SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 12/24
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
mr. R.J.B. Xxxxxxxxx, wonende te Arnhem, drs. U.F. Xxxxxxx, wonende te Rotterdam, drs. N.A. Koedam, wonende te Blaricum,
bijgestaan door mr. drs. J.C.W. de Sauvage Nolting, griffier,
heeft op 16 januari 2013 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van:
dr. A., wonende te Z., eiser,
gemachtigde: xx. xxx. X. Xxxxxxxx, tegen:
de stichting B., gevestigd te Y., verweerster,
gemachtigde: mr. J.A. Xxxxxxxxx.
Partijen worden aangeduid als “eiser” en “het ziekenhuis”.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft met een memorie van eis, gedateerd 17 juli 2012, met vijftien producties (genummerd 1-15), het Scheidsgerecht verzocht om bij arbitraal vonnis het ziekenhuis te veroordelen:
(a) om aan xxxxx een bedrag te betalen van € 255.838,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2010 tot aan de dag van de algehele betaling althans een zodanig bedrag als het Scheidsgerecht redelijk oordeelt;
(b) om aan eiser afschriften te verstrekken van alle schriftelijke stukken van na 1 oktober 2009 die betrekking hebben op de praktijk van xxxxx en in het bijzonder om afschriften te verstrekken van alle schriftelijke stukken waaruit blijkt welke (financiële) afspraken het ziekenhuis met dr. C. en dr. med. D. heeft gemaakt en afschriften van alle schriftelijke stukken waaruit blijkt welke omzet en winst de praktijk van xxxxx vanaf 1 februari 2010 heeft opgebracht;
(c) om aan eiser een door het Scheidsgerecht vast te stellen tegemoetkoming te betalen in de kosten van rechtsbijstand die eiser heeft moeten maken;
(d) in de kosten van de arbitrageprocedure.
1.2 Het ziekenhuis heeft bij memorie van antwoord, gedateerd 6 september 2012, verweer gevoerd. Het heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van eiser met veroordeling van eiser in de kosten van de arbitrageprocedure, waaronder begrepen de kosten van rechtsbijstand van het ziekenhuis. Bij deze memorie zijn acht producties (genummerd 1-8) gevoegd.
1.3 De gemachtigde van het ziekenhuis heeft nadien met een brief van 10 september 2012 de ontbrekende productie 1 in het geding gebracht.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te X. op 14 december 2012. Xxxxx - vergezeld door zijn echtgenote en dochter - is in persoon verschenen met bijstand van zijn gemachtigde. Het ziekenhuis was vertegenwoordigd door drs. X., voorzitter Raad van Bestuur, en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verder was aan de zijde van het ziekenhuis aanwezig de heer F. MBA, voormalig directeur van het ziekenhuis. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser was van 1 juli 2002 tot 1 oktober 2009 als MDL-arts toegelaten tot het ziekenhuis. Eiser oefende de praktijk uit in maatschapsverband met twee andere MDL- artsen. Deze maatschap van maag-, darm- en leverartsen is in 2002, kort na of bij de komst van eiser in het ziekenhuis, gevormd als afsplitsing van de maatschap interne geneeskunde. Aanvankelijk bestond de maatschap uit twee personen, in 2005 is een derde persoon toegetreden tot de maatschap. In 2009 heeft eiser per brief aan het ziekenhuis de toelatingsovereenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2009. Xxxxx heeft de toelatingsovereenkomst opgezegd omdat hij was ingegaan op het aanbod van een ander ziekenhuis om daar als MDL-arts te komen werken.
