PROTOCOL VOOR HET ONDERZOEK NAAR KLACHTEN EN ANDERE BERICHTEN OVER MISBRUIK VAN MINDERJARIGEN TIJDENS ACTIVITEITEN VAN APOSTOLAAT EN VAN CHRISTELIJKE VORMING UITGEVOERD DOOR DE PRELATUUR VAN HET OPUS DEI
PROTOCOL VOOR HET ONDERZOEK NAAR KLACHTEN EN ANDERE BERICHTEN OVER MISBRUIK VAN MINDERJARIGEN TIJDENS ACTIVITEITEN VAN APOSTOLAAT EN VAN CHRISTELIJKE VORMING UITGEVOERD DOOR DE PRELATUUR VAN HET OPUS DEI
PREAMBULE
Art. 1
§ 1 De Rooms Katholieke Kerk en daarom ook haar onderdeel: de Regio België van de Prelatuur van het Heilig Kruis en Opus Dei (in het vervolg: de Prelatuur), beschouwt elk misbruik tegen minderjarigen als een ernstige belediging van God, omdat Gods beeld aangetast wordt in de meest kwetsbare personen – zijn meest geliefden – en deze personen schaadt op een wijze die moeilijk te herstellen is. Bovendien worden hiermee op een heel pijnlijke wijze centrale aspecten van het geloof en van het christelijke leven met voeten getreden. Dergelijke delicten zijn des te verwerpelijker wanneer ze begaan worden door personen die zich verbonden hebben om anderen te helpen Xxxxx Xxxxxxxx en zijn leer te volgen. Juist zij zouden immers trouw moeten getuigen van de liefdevolle zorg van God voor zijn kleinen. Daarom zet de Kerk zich in om dit soort gedrag te voorkomen en, wanneer dat gedrag zich ondanks alles toch voordoet, hierop met alle strengheid te reageren, zowel strafrechtelijk, als met pastorale maatregelen. Want “de doeltreffende bescherming van minderjarigen (Minorum tutela actuosa) en de plicht om hen een menselijke en geestelijke ontwikkeling te waarborgen overeenkomstig de menselijke waardigheid, maken deel uit van de boodschap van het Evangelie, die de Kerk en al haar leden in de wereld dienen te verspreiden” (Document voor de instelling van de Pauselijke Commissie voor de bescherming van minderjarigen, 22 maart 2014).
§ 2 Op 2 mei 2015 heeft de Prelatuur in ons land een protocol vastgesteld voor de bescherming van minderjarigen. Dit is gedaan met inachtneming van de aanwijzingen die de Congregatie voor de Geloofsleer had gegeven in een Circulaire van 3 mei 2011. In deze circulaire werd bepaald dat bisschoppen en personen met een vergelijkbaar ambt duidelijke en gecoördineerde procedures dienen te implementeren om gevallen te behandelen van klachten en andere berichten over seksueel misbruik toegeschreven aan clerici. Naar aanleiding van het Motu proprio Vos estis lux mundi (in het vervolg: VELM), heeft de Prelaat van het Opus Dei, op 22 februari 2020, Richtlijnen voor de gehele prelatuur uitgevaardigd tegen alle soorten misbruik (in het vervolg: Richtlijnen van de Prelaat). Bij het opstellen van deze Richtlijnen zijn in grote lijnen de bepalingen voor de bescherming van minderjarigen en kwetsbare personen gevolgd die Xxxx Xxxxxxxxxx op 26 maart 2019 voor Vaticaanstad heeft uitgevaardigd. Krachtens het mandaat voorzien in deze Richtlijnen, heeft de Regionaal Vicaris van de Prelatuur in België dit Protocol opgesteld, dat gewijzigd zal worden indien nodig om rekening te houden met nieuwe aanwijzingen van de Bisschoppenconferentie van België en de plaatselijke wetgeving.
Art. 2
TITEL I. AARD EN WERKINGSSFEER VAN DEZE NORMEN
Onder de werkingssfeer van dit protocol vallen klachten en andere berichten (vgl. canon 1717 § 1 van het Wetboek van Canoniek Recht: (in het vervolg: CIC) over mogelijk misbruik of mishandeling van minderjarigen waarover de Vicaris bevoegd is om een onderzoek in te stellen. Dat is het geval wanneer het mogelijke misbruik wordt toegeschreven aan personen die op het moment waarop de klacht of het bericht wordt ingediend onder zijn jurisdictie vallen omdat ze priesters of lekengelovigen van de Prelatuur zijn.
§ 1 In het geval van een lekengelovige van de Prelatuur gelden deze normen alleen wanneer de klacht betrekking heeft op daden begaan tijdens het verrichten, onder gezag van de Vicaris, van een apostolische activiteit van de Prelatuur, waarbij christelijke vorming of geestelijke leiding wordt gegeven.
§ 2 Als het gaat om mogelijke delicten begaan door clerici tijdens de uitoefening van taken die het diocesane gezag aan hen heeft toevertrouwd, zal in nauwe samenwerking met dit gezag worden gehandeld.
Art. 3
Als de klacht clerici betreft die, ofwel niet in de Prelatuur zijn geïncardineerd, ofwel leden zijn van instituten van gewijd leven, in verband met hun optreden tijdens een activiteit van apostolaat of christelijke vorming toevertrouwd aan de Prelatuur of door haar bevorderd, is artikel 33 van dit protocol van toepassing.
Art. 4
Wanneer er in dit protocol sprake is van ‘misbruik’ of ‘misbruik of mishandeling’, valt hieronder niet alleen seksueel misbruik, maar ook andere gedragingen die beschreven zijn in de Richtlijnen van de Xxxxxxx.
§ 1 Onder seksueel misbruik wordt in dit protocol het delict tegen het zesde gebod van de Decaloog verstaan, overeenkomstig canon 1398 CIC (cfr. Apostolische Constitutie Pascite Gregem Dei, 23 mei 2021).
§ 2 Onder minderjarige wordt verstaan elke persoon die jonger is dan 18 jaar. Met een minderjarige wordt gelijkgesteld de persoon die gewoonlijk een beperkt gebruik heeft van zijn verstandelijke vermogens (Vgl. SST, art. 6 § 1, 1°).
