Bijlage 1: Transponeringstabel van oude naar nieuwe gemeenschappelijke regeling
a. algemeen bestuur: | het algemeen bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst, bedoeld in artikel 4; |
b. ambtenaren: | ambtenaren, als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet, alsmede degenen die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn; |
Bijlage 1: Transponeringstabel van oude naar nieuwe gemeenschappelijke regeling
Bestaande GR RUD Zeeland | Toelichting wijzigingen | Nieuwe GR Omgevingsdienst Zeeland |
Artikel 1 Begripsbepalingen In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder: | Artikel is ingekort en aangepast aan actuele ontwikkelingen, met name: - Wijziging begrip ‘regionale uitvoeringsdienst’ in aanduiding Omgevingsdienst in aansluiting op de landelijke praktijk. - Verwijzingen naar het Waterschap als deelnemer zijn geschrapt - Overbodige definities zijn geschrapt | Artikel 1: Begripsomschrijvingen Deze regeling verstaat onder: a) Omgevingsdienst Zeeland: het openbaar lichaam, als bedoeld in artikel 2; b) colleges: colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten en gedeputeerde staten van de provincie; c) gemeenten: gemeenten Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord- Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere en Vlissingen; d) provincie: de provincie Zeeland; e) deelnemers: colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten en gedeputeerde staten van de provincie; f) vertegenwoordigende organen: raden van de gemeenten en de provinciale staten van de provincie. g) regeling: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zeeland; h) Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen. i) Basistakenpakket: de werkzaamheden die onder het basistakenpakket vallen zoals omschreven in artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit |
c. basistakenpakket | Het basistakenpakket voor regionale uitvoeringsdiensten, versie 2.3 van 25 mei 2011, behorende bij de “package deal” gesloten door het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 2009; | ||||
d. colleges: | de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, gedeputeerde staten van de provincie en het dagelijks bestuur van het waterschap; | ||||
e. dagelijks bestuur: | het dagelijks bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst, bedoeld in artikel 4; | ||||
f. directeur: | de secretaris van de Regionale uitvoeringsdienst, bedoeld in artikel 26; |
g. gemeenten: | de gemeenten Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord- Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere en Vlissingen; | ||||
h. provincie: | de provincie Zeeland; | ||||
i. regeling: | de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland; | ||||
j. Regionale uitvoeringsdienst: | het openbaar lichaam bedoeld in artikel 3; | ||||
k. vertegenwoordigende organen: | de raden van de gemeenten, provinciale staten van de provincie en het algemeen bestuur van het waterschap, en | ||||
l. waterschap: | het waterschap Scheldestromen. | ||||
m. deelnemers: | de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, gedeputeerde staten van de provincie en het dagelijks bestuur van het waterschap. | ||||
Artikel 2: Belang | Tekst aangepast naar de Omgevingswet. | Artikel 3: Belang |
De regeling wordt getroffen ter ondersteuning van de colleges bij de uitvoering van hun taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in het bijzonder, alsmede de taken op het terrein van vergunningverlening, handhaving en toezicht op grond van de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten. Voorts wordt de regeling getroffen ter behartiging van de taken voortvloeiend uit het Besluit risico’s zware ongevallen 1999. | Artikel 5.1 Wabo regelde dat hoofdstuk 5 van de Wabo niet alleen van toepassing was op de handhaving van de Wabo zelf, maar ook op de handhaving van dertien andere wetten, voor zover dit bij of krachtens die wetten was bepaald. De in artikel 5.1 genoemde dertien wetten gaan bijna allemaal op in de Omgevingswet. In afdeling 18.1 van de Omgevingswet is geen vergelijkbare bepaling opgenomen als artikel 5.1 van de Wabo, omdat de overblijvende wetten zelf in die toepassing van (delen van) hoofdstuk 18 voorzien. | De regeling wordt getroffen ter ondersteuning van de colleges bij de uitvoering van hun taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen en de Omgevingswet in het bijzonder, alsmede de taken op het terrein van vergunningverlening, handhaving en toezicht. |
Artikel 3: Instelling 1. Er wordt een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam ingesteld genaamd Regionale uitvoeringsdienst Zeeland. 2. De Regionale uitvoeringsdienst is gevestigd te Middelburg. | De plaats van vestiging is aangepast naar de feitelijke situatie. Het nieuwe lid 3 bevat de inhoud van artikel 57 oud. | Artikel 2: Openbaar lichaam 1. Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam Omgevingsdienst Zeeland gevestigd te Terneuzen. 2. Het rechtsgebied van de Omgevingsdienst Zeeland omvat de provincie Zeeland. 3. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. |
Artikel 4: Bestuur Het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. | Nieuw artikel in een moderner jasje. | Artikel 4: Bestuursorganen De Omgevingsdienst Zeeland kent de volgende bestuursorganen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. |
Artikel 5: Hoofdschap Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de Regionale uitvoeringsdienst. | Artikel komt niet terug omdat de Wgr dit regelt. | - |
Artikel 6: Samenstelling 1. De colleges wijzen ieder uit hun midden één lid van het algemeen bestuur aan. 2. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt wethouder of burgemeester respectievelijk gedeputeerde of commissaris van de Koningin | Artikel is overgenomen met de toevoeging van het woord “minstens” in lid 4. Colleges kunnen nu ook meerdere plaatsvervangers aanwijzen. Het nieuwe lid 5 bevat de inhoud van het bestaande artikel 21. | Artikel 8: Samenstelling 1. De colleges wijzen ieder uit hun midden één lid van het algemeen bestuur aan. 2. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt wethouder of burgemeester respectievelijk gedeputeerde of commissaris van de Koning te zijn. |
respectievelijk lid van het dagelijks bestuur van het waterschap of dijkgraaf te zijn. 3. Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het lid blijft aan tot het college dat hem heeft aangewezen in zijn opvolging heeft voorzien. 4. De colleges wijzen ieder uit hun midden één plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan. Het plaatsvervangend lid vervangt het lid, bedoeld in het eerste lid, bij afwezigheid. Hetgeen in deze regeling bepaald is omtrent het lid van een algemeen bestuur, is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid. | 3. Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het lid blijft aan tot het college dat hem heeft aangewezen in zijn opvolging heeft voorzien. 4. De colleges wijzen ieder uit hun midden minstens één plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan. Het plaatsvervangend lid vervangt het lid, bedoeld in het eerste lid, bij afwezigheid. Hetgeen in deze regeling bepaald is omtrent het lid van een algemeen bestuur, is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid. 5. De colleges kunnen ieder het door hen in het algemeen bestuur aangewezen lid te allen tijde ontslaan wanneer dit lid het vertrouwen van het betreffende college niet langer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing | |
Artikel 7: Stemrecht 1. Het lid van het algemeen bestuur, aangewezen door gedeputeerde staten van de provincie heeft zeven stemmen. 2. De leden van het algemeen bestuur, aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten en door het dagelijks bestuur van het waterschap hebben ieder één stem. | Aandachtspunt: voor de stemverhouding wordt in het AB voorgesteld deze ongewijzigd op te nemen. | Zie artikel 10, lid 5. |
Artikel 8: Reglement van orde Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Artikel 9: Vergaderingen 1. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal. 2. Voorts vergadert het algemeen bestuur indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit het algemeen | Nieuw artikel in een moderner jasje. Het nieuwe lid 4 vervangt de oude artikelen 11 t/m 18. | Artikel 10: Werkwijze 1. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast en brengt dit ter kennis van de colleges. 2. Het algemeen bestuur vergadert zo vaak als hij daartoe heeft besloten, maar minimaal twee keer per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of ten minste een-vijfde van het algemeen bestuur dit verzoeken onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen. |
