TRAC T A TENBLAD
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2016 Nr. 47
A. TITEL
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zambia tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (met Protocol);
Addis Abeba, 15 juli 2015
B. TEKST
De Engelse tekst van het Verdrag, met Protocol, is geplaatst in Trb. 2015, 113.
In dat Tractatenblad dienen in de tekst de volgende correcties te worden aangebracht.
Op blz. 3, in artikel 4, vierde lid, onderdeel d, aan het begin van de eerste regel, dient „f” te worden vervan- gen door „if”.
Op blz. 4, in artikel 5, zevende lid, onderdeel c, aan het begin van de eerste regel, dient het woord „he” te wor- den vervangen door „the”.
Op blz. 4, in artikel 5, negende lid, zesde regel, dient het woord „should” te worden vervangen door „would”. Op blz. 7, in artikel 11, derde lid, voorlaatste regel, dient het woord „State” te worden vervangen door
„States”
C. VERTALING
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zambia tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
PREAMBULE
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en
de Regering van de Republiek Zambia,
Geleid door de wens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1
Personen op wie het Verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
Artikel 2
Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, ongeacht de wijze van heffing.
3. De bestaande belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in Zambia, de inkomstenbelasting (the income tax) (hierna te noemen: „Zambiaanse belasting”); en
b. in het Europese deel van Nederland:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de loonbelasting;
iii. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;
iv. de dividendbelasting; en
in het Caribische deel van Nederland:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de loonbelasting;
iii. de vastgoedbelasting;
iv. de opbrengstbelasting;
v. het aandeel van de regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdom- men geheven krachtens de Mijnwet BES, het Mijnbesluit BES of de Petroleumwet Saba Bank BES;
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”).
4. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van dit Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigin- gen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.
HOOFDSTUK II BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3
Algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekent de uitdrukking „Zambia” de Republiek Zambia;
b. betekent de uitdrukking „Nederland”:
i. het Europese deel van Nederland, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en gren- zend aan zijn territoriale zee waarbinnen het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met internationaal recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent; en
ii. het Caribische deel van Nederland dat is gelegen in de Caribische Zee en bestaat uit de eilandgebie- den Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en gren- zend aan zijn territoriale zee waarin het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met interna- tionaal recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent, maar met uitzondering van het deel daarvan dat betrekking heeft op Aruba, Curaçao en Sint Maarten;
c. betekenen de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” de Repu- bliek Zambia (Zambia) of het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) al naargelang de context vereist;
d. omvat de uitdrukking „bedrijfsuitoefening” mede de uitoefening van een vrij beroep en van andere werk- zaamheden van zelfstandige aard;
e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
i. in Zambia, de commissaris-generaal van de Zambiaanse belastingautoriteit of zijn bevoegde verte- genwoordiger; en
ii. in Nederland, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
g. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;
h. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;
i. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploi- teerd door een onderneming van een verdragsluitende staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen;
j. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
i. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een verdragsluitende staat bezit; en
ii. elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat of elke vereniging die zijn of haar rechtsposi- tie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een verdragsluitende staat van kracht is;
k. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van per- sonen;
l. betekent de uitdrukking „een pensioenfonds” een regeling, fonds of andere regeling ingesteld in een ver- dragsluitende staat dat of die:
i. in het algemeen is vrijgesteld van belastingen naar het inkomen in die staat; en
ii. voornamelijk wordt geëxploiteerd voor het beheer of uitkeren van pensioenen of pensioenuitkeringen of voor het verwerven van inkomsten ten behoeve van een of meer van dergelijke regelingen.
2. Voor de toepassing van dit Verdrag op enig moment door een verdragsluitende staat heeft elke daarin niet omschreven uitdrukking, tenzij de context anders vereist, de betekenis welke deze op dat moment heeft vol- gens de wetgeving van die staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die staat prevaleert boven een bete- kenis die volgens andere wetgeving van die staat aan die uitdrukking wordt gegeven.
Artikel 4
Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende staat” elke persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van oprichting, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
2. Een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, wordt geacht aan belasting onderworpen te zijn:
a. in Nederland, indien de persoon voor de vennootschapsbelasting of opbrengstbelasting inwoner is van Nederland;
b. in Zambia, indien de persoon voor de inkomstenbelasting inwoner is van Zambia;
mits de door die persoon verkregen inkomsten ingevolge de belastingwetgeving van die staat worden behan- deld als inkomsten van die persoon en niet als inkomsten van zijn rechthebbenden, leden of participanten .