§ 3 Onder een kwetsbare persoon wordt in dit protocol verstaan een zieke persoon of een persoon met een lichamelijke of geestelijke beperking of met een gemis aan persoonlijke vrijheid, die in de praktijk – zelfs incidenteel – het vermogen van deze persoon om te begrijpen of te willen of om weerstand te bieden aan de aantijging beperkt (vlg. VELM, art. 1 § 2 a-b).
Art. 5
In geval van klachten of andere berichten over mogelijk misbruik begaan door personen, al dan niet lekengelovigen van de Prelatuur, die beroepsmatig of als vrijwilliger werkzaam zijn bij instellingen of projecten waarvoor de Prelatuur verantwoordelijkheid heeft genomen inzake de geestelijke bijstand, maar in posities of taken waarin ze niet zijn aangesteld door de autoriteiten van de Prelatuur conform de afspraken die gemaakt zijn met de betreffende instelling, handelt de
Vicaris conform het bepaalde in art. 31 van dit protocol en leidt hij de ontvangen informatie door naar de betreffende instelling, die haar eigen protocol voor de bescherming van minderjarigen zal volgen.
Art. 6
Zowel in het geval voorzien in art. 5, als in geval van klachten of berichten over misbruik begaan door lekengelovigen van de Prelatuur gedurende de uitoefening van hun beroeps- of privé activiteiten, worden de feiten onderzocht door de bevoegde autoriteit. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat de klachten gegrond zijn, treft de regionaal vicaris passende maatregelen ten aanzien van de persoon om wie het gaat.
Art. 7
Wanneer de klacht of het bericht betrekking heeft op bijzonder ernstige overtredingen van de goddelijke of kerkelijke wetten, die niet als specifiek canoniek delict zijn voorzien en er een dringende noodzaak bestaat om ergernis te voorkomen of te herstellen, kan de Vicaris, conform canon 1319 CIC, een verordening uitvaardigen opdat de betrokken persoon een einde maakt aan zijn gedrag. De Vicaris kan aan deze persoon een straf opleggen die van kracht wordt, zelfs latae sententiae als dat passend is, wanneer hij geen gehoor geeft aan de aanwijzingen van de Vicaris. Als de Vicaris van oordeel is dat deze preventieve maatregel niet langer passend is, kan hij, conform dit protocol, het voorbereidend onderzoek en – zo nodig – het daarop volgende proces of strafrechtelijke procedure om deze gedragingen te bestraffen conform canon 1399 CIC bevorderen.
TITEL II. VERANWOORDELIJK KERKELIJK GEZAG EN HULPORGANEN
Art. 8
Hoofdstuk 1 Verantwoordelijk kerkelijk gezag
Het kerkelijk gezag dat verantwoordelijk is voor het onderzoek dat in dit protocol geregeld is, is de Regionaal Vicaris als ordinarius van dit district van de prelatuur in België (Vgl. Statuten van her Prelatuur van het Opus Dei; in het vervolg Statuta, nr. 151 § 1).
Art. 9
Het oordeel van de Vicaris kan niet worden vervangen door het oordeel van personen die betrokken zijn bij de uitvoering van het onderzoek.
Art. 10
De ordinarius van de Prelatuur die bericht ontvangt dat een clericus van de Prelatuur een van deze delicten gepleegd heeft, meldt dit – conform art. 2 § 3 van het m.p. VELM – zonder uitstel aan de
diocesane Ordinarius van de plaats waar deze feiten zouden hebben plaatsgehad en zal met hem afspreken hoe in dezen te handelen.
Art. 11
De beoordeling van delicten van seksueel misbruik begaan door clerici is voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer (vgl. SST, art. 6 § 1). Daarom dienen de processtukken, na afronding van het onderzoek, gestuurd te worden naar deze Congregatie, ook wanneer besloten is om de klacht te seponeren.
Art. 12
Hoofdstuk 2 Adviesraad
Er is een adviesraad (in het vervolg: de Adviesraad). De Adviesraad adviseert de Vicaris over het onderzoek bij klachten of andere berichten over seksueel misbruik van minderjarigen ingediend tegen gelovigen van de Prelatuur. De Adviesraad heeft de volgende bevoegdheden:
§ 1 Hij doet voorstellen over de herziening van deze normen;
§ 2 Hij adviseert de Vicaris over klachten en andere berichten, wanneer er twijfels rijzen over hun geloofwaardigheid, en bij de bepaling of het wenselijk is om in een concreet geval de voorzieningen te treffen als bedoeld in art. 35 § 4 van dit protocol.
§ 3 De leden van de Adviesraad dienen het beroepsgeheim in acht te nemen alsmede het bepaalde in canon 1455 § 3 CIC. De Vicaris kan – met inachtneming van de vertrouwelijkheid en met respect voor de privacy – in concrete gevallen de mening van de Adviesraad vragen over mogelijke vormen van hulp en pastorale en professionele bijstand aan de betrokken personen, met inbegrip van de onderzochte of beschuldigde persoon. Deze bijstand kan onder meer inhouden: het faciliteren van medische en sociale bijstand, het wijzen op de rechten van betrokkenen en op de wijze waarop ze deze rechten kunnen uitoefenen, het faciliteren van de toegang tot de bevoegde autoriteiten en het beschermen van hun imago en privéleven. Dit alles rekening houdend met de mening en de behoeften van de betrokken personen.
§ 4 Hij adviseert de Vicaris of de onderzoeker desgevraagd over hun bevoegdheden. Bij de adviesaanvraag worden de identiteit en de persoonlijke gegevens van betrokkenen zoveel mogelijk gerespecteerd.
§ 5 Als informatie of beschuldigingen tegen gelovigen van de Prelatuur ontvangen worden over mogelijk misbruik, dient de Coördinator onmiddellijk hiervan in kennis gesteld te worden.
Art. 13
De Adviesraad bestaat uit ten minste vijf leden. De leden zijn personen van voorbeeldig gedrag en prudent oordeel. De meerderheid van de leden bestaat uit lekengelovigen, mannen en vrouwen. De voorzitter dient een priester te zijn die in de Prelatuur is geïncardineerd en die over een aantal jaren pastorale ervaring en over een juist inzicht beschikt. Ten minste één van de leden heeft ervaring in de behandeling van seksueel misbruik van minderjarigen.