bestuur bestaat schriftelijk, met opgaaf van redenen, daarom verzoekt. Artikel 10: Oproeping 1. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op. 2. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 23, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd. Artikel 11: Quorum 0.Xx vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is. 2. Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen 3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is. | 3. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op en tegelijkertijd met de oproep maakt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering openbaar. De agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de in artikel 84 Provinciewet, genoemde stukken waarop geheimhouding is opgelegd, worden tegelijkertijd met de oproep ter inzage gelegd. 4. Uit de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing het bepaalde in artikel 20 (quorum voor opening van vergadering), artikel 22 (onschendbaarheid, verschoningsrecht), artikel 26 (handhaving orde vergadering), artikel 28 (niet- deelname aan de stemming), artikel 29 (quorum voor geldige stemming), artikel 30 (tot stand komen besluit), artikel 31 (geheime stembriefjes), artikel 32 (overige stemmingen) en artikel 33 (ambtelijke bijstand leden van het Algemeen bestuur). 5. Het lid van het algemeen bestuur, aangewezen door gedeputeerde staten van de provincie heeft zeven stemmen. De leden van het algemeen bestuur, aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten hebben ieder één stem. | |
Artikel 12: Immuniteit De leden van het bestuur van het openbaar lichaam en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke | Artikel komt niet terug. Dit onderwerp is geregeld in artikel 22 Provinciewet (onschendbaarheid) in combinatie met artikel 52 Wet gemeenschappelijke regelingen. | - |
Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd. | ||
Artikel 13: Vergaderorde 1. De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig ook andere toehoorders te doen vertrekken. 2. Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen. 3. Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd. | Artikel komt niet terug. Dit onderwerp is geregeld in artikel 26 Provinciewet in combinatie met artikel 52 Wet gemeenschappelijke regelingen. | - |
Artikel 14: Belangenverstrengeling 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht neemt een lid van het algemeen bestuur niet deel aan een stemming over: a. een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken; b. de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort. 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje. 3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt. | Artikel komt niet terug. Dit onderwerp is geregeld in artikel 28 Provinciewet in combinatie met artikel 52 Wet gemeenschappelijke regelingen. | - |
Artikel 15: Stemming 1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing: a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was; b. in een vergadering als bedoeld in artikel 11, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 11, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld. | Artikel komt niet terug. Dit onderwerp is geregeld in artikel 29 Provinciewet in combinatie met artikel 52 Wet gemeenschappelijke regelingen. | - |
Artikel 16: Besluitvorming 1. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht, met inachtneming van artikel 7. 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje. | Artikel komt niet terug. Dit onderwerp is geregeld in artikel 30 Provinciewet in combinatie met artikel 52 Wet gemeenschappelijke regelingen. | - |
Artikel 17: Stemwijze 1. De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes. 2. Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden. 3. Staken bij de stemming, bedoeld in het tweede lid, de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot. 4. De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling. | Artikel komt niet terug. Dit onderwerp is geregeld in de artikelen 31 en 32 Provinciewet in combinatie met artikel 52 Wet gemeenschappelijke regelingen. | - |
5. Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen. 6. Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen. 7. Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen, behoudens bij stemming over personen, het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend. 8. Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het zevende lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen. 9. Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit het algemeen bestuur bestaat, of hun plaatsvervangers, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht. | ||
Artikel 18: Ambtelijke bijstand Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur. | Artikel komt niet terug. Dit onderwerp is geregeld in artikel 33 Provinciewet in combinatie met artikel 52 Wet gemeenschappelijke regelingen. | - |
Artikel 19: Openbaarheid vergaderingen 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd. 2. Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij het algemeen bestuur anders beslist. Artikel 20: Besluitvorming in besloten vergadering 1. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, ter zake van de begroting, de wijzigingen daarvan en de jaarrekening. | De artikelen 19 en 20 zijn gecombineerd in een nieuw artikel 11. De inhoud is onverkort overgenomen. | Artikel 11 Openbaarheid vergaderingen 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd. 2. Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij het algemeen bestuur anders beslist. 4. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, |
2. In een besloten vergadering kan evenmin worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, over het ontslag van leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter. 3. In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen ter zake van: a. het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekening-courantovereenkomsten; b. het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en verpanden van eigendommen; c. het doen van een uitgaaf voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgaaf is geraamd, is goedgekeurd. | ter zake van de begroting, de wijzigingen daarvan en de jaarrekening. 5. In een besloten vergadering kan evenmin worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, over het ontslag van leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter. 6. In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen ter zake van: a. het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekening- courantovereenkomsten; b. het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en verpanden van eigendommen; c. het doen van een uitgaaf voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgaaf is geraamd, is goedgekeurd. | |
Artikel 21: Ontslag De colleges kunnen ieder het door hen in het algemeen bestuur aangewezen lid te allen tijde ontslaan wanneer dit lid het vertrouwen van het betreffende college niet langer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. | Dit artikel is overgenomen in artikel 8, lid 5 nieuw omdat het past bij de overige leden van dat artikel. | |
Afdeling 3: Dagelijks bestuur Artikel 22: Samenstelling 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en vier andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden, waarbij: a. het lid van het algemeen bestuur aangewezen door gedeputeerde staten van de provincie wordt aangewezen als lid van het dagelijks bestuur; b. het lid van het algemeen bestuur aangewezen door het dagelijks bestuur van het waterschap wordt aangewezen als lid van het dagelijks bestuur; c. een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges | Beslispunt: Het voorstel is om het dagelijks bestuur te laten bestaan uit vier leden waarbij de voorzitter een beslissende stem heeft. De stemverhouding is geregeld in het hierna volgende artikel Werkwijze. | HOOFDSTUK 4: HET DAGELIJKS BESTUUR Artikel 12: Samenstelling Het dagelijks bestuur bestaat uit de door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden, waaronder de voorzitter, waarbij: a. het lid van het algemeen bestuur aangewezen door gedeputeerde staten van de provincie wordt aangewezen als lid van het dagelijks bestuur; b. een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal en Tholen; |
van burgemeester en wethouders van de gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal en Tholen; d. een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Middelburg, Schouwen-Duiveland, Veere en Vlissingen, en e. een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen. 2. Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn. 3. Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid in het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet. | c. een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Middelburg, Schouwen-Duiveland, Veere en Vlissingen, en d. een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen.. Artikel 13: Einde lidmaatschap 1. Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn. 2. Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid in het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet. 3. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, als dit lid niet meer het vertrouwen van het algemeen bestuur geniet. In dit geval is het bepaalde in artikelen 49 en 50 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. | |
Artikel 23: Vergaderingen 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo vaak de voorzitter het nodig oordeelt of tenminste één lid daar de voorzitter om verzoekt. | Nieuw artikel in een moderner jasje. | Artikel 14: Werkwijze 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een ander lid van het dagelijks bestuur dit nodig acht met opgave van de te behandelen |
