van de verplichte deelneming ten minste drie jaren hebben geduurd;
b. de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet;
c. vrijwillige voortzetting kan slechts plaats vinden voor zover geen cumulatie plaats vindt met een pensioenregeling bij een
eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelas ting 2001 of deelname aan een beroeps pensioenregeling;
d. de voortzetting voor eigen rekening mag niet plaatsvinden in de periode van drie jaren voorafgaande aan de reguliere pen sioendatum, tenzij betrokkene aanneme lijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd.
2. Een verzoek tot vrijwillige voortzetting van de deelneming moet door de betrokkene worden gedaan binnen drie maanden na beëindiging van de verplichte deelneming.
3. Aan de inwilliging van een verzoek als be doeld in het eerste lid kan het fonds voor waarden verbinden.
4. De periode van vrijwillige voortzetting mag in totaal de maximale duur van drie jaar niet overschrijden, behoudens het bepaalde in lid 5 en 6.
5. Indien de werknemer na het ontslag bij een aangesloten werkgever een uitkering ontvangt die bedoeld is de inkomsten uit het beëindig de dienstverband te vervangen, en de uitke ring vloeit voort uit een regeling die is afge sproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is, in uitzondering op het bepaalde in lid 1, vrijwillige voortzetting moge lijk zolang de betreffende uitkering voortduurt. Voorts is uitzondering op het bepaalde in lid 1 mogelijk in geval van het voortzetten van de deelneming via een bijdrage zoals bedoeld in artikel 19.
6. Indien het onvrijwillig ontslag bij een werk gever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid en premievrije deelneming niet van toepassing is, is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de arbeidsonge schiktheid voortduurt en een inkomensvervan gende loongerelateerde uitkering wordt ontvangen.
7. Het verzoek kan met in acht neming van het bepaalde in het vierde lid, ook worden toege staan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
8. De deelnemer is voor de voortgezette deel neming de in artikel 9, lid 1, bedoelde premie verschuldigd. Deze premie wordt berekend aan de hand van het premiepercentage over het brutoloon dat gold bij het einde van de deelneming. Dit brutoloon wordt jaarlijks geïndexeerd met een door het bestuur vast te stellen percentage.
9. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wij ze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien ver stande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in re kening wordt gebracht.
10. De bepalingen van dit reglement zijn op de voortgezette deelneming van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3, lid 2 en artikel 8.
11. De voortzetting van de deelneming eindigt:
a. door het verstrijken van de duur van de
vrijwillige voortzetting met een maximum van drie jaar;
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip;
d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen die hetzij krach tens de wet, hetzij krachtens enige xxxxx xxxx van een collectieve arbeidsovereen komst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een onderne mingsregeling verplicht zijn tot deelne ming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
e. door het overlijden van de deelnemer;
f. indien vrijwillige voortzetting volgens de uitzondering opgenomen in lid 1, onder deel d, wel mag plaatsvinden in de peri ode van drie jaren voorafgaande aan de reguliere pensioendatum: door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de reguliere pensioendatum.
ARTIKEL 19
Voortzetting van de deelneming: FVP Indien en zolang de werkloze werknemer die op de eerste werkloosheidsdag de 40jarige leeftijd heeft bereikt, in aanmerking komt voor een loon gerelateerde werkloosheidsuitkering en op grond daarvan recht heeft op een FVPvoortzettings
bijdrage, wordt zijn deelneming in de regeling van het fonds op basis van deze bijdrage voortgezet. Deze FVPvoortzetting vindt alleen plaats wanneer de werkloze werknemer zijn recht op de FVP voortzettingsbijdrage geldend heeft gemaakt.
ARTIKEL 20
Voortzetting van de deelneming: Arbeidsongeschiktheid
1. Indien de deelneming eindigt in verband met arbeidsongeschiktheid, kan de gewezen deel nemer de deelneming voor eigen rekening voortzetten. De gewezen deelnemer moet hiertoe binnen drie maanden na het einde van de deelneming een verzoek indienen bij het fonds.
2. Aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in het vorige lid kan het fonds voor waarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
3. De deelnemer is voor de voortgezette deel neming premie verschuldigd, berekend aan de hand van het premiepercentage over het brutoloon dat gold bij het einde van de deel neming. Dit brutoloon wordt jaarlijks geïn dexeerd met een door het bestuur vast te stellen percentage.
4. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de terzake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan.
5. De bepalingen van dit reglement zijn op de voortgezette deelneming van toepassing.
6. De voortzetting van de deelneming eindigt:
a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd;
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven, met een
opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip;
d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen die, hetzij krach tens de wet, hetzij krachtens enige xxxxx xxxx van enige collectieve arbeidsovereen komst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een onderne mingspensioenregeling, verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
e. door het overlijden van de deelnemer;
f. door het ingaan van het pensioen en in ieder geval bij het bereiken van de pensi oendatum;
g. door het eindigen van de WAOuitkering of WIAuitkering.
7. Artikel 4 is op de gewezen deelnemer die op basis van dit artikel vrijwillig voortzet, van overeenkomstige toepassing, met dien ver stande dat de inlichtingen rechtstreeks aan het fonds moeten worden verstrekt.
ARTIKEL 21
Plicht tot waardeoverdracht
1. Bij verandering van dienstverband is de pen sioenuitvoerder van de oude werkgever ver plicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deel nemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, dan wel het opge bouwde pensioenkapitaal, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoer
der is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensi oenaanspraken, dan wel het opgebouwde pensioenkapitaal van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuit voerder. Vorengenoemde plicht tot waarde overdracht is van toepassing bij een individu ele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72,
73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De gewezen deelnemer dient de waardeover dracht binnen zes maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde.
3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de te hanteren tarieven, de extra pensioen aanspraken uit waardeoverdracht en derge lijke worden de vastgestelde wettelijke reken en procedureregels als genoemd in hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en hoofdstuk 2, paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspen sioenregeling door het fonds toegepast.
4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot col lectieve waardeoverdracht als genoemd in ar tikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
ARTIKEL 22
Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waar deoverdracht die niet onder de plicht tot waarde overdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegd
heid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 80, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 23
Geruisloze waardeoverdracht
Indien het deelnemerschap eindigt ingevolge toe passing van artikel 3, lid 2, onderdeel d, worden de aanspraken op het pensioenkapitaal van de gewezen deelnemer overgedragen naar de Plus regeling van het fonds, ter verwerving van pen sioenaanspraken als bedoeld in artikel 24 van het Reglement Plusregeling, tenzij deze gewezen deelnemer hiertegen bezwaar maakt binnen twee maanden nadat het deelnemerschap is geëindigd op de wijze als hiervoor bedoeld.
ARTIKEL 24
Verval van aanspraken na waardeoverdracht
Na vervanging van de opgebouwde pensioenaan spraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deel neming waarop het opgebouwde pensioenkapitaal betrekking had en wordt bij hernieuwde deel neming met die periode geen rekening gehouden.
ARTIKEL 25
Inkomende waardeoverdracht
Indien er waarden naar het fonds worden over gedragen, zullen deze worden aangewend als extra storting op de pensioenrekening als bedoeld in artikel 10, lid 1, onderdeel b, van dit pensioen reglement. De aanspraken worden berekend over
eenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
ARTIKEL 26
Toestemming partner
1. Het pensioenkapitaal van een (gewezen) deel nemer dan wel de aanspraak op het ouder domspensioen van de gepensioneerde kan zonder toestemming van diens partner niet
bij overeenkomst tussen die (gewezen) deel nemer dan wel gepensioneerde en het fonds worden verminderd anders dan bij afkoop voorzien bij of krachtens de Pensioenwet, tenzij de partners het recht op pensioen verevening ingevolge de Wet verevening pen sioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
2. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van de gepensioneerde dan wel het pensioenkapitaal dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer ten behoeve van partnerpensioen wordt aangewend, kan zonder toestemming van die echtgenoot/ geregistreerde partner niet bij overeenkomst tussen de gepensioneerde dan wel (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. Elk beding strijdig met het bepaalde in het eerste en tweede lid is nietig.