3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid omvat de uitdrukking „inwoner van een ver- dragsluitende staat” niet een persoon die in die staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die staat.
4. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner is van beide verdrag- sluitende staten, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. de natuurlijke persoon wordt geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide staten een duurzaam huis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien op grond van de bepalingen van onderdeel a niet kan worden bepaald waar de enige woonplaats zich bevindt, wordt de natuurlijke persoon geacht uitsluitend inwoner te zijn van de staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien hij onderdaan is van beide staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderling overleg.
5. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de staat waarin de plaats van zijn wer- kelijke leiding is gelegen.
Artikel 5
Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden verricht.
2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats, en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of elke andere plaats waar natuurlijke rijkdommen wor- den gewonnen.
3. Onder de uitdrukking „vaste inrichting” wordt geacht mede te zijn begrepen:
a. een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of toezichthoudende activiteiten die met deze plaats of werkzaamheden verband houden, maar alleen indien een dergelijke plaats van uitvoering of dergelijke werkzaamheden of activiteiten blijft voortbestaan respectievelijk blijven voortduren voor een tijdvak van meer dan 183 dagen;
b. het verlenen van diensten, daaronder begrepen diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van werknemers die, of ander personeel dat, door de onderneming daartoe zijn respectieve- lijk is aangesteld, maar alleen indien dergelijke werkzaamheden (voor hetzelfde of een daarmee samen- hangend project) in een verdragsluitende staat voor een tijdvak dat, of tijdvakken die, in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar in totaal meer dan 183 dagen voortduurt of voortduren;
c. voor een natuurlijke persoon, het verrichten van diensten in een verdragsluitende staat door die natuur- lijke persoon, maar alleen indien het verblijf van de natuurlijke persoon in de andere staat voor het ver- richten van deze diensten in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetref- fende belastingjaar in totaal meer dan 183 dagen voortduurt; en
d. een installatie of constructie die wordt gebruikt voor de exploratie van natuurlijke rijkdommen anders dan in het gebied bedoeld in het vierde lid, mits de installatie of constructie blijft voortbestaan voor een tijd- vak van ten minste 183 dagen.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid, wordt een onderneming van een ver- dragsluitende staat die werkzaamheden verricht in de territoriale zee van de andere verdragsluitende staat of in elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, waar- binnen de andere verdragsluitende staat in overeenstemming met internationaal recht rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent (werkzaamheden buitengaats), geacht ter zake van die werkzaamheden een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, tenzij de werkzaamheden in kwes- tie in de andere staat worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal minder dan 30 dagen voortduurt of voortduren.
5. Voor de toepassing van het vierde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” geacht niet te omvatten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in het zevende lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten; en
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
6. Teneinde de duur van de werkzaamheden buitengaats ingevolge het vierde lid juncto het vijfde lid vast te stellen indien een onderneming die in de andere verdragsluitende staat werkzaamheden buitengaats verricht en gelieerd is aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden verricht door de eerstbedoelde onder- neming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte werkzaamheden een tijdvak van in totaal ten minste 30 dagen beslaan, wordt iedere onderneming geacht haar werkzaamheden te verrichten gedurende een tijdvak van ten minste 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden. Voor de toepassing van dit lid wordt een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de ene onderne- ming onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide onder- nemingen bezit.
7. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderne- ming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitslui- tend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitslui- tend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koop- waar aan te kopen of informatie in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werk- zaamheid te verrichten die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft; en
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor elke combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfs- inrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerk- zaamheid heeft.
8. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie het negende lid van toepas- sing is – namens een onderneming optreedt, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeen- komsten af te sluiten en dit recht in een verdragsluitende staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en vierde lid, geacht in die staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het zevende lid, die, indien zij worden verricht door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
9. Een onderneming van een verdragsluitende staat wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere ver- dragsluitende staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die andere staat werkzaamhe- den verricht door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegen- woordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien de werkzaamheden van een dergelijke vertegenwoordiger evenwel volledig of bijna volledig worden verricht ten behoeve van die onderneming en tussen de onderneming en de vertegenwoordiger voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd ten aanzien van hun zakelijke en financiële betrekkingen die afwijken van die welke zouden wor- den overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, wordt hij niet beschouwd als een onafhanke- lijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid.
10. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere staat zijn bedrijf uitoefent (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
HOOFDSTUK III BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6
Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op variabele of vaste vergoedingen ter zake van de exploita- tie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploi- tatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.
Artikel 7
Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een verdragsluitende staat zijn slechts in die staat belastbaar, ten- zij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere staat worden belast, maar slechts in zoverre zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onder voorbehoud van het bepaalde in het derde lid worden, indien een onderneming van een verdrag- sluitende staat in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, in elk van de verdragsluitende staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou verrichten onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van werkzaamheden van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de verdragsluitende staat waarin de vaste inrichting is gelegen, hetzij elders. Geen aftrek wordt echter toegestaan ter zake van bedragen (met uitzondering van die wegens vergoe- ding van werkelijke kosten) welke eventueel door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderne- ming of een van haar andere kantoren worden betaald als royalty’s, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoe- fent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting zijn geleend.
Evenmin wordt bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting rekening gehouden met bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht als royal- ty’s, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan het hoofdkantoor van de onderne- ming of een van haar andere kantoren zijn geleend.
4. Voor zover het in een verdragsluitende staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voor- delen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die verdragsluitende staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling. De gevolgde methode van verdeling dient echter zodanig te zijn dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
5. Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hier- van af te wijken.
7. Indien de voordelen bestanddelen van het inkomen bevatten die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8
Zee- en luchtvaart
1. Voordelen van een onderneming van een verdragsluitende staat uit de exploitatie van schepen of lucht- vaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts in die staat belastbaar.
2. Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer:
a. voordelen verkregen uit de verhuur van een schip of luchtvaartuig zonder bemanning in internationaal verkeer; en
b. voordelen verkregen uit het gebruik, de huur of verhuur van containers,
indien deze voordelen voortvloeien uit de voordelen waarop de bepalingen van het eerste lid van toepas- sing zijn.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
Artikel 9
Gelieerde ondernemingen
1. Indien:
a. een onderneming van een verdragsluitende staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat, of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of finan- ciële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de on-
2. Indien een verdragsluitende staat in de voordelen van een onderneming van die staat voordelen begrijpt
– en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zoda- nige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere staat het bedrag aan belasting dat in die staat over die voordelen is geheven dienovereenkomstig aan, indien die andere staat de aanpassing gerechtvaardigd acht. Bij de vast- stelling van een dergelijke aanpassing worden de overige bepalingen van dit Verdrag naar behoren in acht genomen en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10
Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in die andere staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belas- ting niet overschrijden:
a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, of indien de uit- eindelijk gerechtigde een pensioenfonds is; of
b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepas- sing van deze beperkingen regelen
Dit lid laat onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
3. De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
5. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere staat geen enkele belasting heffen over de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover dergelijke dividenden worden betaald aan een inwo- ner van die andere staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van een in die andere staat gelegen vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere staat afkomstig zijn.
6. Geen tegemoetkoming uit hoofde van dit artikel is beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon die betrokken is bij het creëren of toewijzen van de aandelen of andere rechten ter zake waarvan het dividend wordt betaald erin is gelegen door die creatie of toewijzing de voorde- len van dit artikel te genieten. De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die de voordelen dient toe te kennen raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens de voordelen op grond van dit lid te weigeren.
Interest
1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragslui- tende staat, mag in die andere staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de verdragsluitende staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wet- geving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van deze beperking regelen.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest afkomstig uit een verdragsluitende staat in die staat vrijgesteld van belasting indien deze wordt verkregen door:
a. de regering, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van de andere verdrag- sluitende staat; of
b. de centrale bank van de andere verdragsluitende staat; of
c. een agentschap dat volledig eigendom is van de regering, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van de andere verdragsluitende staat.
De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg elke andere overheids- instelling aanwijzen waarop dit lid van toepassing is.
4. De uitdrukking „interest” zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek, en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan dergelijke leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. Boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aan- gemerkt.
5. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerech- tigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waar- uit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
6. Interest wordt geacht uit een verdragsluitende staat afkomstig te zijn indien deze wordt betaald door een inwoner van die staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een verdragslui- tende staat is of niet, in een verdragsluitende staat een vaste inrichting heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de staat waar de vaste inrichting is gelegen.
