Auteursrechterlijke overeenkomst
Auteursrechterlijke overeenkomst
Opdat de Universiteit Hasselt uw eindverhandeling wereldwijd kan reproduceren, vertalen en distribueren is uw akkoord voor deze overeenkomst noodzakelijk. Gelieve de tijd te nemen om deze overeenkomst door te nemen, de gevraagde informatie in te vullen (en de overeenkomst te ondertekenen en af te geven).
Ik/wij verlenen het wereldwijde auteursrecht voor de ingediende eindverhandeling met
Titel: Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van het verenigingslandschap in Bilzen. Analyse van de partrimoniumtaks, BTW, subsidies, vrijwilligersvergoeding en het vermogen van een vzw en een feitelijke vereniging in Limburg
Richting: 3de jaar handelsingenieur - major operationeel management en logistiek Jaar: 2008
in alle mogelijke mediaformaten, - bestaande en in de toekomst te ontwikkelen - , aan de Universiteit Hasselt.
Niet tegenstaand deze toekenning van het auteursrecht aan de Universiteit Hasselt behoud ik als auteur het recht om de eindverhandeling, - in zijn geheel of gedeeltelijk -, vrij te reproduceren, (her)publiceren of distribueren zonder de toelating te moeten verkrijgen van de Universiteit Hasselt.
Ik bevestig dat de eindverhandeling mijn origineel werk is, en dat ik het recht heb om de rechten te verlenen die in deze overeenkomst worden beschreven. Ik verklaar tevens dat de eindverhandeling, naar mijn weten, het auteursrecht van anderen niet overtreedt.
Ik verklaar tevens dat ik voor het materiaal in de eindverhandeling dat beschermd wordt door het auteursrecht, de nodige toelatingen heb verkregen zodat ik deze ook aan de Universiteit Hasselt kan overdragen en dat dit duidelijk in de tekst en inhoud van de eindverhandeling werd genotificeerd.
Universiteit Hasselt zal mij als auteur(s) van de eindverhandeling identificeren en zal geen wijzigingen aanbrengen aan de eindverhandeling, uitgezonderd deze toegelaten door deze overeenkomst.
Ik ga akkoord,
XXXXXXX, Xxxxx Datum: 5.11.2008
Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van het verenigingslandschap in Bilzen
Analyse van de partrimoniumtaks, BTW, subsidies, vrijwilligersvergoeding en het vermogen van een vzw en een feitelijke vereniging in Limburg
Xxxxx XXXXXXX
promotor :
Xxxx. xx. Xxx XXXXX
co-promotor :
De xxxx Xxxxxx XXXXXX
Eindverhandeling voorgedragen tot het bekomen van de graad handelsingenieur major operationeel management en logistiek
Woord vooraf
Deze eindverhandeling is tot stand gekomen naar aanleiding van het behalen van mijn masterdiploma Handelsingenieur aan de Universiteit Hasselt. In deze eindverhandeling heb ik geprobeerd om al mijn opgedane kennis en technieken zo goed mogelijk toe te passen en op deze manier een goede conclusie te bekomen.
Graag wil ik in dit woord vooraf mijn dank richten tot al de personen mij gesteund en geholpen hebben om deze eindverhandeling tot een goed einde te brengen. Ik zou ten eerste mijn promotor, Prof. Dr. XXXXX Xxxxx-Xxxxxxxxxx en mijn co-promotor, de heer XXXXXX Xxxxxx, oprecht willen bedanken. Zij stonden steeds klaar wanneer ik vragen had over de behandelde materie. Ze hebben me altijd de nodige uitleg en hulp aangeboden.
Vervolgens wil graag Xxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxx, Xxxx Xxxxx en Xxxx Xxxxx bedanken voor hun praktische voorbeelden. Ik kon steeds bij ze terecht voor meer uitleg. Ook wil ik al de verenigingen bedanken die hun tijd hebben benut met het invullen van een enquête. Hopelijk worden de gevonden problemen ook daadwerkelijk in de praktijk opgelost.
Tot slot wil ik mijn familieleden, vrienden en iedereen die mij heeft geholpen bedanken. Voornamelijk mijn ouders, mijn tante en mijn vriend Xxxxx Xxxxxxx ben ik enorm dankbaar. Zij hebben mij enorm gesteund en gestimuleerd tijdens mijn opleiding.
Xxxxx Xxxxxxx 19 mei 2008
Samenvatting
Wanneer twee of meerder personen zich groeperen en samen een gemeenschappelijk doel nastreven, is er volgens de Belgische wetgeving sprake van een vereniging. België bezit veel verenigingen. Een leven zonder verenigingen is niet meer weg te denken uit onze maatschappij.
Het Belgische verenigingsleven heeft een grote sociale rol in onze maatschappij. Mensen bouwen in groep een bepaalde samenhorigheid op. Naast de sociale context kan men het verenigingsleven ook vanuit economisch standpunt bekijken. Men kan vaststellen dat het verenigingsleven voor 5% verantwoordelijk is voor het BBP1 en voor 9,5% verantwoordelijk is voor werkgelegenheid2.
In België bestaan er verschillende soorten verenigingen. In deze eindverhandeling gaan we ons enkel baseren op de vormen vzw (vereniging zonder winstoogmerk) en feitelijke vereniging. Deze twee vormen zijn het meest vertegenwoordigd in ons Belgische verenigingslandschap.
De vorm vzw is onderworpen aan talrijke administratieve, juridische en boekhoudkundige verplichtingen. Deze verplichtingen staan allemaal vermeld in de vzw-wet van 27 juni 1921. Hierdoor krijgt deze vorm een zeer ingewikkelde structuur. Het voordeel van een vzw is het verkrijgen van een rechtspersoonlijkheid. Bovendien kan een vzw zijn eigen goederen bezitten.
Een feitelijke vereniging is echter niet onderworpen aan een specifieke wetgeving. Het is de meest vrije vorm in het verenigingslandschap, men heeft immers geen rechtspersoonlijkheid. Een feitelijke vereniging kan geen goederen bezitten. Wanneer er grote risico’s moeten worden genomen, is het dus aan te raden om een vzw-vorm aan te nemen.
Deze eindverhandeling heeft tot doel om problemen op fiscaal niveau3 te vinden bij feitelijke verenigingen en vzw’s. Om deze problemen te achterhalen, hebben we een enquête afgenomen bij 135 verenigingen in Limburg. Hieruit kunnen we concluderen dat:
• de meeste vzw’s niet weten wat patrimoniumtaks is
• de meeste vzw’s en feitelijke verenigingen niet weten welke limieten er gelden voor de vrijwilligersvergoedingen.
Uit de resultaten blijkt dat vele vzw’s (17%) niet weten wat patrimoniumtaks is. Toch is het niet nuttig om meer informatie te verspreiden over patrimoniumtaks. De kosten zijn immers hoger dan
1 Bruto Binnenlands Product.
2 KONING BOUDEWIJNSTICHTING (2005) Het verenigingsleven in België: een kwantitatieve en kwalitatieve analyse, Brussel, Peeters NV
3 Patrimoniumtaks, subsidies, giften, sponsoring, roerende voorheffing, onroerende voorheffing, B.T.W en schenkingen.
de baten. De vzw’s moeten pas patrimoniumtaks betalen wanneer men meer dan 25000 euro bezit. De meeste vzw’s hebben wel goederen in hun bezit, maar niet meer dan 25000 euro. Deze vzw’s moeten dus wel een aangifte doen, maar geen patrimoniumtaks betalen.
Het tweede probleem dat we hebben kunnen aantreffen bij vzw’s en feitelijke verenigingen in Limburg is dat men de limieten niet kent van de vrijwilligersvergoedingen. Toch is het belangrijk dat vzw’s en feitelijke verenigingen ingelicht worden over deze limieten. Bovendien kunnen we concluderen dat het concept van vrijwilligerswerk door deze vrijwilligersvergoeding de mist in gaat. De vrijwilligersvergoeding is immers bij sommige vrijwilligers een drijfveer om aan vrijwilligerswerk te doen. De verschillende uitzonderingen op deze vrijwilligersvergoedingen (bijvoorbeeld verschillend sportcirculaires zoals deze voor voetbalverenigingen) kunnen een ongelijke toewijziging van de vrijwilligers veroorzaken. Dit kan problemen veroorzaken. Deze bovenstaande problemen zouden kunnen opgelost worden door een herziening in de wet. Bovendien is het noodzakelijk om de vrijwilligerswetgeving goed te documenteren bij de verschillende verenigingen zodat de maximum vrijwilligersvergoedingen gekend zijn.
Naast de bevraging om problemen op fiscaal niveau te ontdekken, gaan we in deze eindverhandeling ook dieper in op algemene problemen op gemeentelijk niveau. Hiervoor hebben we bij 63 verenigingen in de gemeente Bilzen een enquête afgenomen. De resultaten vertellen ons dat de Bilzerse verenigingen nood hebben aan meer informatie over het verenigingsleven. Men heeft op allerlei vlak problemen. Tijdens een interview met de gemeentelijke cultuurdienst van Bilzen zijn we dan ook tot een overeenkomst gekomen om eind november een vergadering rond deze materie te houden.
Inhoudsopgave
Woord vooraf i
Samenvatting ii
Inhoudsopgave iv
Lijst met figuren vii
Hoofdstuk I: Inleiding en probleemstelling.................................................................. - 1 -
A. Omschrijving en situering van het praktijkprobleem..................................................... - 1 -
B. Formulering van het onderzoeksdoel en de centrale onderzoeksvragen .......................... - 1 -
C. Deelvragen............................................................................................................. - 2 -
Hoofdstuk II: Onderzoeksplan ..................................................................................... - 4 -
A. Literatuurstudie....................................................................................................... - 4 -
B. Praktijkstudie.......................................................................................................... - 4 -
C. Interviews .............................................................................................................. - 5 -
Hoofdstuk III: Het verenigingslandschap .................................................................... - 6 -
Hoofdstuk IV : De vereniging zonder winstoogmerk (vzw).......................................... - 8 -
A. Een vzw oprichten of niet?........................................................................................ - 8 -
B. De werking van een vereniging zonder winstoogmerk (vzw) ......................................... - 8 - 1. De leden............................................................................................................. - 9 - 2. De raad van bestuur ...........................................................................................- 10 - 3. De algemene vergadering ....................................................................................- 10 - 4. Het dagelijks bestuur ..........................................................................................- 11 - 5. Vertegenwoordiging van de vzw ...........................................................................- 12 - C. Administratieve verplichtingen voor een vzw..............................................................- 12 - 1. Het organiseren van een algemene vergadering .....................................................- 12 -
2. Het organiseren van samenkomsten van de raad van bestuur ..................................- 13 - 3. Het opmaken en het opvolgen van het vzw-dossier .................................................- 13 - 4. Het inzagerecht van de leden ...............................................................................- 14 - 5. De statutenwijziging............................................................................................- 14 -
6. De benoeming en de ontslagname van de leden van het dagelijks bestuurder en de leden van het orgaan van vertegenwoordiging ....................................................................- 15 - 7. Het aannemen en uitsluiten van leden ...................................................................- 15 -
8. Het vermelden van alle vzw-gegevens op alle vzw-documenten................................- 15 -
9. De bekendmaking: de aanvraagformulieren 1 en 2, de bijlagen en de betaling ...........- 15 - D. De boekhoudkundige verplichtingen van een vzw .......................................................- 16 -
E. De vzw en inkomensbelasting ..................................................................................- 17 -
1. Het verschil tussen rechtspersonenbelasting en vennootschapsbelasting....................- 18 - F. Aansprakelijkheid bij een vzw ..................................................................................- 18 -
G. Het einde van een vzw............................................................................................- 18 -
1. De vrijwillige ontbinding ......................................................................................- 19 -
2. De ontbinding van rechtswege en/of de wettelijke ontbinding...................................- 19 - 3. De gerechtelijke ontbinding..................................................................................- 19 - 4. Xxxxxxxxxxx........................................................................................................- 20 -
5. De openbaarmaking van de ontbinding, bestemming en de aanstelling van een vereffenaa r
.................... -- 20 -
Hoofdstuk V: De feitelijke vereniging (de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid). - 21 -
A. Geen rechtspersoonlijkheid......................................................................................- 21 -
B. Aansprakelijkheid ...................................................................................................- 21 -
C. Het vermogen van een feitelijke vereniging ...............................................................- 22 -
D. Verhaalrecht van schuldeisers .- 23 -
Hoofdstuk VI:Verschil tussen een vzw en een feitelijke vereniging ........................... - 25 - Hoofdstuk VII:Fiscale verplichtingen van een vzw..................................................... - 26 -
A. Het vermogen van de vzw .......................................................................................- 26 -
1. Onroerende goederen..........................................................................................- 26 -
2. Roerende goederen.............................................................................................- 27 -
B. De patrimoniumtaks ...............................................................................................- 29 -
C. Registratierechten ..................................................................................................- 32 -
D. De vzw en de belasting over de toegevoegde waarde (B.T.W) .....................................- 34 - 1. Vrijstellingen door Artikel 44 wetboek van B.T.W ....................................................- 35 - 2. Artikel 56 lid 2 van het wetboek van B.T.W ............................................................- 36 - 3. Schenkingen of giften..........................................................................................- 36 - E. Sponsoring en subsidies ..........................................................................................- 40 -
F. Vzw en vergoedingen ..............................................................................................- 40 -
1. Vrijwilligers ........................................................................................................- 40 -
2. Uitkeringsgerechtigde vrijwilligers.........................................................................- 43 -
3. Medewerkers binnen een VZW..............................................................................- 44 -
4. De link tussen vrijwilligers en subsidies .................................................................- 45 - G. Verzekering...........................................................................................................- 45 -
Hoofdstuk VIII: Fiscale verplichtingen voor verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid (feitelijke verenigingen) ............................................................................................ - 47 -
A. Het vermogen van een feitelijke vereniging ...............................................................- 47 -
1. Onroerende goederen..........................................................................................- 47 -
2. Roerende goederen.............................................................................................- 47 -
B. Registratierecht......................................................................................................- 47 -
C. Belastingen ...........................................................................................................- 47 -
D. Patrimoniumtaks of successierechten........................................................................- 48 -
E. Subsidie en sponsoring............................................................................................- 48 -
F. Vrijwilligersvergoedingen .........................................................................................- 48 -
Hoofdstuk IX: Kwantitatief onderzoek vzw’s en feitelijke verenigingen in Bilzen ...... - 49 -
A. De uiteenzetting.....................................................................................................- 49 -
B. Enquête feitelijke verenigingen Bilzen .......................................................................- 51 -
1. De identiteitskaart van de vereniging ....................................................................- 51 -
2. De structuur en het doel van de feitelijke vereniging ...............................................- 52 -
3. Bijkomende economische activiteiten ....................................................................- 54 -
4. Administratieve handelingen ................................................................................- 55 -
5. De werking en de aansprakelijkheid ......................................................................- 56 -
6. Inkomstenbelasting.............................................................................................- 57 -
7. Andere fiscale verplichtingen/ financiering .............................................................- 57 - 8. Xxxxxxxxxxx ......................................................................................................- 58 -
9. Vrijwilligers ........................................................................................................- 59 -
10. Overige............................................................................................................- 60 -
C. Enquêtes vzw’s in Bilzen .........................................................................................- 61 -
1. De identiteitskaart van de vzw’s. ..........................................................................- 61 -
2. De structuur en het doel van de vzw .....................................................................- 62 -
3. Bijkomende economische activiteiten ....................................................................- 64 -
4. Administratieve verplichtingen..............................................................................- 65 -
5. Werking en aansprakelijkheid...............................................................................- 68 -
6. Inkomstenbelasting.............................................................................................- 71 -
7. Belastingstelsel ..................................................................................................- 71 -
8. Praktisch ...........................................................................................................- 72 -
9. Andere fiscale verplichtingen................................................................................- 72 -
10. Problemen........................................................................................................- 74 -
11. Boekhouding ....................................................................................................- 74 -
12. Vrijwilligers ......................................................................................................- 76 -
C. Algemene conclusie Bilzen .- 77 -
Hoofdstuk X: Enquêteafname Limburg fiscale aspecten............................................. - 78 -
A. Uiteenzetting .........................................................................................................- 78 -
B. Enquête fiscale aspecten vzw’s in Limburg.................................................................- 78 -
1. Het vermogen van een vzw..................................................................................- 78 -
2. De patrimoniumtaks............................................................................................- 78 -
3. BTW..................................................................................................................- 79 -
4. Financiering .......................................................................................................- 79 -
5. Subsidies ...........................................................................................................- 79 -
6. Overige .............................................................................................................- 80 -
7. Vrijwilligersvergoeding en loonsuitkering ...............................................................- 80 -
C. Enquête fiscale aspecten feitelijke verenigingen in Limburg .........................................- 82 - 1. Roerende en onroerende goederen .......................................................................- 82 - 2. Financiering .......................................................................................................- 82 - 3. Subsidies ...........................................................................................................- 82 - 4. Overige .............................................................................................................- 83 - 5. Vrijwilligersvergoeding en loonsuitkering ...............................................................- 83 - D. Algemene conclusies voor de fiscale aspecten............................................................- 84 -
Hoofdstuk XI: Bespreking resultaten met experts ..................................................... - 86 -
Hoofdstuk XII: Conclusies en aanbevelingen ............................................................. - 87 -
A. De werkwijze .........................................................................................................- 87 -
B. Besluiten ...............................................................................................................- 87 -
1. Patrimoniumtaks ................................................................................................- 87 -
2. Vrijwilligersvergoeding en verzekering...................................................................- 90 -
3. Aanbevelingen voor de Bilzerse verenigingen .........................................................- 92 -
Lijst van geraadpleegde werken……………………………….…………………………………….…..-94- Bijlagen
Bijlage 1: Modelstatuten van een feitelijke vereniging
Bijlage 2: Goederen en diensten van ziekenhuizen,psychiatrische inrichtingen,kliniekenen dispensaria
Bijlage 3: Bij te houden informatie over de forfaitaire bedragen voor vrijwilligers Bijlage 4: Reële onkostenvergoeding
Bijlage 5: Arbeidsovereenkomst versus vrijwilligersovereenkomst
Bijlage 6: Een opsomming van de activiteiten die als vrijwilligerswerk worden bestempeld
Bijlage 7: Enquête vzw
Bijlage 8: Enquête feitelijke vereniging Bijlage 9 : Gesprek met Xxxx Xxxxxxx
Bijlage 10: Bespreking resultaten met Xxxxx Xxxxxxxxxxx van Vormingplus Limburg Bijlage 11: Bespreking enquêteresultaten met de gemeentelijke Bilzerse cultuurdienst
Lijst met figuren
Figuur 1: Het gemiddelde aantal leden in de drie Bilzerse subgroepen van .- 51 -
Figuur 2: Organen waaruit de bestuursvormen bij de Bilzerse feitelijke.................................- 52 -
Figuur 3: % aantal Bilzerse feitelijke verenigingen die een soort bijkomende economische activiteit doen. ....................................................................................................................- 54 -
Figuur 4 : Het soort boekhouding verdeeld naar % aantal Bilzerse feitelijke verenigingen. ......- 58 -
Figuur 5: % aantal feitelijke verenigingen in Bilzen waarvoor een bepaalde leeftijdscategorie bij de vrijwilligers domineert.............................................................................................- 59 -
Figuur 6 : Het gemiddeld aantal leden bij een Bilzerse vzw .................................................- 61 -
Figuur 7 : Het aantal Bilzerse vzw’s die een onderscheid kennen..........................................- 63 - Figuur 8 : De bijkomende economische activiteiten die Bilzerse vzw’s organiseren. ................- 64 - Figuur 9 : De bekendheid van de aanvraagformulieren 1 en 2 bij de Bilzerse vzw’s. ...............- 65 - Figuur 10 : De inhoud van de ledenlijst bij de Bilzerse vzw’s. ..............................................- 67 -
Figuur 11: Bezit van huishoudelijk reglement bij Bilzerse vzw’s. ..........................................- 68 - Figuur 12: Kennis over de bevoegdheden van de algemene vergadering bij Bilzerse vzw’s. .....- 69 - Figuur 13 : Aantal Bilzerse vzw’s die van een subsidie genieten. ..........................................- 73 -
Figuur 14: Aantal Bilzerse vzw’s die de boekhoudkundige regeling niet kennen van de boekhoudkundige stukken: begroting, dagboek, inventaris en jaarrekening. ..................- 74 -
Figuur 15 : De leeftijd van de vrijwilligers die domineert in de Bilzerse vzw’s.........................- 76 - Figuur 16: Patrimoniumtaks bij Limburgse vzw’s................................................................- 78 - Figuur 17 : Aantal vzw’s in Limburg die genieten van een subsidie. ......................................- 79 -
Figuur 18: Aantal feitelijke verenigingen die genieten van een subsidie ................................- 82 -
Hoofdstuk I: Inleiding en probleemstelling
A. Omschrijving en situering van het praktijkprobleem
België is vele verenigingen rijk. Een leven zonder verenigingen is niet meer weg te denken uit onze maatschappij. Het Belgische verenigingsleven wordt gekenmerkt door een sterke diversiteit. Er bestaan verenigingen met tienduizend leden, die geleid worden door een groep professionelen. Daarnaast bevinden er zich in België ook verenigingen die zijn opgebouwd door uitsluitend vrijwilligers4. Men kan dus een grote diversiteit in ons verenigingslandschap opmerken.
De Belgische wetgeving is echter zeer complex en ingewikkeld voor de meeste verenigingen5. De meeste verenigingen verkrijgen op deze manier enorm veel verplichtingen. Hierdoor kan het oorspronkelijke doel van een vereniging, namelijk een groep mensen die samen activiteiten organiseren, de mist ingaan. Om dit oorspronkelijke doel van een verenigingsvorm terug belangrijker te maken, is het interessant om na te gaan hoeveel verenigingen daadwerkelijk last hebben van al deze regels en verplichten. Op deze problemen proberen we in deze eindverhandeling oplossingen aan te bieden. Tenslotte zijn verenigingen in ons land belangrijk zowel op sociaal niveau als op economisch niveau. Men kan namelijk stellen dat het verenigingsleven voor 5% verantwoordelijk is voor het BBP en voor 9,5% verantwoordelijk is voor werkgelegenheid6.
B. Formulering van het onderzoeksdoel en de centrale onderzoeksvragen
Het doel van deze eindverhandeling is om door middel van een enquête meer te weten te komen over de problemen waarmee verenigingen kampen. Hierbij maken we een opsplitsing. Ten eerste proberen we in deze eindverhandeling problemen te vinden van allerlei soort op gemeentelijk vlak, meer specifiek in een gemeente Bilzen. Na het vinden van deze problemen proberen we in een onderhoud met de gemeentelijke dienst een oplossing hiervoor te vinden. Ten tweede onderzoeken we in deze eindverhandeling de problemen op fiscaal vlak waarmee de verenigingen kampen. We doen dit door middel van ondervragingen aan vzw’s en feitelijke verenigingen in Limburg. Door middel van twee interviews proberen we ook voor dit soort problemen oplossingen te formuleren. Deze ondervraging gebeurt dan wel op Limburgs niveau, toch kunnen we deze bevindingen doortrekken op Vlaams niveau vermits er geen onderscheid is in het verenigingsleven over de
4 PROCURA VZW, Verplichtingen van een xxxxxx xxx, Xxxxxxxxx, Garant uitgevers NV, 2005.
5 Voornamelijk voor de vzw, stichtingen, … . Een feitelijke vereniging is echter niet onderworpen aan een wetgeving.
6 KONING BOUDEWIJNSTICHTING (2005) Het verenigingsleven in België: een kwantitatieve en kwalitatieve analyse, Brussel, Peeters NV
provincies heen. Men kan dus besluiten dat we ons in deze eindverhandeling op twee centrale onderzoeksvragen toespitsen, met name:
“Met welke problemen op fiscaal vlak komen de Vlaamse vzw’s en feitelijke verenigingen in aanraking en hoe kunnen we deze problemen oplossen?”
“Met welke problemen kampen de Bilzerse vzw’s en feitelijke verenigingen en hoe kunnen we deze problemen oplossen?”
Met de term “op fiscaal vlak” bedoelen we de patrimoniumtaks, B.T.W., registratierecht, vrijwilligersvergoedingen en onroerende en roerende voorheffing. In het verdere verloop van dit werk wordt vaak de term verenigingen aangehaald. Hiermee worden vzw’s en feitelijke verenigingen bedoelt.
C. Deelvragen
Uit eerste bovenstaande centrale onderzoeksvraag in verband met fiscale aspecten kunnen we volgende deelvragen afleiden:
• Ondervinden verenigingen in Vlaanderen moeilijkheden in verband met de BTW, en zo ja welke?
• Is de wetgeving rondom de patrimoniumtaks duidelijk genoeg? Weten vzw’s wat patrimoniumtaks is?
• Weten de verenigingen welke maximumvergoedingen men mag uitdelen aan zijn vrijwilligers en aan andere personen? Is de nieuwe vzw-wetgeving duidelijk?
• Hebben de verenigingen in Vlaanderen veel eigen vermogen?
• Zijn de Vlaamse verenigingen veel afhankelijk van giften, sponseringen en schenkingen, subsidies,…?
Voor de tweede centrale onderzoeksvraag hebben we volgende deelvragen afgeleid:
• Voor welk verenigingsstructuur kiezen de meeste verenigingen in Bilzen?
• Welke problemen hebben de Bilzerse vzw’s en feitelijke verenigingen in verband met de administratieve verplichtingen?
• Hoe verloopt de werking van de vzw’s en de feitelijke verenigingen in Bilzen en wie is er aansprakelijk? Hebben de vzw’s en de feitelijke verenigingen problemen met het toekennen van de bevoegdheden aan de verschillende organen?
• Aan welk inkomstenbelastingstelsel zijn de vzw’s en feitelijke verenigingen in Bilzen onderworpen en welke problemen hebben zij hierbij al ondervonden?
• Voeren de Bilzerse vzw’s en feitelijke verenigingen een boekhouding en welke problemen ondervindt men hiermee?
• Kunnen de vzw’s en feitelijke verenigingen in Bilzen rekenen op vrijwilligers en welke problemen hebben ze met de nieuwe vrijwilligers-wet?
Hoofdstuk II: Onderzoeksplan
A. Literatuurstudie
Om de problemen bij verenigingen te achterhalen, is het vooreerst nuttig om uitgebreid de wetgeving en de literatuur te bestuderen. De bedoeling van deze literatuurstudie is het achterhalen aan welke verplichtingen en regels de verenigingen onderworpen zijn. We zijn begonnen deze literatuurstudie begonnen met enkele seminaries omtrent het verenigingsleven te volgen die gegeven werden door de xxxx Xxxxxx Xxxxxx. De inzichten die we hierdoor verworven hadden, hebben we vervolgens aangevuld met informatie uit verdiepende literatuur. Deze literatuur werd geraadpleegd in boeken, wetteksten en op internetsites.
Om het onderzoek naar het verenigingsleven niet te uitgebreid te maken, hebben we ons in deze eindverhandeling enkel toegespitst op vzw’s en feitelijke verenigingen. Bovendien is het onmogelijk om ons te verdiepen in elk aspect van het verenigingsleven. Daarom heeft elke student7 zich toegespitst op een bepaald onderdeel van het verenigingsleven. Ikzelf heb mij verdiep in de fiscale aspecten van het verenigingsleven. In het theoretische gedeelte van deze eindverhandeling vindt u bijgevolg een algemeen theoretisch overzicht van de verplichtingen van een vzw en een feitelijke vereniging. Daarnaast vindt u er een meer verdiepende literatuurstudie over de fiscale aspecten bij vzw’s en feitelijke verenigingen. In deze literatuurstudie is enkel gebruik gemaakt van Belgische publicaties omdat deze materie overal verschillend is in elk land.
De literatuurstudie is dus eerder verkennend. Op deze manier hebben we achterhaald aan welke verplichtingen verenigingen zijn onderworpen. Deze verworven theorie dient als basis bij het opstellen van de enquêtes. Omdat de theorie echter kan afwijken van de praktijk, hebben we vervolgens een gesprek gehad met Xxxxx Xxxxxxx van de vzw KMR Biesen en Xxxxx Xxxxxxxxxxx van Vormingplus Limburg om de praktische problemen te achterhalen waarmee verenigingen kampen. De enquêtes zijn dus opgesteld op basis van dit gesprek en de literatuurstudie.