§ 1 Getracht wordt dat er onder de leden deskundigen zijn op het gebied van kerkelijk recht (Vgl. art. 50 van dit protocol en canon 1718 § 3 CIC), strafrecht of burgerlijk recht, psychologie, moraaltheologie of ethiek.
§ 2 De leden van de Adviesraad worden door de Vicaris voor een periode van vijf jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar. De Vicaris kan aan een van de leden van zijn regionaal bestuur vragen om de vergaderingen van de Adviesraad bij te wonen.
§ 3 De voorzitter leidt de Adviesraad. De raad komt bijeen zo vaak als dat nodig is voor het vervullen van zijn taken en wanneer de Xxxxxxx daarom vraagt.
Art. 14
Hoofdstuk 3
Coördinator voor de bescherming van minderjarigen
Mede ter uitvoering van art. 2 § 1 VELM en art. 8 van de Richtlijnen van de Prelaat, benoemt de Vicaris een coördinator voor de bescherming van minderjarigen die klachten of informatie over seksueel misbruik van minderjarigen door gelovigen van de Prelatuur in ontvangst neemt (in het vervolg: de Coördinator). De Coördinator kan deel uitmaken van de Adviesraad. In ieder geval dient de betreffende gelovige ten minste 10 jaar deel uit te maken van de Prelatuur en duidelijk blijk geven van een voorbeeldige christelijke levenswandel, prudentie, empathie, kennis van het geloof en ook van de andere eigenschappen die vermeld worden in de Richtlijnen van de Prelaat (Vgl. art. 9 – 10). Het verdiend aanbeveling dat de Coördinator kennis van de psychologie bezit.
Art. 15
De Coördinator neemt de klachten of informatie met respect, begrip en betrokkenheid in ontvangst. Hij luistert, is ontvankelijk voor de noden van de klager en handelt met tact en empathie.
Art. 16
Het telefoonnummer en het e-mailadres waarop de Coördinator bereikbaar is wordt op de website van het Opus Dei geplaatst (xxx.xxxxxxx.xxx/xx-xx) en is in elk centrum van de Prelatuur in België beschikbaar. Er dient in de mogelijkheid te worden voorzien dat een ieder die dat wenst zijn informatie kan sturen – en wanneer nodig actualiseren – via de website van het Opus Dei.
Art. 17
De Vicaris benoemt ook een toegevoegde Coördinator – die aan dezelfde eisen als de Coördinator dient te voldoen – om de Coördinator bij te staan en hem te vervangen wanneer dit nodig is. Conform art. 8 van de Richtlijnen van de Prelaat, heeft de Coördinator de volgende functies en verplichtingen:
1° Het ontvangen van elk soort klacht of informatie – direct van het vermoedelijke slachtoffer of via derden – over gedragingen als bedoeld in de Richtlijnen van de Prelaat. Van de ontvangst wordt altijd een bevestiging gestuurd aan de klager en, indien van toepassing, aan het vermoedelijke slachtoffer.
2° Het verzamelen van de noodzakelijke gegevens om de aangeklaagde persoon en de mogelijke slachtoffers te identificeren, alsook alle andere nuttige informatie in verband met de vermelde feiten en met de betrokken personen.
3° Het informeren van de klager en, indien van toepassing, van het vermoedelijke slachtoffer over het canonieke en het burgerlijke proces.
4° Het vanaf het eerste moment helpen van het vermoedelijke slachtoffer, met een zorgzame begeleiding.
5° In het geval van een mondelinge klacht, het op schrift stellen hiervan met alle nodige details. Nadat de klager het klaagschrift gelezen heeft en – na eventuele aanvullingen of correcties – hiermee akkoord is gegaan, dient de klager het klaagschrift te ondertekenen. Als de betreffende persoon met het klaagschrift akkoord gaat, maar het niet wil ondertekenen, maakt de Coördinator hiervan aantekening op het klaagschrift. Voor dit laatste is de aanwezigheid van een kerkelijke notaris noodzakelijk.
6° Het met spoed en discretie sturen van het klaagschrift en de verrichte werkzaamheden naar de Vicaris. De Coördinator bewaart kopie van wat hij gestuurd heeft aan de Vicaris en maakt aantekening van de datum waarop hij dit gedaan heeft en stuurt hierover een bericht aan de klager.
7° Het bewaren van het beroepsgeheim conform canon 1455 § 3 CIC.
8° Het regelmatig informeren aan de Vicaris over de verrichte werkzaamheden. Art. 18
De Coördinator bemiddelt, als dat gewenst is, bij het maken van een afspraak tussen het vermoedelijke slachtoffer en de Vicaris of zijn gedelegeerde om de mogelijkheid te bespreken dat het vermoedelijke slachtoffer pastorale of medische hulp ontvangt als hij die hulp nodig heeft.
Art. 19
Bij het sturen van het klaagschrift aan de Vicaris voegt de Coördinator toe een kort advies waarin hij voorstellen doet over mogelijke begeleiding of pastorale en psychologische hulp aan de personen die een klacht hebben ingediend of informatie hebben gestuurd en aan de mogelijke slachtoffers. De Coördinator kan in zijn advies zijn indrukken geven over die aspecten van de zaak die hij van belang acht.
Art. 20
De Coördinator bewaart, nadat hij een zaak heeft afgehandeld en aan de Vicaris heeft doorgestuurd, geen documentatie van de ontvangen klacht en informatie. De Vicaris bewaart deze stukken conform het bepaalde in het de canonieke recht (vgl. canones 489-490 CIC). De bewaring laat onverlet dat de Vicaris verder dient te handelen conform dit protocol.
Art. 00
Xx Xxxxxxxxxxx werkt samen met de Vicaris in het volgen, coördineren en verifiëren van de voorzorgsmaatregelen die vastgesteld zijn in de Richtlijnen van de Prelaat. Hij bevordert ook dat
er binnen de Prelatuur aandacht is voor preventie en training in de omgang met minderjarigen en kwetsbare personen.
TITEL III. TE BESCHERMEN BELANGEN
Art. 22
Bij het ontvangen en onderzoeken van klachten dienen de betrokken belangen te worden beschermd. De toepasselijke bepalingen van het canonieke en van het burgerlijke recht dienen nauwgezet in acht te worden genomen.