ARTIKEL 27
Pensioenverevening bij scheiding
1. Dit artikel is van toepassing in geval van echt scheiding, scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partner
schap, indien en voorzover de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner geen recht verkrijgt, indien op het tijdstip van scheiding het pensioen waarop recht zou bestaan, niet groter is dan het in ar tikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet ge noemde bedrag.
2. Voor de toepassing van dit artikel geldt als scheidingsdatum:
• in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
• ingeval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aan gewezen in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
• in geval van beëindiging van het geregi streerd partnerschap: de datum van in schrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3. De (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner van de deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een aanspraak op uitbetaling van een gedeelte van elke uit te betalen termijn van het ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de schei dingsdatum de wettelijk voorgeschreven meldingsformulieren heeft ontvangen.
4. Het gedeelte bedoeld in het derde lid be draagt de helft van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen
de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds.
5. De deelnemer/gewezen deelnemer/gepensio neerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het vierde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de bere kening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aan spraken dat aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner wordt toe gekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden.
6. Met inachtneming van wat in de Wet vereve ning pensioenrechten bij scheiding ter zake is bepaald kan het recht op uitbetaling van ouderdomspensioen tezamen met de aan spraak op bijzonder partnerpensioen worden omgezet in een eigen aanspraak op ouder domspensioen voor de voormalige partner, mits dit bij huwelijkse voorwaarden respectie
velijk voorwaarden van een geregistreerd part nerschap of schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding is overeengeko men. De overeenkomst is slechts geldig in dien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met be doelde omzetting.
7. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner aanspraak heeft, wordt vanaf de ingangsdatum van het pensioen verhoogd conform de ingegane pensioenen ingevolge artikel 37.
8. De uitkering van de op basis van dit artikel toegekende respectievelijke aanspraken gaan in op de ingangsdatum van het ouderdoms pensioen van de deelnemer. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ont vangen.
9. Het gehele ouderdomspensioen wordt aan de gepensioneerde uitbetaald met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner, doch niet eerder dan vanaf pensioendatum.
10. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner een opgave waaruit het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenkapitaal blijkt, dat op de pensioen datum voor hetzij een ouderdomspensioen en een meeverzekerd partnerpensioen dan wel enkel een ouderdomspensioen zal worden aangewend alsmede de ingangsdatum van de in het derde lid bedoelde uitbetaling.
11. Het fonds verstrekt de gepensioneerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregi streerde partner een opgave van de aanspra ken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
12. Het fonds kan de voor de toepassing van dit artikel gemaakte kosten in rekening brengen van de (gewezen) deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) echtgeno(o)t(e) of gewezen geregistreerde partner.
ARTIKEL 28
Verbod afkoop, vervreemding, zekerheidstelling
1. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
3. Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet, zoals uit gewerkt in artikel 15, lid 5 van dit reglement.
4. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voorzover dit wettelijk is toegestaan.
6. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioen gerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
7. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
ARTIKEL 29
Afkoop; algemene bepalingen
1. In de artikelen 30 tot en met 32 wordt onder kleine pensioenen verstaan: de pensioenen die volgens de regels van artikel 12 kunnen worden vastgesteld aan de hand van de hoogte van het pensioenkapitaal op het moment van afkoop.
2. Wettelijk is afkoop door het fonds slechts mogelijk in geval van:
a. klein pensioen bij einde deelneming
b. klein partnerpensioen bij ingang
x. xxxxx bijzonder partnerpensioen bij scheiding
d. fiscaal bovenmatig pensioen
e. korting van de pensioenen en aanspraken door het fonds als de technische voorzie ningen en het minimaal vereiste vermogen niet meer volledig zijn gedekt.
3. Op de in lid 2, onderdelen a, b, c en d ge noemde mogelijkheden wordt in de volgende leden nader ingegaan. De in lid 2, onderdeel e genoemde mogelijkheid is uitgewerkt in artikel 13.