7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uit- eindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbe- doelde bedrag van toepassing. In een dergelijk geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvul- dige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
8. Geen tegemoetkoming uit hoofde van dit artikel is beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon die betrokken is bij het creëren of toewijzen van de schuldvordering ter zake waarvan de interest wordt betaald erin gelegen is door die creatie of toewijzing de voordelen van dit artikel te genieten. De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die de voordelen dient toe te ken- nen, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens de voordelen op grond van dit lid te weigeren.
Artikel 12
Royalty’s
1. Xxxxxxx’x afkomstig uit een verdragsluitende staat die worden betaald aan een inwoner van de andere ver- dragsluitende staat mogen in die andere staat worden belast.
2. Deze royalty’s mogen echter ook in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s een inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting 7½ percent van het brutobedrag
van de xxxxxxx’x niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van deze beperking regelen.
3. De uitdrukking „royalty’s” zoals gebezigd in dit artikel betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap (waaronder begrepen bioscoopfilms en films, banden of schijven voor radio- en televisie-uitzendingen), een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijver- heid, handel of wetenschap.
4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het vermogen van een dergelijke vaste inrich- ting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
5. Royalty’s worden geacht uit een verdragsluitende staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door een inwoner van die staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of hij inwoner van een verdrag- sluitende staat is of niet, in een verdragsluitende staat een vaste inrichting heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty’s was aangegaan, en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting, wor- den deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de staat waar de vaste inrichting is gelegen.
6. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waar- voor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In een dergelijk geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
7. Geen tegemoetkoming uit hoofde van dit artikel is beschikbaar indien het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van een persoon die betrokken is bij het creëren of toewijzen van de rechten ter zake waarvan de royalty’s worden betaald erin is gelegen door die creatie of toewijzing de voordelen van dit arti- kel te genieten. De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die de voordelen dient toe te kennen raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens de voordelen op grond van dit lid te weigeren.
Artikel 13
Vermogenswinsten
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroe- rende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het vermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere staat worden belast.
3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die door een onderneming van een verdragsluitende staat in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende zaken die worden gebruikt voor de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die verdragslui- tende staat.
4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.
Artikel 14
Inkomsten uit dienstbetrekking
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18, zijn salarissen, lonen en andere soort- gelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrek- king slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat wordt uit- geoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstgenoemde staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan; en
x. xx xxxxxxxx wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is; en
x. xx xxxxxxxx niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die staat belastbaar.
Artikel 15
Directeursbeloningen
1. Directeursbeloningen en andere beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere verdrag- sluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Voor de toepassing van de bepalingen van het eerste lid omvat de uitdrukking „lid van de raad van beheer” zowel personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam als personen die zijn belast met het toezicht daarop.
Artikel 16
Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, mogen inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, worden belast in die andere staat.
2. Indien inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die inkomsten niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14 worden belast in de verdragsluitende staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
3. Inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere verdragsluitende staat als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, zijn uitslui- tend belastbaar in die andere staat indien het bezoek aan die andere staat geheel of grotendeels wordt bekos- tigd uit de openbare middelen van de eerstgenoemde verdragsluitende staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst of regeling tussen de regeringen van de verdragsluitende staten.
Artikel 17
Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, eerste lid, onderdeel b, mogen pensioenen en andere soortgelijke beloningen en lijfrenten, afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat in de eerstgenoemde staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid zijn socialezekerheidspensioenen en andere socialeze- kerheidsuitkeringen betaald krachtens de wetgeving van een verdragsluitende staat slechts in die staat belastbaar.
3. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of een lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een ver- dragsluitende staat voor zover de met het pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente samen- hangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming. De ingevolge dit artikel aan een verdragsluitende staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen, andere soortgelijke beloning of lijfrente van een in die verdragsluitende staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere staat geves- tigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.
4. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing indien een afkoopsom wordt betaald in plaats van een pensioen of andere soortgelijke beloning of een lijfrente voor de datum waarop het pensioen of de andere soortgelijke beloning of de lijfrente ingaat.
Artikel 18
Overheidsfuncties
1. a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde een pensioen, betaald door een ver- dragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van het verlenen van diensten aan die staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts in die staat belastbaar.
b. Dergelijke salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, alsmede pensioenen ter zake van diensten bedoeld in onderdeel a, zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar indien de dien- sten in die staat worden of werden verleend en de natuurlijke persoon inwoner is van die staat en:
i. onderdaan is van die staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat is geworden.