2.2 Eiser en de (toenmalige) directeur van het ziekenhuis hebben enige tijd na de opzegging met elkaar gesproken over de consequenties van de opzegging. Daarbij is ter sprake gekomen dat er door eiser dan wel de maatschap diende te worden voorzien in een opvolging en is ook de eventueel door eiser van de opvolger te verlangen goodwill besproken. Over de verdere inhoud van het gesprek of de gesprekken verschillen eiser en het ziekenhuis van mening. Het ziekenhuis stelt dat zijn toenmalige directeur, in dat gesprek of nadien in de periode voor zijn feitelijke vertrek, xxxxx erop heeft gewezen dat hij zelf voor een opvolger moest zorgen die bereid zou zijn goodwill te betalen en dat het ziekenhuis hierin geen rol zou spelen en niet bereid was goodwill te betalen. Xxxxx stelt dat hij heeft aangeboden te voorzien in een tijdelijke waarneming totdat een opvolger gevonden zou zijn door de inschakeling van G., een onderneming die onder andere diensten verleent op het gebied van detachering van buitenlands gediplomeerd medisch personeel. Het ziekenhuis stelt dat weliswaar de naam van deze onderneming door eiser is genoemd maar niet in die zin dat eiser zou hebben aangeboden voor deze waarneming in de periode na 1 oktober 2009 zorg te dragen en de kosten hiervan voor zijn rekening zou nemen. Het tussen partijen besprokene is niet schriftelijk vastgelegd.
2.3 Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij overeenkomstig het bepaalde in de maatschapsovereenkomst de twee leden van de maatschap van maag-, darm- en
leverartsen heeft aangeboden zijn praktijk over te nemen. Deze hadden gelet op de marktsituatie voor MDL-artsen geen interesse voor een overname van de praktijk van eiser. In 2009 zijn er door het ziekenhuis in overleg met de maatschap van maag-, darm- en leverartsen advertenties geplaatst in Medisch Contact en het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
2.4 Eiser heeft per 18 september 2009 het ziekenhuis verlaten zonder dat er was voorzien in zijn opvolging. De twee overgebleven leden van de maatschap hebben de MDL- praktijk vervolgens voortgezet. Eind 2009 hebben echter ook zij - met inachtneming van de contractueel minimaal in acht te nemen opzegtermijn van zes maanden - hun toelatingsovereenkomsten opgezegd tegen respectievelijk 1 juni en 1 juli 2010. Omdat evenmin bleek dat zij in hun opvolging hadden of zouden voorzien, heeft het ziekenhuis op 27 januari 2010 met G. een overeenkomst tot detachering bij het ziekenhuis gesloten van dr. C. voor de periode van 1 februari 2010 tot 1 februari 2011 en van dr. med. D. voor de periode van 1 mei 2010 tot 1 mei 2011. Met een brief van 28 januari 2010 heeft het ziekenhuis de huisartsen in het verzorgingsgebied van het ziekenhuis bericht dat in de opvolging van xxxxx en zijn collega die tegen 1 juni 2010 had opgezegd, was voorzien.
2.5 Met ingang van enig moment - volgens het ziekenhuis per 1 mei 2011, maar blijkens overgelegde stukken per 1 mei 2010 - heeft het ziekenhuis een nieuwe stille maatschap gevormd waarin de praktijk van voorheen de maatschap van maag-, darm- en leverartsen is uitgeoefend. In deze stille maatschap participeerden twee afgevaardigden van de maatschap heelkunde, twee afgevaardigden van de maatschap interne geneeskunde, dr. C. en dr. med. D.. De winst uit de MDL-praktijk na aftrek van de kosten van detachtering van dr. C. en dr. med. D., zou bij helfte tussen het ziekenhuis en deze beide artsen worden gedeeld. De collega van xxxxx die eerder zijn toelatingsovereenkomst had opgezegd tegen 1 juli 2010 is hiervan teruggekomen en heeft verzocht te mogen participeren in de constructie van een stille maatschap. Dit is hem toegestaan. Hij heeft, zo stelt het ziekenhuis, daarbij gelet op de marktomstandigheden geaccepteerd dat hij geen goodwill ontving of zou ontvangen. Enige tijd later heeft hij alsnog het ziekenhuis verlaten.
2.6 Xxxxx stelt dat op 9 augustus 2010 de directeur van het ziekenhuis telefonisch contact met hem, eiser, heeft opgenomen, dit naar aanleiding van eerdere pogingen van hem om in contact te komen met het ziekenhuis, en dat hij in dat telefoongesprek zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt ten aanzien van zijn aanspraak op goodwill. Het ziekenhuis dient de goodwill aan eiser te vergoeden omdat de overdracht van de praktijk tegen betaling van goodwill onmogelijk was geworden door het aantrekken van de twee nieuwe MDL-artsen door het ziekenhuis, xxxxx xxxxx. Het ziekenhuis betwist dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Niet in geschil is dat eiser begin 2011 zijn standpunt ten aanzien van de goodwill aan het ziekenhuis kenbaar heeft gemaakt. Het ziekenhuis heeft iedere aanspraak van eiser op goodwill, zeker ten opzichte van het ziekenhuis op dat moment betwist.