§ 1 Wat betreft de vermoedelijke slachtoffers geldt het volgende:
a) Zij worden beschermd en geholpen om steun en verzoening te vinden;
b) Hun wordt geestelijke en psychologische bijstand aangeboden;
c) De klager wordt gehoord en met respect bejegend (vgl. art. 15 van dit protocol). Wanneer het seksuele misbruik verband houdt met een misdrijf tegen de waardigheid van het boetesacrament (SST, art. 4), dient de klager geïnformeerd te worden dat zijn naam niet wordt meegedeeld aan de aangeklaagde priester noch aan diens vertegenwoordiger, tenzij de klager uitdrukkelijk hiervoor toestemming heeft gegeven (SST, art. 24).
§ 2 Wat betreft de aangeklaagde of onderzochte persoon geldt het volgende:
a) Zijn fundamentele recht op verdediging wordt geëerbiedigd. Wat afbreuk kan doen aan dat recht wordt achterwege gelaten (vgl. art. 37 van dit protocol).
b) Gedurende de procedure wordt voorzien in een eerlijk en waardig onderhoud van de geestelijke.
c) De terugkeer van een geestelijke in de publieke uitoefening van zijn ambt dient uitgesloten te worden als deze terugkeer een gevaar voor minderjarigen kan betekenen of indien het risico bestaat dat er aanstoot binnen de gemeenschap zal ontstaan.
TITEL IV. INDIENING EN ONTVANGST VAN KLACHTEN OF INFORMATIE OVER EEN VERMOEDELIJK DELICT
Hoofdstuk 1
Indiening en ontvangst van klachten of informatie over een vermoedelijk delict
Art. 23
Onverminderd het bepaalde in art. 3 § 1 VELM, dient elke gelovige van de Prelatuur die kennis heeft van een geval van seksueel misbruik of mishandeling (vgl. art. 4 van dit protocol) begaan
door een andere gelovige van de Prelatuur, of die een redelijk vermoeden heeft van een dergelijk geval, de Coördinator of een van de Ordinarissen genoemd in art. 3 § 1 VELM, onmiddellijk en zo nauwkeurig mogelijk te informeren, tenzij hij of zij door dat te doen de vertrouwelijkheid van de geestelijke leiding of het biechtgeheim schendt, of een situatie als bedoeld in canon 1548 § 2 CIC zich voordoet.
Art. 24
De Coördinator staat de persoon die een klacht wenst in te dienen of informatie wil verschaffen zonder uitstel te woord, indien mogelijk binnen 24 uur nadat er met hem contact is opgenomen en verzekert hem bovendien dat hij zo spoedig mogelijk de Vicaris op de hoogte zal stellen van de inhoud van het gesprek.
Art. 25
Indien de klacht niet door de ouders of wettelijke vertegenwoordigers van het vermoedelijke slachtoffer is ingediend, neemt de Coördinator persoonlijk contact met hen op.
Art. 26
De Coördinator neemt ook contact op met het vermoedelijke slachtoffer, tenzij deze zelf de klacht heeft ingediend. Voordat de Coördinator dat doet, beoordeelt hij of het contact opportuun is en verkrijgt hij de toestemming van de ouders of vertegenwoordigers. De ouders of vertegenwoordigers, dan wel de door hen aangewezen personen zijn tijdens het gesprek aanwezig. Deze voorzorgmaatregelen hoeven niet in acht te worden genomen indien het vermoedelijke slachtoffer meerderjarig is geworden nadat de feiten waarop de klacht betrekking heeft, hebben plaatsgevonden.
Art. 00
Xx Xxxxxxxxxxx verzoekt de klagers of de persoon die de informatie heeft verstrekt dat zij hem een schriftelijk verslag sturen. Hetzelfde verzoek doet de Coördinator aan de ouders of vertegenwoordigers van het vermoedelijke slachtoffer, tenzij het slachtoffer inmiddels meerderjarig is geworden. Hij stelt deze personen een formulier (zie Bijlage) ter beschikking als hulpmiddel om het verslag op te stellen. Indien de Coördinator voorziet, gelet op de leeftijd of de overige omstandigheden van de persoon die de klacht indient, dat deze persoon moeilijkheden zal hebben om een en ander op papier te stellen, kan hij zelf voor de redactie zorgen. Na de opstelling legt de Coördinator het verslag voor aan de persoon die de klacht of informatie indient, om vast te stellen dat alles nauwkeurig is beschreven. Het verslag wordt door de klager of informant en door de Coördinator ondertekend.
Art. 28
De Coördinator houdt een register bij van de gesprekken met vermoedelijke slachtoffers, hun ouders of vertegenwoordigers en met ieder ander die een klacht of informatie indient. In het register worden voorts de gespreksverslagen bewaard. Hierbij – en in het algemeen bij het hanteren van persoonsgegevens van betrokkenen bij elk type van bericht over misbruik – wordt terughoudendheid betracht. De geldende wetgeving over de bescherming van persoonsgegevens wordt in acht genomen (vgl. canon 471, 2º CIC; VELM, art. 2 § 2). Zodra zijn taak is beëindigd, vernietigt de Coördinator de informatie in het register conform het bepaalde in art. 20 van dit protocol.
Art. 29
Indien de Coördinator een anonieme klacht ontvangt, zal hij de Vicaris daarover informeren. De Vicaris beslist via een gemotiveerd decreet of de klacht in behandeling wordt genomen.
Art. 30
Indien een klacht of andere berichten tegen gelovigen van de Prelatuur inzake misbruik of mishandeling (Vgl. art. 4 van dit protocol) worden ontvangen die geloofwaardig lijken, neemt de Coördinator, in overleg met de Vicaris, onmiddellijk contact op met de ouders of vertegenwoordigers van het vermoedelijke slachtoffer. De Coördinator biedt het vermoedelijke slachtoffer en zijn gezin terstond pastorale bijstand aan. De Coördinator kan ook, in overleg met de Vicaris, deze personen adviseren over de mogelijkheid om psychologische bijstand te ontvangen.