4. In de pensioenovereenkomst en het uitvoe ringsreglement is het recht op afkoop van kleine pensioenen niet beperkt of uitgesloten. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen aan het wettelijk minimum bedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. In 2007 bedraagt het minimum bedrag 3 400, op jaarbasis. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66, lid 8, van de Pensioenwet.
Eenvoudigheidshalve wordt in dit reglement gesproken over kleine pensioenen. De hoogte
van de pensioenen wordt bepaald inclusief de verleende toeslagen.
5. In de artikelen 30 tot en met 32 wordt aan gegeven, dat afkoop binnen de termijn van zes maanden zonder toestemming van be trokkene kan gebeuren. Indien de toestem ming niet binnen de termijn van zes maanden wordt verkregen, zal tot periodieke uitkering worden overgegaan, tenzij betrokkene daarna alsnog voor afkoop kiest.
6. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt wordt beoordeeld op het toetsmoment. In de artikelen 30 tot en met 32 is aangegeven op welk tijdstip dit toetsmoment ligt. Het is mogelijk dat het jaarlijks pensioen bedrag na het toetsmoment onder het wet telijk minimumbedrag komt te liggen.
Dit wordt beoordeeld naar de situatie op de eerste januari van dat jaar. Het fonds kan in dat geval het pensioen met instemming van de gewezen deelnemer of pensioen gerechtigde afkopen.
7. Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
8. De toe te passen afkoopfactoren zijn vast gesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid en zijn opgenomen in een bijlage achter dit reglement. Bij de afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde.
9. Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijke afkoopmogelijkheden is nietig.
ARTIKEL 30
Afkoop klein ouderdomspensioen na einde deelneming anders dan door overlijden
1. Het fonds kan klein ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer na einde deelneming anders dan door overlijden afkopen. Afkoop kan op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming plaats hebben.
2. Indien binnen de termijn van twee jaar:
• de reguliere pensioendatum wordt bereikt of
• een verzoek tot waardeoverdracht wordt gedaan, kan de afkoop resp. de over dracht vóór het einde van de tweejaars termijn plaatsvinden.
3. Het toetsmoment of sprake is van klein ou derdomspensioen is het tijdstip van beëindi ging van de deelneming, tenzij de pensioen datum vóór het einde van de tweejaarstermijn ligt. In dat geval is het toetsmoment conform artikel 66, lid 1, van de Pensioenwet de reguliere pensioendatum.
4. a. Het fonds informeert de gewezen deel nemer binnen zes maanden na afloop van de termijn van twee jaar over de afkoop en gaat ook binnen zes maanden tot uit betaling over.
b. Het fonds informeert de gepensioneerde binnen zes maanden na de pensioen datum over de afkoop en gaat ook binnen zes maanden tot uitbetaling over.
c. Na afloop van de termijn van zes maan den is voor de afkoop toestemming van de gewezen deelnemer of de gepensio neerde nodig.
5. Indien een ouderdomspensioenaanspraak wordt afgekocht, worden ook de meeverze kerde aanspraken op partner en wezenpen sioen afgekocht. De afkoopsom van het bij zonder partnerpensioen wordt aan de gewezen partner ter beschikking gesteld.
ARTIKEL 31
Afkoop klein partnerpensioen en klein wezenpensioen bij ingang
1. Het fonds kan klein partnerpensioen bij de ingang van het partnerpensioen afkopen. Toetsmoment of sprake is van klein partner pensioen is de ingangsdatum van het partner pensioen.
Klein wezenpensioen wordt bij ingang van het wezenpensioen niet afgekocht.
2. Het fonds informeert de partner binnen zes maanden na de ingangsdatum van het part nerpensioen over de afkoop en gaat ook bin nen deze termijn van zes maanden tot uitbe taling over. Na afloop van de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de partner nodig.
3. De afkoopsom van het partnerpensioen wordt aan de partner ter beschikking gesteld.
ARTIKEL 32
Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1. Het fonds kan het kleine bijzondere partner pensioen van de gewezen partner afkopen. Bijzonder partnerpensioen komt voor afkoop in aanmerking, indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de
ingangsdatum minder zal bedragen dan het minimumbedrag.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen zes maanden na de melding van de scheiding over de afkoop en gaat ook binnen zes maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van zes maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen partner nodig.