2.7 Eiser, die onderkent dat praktijkoverdracht en de verkoop van goodwill in principe een zaak is tussen de maatschap en de individuele maten, is van mening dat er hier sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een vergoedingsplicht aan de zijde van het ziekenhuis moet worden
aangenomen. Het ziekenhuis was gehouden om het recht op praktijkoverdracht van eiser te respecteren en daaraan in zoverre zijn medewerking te verlenen dat aan de toelating van een opvolgend medisch specialist de voorwaarde werd verbonden dat aan hem als vertrekkend of vertrokken medisch specialist goodwill werd betaald voor zijn praktijk. Het ziekenhuis heeft het recht van eiser op overdracht van zijn praktijk tegen betaling van de daaraan verbonden goodwill in het geheel niet (in ieder geval onvoldoende) gerespecteerd, zo stelt eiser. Xxxxx maakt in deze procedure aanspraak op het bedrag van € 255.538,-- aan goodwill, dat volgens hem berekend dient te worden volgens de in 2009 en 2010 geldende OMS-methodiek. Hij stelt dat in 2008 het resultaat € 751.405,-- bedroeg. Eiser is voor vier/elfde deel gerechtigd tot de winst, zodat zijn winstaandeel € 273.238,-- was. Hierop dient de pensioenpremie SPMS, in 2009 een bedrag van € 17.880,--, in mindering worden gebracht, zodat de goodwill volgens de berekeningen van eiser € 255.538,-- bedraagt.
2.8 Dat het ziekenhuis zijn zorgplicht tegenover xxxxx heeft geschonden en dat eisers recht op praktijkoverdracht tegen betaling van de aan die praktijk verbonden goodwill als gevolg van de handelwijze van het ziekenhuis illusoir is geworden blijkt naar de mening van xxxxx uit de navolgende omstandigheden:
a) Het ziekenhuis heeft in 2002 van eiser geëist dat hij in het kader van de nieuw te vormen maatschap van maag-, darm- en leverartsen goodwill betaalde aan de zittende maatschap interne geneeskunde en was kennelijk van mening dat de goodwill toen geen zaak was waar het ziekenhuis niets mee te maken had.
b) Het ziekenhuis heeft aanvankelijk samen met xxxxx gezocht naar een opvolger van wie xxxxxxxx kon worden bedongen.
c) Het ziekenhuis heeft toen een van eisers collega’s de door xxxxx aangedragen opvolger niet acceptabel vond geen enkele poging ondernomen om deze collega zo ver te krijgen dat hij met de kandidaat zou willen samenwerken.
d) Het ziekenhuis is verantwoordelijk voor het vertrek van xxxxx omdat het van aanvang wist dat zijn collega een buitengewoon lastig persoon is en dat met hem onmogelijk op een normale manier in een maatschap kan worden samengewerkt.
e) Het ziekenhuis is verantwoordelijk voor het vertrek van xxxxx nu het de in 2002 gedane beloftes om de ontwikkeling en de innovatie van het specialisme MDL te faciliteren slechts de eerste twee jaren is nagekomen.
f) Het ziekenhuis heeft zelf en zonder overleg dr. C. en dr. med. D. aangetrokken, die zijn komen werken in de praktijk van xxxxx welke op 1 februari 2010, als gevolg van de waarneming door zijn twee oud-maten, nog volledig intact was.
g) Het ziekenhuis heeft de praktijk van xxxxx ondergebracht in de nieuwe stille maatschap.
h) Het ziekenhuis wilde in augustus 2010 (nog) niet met hem in overleg treden over zijn goodwill omdat de plannen van het kabinet Xxxxx mogelijk inhielden dat het vrije beroep onvoldoende was gewaarborgd, en nam vervolgens in februari 2011 toen bleek dat het vrije beroep door dit kabinet werd gegarandeerd het standpunt in dat het niet tot enige goodwillvergoeding bereid was.