2. De bepalingen van de artikelen 14, 15 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen en op pensioenen ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Artikel 19
Studenten en stagiairs
Betalingen die een student of een stagiair die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat inwoner was, van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die staat niet belastbaar, mits deze betalingen afkomstig zijn uit bronnen buiten die staat.
Artikel 20
Hoogleraren en docenten
1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 14 zijn betalingen en andere beloningen die een hoogleraar of een docent, die inwoner is van een verdragsluitende staat en die in de andere verdragsluitende staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het onder- wijs of de wetenschappelijke activiteiten daadwerkelijk aanvangen, onderwijs te geven of wetenschappelijk onderzoek te verrichten aan een universiteit, hogeschool of andere instelling voor onderwijs of wetenschap- pelijk onderzoek in die andere staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, in de andere verdragslui- tende staat niet belastbaar mits de hoogleraar of docent dergelijke beloningen van buiten die staat verkrijgt.
2. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar geheel of hoofdzakelijk voor het per- soonlijk nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Artikel 21
Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een verdragsluitende staat, van waaruit ook afkom- stig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroe- rende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toe- passing.
3. Indien een inwoner van een verdragsluitende staat inkomsten verkrijgt uit bronnen in de andere verdrag- sluitende staat in de vorm van kansspelen, mogen deze inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, in die andere verdragsluitende staat worden belast.
HOOFDSTUK IV VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 22
Vermijden van dubbele belasting
1. Door Zambia wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
indien een inwoner van Zambia inkomsten uit Nederland verkrijgt die in overeenstemming met de bepalin- gen van dit Verdrag in Nederland mogen worden belast, wordt het bedrag van de in Nederland over die inkomsten verschuldigde belasting verrekend met de Zambiaanse belasting die van die inwoner wordt gehe- ven. Het aldus te verrekenen bedrag overschrijdt echter niet het deel van de Zambiaanse belasting dat aan die inkomsten is toe te rekenen.
2. Nederland is bevoegd in de grondslag waarnaar belasting wordt geheven van zijn inwoners de bestand- delen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Zambia mogen wor- den belast of slechts in Zambia belastbaar zijn.
3. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, vierde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 17, eerste en tweede lid, artikel 18, eerste lid (onderdeel a), en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Zambia mogen worden belast of slechts in Zambia belastbaar zijn en die in de in het tweede lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestand- delen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belas- ting. Daartoe worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
4. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 15, eer- ste lid, artikel 16, eerste en tweede lid, artikel 17, vierde lid, en artikel 21, derde lid, van dit Verdrag en artikel VI, tweede en derde lid, van het Protocol bij dit Verdrag in Zambia mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het tweede lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Zambia over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen zouden zijn geweest waarvoor Nederland een aftrek verleent uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.
Dit lid beperkt een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Neder- landse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet, echter uitsluitend voor zover het de bereke- ning van het bedrag van de aftrek van de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkom- sten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Zambia op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belas- ting voor de in Zambia betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, vierde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Zam- bia mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het tweede lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over dergelijke bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het vierde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK V BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 23
Non-discriminatie
1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden
2. Inwoners van een verdragsluitende staat die geen onderdaan zijn van een staat worden in de andere ver- dragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderwor- pen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waar- aan onderdanen van de eerstgenoemde verdragsluitende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belastingheffing ter zake van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere staat niet ongunstiger dan de belastingheffing over ondernemingen van die andere staat die dezelfde werkzaamheden verrichten. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdrag- sluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.
4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zevende lid, of artikel 12, zesde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een verdrag- sluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde staat.
5. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragsluitende staat, worden in de eerstbedoelde staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende ver- plichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende ver- plichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde staat zijn of kunnen worden onderworpen.
6. Bijdragen die zijn betaald door of namens een natuurlijke persoon die een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is in een verdragsluitende staat, aan een voor de belastingheffing in de andere ver- dragsluitende staat erkend pensioenfonds, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde staat voor de belastinghef- fing erkend pensioenfonds, mits:
a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan het pensioenfonds voordat hij inwoner van de eerstbedoelde staat werd; en
b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat van oordeel is dat het pensioenfonds in het algemeen overeenkomt met een door die staat voor de belastingheffing erkend pensioenfonds.
Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking „pensioenfonds” mede een pensioenregeling die is inge- steld op grond van de socialezekerheidswetgeving van een verdragsluitende staat.
7. De bepalingen van dit artikel zijn niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 van toepassing op belas- tingen van elke soort en benaming.
Artikel 24
Procedure voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die staten voorziet, zijn kwestie voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn kwestie valt onder artikel 23, eerste lid, aan die van de verdragsluitende staat waarvan hij onder- daan is. De kwestie dient te worden voorgelegd binnen drie jaar na de eerste kennisgeving van de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de kwestie in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen teneinde belastingheffing die niet in overeenstemming is met dit Verdrag te vermijden. De bereikte overeenstemming wordt ten uitvoer gelegd niettegenstaande de eventu- ele verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten alle moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitleg of de toepassing van dit Verdrag in onderling overleg op te los- sen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te vermijden in gevallen die niet in dit Verdrag zijn geregeld.
5. Indien:
a. een persoon uit hoofde van het eerste lid een kwestie heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag; en
b. de bevoegde autoriteiten er binnen twee jaar nadat de kwestie is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat niet in slagen overeenstemming te bereiken om deze kwestie op te lossen overeenkomstig het tweede lid,
wordt elk onopgelost vraagpunt dat voortvloeit uit de kwestie op verzoek van een van de bevoegde autoritei- ten voorgelegd voor arbitrage. Deze onopgeloste vraagpunten worden evenwel niet voorgelegd voor arbi- trage indien:
i. een zaak aanhangig is gemaakt bij een bevoegde rechterlijke instantie of bevoegd administratiefrechtelijk lichaam en de zaak niet is ingetrokken; of
ii. een dergelijke rechterlijke instantie of een dergelijk administratiefrechtelijk lichaam van een van beide sta- ten reeds over deze kwesties heeft beslist.
Tenzij een rechtstreeks bij de kwestie betrokken persoon de onderlinge overeenkomst waarbij de arbitrale uit- spraak ten uitvoer wordt gelegd niet aanvaardt, is de arbitrale uitspraak bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in de nationale wetgeving van de staten. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit lid.
Artikel 25
Uitwisseling van informatie
1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang is voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten be- hoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met dit Verdrag. De uitwis- seling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en wordt alleen openbaar gemaakt aan personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of ver- volging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde belas- tingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten maken alleen voor dergelijke doeleinden gebruik van de informatie. Zij mogen de informatie openbaar maken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen mag door een verdragsluitende staat ontvangen informatie voor andere doeleinden worden gebruikt, indien dergelijke informatie ingevolge het recht van beide staten voor deze andere doeleinden mag worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de staat die haar heeft verstrekt met dergelijk gebruik instemt.
3. De verdragsluitende staten kunnen aan de, volgens de bepalingen van artikel 24, vijfde lid, benoemde arbi- ter of arbiters de informatie verstrekken die nodig is om de arbitrageprocedure uit te voeren. Deze arbiter is, of deze arbiters zijn, met betrekking tot de aldus verstrekte informatie onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het tweede lid van dit artikel.
4. In geen geval worden de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zo uitgelegd dat zij een verdrag- sluitende staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere verdragsluitende staat;
c. informatie te verstrekken die een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel geheim, commercieel ge- heim of beroepsgeheim of een handelsproces openbaar zou maken, dan wel informatie waarvan open- baarmaking in strijd zou zijn met de openbare orde.
5. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de verzochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere staat ten behoeve van zijn eigen belasting-
6. De bepalingen van het vierde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragslui- tende staat toegestaan is het verstrekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.
Artikel 26
Bijstand bij de invordering van belastingen
1. De verdragsluitende staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bij- stand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit artikel regelen.
2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschul- digd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de ver- dragsluitende staten of van de staatkundige onderdelen of van de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de verdragsluitende staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met een dergelijk bedrag.
3. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en verschuldigd is door een persoon die de invordering ervan op dat tijdstip op grond van de wetgeving van die staat niet kan beletten, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autori- teit van die staat aanvaard ten behoeve van invordering door de bevoegde autoriteit van de andere verdrag- sluitende staat. Die belastingvordering wordt door die andere staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat.
4. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat een vordering is ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat worden aanvaard ten be- hoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere verdrag- sluitende staat. Die andere staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvor- dering van die andere staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop dergelijke maatrege- len worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid zijn op een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering niet de termijnen van toepas- sing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend. Voorts wordt aan een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere verdragsluitende staat op die belastingvordering van toepassing is.
6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verdrag- sluitende staat worden niet aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties of bestuursrechtelijke instanties van de andere verdragsluitende staat.
7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een verdrag- sluitende staat en voordat de andere verdragsluitende staat de desbetreffende belastingvordering heeft inge- vorderd en overgemaakt aan de eerstgenoemde staat, de desbetreffende belastingvordering:
a. in het geval van een verzoek uit hoofde van het derde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerst- bedoelde staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en die verschuldigd is door een persoon die, op dat tijdstip, uit hoofde van de wetgeving van die staat de invordering ervan niet kan beletten; of
b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerst- bedoelde staat te zijn ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen,
stelt de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat de bevoegde autoriteit van de andere staat onverwijld daarvan in kennis en wordt, naar keuze van de andere staat, het verzoek door de eerstbedoelde staat uitge- steld of ingetrokken.
8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de ver- plichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde;
c. bijstand te verlenen indien de andere verdragsluitende staat niet alle redelijke invorderings- of conserva- toire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk ter beschikking staan;
d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat duidelijk onevenredig is ten opzichte van het door de andere verdragsluitende staat te behalen voordeel;
Artikel 27
Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
1. Niets in dit Verdrag tast de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat of in een derde staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die staat.
3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde staat, die in een ver- dragsluitende staat verblijven, indien zij in die staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die staat.
HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN
Artikel 28
Inwerkingtreding
1. Elk van de verdragsluitende staten stelt de andere langs diplomatieke weg schriftelijk in kennis van de vol- tooiing van zijn grondwettelijke procedures voor de inwerkingtreding van dit Verdrag. Dit Verdrag treedt in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste van deze kennisgevingen is ontvangen en de bepalingen ervan zijn in beide verdragsluitende staten van toepassing:
a. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van bedragen betaald of betaalbaar gesteld op of na 1 januari volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking treedt;
b. met betrekking tot andere belastingen, voor belastingtijdvakken die beginnen op of na 1 januari volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking treedt.
2. De Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zambia tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, ondertekend te Lusaka op 19 december 1977, houdt op van toepassing te zijn ter zake van elke belasting met ingang van de datum waarop dit Verdrag in overeenstemming met de bepalingen van het eer- ste lid ter zake van die belasting van toepassing is en wordt beëindigd op deze laatste datum.
Artikel 29
Duur en beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van beide verdragsluitende staten wordt beëindigd. Elk van de verdragsluitende staten kan dit Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar dat begint na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag kennis te geven van de beëindiging.
In dat geval houdt dit Verdrag op van toepassing te zijn in beide verdragsluitende staten:
b. met betrekking tot andere belastingen, voor belastingtijdvakken die beginnen op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.
Kennisgeving van beëindiging wordt geacht door een verdragsluitende staat te zijn gedaan op de datum van ontvangst van een dergelijke kennisgeving door de andere verdragsluitende staat.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Addis Abeba op 15 juli 2015, in de Engelse taal.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden,
E.M.J. PLOUMEN
Voor de Republiek Zambia,
A.B. CHIKWANDA
Protocol
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ont- gaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zambia, zijn beide zijden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend onderdeel van het Verdrag vormen.
I. Algemeen
Indien entiteiten door een van de verdragsluitende staten worden geacht transparant te zijn en door de andere verdragsluitende staat worden geacht niet-transparant te zijn en dit leidt tot dubbele belasting of dub- bele vrijstelling die niet in overeenstemming is is met de bepalingen van dit Verdrag, zoeken de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten naar oplossingen krachtens artikel 24.
II. Ad artikelen 1 en 4
Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 1 en 4 beslissen de bevoegde autoriteiten van de verdrag- sluitende staten in onderling overleg of een inwoner van een verdragsluitende staat onder een bijzondere regeling valt en, zo ja, in hoeverre hij geen aanspraak kan maken op de voordelen van dit Verdrag. Een lichaam dat wordt behandeld als een „vrijgestelde beleggingsinstelling” als bedoeld in de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is niet gerechtigd tot de voordelen van de artikelen 10, 11, 12, 13 en 21 van het Verdrag en de daarmee verband houdende artikelen van dit Protocol.