ARTIKEL 33
Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
1. Het fonds kan fiscaal bovenmatig pensioen afkopen. Daarbij wordt de bovenmatigheid beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk vooraf gaand aan het tijdstip:
• van pensioeningang of
• waarop de deelnemer of gewezen deel nemer ophoudt binnenlandse belasting plichtige te zijn.
Hierbij worden de desbetreffende bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in acht genomen.
2. De afkoopsom van het af te kopen deel van het pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld met uitzondering van de afkoopsom van het bijzondere partnerpensioen die ter beschik king wordt gesteld aan de gewezen partner.
ARTIKEL 34
Overgangsregeling afkoop
1. Algemene bepaling over afkoop van kleine pensioenen
De volgende overgangsbepalingen gelden voor kleine pensioenen waarbij
• de deelneming vóór 2007 anders dan door overlijden of pensioeningang is geëindigd of
• de scheiding heeft plaatsgevonden vóór 2007.
Daarbij wordt uitgegaan van de aanspraken op de toetsdatum inclusief de verleende toeslagen.
2. Afkoop bij einde deelneming vóór 2005 Indien de deelneming vóór 2005 anders dan door overlijden of pensioeningang is geëin digd, en de aanspraak op ouderdomspen sioen is op 1 januari 2007 lager dan het minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats.
Indien belanghebbende tegen de afkoop be zwaar maakt, dient vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een periodieke uitkering van pensioen plaats te vinden.
De hier bedoelde aanspraak op klein pensi oen wordt direct afgekocht als betrokkene daarom verzoekt.
3. Afkoop bij einde deelneming in 2005 of 2006
Indien de deelneming in 2005 resp. 2006 anders dan door overlijden of pensioeningang is geëindigd, en de aanspraak op ouderdoms pensioen is op 1 januari 2007 resp. 2008 lager dan het minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt af koop plaats met inachtneming van de wacht tijd van twee jaar.
Indien de belanghebbende tegen de afkoop
bezwaar maakt, dient vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een periodieke uitkering van pensioen plaats te vinden.
4. Afkoop bij scheiding vóór 2007
Indien de scheiding heeft plaatsgevonden vóór 2007 en de aanspraak op bijzonder part nerpensioen op de datum van scheiding lager is dan het minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats, mits de gewezen partner met de afkoop instemt.
Wordt er geen instemming verleend, dan be houdt de gewezen partner een aanspraak op bijzonder partnerpensioen in de vorm van een periodieke uitkering.
ARTIKEL 35
Aanvragen en toekenning van pensioenen
1. Toekenning van ouderdomspensioen dan wel (bijzonder) partnerpensioen geschiedt op schriftelijke aanvraag door of vanwege de belanghebbende, te richten tot het bestuur onder bijvoeging van de voor de regeling van het pensioen benodigde stukken.
2. Het bestuur is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven.
ARTIKEL 36
Uitbetaling van pensioen
1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
3. Het jaarlijkse pensioen wordt in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond.
4. In afwijking van de voorgaande leden is het bestuur bevoegd te bepalen dat een pensioen per kwartaal achteraf wordt uitgekeerd, indien het toegekende pensioen op jaarbasis lager is dan het bedrag genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet.
ARTIKEL 37
Verhoging van de ingegane pensioenen
Op de rechten op ingegaan pensioen wordt jaar lijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de consumentenprijsindex (CPI), zoals vastge steld door het CBS. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de ingegane pensioenen wor den aangepast.
Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
ARTIKEL 38
Slotbepalingen/glijclausule
1. Indien toepassing van enige bepaling van dit reglement, in een niet van algemene aard zijnd geval, ten opzichte van een (gewezen/gepen sioneerde) deelnemer, diens partner, diens nabestaande of kinderen dan wel een andere belanghebbende tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur bevoegd, na het inwinnen van advies hieromtrent, voor die personen een bijzondere voorziening te treffen.
2. In individuele gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin dit reglement niet voorziet zal het bestuur, na inwinnen van advies, zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de geest van de in dit reglement gestelde regelen.