2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar. 3. Ieder lid heeft één stem. 4. Het dagelijks bestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen. 5. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast. | onderwerpen. De vergadering vindt plaats binnen twee weken nadat het verzoek is ingekomen. 2. Voor zover deze regeling niet anders bepaalt, kan het dagelijks bestuur zijn werkzaamheden verdelen over zijn leden. Het dagelijks bestuur deelt zijn besluiten daarover mee aan het algemeen bestuur. 3. Besluiten worden genomen met gewone meerderheid van stemmen. Als de stemmen staken, heeft de voorzitter een beslissende stem. . 4. Ieder lid heeft één stem 5. Het dagelijks bestuur kan een reglement van orde voor zijn vergaderingen vaststellen, dat aan het algemeen bestuur ter kennisneming wordt overgelegd. 6. Voor de besluitvorming in het dagelijks bestuur en de verplichting tot geheimhouding zijn de overeenkomstige bepalingen zoals die zijn opgenomen in de Provinciewet van toepassing. | |
Artikel 24: Ontslag Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. | Dit artikel is overgenomen in het nieuwe artikel 13 lid 3 omdat de inhoud daar bij past. Dat is de opvolger van het oude artikel 22. | |
Afdeling 4: Voorzitter Artikel 25: Aanwijzing 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen voor een periode van vier jaar. Een voorzitter kan maximaal twee aaneensluitende termijnen worden aangewezen. 2. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. | Artikel is overgenomen met de toevoeging van het woord “minstens” in lid 4. Het AB kan nu ook meerdere plaatsvervangers aanwijzen. De beperking in lid 1 dat de voorzitter voor maximaal twee aaneensluitende termijnen kan worden aangewezen is een eigen, lokale keuze. In de nieuwe regeling handhaven we deze keuze. De leden 5 t/m 9 van het nieuwe artikel 16 bevat de inhoud van de oude artikelen 41 en 42. | HOOFDSTUK 5: DE VOORZITTER Artikel 16: Benoeming en Taak 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen voor een periode van vier jaar. Een voorzitter kan maximaal twee aaneensluitende termijnen worden aangewezen. 2. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. |
3. Indien het voorzitterschap tussentijds vacant komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuwe voorzitter aan voor een periode van vier jaar. Tot in de benoeming van een nieuwe voorzitter is voorzien treedt de plaatsvervangend voorzitter als voorzitter op. Indien ook de positie van plaatsvervangend voorzitter vacant is, voorziet het dagelijks bestuur in de tijdelijke waarneming van het voorzitterschap. 4. Uit de andere leden als bedoeld in artikel 22, eerste lid, wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het algemeen bestuur. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangend voorzitter. | 3. Indien het voorzitterschap tussentijds vacant komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuwe voorzitter aan voor een periode van vier jaar. Tot in de benoeming van een nieuwe voorzitter is voorzien treedt de plaatsvervangend voorzitter als voorzitter op. Indien ook de positie van plaatsvervangend voorzitter vacant is, voorziet het dagelijks bestuur in de tijdelijke waarneming van het voorzitterschap. 4. Uit de andere leden als bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt minstens een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het algemeen bestuur. 5. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. 6. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. 7. De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst Zeeland in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door deze aan te wijzen gemachtigde. 8. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een deelnemer, die partij is in een geding waarbij de Omgevingsdienst Zeeland is betrokken, wordt de Omgevingsdienst Zeeland door een ander, door het dagelijks bestuur aan te wijzen, lid van het dagelijks bestuur vertegenwoordigd. | |
Afdeling 5: Secretaris Artikel 26: Benoeming, schorsing en ontslag 1. De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd. In afwijking van artikel 16 moet het besluit met een twee derde meerderheid worden genomen. 2. De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris xxxxxx bij het algemeen bestuur. In afwijking van artikel 16 | Nieuw artikel omdat met de inwerkingtreding van de WNRA de bevoegdheid tot het aangaan en ontbinden van arbeidsovereenkomsten bevoegdheid van het DB is. Dat staat in artikel 57b Wet gemeenschappelijke regelingen. Wijziging ten opzichte van versie december 2023: | HOOFDSTUK 6: DE DIRECTEUR Artikel 17: Functie, Benoeming en Taak 1. De bestuursorganen van de Omgevingsdienst Zeeland worden bijgestaan door een directeur, aan wie in het dagelijks bestuur een adviserende stem toekomt. De directeur vervult ten behoeve van het |
moet het besluit met een twee derde meerderheid worden genomen. 3. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur tot schorsing overgaan. Het doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt indien het algemeen bestuur haar niet bekrachtigt in een, binnen acht weken na de datum van het schorsingsbesluit gehouden, vergadering. Artikel 27: Taak 1. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede. 2. De secretaris staat, als directeur, aan het hoofd van de ambtelijke organisatie van de Regionale uitvoeringsdienst. 3. Het algemeen bestuur stelt in een instructie of bestuursreglement nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Artikel 28: Vervanging 1. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de secretaris. 2. Het bepaalde in artikel 26, tweede en derde lid en artikel 27 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt. | Lid 8 spreekt nu van de ‘ambtelijk’ secretaris, net als lid 1. | algemeen bestuur en ten behoeve van het dagelijks bestuur de functie van ambtelijk secretaris. 2. De directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het dagelijks bestuur. 3. De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de Omgevingsdienst Zeeland. 4. De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan. 5. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directeur worden vastgelegd in een instructie. De instructie wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur. 6. De directeur is verantwoording schuldig aan het dagelijks bestuur. 7. De directeur is bestuurder in de zin van de Wet op ondernemingsraden. 8. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de ambtelijk secretaris. |
Afdeling 6: Ombudsfunctie Artikel 29: Ombudsfunctie Met inachtneming van artikel 10, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 1a van de Wet Nationale ombudsman is de Zeeuwse Ombudsman bevoegd verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht te behandelen. | Nieuw artikel omdat het instituut de Zeeuwse Ombudsman is opgeheven. | Artikel 7: Klachtrecht Het algemeen bestuur is bevoegd tot het vaststellen van een verordening over de behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de behandeling van deze klachten wordt aangesloten bij de Nationale Ombudsman. |
HOOFDSTUK 3: BEVOEGDHEDEN VAN DE REGIONALE UITVOERINGSDIENST Afdeling 1: Bevoegdheden van het bestuur Artikel 30: Overdracht bevoegdheden Aan het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst worden geen bevoegdheden overgedragen. Artikel 31: Mandaatverlening 1. De colleges kunnen aan de directeur mandaat verlenen ter uitvoering van de bevoegdheden van het betreffende college, voor zover deze binnen het belang van deze regeling vallen. Onverminderd het bepaalde in artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht moet het dagelijks bestuur instemmen met de mandaatverlening door het betreffende college. 2. De colleges verplichten zich er voor zorg te dragen dat namens hun bestuur ten minste de bevoegdheden noodzakelijk voor de uitvoering van het basistakenpakket aan de directeur in mandaat worden opgedragen. 3. De krachtens dit artikel genomen mandaatbesluiten worden overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bekendgemaakt, onverminderd het bepaalde in artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts worden de mandaatbesluiten opgenomen in een register. Artikel 32: Privaatrechtelijke bevoegdheden 1. De privaatrechtelijke bevoegdheden van de Regionale uitvoeringsdienst worden niet beperkt. 2. Het algemeen bestuur kan slechts bij twee derde meerderheid besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Het algemeen bestuur beslist hier slechts toe indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. | Artikelen 30 t/m 34 zijn gecombineerd in een nieuw artikel 5. Niet overgenomen zijn: - Artikel 31 lid 1 en 3 over mandatering omdat de wet hierin al voorziet. - bepaling over het vaststellen van de PDC in artikel 33 lid 1 onder d oud, gelet op de praktijk. - verplichting om de DVO’s jaarlijks te actualiseren uit artikel 34 oud. Wijziging ten opzichte van versie december 2023: In lid 1 is “het bestuur” verduidelijkt in “de bestuursorganen”. | Artikel 5: Taken en bevoegdheden 1. Aan de bestuursorganen van de Omgevingsdienst Zeeland worden geen bevoegdheden overgedragen. 2. De colleges verplichten zich er voor zorg te dragen dat namens hun bestuur ten minste de bevoegdheden noodzakelijk voor de uitvoering van het basistakenpakket aan de directeur in mandaat worden opgedragen. 3. De Omgevingsdienst Zeeland kan met instemming van het algemeen bestuur ook diensten aan andere bestuursorganen verlenen. 4. De privaatrechtelijke bevoegdheden van de Omgevingsdienst Zeeland worden niet beperkt. 5. Het algemeen bestuur kan slechts bij twee derde meerderheid besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Het algemeen bestuur beslist hier slechts toe indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. 6. Het algemeen bestuur stelt een dienstverleningshandvest op, dat geldt als algemene voorwaarden voor de dienstverlening aan deelnemers en derden. In het dienstverleningshandvest worden in elk geval opgenomen: a. de taken die voor elke deelnemer structureel door de Omgevingsdienst Zeeland moeten worden uitgevoerd; b. de voorwaarden voor wijziging van het onder a. bedoelde takenpakket, |