Art. 31
Hoofdstuk 2
Informatie aan de burgerlijke overheid
§ 1 Tenzij de vertrouwelijkheid van de geestelijke leiding of het biechtgeheim geschonden wordt, of wanneer er sprake is van een van de gevallen voorzien in canon 1548 § 2 CIC, dient aangifte te worden gedaan bij de burgerlijke autoriteiten van klachten of andere informatie inzake seksueel misbruik van minderjarigen die conform het bepaalde in art. 34 van dit protocol plausibel lijken.
a) Indien een klacht wordt ontvangen over gedrag dat in het burgerlijke recht als een delict wordt aangemerkt, geldt het volgende:
1° Indien de klacht wordt ingediend door het mogelijke slachtoffer of zijn wettelijke vertegenwoordigers, wordt hij over de juridische context geïnformeerd en wordt hem in overweging gegeven om de klacht ook bij de burgerlijke autoriteiten in te dienen.
2° Indien het niet gaat om een formele klacht, maar om informatie van derden, wordt hen ook in overweging gegeven om de burgerlijke autoriteiten op de hoogte te stellen. Getracht wordt zo spoedig mogelijk met het mogelijke slachtoffer of zijn wettelijke vertegenwoordigers te spreken. Hen wordt in overweging gegeven te handelen zoals bepaald onder i.
3° Indien zowel het mogelijke slachtoffer en zijn vertegenwoordigers, als de informanten weigeren aangifte te doen of de burgerlijke autoriteiten te informeren, dient men te overwegen, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, of het opportuun is het Openbaar Ministerie over de feiten te informeren nadat het onderzoek is afgesloten, of nadat ten minste de waarschijnlijkheid van het mogelijke delict is vastgesteld.
4° Indien het gaat om feiten die jaren geleden hebben plaats gehad en het vermeende slachtoffer op het moment dat de feiten bekend worden meerderjarig is, zal men zich houden aan wat de klager beslist, nadat gehandeld is conform het bepaalde onder 1°.
b) Steeds wordt de medewerking verleend die de burgerlijke autoriteiten vragen en die op legitieme wijze kan worden geboden.
§ 2 Onafhankelijk van het resultaat van het politieonderzoek of, indien van toepassing, van de uitspraak van de burgerlijke rechter, behoudt de Prelatuur, als onderdeel van de Kerk, zich het recht voor om een voorafgaand onderzoek te starten conform de CIC, canon 1717 en dit protocol.
a) Indien de Vicaris, bij het ontvangen van het bericht over een mogelijk delict (zie art. 23 van dit protocol) verneemt dat de bevoegde burgerlijke autoriteiten bezig zijn met een onderzoek of proces over de feiten, wacht hij met het openen van het onderzoek (zie Titel V van dit protocol) alleen als het burgerlijke recht dat bepaalt.
b) De canonieke procesvoering dient autonoom plaats te vinden en tot eigen conclusies te komen, conform het canonieke recht, onafhankelijk van wat besloten is in een burgerlijke procedure.
c) Er dient altijd gehandeld te worden met rechtvaardigheid, compassie en naastenliefde; ook dient aanstoot te worden voorkomen of hersteld; getracht wordt te vermijden dat de goede naam van personen aangetast wordt (vgl. canon 1717 § 2 CIC).
TITEL V. HET VOORAFGAAND ONDERZOEK
Art. 32
Hoofdstuk 1
Opening van het voorafgaand onderzoek
De Coördinator bericht de Xxxxxxx onmiddellijk nadat hij een klacht of informatie als bedoeld in dit protocol heeft ontvangen. De Coördinator overhandigt de Vicaris de verslagen van de gesprekken die hij met de klager of de informant, het vermoedelijke slachtoffer, zijn ouders of vertegenwoordigers heeft gevoerd. Indien hij dat raadzaam acht, kan de Coördinator aanbevelingen doen naar aanleiding van zijn bevindingen bij die gesprekken (zie art. 19 van dit protocol).
Art. 33
Als de klacht of het bericht te maken heeft met personen bedoeld in art. 3 van dit protocol, zal de Vicaris de Ordinarius van de plaats waar de feiten zouden hebben plaats gehad, informeren, alsmede de Ordinarius of Overste van degene over wie de klacht of de informatie gaat (zie art. 3
§ 1 VELM).
Art. 34
Als de Vicaris aan de geloofwaardigheid van de klacht of van de informatie twijfelt, geeft hij de informatie door aan de Adviesraad en vraagt hij het advies van de raad over de wenselijkheid om een onderzoek te openen. De Vicaris neemt een besluit nadat hij het advies heeft ontvangen.
§ 1 Bij het nemen van het besluit neemt de Vicaris in aanmerking dat het voorafgaand onderzoek steeds dient te worden geopend als de informatie, hoe ook ontvangen, niet onwaarschijnlijk lijkt en het ook niet geheel overbodig is, bijvoorbeeld indien de beklaagde bevestigt dat de klacht gegrond is en schuld bekent (vgl. CIC 1717 CIC). Zelfs in laatstgenoemd geval kan het opportuun zijn het voorafgaand onderzoek te verrichten om de feiten verder te verduidelijken.
§ 2 Indien de Vicaris besluit geen onderzoek in te stellen, omdat hij van oordeel is dat er duidelijke redenen zijn om het betreffende bericht als ongegrond te beschouwen, formaliseert de Vicaris deze beslissing door middel van een decreet (vgl. canon 51 CIC), waarin hij motiveert waarom hij het bericht als ongegrond beschouwt. Het decreet wordt in het geheim archief bewaard. Als het bericht afkomstig is van specifieke informatie of waarschuwingen van concrete personen, worden deze personen eerst op de hoogte gesteld van deze beslissing op de wijze die voorzien is in canon 55
CIC en van de mogelijkheid om hiertegen in beroep te gaan bij de Prelaat, conform canones 1732
– 1739 CIC.
§ 3 Als het bericht vervat is in een formele klacht, wordt de klacht altijd onderzocht, ook al zijn er twijfels over de geloofwaardigheid of zelfs over de echtheid van de klacht, opdat de feiten opgehelderd kunnen worden conform het recht. Alleen als overduidelijk vaststaat dat de klacht vals is, kan de beslissing worden genomen om de klacht niet te onderzoeken. De Vicaris houdt voor ogen het bepaalde in canon 1390 CIC.