III. Ad artikelen 5, 6, 7 en 13
Het is wel te verstaan dat rechten tot de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden be- schouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de verdragsluitende staat op wiens territoriale zee, en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, waarin deze staat, in overeenstemming met internationaal recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent, met inbegrip van de zeebodem en ondergrond daarvan, deze rechten van toepassing zijn en dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestand- delen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
IV. Ad artikel 9
1. Het is wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben gesloten, zoals costsharing-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of ge- baseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zake- lijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voor- waarde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid. Dit belet een verdragsluitende staat evenwel niet voornoemde overeenkomsten te controleren op voorwaarden als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
2. Indien een verdragsluitende staat ingevolge artikel 9, tweede lid, een overeenkomstige aanpassing dient te verrichten vanwege een door de andere verdragsluitende staat aangebrachte correctie in de zin van
artikel 9, eerste lid, is de staat die de overeenkomstige aanpassing verricht niet verplicht rekening te hou- den met enige boete, al dan niet van fiscale aard, die door de andere verdragsluitende staat is opgelegd.
V. Ad artikel 7
Het is wel te verstaan dat met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, maar slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen.
VI. Ad artikelen 10, 11 en 12
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artike- len 10, 11 of 12, mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uit- gaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de staat die de belasting heeft geheven, in het geval van Zambia binnen een tijdvak van zes jaar en in het geval van Nederland binnen een tijdvak van vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
VII. Ad artikelen 10 en 13
1. Het is wel te verstaan dat inkomsten ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of de inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als dividenden.
2. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10, eerste, tweede en vijfde lid, mogen dividenden betaald door een lichaam dat krachtens de wetgeving van een verdragsluitende staat inwoner van die staat is, aan een natuurlijke persoon die een inwoner van de andere verdragsluitende staat is en die op het tijdstip waarop hij ophield een inwoner te zijn van de eerstgenoemde staat wordt belast over de waardevermeer- dering van vermogen als bedoeld in het onderstaande derde lid, in overeenstemming met de wetgeving van die staat ook in die staat worden belast, maar uitsluitend voor zover er van de aanslag ter zake van de waardevermeerdering nog een bedrag openstaat.
3. Indien een natuurlijke persoon inwoner was van een verdragsluitende staat en inwoner is geworden van de andere verdragsluitende staat, belet artikel 13, vierde lid, de eerstgenoemde staat niet uit hoofde van zijn nationale recht de waardevermeerdering van aandelen, winstbewijzen, koopopties en het vruchtge- bruik van aandelen in en winstbewijzen van en schuldvorderingen op een lichaam te belasten ter zake van het tijdvak waarin die natuurlijke persoon inwoner van de eerstgenoemde staat was. In een dergelijk geval wordt de waardevermeerdering van vermogen, belast in de eerstgenoemde staat, niet begrepen in de belastinggrondslag bij de vaststelling van de waardevermeerdering van het vermogen door de andere staat.
VIII. Ad artikelen 25 en 26
1. De bepalingen van de artikelen 25 en 26 zijn overeenkomstig van toepassing op informatie die relevant is voor de tenuitvoerlegging van inkomensgerelateerde regelingen en bijstand bij de invordering van bij- dragen en betalingen gedaan uit hoofde van de inkomensgerelateerde regelingen krachtens de wetge- ving van de verdragsluitende staten door de belastingautoriteiten van de verdragsluitende staten die belast zijn met de implementatie, administratie of handhaving van deze inkomensgerelateerde regelin- gen.
2. Alle informatie die uit hoofde van het eerste lid van dit artikel juncto artikel 25 wordt ontvangen, wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van de vaststelling en heffing van de bijdragen en de vaststelling en toewijzing van de voordelen uit hoofde van de inkomensgerelateerde regelingen bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Addis Abeba op 15 juli 2015, in de Engelse taal.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden,
E.M.J. PLOUMEN
Voor de Republiek Zambia,
A.B. CHIKWANDA
D. PARLEMENT
Zie Trb. 2015, 113.
G. INWERKINGTREDING
Zie Trb. 2015, 113. J. VERWIJZINGEN Zie Trb. 2015, 113.
Uitgegeven de twintigste april 2016.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X.X. XXXXXXXX
trb-2016-47
ISSN 0920 - 2218
’s-Gravenhage 2016