3. Indien en voor zover sprake is van bovenma tigheid van de uit deze regeling voortvloeiende uitkeringen zal de regeling worden aangepast naar een voor de Belastingdienst aanvaard baar niveau, waarbij de eventueel te veel ontvangen premie zal worden gerestitueerd.
ARTIKEL 39
Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 1999 en is laatstelijk gewijzigd op 31 december 2007.
BIJLAGE BEHORENDE BIJ HET REGLEMENT
Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
ARTIKEL 1
Verlenen van vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. De deelnemer of de aangesloten werkgever die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de ver plichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en het pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aan gesloten werkgever met rechtspersoonlijk heid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
2. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verkla ring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigen dommen heeft verzekerd. Uit de door een aangesloten werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbe zwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
3. De aanvraag tot vrijstelling van een aangeslo ten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overleg
ging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden over gelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
4. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar haar mening over eenkomstig de waarheid is. Aan degene die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opge legde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
5. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrij gestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers, zodat door hen op ge makkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
6. Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB en van artikel 38a van de Wet LB 1964 van overeen komstige toepassing, tenzij bij wet of ministe riële regelgeving anders bepaald is.
ARTIKEL 2
Spaarbijdragen
1. Voor een ieder die op of na 1 juni 1999 vrij stelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervan gende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aan gesloten werkgever die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft.
2. De spaarbijdragen die voor de pensioenver vangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de nietgemoedsbezwaarde deelne mer op grond van dit pensioenreglement aan het fonds verschuldigd zijn.
3. De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaar de deelnemer verschuldigd aan het fonds.
De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deel nemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Deze spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaan spraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou
zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem ge storte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdra gen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbe zwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Aan de rekeninghouder wordt eenmaal per jaar de stand van de reke ning meegedeeld, bij voorkeur nadat de ren tebijschrijving heeft plaatsgevonden.
5. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het ouderdoms en nabestaan denpensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in dit pensioenreglement op genomen pensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd aan de deelnemer gedurende vijf tien jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waar door het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
6. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn inge gaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de partner genoemde nabestaande. De periode waarover voor de partner een uitkering wordt vastgesteld be draagt vijftien jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het
grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer kinderen, wordt het ge spaarde kapitaal aangewend voor een uitke ring aan de kinderen. De uitkeringsperiode geschiedt conform het bepaalde in artikel 12 van dit pensioenreglement. Bij afwezigheid van een partner en kinderen wordt het ge spaarde kapitaal aangewend voor een een malige uitkering aan de erfgenamen. Het een malig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, Wet LB 1964.
7. Bij het overlijden van deelnemer nádat de uit keringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog res terende periode voortgezet ten behoeve van de partner. Indien een partner ontbreekt ge schiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling genoemde kinderen. Bij afwezigheid van een partner of kinderen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aan gewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet LB 1964.
8. Indien de uitkeringstermijnen van de gestorte spaarbijdragen gedurende vijf achtereen volgende jaren niet zijn opgeëist, vervalt het recht op deze uitkeringstermijnen tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen opeisen of het bestuur om andere redenen tot gehele of gedeeltelijke uitkering van de termijnen be sluit.
9. Indien de deelnemer die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als be doeld in artikel 2, derde lid, van deze bijlage uit dienst treedt van de aangesloten werkge ver die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbij dragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
ARTIKEL 3
Intrekken van de vrijstelling
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbe zwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trek ken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met in gang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Door de intrekking of het vervallen van de vrij stelling wordt voor de betrokkene de pensi oenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
ARTIKEL 4
Overgangsrecht
Als gevolg van overgangsrecht wordt de situatie van vóór 1 juni 1999 voor toen bestaande geval len vooralsnog gecontinueerd tot 1 juni 2004.
Colofon
Redactie: Syntrus Achmea Tekst: Syntrus Achmea
Vormgeving: Vormplan Design bno, Amsterdam 1e druk januari 2008
Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten
Xxxxxxx 0000
0000 XX Xxxxxxxxx
(000) 000 00 00