B. Praktijkstudie
Vervolgens hebben we enquêtes afgenomen bij verschillende Bilzerse vzw’s en feitelijke verenigingen. De adressen van de Bilzerse vzw’s en feitelijke verenigingen hebben we verkregen via de gemeentelijke diensten en het Belgische staatsblad. Deze adressen hebben we vervolgens ingedeeld in drie grote subgroepen, namelijk cultuur en senioren samen, sport en jeugd. Hiervan
7 Deze eindverhandeling maakt deel uit van een veel groter geheel. We schrijven namelijk met 13 studenten over het verenigingsleven. Iedere eindverhandeling gaat dieper in op een theoretisch aspect en ook op één bepaalde gemeente.
hebben we telkens een steekproef genomen en deze bevraagd. We hebben dus een disproportionele gestratificeerde toevalssteekproef. De bevraging verliep niet echt vlot. De enquêtes werden verdeeld via mail, via post (na telefonisch contact) en via algemene vergaderingen van de gemeentelijke diensten. In totaal zijn er 63 vzw’s en feitelijke verenigingen ondervraagd in Bilzen. Deze resultaten werden vervolgens samengevoegd met de resultaten van de medestudenten die andere gemeentes8 ondervraagd hebben. In totaal werden er dus bij 135 Limburgse vzw’s en feitelijke verenigingen een enquête afgenomen. Uit de resultaten van deze 135 Limburgse vzw’s hebben we enkel in deze eindverhandeling de fiscale aspecten besproken.
Via het computerprogramma Excel hebben we de antwoorden van de ondervraagde verenigingen gegroepeerd. We hebben echter niet voor het computerprogramma SPSS geopteerd. We zochten in deze enquêtes problemen bij de verenigingen. Een correlatie tussen de verschillende antwoordmogelijkheden in dus niet nodig. Bovendien hebben we ook niet met hypotheses gewerkt. Het gaat hier immers om een diagnostisch onderzoek.
C. Interviews
De resultaten die we verkregen hebben uit de enquêteafname hebben we vervolgens besproken met drie experts:
• Xxx Xxxxxxx: verantwoordelijk voor het registratiekantoor in Hasselt die ondermeer de patrimoniumtaks afhandelt bij vzw’s.
• Xxxxx Xxxxxxxx en Xxxxxx Xxxx: medewerkers van de Bilzerse cultuurdienst. Deze personen komen via de cultuurdienst in contact met de Bilzerse vzw’s en feitelijke verenigingen die aangesloten zijn bij de Bilzerse cultuurdienst.
• Xxxxx Xxxxxxxxxxx: educatief medewerker bij Vormingplus Limburg. Hij komt voornamelijk in contact met de vrijwilligers-wetgeving voor vzw’s en feitelijke verenigingen.
Samen met hun hulp hebben we gezocht om geschikte, nuttige oplossingen te vinden voor de verkregen problemen.
8 Namelijk Sint-Truiden, Xxxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxx, Xxxx, Xxxxx, Xxxxxxx.
Hoofdstuk III: Het verenigingslandschap
Er zijn verschillende definities waaronder het begrip verenigingslandschap kan geplaatst worden. In dit werk wordt er slechts één definitie aangehaald, namelijk deze van het Europese Systeem van Nationale en Regionale Rekeningen (ESR). Zij definiëren het verenigingslandschap onder de noemer ‘instellingen zonder winstoogmerk’ (izw’s).
Volgens het ESR moet een izw aan volgende vijf voorwaarden voldoen:
1. Een izw moet een organisatie zijn. Een tijdelijke, informele groepering is geen izw.
2. Een izw verdeelt geen materiele voordelen onder leden. Men streeft niet naar kapitalistische winst.
3. Een izw is institutioneel gescheiden van de staat, het is een privé-organisatie.
4. Een izw heeft eigen regels en eigen bestuursvormen.
5. Men kan een beroep doen op vrijwilligers of op giften.
Wanneer men deze definitie toepast op het Belgische systeem, kan men opmerken dat het hele Belgische verenigingsleven onder deze definitie valt, enkel de stichtingen worden door deze definitie uitgesloten. In België kan men deze instellingen zonder winstoogmerk verder opdelen in vier grote groepen:
1. verenigingen zonder winstoogmerk (vzw’s)
2. internationale verenigingen zonder winstoogmerk (ivzw)
3. stichting van openbaar nut
4. feitelijke vereniging. 9
De eerste groep izw’s, de verenigingen zonder winstoogmerk, zijn de grootste groep in België. Artikel 1 van de vzw-wet definieert vzw’s als volgt: ’een groepering met rechtspersoonlijkheid welke geen nijverheids- of handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen10’. De overheid legt in dit artikel de nadruk op het woordje “en”.
De tweede groep izw’s, namelijk de internationale verenigingen zonder winstoogmerk, zijn verenigingen die toegankelijk zijn voor Belgen en voor vreemdelingen, met hun zetel gelegen in België en met een niet-winstgevend doel van internationaal nut. Ze drijven, net zoals de vzw’s, geen nijverheids- of handelszaken en men tracht geen stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen11.
9 KONING BOUDEWIJNSTICHTING (2005) Het verenigingsleven in België: een kwantitatieve en kwalitatieve analyse, Brussel, Peeters NV, 10.
10 vzw-wet van 27 juni 1921.
11 Art. 26 octies, vzw-wet.
Artikel 27 van de vzw-wet definieert de derde groep izw’s, namelijk de stichtingen, als volgt:’ Een stichting wordt opgericht door een rechtshandeling van één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen waarbij een vermogen aangewend wordt ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. De stichting mag geen stoffelijk voordeel verschaffen aan de stichters, de bestuurders, of enig ander persoon, behalve in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van het belangeloos doel. De stichting kent geen leden noch vennoten.’ Een stichting kan van openbaar nut zijn indien ze van filantropische, levensbeschouwelijke, religieuze, wetenschappelijke, artistieke, pedagogische of culturele aard is12.
De laatste groep van izw’s zijn de feitelijke verenigingen. Dit zijn groeperingen van mensen zonder rechtspersoonlijkheid. Feitelijke verenigingen vallen dus niet, in tegenstelling tot de voorgaande groepen van izw’s, onder de vzw-wet. Men kan deze feitelijke verenigingen herkennen aan hun duidelijke structuur, bestuur, continuïteit,…13. Een ander opvallend verschil tussen een vereniging en een feitelijke vereniging is het vermogen. Een gewone vereniging kan een eigen vermogen bezitten, een feitelijke vereniging kan dit echter niet. De bezittingen van een feitelijke vereniging blijven van de inbrengers. Bovendien is de organisatie van de gewone vereniging formeel geregeld door de wet. De organisatie van de feitelijke vereniging wordt vrij bepaald14.
In het volgende hoofdstuk gaan we ons verdiepen in twee soorten van bovenstaande verenigingen, namelijk de vereniging zonder winstoogmerk en de feitelijke vereniging. Eerst wordt uitgebreid kennis gemaakt met de Belgische vzw. Daarna vindt u een korte uiteenzetting over de feitelijke vereniging. In hoofdstuk drie verdiepen we ons verder in de fiscale aspecten van beide soorten verenigingen.
12 KONING BOUDEWIJNSTICHTING (2005), Het verenigingsleven in België,: een kwantitieve en kwalitatieve analyse,Peeters XX,Xxxxxxx, 00.
13 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Het verenigingsleven in België,: een kwantitieve en kwalitatieve analyse,Peeters XX,Xxxxxxx, 0000, 12.
14 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 8.
Hoofdstuk IV : De vereniging zonder winstoogmerk (vzw)
A. Een vzw oprichten of niet?
Ten eerste is het noodzakelijk dat de vereniging nagaat of de activiteiten waarvoor men een vzw wilt opstarten, conform zijn met artikel 1 van de vzw-wet. Dit artikel luidt als volgt: “ De vzw is die, welke niet nijverheids- of handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen.” Een vzw kan dus geen commercieel doel als hoofdactiviteit uitoefenen. Indien voor de activiteiten van een vereniging een vzw wettelijk mogelijk is, is de volgende stap in het oprichtingsproces het afwegen van de voor- en nadelen van een vzw.
Het grootste voordeel van een vzw is het verkrijgen van een rechtspersoonlijkheid. Leden en bestuurders van een vzw worden op deze manier niet persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de fouten van een vzw. Een ander voordeel dat men verkrijgt door een vzw te vormen, is de mogelijkheid om gronden en gebouwen te verwerven. Bovendien wordt een vzw intern georganiseerd door statuten en een huishoudelijk reglement. Dezen bieden zekerheid aan de bestuurders en de leden.
Er zijn echter ook enkele nadelen verbonden aan een vzw. Zo is een vzw onderworpen aan talloze administratieve, boekhoudkundige en fiscale verplichtingen. Bovendien is de oprichting van een vzw zeer xxxxxxx00.
B. De werking van een vereniging zonder winstoogmerk (vzw)
De vzw heeft de keuze uit verschillende organisatiestructuren. In de vzw-wet is er een minimumstructuur voorzien. Deze minimumstructuur bestaat uit een algemene vergadering en een raad van bestuur. De minimumstructuur is aan te raden voor vzw’s met een klein aantal leden. Ieder lid maakt op deze manier deel uit van de algemene vergadering.
De vzw kan deze minimumstructuur verder uitbreiden met toegetreden leden, een dagdagelijks bestuur, vertegenwoordigers en commissarissen. Het is een aanbeveling voor de meeste vzw’s om de minimumstructuur aan te vullen met toegetreden leden. De vzw kan op deze manier een onderscheid maken tussen een werkend lid en een toegetreden lid. Het verschil tussen beide
15 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 39.
soorten leden kan men vinden in het aspect dat een toegetreden lid geen deel uitmaakt van de algemene vergadering, zodat niet elk lid van de vzw hiervoor uitgenodigd moet worden.Daarnaast kan de vzw de minimumstructuur uitbreiden met een dagelijks bestuur. Dit is zeer handig in grote vzw’s, zodat de raad van bestuur niet altijd moet samenkomen om dagelijkse beslissingen te nemen. Men kan de minimumstructuur ook uitbreiden door te kiezen voor vertegenwoordiging. Kiest de vzw tenslotte voor een commissaris, dan is de vzw verplicht dit in de statuten te voorzien. Deze commissaris moet de boekhouding controleren16.
Een vzw kan opgedeeld worden in verschillende onderdelen met name:
• de leden
• de algemene vergadering
• de raad van bestuur
• het orgaan van dagelijks bestuur
• vertegenwoordiging
1. De leden
Zoals hierboven vermeld kunnen in een vzw twee soorten leden voorkomen, namelijk werkende leden en toegetreden leden. De werkende leden, ook wel effectieve leden genoemd, zijn leden die volledig gebruik maken van hun lidmaatschap. Dit wil zeggen dat de werkende leden verscheidene rechten en plichten hebben in de vzw. Zo maakt een werkend lid deel uit van de algemene vergadering, kan een werkend lid de algemene vergadering samenroepen en kan een werkend lid de ontbinding van de vzw eisen. Het is wettelijk verplicht om minimum drie werkende leden in de vzw op te nemen17. Indien dit niet het geval is, dreigen er eventuele sancties.
De toegetreden leden, ook niet-effectieve leden genoemd, zijn deze leden die enkel gebruik maken van de diensten van de vzw. Zij zijn niet actief bezig met het juridische gedeelte van een vzw. Dit soort leden maakt bijgevolg geen deel uit van de algemene vergadering18.
In de statuten kan de vzw bepalen wie men als werkend lid en wie men als toegetreden lid beschouwd. De rechten en plichten van de werkende leden zijn omschreven in de vzw-wet en kunnen eventueel aangevuld worden door de statuten19. De rechten en plichten van de toegetreden leden zijn echter opgenomen in de statuten20.
16 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 51.
17 Art. 3 vzw-wet.
18 PROCURA VZW, XXX’x en vrijwilligers: vraagbaak voor de vzw, Leuven, Garant uitgevers,1998.
19 Art 2 ter, vzw-wet.
20 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,60.
Naast deze twee soorten leden kunnen ook derden prestaties leveren voor een vereniging. Men denkt hier bijvoorbeeld aan vrijwilligers die geen lid zijn van de vzw21.
2. De raad van bestuur
Iedereen kan deel uit maken van de raad van bestuur22. Artikel 13 van de vzw-wet bepaalt dat de raad van bestuur uit minimum drie leden moet bestaan. Indien de vzw maar drie leden telt, moet de raad van bestuur slechts twee personen bevatten. Het aantal bestuurders moet dus altijd lager zijn dan het aantal leden van de vzw. Iedere wijziging in het bestuur moet worden neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel. Deze wijziging wordt vervolgens gepubliceerd in het Belgische staatsblad23.
Verder bepaalt de wet dat de raad van bestuur bevoegd is voor alles wat de wet niet uitdrukkelijk aan de algemene vergadering toekent. De statuten kunnen deze bevoegdheden beperken24. Daarnaast maakt de raad van bestuur jaarlijks de begroting en de jaarrekening op. Ieder jaar, ten laatste binnen zes maanden na afsluitingsdatum van het boekjaar, legt de raad van bestuur de jaarrekening van het voorbije boekjaar en de begroting van het volgende boekjaar en ter goedkeuring voor aan de algemene vergadering. De raad van bestuur vergadert minstens eenmaal per jaar25.
3. De algemene vergadering
De oprichting van de algemene vergadering is wettelijk verplicht voor een vzw. Juridisch gezien is de algemene vergadering het hoogste orgaan. Ze oefent namelijk een controlefunctie uit op de raad van bestuur26. De wetgever heeft in artikel 4 van de vzw-wet de algemene vergadering tal van bevoegdheden toegewezen, deze kunnen niet overgedragen worden naar andere organen van de vzw:
• de wijziging van de statuten
• de benoeming en de afzetting van de bestuurders27
• de benoeming en de afzetting van de commissarissen en het bepalen van hun bezoldiging ingeval een bezoldiging wordt toegekend
21 PROCURA VZW, XXX’x en vrijwilligers: vraagbaak voor de vzw, Leuven, Garant uitgevers,1998.
22 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,102.
23 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,110.
24 Art 13 vzw-wet.
25 Art 17 vzw,wet.
26 PROCURA VZW, verplichtingen van een xxxxxx xxx, Xxxxxxxxx, Garant uitgevers NV, 2005.
27 Art. 4 vzw-wet.
• de kwijting aan bestuurders en de commissarissen
• de goedkeuring van de begroting en van de rekening
• de ontbinding van de vzw
• de sluiting van een werkend lid
• de omzetting van de vereniging in een vennootschap met sociaal oogmerk
• alle gevallen waarin de statuten dat vereisen
Naast deze wettelijke taken kan een vzw in de statuten andere bevoegdheden toewijzen aan de algemene vergadering28 29. De statuten zijn bindend voor de alle leden van de vzw30. In de statuten moeten minimum volgende punten aangehaald worden:
• de benaming van de vereniging en het adres van de zetel, het gerechtelijk arrondissement
• het doel van de vereniging
• het minimum aantal leden, dat minsten drie moet bedragen, de voorwaarden voor toelating en uittreding
• de bevoegdheden van de algemene vergadering, de wijze hoe die wordt bijeengeroepen, de wijze tot kennisgeving
• de wijze van benoemingen van beheerders
• het maximumbedrag van de verplichte bijdrage
• de regels voor statutenwijziging
• de bestemming van vermogen na ontbinding
• de duur van de vereniging (onbepaald of bepaalde duur)31.
4. Het dagelijks bestuur
Dit orgaan kan binnen bepaalde grenzen de vzw geldig vertegenwoordigen. Het dagelijks bestuur staat in voor het bestuur van de dagelijkse activiteiten van een vzw. De personen in het dagelijks bestuur hoeven geen bestuurslid te zijn of zelfs lid te zijn van de vzw. Vermits er geen wettelijke bepalingen zijn voor het dagelijks bestuur kan de vzw deze in de statuten vrij bepalen32.
De benoeming van een dagelijks bestuur gebeurt door de raad van bestuur. De statuten kunnen deze bevoegdheid ook aan een ander orgaan toeschrijven. De benoeming van een dagelijks bestuur maakt de vzw bekend via de formulieren 1 en 2 op de griffie van de rechtbank van koophandel33.
28 Bijvoorbeeld het huishoudelijk reglement goedkeuren.
29 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 160.
30 PROCURA VZW, verplichtingen van een xxxxxx xxx, Xxxxxxxxx, Garant uitgevers NV, 2005.
31 Art. 2 vzw-wet.
32 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004.
33 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 201.
5. Vertegenwoordiging van de vzw
Er bestaan verschillende manieren om een vzw te vertegenwoordigen. De eerste manier van vertegenwoordiging is de meerhandtekeningsclausule. De vertegenwoordiging van de vzw kan door deze clausule door een beperkt aantal bestuurders worden uitgeoefend. De meerhandtekeningsclausule moet echter wel in de statuten worden opgenomen.
Een tweede soort van vertegenwoordiging van de vzw is het orgaan van vertegenwoordiging. Dit is een aparte groep binnen de structuur van de vzw met als doel de vertegenwoordiging van de vzw. Hiervoor is een clausule vereist in de statuten.
De laatste soort van vertegenwoordiging is de aparte volmachten. Men kan bijvoorbeeld een bestuurslid de volmacht geven om een bepaald bedrag over te schrijven Aparte volmachten moeten niet in de statuten vermeld worden, een beslissing van de raad van bestuur is voldoende34.
C. Administratieve verplichtingen voor een vzw.
Een vzw moet zich aan verschillende verplichtingen houden, namelijk:
• het organiseren van een algemene vergadering
• het organiseren van samenkomsten van de raad van bestuur
• het opmaken en het opvolgen van het vzw-dossier
• het inzagerecht van de leden
• de statutenwijziging
• het benoemen en ontslag van bestuurders en de commissaris
• het benoemen en ontslag van dagelijkse bestuurders en leden van het orgaan van vertegenwoordiging
• het aannemen en uitsluiten van leden
• het vermelden van alle vzw-gegevens op alle vzw-documenten
• bekendmaking: de aanvraagformulieren 1 en 2, de bijlagen en de betaling.
1. Het organiseren van een algemene vergadering
De vzw-wet bepaalt dat de raad van bestuur de algemene vergadering minimaal éénmaal per jaar samenroept. De oproeping gebeurt minimaal acht dagen voor de algemene vergadering. Bij de uitnodiging moet de agenda worden toegevoegd35. De vzw-wet bepaalt dat de raad van bestuur verplicht is de algemene vergadering samen te roepen als tenminste één vijfde van de leden
34 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 211 en volgende.
35 Art 6 vzw-wet.
hierom vraagt36. Artikel 6 van de vzw-wet bepaalt dat elk voorstel ondertekend door tenminste één twintigste van de leden in de agenda moet worden opgenomen.
Artikel 7 van de vzw-wet verklaart dat op de algemene vergadering ieder lid gelijk stemrecht heeft. De besluiten moeten genomen worden bij meerderheid van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde leden, behalve in de gevallen waarin de wet of de statuten anders bepalen, namelijk in volgende gevallen:
• bij een statutenwijziging bepaalt de wet een aanwezigheidsquorum van 2/3. Bovendien moet het besluit verkregen worden door een 2/3 meerderheid van de stemmen.
• bij de uitsluiting van een werkend lid bepaalt de wet geen aanwezigheidsquorum maar wel moet het besluit verkregen worden door 2/3 meerderheid van de stemmen.
• bij een wijziging van het doel van een vzw bepaalt de wet dat er een aanwezigheidsquorum moet zijn van 2/3 van de werkende leden. Bovendien moet het besluit genomen worden met een meerderheid van 4/5 van de stemmen van de werkende leden.
• bij een ontbinding van de vzw stelt de wet dat dit moet gebeuren door een algemene vergadering met een aanwezigheidsquorum van 2/3 van de werkende leden en dat er besloten moet worden met een 4/5 meerderheid van de werkende leden.
Deze aanwezigheidsquorums en meerderheden kunnen in de statuten worden xxxxxxxx00.Xx vzw is verplicht om de beslissingen genomen op de algemene vergadering bekend te maken38.
2. Het organiseren van samenkomsten van de raad van bestuur
De vzw is onderworpen aan drie verplichtingen. Ten eerste moeten de bestuurders worden opgeroepen. Daarnaast moet de vzw ervoor zorgen dat de raad van bestuur vlot verloopt. Net zoals bij de algemene vergadering moet de vzw de nodige bekendmakingen doen39 .
3. Het opmaken en het opvolgen van het vzw-dossier
Het vzw-dossier is opgedeeld in drie grote delen:
• het ledenregister
• de verslagen en beslissingen40
• de boekhouding41 42.
36 Art 5 vzw-wet
37 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 173.
38 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 235.
39 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 237.
40 Ook wel de notulen genoemd.
41 Dit houdt in: de jaarrekening, het dagboek, de inventaris en de begroting.
42 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 239.
De vzw-wet bepaalt dat de raad van bestuur op de zetel van de vzw een ledenregister moet bijhouden van haar werkende leden. Het geeft informatie over:
• de naam, de voornaam en de woonplaats van de werkende leden
• de datum van toetreding
• de datum van uittreding door ontslag, uitsluiting of overlijden.
De vzw legt een kopie van het ledenregister bij oprichting van de vzw neer op de griffie van de rechtbank van koophandel. Vervolgens overhandigt de vzw jaarlijks een nieuwe kopie aan de griffie van de rechtbank. Dit moet gebeuren binnen de maand na de verjaardag van de statuten43.
Naast het ledenregister bevat het vzw-dossier tevens de verslagen en beslissingen van de algemene vergadering, de raad van bestuur, het dagelijks bestuur en de vertegenwoordigers van de vzw44 45.
4. Het inzagerecht van de leden
De werkende leden hebben een inzagerecht in het vzw-dossier. Ze moeten wel eerst een schriftelijk verzoek indienen bij de raad van bestuur. Het inzagerecht kan enkel uitgevoerd worden indien er geen commissaris aangesteld is in de vzw46.
5. De statutenwijziging
De algemene vergadering heeft de bevoegdheid om de statuten te wijzigen. De algemene vergadering kan enkel een statutenwijziging verkrijgen door een speciale procedure te volgen. Deze procedure begint met het bijeenroepen van de algemene vergadering door de raad van bestuur. Deze algemene vergadering is georganiseerd volgens de normale regels, maar er is een verplicht aanwezigheidsquorum van 2/3. De statuten mogen een strengere meerderheid opleggen, maar geen mildere. Bovendien wordt een statutenwijziging enkel aanvaard indien het wordt goedgekeurd door ten minste 2/3 van de aanwezigen. De statutenwijziging kan worden vastgesteld door een onderhandse of een notariële akte. De volgende stap is het bekend maken van de statutenwijziging bij de griffie van de rechtbank van koophandel door het indienen van de
43 Art 26 novies, vzw-wet.
44 Indien deze twee laatst vermeldde structuurvormen aanwezig zijn in de vzw.
45 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 241.
46 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 242.
verplichte formulieren 1 en 2. Deze documenten moeten ten laatste dertig dagen na de statutenwijziging bekend gemaakt worden47.
6. De benoeming en de ontslagname van de leden van het dagelijks bestuurder en de leden van het orgaan van vertegenwoordiging
Dit is een bevoegdheid van de raad van bestuur, tenzij de statuten er anders over beslissen. Deze beslissingen moeten bekendgemaakt worden via formulier 1 en 248.
7. Het aannemen en uitsluiten van leden
Het uitsluiten van werkende leden is een exclusieve bevoegdheid van de algemene vergadering. Hiervoor is een 2/3 meerderheid van de stemmen noodzakelijk. Een aanwezigheidsquorum is hier echter niet verplicht. Het uitsluiten van toegetreden leden is een bevoegdheid van de raad van bestuur, tenzij de statuten iets anders vermelden. Al deze beslissingen moeten binnen de acht dagen in het ledenregister gemeld worden49.
8. Het vermelden van alle vzw-gegevens op alle vzw-documenten
De vzw moet altijd op alle documenten50 die de vzw uitgeeft haar naam vermelden samen met het woord “vzw” en het adres van de maatschappelijke zetel van de vzw. Indien de vzw deze gegevens niet vermeldt, dan kan de persoon die het document heeft opgesteld persoonlijk aansprakelijk gehouden worden51.
9. De bekendmaking: de aanvraagformulieren 1 en 2, de bijlagen en de betaling
De volgende beslissingen moeten altijd bekend gemaakt worden:
• oprichting van de vzw
• aanpassing van bestaande vzw aan de nieuwe vzw-wet
• statutenwijziging
• benoeming van bestuurders en commissaris
47 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,189.
48 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 253.
49 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 255.
50 Bijvoorbeeld brieven, e-mails,… .
51 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 257.
• benoeming van dagelijkse bestuurders en leden van het orgaan van vertegenwoordiging
• de ontbinding en vereffening van de vzw52 .
De vzw moet dan eigenlijk drie instanties inlichten, namelijk:
• de griffie van de rechtbank van koophandel
• het Belgisch staatsblad
• de kruispuntbank van ondernemingen.
Omdat de overheid wilde vermijden dat elke vzw telkens naar deze drie instanties moest gaan, heeft men besloten dat enkel de griffie gewaarschuwd moet worden door de vzw. De griffie zal dan de overige instanties inlichten.
D. De boekhoudkundige verplichtingen van een vzw
Alle vzw’ s zijn verplicht een minimale boekhouding bij te houden. Dit wil zeggen dat elke vzw een jaarrekening moet opstellen. De inhoud en de vormgeving van deze jaarrekening hangt af van de grootte van de vzw. Men maakt hiervoor een onderscheid tussen een kleine, grote en een zeer grote vzw.
Een vzw is klein wanneer de vzw maximum één van volgende criteria overschrijdt:
• het equivalent van vijf voltijdse werknemers
• een balanstotaal van 1000000 euro
• in totaal minstens 250000 euro ontvangsten heeft, exclusief BTW en uitzonderlijke ontvangsten
Indien de vzw twee van deze criteria overschrijdt, wordt ze als groot beschouwd. Een vzw wordt als zeer groot beschouwd wanneer het ofwel minimum 100 voltijdse werknemers tewerkgesteld heeft ofwel aan minimum twee van onderstaande criteria voldoet:
• vijftig voltijdse werknemers
• balanstotaal van 3125000 euro
• 6250000 euro ontvangsten heeft, exclusief BTW en uitzonderlijke ontvangsten53 .
Een kleine vzw kan kiezen tussen twee soorten boekhoudkundige systemen namelijk een vereenvoudigde boekhouding of een dubbele boekhouding54. Indien de kleine vzw voor de eenvoudige boekhouding kiest, moet de vzw vier documenten bijhouden, namelijk de begroting, het dagboek, de inventaris en de jaarrekening. Kiest de vzw om een dubbele boekhouding te
52 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 257.
53 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,156.
54 Deze laatste soort boekhouding wordt ook toegepast bij grote vzw’s.
voeren, dan moet de vzw de jaarrekening en het dagboek opstellen volgens de boekhoudkundige regels. Bovendien moet de vzw de keuze en de gevolgen verklaren in de toelichtingen, een onderdeel van de jaarrekening. Indien de vzw kiest om een dubbele boekhouding toe te passen, geldt deze beslissing voor de komende drie jaren.
De grote en de zeer grote vzw’s zijn onderworpen aan een dubbele boekhouding waarop de boekhoudwet van 17 juli 1975 van toepassing is. Deze vzw’s moeten een jaarrekening en een begroting opstellen. De grote vzw’ s mogen een verkorte versie gebruiken van de jaarrekening van de zeer grote vzw’ s. Daarnaast moeten de zeer grote vzw’s een commissaris aanstellen die de boekhouding controleert. De kleine en de grote vzw’s kunnen hiervoor vrijwillig opteren55.
De jaarrekening en de begroting moeten elk jaar door de algemene vergadering goedgekeurd worden. De goedkeuring moet plaatsvinden binnen de zes maanden na afsluiting van het boekjaar of op de datum vastgelegd in de statuten. De goedkeuring gebeurt bij gewone meerderheid. Vervolgens moet deze goedkeuring bekend gemaakt worden. Dit gebeurt voor kleine vzw’s door de neerlegging van de jaarrekening op de griffie van de rechtbank van koophandel. De grote en zeer grote vzw’s moeten binnen de dertig dagen na goedkeuring de jaarrekening neerleggen bij de Nationale Bank van België56.