Artikel 33: Dienstverleningshandvest 1. Het algemeen bestuur stelt een dienstverleningshandvest op, dat geldt als algemene voorwaarden voor de dienstverlening aan deelnemers en derden. In het dienstverleningshandvest worden in elk geval opgenomen: a. de basistaken die voor elke deelnemer structureel door de Regionale uitvoeringsdienst moeten worden uitgevoerd; b. de voorwaarden voor wijziging van het onder a. bedoelde takenpakket, alsmede voor uitoefening van andere incidentele taken; c. de aansprakelijkheid, verzekering en geschillen met betrekking tot de taakuitoefening; d. de jaarlijkse vaststelling van de productcatalogus, welke de kwaliteit van de op te leveren producten bevat; e. de financiële verrekening van de dienstverlening; f. de wijze van de jaarlijkse vaststelling van het standaard uurtarief, en g. een voorziening in geval van niet voldoen aan de door de deelnemers gestelde eisen. 2. Het dienstverleningshandvest, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 16, eerste lid, met twee derde meerderheid vastgesteld. Artikel 34: Dienstverleningsovereenkomst De Regionale uitvoeringsdienst zal meerjarige, jaarlijks te actualiseren, dienstverleningsovereenkomsten sluiten met de provincie, de gemeenten en het waterschap met betrekking tot de uit te voeren taken, zowel structurele als incidentele taken, de financiële vergoeding daarvoor en eventuele aanvullende afspraken daaromtrent. Bij de dienstverleningsovereenkomst kan niet worden afgeweken van het in artikel 33 bedoelde dienstverleningshandvest, tenzij het algemeen bestuur hier met twee derde meerderheid mee instemt. | alsmede voor uitoefening van andere incidentele taken; c. de aansprakelijkheid, verzekering en geschillen met betrekking tot de taakuitoefening; d. de financiële verrekening van de dienstverlening; e. de wijze van de vaststelling van het standaard uurtarief, en f. een voorziening in geval van niet voldoen aan de door de deelnemers gestelde eisen. 7. Het dienstverleningshandvest, bedoeld in het vorige lid, wordt met twee derde meerderheid vastgesteld. 8. Het Dagelijks Bestuur sluit dienstverleningsovereenkomsten met betrekking tot de uit te voeren taken, zowel structurele als incidentele taken, de financiële vergoeding daarvoor en eventuele aanvullende afspraken daaromtrent. Bij de dienstverleningsovereenkomst kan niet worden afgeweken van het in vorige lid bedoelde dienstverleningshandvest, tenzij het algemeen bestuur hier met twee derde meerderheid mee instemt. |
Afdeling 2: Bevoegdheden algemeen bestuur Artikel 35: Algemene bevoegdheden 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 79 van de Wet gemeenschappelijke regelingen berusten alle bevoegdheden tot regeling en bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst bij het algemeen bestuur, voor zover deze niet bij of krachtens de wet, algemene maatregel van bestuur of deze regeling zijn toegekend aan het dagelijks bestuur of de voorzitter. 2. Het algemeen bestuur stelt de rechtspositionele regelingen en besluiten vast en regelt de bezoldiging van de ambtenaren van de Regionale uitvoeringsdienst. 3. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het vaststellen van verordeningen binnen de bevoegdheden van de Regionale uitvoeringsdienst en stelt in elk geval de volgende verordeningen vast: a. een verordening omtrent de ambtelijke organisatie van de Regionale uitvoeringsdienst; b. een verordening met betrekking tot de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 216 van de Provinciewet; c. een verordening met betrekking tot de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 217 van de Provinciewet; d. gemeenschappelijk met het dagelijks bestuur en de voorzitter een verordening omtrent de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht, en e. een verordening met betrekking tot de nadere regels, bedoeld in artikel 14 van de Wet openbaarheid van bestuur. Artikel 36: Overdracht van bevoegdheden 1. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij | Nieuw artikel in een modern jasje. Om de volgende reden keren enkele bevoegdheden niet terug. De volgende bevoegdheden berusten door de wetswijziging in 2015 bij het DB: - Lid 2 o.a. vaststellen rechtspositionele regelingen - Lid 3 onder a verordening omtrent de ambtelijke organisatie Lid onder e is geschrapt omdat de Wob is vervallen en die bevoegdheid niet is overgenomen in de opvolger, de Wet open overheid. | Artikel 9: Bevoegdheden van het algemeen bestuur 1. Aan het algemeen bestuur komen in het kader van deze regeling alle bevoegdheden toe, die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen. Het algemeen bestuur kan alle bevoegdheden delegeren aan het dagelijks bestuur, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen delegatie verzet. 2. De volgende bevoegdheden van het algemeen bestuur zijn niet overdraagbaar: a. het aanwijzen van een voorzitter en diens plaatsvervanger en de overige leden van het dagelijks bestuur; b. het vaststellen van de begroting, respectievelijk begrotingswijzigingen en de jaarstukken; c. het vaststellen van een reglement van orde; d. het vaststellen van de Financiële verordening en de Controle verordening; e. het vaststellen van een verordening tot instelling van een commissie ex artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, en de verordening voor de behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht; g. het doen van voorstellen tot wijziging, toetreding, uittreding en opheffing van deze gemeenschappelijke regeling; h. Het instellen van commissies als bedoeld in artikel 24 en 25 van de Wgr; |
de aard van de bevoegdheid zich tegen deze overdracht verzet. 2. Het algemeen bestuur kan in elk geval niet overdragen de bevoegdheid tot: a. het vaststellen of wijzigen van de begroting; b. het vaststellen van de jaarrekening; c. het vaststellen van regels met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de Regionale uitvoeringsdienst; d. het vaststellen van regels met betrekking tot de controle op de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de Regionale uitvoeringsdienst; en e. de bevoegdheden bedoeld in artikel 32, tweede lid, artikel 33, artikel 34 en artikel 44. | ||
Artikel 37: Inlichtingen en verantwoording 1. Een lid van het algemeen bestuur geeft het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door één of meer leden van dat college worden gevraagd. 2. Een lid van het algemeen bestuur kan door het college dat hem heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid. 3. Een verzoek om inlichtingen te verschaffen en/of verantwoording af te leggen kan uitsluitend worden geweigerd indien dit in strijd zal zijn met de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen. 5. Het algemeen bestuur geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen. | Het nieuwe artikel 19 bevat een invulling van een nieuwe wettelijke plicht in de Wgr, zie de memo. In het oude artikel 37 schreef deze tekst voor alle deelnemers op uniforme wijze voor hoe de Inlichtingen en verantwoordingsplicht er uit ziet. Het nieuwe artikel 20 geeft (vertegenwoordigende organen van) deelnemers de gelegenheid om in hun reglement van orde zelf aan te geven hoe de informatie verstrekking door hun AB-lid moet plaatsvinden. | Artikel 19: Informatieverstrekking door het algemeen en dagelijks bestuur 1. Het algemeen en het dagelijks bestuur geven aan de vertegenwoordigende organen ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is. 2. Het algemeen en het dagelijks bestuur verstrekken aan de vertegenwoordigende organen alle inlichtingen die door een of meer raden worden verlangd. Die informatie wordt in dat geval ook verstrekt aan de overige vertegenwoordigende organen. 3. Belangrijke financiële, beleidsmatige en/of organisatorische ontwikkelingen of belangrijke afwijkingen van de samenwerkingsafspraken zendt het algemeen of dagelijks bestuur met een tussentijdse rapportage tijdig ter informatie naar de vertegenwoordigende organen. Artikel 20: Informatieverstrekking door individuele leden van het algemeen bestuur |