Art. 35
Indien de Vicaris besluit een voorafgaand onderzoek te openen, vaardigt hij een gemotiveerd decreet uit waarin hij deze beslissing neemt conform canon 1717 CIC en waarin hij volgende bepaalt:
§1 De Vicaris draagt met de meeste voortvarendheid de uitvoering van het onderzoek op aan de Promotor van het recht in zijn Regio of aan zijn gedelegeerde. Het onderzoek wordt onder zijn gezag uitgevoerd. Hij wordt doorlopend op de hoogte gehouden van de voortgang van het onderzoek. Als het onderzoek niet aan een andere persoon kan worden opgedragen, voert de Vicaris het onderzoek zelf uit (vgl. art. 20 van de Richtlijnen van de Prelaat).
§ 2 Degene die het onderzoek uitvoert, en in het algemeen allen die de Vicaris in een concreet geval van advies dienen, hebben alleen de functies van bijstand en advies die het recht hen toekent (vgl. canones 1717 §§ 1 en 3; 1428; 1718 § 3 CIC). De door het recht voorziene besluiten die genomen dienen te worden tijdens en aan het einde van het onderzoek, zijn niet collegiaal, maar zijn een persoonlijke bevoegdheid van de Vicaris.
§ 3 In het decreet wordt tevens een notaris benoemd.
§ 4 In het decreet worden ook de voorzieningen getroffen die de Vicaris passend acht voor de tijd waarin het onderzoek loopt, in het bijzonder maar niet uitsluitend als er risico bestaat voor recidive of aanstoot. De Vicaris kan deze voorzieningen treffen op grond van de bevoegdheden die aan zijn ambt zijn verbonden, ook wanneer voor het treffen ervan er een gegronde of ernstige reden noodzakelijk is, bijvoorbeeld verwijdering uit taken die omgang met minderjarigen met zich meebrengen, tijdelijke vervanging of andere maatregelen met betrekking tot de onderzochte persoon, voor zover de voorzieningen hem niet bij voorbaat schuldig verklaren, of zijn goede naam aantasten (vgl. canon 1717 § 2 CIC).
§ 5 De Vicaris kan de Adviesraad advies vragen over de wenselijkheid om deze voorzieningen te treffen en de taakuitoefening van de onderzochte persoon preventief te beperken. De Adviesraad kan ook uit eigen initiatief aanbevelingen doen aan de Vicaris.
§ 6 In de gevallen die voorbehouden zijn aan de Congregatie voor de Geloofsleer, informeert de Vicaris over het onderzoek aan de Ordinaris van de plaats waar de feiten zouden hebben plaats gehad (vgl. VELM, art. 3 § 1; art. 10 van dit protocol).
Art. 36
Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval (het aantal mensen met wie gesproken moet worden, hun situatie, de aard van de vermoedelijke feiten, etc.), kan de Vicaris beslissen om in het decreet tot opening van het voorafgaand onderzoek, naast de Promotor van het recht of zijn
gedelegeerde, twee andere onderzoekers te benoemen. De onderzoekers worden gekozen uit professionals die gekwalificeerd zijn om een dergelijk onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld een advocaat en een psycholoog of maatschappelijk werker.
Art. 37
Uiterlijk 48 uur nadat het decreet is uitgevaardigd – indien zich niet de situatie voordoet die voorzien is in § 1 van dit artikel – informeert de Vicaris de aangeklaagde persoon over de klacht en overhandigt hij hem een kopie van het decreet tot opening van het voorafgaand onderzoek.
§ 1 Daar hij nog niet formeel aangeklaagd wordt voor een delict, is het toegestaan, indien er voldoende ernstige redenen zijn, de aangeklaagde persoon niet te informeren. De beslissing daartoe wordt met redenen omkleed en in het decreet vermeld. De Vicaris beslist in hoeverre de aangeklaagde persoon op de hoogte moet worden gebracht van het geopende onderzoek, de details en het verloop hiervan.
§ 2 Wanneer de onderzochte persoon geïnformeerd wordt, wordt hij erop gewezen dat in die onderdelen van het onderzoek waaraan hij deelneemt hij zich kan laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon.
Art. 38
De Vicaris herinnert de aangeklaagde persoon aan de onschuldpresumptie: iedereen is onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Hij legt hem uit waaruit het onderzoek bestaat dat voorafgaat aan het mogelijke strafproces of strafprocedure. De Vicaris wijst de aangeklaagde persoon erop dat hij geen contact dient op te nemen met de persoon of personen die informatie of een klacht hebben ingediend, noch met het vermoedelijke slachtoffer of zijn gezin.
Art. 39
Het voorafgaand onderzoek heeft tot doel de feiten en omstandigheden vast te stellen, dat wil zeggen, zo nauwkeurig mogelijk vaststellen waar het gedrag uit bestond, wat waren de persoonlijke gegevens, tijden, plaats, enz. alsook de toerekenbaarheid van de gedragingen (vgl. canon 1717 CIC en bijlage 1 van deze normen).
Art. 40
Hoofdstuk 2
Verloop van het voorafgaand onderzoek
Degene die het onderzoek verricht kan, met inachtneming van het kerkelijke en het burgerlijke recht, alle middelen aanwenden die hem nuttig lijken om relevante informatie te verzamelen ten bate van het onderzoek (vgl. canon 1717 § 3 CIC). Wanneer het gaat om interviews, zal hij de geïnterviewde personen wijzen op de verplichting tot geheimhouding over het onderzoek en over hetgeen zij te weten zouden kunnen komen door aan het onderzoek mee te werken. De plicht tot geheimhouding bestaat niet ten aanzien van persoonlijke wetenschap die zij hadden vóórdat zij hun verklaring aflegden (vgl. VELM, art 4 § 3). Bij de omgang met deze wetenschap zijn ze alleen gebonden aan de algemene regels van de christelijke moraal.
Art. 41
De onderzoekers wijzen de personen met wie zij gesprekken voeren erop dat zij het recht hebben om zich te laten bijstaan door een door hen aangewezen persoon, zoals een kerkjurist of een advocaat. Als het nodig is een minderjarige of kwetsbare persoon te interviewen, is bij het gesprek ten minste aanwezig een van de personen die gewoonlijk voor hem of haar zorgen – vanuit de familie of beroepshalve. Er worden de middelen aangewend die nodig zijn om het gesprek goed te laten verlopen.