2.9 Het ziekenhuis heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal bij de beoordeling van het geschil daar waar nodig worden besproken.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit art. 27.2 van de toelatings- overeenkomst en staat tussen de partijen niet ter discussie.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het standpunt van xxxxx komt er in de kern op neer dat het ziekenhuis het hem onmogelijk heeft gemaakt zijn praktijk aan een opvolger over te dragen en van die opvolger goodwill te bedingen. Volgens eiser heeft het ziekenhuis zodanig onzorgvuldig jegens hem gehandeld dat het op gronden van redelijkheid en billijkheid gehouden is hem de goodwill te vergoeden voor de door hem achtergelaten praktijk, die in zijn visie gewoon binnen het ziekenhuis door anderen is voortgezet. Tussen de partijen is niet in geschil dat uit art. 17.2 van de toelatingsovereenkomst voortvloeit dat het ziekenhuis eiser in staat moet stellen goodwill te bedingen van een opvolger in het kader van een praktijkoverdracht. Daartoe zal het ziekenhuis in het algemeen gehouden zijn aan de toelating van een opvolgende medisch specialist de voorwaarde te verbinden van betaling van goodwill aan de vertrekkende medisch specialist wiens praktijk wordt overgenomen. Een verdergaande verplichting heeft het ziekenhuis niet, in het bijzonder niet de verplichting zelf goodwill te vergoeden aan de vertrekkende medisch specialist, tenzij dat tussen de partijen is overeengekomen. De partijen zijn het erover eens dat een verplichting tot betaling van goodwill door het ziekenhuis aan eiser tussen hen niet is overeengekomen. Dat neemt niet weg dat er onder omstandigheden een uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende verplichting voor het ziekenhuis kan zijn om aan de specialist bij wege van schadevergoeding een bedrag te betalen ter compensatie van het verlies van de mogelijkheid om goodwill te bedingen. Daartoe zal in het algemeen slechts reden zijn als de beëindiging van de toelating van dien aard is dat het ziekenhuis jegens de specialist onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld of het niet aanbieden van een vergoeding de specialist onevenredig nadeel toebrengt (vgl. de uitspraken van dit Scheidsgerecht met de zaaknummers 03/18 en 04/04).
4.2 Vast staat dat na het vertrek van xxxxx per 1 oktober 2010 en (de aankondiging van) het vertrek van zijn beide maten de heer X. en mevrouw X., het ziekenhuis heeft voorzien in uitoefening van het MDL-specialisme. Dat heeft het ziekenhuis gedaan door via G. twee buitenlandse MDL-artsen voor de duur van één jaar krachtens detachering aan te stellen en op enig moment een stille maatschap te vormen waarin behalve deze artsen en nog enige tijd de heer X., twee afgevaardigden van de maatschap heelkunde en twee afgevaardigden van de maatschap interne geneeskunde participeerden. De buitenlandse artsen die de MDL-praktijk hebben voortgezet, hebben daarvoor geen goodwill betaald. De vraag die met inachtneming van het voorgaande moet worden beantwoord is of het ziekenhuis onder de omstandigheden waaronder de beëindiging van de toelating van eiser heeft plaatsgevonden en vervolgens is voorzien in de uitoefening van de MDL-praktijk, zodanig onzorgvuldig jegens eiser heeft gehandeld dat het schadevergoeding aan hem dient te betalen voor het verlies van goodwill. Het Scheidsgerecht beantwoordt die vraag ontkennend.
4.3 Voorop moet worden gesteld dat het op de weg ligt van de vrijgevestigd medisch specialist die zijn toelatingsovereenkomst wil opzeggen en zijn praktijk wil overdragen en daarvoor goodwill wenst te ontvangen, zelf te zorgen voor een opvolger die bereid is de praktijk tegen betaling van goodwill over te nemen en met wie de andere leden van zijn maatschap een maatschap wensen aan te gaan. Het niet vinden van een dergelijke opvolger (en het niet kunnen realiseren van goodwill) is in beginsel voor risico van de vrijgevestigd medisch specialist. Geconstateerd moet worden dat eiser zijn toelatingsovereenkomst zelf heeft opgezegd, zonder dat hij nog een opvolger had die bereid was zijn praktijk tegen betaling van goodwill over te nemen. Daarmee nam hij het risico dat hij bij het eindigen van zijn toelatingsovereenkomst geen zodanige opvolger zou hebben en uit het ziekenhuis zou (moeten) vertrekken met achterlating van zijn praktijk. Dat risico heeft zich gerealiseerd.