Een lid of een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur is aan zijn college en zijn vertegenwoordigend orgaan, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 16 en 52 Wgr, verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid en wel op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van het vertegenwoordigend orgaan aangegeven wijze. | ||
Afdeling 3: Bevoegdheden van het dagelijks bestuur Artikel 38: Bevoegdheid 1. Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden van de Regionale uitvoeringsdienst. 2. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht. 3. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de beslissingen van het algemeen bestuur, tenzij bij de regeling of bij of krachtens de wet de voorzitter hiermee is belast. 4. Het dagelijks bestuur is bevoegd de ambtenaren van de Regionale uitvoeringsdienst, met uitzondering van de directeur, te benoemen, te schorsen en te ontslaan. 5. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit. 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, tot het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. 7. Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge enig wettelijk voorschrift aan de Regionale uitvoeringsdienst of aan het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om | Artikel 15 nieuw is beknopt omdat de meeste bevoegdheden genoemd in artikel 38 zijn sinds 2015 bij wet zijn opgedragen aan het DB. Artikel 39 is geschrapt omdat de Awb en artikel 57c Wet gemeenschappelijke regelingen hierin al voorzien. | Artikel 15: Taak De taak van het dagelijks bestuur is onder andere: a. het beheer van de eigendommen en geldmiddelen van de Omgevingsdienst Zeeland; b. het houden van een voortdurend toezicht op het beheer en de exploitatie van de Omgevingsdienst Zeeland, evenals op al wat de Omgevingsdienst Zeeland aangaat, waaronder de zorg voor de archiefbescheiden; c. het behartigen van de belangen van de Omgevingsdienst Zeeland bij andere overheidslichamen en instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor de Omgevingsdienst Zeeland van belang is. |
schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken. 8. Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt. 9. Het dagelijks bestuur beheert de inkomsten, uitgaven en het vermogen van de Regionale uitvoeringsdienst. Artikel 39: Mandaat en overdracht 1. Het dagelijks bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het dagelijks bestuur. 2. Het dagelijks bestuur kan tevens mandaat verlenen aan de directeur, voor zover de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandatering verzet. Het dagelijks bestuur kan de directeur toestaan ondermandaat te verlenen. | ||
Artikel 40: Inlichtingen en verantwoording 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur. 2. Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen voor zover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang. 3. Het dagelijks bestuur geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen. | Nieuw artikel in een modern jasje. Lid 4 komt uit het oude artikel 43, zie de rij hieronder. | Artikel 18: Interne verantwoording 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, samen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur. 2. Zij geven ongevraagd aan het algemeen bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is. 3. Zij geven samen, dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoeken, alle gevraagde inlichtingen. 4. De leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur. |
Afdeling 4: De taken en bevoegdheden van de voorzitter Artikel 41: Taken 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de Regionale uitvoeringsdienst. 2. Hij heeft de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. 3. Hij ondertekent alle stukken welke van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. Artikel 42: Vertegenwoordigingsbevoegdheid De voorzitter vertegenwoordigt de Regionale uitvoeringsdienst in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het dagelijks bestuur. Artikel 43: Inlichtingen en verantwoording 1. De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur. 2. Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen voor zover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang. 3. De voorzitter geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen. | Bepalingen over de voorzitter zijn gecombineerd in een nieuw artikel 16, zie hiervoor bij artikel 25 oud. Voor de toegankelijkheid voor de lezer is dat nieuwe artikel 16 in de rechterkolom nogmaals opgenomen. De leden 5 t/m 8 van het nieuwe artikel 16 bevat de inhoud van de oude artikelen 41 en 42. De inhoud van artikel 43 staat nu in artikel 19 lid 4, Interne verantwoording, zie het item hierboven. Artikel 16 lid 8 is nieuw, de inhoud spreekt voor zich. | HOOFDSTUK 5: DE VOORZITTER Artikel 16: Benoeming en Taak 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen voor een periode van vier jaar. Een voorzitter kan maximaal twee aaneensluitende termijnen worden aangewezen. 2. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. 3. Indien het voorzitterschap tussentijds vacant komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuwe voorzitter aan voor een periode van vier jaar. Tot in de benoeming van een nieuwe voorzitter is voorzien treedt de plaatsvervangend voorzitter als voorzitter op. Indien ook de positie van plaatsvervangend voorzitter vacant is, voorziet het dagelijks bestuur in de tijdelijke waarneming van het voorzitterschap. 4. Uit de andere leden als bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt minstens een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het algemeen bestuur. 5. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. 6. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. 7. De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst Zeeland in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door deze aan te wijzen gemachtigde. 8. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een deelnemer, die partij is in een geding waarbij de Omgevingsdienst Zeeland is betrokken, wordt de Omgevingsdienst Zeeland door een ander, door |
het dagelijks bestuur aan te wijzen, lid van het dagelijks bestuur vertegenwoordigd. | ||
HOOFDSTUK 4: FINANCIËN VAN DE REGIONALE UITVOERINGSDIENST Afdeling 1: Inleidende bepalingen Artikel 44: Kostentoerekening 1. Het algemeen bestuur stelt een bijdrageverordening vast, die de uitgangspunten voor de toerekening van de kosten bevat. Het besluit tot het vaststellen van een bijdrageverordening wordt in afwijking van artikel 16, eerste lid, genomen met een twee derde meerderheid. 2. De kosten over het lopende kalenderjaar worden bij de gemeenten, de provincie onderscheidenlijk het waterschap in rekening gebracht op basis van de door het algemeen bestuur voor het betreffende jaar, bij de begroting, vastgestelde uitgangspunten. Artikel 45: Bijdragen van deelnemers 1. In de begroting staat welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van de Regionale uitvoeringsdienst. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot op de vijftiende dag van maand een/twaalfde deel van de bedoelde bijdrage. 2. De gemeenten, de provincie en het waterschap zullen er steeds zorg voor dragen, overeenkomstig de systematiek voor kostentoedeling opgenomen in de bijdrageverordening, bedoeld in artikel 44, eerste lid, dat de Regionale uitvoeringsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen, onverminderd het bepaalde in artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 3. Indien aan het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de minister van Binnenlandse Zaken | De bestaande artikelen 44 en 45 zijn ongewijzigd gebundeld in een nieuw artikel 23. | Artikel 23: Bijdragen van deelnemers 1. Het algemeen bestuur stelt een bijdrageverordening vast, die de uitgangspunten voor de toerekening van de kosten bevat. Het besluit tot het vaststellen van een bijdrageverordening wordt in afwijking van artikel 10 genomen met een twee derde meerderheid. 2. De kosten over het lopende kalenderjaar worden bij de gemeenten en de provincie in rekening gebracht op basis van de door het algemeen bestuur voor het betreffende jaar, bij de begroting, vastgestelde uitgangspunten. 3. In de begroting staat welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van de Omgevingsdienst Zeeland. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot op de vijftiende dag van maand een/twaalfde deel van de bedoelde bijdrage. 4. De gemeenten en de provincie zullen er steeds zorg voor dragen, overeenkomstig de systematiek voor kostentoedeling opgenomen in de bijdrageverordening, bedoeld in lid 1, eerste lid, dat de Omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen, onverminderd het bepaalde in artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 3. Indien aan het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot |
en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet. Artikel 46: (Gereserveerd) | toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet. | |