E. De vzw en inkomensbelasting
Een vzw kan onderworpen zijn aan twee soorten belastingstelsels, namelijk de rechtspersonenbelasting of de vennootschapsbelasting. Beide belastingstelsels zijn zeer verschillend. Het is dus belangrijk te achterhalen welke soort belasting men moet toepassen op de vzw.
Om dit te achterhalen, moet de vzw zich drie vragen stellen:
• Verricht de vzw activiteiten die winstgevend zijn?
• Zijn de activiteiten van de vzw toegelaten bezigheden?
• Vallen de activiteiten van de vzw onder de wettelijke uitzonderingen?
Indien het antwoord van de eerste vraag negatief is, dan is de rechtspersonenbelasting van toepassing op de vzw. Indien de vzw de eerste vraag positief beantwoordt, moet de vzw zich de tweede vraag stellen. De vzw moet dus achterhalen of de activiteiten vaak herhaald worden. Indien de activiteiten niet vaak herhaald worden, zijn ze toegelaten. Indien de vzw positief op de tweede vraag antwoordt, valt de vzw onder de rechtspersonenbelasting. Bij negatief antwoord moet de vzw zich de derde vraag stellen. De uitzonderingen van de derde vraag vindt men terug in artikel
55 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 323.
56 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 327.
181 van het wetboek van inkomstenbelasting. Het gaat hier over rechtspersonen die actief zijn in ondermeer: onderwijs, belangenverenigingen, verdeling fondsen, organisatie beurzen, …. Indien de vzw onder de uitzonderingen valt, is de rechtspersonenbelasting van toepassing57.
1. Het verschil tussen rechtspersonenbelasting en vennootschapsbelasting
Het rechtspersonenbelastingstelsel is veel gunstiger dan het vennootschapsbelastingstelsel. Het wordt namelijk toegepast op een beperkt aantal inkomens. Vennootschapsbelasting wordt echter toegepast op het geheel van de winst58.
Een vzw kan niet tegelijkertijd onderworpen zijn aan beide belastingen. Indien bijvoorbeeld een vzw een afdeling heeft met commerciële inkomsten waarvoor ze onderworpen is aan de vennootschapsbelasting, zullen al de andere afdelingen ook onderworpen zijn aan deze vennootschapsbelasting59 .
F. Aansprakelijkheid bij een vzw
Leden en bestuurders zijn niet aansprakelijk voor de verbintenissen die een vzw aangaat. Men moet hierbij wel altijd opletten dat elke verbintenis die de vzw aangaat, de naam van de vzw met het woordje ‘vzw’ en het adres van de maatschappelijke zetel bevat. Indien het voorgaande niet vermeld wordt in het document, is er sprake van persoonlijke aansprakelijkheid60.
G. Het einde van een vzw
Een vzw kan beëindigd worden op basis van drie ontbindingsgronden:
• vrijwillige ontbinding
• ontbinding van rechtswege en/of de wettelijke ontbinding
• gerechtelijke ontbinding.
57 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 341.
58 Winst is het inkomen vermindert met de lasten.
59 PROCURA VZW, VZW en de fiscus en meer , Antwerpen-Apeldoorn, Garant uitgevers NV, 2003, 25.
60 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 374.
1. De vrijwillige ontbinding
Een vrijwillige ontbinding is een ontbinding waarbij de vzw zelf het initiatief neemt om tot ontbinding over te gaan. Dit is een bevoegdheid van de algemene vergadering61. Artikel 20 van de vzw-wet vermeldt dat voor deze ontbinding specifieke voorwaarden en meerderheden gelden. Zo moet minstens 2/3 van de werkende leden aanwezig zijn op de algemene vergadering. Bovendien geldt er een stemmingsmeerderheid. De ontbinding van een vzw kan enkel aangenomen worden met een meerderheid van 4/5 van de stemmen van de aanwezigen. De statuten kunnen deze criteria verstrengen.
De algemene vergadering, die beslist over de ontbinding van de vzw, moet de vereffenaars benoemen. Naast het aanduiden van de vereffenaars moet deze algemene vergadering ook de bestemming aanduiden van het netto-actief indien dit niet vastgelegd is in de statuten. Dit alles kan gebeuren bij gewone meerderheid van de stemmen62.
2. De ontbinding van rechtswege en/of de wettelijke ontbinding
Deze ontbinding komt er door een wetsbepaling of een statutaire bepaling. De vzw kan bijvoorbeeld63 in de statuten ervoor opteren om een vzw op te richten voor een welbepaalde termijn. Dit is echter af te raden. Het is mogelijk dat de bestuurders de termijn vergeten en dus geen verlenging voorzien in de statuten. Hierdoor houdt de vzw definitief op met bestaan. Bij deze ontbinding wordt er ook een vereffenaar aangeduid.
Bovengaande procedure vereist geen tussenkomst van de algemene vergadering. Deze kunnen niets ondernemen om de ontbinding ongedaan te maken. Ze kunnen enkel tijdig een statutenwijziging doen om zo de ontbinding te voorkomen64.
3. De gerechtelijke ontbinding
Bij deze vorm van ontbinding kan ieder lid, iedere belanghebbende en het openbaar ministerie aan de rechter de beëindiging van de vzw vragen. De rechter kan de vzw enkel ontbinden op basis van artikel 18 van de vzw-wet, namelijk in volgende gevallen:
61 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004, 193.
62 Art. 22, vzw-wet.
63 Er kunnen ook ander redenen aangeven in de statuten, bijvoorbeeld bij het overlijden van de stichter wordt de vzw ontbonden.
64 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004, 196.
• indien de vzw niet in staat is haar verbintenissen na te komen.
• indien de vzw haar vermogen of de inkomsten uit dat vermogen aanwendt voor een ander doel dan datgene waarvoor ze is opgericht.
• indien de vzw in ernstige mate handelt in strijd met de statuten of handelt in strijd met de wet of de openbare orde.
• indien de vzw gedurende drie opeenvolgende boekjaren niet heeft voldaan aan de verplichting om de jaarrekening neer te leggen in het dossier op de griffie van de rechtbank van koophandel, tenzij de ontbrekende jaarrekening alsnog wordt neergelegd voor de sluiting van de debatten.
• indien de vzw minder dan drie werkende leden telt65. De rechtbank benoemt de vereffenaars.
4. Vereffenaar
De vereffenaar bestuurt de ontbonden vzw, zodat er een goede vereffening plaatsvindt. Hij zal dus het passiva aanzuiveren en een bestemming vaststellen voor het activa. Hij moet hierbij wel rekening houden met de uiteindelijke bestemming van het netto-actief. Indien de bestemming van het activa niet bepaald is in de statuten, moet de bestemming zoveel mogelijk overeenkomen met het doel van de vzw66.
5. De openbaarmaking van de ontbinding, bestemming en de aanstelling van een vereffenaar
De volgende stap bij het beëindigen van een vzw is het publiek maken van de ontbinding van de vzw. Dit gebeurt door neerlegging van luik B van formulier 1 op de griffie van de rechtbank binnen de maand na dagtekening van de beslissing67. Deze gegevens worden bekend gemaakt in het Belgisch staatsblad.68.
65 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004, 197.
66 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004, 212.
67 Art 23 vzw-wet.
68 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004, 208.
Hoofdstuk V: De feitelijke vereniging (de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid)
Er bestaan verschillende definities waaronder we het begrip feitelijke verenigingen kunnen plaatsen. Toch gaan baseren we ons in dit werkje enkel op de volgende definitie: ‘Een feitelijke vereniging ontstaat wanneer er tussen twee of meerdere personen een bindende kracht is om op geregelde en duurzame basis samen te komen om een gemeenschappelijk doel te verwezenlijken’. Hoewel juridisch niet veel aandacht besteedt wordt aan verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, merkt X. Xxxxxxxxx op dat er waarschijnlijk evenveel feitelijke verenigingen bestaan als vzw’s.
Precieze cijfers zijn hieromtrent in de literatuur niet terug te vinden want feitelijke verenigingen hebben geen publicatierecht69.
A. Geen rechtspersoonlijkheid
Een feitelijke vereniging heeft geen juridische basis. Hierdoor kan ze geen verbintenissen aangaan, geen bezittingen hebben en geen schenkingen of legaten aanvaarden70. Hoewel feitelijke verenigingen geen rechtpersoonlijkheid bezitten, treden deze verenigingen vaak extern naar buiten toe. Dit wordt praktisch gemaakt door volmachten. Hierdoor treedt de feitelijke vereniging in naam van al haar leden op71.
B. Aansprakelijkheid
Vermits een feitelijke vereniging geen rechtspersoonlijkheid bezit, kunnen de leden persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor de schulden van hun club. Hiervoor moet echter wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan, namelijk:
• De feitelijke vereniging moet optreden in naam van alle leden.
• De persoon die gehandeld heeft in naam van de vereniging, moet een vertegenwoordigingsbevoegdheid hebben.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt toegekend op basis van een volmacht. Om deze te verwerven, moet niet elk lid expliciet zijn goedkeuring geven. De rechtspraak besluit dat door zich aan te sluiten bij de vereniging, het lid deze volmacht goedkeurt. Volgens artikel 1998 uit het Burgerlijk wetboek zijn niet alle leden aansprakelijk voor de bekomen schuld, indien een vertegenwoordiger geen vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft. Enkel deze vertegenwoordiger is
69 XXXXXXXXX, X., en XXXX, K., De vzw naar huidig en komend recht, Xxxx Xxxxxxxx xxx, 0000: 75.
00 XXXXXXXXXX XXXXXXXXXX XX XXX, 0000.
71 XXXXXXXXX, X., en GEEN, K., De vzw naar huidig en komend recht, Xxxx Xxxxxxxx xxx, 0000: 81.
persoonlijk aansprakelijk. Meestal probeert een derde deze schuld toch toe te kennen aan alle leden op basis van een “schijnbare” vertegenwoordigingsbevoegdheid72.
De onbeperkte aansprakelijkheid bij de leden van een feitelijke vereniging wordt echter een beetje beperkt doordat een lid slechts aansprakelijk is voor zijn ‘part virele’. Dit wil zeggen indien er X aantal leden aanwezig zijn in een feitelijke vereniging, deze leden ieder slechts voor 1/X van de schuld aansprakelijk zijn73.
Indien een vertegenwoordiger van een feitelijke vereniging in eigen naam handelt, dan is hij enkel aansprakelijk voor deze handeling (ook al is deze handeling bedoeld voor de club). Daarnaast kan hij deze handeling (indien hij bevoegd is om deze handeling te doen), wel verhalen op de leden van de feitelijke vereniging.
Bestuurders van een feitelijke vereniging hebben net zoals in een vzw een contractuele verhouding ten opzichte van hun leden. Bestuurders zijn dus aansprakelijk voor bestuursfouten. Elk lid kan een bestuurder aansprakelijk stellen voor zijn fout. Hij kan dit echter enkel doen in het voordeel van de feitelijke vereniging en niet voor zijn persoonlijk voordeel. Volgens Xxxxxxxxx kan een bestuurder van een feitelijke vereniging enkel aansprakelijk worden gesteld voor zijn fout indien:
• Het een fout is op basis van de algemene zorgvuldigheidsplicht.
• Bovendien moet deze fout, die geleid heeft tot schade, niet enkel te wijten zijn aan slechte uitvoering van het contract. Er moet ook andere schade aanwezig zijn74.
C. Het vermogen van een feitelijke vereniging
Een feitelijke vereniging kan geen bezittingen hebben. De bezittingen zijn eigenlijk mede- eigendommen van alle leden. Er is dus een onverdeeldheid tussen de leden: het geheel van goederen wordt aangehouden in het kader van de doelstellingen van de feitelijke vereniging. Artikel 815 van het burgerlijke wetboek is hier echter niet van kracht. Hierdoor kan een lid niet op elk moment de verdeling van het vermogen vorderen. Artikel 815 is wel geldig indien het een uitstel van verdeling aangeeft in de tijd. Deze tijdstermijn kan men altijd herzien.
Vermits er geen duidelijke rechtspraak is, zijn er verschillende meningen ontstaan over de bestemming van het vermogen na ontbinding van de feitelijke vereniging. Morelle75 is van mening
72 XXXXXXXXX, X., en GEEN, K., De vzw naar huidig en komend recht, Xxxx Xxxxxxxx xxx, 0000: 95.
73 XXXXXXXXX, X., en GEEN, K., De vzw naar huidig en komend recht, Xxxx Xxxxxxxx xxx, 0000: 90.
74 XXXXXXXXX, X., en GEEN, K., De vzw naar huidig en komend recht, Xxxx Xxxxxxxx xxx, 0000: 100 en volgende.
75 XXXXXXX, X., La copriété, uit XXXXXXXXX, X., en XXXX, K., De vzw naar huidig en komend recht, Xxxx Xxxxxxxx xxx, 0000: 63
dat artikel 815 wel van toepassing is na een ontbinding van een feitelijke vereniging. Elk lid, dat deel uitmaakt van de feitelijke vereniging bij de ontbinding, kan een deel van het vermogen vorderen op basis van artikel 815. Dit kan dus meer zijn dan zijn oorspronkelijke bijdrage. Toch moet er opgemerkt worden dat artikel 815 niet noodzakelijk tot een verdeling van het vermogen leidt. Er kunnen in de realiteit verschillende toestanden voorkomen:
1. De statuten kunnen vermelden voor welk belangeloos doel het vermogen bestemd is.
2. Indien geen enkele bestemming voor het vermogen is voorzien in de statuten, kunnen de leden de bestemming beslissen. Er bestaat een mogelijkheid dat een lid het vermogen opeist op grond van artikel 815, maar vermits de leden de bestemming wilden bepalen, moet hij dit proberen te verkrijgen via meerderheidsbeslissing.
3. Indien geen enkele bestemming is bepaald voor de goederen bij ontbinding, kan men zich beroepen op basis van artikel 1135 van het burgerlijk wetboek. Dit artikel meldt dat gezien de aard en het gebruik van het vermogen, deze bestemd zijn voor een gelijkaardig doel.
4. Indien er geen enkele bestemming is bepaald voor het vermogen bij ontbinding, kunnen de leden onderling overeenkomen om het vermogen te verdelen onder elkaar of de leden kunnen overeenkomen dat alle (ex)-leden zijn initiële bijdrage terugontvangen. Juridische ziet men de feitelijke vereniging dan als een commerciële maatschap en niet meer als een feitelijke vereniging.
De Page en Dekkers76 en Vananroye zijn echter van mening dat het vermogen niet onder de leden verdeeld kan worden. De goederen moeten aan een gelijkaardig doel geschonken worden. Vermits hier geen juridische basis aanwezig is, blijft het een zeer verwarrende situatie.
Om deze bovenstaande moeilijkheden te vermijden, wijzen veel grote feitelijke verenigingen hun vermogen toe aan vennootschappen of verenigingen met rechtspersoonlijkheid. De feitelijke vereniging kan dan nog steeds gebruik maken van het vermogen.
D. Verhaalrecht van schuldeisers
Vermits de gemeenschappelijke goederen van een feitelijke vereniging onverdeeld zijn, kunnen persoonlijke schuldeisers ze niet verhalen. De goederen behoren immers niet tot het vermogen van een individuele persoon.
Naast persoonlijke schuldeisers kan een feitelijke vereniging ook in aanraking komen met een verenigingsschuldeisers. Deze hebben een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de gezamenlijke leden. Dit is het geval wanneer de schuld is begaan in naam van alle leden en door een persoon met vertegenwoordigingsbevoegdheid. Daarnaast kan een feitelijke vereniging ook een
00 XX XXXX, X., XXXXXXX, X., Xxxxxx, uit XXXXXXXXX, X., en XXXX, K., De vzw naar huidig en komend recht, Xxxx Xxxxxxxx xxx, 0000: 60.
gemeenschappelijk goed als onderpand gebruiken. Hierdoor staat een verenigingsschuldeiser nog sterker in zijn schoenen. Deze bevoordeelde positie van een verenigingsschuldeiser geldt ook na de ontbinding van de vereniging. Volgens artikel 826 van het burgerlijk wetboek moeten eerst de gemeenschappelijke schulden betaald worden alvorens het vermogen te verdelen.
Hoofdstuk VI:Verschil tussen een vzw en een feitelijke vereniging
Wanneer men een vereniging opricht, moet men een keuze maken tussen een vereniging met rechtspersoonlijkheid of één zonder rechtspersoonlijkheid. Beide vormen zijn zeer verschillend. Het is belangrijk deze verschillen goed af te wegen om zo de juiste keuze te maken.
Een eerste verschil kan men opmerken door de definities van beide verenigingen te vergelijken. Hieruit blijkt dat een vzw minimaal moet bestaan uit drie personen, een feitelijke vereniging uit minimum twee personen77.
Een tweede verschil kan men onderscheiden op niveau van verplichtingen. Een vzw is onderworpen aan verscheidene voorschriften78. Een feitelijke vereniging heeft hier geen enkele verplichting. Men is dus vrij om de vorm-, administratie- en boekhoudkundige voorschriften te bepalen.
Daarnaast is er een opvallend verschil op aansprakelijkheidsniveau. Iedereen die aangesloten is bij een feitelijke vereniging, kan persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor de schulden van die feitelijke vereniging. De leden van een vzw worden beschermd op basis van artikel 14 van de vzw- wet.
Een vierde verschil tussen een vzw en een feitelijke vereniging bevindt zich op het vlak van de statuten. Een feitelijke vereniging heeft totale contractsvrijheid. Er zijn geen regels aanwezig betreffende het bestuur en de organisatie van een feitelijke vereniging. Vananroye merkt op dat de meeste verenigingen wel modelstatuten79 opstellen waarin ze kiezen voor een algemene vergadering en een raad van bestuur. De bevoegdheden van deze structuurvormen worden vrij gekozen. De beslissingen worden bij de meeste verenigingen genomen met een gewone meerderheid. Een feitelijke vereniging moet dus enkel rekening houden met de algemene wetgeving in verband met openbare orde, goede zeden en algemene bepalingen van dwingend recht80.
77 FEITELIJKE VERENIGING OF VZW, 2008.
78 Op vlak van publicatie, administratie, boekhoudkundig en vormgeving.
79 Zie bijlage 1.
80 XXXXXXXXX, X., en XXXX, K., De vzw naar huidig en komend recht, Xxxx Xxxxxxxx xxx, 0000: 85.
Hoofdstuk VII:Fiscale verplichtingen van een vzw
A. Het vermogen van de vzw
1. Onroerende goederen
Het vermogen van een vzw kan men opdelen in onroerende81 en roerende goederen. Op alle goederen, zowel onroerend als roerend, betaalt de vereniging belasting of heffing82.
Op de onroerende goederen betaalt de vzw onroerende heffing of grondbelastingen. Deze heffing wordt berekend via het kadastraal inkomen. Het Vlaamse Gewest heeft de bevoegdheid83 om het tarief van onroerende voorheffing te bepalen. Het tarief bedraagt 2,50%. Dit percentage wordt bovendien nog eens vermeerderd met provinciale en gemeentelijke opcentiemen. De belasting kan echter niet meer zijn dan 100% van het kadastraal inkomen. Volgende uitzonderingen hebben echter een tarief van onroerend voorheffing van 1,6%: woningen die eigendom zijn van bouwmaatschappijen die door de Nationale Maatschappij voor de Huisvestiging of door de algemene Spaar- en Lijfrentekas erkend zijn, sociale woningen die eigendom zijn van Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn of eigendom zijn van de gemeente, woningen van de Vlaamse Huisvestigingsmaatschappij.
De vereniging kan echter genieten in welbepaalde gevallen van een eventuele vrijstelling van onroerende heffing. Deze vrijstelling geldt voor onroerende goederen of een deel ervan die worden gebruikt:
• “voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van een vrijzinnige morele dienstverlening84
• voor onderwijs85
• voor het vestigen van ziekenhuizen, klinieken, dispensaria86, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden of soortgelijke weldadigheidsinstellingen”87 88.
81 Met onroerende goederen wordt hier bedoeld de onbebouwde onroerende goederen, zoals bossen,weilanden,…, maar ook de bebouwde onroerende goederen zoals huizen,kantoren,…en zelfs materialen als ze door hun aard onroerend zijn.
82 PROCURA vzw, Oprichting en beheer van een vzw, Leuven, Garant Uitgevers, 1995, 18.
83 Door de Bijzondere Wet van 16 januari 1989.
84 De nadruk ligt hiervoor al op het woord openbaar.
85 Allerlei onderwijs kan dit zijn, zoals ondermeer: onderwijs dat godsdienst onderricht, sportschool, … .
86 Dit is een zittingslokaal voor poliklinische behandelingen.
87 Art. 253, lid 4, 1° WIB 1992.
88 Deze voorwaarden gelden enkel wanneer het bestemd is voor een doel zonder winstoogmerk.
Naast bovenstaande algemene vrijstelling van onroerende heffing kunnen verenigingen ook een vrijstelling van onroerende voorheffing verkrijgen op basis van Vlaamse decreten 89. Het betreft hier ondermeer een vrijstelling voor gebouwen die aangewend worden voor bejaardenvoorziening. Deze vrijstelling kan men bekomen op basis van artikel 5 van het Decreet van 5 maart 1985. Daarnaast kunnen ook goederen die vallen onder het Bosdecreet van 13 juni 1990 vrijgesteld worden. Dit kan enkel indien het bos erkend wordt als milieubeschermend bos, bosreservaat of voor de productie van boskundig materiaal 90. Bovendien worden bepaalde gebouwen voor kleinhandelaars of ambachtmannen91, verbouwingen in het kader van bepaalde renovatiewerkzaamheden92 en bepaald materiaal93 vrijgesteld94.
Naast een totale vrijstelling van de onroerende voorheffing kan een vereniging ook in aanmerking komen voor een vermindering van de onroerende voorheffing. Men kan hier twee soorten verminderingen onderscheiden:
• een automatische vermindering
• een vermindering op aanvraag95.
De eerste soort vermindering wordt automatisch toegepast op goederen die zich bevinden in het Vlaamse Gewest en indien de woning betrokken wordt door een kinderbijslaggerechtigd kind96 of een gehandicapte persoon97. De tweede soort vermindering kan een vereniging aanvragen via een bezwaarschrift. De voorwaarden om een vermindering te verkrijgen, luiden als volgt:
• een woning bewoont door een grootoorlogsverminkte98 of
• een vermindering wegens non-productiviteit of vernieling van het goed of het materiaal99.
2. Roerende goederen
Op belastbare inkomsten van roerende goederen en kapitaal en diverse inkomsten van roerende aard100 betaalt de vereniging roerende voorheffing101. De vereniging moet dus onroerende voorheffing betalen op volgende inkomsten:
89 Deze vrijstelling is enkel van toepassing in het Vlaamse Gewest.
90 Zie artikel 16, 22 en 42 van het Bosdecreet van13 juni 1990.
91 Het gebouw mag niet meer dan 15 aren beslaan, waarvan de helft minstens gebruikt wordt voor het uitoefenen van een kleinhandel of een bedrijf.
92 Art. 24, 4° van het decreet van 22 december 1995.
93 Art. 253, 5° WIB 1992.
94 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 142.
95 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 146.
96 Art 257, 2° WIB 1992.
97 Art 257, 3° WIB 1992.
98 Dit zijn personen die een voordeel genieten van de Wet van 13mei 1929.
99 Art. 257, § 2 WIB 1992.
• dividenden
• interesten en renten van een lening zoals obligaties, vastgoedcertificaten en vastrentende effecten
• interesten en opbrengsten uit gelddeposito’s
• interesten en premies van aandelen
• interesten en premies van schuldvorderingen
• ontvangen huur van de in België of in het buitenland gelegen roerende goederen
• de inkomsten van concessies om er plakbrieven of reclame te plaatsen. (Dit geldt niet voor een omheining van een sportinstallatie)
• inkomsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangrecht102.
Net zoals bij de onroerende voorheffing zijn er ook hier verschillende wettelijke vrijstellingen. Inkomsten die niet worden gezien als roerende goederen of kapitalen zijn vrijgesteld van de voorheffing. Het gaat hier om volgende inkomsten:
• inkomsten uit aandelen van de NMBS103
• inkomsten uit de Belgische overheidsfondsen104
• inkomsten uit effecten van leningen van de Nationale Maatschappij voor de Huisvestiging en de Nationale Landmaatschappij105.
Daarnaast kan de Koning binnen bepaalde normen afzien van bepaalde inningen van onroerende voorheffing. Dit is ondermeer het geval bij de inning van de interest van hypothecaire schuldvorderingen van onroerende goederen die in België gelegen zijn106.
Voor de toepassing van de roerende voorheffing gebruikt de fiscus verschillende tarieven. Dividenden zijn onderworpen aan 25% roerende voorheffing. Maar niet op alle dividenden wordt 25% toegepast, zo worden dividenden volgens artikels 186, 187 en 209 van het Wetboek der Inkomstenbelasting onderworpen aan 10%, 15% of 20%. Het tarief dat van toepassing is op inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen dividenden107 zijn, bedraagt 15%. Men houdt de roerende voorheffing onmiddellijk af van de belastbare inkomsten .Dit wordt aangegeven in vak 8 van de aangifte in de rechtspersonenbelasting108.
100Dit kunnen bijvoorbeeld: loten van effecten van kredieten, ontbrekende coupons of ontbrekende loten van een zekerheidsovereenkomst zijn.
101 Art 261 WIB 1992.
102 Art 90, lid 1, 7° WIB 1992.
103 Art 21, 1°WIB 1992.
104 Art 21, 3° WIB 1992.
105 Art. 21, 7° WIB 1992.
106 Art 19, §1, 2° WIB 1992.
107 Art 90, 5° tot 7°WIB 1992.
108 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 173.
B. De patrimoniumtaks
Artikels 147 en 148 uit het wetboek van successierechten verklaren het begrip ‘patrimoniumtaks’ als volgt: “een jaarlijkse taks tot vergoeding van de successierechten”. Deze taks dient als compensatie voor de verloren vergoedingen van de successierechten. Een vermogen dat in een vereniging is ondergebracht, zal immers niet zo gauw van eigenaar veranderen. Hierdoor verliest de overheid heel wat inkomsten109.
Alle verenigingen110 die opgericht zijn na 10 juli 1921, vallen onder de patrimoniumtaks. Dit is echter niet altijd het geval namelijk volgende categorieën zijn niet onderworpen aan de patrimoniumtaks:
• gemachtigde compensatiekassen voor kindertoeslag
• erkende pensioenkassen voor zelfstandigen
• inrichtende machten van gemeenschapsonderwijs (voor de onroerende goederen die uitsluitend bedoeld zijn voor het onderwijs)111
• buitenlandse verenigingen.
De patrimoniumtaks is verschuldigd tot de vereffening van de vzw. Een vzw in staat van ontbinding moet dus ook een aangifte inleveren112.
Een vereniging moet patrimoniumtaks betalen op het geheel der bezittingen. Men maakt dus geen onderscheid tussen de bezittingen die zich in het buitenland of in België bevinden113. Het boek ‘wegwijs recht’ van Xxxxxxxxx en De Moor114 maakt volgende opsomming van bezittingen die aangegeven moeten worden:
• onroerende goederen, ook de goederen die vrijgesteld zijn van onroerende voorheffing
• beurswaarden, obligaties en aandelen
• roerende goederen, wel geen aangifte van alle voorraden en voorwerpen die voor gewoon dagelijks verbruik bestemd zijn
• vruchtgebruik en zakelijke rechten zoals opstal en erfpacht
• renten
• schuldvorderingen
• alle sommen die interest opbrengen, met uitzondering van beschikbare gelden of lopende rekeningen die het zogenaamde werkkapitaal of het rollend fonds uitmaken, nodig voor de betaling van de gewone jaarlijkse activiteiten.
109 PROCURA vzw, Oprichting en beheer van een vzw, Leuven, Garant Uitgevers, 1995, 111
110 Volgens art 148 van het Wetboek successierechten: vzw’s, private stichtingen, internationale vzw’s,… .
111 artikel 149 Wetboek successierechten.