4.4 Ongetwijfeld heeft xxxxx voor zichzelf zwaarwegende en te respecteren redenen gehad zijn toelatingsovereenkomst met het ziekenhuis op te zeggen zonder opvolger en in een ander ziekenhuis de praktijk te gaan uitoefenen, zoals hij heeft gedaan. Xxxxx heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat die redenen gelegen zijn in aan het ziekenhuis toe te rekenen omstandigheden. Volgens eiser was een van de hem moverende redenen dat zijn collega H. een onmogelijke man was om mee samen te werken. Het ziekenhuis heeft gemotiveerd weersproken dat er tussen eiser en de heer X. problemen waren. Het is niet aannemelijk geworden dat er tussen eiser en de heer X. problemen waren van zodanige aard dat hij zich genoodzaakt zag te vertrekken, noch dat dergelijke problemen bij het ziekenhuis aan de orde zijn gesteld of bekend waren en het ziekenhuis daarmee niet zou hebben gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Er is geen enkel stuk overgelegd waaruit dat blijkt. Een andere door eiser genoemde reden voor zijn vertrek is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in door hem bij het sluiten van de toelatingsovereenkomst toegezegde investeringen in de MDL- praktijk. Ook dat heeft het ziekenhuis gemotiveerd weersproken, onder verwijzing naar een overzicht van bedragen die in de loop der jaren aan die praktijk zijn besteed. De partijen verschillen van mening over de vraag of die bedragen vernieuwende investeringen betroffen of vervanging van afgeschreven apparatuur. Of deze door het ziekenhuis bestede bedragen beantwoordden aan de verwachtingen van eiser kan in het midden blijven. Uit niets blijkt dat eiser enig achterblijven van het ziekenhuis in dit opzicht tijdens zijn werkzaamheid in het ziekenhuis aan de orde heeft gesteld. Xxxxxxx blijkt dat het het ziekenhuis duidelijk moet zijn geworden dat xxxxx vond dat het in investeringen tekortschoot en wel zo dat het voor eiser een gegronde reden zou zijn voor opzegging van de toelatingsovereenkomst. Bij de mondelinge behandeling is door eiser desgevraagd verklaard dat hij deze, noch andere specifieke redenen bij zijn opzegging van de toelatingsovereenkomst aan het ziekenhuis heeft kenbaar gemaakt.
4.5 Eiser stelt dat hij er alles aan heeft gedaan een opvolger te vinden voor zijn vertrek per 1 oktober 2010. Daartegenover heeft het ziekenhuis gesteld daarvan niets te hebben gemerkt. Wat daarvan ook zij, niet gebleken is dat er op enig moment door xxxxx aangedragen potentiële opvolgers in beeld zijn geweest, waarmee xxxxx door toedoen van het ziekenhuis niet tot overeenstemming heeft kunnen komen. Volgens eiser heeft hij mevrouw X. als opvolger voorgesteld, die echter door zijn maat H. zonder opgave van redenen niet acceptabel is bevonden. Volgens het ziekenhuis bleek uit een (telefoon)gesprek met haar dat zij zelf niet geïnteresseerd was in een overstap naar het ziekenhuis. Verder heeft eiser bij de mondelinge behandeling nog een zekere mevrouw
K. genoemd, die bij het ziekenhuis in het geheel niet bekend is. Dat er anderen dan dezen in beeld zijn geweest, is niet gesteld.