Afdeling 2: De begroting Artikel 47: Begrotingprocedure 1. Het dagelijks bestuur stuurt jaarlijks vóór 15 april de ontwerpbegroting voor het komende kalenderjaar met de beleidsmatige en financiële meerjarenramingen voor de drie daarop volgende jaren van de Regionale uitvoeringsdienst aan de vertegenwoordigende organen. Het bepaalde in art. 194 lid 1 van de Provinciewet is van toepassing evenals het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). 2. De ontwerpbegroting met de beleidsmatige en financiële meerjarenramingen wordt door de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Het bepaalde in artikel 194 lid 2 en 3 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing. 3. De vertegenwoordigende organen kunnen binnen acht weken na ontvangst van de ontwerpbegroting met de beleidsmatige en financiële meerjarenramingen het dagelijks bestuur hun zienswijze aangeven. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de zienswijze van de vertegenwoordigende organen zijn vervat, bij de ontwerpbegroting met de beleidsmatige en financiële meerjarenramingen, die aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. 4. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. In afwijking van artikel 16, eerste lid, wordt de begroting met twee derde meerderheid vastgesteld. 5. De begroting moet in evenwicht zijn. 6. Het dagelijks bestuur stuurt de begroting binnen twee weken na vaststelling met de beleidsmatige en financiële meerjarenramingen, maar in ieder geval vóór 1 augustus van | Het nieuwe artikel 22 volgt uit de afspraken in de VZG kadernota. Wijziging ten opzichte van versie december 2023: artikel 22 lid 5 is aangevuld met “of bij wijzigingen die geen invloed hebben op de hoogte van deelnemersbijdragen”. Dit om er geen misverstand over te laten zijn dat over begrotingswijzigingen die geen effect hebben op de hoogte (in het begrotingsjaar en de jaren er na) van de deelnemersbijdragen (dus alleen verschuivingen binnen programma’s of tussen programma’s/onderdelen van de begroting) geen zienswijze nodig is. Artikel 47 lid 9 oud is een lokale invulling en komt terug in artikel 24 lid 5 nieuw. | HOOFDSTUK 9: FINANCIËLE BEPALINGEN Artikel 22: Begrotingsprocedure 1. Het dagelijks bestuur stuurt jaarlijks vóór 30 april de ontwerpbegroting van de Omgevingsdienst Zeeland voor het komende kalenderjaar, evenals de algemene financiële en beleidsmatige kaders (lees: ontwerpbegroting en de financieel en beleidsmatig onderbouwde meerjarenraming), aan de vertegenwoordigende organen. Het bepaalde in 194 lid 1 van de Provinciewet is van toepassing evenals het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). 2. De vertegenwoordigende organen kunnen binnen twaalf weken, na ontvangst van de ontwerpbegroting het dagelijks bestuur hun zienswijze aangeven. 3. Het dagelijks bestuur stuurt de begroting binnen twee weken na vaststelling, maar in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 4. Op wijzigingen van de begroting zijn voorgaande bepalingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een begrotingswijziging uiterlijk 30 september van het betreffende begrotingsjaar door het algemeen bestuur wordt vastgesteld. 5. Het bestuur geeft deelnemers de gelegenheid om zienswijzen te geven over begrotingswijzigingen. Een begrotingswijziging blijft achterwege voor uitgaven die binnen een programma van de eigen begroting kunnen worden |
het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 7. Nadat deze is vastgesteld, stuurt het algemeen bestuur de begroting met de beleidsmatige en financiële meerjarenramingen aan de vertegenwoordigende organen. 8. Op wijzigingen van de begroting zijn voorgaande bepalingen van overeenkomstige toepassing. 9. Het bestuur geeft deelnemers de gelegenheid om wensen en bedenkingen in te geven over begrotingswijzigingen. Een begrotingswijziging blijft achterwege voor uitgaven die binnen een programma van de eigen begroting kunnen worden opgevangen of die geen belangrijke beleidswijzigingen betreffen of geen structurele gevolgen hebben voor de begroting van het volgende jaar en/of volgende jaren. | opgevangen of die geen belangrijke beleidswijzigingen betreffen of geen structurele gevolgen hebben voor de begroting of bij wijzigingen die geen invloed hebben op de hoogte van deelnemersbijdragen. | |
Artikel 48: Reserve 1. De Regionale uitvoeringsdienst vormt een reserve ten laste van de bijdragen van de gemeenten, de provincie onderscheidenlijk het waterschap aan de uitvoeringskosten tot maximaal 5% van de jaaromzet, inclusief de bijdrage van de deelnemers. 2. Kennelijke onbillijkheden die uit de toepassing van dit artikel voortvloeien, worden ter beslissing voorgelegd aan het dagelijks bestuur. Bij beslissingen op verzoeken van deelnemers hierover past het dagelijks bestuur de afspraken tussen de deelnemers over de te vormen reserve toe. Artikel 49: (Gereserveerd) | Lid 1 bevat niet langer een verwijzing naar een vast bedrag omdat de VZG richtlijn tussentijds kan wijzigen. Wijziging ten opzichte van versie december 2023: de verwijzing naar de VZG afspraken is verduidelijkt. | Artikel 24: Reserve 1. De Omgevingsdienst Zeeland vormt een reserve ten laste van de bijdragen van de gemeenten en de provincie aan de uitvoeringskosten conform de richtlijn die jaarlijks door het bestuur van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten wordt vastgesteld. 2. Kennelijke onbillijkheden die uit de toepassing van dit artikel voortvloeien, worden ter beslissing voorgelegd aan het dagelijks bestuur. Bij beslissingen op verzoeken van deelnemers hierover past het dagelijks bestuur de VZG-afspraken tussen de deelnemers over de te vormen reserve toe. |
Afdeling 3: Jaarrekening Artikel 50: Jaarstukken 1. Het dagelijks bestuur legt vóór 15 april aan het algemeen bestuur verantwoording af over het afgelopen kalenderjaar, onder overlegging van de opgestelde jaarstukken en een | Het nieuwe artikel is aangepast aan het VZG rapport. In lid 1 is verduidelijkt dat het gaat om de voorlopige stukken. Lid 3 is nieuw en conform de VZG richtlijn. | Artikel 25: Jaarstukken 1. Het dagelijks bestuur legt vóór 30 april aan het algemeen bestuur verantwoording af over het afgelopen kalenderjaar, onder overlegging van de voorlopig opgestelde jaarstukken en een berekening van de door de deelnemers te betalen |
berekening van de door de deelnemers te betalen bijdragen, naast het rapport van de met de controles belaste accountant. 2. De jaarstukken worden gelijktijdig ter informatie aan de vertegenwoordigende organen toegezonden. 3. Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarstukken en stelt haar vast uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, evenals de bijdragen die de deelnemers betalen in het eventuele exploitatietekort. 4. De jaarstukken worden binnen twee weken na de vaststelling aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezonden, maar vóór 15 juli. 5. Het besluit tot vaststelling van de jaarstukken verleent - voor zover het de daarin opgenomen ontvangsten en uitgaven betreft - het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in bewijsstukken en/of andere onregelmatigheden. | bijdragen, naast het (voorlopig) rapport van de met de controles belaste accountant. 2. De jaarstukken met het voorgenomen besluit van de resultaatbestemming worden gelijktijdig ter informatie aan de vertegenwoordigende organen toegezonden. 3. Indien het dagelijks bestuur met een positief resultaat in de jaarrekening een andere bestemming wenst dan toevoeging aan de algemene reserve, dan wel indien met de toevoeging van het resultaat aan de algemene reserve de reservevorming boven de afgesproken richtlijn reservevorming komt, worden de vertegenwoordigende organen in de gelegenheid gesteld binnen twaalf weken na ontvangst, een zienswijze te geven op het voorgenomen besluit van de resultaatbestemming. 4. Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarstukken en stelt deze vast uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft. 5. De jaarstukken worden binnen twee weken na de vaststelling aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezonden, maar vóór 15 juli. 6. Het besluit tot vaststelling van de jaarstukken strekt - voor zover het de daarin opgenomen ontvangsten en uitgaven betreft - het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in bewijsstukken en/of andere onregelmatigheden. | |
HOOFDSTUK 5: GESCHILLEN Artikel 51: Geschillenregeling 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de Grondwet worden geschillen over de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord, onderworpen aan een niet- bindend deskundigenadvies. | Artikel is ongewijzigd overgenomen. | Artikel 35: Geschillen 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de Grondwet worden geschillen over de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord, onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies. |
2. Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in het eerste lid bedoelde deskundigenadvies, wordt het geschil besproken tussen een afvaardiging van het dagelijks bestuur en een afvaardiging van het college waarmee het geschil bestaat. 3. Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt, benoemen het dagelijks bestuur en het college waarmee het geschil bestaat elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het dagelijks bestuur treedt mede namens het betreffende college op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt tenminste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen. 4. De in het derde lid bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot stand brengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het dagelijks bestuur en aan het betreffende college. 5. Op basis van het advies treden de in het tweede lid bedoelde personen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 136 van de Grondwet en artikel 20 van de Wet op de Raad van State voor te leggen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Afdeling advisering van de Raad van State. 6. De kosten van de adviescommissie worden door het dagelijks bestuur en het betreffende college ieder voor de helft gedragen. | 2. Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in het eerste lid bedoelde deskundigenadvies, wordt het geschil besproken tussen een afvaardiging van het dagelijks bestuur en een afvaardiging van het college waarmee het geschil bestaat. 3. Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt, benoemen het dagelijks bestuur en het college waarmee het geschil bestaat elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het dagelijks bestuur treedt mede namens het betreffende college op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt tenminste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen. 4. De in het derde lid bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot stand brengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het dagelijks bestuur en aan het betreffende college. 5. Op basis van het advies treden de in het tweede lid bedoelde personen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 136 van de Grondwet en artikel 20 van de Wet op de Raad van State voor te leggen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Afdeling advisering van de Raad van State. 6. De kosten van de adviescommissie worden door het dagelijks bestuur en het betreffende college ieder voor de helft gedragen. |
Artikel 52: Toetreding 1. Een bestuursorgaan brengt een verzoek tot toetreding ter kennis van het algemeen bestuur. 2. Toetreding kan geschieden nadat de colleges hiertoe unaniem hebben besloten, na verkregen toestemming van het vertegenwoordigend orgaan, als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het algemeen bestuur kan daarbij voorwaarden stellen. 3. Het toetredingsbesluit regelt wanneer de toetreding in werking treedt. Artikel 58 is van overeenkomstige toepassing. | Artikel is vrijwel ongewijzigd, de verwijzing naar de Wgr is geactualiseerd. | Artikel 29: Toetreding 1. Een bestuursorgaan brengt een verzoek tot toetreding ter kennis van het algemeen bestuur. 2. Toetreding kan geschieden nadat de colleges hiertoe unaniem hebben besloten, na verkregen toestemming van het vertegenwoordigend orgaan, als bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het algemeen bestuur kan daarbij voorwaarden stellen. 3. Het toetredingsbesluit regelt wanneer de toetreding in werking treedt. |
Artikel 53: Uittreding 1. Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht genomen. Gedurende drie jaar na de datum van toetreding tot de regeling is uittreding niet mogelijk. 2. Het voornemen tot uittreding wordt door het betreffende bestuursorgaan bij aangetekende kennisgeving aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband meegedeeld. 3. Na ontvangst van de in het tweede lid vermelde kennisgeving wordt een in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke derde opdracht verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de regeling besloten. 4. Op grond van het in het derde lid opgestelde liquidatieplan besluit het bestuursorgaan dat een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid heeft gedaan of daadwerkelijk tot uittreding wordt overgegaan. Het bestuursorgaan besluit hier niet toe dan nadat het toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan heeft gekregen als bedoeld in artikel 73, tweede lid van de wet. 5. Wanneer toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, stelt het algemeen bestuur het liquidatieplan vast. De in het liquidatieplan omschreven financiële verplichtingen zijn voor de uittredende deelnemer bindend. | In het verleden verkeerden deelnemers vaak in het ongewisse over de consequenties en de Wgr beoogt te regelen dat de uittreding is geregeld in de tekst van de gemeenteschappelijke regeling. Voordeel hiervan is dat deelnemers vooraf een beeld hebben van de financiële consequenties als zij willen uittreden uit een regeling. Zie verder de algemene toelichting voor de achtergrond van de wijzigingen. Wijziging ten opzichte van versie december 2023: - in artikel 31 lid 5 werd verwezen naar artikel 23. Dat was onjuist, dit moet zijn artikel 32. - In artikel 31 lid 8 is verduidelijkt dat dit een bevoegdheid is van het algemeen bestuur. | Artikel 3 – Aanvang uittredingsprocedure 1. De deelnemer zendt, na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan, het besluit tot uittreding aan het algemeen bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het bestuur het besluit heeft ontvangen. 2. Het algemeen bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het concept-uittredingsplan. 3. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding. 4. De uittreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op het verstrijken van een termijn van drie jaren na het nemen van het besluit tot uittreding, tenzij het algemeen bestuur bij unanimiteit en de uittredende deelnemer een andere opzegtermijn overeen komen. Artikel 31 – Procedure voor vaststelling uittredingsplan |
6. Nadat het liquidatieplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor hem omschreven financiële verplichtingen aan het samenwerkingsverband te voldoen. 7. De kosten van het opstellen van het liquidatieplan komen voor rekening van de deelnemer die het voornemen heeft om uit te treden. | 1. Het uittredingsplan bepaalt de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding. 2. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom. 3. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan kan het algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aanwijzen die in opdracht van het algemeen bestuur het concept- uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer. 4. Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het bestuur van de uittredende deelnemer. 5. Ten minste twaalf maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 32 gelet op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar. 6. Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het bestuur baseert de |
berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 23 en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. 7. Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het zesde lid wordt een risico- opslag van 10% op de uittreedsom toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten. 8. Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het algemeen bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen. Artikel 32 – Te vergoeden kosten 1. De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, waaronder ook een reëel aandeel in het vermogen van de vennootschappen, bedoeld in artikel 5, vijfde lid. 2. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het openbaar lichaam die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn. 3. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door Omgevingsdienst Zeeland die |
samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding. 4. Het algemeen bestuur brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, binnen drie maanden nadat het bestuur de definitieve uittreedsom, als bedoeld in artikel 31, zesde lid, heeft vastgesteld, tenzij in het uittredingsplan overeenkomstig artikel 31, achtste lid, anders is vastgelegd. 5. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer. 6. De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding, bedoeld in artikel 30, vierde lid. 7. Indien te kosten van de inzet van een externe deskundige als bedoelt in artikel 31 en relatie tot de verwachtte uittredesom daartoe aanleiding geeft kan het algemeen bestuur in overleg met deelnemer besluiten om in afwijking van het bepaalde in dit lid de uittreedsom te bepalen op de eigen bijdrage, zoals deze is vastgesteld in de jaarrekening van het jaar van uittreding, waarbij die bijdrage ieder jaar met 20% afneemt als volgt 1e jaar 100%, 2e jaar 80%, 3e jaar 60%, 4e jaar 40% en 5e jaar 20%. 8. Het openbaar lichaam is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande hoeft |
niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer. Artikel 33 – Verplichtingen uittreder 1. De uittredende partij is gehouden zich in te spannen om de formatie van Omgevingsdienst Zeeland die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende partij overneemt van het openbaar lichaam wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden. | ||