112 PROCURA vzw, Oprichting en beheer van een vzw, Leuven, Garant Uitgevers, 1995, 112.
113 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,179.
000 XXXXXXXXX X., XX XXXX A., Wegwijs recht,Leuven, Davidsfonds, 2000: 53.
Bij schenkingen die meer dan 100000 euro bedragen, is de vereniging pas patrimoniumtaks verschuldigd, indien de machtiging voltrokken is en de eigendomsoverdracht plaats vindt. Bij legaten is er een andere regeling van kracht. Daar behoort het legaat op 1 januari na het tijdstip van schenken tot het vermogen van de vzw. Zij betaalt vanaf dat moment al patrimoniumtaks hierop.
Artikel 151 lid van het wetboek successierechten meldt dat men bij het waarderen van de bezittingen kijkt naar de toestand op 1 januari van het aanslagjaar. Het waarderen van de bezittingen is een taak voor de raad van bestuur. Deze waardering wordt meestal gedaan op basis van de verkoopwaarde, behalve voor volgende gevallen:
• schuldvorderingen
• openbare effecten115
• rente
• vruchtgebruik
• blote eigendom.
Schuldvorderingen moeten volgens het nominaal kapitaal worden aangegeven, tevens moet men de rente erbij vermelden. Indien de vereniging openbare effecten in zijn bezit heeft, moet men de waarde aangeven die op de openbare courant van 20 februari of 20 maart wordt vermeld. Indien de vereniging van een rente geniet, bestaan er verschillende soorten aangiftes. Het is hier dan ook uiterst aangeraden om artikel 150 van wetboek successierechten te consulteren. Om de waarde van het vruchtgebruik te bepalen, wordt er een onderscheid gemaakt tussen het vruchtgebruik van meer dan twintig jaar en het vruchtgebruik van minder dan twintig jaar. Indien een vzw meer dan twintig jaar vruchtgebruik heeft dan is de belastbare grondslag twintig keer de vergoeding. Indien men minder dan twintig jaar geniet van het vruchtgebruik, dan is de belastbare grondslag de waarde vermenigvuldigd met de nog te lopen jaren. De waarde van het jaarlijkse inkomen is 4% van de waarde van het vruchtgebruik.116. Bij blote eigendom moet de vereniging het verschil aangeven tussen de waarde van het volle eigendom en die van het vruchtgebruik 117.
De fiscus kan de aangifte controleren via het vermogen dat bekend wordt gemaakt in de boekhouding118. Artikel 150 van het wetboek Successierechten bepaalt dat een aantal vermogens niet moeten meegerekend worden bij de berekening van de patrimoniumtaks, zoals ondermeer:
115 Dit zijn obligaties van vennootschappen ,openbare instellingen, van de Europese instelling,staat, de gewesten, gemeenschappen, provincie of gemeenten die op een effectenbeurs genoteerd staan.
116 Voorbeeld: vzw heeft vruchtgebruik van een gebouw met een waarde van 250000 euro. Indien het vruchtgebruik 10 jaar is, is de waarde hiervan: 250000 * 4% *10= 10000 euro. Indien het vruchtgebruik 25 jaar is, dan is de waarde: 250000 * 4% * 20= 20000 euro.
117 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 273.
118 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 336.
• de nog verschuldigde interesten, rentetermijnen, huurgelden, pachtgelden,… maar ook jaarlijkse bijdragen en inschrijvingsgelden
• jaarlijks betaalde bedragen
• de liquiditeiten van het bedrijfskapitaal bestemd om gedurende het jaar verbruikt te worden voor de activiteit van de vzw119
• in het buitenland gelegen onroerende goederen
• de effecten uitgegeven door handelsvennootschappen waarvan de vereniging als bezitter- emittent wordt aangemerkt.
Indien er in de periode die gelegen is tussen de aangifte en de betaling van de taks een verandering optreedt in de bezitting, heeft de vereniging de verplichting om onmiddellijk contact op te nemen met het bevoegde registratiekantoor120.
Nadat men al de bezittingen heeft gewaardeerd, kan de vzw volgens artikel 150, lid 3 van het wetboek successierechten in twee gevallen deze waardering verminderen door volgende lasten van het bedrag af te trekken:
• de nog niet-betaalde termijnen van hypothecaire leningen mits de hypotheek is gevestigd op goederen van de vereniging of stichting en minstens 50% van de hoofdsom van de lening waarborgt.
• als de vzw een algemene legataris is van een erfenis. De vereniging mag het bedrage van die erfenis verminderen met de bedragen die de vzw nog moet betalen aan een aantal bijzondere legatarissen.
Als het verkregen resultaat kleiner is dan 25000 euro, dan is de vzw geen taks aan de fiscus xxxxxxxxxxxx000.Xx vzw is tevens ook niet verplicht een aangifte te doen. De vzw moet echter wel aan de administratie een strook terugsturen (dat samen met het aangifteformulier is bezorgd) waarop de vzw moet bevestigen dat hun resultaat kleiner is dan 25000 euro. Is de waarde van de bezittingen echter hoger dan 25000 euro, dan betaalt de vereniging taks aan de fiscus. De taks bedraagt 0,17%. De totale som wordt afgerond tot de hogere cent122. De aangifte moet ingediend worden via aangifteformulier 187 de eerste drie maanden van het aanslagjaar123. Het betalen van het verschuldigde bedrag moet altijd gebeuren voor 31 maart van ieder jaar 124.Indien de vzw minder dan 125 euro taks verschuldigd is aan de fiscus, kan men opteren de taks voor drie achtereenvolgende jaren ineens te betalen.125
119 Hiermee bedoelt de wetgever de kasvoorraad die nodig is om de dagelijkse behoefte te vervullen.
120 Art 151 wetboek successierechten.
121 Art 148bis Wetboek successierechten.
122 Art 152 Wetboek successierechten.
123 Art 151 lid 1 Wetboek successierechten.
124 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 290.
125 Art 156 Wetboek successierechten.
Artikel 158bis van het wetboek van successierechten vermeldt tevens dat bij een laattijdige indiening van de aangifte, de vereniging een boete moet betalen van 2,50 euro per maand laattijdige aangifte. De boete kan een maximum hebben van 1/10 van de verschuldigde taks en een minimum van 2,50 euro. Daarnaast kan de vereniging ook een boete krijgen, wanneer ze bewust een te lage waardering geeft aan zijn bezittingen of bepaalde goederen niet opneemt in de aangifte. Artikel 158ter van het wetboek van successierechten vermeldt dat deze boete gelijk is aan de ontdoken taks. Indien de vzw de aangifte te laat betaalt, krijgt men als sanctie een interest van 7%.
Indien de vereniging niet akkoord gaat met een bepaalde aanslag, kan men bezwaar indienen. De vereniging heeft vijf jaar de tijd vanaf het jaar van het ontstaan van de vordering. Een ambtenaar kan ook bezwaar indienen als hij vermoedt dat bepaalde goederen werden ondergewaardeerd of niet werden aangegeven. De ambtenaar moet dit binnen de twee jaar aangeven126.
C. Registratierechten
Voor bepaalde akten of geschriften is een vzw onderworpen aan de registratieplicht. Artikel 19 van het wetboek registratierechten geeft een opsomming voor welke akten of geschriften er een registratieplicht geldt:
• de akten van de Belgische notarissen
• de exploten en procesverbalen van de Belgische gerechtsdeurwaarders
• de arresten en vonnissen van de Belgische hoven en rechtbanken
• de akten waarbij het eigendom of het vruchtgebruik van de in België gelegen onroerende goederen wordt overgedragen of aangewezen
• procesverbalen van openbare verkoping van lichamelijke roerende voorwerpen
• alle akten over de inbreng van roerende en onroerende voorwerpen in Belgische vennootschappen met rechtspersoonlijkheid
• de akten over verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen.
In wat volgt van dit onderdeel, gaan we dieper in op de zes meest voorkomende gevallen waarin een vzw in aanraking komt met het registratierecht:
• het opstellen van de statuten van een vzw
• de overbrenging van eigendom of vruchtgebruik van een onroerend goed
• het overbrengen van roerende goederen
• de machtiging bij schenking
126 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 340.
• bij verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van onroerende goederen.127.
De oprichting van een vzw kan gebeuren op twee manieren: door een onderhandse akte of door een authentieke akte. Indien de statuten bij onderhandse akte worden opgesteld, moeten ze enkel maar in twee exemplaren worden opgesteld. Bovendien is de vzw niet verplicht deze te laten registreren. Indien men het toch wilt laten registeren128, moet de vzw een vergoeding betalen van 25 euro. Een authentieke akte wordt opgesteld door een notaris. De vzw betaalt hiervoor ook een vergoeding van 25 euro129.
Wanneer een persoon130 een onroerend goed schenkt aan een vzw moet dit gebeuren door middel van een authentieke akte131. Men noemt dit een overdracht om niet. De overdracht van het onroerend goed moet tevens ook geregistreerd worden door een notaris. Het bedrag waarop het registratierecht wordt toegewezen, is op basis van de verkoopwaarde van het onroerend goed. De grondslag wordt bepaald door artikels 47 tot 50 van het wetboek registratierechten. Naast een overdracht van niet kan men ook gebruik maken van een overdracht ten bezwarende titel. Het gaat hier dan niet over een schenking (zoals bovenstaande), maar een overdracht ten bezwarende titel . Dit heeft betrekking op een verkoop of een ruiling van een onroerend goed. Ook hierop wordt het registratierecht toegepast op basis van de verkoopwaarde. De aanslagvoet in het Vlaamse Gewest bedraagt hiervan 10%132 133.
Een overdracht van een roerend goed moet niet geregistreerd worden. Is deze overdracht echter een schenking, dan verplicht de wet hiervoor een authentieke akte op te stellen134. Dit wil zeggen dat een tussenkomst van de notaris noodzakelijk is. De wetgeving past een registratierecht toe op lichamelijke roerende goederen die worden geschonken door een notariële akte. Het registratierecht wordt toegepast op de verkoopwaarde van het goed. Een handgift is echter niet onderworpen aan registratierechten. Daarnaast kan men door het schenken van onrechtstreekse giften registratierechten vermijden135 136.Daarnaast zijn machtigingen bij giften onderworpen aan een registratierecht137. Tenslotte bepaalt artikel 19 van het wetboek registratierechten dat op de
127 VAN IMPE, H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 241 en volgende.
128 Bijvoorbeeld omdat met een vaste datum wil krijgen op de akte.
129 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 242.
130 Men bedoelt hier zowel rechtspersoon als natuurlijke persoon.
131 Art 931 burgerlijk wetboek.
132 Art 44 wetboek registratierecht Vlaams Gewest.
133 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 243.
134 Art 931 burgerlijk wetboek.
135 Bijvoorbeeld door het storten op een bankoverschrijving.
136 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 249.
137 Zie p36 voor meer informatie over giften.
akten in verband met verhuring, onderverhuring en overdracht van huur138 de registratieformaliteit moet toegepast. Men moet deze akten enkel laten registreren indien ze zijn opgesteld in een volmaakte schriftelijke titel. Volgens het boek “Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit” bestaat er dus geen registratieplicht voor:
• verhuringen die mondeling gesloten zijn
• de belofte van verhuring gedaan bij onderhands geschrift, maar mondeling aangenomen
• de eenzijdige toelating tot bouwen met afstand van het recht van natrekking
• de vonnissen en arresten dit tot het bewijs strekken van een huurovereenkomst van een onroerend goed.
Men bepaalt de belastbare grondslag door het bedrag van de huursommen op te tellen. Wanneer de verhuring echter geldt voor een onbepaalde duur, neemt de fiscus het tienvoudige huurbedrag als basis. De aanslagvoet hierop bedraagt 2,1%139 140.
D. De vzw en de belasting over de toegevoegde waarde (B.T.W)
Artikel 4, lid 1 van het wetboek van belastingen over de toegevoegde waarde (WBTW) zegt dat ieder wiens uitoefening van een economische activiteit geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht zoals omschreven in het B.T.W -wetboek, B.T.W-plichtig is, ongeacht op welke plaats de economische activiteit wordt uitgevoerd. Het feit dat een vzw geen winstoogmerk nastreeft, is dus hier niet van belang 141.
Een vzw kan B.T.W–plichtig zijn en een B.T.W –nummer aanvragen als ze economische activiteiten uitoefent en als deze activiteiten:
• leveringen van goederen of diensten inhoudt zoals omschreven in het B.T.W– wetboek
• met een zekere regelmaat gebeuren
• zelfstandig worden verricht
• de activiteit mag hoofdzakelijk of aanvullend worden uitgeoefend142.
Een B.T.W-nummer kan aangevraagd worden via indiening van formulier 604a en het bestaat uit 9 of 10 cijfers. De Belgische B.T.W-nummers worden vooraf gegaan door de letters BE143.
138 Hierbij geeft de verhuurder zijn rechten, die hij uit de verhuur haalt, over aan een derde.
139 Art 83, lid 1 wetboek registratierechten.
140 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 254.
141 PROCURA vzw, Oprichting en beheer van een vzw, Leuven, Garant Uitgevers, 1995, 107.
142 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,182.
143 XXXXXXXX X., XXXXXX M., Praktijkboek vzw’s en BTW,Antwerpen, Intersentia, 2005:63.
Indien de vzw voldoet aan bovenstaande voorwaarden, is ze verplicht per kwartaal een B.T.W - aangifte te doen. Daarnaast is de vzw ook verplicht: facturen op te stellen144, in bepaalde gevallen een ontvangstbewijs af te leveren, jaarlijks een B.T.W-listing145 in te dienen en een aangepaste boekhouding te voeren146. De B.T.W-plichtige heeft recht op aftrek van de B.T.W die berekentd wordt op goederen gebruikt om economische activiteit uit te oefenen. Het is dan wel noodzakelijk om hiervan een factuur te bezitten. Op deze regeling zijn verschillende beperkingen en uitsluitingen terug te vinden. De B.T.W van een personenwagen is bijvoorbeeld maar voor 50% aftrekbaar. De B.T.W bij tabaksfabrikaten, sterke dranken, hotel- en restaurantkosten en kosten van onthaal zijn niet aftrekbaar147.
Bij de rechtsvorm vzw zijn vier soorten te onderscheiden:
• niet belastingplichtig omdat men niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 4 vanhet wetboek van B.T.W
• niet belastingplichtig omdat men onder de uitzonderingen valt (artikel 44 WBTW)
• voor alle handelingen belastingplichtig zijn
• voor bepaalde handelingen belastingplichtig zijn, voor andere niet (gemengd)148.
1. Vrijstellingen door Artikel 44 wetboek van B.T.W
De opsomming hierboven geeft aan dat artikel 44 uit het wetboek van B.T.W zeer belangrijk is. Het artikel geeft belangrijke vrijstellingen voor bepaalde verenigingen, zoals:
• diensten en leveringen van goederen van ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, klinieken en dispensaria149
• verstrekken van onderwijs en de daarmee samenhangende leveringen van goederen en het verrichten van diensten
• verstrekken van goederen en diensten onder bepaalde voorwaarden in jeugdinstellingen, sportinrichtingen, bibliotheken, …
Artikel 44 van het B.T.W-wetboek is zeer uitgebreid. Het is aangeraden dit artikel grondig door te nemen.
Indien een vzw onder artikel 44 valt, blijft men B.T.W-plichtig. De vzw hoeft echter geen B.T.W aan te rekenen op uitgaande handelingen. De B.T.W bij aankoop van goederen is deze vzw nog steeds
144 Voor handelingen met particulieren moet geen factuur opgesteld worden, behalve voor bepaalde handelingen.
145 Op deze lijst vermeldt de vzw het B.T.W-nummer van de afnemer met het bedrag. Enkel afnemers voor een bedrag hoger dan 250 euro moeten in deze lijst vermeld worden.
146 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,183.
147 XXXXXXXX X., XXXXXX M., Praktijkboek vzw’s en BTW,Antwerpen, Intersentia, 2005:55.
148 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 348.
149 Zie bijlage 2.
verschuldigd150. Dit heeft tot gevolg dat de vzw de uitgaande handelingen niet moet factureren. Daarnaast moet de vereniging ook geen periodieke melding doen en heeft ze geen B.T.W-nummer. Ook moet ze niks factureren. Het minpunt aan de vrijstelling is dat de vzw (in de meeste gevallen) de betaalde B.T.W niet mag aftrekken. Daarnaast kan een vereniging die vrijgesteld is op basis van artikel 44, wel nog belastingplichtig zijn op andere economische activiteiten151. Men noemt dit een gemengde B.T.W-plichtige. Deze vzw’s moeten wel een periodieke aangifte doen. De B.T.W- administratie werkt hier met een verhoudingsgetal. Op het gedeelte dat niet valt onder artikel 44. betaalt de vzw B.T.W, maar heeft ze eventueel ook de mogelijkheid deze af te trekken. Op het gedeelte van de goederen die vallen onder het artikel 44, betaalt men geen B.T.W. . Deze goederen zijn dus ook niet fiscaal aftrekbaar.
2. Artikel 56 lid 2 van het wetboek van B.T.W
Ook artikel 56 lid 2 van het wetboek van B.T.W stelt vele vzw’s met een beperkte omzet vrij van B.T.W.. De voorwaarden om hieraan te voldoen zijn:
• de jaaromzet mag niet meer dan 5580 euro (exclusief B.T.W) bedragen, hier worden de vrijstellingen van artikel 44 §1 en §2 niet meegerekend.
• B.T.W-plichtige moet in België gevestigd zijn
• geldt niet voor toevallig B.T.W-plichtige bij overdracht nieuwe gebouwen.
Indien de vzw vrijgesteld is op basis van dit artikel, blijft ze belastingplichtig en heeft ze ook een B.T.W-nummer. Bovendien kan de vzw facturen opmaken. De vzw moet echter niet periodiek een aangifte doen omdat ze geen B.T.W aanrekent. De vzw moet wel jaarlijks een B.T.W-listing opstellen. Hierdoor deelt de vereniging zijn jaaromzet mee aan de B.T.W-administratie. Het minpunt aan deze vrijstelling is dat de vzw de betaalde B.T.W niet mag aftrekken. Indien de 5580 euro wordt overschreden, is het normale systeem van toepassing152.
3. Schenkingen of giften
Men spreekt van een gift of een schenking wanneer de schenker iets transfereert naar een vzw en er geen voordeel mee verkrijgt153. Schenkingen of giften getransfereerd aan een vzw kunnen op twee manieren gebeuren: tijdens het leven van de schenker of via testament bij overlijden
150 XXXXXXXX X., XXXXXX M., Praktijkboek vzw’s en BTW,Antwerpen, Intersentia, 2005:85.
151 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 351.
152 XXXXXXXX X., XXXXXX M., Praktijkboek vzw’s en BTW,Antwerpen, Intersentia, 2005:12.
153 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 353.
(legaat)154. De vzw-wet bepaalt dat een vzw niet zoals een natuurlijke persoon op een vrije manier een gift, schenking of een legaat in ontvangst kan nemen155. Bovendien kan een vzw zelf geen schenking doen, behalve indien dit in de statuten is vermeld156.
Allereerst moet nagegaan worden of er sprake is van een handgift. Het boek “De vzw stap voor stap” beschrijft een handgift als volgt: ‘het is een gift of schenking waarbij een schenker bepaalde roerende lichamelijke goederen schenkt aan de vzw via een materiële overhandiging. Men geeft dus als het ware bepaalde voorwerpen van hand tot hand’157. Bij een handgift is geen machtiging vereist.
Vervolgens moet de vzw kijken naar de waarde van de schenking of gift. Indien deze hoger is dan het drempelbedrag van 100000 euro, zal de vzw een machtiging moeten aanvragen bij het ministerie van Justitie. De wetgeving maakt hier geen onderscheid tussen roerende en onroerende goederen. Dit drempelbedrag van 100000 euro wordt ieder jaar geïndexeerd en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 15 december van elk jaar158. De formule voor indexering luidt als volgt159:
100000 euro x [indexcijfer maand oktober van het voorgaande jaar] [indexcijfer van de maand oktober huidig jaar]
Indien er een machtiging moet worden verkregen, wordt de schenking pas definitief aanvaard door de vzw als men de machtiging verkregen heeft. Het tijdslimiet hiervan kan oplopen tot één jaar. Dit wil zeggen dat als ondertussen de schenker zich bedenkt of in tussentijd overlijdt, de schenking nog ingetrokken kan worden. De vzw kan dit probleem vermijden door de schenking voorlopig te aanvaarden. Dit gebeurt door de raad van bestuur tenzij de statuten een ander orgaan hiervoor aanduiden. Vervolgens wordt dan een schenkingsakte opgemaakt160.
Er wordt slechts een machtiging verleend aan een vereniging indien er aan bepaalde voorwaarden is voldaan:
• De vzw moet een rechtspersoonlijkheid bezitten op het moment waarop de machtiging verleend is.
• De vzw heeft voldaan aan een aantal statutaire verplichtingen. Zo moeten de statuten neergelegd zijn op de griffie van de rechtbank van koophandel en moeten alle
154 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,148.
155 Art 16 vzw-wet 2002.
000 XXXXXXXXX X., XX XXXX A., Wegwijs recht,Leuven, Davidsfonds, 2000: 49.
157 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 354.
158 Art 16 vzw-wet.
159 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 355.
160 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,149.
benoemingen van de bestuurders bekend gemaakt worden in de bijlage van het Belgische Staatsblad.
• De jaarrekening van de vzw moet vanaf haar oprichting of althans in de laatste tien boekjaren voor de aanvraag van de machtiging, neergelegd zijn op de griffie van de rechtbank van koophandel. Indien men dit niet gedaan heeft, moet men dit zo spoedig mogelijk doen. Indien de vzw net opgericht is, moet de vzw de jaarrekeningen de volgende jaren afgeven op de griffie161.
De machtiging wordt verleend via Koninklijk besluit en de beslissing, die tot de machtiging heeft geleid, moet gemotiveerd worden. Indien de machtiging wordt aanvaard, ontvangt de vzw twee afschriften. Vervolgens moet de raad van bestuur definitief de aanvaarding bevestigen. Indien de machtiging geweigerd162 wordt, kan de vzw dit aanvechten binnen de 60 dagen bij de Raad van State163.
Een schenking of een gift, volbracht tijdens het leven van de schenker, moet voldoen aan de vereisten die aangehaald worden in het Burgerlijk wetboek. In het wetboek is terug te vinden dat een schenking van onroerende goederen gedaan moet worden bij notariële akte. Deze notariële akte moet geregistreerd worden164 165.Daarnaast moet de vereniging ook registratierechten betalen bij het opmaken van een akte voor de overdracht van eigendom of het vruchtgebruik van de in België gelegen onroerende goederen. Voor schenkingen in het Vlaamse gewest is dit een verlaagd recht van 7%166. Een schenking of gift mag vormvrij worden geschonken als het een roerend goed is. Verkiest de schenker hier echter toch een notariële akte, dan is men hier ook registratierechten verschuldigd. Een legaat wordt geschonken volgens de regels inzake het testament. Op een legaat moet een vzw 8,8% successierechten betalen. Handgiften die in de drie jaar voor het overlijden van de schenker geschonken zijn aan een vzw, worden volgens de wet beschouwd als legaten 167. Wanneer er betwistingen zijn over de geldigheid of de interpretatie van een legaat, dan is de burgerlijke rechtbank hiervoor bevoegd 168.
161 Art 16, vzw-wet.
162 Dit kan wanneer de formele voorwaarden niet zijn nageleefd (zoals geen statuten gepubliceerd) of wanneer de grondvoorwaarden niet zijn nageleefd (vb: het belang van de schuldeisers wordt geschaad) of bijkomende voorwaarden worden geschaad (Men krijgt dan een machtiging maar het ministerie stelt bijkomende voorwaarden op).
163 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 357.
164 Zie paragraaf ‘ Registratierechten p33.
165 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,149.
166 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 358.
167 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,153.
000 XXXXXXXXX X., XX XXXX A., Wegwijs recht,Leuven, Davidsfonds, 2000: 48.
Schenkingen aan bepaalde vzw’s zijn fiscaal aftrekbaar van het totale netto-inkomen van de schenker169. De aftrekbaarheid van schenkingen of giften is afhankelijk van volgende voorwaarden:
• Het moet gaan om giften in de vorm van geld of kunstwerken (enkel kunstwerken die behoren tot het culturele erfgoed van het land of die internationale faam genieten). Kunstwerken komen enkel in aanmerking voor aftrek indien deze geschonken worden aan Rijksmusea170 of bepaalde openbare machten171. De minister van Financiën moet voor een aftrekbaarheid van een kunstwerk zich hiermee akkoord verklaren. Andere giften in natura zijn niet fiscaal aftrekbaar172.
• De ontvangende instelling, overheid of vereniging moet erkend zijn. Het Wetboek der Inkomstenbelastingen onderscheidt een zestiental groepen zoals ondermeer: Belgische universiteiten of universitaire centra’s, koninklijke academies, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, instellingen voor oorlogsslachtoffers, het Rode Kruis, Nationale Kas voor Rampenschade, beschutte werkplaatsen, dierenasiels, hulpverlening aan ontwikkelingslanden173,… .
• Bij de personenbelasting wordt het maximum van de aftrekbaarheid ingesteld op 10% van het totale netto-inkomen van de weldoener, met een maximum van 250000 euro. Bij de vennootschapsbelasting bedraagt dit maximum 5% van het totale netto-inkomen, met een maximum van 500000 euro. Bij de rechtspersonenbelasting kan men giften niet aftrekken van het totale netto-inkomen174.
• De schenking moet minimum 25 euro ( niet-geïndexeerde)175 bedragen.
• Collectieve giften zijn niet aftrekbaar. Enkel individuele schenkers kunnen van dit belastingvoordeel genieten 176.
• Er moet een kwijtschrift worden uitgereikt aan de weldoener177.
Giften die wegens een onvoldoende ruim netto-inkomen dit belastbare aanslagjaar niet kunnen worden afgetrokken, kunnen niet overgeheveld worden naar het volgende aanslagjaar178.
169 Art 104, lid 1 WIB 1992.
170 Zoals het Koninklijke musea voor Schone Kunsten van België, het Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis en het Koninklijke Museum voor Midden-Afrika.
171 Zoals de Koninklijke Bibliotheek Xxxxxx 1, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, het Algemeen Rijksarchief in de provinciën en het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium.
172 XXXXXX, X., De vzw stap voor stap, Brussel, Xx Xxxxx xx Xxxxxxx XX, 0000, 358.
173 Art 104, 3° WIB 1992.
174 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 176.
175 Voor aanslagjaar 2007 en 2008 bedraagt dit 30 euro.
176 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 184.
177 Art 107 WIB 1992.
178 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 176.
E. Sponsoring en subsidies
Sponsoring mag niet verward worden met een schenking. Bij een sponsering staat er een tegenprestatie tegenover die meestal de vorm aanneemt van reclame voor de sponsor of gratis toegangstickets.
Tevens mag men ook niet subsidies verwarren met een schenking. Dit zijn gelden die de overheid toekent voor het bevorderen van het algemeen belang179.
F. Vzw en vergoedingen
1. Vrijwilligers
a) Definitie vrijwilligers
Er zijn vele definities voor vrijwilligers, toch beperken we ons in dit onderzoek tot één definitie, namelijk deze uit het woordenboek Van Xxxx:
“Een vrijwilliger is iemand die onverplicht en onbetaald in enig georganiseerd verband werkzaamheden verricht ten behoeve van (groepen uit) de samenleving.”180
Uit deze definitie kan men opmerken dat niet iedereen die gratis werk verricht voor de samenleving, automatisch als vrijwilliger bestempeld kan worden. De nieuwe vrijwilligerswetgeving181 maakt een onderscheid tussen vrijwilligers en andere activiteiten zoals mantelzorg, burenhulp, vakantiewerk, stages,…182 183. Enkel vrijwilligers kunnen zich op de vrijwilligerswetgeving beroepen. Volgens artikel 3 van de vrijwilligerswet bevat vrijwilligerswerk vijf elementen die noodzakelijk zijn:
• het betreft hier een activiteit of een werk
• vrijwilligerswerk mag niet verplicht zijn
• er mag geen loon of dergelijke vergoeding voor de activiteit uitgereikt worden184
179 VISSERS, K., De VZW naar Belgisch recht: een praktische handleiding bij de gewijzigde vzw-wetgeving, Heule, UGA, 2004,153.