4.6 Uiteindelijk is xxxxx op 1 oktober 2010 vertrokken met achterlating van zijn praktijk, zonder opvolger. Vervolgens hebben ook mevrouw X. en de heer X. hun toelatingsovereenkomsten met het ziekenhuis opgezegd, tegen 1 juni 2011 respectievelijk 1 juli 2011 en eveneens zonder dat zij een opvolger hadden. Het ziekenhuis heeft aangevoerd dat er in Nederland een groot tekort is aan MDL-artsen, dat de bereidheid om goodwill te betalen voor een praktijk sterk afneemt en dat zich ook op een advertentie voor een vrijgevestigde MDL-arts in het ziekenhuis niemand heeft gemeld. Xxxxx heeft dat ter zitting ook wel beaamd. Hij heeft in dat verband verklaard dat hij op grond van zijn maatschapsovereenkomst zijn praktijk(aandeel) aan de beide andere maten heeft aangeboden, maar zelf wel begreep dat zij daarvoor geen belangstelling zouden hebben in verband met de moeilijkheid een vrijgevestigd MDL- arts te vinden. Het is begrijpelijk dat het ziekenhuis toen zelf heeft voorzien in uitoefening van de MDL-praktijk door middel van twee tijdelijk ingehuurde buitenlandse artsen dr. C. en dr. med. D.. Het ziekenhuis heeft vervolgens met onder andere deze twee artsen een stille maatschap gevormd waarin de achtergelaten praktijken zijn voortgezet. Het ziekenhuis heeft onweersproken gesteld dat deze artsen niet bereid waren goodwill te betalen. Van het ziekenhuis kon niet worden gevergd zich erbij neer te leggen dat de MDL-praktijk niet langer zou worden uitgeoefend, bij gebreke van een opvolger die bereid was goodwill aan eiser te betalen. Het had het ziekenhuis gesierd als het eiser uit eigen beweging over deze gang van zaken had geïnformeerd. Maar er is geen aanleiding te veronderstellen dat eiser in dat geval wel goodwill had kunnen bedingen of voor een opvolger had kunnen zorgen die tot het betalen daarvan bereid was. Om dezelfde reden kan in het midden blijven of eiser het ziekenhuis op enig moment heeft aangeboden zelf via G. in waarneming te voorzien en de kosten daarvan te betalen.
4.7 Onder al deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het ziekenhuis eiser op een onzorgvuldige manier heeft verhinderd goodwill van een opvolger te verkrijgen. Al het voorgaande laat geen andere conclusie toe dan dat er kennelijk geen opvolgers waren die bereid waren zich tegen betaling van goodwill vrij te vestigen in het ziekenhuis. Dat behoort tot het ondernemersrisico van eiser. Dit alles mede in aanmerking genomen kan evenmin worden gezegd dat het ziekenhuis nu zodanig profiteert van de door eiser achtergelaten praktijk ten nadele van eiser dat het ziekenhuis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een vergoeding aan eiser dient te betalen. Het ziekenhuis heeft voldoende onderbouwd met gegevens en stukken gesteld dat van een voortzetting van een winstgevende praktijk in de nieuwe vorm geen sprake meer was en dat het daarop zelfs een aanmerkelijk verlies heeft geleden. Xxxxx heeft dat niet met andere gegevens of stukken ontkracht. Dat eiser, afgezien daarvan dat dit zijn ondernemersrisico is, onevenredig nadeel lijdt, kan evenmin worden gezegd, in het licht van de door het ziekenhuis gegeven en niet weersproken becijfering die erop neerkomt dat xxxxx destijds bij zijn toelating tot het ziekenhuis netto niet meer dan € 45.000,-- heeft geïnvesteerd in zijn praktijk, waartegenover hij zeven jaar (niet gering) winstaandeel uit de praktijk heeft genoten.
4.8 Op grond van het voorgaande moeten de vorderingen van eiser worden afgewezen. De overige verschillen van mening tussen eiser en het ziekenhuis over de feitelijke gang
van zaken, kunnen verder onbesproken blijven omdat die niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Eiser zal de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen en aan het ziekenhuis een bedrag moeten betalen van € 3.500,-- als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale vonnis:
5.1 De vorderingen van eiser worden afgewezen.
5.2 Eiser moet de kosten van het Scheidsgerecht betalen. Die kosten worden bepaald op
€ 6.136,83 en zullen op het door eiser gestorte voorschot worden verhaald. Xxxxx wordt veroordeeld aan het ziekenhuis € 3.500,-- als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand te betalen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 16 januari 2013 aan de partijen verzonden.