Art. 42
Degene die het onderzoek verricht, verschaft aan de kerkjurist, de advocaat of andere persoon die de aangeklaagde of het slachtoffer hebben gekozen om hen bij te staan passende informatie over het verloop van het onderzoek (vgl. arts. 22 § 2-a en 37 § 1 van dit protocol). Indien de klager of het slachtoffer er de voorkeur aan geeft zich niet door een adviseur te laten bijstaan, wordt deze informatie rechtstreeks aan hem/haar gegeven.
Art. 43
De onderzoekers voeren gesprekken met de persoon of personen die de informatie of klacht hebben ingediend, het slachtoffer (indien de klachten zijn ingediend door andere personen), de aangeklaagde persoon en elke andere persoon die kan bijdragen tot het verduidelijken van de feiten waarop de klacht betrekking heeft.
Art. 44
Als het slachtoffer nog minderjarig is, beoordeelt de onderzoeker of het passend is om deze persoon te interviewen. Als dat wel het geval is, vindt het interview alleen met de uitdrukkelijke toestemming van de ouders of vertegenwoordigers en in hun aanwezigheid plaats.
Art 45
Voordat er met de aangeklaagde persoon wordt gesproken, wordt hij geïnformeerd over de informatie die over hem is verstrekt of over de klacht die tegen hem is ingediend (vgl. art. 22 § 2- a en 37 § 1 van dit protocol). Hem wordt de gelegenheid geboden daarop te reageren. Indien de aangeklaagde persoon dat wenst, kan het antwoord schriftelijk worden gegeven door een door hem aangewezen kerkjurist of advocaat. Als hij dat wenst, kan hij xxxxxxxxx antwoorden tijdens het gesprek met de onderzoeker.
Art. 46
Tijdens het gesprek wordt er rekening mee gehouden dat de aangeklaagde persoon niet de plicht heeft – noch in dit gesprek, noch in de strafprocedure die geopend kan worden na afloop van het lopende onderzoek – om het misdrijf te bekennen en dat van hem niet gevraagd kan worden dat hij de eed aflegt (vgl. canon 1728 § 2 CIC).
Art. 47
De onderzoekers en de geïnterviewde personen ondertekenen een schriftelijk verslag van elk gesprek, nadat zij hebben vastgesteld dat het verslag een correcte weergave van het gesprek bevat. Er is geen bezwaar tegen de opname van de gesprekken in een geluidsdrager. De persoon belast met het overschrijven van de geluidsopnames verplicht zich tot geheimhouding. Het verslag dient ook door de notaris ondertekend te worden.
Art. 48
De Vicaris en de leden van de Adviesraad zijn zich ervan bewust dat een onderzoek van dit soort een tijd van zware beproeving voor zowel het slachtoffer als de aangeklaagde persoon betekent. Zij zullen zich daarom inspannen om te zorgen dat het onderzoek in een zo kort mogelijke tijdspanne wordt afgerond. Zij zien erop toe dat er geen vertraging ontstaat bij de gesprekken, de overige onderdelen van het onderzoek of het opstellen en voorleggen van de conclusies van de onderzoekers. Het onderzoek mag gewoonlijk de negentig dagen niet overschrijden (vgl. canon 201
§ 1 CIC en VELM, art. 14 § 1), maar de Vicaris kan tot een korte en afgebakende verlenging besluiten als hij redelijkerwijze kan verwachten dat een bepaald aspect van het onderzoek in deze periode kan worden afgerond en relevante informatie kan opleveren.
Art. 49
Hoofdstuk 3 Afronding van het onderzoek
De onderzoeker presenteert aan de Vicaris een schriftelijk rapport met zijn conclusies (vgl. canon 1717 § 1 CIC en art. 39 van dit protocol). De onderzoeker kan de suggesties en aanbevelingen doen die hij geraden acht. Aan het rapport worden de verslagen van de gevoerde gesprekken bijgevoegd (vgl. art 47 van dit protocol), alsook andere documenten (brieven, etc.) die van belang kunnen zijn en die hen ter beschikking zijn gesteld tijdens het onderzoek.
Art. 50
De Vicaris stuurt dit rapport door aan de Adviesraad, die onverwijld bijeenkomt om het te beoordelen en te overwegen of het onderzoek volledig en correct is uitgevoerd. Indien de Adviesraad het nodig acht, kan hij de onderzoekers vragen de informatie die aan de raad is toegezonden aan te vullen. De Adviesraad legt vervolgens alle documenten met betrekking tot het onderzoek aan de Vicaris voor. In een begeleidende brief geeft de Adviesraad aan of de raad zich kan vinden in de conclusies van de onderzoekers en of de raad aanbevelingen aan de Vicaris wenst te doen. Op het advies van de raad is het bepaalde in canon 1718 § 3 CIC van toepassing.
Art. 51
De Vicaris neemt nauwgezet kennis van de rapporten en conclusies die hem toegezonden zijn.
§ 1 Indien hij dat nodig acht, kan hij de zaak teruggeven aan de Adviesraad en de onderzoeker vragen om iets nader te verduidelijken of te onderzoeken.
§ 2 Alvorens het onderzoek af te sluiten, dient hij te overwegen of het aanbeveling verdient dat, met toestemming van partijen, of hij zelf of de onderzoeker de kwestie van de schade conform canon 1718 § 4 CIC beslecht (vlg. Titel V, hoofdstuk 4 van dit protocol).
§ 3 Indien hij kan instemmen met de uitkomsten die hem worden voorgelegd, sluit hij het onderzoek door middel van een decreet af (vlg. CIC, canones 48 en volgende; 1718 § 1).
Art. 52
In het decreet tot afsluiting van het onderzoek (vgl. art. 51 § 3 van dit protocol), neemt de Vicaris de volgende punten in acht:
§ 1 Indien het onderzoek naar een mogelijk delict dat voorbehouden is aan het oordeel van de Congregatie voor de Geloofsleer, geen aanknopingspunt bevat dat de mogelijkheid bevestigt dat het delict heeft plaatsgehad, stuurt hij het dossier naar de Prelaat. De Prelaat informeert de Congregatie voor de Geloofsleer over het onderzoek en over de uitkomst hiervan en geeft opdracht om het dossier te bewaren in het geheim archief (vgl. canones 1719 en 489-490 CIC), tenzij de Congregatie anders beslist. De Vicaris stuurt een kopie van het decreet aan de aangeklaagde persoon, aan degene die als slachtoffer in de klacht of informatie verscheen of aan zijn vertegenwoordigers, en aan de Adviesraad.