180 XXXXXX, X; XXXXXXXXXXX, H; DEN BOOM, C.A.; XXX, E.C.M.;XXX XXXX, P.A.F.; XXX XXX XXXX, N., XXX XXXX Xxxxx woordenboek der Nederlandse Taal, Van Xxxx Lexicografie, Utrecht-Antwerpen, 1995, 3485-3486.
181 Van 3 juli 2005.
182 STEUNPUNT VRIJWILLIGERSWERK EN VORMINGPLUS LIMBURG, Vrijwilligersacademie Limburg : vorming voor en over het vrijwilligerswerk, 2007:9.
183 Zie bijlage 6 voor een opsomming van de activiteiten die als vrijwilligerswerk worden bestempeld.
184 Men kan echter wel een onkostenvergoeding uitreiken.
• vrijwilligerswerk wordt uitgeoefend in georganiseerd/enig verband185 186
• vrijwilligerswerk is ten voordele van de samenleving/ anderen.187
Men moet altijd in het achterhoofd houden dat de vrijwilligerswereld zeer dynamisch is. Het is geen statisch gegeven, dit wil zeggen vrijwilligerswerk vormt zich daar waar het nodig is en eindigt daar waar het onnodig is. Door dit dynamisch aspect van vrijwilligerswerk kan men geen standvastige definitie vormen188.
b) Vergoedingen
De nieuwe vrijwilligerswet van 2005, die geldt voor elke vzw en feitelijke vereniging, heeft als doel de vereenvoudiging van het vrijwilligerswerk. Het creëert een wettelijk statuut voor de vrijwilliger. In deze wetgeving worden de grenzen van de vrijwilligersvergoedingen aangegeven189.
Vrijwilligers mogen geen bezoldiging ontvangen voor vrijwilligerswerk. Ze mogen wel een vergoeding ontvangen voor de gemaakte kosten die ze voor de organisatie gedaan hebben190.
Men kan de vrijwilligers in een vereniging opdelen in vier groepen:
1) vrijwilligers die geen vergoeding ontvangen
2) vrijwilligers die een onkostenvergoeding verkrijgen beneden de maximumvergoeding
3) vrijwilligers met een bewijsbare onkostenvergoeding
4) vrijwilligers met onkostenvergoeding boven de maximumvergoeding of met een loon. Volgens de wet wordt men dan niet meer beschouwd als vrijwilliger191 192.
Bij de eerste drie soorten is de onkostenvergoeding niet belastbaar, noch voor de vrijwilliger, noch voor de vereniging193. De laatste soort vrijwilligers zijn eigenlijk werknemers. Hun loon is wel onderworpen aan belastingen. Tevens hebben deze vrijwilligers ook sociale rechten194.
185 Men bedoelt hiermee dat het niet mag gaan om individuele arbeid of om éénmalige arbeid.
186 Art 3 vrijwilligerswet.
187 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 210.
188 XXXXXXXXXXXX, X., vrijwilligersstatuut, Standaard Xxxxxxxxxx xx, Xxxxxxxxx, 0000: 85.
189 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 214.
190 STEUNPUNT VRIJWILLIGERSWERK EN VORMINGPLUS LIMBURG, Vrijwilligersacademie Limburg : vorming voor en over het vrijwilligerswerk, 2007:33.
191 XXXXXXXXXXXX, X., vrijwilligersstatuut, Standaard Xxxxxxxxxx xx, Xxxxxxxxx, 0000: 202.
192 Art 11 vrijwilligerswet.
193 PROCURA VZW, XXX’x en vrijwilligers: vraagbaak voor de vzw, Leuven, Garant uitgevers NV,1998.
194 XXXXXXXXXXXX, X., vrijwilligersstatuut, Standaard Xxxxxxxxxx xx, Xxxxxxxxx, 0000: 222.
Onkostenvergoedingen aan een vrijwilliger moeten niet bewezen worden aan de fiscus als ze niet meer als 28,48 euro per dag (vanaf 2007) bedragen (daglimiet), met een maximum van 1139,02 euro per jaar (vanaf 2007)(jaarlimiet)195. Naast de forfaitaire vergoedingen196 kan een vereniging ook bewijsbare kosten197 vergoeden. De vergoeding van deze bewijsbare kosten is onbegrensd. Bewijsbare kostenvergoeding en forfaitaire vrijwilligersvergoedingen kunnen per vrijwilliger niet samen worden toegepast198. Een vereniging kan echter wel aan sommige vrijwilligers een reële kostenvergoeding betalen en aan andere vrijwilligers een forfaitaire kostenvergoeding.199 Zitpenningen voor leden van adviesraden beschouwt de fiscus als honoraria en niet als vrijwilligersvergoedingen200. Daarnaast kan de vereniging zijn vrijwilligers ook een vergoeding in natura201 aanbieden. De waarden van deze natura moeten zich wel onder de maximale waarden van de vrijwilligerswet bevinden.
De vereniging is verantwoordelijk voor het niet overschrijden van het vrijwilligersdaglimiet of het vrijwilligersjaarlimiet. De vrijwilliger is echter ook verantwoordelijk voor het niet overschrijden van deze limieten wanneer de vrijwilliger werkt voor meerdere verenigingen. Verder is de vereniging verantwoordelijk voor het toepassen van de juiste onkostenvergoeding (reëel of forfaitair) en de boekhouding hiervan.
De wijze van betaling van deze vergoeding heeft geen belang. De vereniging kan ervoor opteren om de vergoeding in cash te betalen (met ontvangstbewijs) of via overschrijving. Ze mag deze vergoedingen groeperen tot een betaling één keer per jaar of elke dag betalen202.
Daarnaast is er een bijzondere fiscale regeling voor sportverenigingen, namelijk sportcirculaires, terug te vinden. Men bepaalt er bijzondere begrenzingen van bezoldigingen voor vrijwilligers van amateur-voetbalclubs uit lagere afdelingen. Als men een vergoeding verkrijgt boven deze bedragen, wordt deze vergoeding integraal beschouwd als een belastbare bezoldiging. Bij de jeugd en de reserve mag een vrijwilliger (spelers, trainers en medewerkers) 12,50 euro verdienen per wedstrijd. De personen die het vervoer verzorgen met hun eigen wagen (ouders of vrijwilligers), zijn van de belasting vrijgesteld als ze maximaal 0,2903 euro verkrijgen per gereden km. Degene die de outfits wast, mag per wasbeurt per ploeg maximum 15 euro belasting vrij krijgen. Als de vrijwilligers meer vergoed worden, moet de vereniging een loonfiche opstellen. Bij de eerste ploeg
195 XXXXXXXXXXXX, X., vrijwilligersstatuut, Standaard Xxxxxxxxxx xx, Xxxxxxxxx, 0000: 553.
196 Zie bijlage 6: Voor de forfaitaire onkosten moet men een tabel opmaken.
197 Zie bijlage 4.
198 Art 10 vrijwilligerswet.
199 XXXXXXXXXXXX, X., vrijwilligersstatuut, Standaard Xxxxxxxxxx xx, Xxxxxxxxx, 0000: 566.
200 STEUNPUNT VRIJWILLIGERSWERK EN VORMINGPLUS LIMBURG, Vrijwilligersacademie Limburg: vorming voor en over het vrijwilligerswerk, 2007:33.
201 Bijvoorbeeld: maaltijden, gratis diensten in het domein van de vzw, treinticket of –coupons, cultuurcheques, boekenbons,… .
202 XXXXXXXXXXXX, X., vrijwilligersstatuut, Standaard Xxxxxxxxxx xx, Xxxxxxxxx, 0000: 557.
van een sportvereniging mag een vereniging een hoofdtrainer of speler 27,92 euro per dag belastingvrij vergoeden, dit alles met een maximum van 1116,71 euro per jaar203.
Indien de maximumvergoedingen worden overschreden en dit geen bewijsbare vergoedingen zijn, moet de vereniging een loonfiche opstellen. De vrijwilliger wordt beschouwd als een werknemer en niet meer als een vrijwilliger204. Het gevolg hiervan is dat de vrijwilliger belasting moet betalen op zijn inkomen. Stelt de vereniging geen loonfiche op, dan riskeert zij een boete en een belasting van 309%, tenminste indien de begunstigde niet gevonden wordt. Wordt de begunstigde wel gevonden, kan deze zich verwachten aan een herziening van zijn personenbelasting en riskeert deze een boete205.
2. Uitkeringsgerechtigde vrijwilligers
Volgende onderdeling kan gemaakt worden onder uitkeringsgerechtigde vrijwilligers:
• werklozen
• bruggepensioneerden
• arbeidsongeschikten
• leefloners
• personen die genieten van een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
• bejaarden die een gewaarborgd inkomen hebben
• kinderen die genieten van een gezinsbijlagen206.
Werklozen en bruggepensioneerden kunnen aan vrijwilligerswerk doen indien ze dit eerst schriftelijk gemeld hebben bij het RVA. Indien na 14 dagen het RVA niet gereageerd heeft, mag de persoon vrijwilligerswerk verrichten207. Bruggepensioneerden mogen bepaald vrijwilligerswerk doen zonder schriftelijke vermelding, indien het vrijwilligerswerk gesitueerd is in een volgende vereniging:
• met een niet-winstgevend of sociaal of cultureel doel
• indien ze collectieve behoeften vervult. 208 209
Arbeidsongeschikten moeten toestemming vragen aan hun arts. Artikel 15 van de vrijwilligerswet bepaalt dat als de vrijwilligersactiviteiten de gezondheidstoestand niet in gevaar brengen, men deze activiteiten niet als arbeid ziet. Leefloners moeten hun OCMW hierover inlichten210. Daarnaast bepaalt de wet dat een vergoeding ontvangen voor hulp aan bejaarden en een
203BELASTING- EN BELLINGSGIDS 2007, Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 2007: 64.
204 Art 11 vrijwilligerwet.
205 PROCURA VZW, VZW’s en vrijwilligers: vraagbaak voor de vzw, Leuven, Garant uitgevers,1998.
206 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 215.
207 Art 13 vrijwilligerswet.
208 Art 14 vrijwilligerswet.
209 Bijvoorbeeld: Het Rode Kruis en de Kankerliga.
210 Art 16 vrijwilligerswet.
vrijwilligersvergoeding ontvangen, volledig verenigbaar is. Dit geldt ook voor bejaarden met een inkomen en voor kinderen die genieten van een gezinsbijlage211.
3. Medewerkers binnen een VZW
a) Vergoedingen
Een vrijwilligersvergoeding is geen beroepsinkomsten212. Beroepskrachten kunnen zich wel vrijwillig inzetten voor een vereniging, maar de taken die ze uitvoeren moeten anders zijn dan hun beroepstaken. Indien dit niet het geval is, is er sprake van zwartwerk213.
Een vereniging kan naast vrijwilligers, ook een beroep doen op eigen personeel, boekhouders, advocaten enz. De normale fiscale regels zijn hier van toepassing. De vereniging moet voor al deze vergoedingen en bezoldigingen een individuele fiche opstellen214. In de wetgeving maakt men hier volgend onderscheid:
• Werknemers: De bezoldigingen vergoed aan de werknemers van een vzw, moeten worden opgenomen in een individuele fiche nr 281.10. Deze fiche dient voor 1 maart in het jaar na het jaar waarin de bezoldigingen zijn betaald, ingeleverd te worden bij de bevoegde dienst215.
• Bestuurders: De algemene vergadering kan beslissen dat het mandaat van bestuurslid bezoldigd wordt216. Indien men hiervan gebruik maakt, beschouwt de wetgeving het bezoldigde bestuurslid als bedrijfsleider217. Voor de bezoldigingen moet de vzw fiche nr281.20 opstellen. Deze fiche moet net zoals vorige ingediend worden bij de bevoegde dienst voor 1 maart in het jaar na het jaar waarin de bezoldigingen zijn uitgegeven. Het onbezoldigde bestuurslid blijft gewoon een vrijwilliger.
• Commissielonen, makelaarslonen, …: Hiervoor moet de vereniging de individuele fiche nr281.50 opstellen. Indien het hier gaat om een totaal bedrag dat lager ligt dan 125 euro, moet de vzw geen fiche opstellen hiervoor. Deze fiches moeten voor 30 juni van het jaar na het jaar waarin de uitgaven zijn gebeurd, worden ingediend op de bevoegde dienst218 .
De persoon kan een regelmatige beroepsactiviteit uitoefenen voor de vereniging of het kan gaan om een toevallige prestatie. Indien de persoon regelmatig prestaties levert voor de vereniging,
211 Art 17 en 18 vrijwilligerswet.
212 Zie bijlage 5: vrijwilligersovereenkomst versus arbeidsovereenkomst.
213STEUNPUNT VRIJWILLIGERSWERK EN VORMINGPLUS LIMBURG, Vrijwilligersacademie Limburg : vorming voor en over het vrijwilligerswerk, 2007:9.
214 Art 57 WIB 1992.
215 Art 30 KB WIB 1992.
216 Art 4, 3° Vzw-wet.
217 Art 32 WIB 1992.
218 VAN IMPE H., XXX XXXX, X., XX XXXX, X., Leidraad voor vzw’s: de fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij nv, 2006: 221.
gaat het om een winstbeogende bezigheid. De fiscus beschouwt de vergoedingen als baten van een vrij beroep. Bij een toevallige prestatie valt de vergoeding onder het karakter van een divers inkomen. De grens tussen beide prestaties is zeer vaag. De fiscus kijkt daarom naar de regelmaat van de prestaties, de grootte van de vergoeding en de connectie met de hoofdactiviteit.
In beide gevallen kan de begunstigde de kosten aftrekken. Bij de toevallige prestatie moet de begunstigde de kosten altijd kunnen bewijzen. Bij een winstbeogende bezigheid kan men kiezen tussen twee mogelijkheden. Men kan bewezen kosten aftrekken of men kan kiezen voor een automatische aftrek van het netto-bedrag.
Voor beide soorten prestaties is er een verschil in belastingstarief. Een divers inkomen wordt belast tegen het tarief van 33%. Bij deze 33% moet nog eens gemeentebelasting worden gerekend. Een winstbeogende bezigheid wordt eerst verminderd met beroepskosten en vervolgens samengevoegd bij andere inkomsten. Het wordt belast tegen de normale, marginale aanslagvoet 219.
4. De link tussen vrijwilligers en subsidies
In sommige gevallen probeert de overheid de vrijwilligerswetgeving in te burgeren bij verschillende verenigingen door het linken van toepassingen van de wetgeving met subsidies. Het meest voorkomende voorbeeld is deze van de Vlaamse jeugdverenigingen. Zo moeten Vlaamse jeugdverenigingen een verzekering van burgerlijke aansprakelijkheid afsluiten voor hun (vrijwilligers-)leden. Op deze manier krijgen ze erkenning en dus ook subsidiëring220.
G. Verzekering
Elke vereniging die met vrijwilligers werkt wordt verplicht om een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid af te sluiten voor de vereniging. Deze verzekering dekt de schade aan de vereniging, de begunstigde, collega’s of derden. Indien de vereniging onder artikel 5 of 6 valt van de vrijwilligerswetgeving, is deze vereniging niet verplicht een burgerlijke aansprakelijkheidspolis te nemen. De vrijwilligers moeten bijgevolg beroep doen op hun eigen familiale verzekering. Daarom is aan deze verenigingen aan te raden om een bijkomende verzekering af te sluiten221.
219 PROCURA VZW, xxx’x en vrijwilligers: vraagbaak voor de vzw, Procura vzw, Leuven, Garant, 1998: 68.
220 XXXXXXXXXXXX, X., vrijwilligersstatuut, Standaard Xxxxxxxxxx xx, Xxxxxxxxx, 0000: 338.
221 XXXXXXXXXXXXXXXX, 0000.
Xx Xxxxxxx kan elke vereniging met vrijwilligers beroep doen op de gratis verzekeringvrijwilligerswerk.222 Deze geldt echter enkel voor zeer kleine, lokale verenigingen. De verzekering is immers maar geldig voor honderd vrijwilligersdagen per vereniging. In de verscheidene persberichten is uitgelekt dat Xxxxxx Xxxxxxxx, minister van Financien en Institutionele hervormingen, overweegt om deze gratis vrijwilligersvergoeding af te schaffen. Dit is echter nog niet officieel bevestigd.
222 VRIJWILLIGERSWERK XXXXXXX, 0000.
Hoofdstuk VIII: Fiscale verplichtingen voor verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid (feitelijke verenigingen)
A. Het vermogen van een feitelijke vereniging
1. Onroerende goederen
Een feitelijke vereniging kan in principe geen eigenaar zijn van onroerende goederen. Deze goederen blijven altijd eigendom van een particulier. Vermits ze geen deel uitmaken van de feitelijke vereniging, moet deze ook geen onroerende voorheffing hierop betalen.
2. Roerende goederen
Ook feitelijke verenigingen moeten roerende voorheffing betalen op roerende inkomsten bijvoorbeeld uit beleggingen223. De werking hiervan is volkomen gelijk met deze van vzw. Gelieve dus pagina 27 paragraaf “roerende goederen” te raadplegen voor meer informatie.
B. Registratierecht
Een feitelijke vereniging heeft ook registratieplicht op basis van artikel 19 van het registratierechtboek. Voor meer informatie over registratierecht verwijs we u graag naar bovenstaande paragraaf pagina 32.
C. Belastingen
Een feitelijke vereniging geniet van een fiscale transparantie. Dit wil zeggen dat er geen belastingen224 geïnd worden op de feitelijke vereniging, maar op de leden die eigenaar zijn van de goederen225.
223 PROCURA, 2008.
224 Zoals de personenbelasting, rechtsbelasting en de vennootschapsbelasting.
225 PROCURA, 2008.
D. Patrimoniumtaks of successierechten
De fiscus heeft geen duidelijke bepalingen gesteld met betrekking tot de successierechten bij feitelijke verenigingen. Een feitelijke vereniging komt hier in principe enkel mee in contact bij het overlijden van een lid van een vereniging. Deze kan eigenaar zijn van een eigendom waar de feitelijke vereniging gebruik van maakt226.
E. Subsidie en sponsoring
Net zoals een vzw kan een feitelijke vereniging gesubsidieerd of gesponsord worden. Men kan echter wel geen overheidssubsidies verkrijgen227.
F. Vrijwilligersvergoedingen
Een feitelijke vereniging kan net zoals een vzw een beroep doen op vrijwilligers. Enkel de verplichtingen in verband met verzekering wijkt af van deze van de vzw. Deze wordt hierna kort besproken,voor de overige aspecten verwijzen we u naar pagina 40.
Een feitelijke vereniging is niet aansprakelijk voor de fouten van zijn vrijwilligers en is daarom ook niet verplicht om een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Dit is enkel verplicht wanneer de feitelijke vereniging personeel in dienst heeft. Wanneer er geen burgerlijke aansprakelijksheidsverzekering is afgesloten, kunnen de vrijwilligers steeds beroep doen op hun familiale polis.
In Limburg kan elke vereniging met vrijwilligers beroep doen op de gratis verzekeringvrijwilligerswerk228.
226 PROCURA, 2008.
227 VIVAT, 2008.
228 VRIJWILLIGERSWERK XXXXXXX, 0000.
Hoofdstuk IX: Kwantitatief onderzoek vzw’s en feitelijke verenigingen in Bilzen
A. De uiteenzetting
Het doel van deze thesis, zoals benadrukt in de centrale onderzoeksvraag, is de algemene problemen te ontdekken waarmee vzw’s en feitelijke verenigingen kampen in Vlaanderen. Het is dus een diagnostisch onderzoek. Het onderzoeksgebied, het verenigingsleven in Vlaanderen, is echter te uitgebreid voor één enkele eindverhandeling. Daarom besloten we met onze groep van 13 studenten om ons te focussen op een kleiner gedeelte van Vlaanderen namelijk Limburg. We denken immers dat de verenigingen in Limburg representatief zijn voor het hele Vlaamse grondgebied. Om deze bevraging vervolgens zo realistisch mogelijk te maken, gaat iedere student in zijn eindverhandeling dieper in op de problemen in één gemeente. Ikzelf heb gekozen voor de gemeente waar ik woonachtig ben, namelijk Bilzen.
Bilzen is een middelgrote gemeente met ongeveer 32000 inwoners.229 Na een rondvraag bij de jeugddienst, seniorendienst, cultuurdienst, sportdienst en het Belgische staatsblad, kan men concluderen dat Bilzen ongeveer 420 actieve verenigingen telt. Omwille van tijdsgebrek kunnen niet alle 420 verenigingen ondervraagt worden We besloten om een kleine steekproef, met name een disproportionele gestratificeerde toevalssteekproef, te ondervragen van al deze Bilzerse verenigingen. Hiervoor hebben we de Bilzerse verenigingen opgedeeld in drie grote subgroepen, namelijk: cultuur en senioren samen, sport en jeugd.
De jeugddienst heeft ons toestemming gegeven om op de algemene vergadering230 de aanwezige jeugdverenigingen te ondervragen. Hierdoor is 28% van de feitelijke jeugdverenigingen en 50 % van de jeugd-vzw’s ondervraagd. Van de sportdienst hebben we ook de toestemming verkregen om op de algemene vergadering de opdagende verenigingen te ondervragen. Deze resultaten zijn vervolgens aangevuld met een postenquête231. In totaal is 35% van de feitelijke sportverenigingen en 70% van de sport-vzw’s aangeschreven. Van deze 35% feitelijke sportverenigingen heeft 21% de enquête teruggestuurd en van de 70% gecontacteerde sport-vzw’s heeft 39% de enquête ingevuld. Er is dus in totaal 7% van de Bilzerse feitelijke sportverenigingen en 28% van de Bilzerse sport-vzw’s ondervraagd. De cultuurverenigingen en seniorenverenigingen zijn enkel via een postenquête ondervraagd. Van de feitelijke cultuur- en seniorenverenigingen is 50% aangeschreven waarvan we van 18% verenigingen respons ontvangen hebben. Voor Bilzen is dus
229 De andere bevraagde gemeentes zijn: Hasselt, Leopoldsburg, Maasmechelen, Peer, Alken, Beringen, St-Truiden, ….. .
230 9 februari 2008.
231 Nadat ik eerst de verenigingen telefonisch gecontacteerd had.
ongeveer 9% van de feitelijke cultuur- en seniorenverenigingen ondervraagd. Van de culturele en seniorenvzw’s is 60% gecontacteerd om een enquête in te vullen. Hiervan heeft 42% een enquête ingevuld. In totaal is 25% van alle Bilzerse culturele vzw’s ondervraagd.
Men kan in bovenstaande een afwijking in de percentages van ondervragingen opmerken. De feitelijke jeugdverenigingen worden voor 28% ondervraagd. Dit is een groot verschil ten opzichte van de feitelijke sportverenigingen en de feitelijke cultuur- en seniorenverenigingen, die respectievelijk voor 7% en 9% worden ondervraagd. De resultaten van de jeugdverenigingen gaan dus realistischer zijn en meer waarheidsgetrouw dan deze van sport of cultuur en senioren. Toch moet bij de verkregen resultaten rekening gehouden worden met een grote foutenmarge. Om slechts een foutmarge van 5% te hebben, zouden 196 Bilzerse verenigingen ondervraagd moeten worden. We hebben slechts 63 Bilzerse verenigingen kunnen ondervragen omdat de respons zeer gering was.
Naast een algemene bevraging over de problemen in de gemeente Bilzen gaan we in deze eindverhandeling dieper in op de problemen die verenigingen in Limburg ondergaan met betrekking tot de fiscale aspecten232 van het verenigingsleven. Om de problemen met betrekking tot fiscale aspecten te lokaliseren, maken we gebruik van alle enquêtes die afgenomen zijn door alle 13 studenten. Met deze bevraging hopen we een aanzet te geven aan de verschillende gemeentes maar ook aan de verschillende overheidsdiensten om voor de gevonden problemen een oplossing te vinden.
Tijdens de enquêteafname werkten we met twee soorten enquêtes, één voor vzw’s en één voor feitelijke verenigingen. De juridische en theoretische aspecten zijn immers verschillend bij beide soorten verenigingen.
De vragen uit de enquête hebben verschillende meetniveaus. De meeste vragen bestaan voornamelijk uit vragen van nominaal niveau. Dit wil zeggen dat de antwoordmogelijkheden elkaar uitsluiten. Bij sommige vragen kunnen de onderzoekseenheden meerdere antwoorden geven233. In deze enquête zijn veel ordinale vragen verwerkt. Men kan deze vragen rangschikken, maar ze zeggen niets over de grootte van de verschillen. Bovendien zijn er ook vragen met een intervalniveau234 in deze enquête geplaatst. Het enige verschil met de vragen op ordinaal niveau is dat vragen op intervalniveau wel informatie geven over de grootte van verschillen tussen de antwoordmogelijkheden. Bovendien zijn er ook ratiovragen in deze enquête aanwezig235. Dit zijn de
232 Dit zijn: de BTW, patrimoniumtaks, giften en schenkingen, sponsoring, registratierecht, vrijwilligersvergoeding, roerende en onroerende voorheffing.
233 Bijvoorbeeld vraag 6, 14, 17, 18, 19, 21, 25, 27, 28, 30, 61-66, 87,91 in bijlage 7
234 Bijvoorbeeld vraag 67 tot en met 84 in bijlage 7.
235 Bijvoorbeeld vraag 7, 9, 11, 12, 35, 43, 44, 45, 61, 86 in bijlage 7.
vragen van het allerhoogste niveau. Met deze soort vragen kan men een goede rangschikking maken met perfecte verhoudingen. Er is immers een absoluut nulpunt aanwezig.
Tijdens de bevraging aan de verenigingen merkten we op dat er verschillende fouten in onze enquêtes zijn geslopen. Vaak zijn we in verschillende vragen de filter “geen idee” of “geen mening” vergeten. Vandaar dat we soms niet ingevulde vragen vonden in de ingevulde enquêtes. Om een goed beeld te krijgen van de correctheid van de afname, namen we bij twee verenigingen een dubbele enquête af236 bij twee verschillende personen met een verschillende functie in de vereniging. Hieruit blijkt dat vele verenigingen werken met functies. Zo kent de ene persoon in de vereniging veel meer van boekhouding dan de andere. Hier moet zeker rekening mee gehouden worden bij de verwerking van de antwoorden. Men moet daarom dit onderzoek zien als een vertrekpunt waar men verder kan werken.
B. Enquête feitelijke verenigingen Bilzen
Gemiddeld aantal leden in een Bilzerse feitelijke
vereniging
80
60
40
20
0
69
47
34
sportvereniging cultuurvereniging jeugdvereniging
1. De identiteitskaart van de vereniging
aantal leden
Figuur 1: Het gemiddelde aantal leden in de drie Bilzerse subgroepen van de feitelijke verenigingen.
Feitelijke verenigingen zijn rijkelijk aanwezig in de gemeente Bilzen. Toch zijn ze niet allemaal identiek. Bij het verwerken van deze enquête hebben we de resultaten opgesplitst naar drie subgroepen: cultuur en senioren samen, sport en jeugd. In deze drie subgroepen kan er een onderscheid gemaakt worden naar het aantal leden. Zo is uit de resultaten gebleken dat de feitelijke sportvereniging in Bilzen gemiddeld 34 leden tellen. Ze zijn dus veel kleiner dan de
236 Omwille van de omvangrijkheid van de enquête was het niet mogelijk om op een andere manier de betrouwbaarheid te meten ( bijvoorbeeld door parallelvragen, …).
cultuurverenigingen en jeugdverenigingen in Bilzen die respectievelijk gemiddeld 47 en 69 leden bevatten. Een mogelijke verklaring voor het grote aantal leden voor de jeugdverenigingen, kan men vinden in de aanwezigheid van maar 22 feitelijke jeugdverenigingen in Bilzen. Dit is in groot contrast met de 110 feitelijke sportverenigingen en de 192 feitelijke cultuurverenigingen die in Bilzen aanwezig zijn. De meeste ondervraagde feitelijke verenigingen melden een stijgende trend in het ledenaantal. Dit is positief nieuws voor het Bilzerse verenigingsleven.