Artikel 54: Wijziging 1. Het dagelijks bestuur en de colleges kunnen een voorstel tot wijziging van de regeling indienen bij het algemeen bestuur. 2. Het algemeen bestuur zendt het wijzigingsvoorstel aan de colleges. 3. Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing. | Nieuw artikel in een modern jasje. | Artikel 34: Wijziging 1. De regeling wordt gewijzigd, indien de colleges daartoe unaniem besluiten, met inachtname van artikel 51 Wgr. 2. Voorstellen tot wijziging van de regeling kunnen worden gedaan door het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of één of meer van de deelnemers. 3. Voorstellen uitgaande van het algemeen of dagelijks bestuur worden toegezonden aan de colleges. 4. Voorstellen uitgaande van één of meer deelnemers worden toegezonden aan het algemeen bestuur, dat het voorstel met zijn |
beschouwingen binnen acht weken aan de colleges doet toekomen. | ||
Artikel 55: Opheffing en liquidatie 1. Het dagelijks bestuur en de colleges kunnen een voorstel tot opheffing van de regeling indienen bij het algemeen bestuur. 2. Het algemeen bestuur zendt het voorstel aan de colleges. Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing. 3. Bij opheffing van de regeling wordt een plan opgesteld als bedoeld in artikel 53, derde lid. Het bepaalde in artikel 53, derde, vijfde, zesde en zevende lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur het liquidatieplan vaststelt en de kosten voor de colleges komen. | Nieuw artikel in een modern jasje. Wijziging ten opzichte van versie december 2023: De strekking van het oude voorstel was dat twee derde van de deelnemers (=colleges) konden besluiten tot opheffing van de regeling. Het AB en de stemverhoudingen in het AB spelen hierin geen rol. Echter gelet op het ingrijpende karakter is unanimiteit passend bij een besluit tot opheffing. Daarom is lid 1 hierop aangepast. Ook in de huidige GR is unanimiteit vereist. | Artikel 36: Ontbinding en liquidatie 1. De regeling kan worden ontbonden, op voorstel van het algemeen bestuur, gelezen artikel 9 Wgr, bij een daartoe strekkend unaniem besluit van de colleges van de deelnemers. 2. Xxxxxxx van een besluit tot ontbinding van de gemeenschappelijke regeling, als bedoeld in het vorige lid, stelt het algemeen bestuur daarvoor een liquidatieplan op ter vereffening van het vermogen van de regeling. 3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichtingen van deelnemers en de financiële gevolgen van de ontbinding de regeling. 4. Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen die de ontbinding heeft voor het personeel. 5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie. 6. Gedurende de vereffening wordt de aanduiding van de regeling aangevuld met de afkorting van ‘in liquidatie’, zodat het opschrift komt te luiden: “(Omgevingsdienst Zeeland GR i.l.)” |
HOOFDSTUK 7: ARCHIEF Artikel 56: Archief 1. Het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. 2. Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst. | Het nieuwe artikel 28 is opgesteld op advies van het Zeeuws Archief. Het artikel over informatieveiligheid is nieuw. | HOOFDSTUK 11: HET ARCHIEF EN INFORMATIEVEILIGHEID Artikel 26: Archief 1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet, regels vast over de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam. 2. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden, overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde regeling. 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen |
3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van de Regionale uitvoeringsdienst. 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995, over te brengen archiefbescheiden van het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats van een van de gemeenten, de provincie of het waterschap aan. 5. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast. 6. De archivaris wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen. 7. In afwijking van het vorige lid kan het dagelijks bestuur ook de archivaris van de gemeente, de provincie onderscheidenlijk het waterschap als bedoeld in het vierde lid aanwijzen als archivaris van de Regionale uitvoeringsdienst. | archiefbescheiden wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats aan. Artikel 27: Informatieveiligheid 1. Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de informatiebeveiliging en gegevensbescherming van de informatie die zij onder zich heeft. 2. Bij de informatieveiligheid en gegevensbescherming gelden dezelfde eisen als waaraan deelnemers moeten voldoen. | |
- | Aandachtspunt: nieuw artikel over participatie. Volgens de gewijzigde Wgr moeten in de regeling bepalingen worden opgenomen omtrent de wijze waarop inwoners worden betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid. De mate van inwonersparticipatie zal afhangen van de beoordeling of een gemeenschappelijke regeling alleen uitvoeringstaken heeft en waarbij het beleid wordt bepaald door de deelnemers, of dat de GR zelf veel beleidsvrijheid heeft. Daarnaast geldt ook dat van belang is de mate waarin het door de gemeenschappelijke regeling | Artikel 28: Participatie 1. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kan ingezetenen en belanghebbenden betrekken bij de voorbereiding, uitvoering en/of evaluatie van haar beleid. 2. Ingezetenen en belanghebbenden worden niet betrokken bij: a. ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen; b. indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten; |
gevoerde beleid de belangen van ingezetenen en andere belanghebbenden direct raakt. Vanuit pragmatisch oogpunt kan men er ook voor kiezen om participatie bij de voorbereiding en evaluatie te regelen bij de deelnemers zelf en deze dan te verwerken in de zienswijze. In dat geval volstaan we met het bepaalde in lid 1. | c. indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft; d. indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht; e. indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan voor kwetsbare groepen in de samenleving. 3. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, tenzij het bestuursorgaan een andere inspraakprocedure vaststelt. | |
HOOFDSTUK 8: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 57: Duur van de regeling De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd. Artikel 58: Inzending regeling Het college van burgemeester en wethouders van Middelburg wordt belast met de inzending van deze regeling aan gedeputeerde staten van Zeeland en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Artikel 59: Inwerkingtreding 1. Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgend op de dag waarop de colleges deze regeling op de gebruikelijke wijze bekend hebben gemaakt. 2. In afwijking van het eerste lid treedt deze regeling niet eerder in werking dan 1 januari 2013. 3. Indien het tijdstip van de bekendmaking als bedoeld in het eerste lid na 1 januari 2013 is gelegen, dan heeft deze regeling terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. Artikel 60: Citeerwijze | Het bepaalde in artikel 57 is geregeld in het nieuwe artikel 2: Openbaar lichaam, zie blz 4 van die document. De verplichting in artikel 58 is vervallen. Aandachtspunt: artikel 37 over evaluatie is nieuw. Volgens de gewijzigde Wgr moeten in de regeling bepalingen worden opgenomen omtrent de wijze waarop inwoners worden betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid. Zie aanbiedingsnotitie. Wijziging ten opzichte van versie december 2023: Verduidelijkt is dat met de evaluatie van het belang en de taken en bevoegdheden we die genoemd in respectievelijk artikel 3 en artikel 5 bedoelen. | HOOFDSTUK 13: SLOTBEPALINGEN Artikel 37: Evaluatie De regeling wordt elke 4 jaar geëvalueerd. De evaluatie heeft vooral betrekking op de vraag of de samenwerking de doelen die zij zich in artikel 3 heeft gesteld ook heeft bereikt tegen de kosten die hiervoor waren uitgetrokken. Daarnaast dient ook gekeken te worden naar de uitvoering van de specifieke taken uit artikel 5. De manier waarop de samenwerking heeft gefunctioneerd, is eveneens onderdeel van de evaluatie. Artikel 38: Titel 1. De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zeeland”. 2. Deze regeling treedt in werking op < datum >. Per die datum komt de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland door inwerkingtreding van onderhavige regeling te vervallen. |
Deze regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland. Artikel 61: Overgangsbepalingen 1. De Bestuursovereenkomst REGIONALE UITVOERINGSDIENST Zeeland, zoals deze op 27 mei 2011 door de colleges is overeengekomen, is van rechtswege beëindigd na inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling, als beschreven in artikel 59. 2. De stemverhouding, bedoeld in artikel 7, wordt voor 1 januari 2015 in opdracht van het dagelijks bestuur geëvalueerd en zo nodig aangepast. | ||
Nieuw artikel. De inhoud spreekt voor zich. Wijziging ten opzichte van versie december 2023: Dit artikel was wel opgenomen in de nieuwe regeling, maar ze had geen vermelding in deze transponeringstabel. | HOOFDSTUK 8: HET PERSONEEL Artikel 21: Personeel 1. Bij de Omgevingsdienst Zeeland is personeel werkzaam. 2. Het dagelijks bestuur stelt voor het personeel van de Omgevingsdienst Zeeland de arbeidsvoorwaardenverordening vast. 3. Het dagelijks bestuur beslist over de toepassing van overige arbeidsvoorwaarden. 4. Aanstelling, schorsing en ontslag van personeel geschieden door het dagelijks bestuur. |