Uit de resultaten blijkt dat 24% van de Bilzerse feitelijke verenigingen geen gebruik maakt van vrijwilligers. Het gaat hier voornamelijk om feitelijke verenigingen die uitstappen organiseren, maar bijvoorbeeld ook politieke partijen die geen gebruik maken van vrijwilligers. Opvallend is dat 38% van de ondervraagde sportverenigingen geen gebruik maakt van vrijwilligers. Dit resultaat kan echter niet veralgemeent worden omdat slechts bij 7% van alle sportverenigingen een enquête afgenomen is. Uit de bevraging blijkt dat meestal kleinere237 verenigingen geen gebruik maken van vrijwilligers. In Bilzen zijn er maar twee feitelijke verenigingen actief aanwezig die gebruik maken van loontrekker met een arbeidsovereenkomst.
2. De structuur en het doel van de feitelijke vereniging
Bestuursvorm bij de Bilzerse feitelijke
verenigingen
90,00%
80,00%
70,00%
60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
20,00%
10,00%
0,00%
ledenvergadering
bestuur
andere
% aantal feitelijke verenigingen
Figuur 2: Organen waaruit de bestuursvormen bij de Bilzerse feitelijke verenigingen bestaan.
237 Meestal onder de 20 leden.
De structuur van de Bilzerse feitelijke verenigingen verschilt voor de drie subgroepen. Bij de cultuurverenigingen is het opvallend dat al de ondervraagde verenigingen een bestuur hebben. Bij de sportverenigingen kan men bemerken dat 88% een bestuur heeft. De jeugdverenigingen wijken hiervan af. Hier heeft slechts 50% van de ondervraagde feitelijke verenigingen een bestuur. In elk van de drie subgroepen worden ledenvergaderingen georganiseerd238. Opvallend is dat slechts 40% van de ondervraagde jeugdverenigingen gebruik maakt van ledenvergaderingen. Een eventuele verklaring hiervoor kan zijn dat jeugdverenigingen gemiddeld genomen een groter aantal leden hebben. Dit kan zorgen voor een moeilijke organisatie van een ledenvergadering. Bovendien is de gemiddelde leeftijd van de leden veel jonger dan deze bij cultuur- of sportverenigingen.
Wanneer men naar de functies in de verenigingen gaat kijken, kan men opmerken dat de meeste verenigingen een voorzitter, secretaris en penningmeester hebben. Opvallend is dat ongeveer 40% van de jeugdverenigingen geen penningmeester en/of secretaris aangesteld heeft.
238 Namelijk voor de cultuurverenigingen 68%, voor de jeugdverenigingen 40% en voor de sportverenigingen 63%.
% aantal Bilzerse feitelijke verenigingen die een
bijkomende economische activiteit doen
35,00%
30,00%
25,00%
20,00%
15,00%
10,00%
5,00%
0,00%
32,43%
29,73%
27,02%
13,51%
13,51%
13,51%
10,81%
2,70%
% aantal feitelijke verenigingen
3. Bijkomende economische activiteiten
geen antwoord
uitbating cafetaria/feestzaal
fuif of fuiven
verkoop van producten (taarten, kaarsen,…)
andere
kienavond/tombola
eetdag/avond
deur aan deurverkoop
Figuur 3: % aantal Bilzerse feitelijke verenigingen die een soort bijkomende economische activiteit doen.
30% van de Bilzerse feitelijke verenigingen organiseert geen bijkomende economische activiteiten die winst opleveren. Vooral feitelijke sportverenigingen oefenen geen bijkomende economische activiteiten uit.239 De meest populaire bijkomende economische activiteit van de ondervraagde feitelijke verenigingen is het organiseren van een eetdag. Dit is vooral populair bij jeugdverenigingen240. Daarnaast zijn de minder traditionele241 bijkomende economische activiteiten populair bij de Bilzerse feitelijke verenigingen zoals: een barbecue, een dorpsfeest, musicals, quiz, bonte avond, opendeurdag,…
Deze bijkomende economische activiteiten worden meestal op jaarbasis georganiseerd. Daarnaast kan men opmerken dat de Bilzerse jeugdverenigingen242 echter meerdere keren per jaar een bijkomende activiteit organiseren. Een verklaring hiervoor kan men zoeken in de aanwending van
239 Namelijk 50%.
240 Namelijk 70% organiseert een eetdag.
241 Bijvoorbeeld: kienavond, eetdag, fuif, uitbating cafetaria,… .
242 Namelijk 50% van de jeugdverenigingen die een bijkomende economische activiteit uitoefent.
de inkomens uit deze bijkomende economische activiteiten. Jeugdverenigingen gebruiken deze inkomens voornamelijk243 om een goede financiële reserve aan te leggen om op kamp te gaan, de lokalen te vernieuwen of materiaal aan te schaffen.
Uit de resultaten blijkt dat 45% van de feitelijke verenigingen244 uit deze bijkomende economische activiteiten een inkomen van minder dan 1000 euro per jaar haalt. Dit zijn voornamelijk de sport- en cultuurverenigingen. De helft van de jeugdverenigingen245 ontvangt jaarlijks tussen de 1000 en de 5000 euro uit de bijkomende economische activiteiten. Dit komt waarschijnlijk omdat bij de jeugdverenigingen de bijkomende economische activiteiten meerder keren per jaar georganiseerd worden.
Indien men de gewone activiteiten van de verenigingen analyseert, kan men concluderen dat de helft van alle ondervraagde feitelijke verenigingen wekelijks activiteiten organiseert. We kunnen dus van een actief verenigingsleven in Bilzen spreken!
4. Administratieve handelingen
a) De statuten
Uit de ondervragingen blijkt dat 27% van de feitelijke verenigingen (vooral de jeugdverenigingen246) statuten heeft opgesteld. Het is immers niet verplicht voor een feitelijke vereniging om statuten op te stellen. De voornaamste reden voor het opstellen van statuten zijn de financiële instellingen. Om immers een rekening te openen moet de vereniging statuten bezitten. Daarnaast hopen sommige feitelijke verenigingen via de statuten een goede structuur en werking te verkrijgen. De meeste koepelorganisaties247 vinden statuten niet nodig. Ze worden immers beschermd door een overkoepelende organisatie. Indien de verenigingen statuten hebben opgesteld, heeft 80% van deze verenigingen hun doel erin vermeld, 40% van de verenigingen heeft de duur erin opgegeven en 60% heeft er bepalingen in opgenomen.
243 38% van de jeugdverenigingen die bijkomende economische activiteiten uitoefent.
244 Die een bijkomende economische activiteit uitoefenen.
245 Die een bijkomende economische activiteit uitoefenen.
246 60%.
247 Dit wil zeggen de verenigingen die onder een overkoepelende organisatie vallen.
b) Het huishoudelijk reglement
Uit de resultaten blijkt dat 35% van de ondervraagde Bilzerse feitelijke verenigingen, voornamelijk jeugdverenigingen248 een huishoudelijk reglement heeft opgesteld. De feitelijke vereniging is echter niet verplicht dit op te maken, het bevordert enkel de goede werking van de vereniging.
62% van de feitelijke verenigingen, die gebruik maakt van een huishoudelijk reglement, omschrijft hierin gedragsregels. Daarnaast kunnen we ook opmerken dat 46% van de ondervraagde feitelijke verenigingen de werking van de algemene vergadering vermeldt in het huishoudelijk reglement. Men kan dus concluderen dat het huishoudelijk reglement voornamelijk gebruikt wordt voor een goede werking. Namelijk geen enkele feitelijke vereniging die ondervraagd werd, vermeldt bijvoorbeeld prijsreglementering in zijn huishoudelijk reglement.
5. De werking en de aansprakelijkheid
De meeste personen249 die de enquête hebben ingevuld, vinden dat het geld en het materiaal, na het ontbinden van de vereniging, geschonken moet worden aan een goed doel250. Wanneer men echter vraagt wat de vereniging echt heeft bepaald om met deze bestanddelen na de ontbinding te doen, blijkt dat meer dan de helft van de verenigingen dit nog niet besproken heeft. Indien de feitelijke vereniging toch de bestemming heeft bepaald, kan men opmerken dat geen enkele vereniging de bestanddelen aan een goed doel schenkt. Dit is in tegenstelling met de persoonlijke wil van de invullers van de enquête.
Tijdens de bevraging vroegen we aan de invullers onder welke vorm van aansprakelijkheid men dacht dat de feitelijke vereniging valt. Opvallend was dat 38% van de ondervraagden hier geen enkel idee van heeft. Daarnaast dacht 16% van de verenigingen dat er geen sprake was van persoonlijke aansprakelijkheid in hun vereniging en 16% van de ondervraagden dacht dat de vereniging genoot van een rechtspersoonlijkheid. De realiteit is echter dat ieder lid aansprakelijk is voor de daden van de feitelijke vereniging. Dit wist slechts 16% van de ondervraagden. Leden en bestuurders beseffen dus vaak niet dat door zich aan te sluiten bij een feitelijke vereniging, men een grote verantwoordelijkheid op zich neemt.
248 60% van de ondervraagde jeugdverenigingen.
249 50% van de ondervraagde feitelijke verenigingen.
250 Wanneer men hier dieper op ingaat, ziet men dat dit voornamelijk mensen zijn uit de jeugdverenigingen of cultuurverenigingen.
6. Inkomstenbelasting
Slechts 19% van de Bilzerse feitelijke verenigingen haalt inkomsten uit dividenden, intresten of roerende goederen. Opvallend is dat geen enkele van de ondervraagde feitelijke sportverenigingen inkomsten uit bovenstaande bezittingen haalt.
Van de ondervraagde cultuur- en sportverenigingen bezit geen enkele vereniging onroerende goederen. Slechts 20% van de ondervraagde feitelijke jeugdverenigingen is in het bezit van onroerende goederen. Een vzw-vorm is vaak de juridische eigenaar van deze onroerende goederen. Slechts één van de jeugdverenigingen die onroerende goederen bezit, haalt de helft van zijn inkomsten uit deze goederen door bijvoorbeeld verhuring. We kunnen concluderen dat de onroerende goederen niet van economisch belang zijn in het Bilzers verenigingsleven.
De winsten die een feitelijke vereniging verkrijgt, worden voornamelijk geïnvesteerd in de werking van de feitelijke vereniging en in een financiële reserve voor de vereniging. Bovendien antwoordt geen enkele vereniging dat de winst verdeelt wordt onder de leden.
Tijdens de bevraging wist geen enkele feitelijke vereniging onder welk belastingstelsel men geclassificeerd is. Dit is een zeer ernstig probleem. De Bilzerse feitelijke verenigingen hebben hier duidelijk nood aan meer duidelijkheid. Wettelijk gezien valt een feitelijke vereniging onder de personenbelasting.
7. Andere fiscale verplichtingen/ financiering
Uit de bevraging blijkt dat vooral private inkomsten251 belangrijk zijn voor de financiering van de Bilzerse feitelijke verenigingen. Publieke inkomsten kan men op de tweede plaats rangschikken. Deze publieke inkomsten bevatten vooral subsidies, namelijk 81% van de feitelijke verenigingen, waaronder alle Bilzerse jeugdverenigingen, geniet van een gemeentelijke subsidie. Daarnaast maakt 27% van de verenigingen gebruik van andere gemeentelijke ondersteuningen zoals de uitleendienst. Heel weinig Bilzerse verenigingen maken gebruik van provinciale subsidies/ondersteuning, Europese subsidies en steun van de Vlaamse overheid.
Vooral de gemeentelijke diensten252 worden gecontacteerd bij vragen of problemen. Deze diensten zijn bijzonder nuttig voor de Bilzerse feitelijke verenigingen.
251 Zoals lidgeld, giften, sponsors en economische activiteiten.
252 Namelijk 80% contacteert de gemeentelijke dienst bij vragen of problemen.
Soort boekhouding bij Bilzerse
feitelijke verenigingen
80,00%
70,00%
60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
20,00%
10,00%
0,00%
75,68%
13,51%
10,81%
0%
% aantal verenigingen
8. Boekhouding
Geen idee
Een dubbele boekhouding
Een vereenvoudigde boekhouding
De inkomsten en uitgaven eenvoudig bijgehouden in boekje of Excel
Figuur 4 : Het soort boekhouding verdeeld naar % aantal Bilzerse feitelijke verenigingen.
De meeste253 feitelijke verenigingen houden hun inkomsten en uitgaven eenvoudig bij in een boekje of Excel. Slechts een klein gedeelte254 van de ondervraagde verenigingen voert een eenvoudige boekhouding uit. Niemand van de ondervraagde feitelijke verenigingen past een dubbele boekhouding toe.
253 Namelijk 76% van de ondervraagde verenigingen .
254 Namelijk 14%.
Uit de resultaten blijkt dat 14% van de Bilzerse feitelijke verenigingen aangeeft dat er niet voldoende mensen in de vereniging aanwezig zijn met een boekhoudkundige kennis of achtergrond. Vooral ondervraagde sportverenigingen255 geven dit aan. Dit is een signaal voor de sportdienst.
De boekhouding wordt meestal256 opgesteld door de penningmeester zonder hulp van een boekhoudkundig programma. Vervolgens blijkt uit de resultaten dat deze bekomen boekhouding meestal257 gecontroleerd wordt door middel van enkele oppervlakkige vragen te stellen aan de penningmeester. De leden hebben dus bijzonder veel vertrouwen in de penningmeester. Men is immers als lid persoonlijk aansprakelijk voor de fouten van een feitelijke vereniging.
9. Vrijwilligers
% Bilzerse feitelijke verenigingen waarin bepaalde leeftijdcategorie van
vrijwilligers domineert
geen vrijw illigers; 8,82%
geen duidelijke meerderheid; 16,22%
18-24 jaar; 24,32%
25-34jaar; 16,22%
ouder; 35,14%
35-44 jaar; 24,32%
45-54 jaar; 24,32%
18-24 jaar 25-34jaar 35-44 jaar
45-54 jaar ouder
geen duidelijke meerderheid
geen vrijw illigers
Figuur 5: % aantal feitelijke verenigingen in Bilzen waarvoor een bepaalde leeftijdscategorie bij de vrijwilligers domineert.
Uit de resultaten blijkt dat vrijwilligers in een feitelijke sportvereniging of jeugdvereniging meestal mannelijk zijn. Daarnaast blijkt uit de resultaten dat 90% van de vrijwilligers in de jeugdverenigingen zich in de leeftijdscategorie 18 tot 24 jaar bevindt. De overige feitelijke verenigingen doen vooral een beroep op oudere258 vrijwilligers. 61%259 van de vrijwilligers in de feitelijke verenigingen heeft zich op eigen initiatief gemeld bij de vereniging. Deze vrijwilligers zijn voornamelijk voor lange duur geëngageerd. Toch kunnen we hier een afwijking constateren bij de
255 Namelijk 50%.
256 Bij 62% van de ondervraagde feitelijke verenigingen. Daarnaast antwoordde 16% van de feitelijke verenigingen dat de penningmeester de boekhouding deed met een boekhoudkundig programma.
257 Bij 35% van de ondervraagde verenigingen.
258 Ouder dan 54 jaar.
259 Berekend op basis van feitelijke verenigingen die gebruik maken van vrijwilligers.
feitelijke sportverenigingen. De helft van de ondervraagde sportverenigingen260 vindt immers dat de vereniging zelf vrijwilligers moet aanspreken.
Uit de resultaten blijkt dat 39%261 van de verenigingen moeite heeft om geëngageerde vrijwilligers te vinden voor zijn feitelijke vereniging. Bovendien merkt 63%262 van de ondervraagde verenigingen op dat er een dalende trend is in de bereidheid bij personen om vrijwilliger te worden in een vereniging.
64%263 van de feitelijke verenigingen vindt de gratis verzekering voor vrijwilligerswerk een zeer goed initiatief van de provincie Limburg en wilt er zeker gebruik van maken.
De meeste vrijwilligers in de Bilzerse feitelijke verenigingen worden niet vergoed. Slechts 8% van de verenigingen biedt een vergoeding aan zijn vrijwilligers aan. Deze 8% vergoedt gemiddeld 6 vrijwilligers. Opvallend is dat deze verenigingen meestal de wettelijke bepaalde maximum vrijwilligersvergoeding niet264 kennen. Dit is een opvallend probleem. Het is nodig om de verenigingen hierover in te lichten. Uit de bevraging is gebleken dat zelfs verenigingen die geen vrijwilligersvergoeding aanbieden, interesse hebben in meer informatie over vrijwilligersvergoedingen.
10. Overige
Volgens de Bilzerse feitelijke verenigingen zijn er veel nadelen verbonden aan de vzw-vorm. Zo vinden de feitelijke verenigingen een vzw nadelig omwille:
• de ingewikkelde juridische en boekhoudkundige verplichtingen
• het enorme papierwerk
• de kosten.
De meeste Bilzerse feitelijke verenigingen merken op dat er ook voordelen zijn verbonden aan een vzw-vorm, vooral door de rechtspersoonlijkheid.
De meeste feitelijke verenigingen schakelen niet over op een vzw-structuur omdat ze deel uitmaken van een koepelorganisatie265 of omdat ze niet in aanraking komen met grote financiële bedragen. De helft van de ondervraagde verenigingen heeft zelfs geen idee of het mogelijk is om voor hun vereniging een vzw-vorm op te richten.
260 Rekening gehouden met het aantal feitelijke sportverenigingen die een beroep doen op vrijwilligers.
261 Rekening gehouden met het aantal feitelijke verenigingen die gebruik maken van vrijwilligers en de vraag wilden beantwoorden.
262 Rekening gehouden met het aantal feitelijke verenigingen die gebruik maken van vrijwilligers en de vraag wilden beantwoorden.
263 Die gebruik maakt van vrijwilligers en een antwoord gaf op de vraag.
264 Slechts één vereniging die vrijwilligersvergoedingen uitkeert, kent de vrijwilligersvergoeding.
265 83% van de ondervraagde verenigingen behoort tot een koepelorganisatie.
C. Enquêtes vzw’s in Bilzen
Het gemiddeld aantal leden bij een Bilzerse vzw
100
80
60
40
20
0
sportvzw
culturele vzw
1. De identiteitskaart van de vzw’s.
gemiddeld aantal leden
Figuur 6 : Het gemiddeld aantal leden bij een Bilzerse vzw.
Er zijn minder vzw’s aanwezig in Bilzen dan feitelijke verenigingen. Hierdoor is er een groter gedeelte van de totale vzw’s in Bilzen ondervraagd kunnen worden. De bekomen resultaten zijn dus betrouwbaarder als deze bij feitelijke verenigingen.
De resultaten van de ondervraagde Bilzerse vzw’s zijn, net zoals bij de ondervraging van de feitelijke verenigingen in Bilzen, in subgroepen verdeeld namelijk een subgroep cultuur en senioren en een subgroep sport. De subgroep jeugd is hier echter niet zo relevant omdat er slechts twee jeugdverenigingen in Bilzen met een vzw-vorm actief zijn. Van deze twee jeugdvzw’s is er slechts één ondervraagd.
In de resultaten is er een verschil in aantal leden waar te nemen tussen de verschillende subgroepen. Zo omvatten de sportverenigingen gemiddeld 87 leden en de cultuurverenigingen266 slechts gemiddeld 41 leden. De jeugdvereniging telt 53 leden. Een verklaring voor het verschil in aantal leden tussen de subgroepen, kan gevonden worden doordat in de subgroep culturele vzw’s enkele vzw’s opgenomen zijn die instaan voor het beheer van parochiale zalen. Bij weglating van deze vzw’s verhoogt het gemiddeld ledenaantal. Toch blijft het ledenaantal veel kleiner bij cultuurverenigingen dan bij sportverenigingen. Sport wordt immers in teamverband gespeeld.
266 Bij het berekenen van de resultaten hebben we rekening gehouden met de vzw’s die het ledenaantal niet kenden.
De resultaten van het aantal vrijwilligers en loontrekkers in de twee subgroepen zijn zeer verschillend. Van de ondervraagde cultuurverenigingen werkt 30% met loontrekkers. Deze 30% culturele vzw’s heeft gemiddeld 4 loontrekkers met een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld. Dit resultaat is een zeer groot contrast ten opzichte van de ondervraagde sportverenigingen waar geen enkele vzw gebruik maakt van loontrekkers met een arbeidsovereenkomst. Uit de resultaten blijkt dat bij de cultuurverenigingen het gemiddeld aantal vrijwilligers gelijk is aan 49267. Dit is hoger dan het gemiddeld aantal leden bij de ondervraagde sport-vzw’s. Een reden hiervoor kan zijn dat veel ondervraagde cultuurverenigingen evenementen organiseren waarbij ze een beroep doen op vrijwilligers die geen lid uitmaken van de vzw. Sportverenigingen doen ook een beroep op vrijwilligers, maar hier is het gemiddelde veel lager268 dan bij de cultuurverenigingen.
2. De structuur en het doel van de vzw
Uit de resultaten blijkt269 dat slechts 92% van de ondervraagde vzw’s aangeeft een raad van bestuur en een algemene vergadering te bezitten. Uit de parallelvragen270 is af te leiden dat deze resultaten foutief zijn. Hieruit blijkt immers dat alle ondervraagde vzw’s een raad van bestuur bezitten en 96% een algemene vergadering organiseert. Dit lijkt logischer dan de voorgaande resultaten. Het is immers wettelijk verplicht om als vzw een raad van bestuur en een algemene vergadering te organiseren .
De resultaten van vraag 14 concluderen bovendien dat 64% van de ondervraagde vzw’s zijn boekhouding laat controleren door de leden van de algemene vergadering en 12% van de vzw’s deze laat controleren door een boekhouder. Deze bevindingen zijn in contrast met de bevindingen van de parallelvraag271. Vermits hierboven ook al is gebleken dat de antwoorden op vraag 14 afwijken van de parallelvragen, kan men concluderen dat de bevindingen uit deze vraag niet betrouwbaar zijn. Een reden hiervoor is waarschijnlijk de verkeerde opstelling van de vraag.
267 Bij deze berekening wordt enkel rekening gehouden met de ondervraagde vzw’s die hier een antwoord op wilden geven.
268 Namelijk gemiddeld 16 vrijwilligers bij sportvereniging.
269 Vraag 14 uit de enquête, zie bijlage 7.
270 Namelijk vraag 45 en 46 uit de enquête, zie bijlage 7.
271 Vraag 138 uit de enquête, zie bijlage 7.
Kennis van het onderscheid tussen
toegetreden en werkende leden bij de Bilzerse vzw's
Kent niet
het verschil tussen toegetreden en werkende leden;
61,54%
Kent het
verschil tussen toegetreden en werkende leden;
38,46%
Figuur 7 : Het aantal Bilzerse vzw’s die een onderscheid kennen tussen werkende en toegetreden leden.
73% van de Bilzerse sportverenigingen kent het onderscheid tussen werkende en toegetreden leden. Een opvallend resultaat is dat van deze 73% sport-vzw’s 50% geen gebruik maakt van het onderscheid tussen de twee soorten leden. Bij cultuurverenigingen kent slechts 50% het verschil tussen de twee soorten leden. Slechts 20% van de ondervraagde culturele vzw’ s maakt gebruik van dit onderscheid in zijn vzw. Het is immers niet wettelijk verplicht om een onderscheid te maken tussen de soorten leden. Indien men geen onderscheid maakt, worden alle leden van de vzw beschouwd als werkende leden. De wetgeving verplicht wel dat men alle werkende leden moet uitnodigen op de algemene vergadering. Bijgevolg hebben alle leden stemrecht in de algemene vergadering272. Opvallend in de resultaten is dat de twee grootste sport-vzw’s273 en de twee grootste culturele vzw’s274 die ondervraagd werden, het verschil niet kennen tussen werkende en toegetreden leden. Indien deze vzw’s wel een onderscheid tussen deze twee soorten leden zouden maken, zou dit in het voordeel zijn van deze vzw’s. Men moet dan immers niet elk lid meer uitnodigen op de algemene vergadering. De ondervraagde jeugd-vzw kent het onderscheid tussen de soorten leden niet. Het is echter aan te raden aan deze jeugd-vzw om dit verschil in de statuten op te nemen vermits de meeste leden kinderen zijn. De vzw is nu namelijk verplicht om met alle leden, de kinderen dus, een algemene vergadering te houden. Om problemen te vermijden is het raadzaam dat de verschillende diensten in Bilzen hun leden hierover informeren.
272 Art 7 van de vzw-wet.
273 Namelijk respectievelijk met 450 leden en met 200 leden.
274 Namelijk respectievelijk 131 leden en 60 leden.
Op de vraag of een schuldeiser het persoonlijk vermogen van een bestuurder van een vzw kan aanspreken, antwoordt 84% van de ondervraagde vzw’s positief. Een bestuurder kan inderdaad individueel aansprakelijk worden gesteld indien deze een bestuursfout heeft begaan, de statuten of de vzw-wetgeving heeft geschonden. 15% van de ondervraagde vzw’s wist dit echter niet.
Bijkomende economische activiteiten Bilzerse vzw's
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
% aantal vzw's
3. Bijkomende economische activiteiten
geen bijkomende economische activiteite
uitbating cafetaria/feestzaal
fuif of fuiven
verkoop van producten (taarten, kaarsen,…)
andere
kienavond/tombola
eetdag/avond
deur aan deurverkoop
Figuur 8 : De bijkomende economische activiteiten die Bilzerse vzw’s organiseren.
Ongeveer 88% van de ondervraagde vzw’ s oefent bijkomende economische activiteiten uit. Van deze 88% organiseert ongeveer de helft als bijkomende economische activiteit een eetdag of eetavond. Daarnaast organiseert ongeveer de helft275 van de ondervraagde sport-vzw als bijkomende economische activiteit wedstrijden of sportfeesten. De uitbating van een kantine geldt
275 Van de 93% van ondervraagde sport-vzw’s die een bijkomende economische activiteit uitoefent.
voor 36%276 van de ondervraagde sport-vzw’s. 38%277 van de culturele vzw’s organiseert als bijkomende economische activiteit concerten, tentoonstellingen, lezingen en backstagewerkingen. Bij de sport-vzw’s is er slechts 7% die geen bijkomende economische activiteit organiseert, terwijl dit bij de culturele vzw’s 20% bedraagt. Een verklaring hiervoor kan men vinden in het feit dat culturele vzw’s die bijvoorbeeld enkel gebouwen beheren, geen bijkomende activiteiten organiseren.
De meest voorkomende reden om deze activiteiten te organiseren, is de financiering van de dagdagelijkse werking. Indien deze activiteiten zouden wegvallen, zou ongeveer de helft van de verenigingen het moeilijk hebben om voort te bestaan. Bijkomende economische activiteiten zijn dus zeer belangrijk voor de meeste verenigingen. Slechts 25% van de vzw’s, die een bijkomende economische activiteit organiseert, denkt zonder deze activiteiten voort te kunnen bestaan.
De frequentie van de gewone activiteiten varieert tussen de subgroepen. Sportverenigingen en de jeugdvereniging organiseren voornamelijk wekelijks of meerdere keren per maand activiteiten. Culturele vzw’s organiseren eerder maandelijks of meerdere keren per maand een activiteit.
4. Administratieve verplichtingen
a) Aanvraagformulieren 1 en 2 voor neerlegging bij de griffie van de rechtbank van koophandel
% aantal vzw's dat de aanvraagformulieren 1 en 2 wel/ niet kennen
Neen; 38,46%
Ja; 61,54%
Ja
Neen
Figuur 9 : De bekendheid van de aanvraagformulieren 1 en 2 bij de Bilzerse vzw’s.
276 Van de 93% van ondervraagde sport-vzw’s die een bijkomende economische activiteit uitoefent
277 Van de 80% culturele vzw’s die een bijkomend economische activiteit uitoefent.
56% van de ondervraagde vzw’s kent de aanvraagformulieren 1 en 2 niet. Opvallend is dat de helft van de ondervraagde sport-vzw’s deze formulieren niet kent, terwijl uit de resultaten is gebleken dat deze meestal het grootst aantal leden bevatten.
27% van de ondervraagde vzw’s278 heeft al eens problemen ondervonden met het invullen van deze formulieren. De meest voorkomende problemen zijn: het niet weten welke luiken ingevuld moeten worden en onduidelijkheden over welke formulieren de vzw moet invullen. Voornamelijk cultuurverenigingen hebben problemen ondervonden.
Om deze problemen op te lossen, gaan de meeste van deze vzw’s279 hulp zoeken bij de griffie van rechtbank van koophandel. Slechts 13% van de Bilzerse vzw’s met problemen over aanvraagformulieren gaat hulp zoeken bij gemeentelijke diensten.
Opvallend is dat 19% van de ondervraagde vzw’s280 niet de nodige wettelijk verplichte maatregelen281 zal nemen bij een ontslagneming van een bestuurslid of een benoeming van een nieuw bestuurslid. 63% van de ondervraagde vzw’s282 geeft toe dat de vzw vaak een hele tijd wacht voordat men de aanvraagformulieren 1 en 2 indient bij de griffie van de rechtbank van koophandel. Men kan dus concluderen dat de informatie die in het Belgisch Staatsblad staat niet recent is. Het is interessant om de reden van het laattijdig indienen te achterhalen. Een mogelijke reden kan het prijskaartje van de bekendmaking zijn of de tijd die de vzw nodig heeft om bij de griffie van de rechtbank van koophandel langs te gaan. 88% van de ondervraagde vzw’s die de formulieren kent, zou de aanvraagformulieren graag elektronisch indienen. Dit is momenteel nog niet mogelijk.
b) Statutenwijziging
95% van de ondervraagde Bilzerse vzw’s blijkt in orde te zijn met de verplichte statutenwijziging. Deze statutenwijziging moest voor 1 januari 2006 ingediend worden naar aanleiding van de nieuwe wet van 2 mei 2002.
278 Die de formulieren kennen.
279 Die problemen gehad heeft met de aanvraagformulieren 1 en 2.
280 Die de aanvraagformulieren 1 en 2 kennen.
281 Namelijk het bekend maken via formulier 1 en 2 bij de griffie van de rechtbank.
282 Die de aanvraagformulieren 1 en 2 kennen.
Ledenlijst bij Bilzerse vzw's
70,00%
60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
20,00%
10,00%
0,00%
61,54%
15,38%
3,85%
11,54%
7,69%
0%
Geen ledenlijst Een ledenlijst Een ledenlijst
met enkel met enkel werkende toegetreden leden in leden
Een ledenlijst Een ledenlijst,
met werkende maar weet niet en toegetreden wat er in staat
leden
Geen idee
% aantal vzw's
c) Ledenlijst
Figuur 10 : De inhoud van de ledenlijst bij de Bilzerse vzw’s.
Opvallend is dat 40% van de ondervraagde culturele vzw’s en 80% van de sport-vzw’s zowel werkende leden als toegetreden leden opneemt in zijn ledenlijst. Dit is wettelijk niet verplicht. De vzw-wetgeving verplicht om enkel de werkende leden op te nemen in de ledenlijst. Men mag de toegetreden leden in deze lijst opnemen, maar men moet dan duidelijk vermelden dat het gaat om toegetreden leden.
19% van de ondervraagde vzw’s is niet in orde met de wettelijk verplichte ledenlijst. 15% van de ondervraagde vzw’s heeft enkel toegetreden leden in de ledenlijst opgenomen. 4% heeft zelfs geen ledenlijst aangemaakt.
38% van de ondervraagde vzw’s legt niet elk jaar een ledenlijst neer bij de griffie van de rechtbank van koophandel. Dit zijn voornamelijk cultuurverenigingen. De vzw-wet verplicht nochtans dat elke vzw jaarlijks een exemplaar neerlegt bij de griffie van de rechtbank van koophandel. De sancties die hieraan verbonden zijn, kunnen variëren van de persoonlijke aansprakelijkheid van de raad van bestuur tot de ontbinding van de vzw. Het is dus noodzakelijk dat bovenstaande vzw’s in Bilzen hierover ingelicht worden. De ondervraagde jeugdvereniging heeft hier ook nood aan.
d) Huishoudelijk reglement
Huishoudelijk reglemente bij Bilzerse
vzw's
Geen idee;
7,69%
Geen bezit huishoudelijk reglement; 34,62%
Bezit
huishoudelijk reglement; 57,69%
Figuur 11: Bezit van huishoudelijk reglement bij Bilzerse vzw’s.
80% van de sportverenigingen en slechts 20% van de cultuurverenigingen maken gebruik van een huishoudelijk reglement. Het opstellen van een huishoudelijk reglement is niet wettelijk verplicht. Een huishoudelijk reglement regelt de interne werking van de vzw. Het is een contract met de leden. Een mogelijke reden voor de vele sportverenigingen die een huishoudelijk reglement hebben, kan men vinden in het feit dat sportverenigingen gemiddeld een groter aantal leden bevatten ten opzichte van cultuurverenigingen.
De sportverenigingen vermelden in het huishoudelijk reglement voornamelijk de werking van de algemene vergadering en de procedurevoorschriften die nodig zijn bijvoorbeeld bij het aanwerven van nieuwe leden. Cultuurverenigingen daarentegen nemen voornamelijk de gedragsregels en kledingvoorschriften op.
5. Werking en aansprakelijkheid
Uit de resultaten kan men afleiden dat de meeste ondervraagde vzw’s niet precies de bevoegdheid kennen van de verschillende structuurorganen in de vzw. 80% van de ondervraagde vzw’s behaalt een score van 50% à 75% op de vragen in verband met de bevoegdheidsverdeling in hun vereniging. Op dit resultaat wordt in onderstaande alinea’s dieper ingegaan.
% aantal vzw's
a) Algemene vergadering
% Bilzerse vzw's die wisten dat AV volgende
bevoegdheid heeft
0,9
0,8
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0
80%
70,83%
63,64%
65,85%
63,64%
45%
Goedkeuring statutenwijziging
Uitsluiting van een werkend lid
Kwijting verlenen aan bestuurders
Goedkeuren begroting
Benoeming bestuurders
Beslissen over bezoldiging
Figuur 12: Kennis over de bevoegdheden van de algemene vergadering bij Bilzerse vzw’s.
In de vzw-wetgeving zijn er een aantal exclusieve bevoegdheden toegewezen aan de algemene vergadering van een vzw. Zo kan enkel de algemene vergadering een statutenwijziging goedkeuren. Dit wist 71%283 van de ondervraagde vzw’s, voornamelijk culturele vzw’s. Zelfs 33% van de ondervraagde sport-vzw’s denkt dat dit een bevoegdheid is van de raad van bestuur. Een tweede exclusieve bevoegdheid van de algemene vergadering is de benoeming van bestuurders. 80% van de ondervraagde vzw’s weet dat dit een bevoegdheid is van de algemene vergadering. Een derde exclusieve bevoegdheid van de algemene vergadering is dat men kan beslissen een bezoldiging uit te keren aan de bestuurders van een vzw. Slechts 64% van de ondervraagde vzw’s284 weet dat de algemene vergadering hiervoor bevoegd is. Uit bovenstaande resultaten blijkt dat de meeste vzw’s geen gebruik van deze bevoegdheid maken en dus ook niet zo belangrijk is. Een vierde exclusieve bevoegdheid van de algemene vergadering is kwijting verlenen aan bestuurders. Slechts 45% weet dat dit een bevoegdheid is van de algemene vergadering. Zelfs 25% denkt dat de raad van bestuur hiervoor bevoegd is. Een vijfde exclusieve bevoegdheid van de algemene vergadering is het goedkeuren van de begroting. 65% van de ondervraagden weet dat dit een bevoegdheid is van de algemene vergadering. 23% denkt dat dit een bevoegdheid is van de
283 Bij het berekenen van de percentages in deze alinea, heeft men rekening gehouden met het aantal vzw’s waarvoor deze bevoegdheid niet van toepassing is.
284 Die vonden dat deze bevoegdheid van toepassing was op hun vzw.
raad van bestuur. Daarnaast heeft alleen de algemene vergadering de bevoegdheid om een werkend lid uit te sluiten. Dit weet 64% van de ondervraagde vzw’s .
65% van de werkende leden maakt geen gebruik van zijn recht om de algemene vergadering samen te roepen. Toch hebben de werkende leden er recht op. Daarnaast zien we in de resultaten dat 50% van de werkende leden geen gebruik maakt van hun recht om punten op de agenda van de algemene vergadering te zetten. Wel blijkt uit de resultaten dat 65% van deze werkende leden vragen stelt tijdens de algemene vergadering. 58% van alle werkende leden maakt gebruik van het recht om informatie285 op te vragen en 73% van alle werkende leden maakt geen gebruik van het recht om zijn vzw te ontbinden.
Uit de resultaten kan men afleiden dat gemiddeld 7 personen in de raad van bestuur en 20 personen in de algemene vergadering zetelen. Volgens de vzw-wetgeving moeten er minimum 3 personen in de raad van bestuur zetelen. Uit de resultaten blijkt dat elke vzw in Bilzen zich hieraan houdt. Daarnaast kunnen we concluderen dat bij geen enkele ondervraagde vzw het mandaat bezoldigd is.
b) Raad van bestuur
De raad van bestuur is volgens de vzw-wetgeving bevoegd om de vzw te besturen. Het vertegenwoordigt de vzw naar buiten toe. De raad van bestuur kan dus contracten afsluiten met derden. 70%286 van de ondervraagde vzw’s wist dit. 27% van de ondervraagde vzw’s dacht dat dit een bevoegdheid is van het dagelijks bestuur. Dit is echter niet het geval. Een mogelijke verklaring voor deze onduidelijkheid is te wijten aan de complexe vzw-wetgeving. De rechtspraak verklaart dat het dagelijks bestuur enkel bevoegd is voor dagelijkse handelingen, voor handelingen van minder belang en voor dringende handelingen. Een contract afsluiten behoort dus tot de bevoegdheid van de raad van bestuur. Indien men een dagelijks bestuur heeft, is deze bijvoorbeeld bevoegd voor de aankoop van bureauartikelen of voor de reparatie van een vernield dak door een storm.
46% van de ondervraagde vzw’s vindt de verschillen in de bevoegdheden van de raad van bestuur en het dagelijks bestuur duidelijk. Toch heeft nog 35% moeite om deze verschillen in bevoegdheden te kennen. Zo geeft 22% van de culturele vzw’s en 13% van de sport-vzw’s toe er helemaal niets van af te weten. De Bilzerse diensten kunnen hierover nog heel wat duidelijkheid scheppen bij hun verenigingen.
285 Bijvoorbeeld over de boekhouding, de notulen,… .
286 Bij de berekening van het percentage werd rekening gehouden met het aantal vzw’s waar deze bevoegdheid van toepassing is.
c) Aansprakelijkheid
35% van de ondervraagde vzw’s denkt dat niemand persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden voor bepaalde tekortkomingen. Toch is dit in de realiteit niet zo. Zowel een lid als een bestuurslid kan persoonlijk aansprakelijk gesteld worden287.Dit wist slechts 15% van de ondervraagde vzw’s. Het is dus de verscheidene Bilzerse diensten aan te raden hun leden hierover beter te informeren.
6. Inkomstenbelasting
a) Inkomsten
Geen enkele Bilzerse ondervraagde vzw’s haalt inkomsten uit dividenden, interesten of uit verhuring van roerende goederen. 19% van de ondervraagde vzw’s hebben onroerende goederen in hun bezit en bekomen hier inkomsten van door bijvoorbeeld verhuring. Dit zijn meestal sport- vzw’s.
Andere inkomsten waarvan de meeste vzw’s genieten, zijn deze van de economische activiteiten288. Uit de resultaten blijkt dat 46% van de vzw’s hieruit gemiddeld minder dan 1000 euro per jaar verkrijgt. Dit is relatief weinig. Toch verkrijgt 38% van de ondervraagde vzw’s hieruit ongeveer gemiddeld per jaar 1000 à 5000 euro.
b) Het doel van de inkomsten
De verkregen inkomsten worden bij de meeste vzw’s verdeeld over verschillende doelen. Zo kiest 62% van de vzw’s ervoor om hun inkomsten gedeeltelijk te spenderen aan de werking van de vzw. 65% legt een deel van zijn inkomsten opzij als reserve. Opmerkelijk is dat geen enkele vzw geld uitkeert aan zijn leden. Dit is dan ook bij wet verboden.
7. Belastingstelsel
Uit de resultaten blijkt dat 35% van de vzw’s met zekerheid weet dat men onder de rechtspersonenbelasting valt. Opvallend is dat 54% van de ondervraagden niet wist onder welke categorie belastingstelsel de vzw valt. Deze ondervraagden vertegenwoordigen meestal een sport- vzw. Normaal valt een vzw onder de rechtspersonenbelasting. Een mogelijke verklaring voor het
287 Namelijk ook een lid kan persoonlijk aansprakelijk gehouden worden voor zijn handelingen bijvoorbeeld bij de oprichting van de vzw, maar ook als hij bepaalde gegevens niet vermeldt op vzw-documenten.
288 Bijvoorbeeld: eetdagen, fuiven, winkeltje openhouden, tombola,… .
niet weten van de categorie van belasting kan zijn dat de functies zeer verschillend zijn en niet iedere persoon alles afweet van de vzw. 12% van de ondervraagde feitelijke verenigingen valt onder het stelsel van vennootschapsbelasting.
De helft van de ondervraagde vzw’s in Bilzen vindt de wetgeving omtrent het belastingstelsel helemaal niet/niet289 duidelijk. Het is misschien een goed idee voor de Bilzerse diensten om hier meer informatie over te verspreiden.
8. Praktisch
De meeste vzw’s290 ontvangen jaarlijks een aangifteformulier voor de belastingen en sturen dit ook terug naar de bevoegde instanties. Twee ondervraagde vzw’s ontvangen echter geen aangifteformulier voor de belastingen. Indien men dit niet ontvangt, moet men dit zelf aanvragen. Geen enkele vzw in Bilzen heeft problemen ondervonden met het invullen van het belastingsformulier.
23% van de ondervraagde vzw’s heeft al eens controle gehad vanwege de overheid op de inkomsten van de vzw. Van deze 23% heeft 14% een grondige controle gehad.
9. Andere fiscale verplichtingen
a) Patrimoniumtaks
De patrimoniumtaks is een vergoeding van successierechten op de bezittingen die een vzw heeft. Opvallend is dat geen enkele ondervraagde vzw in Bilzen onderworpen is aan de patrimoniumtaks. 15% van de ondervraagde vzw’s weet niet wat patrimoniumtaks is. Indien we deze resultaten dieper bekijken en vergelijken met vraag 70 en 71 uit de enquête291, zien we dat één vzw met onroerende goederen niet weet wat patrimoniumtaks is. Voor deze vzw is het noodzakelijk dat men hierover meer informatie krijgt.
b) B.T.W
Uit de resultaten blijkt dat 19% van de Bilzerse vzw’s een B.T.W-nummer bezit. Dit zijn voornamelijk sport-vzw’s. Toch is het opvallend dat er zo weinig vzw’s een B.T.W-nummer hebben.
289 Deze twee antwoordmogelijkheden zijn samengeteld.
290 85% van de ondervraagde vzw’s.
291 Deze vragen gaan over inkomsten uit roerende goederen en bezit van onroerende goederen.
Het is immers wettelijk verplicht om bij economische activiteiten die op zelfstandige wijze geregeld worden uitgeoefend, een B.T.W-nummer te hebben. Een mogelijke verklaring hiervoor zou de ingewikkelde wetgeving kunnen zijn die men ruim kan interpreteren.
c) Financiering
De meeste vzw’s hebben voornamelijk private inkomsten zoals lidgeld, sponsors en economische activiteiten. Deze bronnen van inkomsten zorgen meestal voor meer dan 60% van inkomsten. De tweede belangrijkste bron van inkomsten zijn de publieke inkomsten.
% Bilzerse vzw' s die van een
subsidie genieten
80,00%
70,00%
60,00%
50,00%
40,00%
30,00%
20,00%
10,00%
0,00%
70,83%
33,33%
8,33% 16,67%
0%
0%
% aantal vzw's
d) Subsidies
Gemeentelijke
subsidie
Gemeentelijke
ondersteuning
Provinciale
subsidie
Vlaamse
subsidie
Europese
subsidie
Andere
Figuur 13 : Aantal Bilzerse vzw’s die van een subsidie genieten.
57% van de sport-vzw’s en 89% van de culturele vzw’s maakt gebruik van de gemeentelijke subsidies. Opvallend weinig sport-vzw’s maken gebruik van een subsidie, hoewel uit de resultaten is gebleken dat deze vzw’s het meeste aantal leden bevatten. Daarnaast maakt 33% van alle ondervraagde vzw’s gebruik van andere gemeentelijke ondersteuningen zoals de uitleendienst.
Slechts 8% van de ondervraagde vzw’s krijgt een provinciale subsidie. Daarnaast krijgt 17% subsidie van de Vlaamse overheid. Dit zijn voornamelijk sport-vzw’s292.
10. Problemen
Indien de vzw’s vragen of problemen gehad xxxxxx000, zien we dat de meeste294 hiervan informatie proberen te verkrijgen bij de gemeentelijke diensten. Daarnaast heeft 12% al eens de overheidsdiensten gecontacteerd en 14% de provinciale diensten en andere diensten zoals vormingsplus. Men is dus daadwerkelijk actief opzoek naar informatie.
% aantal Bilzerse vzw's die de boekhoudkundige
regeling niet kennen van onderstaande boekhoudkundige stukken
0,5
46,15%
0,4
34,62%
30,77%
0,3
19,23%
0,2
0,1
0
Begroting
Dagboek
Inventaris
Jaarrekening
11. Boekhouding
% aantal Bilzerse vzw's
Figuur 14: Aantal Bilzerse vzw’s die de boekhoudkundige regeling niet kennen van de boekhoudkundige stukken: begroting, dagboek, inventaris en jaarrekening.
Gemiddeld genomen kent 33% van de ondervraagde vzw’s de wettelijke regelingen over de begroting, de jaarrekening, de inventaris en het dagboek niet. Vooral over de inventaris geeft de helft van de ondervraagde vzw’s toe dat men de wettelijke regeling niet kent.
292 Met de percentages vermeld in deze alinea heeft men rekening gehouden met de vzw’s die het antwoord niet wisten.
293 Men laat hier de vzw’s weg die nog geen vragen of problemen hierover gehad hebben.
294 77% van de ondervraagde vzw’s.
Gemiddeld 36% van de ondervraagde vzw’s kent de opgelegde modellen van de jaarrekening, de begroting, de inventaris en het dagboek niet. Zelfs 54% van de ondervraagde vzw’s kent de modellen van de inventaris niet.
Gemiddeld genomen stelt 29% van de ondervraagde vzw’s geen begroting, jaarrekening, dagboek of inventaris op. Dit is nochtans wettelijk verplicht. Opvallend is dat 46% geen inventaris opstelt. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn, zoals uit voorgaande blijkt, dat vele vzw’s de wettelijke regeling en de modellen hiervan niet kennen.
Gemiddeld genomen heeft 39% van de ondervraagde vzw’s deze boekhoudkundige verplichtingen niet neergelegd in 2007 op de griffie van de rechtbank van koophandel of bij de nationale bank. Dit is een ernstige fout waaraan sancties verbonden zijn zoals aansprakelijkheid van de raad van bestuur, men kan geen machtiging ontvangen of de ontbinding van de vzw.
a) Xxxxx boekhouding
De meeste vzw’s in Bilzen voeren een vereenvoudigde boekhouding. Dit systeem is enkel mogelijk voor kleine vzw’s. De kleine vzw moet vier documenten295 opstellen. De jaarrekening en het dagboek moeten echter niet volgens de boekhoudkundige regels worden opgesteld. Enkel één van de ondervraagde vzw’s heeft geopteerd om een dubbele boekhouding te voeren. Dit is een kleine vzw.
Uit de resultaten blijkt dat 12% van de ondervraagden, allemaal sport-vzw’s, vindt dat er niet genoeg mensen in de vzw aanwezig zijn met een financiële achtergrond. Opvallend is dat maar één van deze ondervraagden de boekhouding uitbesteedt. De rest stelt, desondanks de weinige kennis, de boekhouding zelf op.
De meeste boekhoudingen296 worden opgesteld door de penningmeester. 19% van de ondervraagden vindt dat de nieuwe vzw-wet extra kosten met zich meebrengt inzake boekhoudkundige verplichtingen. Deze kosten zijn vooral te wijten aan het raadplegen van een externe boekhouder of om advies in te winnen. De vzw’s die extra kosten maken, schatten dat deze kosten 334 euro per jaar bedragen.
295 Het dagboek, de inventaris, de jaarrekening en de begroting.
296 Bij 81% van de ondervraagde vzw’s.
De leeftijd van vrijwilligers die domineert in de
Bilzerse vzw's
45,00% 18-24 jaar;
40,00%
35,00%
30,00%
25,00%
20,00%
15,00%
10,00%
5,00%
0,00%
38,46%
45-54 jaar;
26,92%
35-44 jaar;
geen duidelijke
meerderheid; 26,92%
geen
19,23% ouder; 19,23%
25-34jaar;
11,54%
vrijwilligers;
15,38%
12. Vrijwilligers
% aantal vzw's
Figuur 15 : De leeftijd van de vrijwilligers die domineert in de Bilzerse vzw’s.
De meeste vrijwilligers die in de ondervraagde vzw’s actief zijn, hebben een leeftijd tussen de 45 en de 54 jaar. Bovendien doen er ook heel veel Bilzerse vzw’s een beroep op vrijwilligers tussen de 35 en de 44 jaar en ouder dan 54 jaar.
De meeste vrijwilligers zijn op eigen initiatief vrijwilliger geworden. Ze hebben een langdurig engagement, dit wil zeggen dat ze meer als 3 jaar vrijwilliger zijn voor de vzw. De meeste vrijwilligers worden ingezet bij het organiseren van de activiteiten.
De provincie Limburg geeft iedere vzw in Limburg de kans om gebruik te maken van een gratis verzekering voor vrijwilligers. Vele297 Bilzerse vzw’s vinden dit een goed initiatief en willen er graag gebruik van maken.
Opvallend is dat 30% van de ondervraagde vzw’s298 vindt dat een vrijwilliger persoonlijk aansprakelijk is voor een ernstige fout die hij gemaakt heeft tijdens zijn vrijwilligerswerk. De wetgeving zegt echter dat de vrijwilliger hiervoor niet aansprakelijk is maar de vzw.
55% van de ondervraagde vzw’s299 vindt het moeilijk om vrijwilligers te vinden. Ze hebben de indruk dat veel minder mensen bereid zijn vrijwilliger te worden.
297 83% van de ondervraagde vzw’s die op deze vraag een antwoord heeft gegeven.
298 Die een antwoord op deze vraag gegeven heeft. Sommige vzw’s met geen vrijwilligers hebben deze vraag opgelaten.
Uit de resultaten blijkt dat 12% van de ondervraagde vzw’s een vergoeding uitkeert aan zijn vrijwilligers. In deze vzw’s krijgen gemiddeld 17 vrijwilligers een vergoeding. Van de ondervraagde vzw’s die een vrijwilligersvergoeding uitkeren, kent slechts één vzw de wettelijke bepaalde maximumvergoeding van een vrijwilliger. Het is dus nuttig om de overige vzw’s hierover te informeren. Immers indien de vereniging een controle krijgt van de RVA en men overschrijdt de maximum vrijwilligersvergoedingen, kan men een sanctie krijgen en een belasting van 300% hierop.
C. Algemene conclusie Bilzen
Uit de resultaten blijkt dat de Bilzerse vzw’s met verschillende problemen kampt, namelijk:
• De meeste vzw’s kennen het onderscheid niet tussen werkende leden en toegetreden leden.
• 56% van de Bilzerse vzw’s kent de aanvraagformulieren 1 en 2 niet.
• De meeste vzw’s zijn niet in orde met de ledenlijst.
• De werking300 van een vzw is niet door iedereen gekend. De meeste vzw’ s hadden problemen om de bevoegdheden te onderscheiden van de raad van bestuur en de algemene vergadering.
• De boekhouding is niet bij iedere vzw in orde. De meesten kennen de wettelijke regelingen niet. Vooral de wettelijke regeling van inventaris is niet goed gekend.
Uit de resultaten blijkt dat er twee problemen zijn waarmee de meeste Bilzerse verenigingen301 moeilijkheden hebben. Het eerste probleem bevindt zich op het vlak van vrijwilligers. De meeste verenigingen in Bilzen vinden het namelijk zeer moeilijk om geschikte vrijwilligers te vinden. Daarnaast hebben de meeste verenigingen in Bilzen problemen met het toekennen van de aansprakelijkheid in hun vereniging. Dit is toch wel belangrijk op juridisch vlak.
299 Die een antwoord op deze vraag gegeven heeft. Sommige vzw’s zonder vrijwilligers hebben deze vraag opgelaten.
300 Bijvoorbeeld wat zijn de bevoegdheden van de raad van bestuur.
301 Vzw’s en feitelijke verenigingen.
Hoofdstuk X: Enquêteafname Limburg fiscale aspecten
A. Uiteenzetting
In groep van 13 studenten hebben we in totaal 135 Limburgse verenigingen ondervraagd. Al deze resultaten bespreken en hieruit problemen vinden, zou echter te veel materie zijn voor één enkele eindverhandeling. Daarom hebben we er voor geopteerd om de materie te verdelen. In deze eindverhandeling komen de fiscale aspecten zoals patrimoniumtaks, vrijwilligersvergoeding, subsidies, het vermogen aanbod.
De antwoorden uit de afgenomen enquêtes zijn verwerkt in het computerprogramma Exel. Hierdoor konden de antwoorden gegroepeerd worden naar de verschillende antwoordmogelijkheden. Het computerprogramma SPSS was echter niet nodig omdat er geen correlaties tussen de verschillende antwoordmogelijkheden onderzocht werd. Het doel van dit werk is het vinden van problemen en niet van correlaties.
B. Enquête fiscale aspecten vzw’s in Limburg
1. Het vermogen van een vzw
Uit de resultaten blijkt dat 22% van alle ondervraagde vzw’s een inkomen verkrijgt uit dividenden, interesten of inkomsten uit verhuring of gebruik van roerende goederen. Daarnaast blijkt dat 19% van de ondervraagde vzw’s in het bezit is van onroerende goederen en hieruit inkomsten haalt bijvoorbeeld door verhuring.
Patrimoniumtaks bij Limburgse vzw's
80,00%
60,00%
40,00%
20,00%
0,00%
68,15%
14,81%
17,78%
Onderworpen aan patrimoniumtaks
Niet onderworpen aan
patrimoniumtaks
Xxx xxxxxxxxxxxxxxx niet
% aantal vzw's
2. De patrimoniumtaks
Figuur 16: Patrimoniumtaks bij Limburgse vzw’s.
Opvallend is dat 18% van de ondervraagde vzw’s niet weet wat patrimoniumtaks is. Slechts 15% van de ondervraagde vzw’s is onderworpen aan de patrimoniumtaks. Van de vzw’s die
onderworpen zijn aan de patrimoniumtaks, heeft 17% al eens geen aangifteformulier ontvangen. Daarnaast heeft 13% van deze vzw’s al eens problemen ondervonden bij het invullen van het aangifteformulier. Opvallend is dat geen enkele vzw moeite had om te weten wanneer men de taks moest betalen.
3. BTW
26% van de ondervraagde vzw’s heeft een BTW-nummer. 33% van de vzw’s die in het bezit zijn van een BTW-nummer heeft ooit al eens problemen ondervonden met de toewijziging van de BTW. Men wist dus niet altijd goed op welke goederen men BTW moest betalen. Een mogelijke verklaring hiervoor is de ingewikkelde wetgeving.
4. Financiering
De helft van de ondervraagde vzw’s haalt meer dan 60% van zijn inkomsten uit private inkomsten302. De tweede belangrijkste bron van inkomsten voor de meeste vzw’ s zijn de publieke inkomsten. Slechts één vzw van de 135 ondervraagde vzw’s geniet van een buitenlands inkomen.
% aantal vzw's die genieten van een subsidie
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0
% aantal vzw's
5. Subsidies
Gemeentelijke subsidie
Andere gemeentelijke ondersteuning
Provinciale subsidie
Subsidies Vlaamse overheid
Europese subsidies
Andere
Figuur 17 : Aantal vzw’s in Limburg die genieten van een subsidie.
Uit de resultaten blijkt dat 69% van de ondervraagde vzw’ s geniet van een gemeentelijke subsidie. Dit is een opvallend groot aantal vzw’s. Slechts 40% van de ondervraagde vzw’s geniet van andere gemeentelijke ondersteuningen zoals de gemeentelijke uitleendienst. 16% van de
302 Zoals lidgeld, giften, sponsors, economische activiteiten,… .
ondervraagden geniet van een subsidie van de Vlaamse overheid en slechts één vzw van de 135 geniet van een Europese subsidie.Slechts 9% geniet van een provinciale subsidie.
6. Overige
Uit de bevindingen blijkt dat 73% van de ondervraagde vzw’s al eens gemeentelijke diensten geraadpleegd heeft indien men vragen of problemen had, terwijl slechts 24% van de ondervraagde vzw’s hiervoor een beroep heeft gedaan op de provinciale diensten. Uit de resultaten blijkt dat 31% van de ondervraagde vzw’s al eens een dienst van de overheid gecontacteerd heeft . Andere diensten zoals vormingplus worden het minst gecontacteerd, namelijk door slechts 18% van de vzw’s. Uit deze resultaten kan men constateren dat de gemeentelijke diensten zeer belangrijk zijn voor de vzw’s. Men heeft hier dus nood aan een persoon met kennis over het verenigingsleven.
7. Vrijwilligersvergoeding en loonsuitkering
Uit de resultaten blijkt dat 17% van de ondervraagde vzw’s een beroep doet op een loontrekker. Elke vzw van deze 17% heeft gemiddeld 27 loontrekkers in dienst. Dit is een uitzonderlijk groot aantal loontrekkers per vereniging. Een verklaring hiervoor is dat er één vzw303 315 loontrekkers in dienst heeft. Deze 315 verhogen het gemiddelde. Het gemiddelde is dus geen goede indicator. Indien we deze vzw uit het gemiddelde weglaten, verkrijgen we een nieuw gemiddelde van 14 loontrekkers voor de overige vzw’s. Dit is een betere indicator.
Opvallend resultaat is dat 27% van de ondervraagde vzw’ geen gebruik maakt van vrijwilligers in zijn vereniging. Indien de vzw’s toch een beroep doen op vrijwilligers, kan men uit de resultaten afleiden dat elke vzw gemiddeld 23 vrijwilligers in dienst heeft. Toch kan men dit gemiddelde niet veralgemenen naar elke vzw toe omdat in de resultaten 6 vzw’ s zijn opgenomen met veel vrijwilligers in dienst304. Indien we deze zes vzw’s eruit laten, verkrijgt men een gemiddelde van 16 vrijwilligers per vzw.
Uit de resultaten blijkt dat 23% van de ondervraagde vzw’s een vergoeding uitkeert aan gemiddeld 9 vrijwilligers. Indien het gemiddelde wordt berekend zonder de drie vzw’s met het grootste aantal vergoede vrijwilligers, blijkt dat de overige vzw’s gemiddeld aan 6 vrijwilligers een vergoeding uitkeren. Van deze 23% die een vergoeding uitkeren aan zijn vrijwilligers, kent 29% de wettelijke regeling hierover niet. Meer duidelijkheid over de wettelijke vergoedingen is dus noodzakelijk.
303 Namelijk een dienstencentrum.
304 Namelijk deze 6 vzw’ s hebben 400, 72, 70 , 65 ,68 ,70 vrijwilligers in dienst.
Uit de resultaten blijkt dat 71% van de ondervraagde vzw’s305 graag gebruik zou maken van de gratis vrijwilligersverzekering die de provincie Limburg aanbiedt. Hieruit blijkt dat dit initiatief zeer succesvol is. Recente persberichten melden dat men deze gratis verzekering wilt schrappen. Dit zou zeer spijtig zijn.
34% van de ondervraagde vzw’s306 verkiest een forfaitaire vergoeding boven een reële kostenvergoeding. 21% verkiest een reële kostenvergoeding. De overige vzw’s hadden geen voorkeur voor een bepaald vergoedingssysteem. 20%307 van de ondervraagde vzw’s geeft toe dat men de vrijwilligersvergoeding niet altijd officieel toekent. Het is dus interessant om hier een verklaring voor te vinden. De helft van de ondervraagde vzw’s308 vindt het belangrijk om aan zijn vrijwilligers een symbolische vergoeding309 te geven. 21% van de vzw’s310 heeft geen idee welk bedrag men jaarlijks aan een vrijwilliger vergoedt. Uit de resultaten kan men concluderen dat de vzw’s nog niet genoeg van de materie vrijwilligersvergoedingen en zijn eventuele sancties afkent.
18% van de ondervraagde vzw’s vindt dat er in zijn gemeente geen aanspreekpunt aanwezig is voor problemen inzake vrijwilligerswerk. Dit is een opvallend resultaat. Het is misschien een goed idee om in elke gemeente een medewerker in dienst te nemen die de vzw’s kunnen aanspreken in verband met vrijwilligerswerk. Indien dit te veel zou kosten, kan men natuurlijk ook de externe dienst Vormingsplus laten vertegenwoordigen311 in hun gemeente.
21%312 van de ondervraagde vzw’s denkt dat men niet tegelijkertijd een vrijwilligersvergoeding en een werkloosheidsuitkering kan ontvangen. Daarnaast denkt 25%313 van de vzw’s dat een persoon op brugpensioen geen vrijwilligersvergoeding mag ontvangen. Beide personen kunnen echter wel een vergoeding ontvangen. Hieruit blijkt dat de vrijwilligerswetgeving niet goed genoeg gekend is.
Slechts 33% van de ondervraagde vzw’s toont geen interesse in het ontvangen van meer informatie over vrijwilligersvergoedingen. Al de andere vzw’s wilden graag meer informatie over vrijwilligersvergoedingen ontvangen. Dit is een duidelijk signaal voor ondersteunende diensten zoals Vormingplus of de gemeentelijke diensten.
305 Die op deze vraag een antwoord gaf.
306 Die een antwoord op de vraag gaf en vrijwilligers in dienst heeft.
307 Die een antwoord op de vraag gaf en gebruik maakt van vrijwilligers.
308 Die een antwoord op de vraag gaf en vrijwilligers in dienst heeft.
309 Bijvoorbeeld een cadeau, verrassing, … .
310 Die een antwoord op de vraag gaf en gebruik maakt van vrijwilligers.
311 Door bijvoorbeeld een seminarie.
312 Die een antwoord op de vraag gaf en gebruik maakt van vrijwilligers.
313 Die een antwoord op de vraag gaf en gebruik maakt van vrijwilligers.
C. Enquête fiscale aspecten feitelijke verenigingen in Limburg
1. Roerende en onroerende goederen
Uit de resultaten blijkt dat 23% van de ondervraagde feitelijke verenigingen inkomsten haalt uit dividenden, intresten of inkomsten uit verhuring van roerende goederen. Daarnaast is slechts 6% van de verenigingen in het bezit van een onroerend goed. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat een feitelijke vereniging geen onroerende goederen kan bezitten. Men kan er wel gebruik van maken, maar het blijft eigendom van een individu. Wanneer we aan deze 6% vragen wie de juridische eigenaar is van de onroerende goederen, antwoordt 43% dat de gemeente juridische eigenaar is,36% zegt dat een vzw de juridische eigenaar is, 14% antwoordt dat de kerkfabriek de juridische eigenaar is en bij 7% is een verhuurder of een individu de juridische eigenaar.
2. Financiering
De publieke inkomsten zijn voor de meeste feitelijke verenigingen de grootste bron van inkomsten. Zo haalt 33% van de ondervraagde feitelijke verenigingen meer dan 60% van hun inkomsten uit publieke inkomsten. De tweede belangrijkste bron van inkomsten zijn de private inkomsten. Toch kunnen we constateren dat 34% van de ondervraagde vzw’s geen publieke inkomsten heeft. Buitenlandse inkomsten zijn klein. Slechts 2% van de ondervraagde feitelijke verenigingen geniet van buitenlandse inkomsten.
% aantal feitelijke verenigingen die genieten van een subsidie
100,00%
80,00%
60,00%
40,00%
20,00%
0,00%
% aantal feitelijke verenigingen
3. Subsidies
Gemeentelijke subsidie
Andere gemeentelijke ondersteuning
Provinciale subsidie
Subsidies Vlaamse overheid
Europese subsidies
Andere
Figuur 18: Aantal feitelijke verenigingen die genieten van een subsidie.
Uit de resultaten blijkt dat 83% van de ondervraagde feitelijke verenigingen geniet van een gemeentelijke subsidie. 34% van de ondervraagde feitelijke verenigingen geniet van gemeentelijke ondersteuningen. Slechts 7% van de ondervraagden geniet van een provinciale subsidie en slechts 8% geniet van een subsidie van de Vlaamse overheid. Wanneer men feitelijke verenigingen vergelijkt met vzw’s, kan men concluderen dat vzw’s meer verschillende subsidies ontvangen dan feitelijke verenigingen.
4. Overige
88% van de ondervraagde feitelijke verenigingen met problemen of vragen, heeft al eens de gemeentelijke diensten gecontacteerd. Gemeentelijke diensten zijn dus zeer belangrijk voor de feitelijke verenigingen. Het is dus noodzakelijk dat het personeel bij de verschillende gemeentelijke diensten de noodzakelijke kennis heeft over het verenigingsleven. Slechts 20% van de ondervraagde feitelijke verenigingen heeft al eens de provinciale diensten gecontacteerd wanneer de vereniging met problemen of vragen kampte. Daarnaast heeft slechts 12% al eens een overheidsdienst geraadpleegd.
5. Vrijwilligersvergoeding en loonsuitkering
Onder de 66 ondervraagde feitelijke verenigingen bevinden zich er slechts vier feitelijke verenigingen die loontrekkers in dienst hebben. Deze vzw’ s hebben: 2000, 25, 7 en 1 loontrekker(s) in dienst. Men kan echter wel zijn bedenkingen stellen bij de 2000 loontrekkers die één feitelijke vereniging in dienst zou hebben.
Daarnaast heeft 21% van de ondervraagde verenigingen geen vrijwilligers in dienst. De overige verenigingen hebben gemiddeld 24 vrijwilligers in dienst. Indien we het gemiddelde berekenen zonder de vier verenigingen met het grootst aantal vrijwilligers314, bekomen we een gemiddelde van 14 vrijwilligers per vereniging. Dit lijkt ons een correcter gemiddelde, omdat het vrijwilligersaantal van de feitelijke verenigingen met 1000 vrijwilligers twijfelachtig is.
Slechts 10% van de ondervraagde feitelijke verenigingen keert een vrijwilligersvergoeding uit aan enkele van zijn vrijwilligers. Dit percentage is veel minder dan de 23% vzw’s die een vergoeding uitkeren aan hun vrijwilligers. Deze 10% feitelijke verenigingen keren gemiddeld aan 6 vrijwilligers
314 Namelijk 1000, 112, 120, 102.
een vergoeding uit. Indien de twee feitelijke verenigingen met het grootst aantal vrijwilligers315 uit de berekening wordt gelaten, bekomt men een gemiddelde van 4 vrijwilligers die een uitkering krijgen. Opvallend is dat van deze 10% feitelijke verenigingen die een vrijwilligersvergoeding uitkeren, slecht 29% de maximum vrijwilligersvergoeding kent. Dit is dus een duidelijk teken dat meer informatie over de maximum vrijwilligervergoedingen moet verspreid worden.
64%316 van de ondervraagde feitelijke verenigingen wilt graag gebruik maken van een gratis vrijwilligersverzekering.
42%317 van de verenigingen verkiest een reële kostenvergoeding voor zijn vrijwilligers, terwijl slechts 20%318 een forfaitaire onkostenvergoeding verkiest. Daarnaast vindt 52%319 van de verenigingen het belangrijk om zijn vrijwilligers een symbolische vergoeding te geven. 18%320 van de ondervraagden geeft toe dat ze een vrijwilligersvergoeding niet altijd officieel uitkeert. Opvallend is dat 29%321 van de ondervraagden geen totaalbeeld heeft van het jaarlijkse bedrag dat men uitkeert aan elke vrijwilliger. Dit is een ernstig probleem. Indien de feitelijke vereniging immers de maximum vrijwilligersvergoeding overschrijdt, is men verplicht een loonfiche uit te geven.
Uit de resultaten blijkt dat 20%322 van de ondervraagde verenigingen denkt dat een persoon niet tegelijkertijd een werkloosheidsvergoeding en een vrijwilligersvergoeding kan krijgen. Slechts 11%323 denkt dat een vrijwilliger niet tegelijkertijd een brugpensioen en een vrijwilligersvergoeding mag ontvangen. De wetgeving is dus niet altijd goed gekend. Echter de helft van de ondervraagde feitelijke verenigingen zou graag meer informatie willen verkrijgen over vrijwilligersvergoedingen.
D. Algemene conclusies voor de fiscale aspecten
Uit deze enquêteafname blijkt dat verenigingen voornamelijk problemen hebben bij volgende fiscale aspecten:
• Patrimoniumtaks bij vzw’s
• Vrijwilligersvergoeding bij vzw’s en feitelijke verenigingen.
315 Namelijk deze met 30 en 20 vrijwilligers.
316 Van de feitelijke verenigingen die vrijwilligers hebben en een antwoord op de vraag gaven.
317 Van de feitelijke verenigingen die vrijwilligers hebben en een antwoord op de vraag gaven.
318 Van de feitelijke verenigingen die vrijwilligers hebben en een antwoord op de vraag gaven.
319 Van de feitelijke verenigingen die vrijwilligers hebben en een antwoord op de vraag gaven.
320 Van de feitelijke verenigingen die vrijwilligers hebben en een antwoord op de vraag gaven.
321 Van de feitelijke verenigingen die vrijwilligers hebben en een antwoord op de vraag gaven.
322 Van de feitelijke verenigingen die vrijwilligers hebben en een antwoord op de vraag gaven.
323 Van de feitelijke verenigingen die vrijwilligers hebben en een antwoord op de vraag gaven.
De meeste vzw’s weten niet wat patrimoniumtaks is. Bovendien vertellen de resultaten ons dat zeer weinig vzw’s patrimoniumtaks verschuldigd zijn aan de overheid.
Vrijwilligersvergoedingen in geld worden niet zo veel uitgekeerd aan vrijwilligers. Uit de resultaten blijkt dat veel vzw’s en feitelijke verenigingen giften in natura geven. Uit de resultaten blijkt dat de meeste vzw’s en feitelijke verenigingen niet de maximum vrijwilligersvergoedingen kennen.
Hoofdstuk XI: Bespreking resultaten met experts
Na het verkrijgen van de resultaten is het belangrijk om voor de verkregen problemen oplossingen te vinden. Hiervoor hebben we contact opgenomen met vier experts die elk specifieke kennis hebben op een bepaald gebied:
• Xxx Xxxxxxx: verantwoordelijke van het registratiekantoor in Hasselt die ondermeer de patrimoniumtaks afhandelt bij vzw’s.
• Xxxxx Xxxxxxxx en Xxxxxx Xxxx: medewerkers van de Bilzerse cultuurdienst. Zij komen in contact met de Bilzerse vzw’s en feitelijke verenigingen die aangesloten zijn bij de Bilzerse cultuurdienst.
• Xxxxx Xxxxxxxxxxx: educatief medewerker bij Vormingplus Limburg. Hij komt voornamelijk in contact met de vrijwilligerswetgeving voor vzw’s en feitelijke verenigingen.
De gehele uitgeschreven gesprekken bevinden zich in bijlage 9, 10, 11. Enkel de aangehaalde oplossingen worden hier opgesomd:
• De patrimoniumwetgeving is aan vernieuwing toe. Voor de overheid is het innen van de patrimoniumtaks op dit moment geen winstgevende bezigheid. De overheid kan er dus voor opteren om de wetgeving af te schaffen vermits ze al uit 1921 dateert of er voor kiezen om de wet aan te passen.
• De vrijwilligerswetgeving is aan verandering toe. Verschillende sectoren zijn immers vragende partij voor een verandering in het vergoedingsstelsel. De huidige wetgeving is niet altijd duidelijk324 over de huidige mogelijkheden van vergoedingen. Bovendien is het voor de meeste verenigingen aangenamer wanneer de definitie van vrijwilliger eenvoudiger wordt. De huidige definitie in de wetgeving is zeer complex. Daarnaast is de huidige vrijwilligerswetgeving niet duidelijk over de vrijwilligersvergoedingen in natura. De limieten worden meestal bepaald door de controleurs van de RVA en dit is subjectief.
• De gemeente Bilzen begrijpt de problemen in het verenigingsleven en wil er ook iets aan doen. Via een kleine folder en een vergadering wil de gemeente het Bilzerse verenigingsleven bewust maken van hun verplichtingen. Daarnaast wil men ook op de cultuurdienst een contactpersoon plaatsen die alles afweet van het verenigingsleven. Hier kunnen de verenigingen dan terecht met vragen.
324 Er staat immers nergens letterlijk in de wetgeving dat een vereniging niet tegelijkertijd een reële en een forfaitaire vrijwilligersvergoeding mag uitkeren.
Hoofdstuk XII: Conclusies en aanbevelingen
A. De werkwijze
Het doel van deze thesis is het vinden van problemen waarmee vzw’s en feitelijke verenigingen in Limburg en Bilzen kampen en om voor deze problemen een mogelijke oplossing te bedenken. Voordat we de problemen die leven bij de vzw’s en feitelijke verenigingen kunnen achterhalen, is het belangrijk om ons te verdiepen in de juridisch, administratieve en boekhoudkundige context van het verenigingsleven. Dit hebben we gedaan door middel van een literatuurstudie en verscheidene seminaries. Vervolgens hebben we een enquête afgenomen bij 135 Limburgse vzw’s en feitelijke verenigingen. Uit deze resultaten hebben we getracht de problemen te achterhalen op fiscaal gebied325. Daarnaast hebben we via een enquêteafname in Bilzen grondiger gekeken naar het Bilzerse verenigingsleven en zijn problemen in zijn geheel. Deze resultaten hebben we besproken met drie experts. Het doel van deze interviews was actief te zoeken naar oplossingen voor de achterhaalde problemen.
B. Besluiten
Uit de resultaten blijkt dat een vereniging onderworpen is aan zeer veel verplichtingen en regels. De overheid maakt het verenigingsleven dus zeer ingewikkeld. Op fiscaal gebied blijkt dat de verenigingen voornamelijk met twee aspecten problemen hebben, namelijk:
• Op het gebied van patrimoniumtaks
• Op het gebied van vrijwilligersvergoedingen.
1. Patrimoniumtaks
Vele vzw’s ondervinden problemen met de patrimoniumtaks, namelijk 18% van alle ondervraagde vzw’s weet niet of men onderworpen is aan de patrimoniumtaks. Patrimoniumtaks is immers een zeer moeilijk begrip waarmee vele vzw’ s in aanraking komen. Vooral de vele uitzonderingen326 in de wetgeving maken het complex. Bovendien gaat de aangifte van de patrimoniumtaks gepaard met veel administratief werk. De vzw moet immers een hele opsomming maken van hun bezit. Dit bezit moet de vzw elk jaar herwaarderen en aangeven. Enkel vzw’s met een bezit hoger dan 25000 euro zijn patrimoniumtaks verschuldigd. De meeste vzw’s moeten dus administratief werk doen (aangifte) , maar zijn geen taks verschuldigd.
325 We bedoelen hiermee: patrimoniumtaks, B.T.W., subsidies, vrijwilligersvergoedingen.
326 Bijvoorbeeld art 149 wetboek successierechten.
Daarnaast kampen niet alleen vzw’s met de nodige problemen in verband met patrimoniumtaks, uit het gesprek met Xxxx Xxxxxxx, verantwoordelijke van de afdeling ontvangsten op het registratiekantoor in Hasselt, is gebleken dat ook de registratiekantoren moeilijkheden ondervinden. Zo werken deze registratiekantoren met een heel oud administratief systeem waarbij ze elke jaar opnieuw het staatsblad moeten controleren om hun vzw-lijst courant te houden. De overheid kan dit administratief systeem vereenvoudigen. Op de griffie van de rechtbank van koophandel is immers een lijst met alle vzw’s aanwezig. In het verleden zijn er al enkele elektronische systemen uitgewerkt, maar deze voldeden telkens niet aan de behoefte van de lokale registratiekantoren.
De patrimoniumtaks is ontstaan in 1921. De overheid heeft patrimoniumtaks in de wet van 27 juni 1921 opgenomen om de dode hand praktijken bij bijvoorbeeld kloosters tegen te gaan. Een klooster, of elke andere vzw, kan immers zonder tijdsbeperking worden opgericht. Hierdoor vinden er niet veel overdrachten plaats van de goederen die eigendom zijn van een vzw. Omdat de overheid hierdoor een vermindering in hun inkomsten van successierechten vreesden, besloot men om jaarlijks op de goederen van een vzw patrimoniumtaks te innen.
De vzw-wetgeving in verband met het bezit van goederen, is in de loop van de jaren aangepast. Xxxxxxx mocht een vzw immers enkel onroerende goederen bezitten die nodig zijn om het doel van de vzw te bereiken. Nu kunnen vzw’s allerlei goederen bezitten327. Hierdoor is het aantal vzw’s van 1921 tot nu toegenomen. Vroeger was enkel een klooster of een scholengemeenschap een vzw. Vandaag de dag richt iedereen, omwille van de rechtspersoonlijkheid, een vzw op, bijvoorbeeld de plaatselijke harmonie, het jaarlijkse burenfeest, … . Meestal hebben deze vzw’s weinig bezittingen. Door de stijging in het aantal vzw’s hebben de registratiekantoren veel meer personeel nodig om de patrimoniumtaks te innen. Hierdoor stijgen de kosten. Op deze registratiekantoren merkt men geen stijging van de inkomsten van de patrimoniumtaks. Immers indien een vzw goederen in zijn bezit heeft, moet de waarde hiervan groter zijn dan 25000 euro voordat de vzw patrimoniumtaks verschuldigd is. Men merkt in de registratiekantoren Hasselt en Tongeren op dat niet veel vzw’s daadwerkelijk patrimoniumtaks verschuldigd zijn. Daarom gaat er in deze kantoren zeer weinig aandacht naar het innen van de patrimoniumtaks.
Het Rekenhof berekent dat de overheid in 2000 uit de patrimoniumtaks 1.631 miljoen BEF haalde. Tevens is er een stijgende trend in deze inkomsten waar te nemen. Toch merkt het Rekenhof op dat de registratiekantoren niet veel aandacht schenken aan het innen van de patrimoniumtaks omdat men belangrijker werk heeft (men heeft te weinig personeel) en het een lage opbrengst
327 SOUMERYN-XXXXXXXXX, X. , XXXXXXXXXX, X. , VZW commentaar op de fiscale bepalingen, Brussel , Xxxxxxx , x 48.
heeft. Ook de controle naar het waarheidsgetrouw invullen van de aangifteformulieren van patrimoniumtaks is minimaal328.
Uit al het bovenstaande kunnen we concluderen dat de patrimoniumtaks veel nadelen met zich meebrengt, namelijk:
• De vzw’s verkrijgen extra administratief werk. Vooral de vzw’s die goederen bezitten die gewaardeerd zijn onder de 25000 euro. Deze vzw’s moeten immers een aangifte doen, maar zijn de overheid geen patrimoniumtaks verschuldigd.
• Patrimoniumtaks veroorzaakt veel werk voor de registratiekantoren. Hierdoor kampen de registratiekantoren met een tekort aan personeel. Vermits patrimoniumtaks meer kosten dan inkomsten met zich meebrengt, schenken de registratiekantoren zeer weinig aandacht aan het innen van de patrimoniumtaks.
• De patrimoniumtaks wetgeving is ontstaan in 1921. Deze is echter niet mee geëvolueerd in de tijd.
• Er is niet veel controle op het juist invullen van de aangiftebrief. Toch kunnen we aan de patrimoniumtaks ook enkele voordelen toeschrijven:
• De overheid haalt er belastingen uit, namelijk 1.631 miljoen BEF in 2000329.
• Het is rechtvaardig ten opzichte van de gewone individu en de feitelijke verenigingen. Deze moeten immers successierechten betalen bij overdracht van goederen.
Het is de overheid aan te raden om een goede kosten-batenanalyse op te stellen. Uit rapporten330 blijkt immers dat de opbrengsten van patrimoniumtaks de komende jaren zullen stijgen, maar ook de kosten zullen gaan stijgen.
Indien deze kosten-batenanalyse negatief bevonden wordt, kan de overheid overwegen om de patrimoniumtaks af te schaffen. Wel moet de overheid bij deze oplossing echter maatregelen nemen zodat er geen dode handpraktijken meer kunnen ontstaan. Daarom is volgend alternatief misschien een betere oplossing. De overheid kan er misschien voor opteren om al de vzw’s in te delen in subgroepen via bepaalde voorwaarden. Op bepaalde subgroepen, deze met veel bezittingen, kan de overheid patrimoniumtaks eisen. De overheid moet bij dit alternatief wel een goed mechanisme vinden voor controle. Bovendien kan de overheid de taak van de registratiekantoren verlichten door een elektronisch systeem op te stellen om het innen van de patrimoniumtaks te vergemakkelijken. Bij het opstellen van zo een elektronisch systeem is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de behoefte van de lokale registratiekantoren.
328 REKENHOF, De fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen: Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers,Brussel, 2003: 40.
329 REKENHOF, De fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen: Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers,Brussel, 2003: 36.
330 REKENHOF, De fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen: Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers,Brussel, 2003: 36.
Wijzelf vinden, vanuit economisch standpunt, dat er een goede kosten-batenanalyse moet opgesteld worden. Als deze negatief blijkt, is een totale afschaf van de patrimoniumtaks de beste oplossing is. Op deze manier hebben de registratiekantoren en de vzw’s minder administratief werk. Indien de kosten-batenanalyse positief blijkt, opteren we voor een beter administratief systeem voor de registratiekantoren. Bovendien is het dan noodzakelijk dat de vzw’s voldoende gedocumenteerd en gecontroleerd worden.
2. Vrijwilligersvergoeding en verzekering
Een tweede fiscaal aspect waarmee vzw’s en feitelijke verenigingen in Limburg kampen, zijn de vrijwilligersvergoedingen. Gemiddeld genomen keert 17% van de Limburgse vzw’s en feitelijke verenigingen een vergoeding uit aan zijn vrijwilligers. Deze vergoedingen zijn gelimiteerd door de wetgeving. Toch kennen de meeste vzw’s en feitelijke verenigingen331 deze maximumvergoedingen niet. Indien de vereniging toch vrijwilligersvergoedingen boven deze maxima uitkeert zonder een bijpassende loonfiche, riskeert de vereniging een boete en een belasting van 300%.
Uit de resultaten blijkt dat de vrijwilligersvergoedingen in natura veel meer worden toegepast dan de vrijwilligersvergoedingen in geld, namelijk 52% van de feitelijke verenigingen en ongeveer de helft van de vzw’s keert een vergoeding in natura uit. De vergoedingen zijn ook onderworpen aan de maxima van een vrijwilligersvergoeding. De waarden van deze vergoedingen in natura worden bepaald door de controleurs van de RVA. Dit is dus subjectief.
Vormingplus Limburg organiseert jaarlijks twee trefdagen rond vrijwilligersvergoedingen. Toch merkt Vormingplus Limburg dat 75% van de verenigingen die hierop afkomen, professioneel bezig zijn. Er komen dus niet veel lokale verenigingen naar een dergelijke trefdag. Het lijkt ons daarom logischer om de bewustmaking van vrijwilligersvergoedingen te realiseren op gemeentelijk niveau door bijvoorbeeld een folder.
Bovendien is het belangrijk om eens na te denken over het doel van deze vrijwilligersvergoeding. Doordat verenigingen nu een vrijwilligersvergoeding mogen uitkeren aan hun vrijwilligers, zijn verenigingen meer verplicht om dit ook daadwerkelijk te doen. De vrijwilligers verwachten dit immers. Toch gaat op deze manier het begrip vrijwilliger helemaal de mist in. Bovendien maakt de Belgische wetgeving nog een onderscheid in vrijwilligersvergoedingen door aan bepaalde sporttakken via sportcirculaires een hoger maximum van vrijwilligersvergoeding toe te staan. Deze
331 Namelijk 29% van de vzw’s en 71% van de feitelijke verenigingen die een vrijwilligersvergoeding uitkeert, kent deze maxima niet.