§ 2 Indien de Vicaris het geloofwaardig acht dat er een misdrijf is begaan dat voorbehouden is aan het oordeel van de Congregatie voor de Geloofsleer, geldt het volgende:
a) De Vicaris verbiedt de aangeklaagde priester om deel te nemen aan enige activiteit van de Prelatuur waaraan minderjarigen deelnemen, alsook om enige activiteiten van pastorale aard te verrichten, en zal hem mededelen dat hij zijn priesterlijke taak slechts mag uitoefenen binnen het centrum van de Prelatuur waar hij woont;
b) De Vicaris stuurt het onderzoekdossier onverwijld aan de Prelaat, met vermelding van zijn persoonlijke oordeel, opdat de Prelaat het dossier aan de Congregatie overhandigt (vgl. SST, art. 16 en 21);
c) De Vicaris zorgt er voor dat er gehandeld wordt conform art. 31 van dit protocol met betrekking tot de burgerlijke autoriteiten en dat de onderzochte priester schriftelijk in kennis wordt gesteld van de genomen beslissing (met vermelding van de verboden genoemd hierboven onder a). Tevens stelt de Vicaris de volgende personen schriftelijk in kennis: het vermeende slachtoffer of zijn vertegenwoordigers, de Adviesraad, de bisschop in wiens diocees het vermeende seksueel misbruik plaats vond en de bisschop van het bisdom waarin de aangeklaagde woont.
§ 3 Als het niet gaat om een delict dat voorbehouden is aan het oordeel van de Congregatie voor de Geloofsleer, zal de Vicaris de beslissingen nemen waartoe hij wettelijk bevoegd is (vgl. canon 1718 § 1 CIC; bijlagen II en II, nn. 1-3 van dit protocol):
a) Aan de onderzochte persoon zal verboden worden deel te nemen aan enige activiteit van de Prelatuur waaraan minderjarigen deelnemen, alsook om enige activiteiten van pastorale aard te verrichten, en hem zal meegedeeld worden dat hij zijn priesterlijke taak slechts mag uitoefenen binnen het centrum van de Prelatuur waar hij woont.
b) Indien de Vicaris beslist een gerechtelijke procedure te beginnen, wordt het onderzoekdossier gezonden naar de Promotor van het recht van de rechtbank van de Prelatuur, met het oog op het bepaalde in canon 1721 CIC en geeft hij de aangeklaagde persoon bericht van het decreet conform canon 55 CIC.
c) De Vicaris vergewist zich ervan dat van de onderzochte gedragingen die volgens volgens het Belgisch strafrecht als misdrijf aangemerkt worden, aangifte wordt gedaan bij de betreffende autoriteiten conform art. 31 van dit protocol. De Vicaris zorgt er ook voor dat het decreet aan de volgende personen wordt meegedeeld: het slachtoffer, de Adviesraad, de bisschop in wiens diocees het vermeende seksueel misbruik plaats vond en de bisschop van het bisdom waarin de aangeklaagde woont. De Vicaris informeert deze personen dat het de aangeklaagde persoon verboden is om deel te nemen aan enige activiteit van de Prelatuur waaraan minderjarigen deelnemen.
§ 4 Als het niet gaat om een misdrijf, maar de onderzoeksresultaten leiden ertoe het waarschijnlijk te achten dat er sprake is van misbruik of andere gedragingen die niet verenigbaar zijn met de voorbeeldfunctie van een priester of van een leek die zijn christelijke roeping integraal wenst te beleven, vaardigt de Vicaris het decreet tot de sluiting van het onderzoek als bedoeld in canon 1718
§ 1, 1º CIC uit. Tevens legt de Vicaris de straffen of boete op die hij passend acht (vgl. Titel VII van dit protocol).
Art. 53
Als het niet gaat om misdrijven die voorbehouden zijn, en de klacht of informatie ongefundeerd blijkt te zijn, vaardigt de Vicaris het decreet tot sluiting van het onderzoek uit (vgl. canon 1718 § 1, 1º CIC). Daarbij bepaalt hij dat het dossier bewaard wordt in het geheim archief (vgl. canones 1719, 489-490 CIC). Hij stuurt kopie van dit decreet aan de aangeklaagde persoon, aan de persoon die in de klacht of informatie als slachtoffer werd aangemerkt, of aan zijn vertegenwoordigers, en aan de Adviesraad.
Art. 54
Hoofdstuk 4 Schadevergoeding
Misbruik of mishandeling kan, onverminderd de strafrechtelijke gevolgen, ook aanleiding geven tot herstel of vergoeding van de schade als gevolg van het gedrag van de schuldige (vgl. canon 128 CIC). De vordering tot vergoeding van de schade dient binnen het strafproces conform het bepaalde in de canones 1729-1731 CIC te worden ingesteld.
Art. 55
Voordat de Vicaris het decreet tot sluiting van het onderzoek uitvaardigt (vgl. art. 52 van dit protocol), beoordeelt hij of het passend is om – als mogelijk buitengerechtelijk alternatief voor de vordering tot schadevergoeding en conform canon 1718 CIC – toestemming van partijen te vragen
– bij voorkeur schriftelijk – om naar recht en billijkheid de kwestie van de schade te beslechten en zo onnodige gedingen te vermijden.
Art 56
Het voorstel tot het beslechten van de schade naar recht en billijkheid dient op schrift te worden gesteld en wordt door de Vicaris of zijn gedelegeerde en de partijen of hun wettelijke vertegenwoordigers ondertekend. Daarin spreken partijen af dat zij de voorgestelde oplossing aanvaarden en verplichten zij zich om af te zien van het instellen van de vordering bedoeld in art. 54 van dit protocol (vgl. CIC canon 1713 – 1716 CIC). Getracht wordt dat dit document geformaliseerd wordt op een wijze die in het burgerlijke recht is erkend en dat daarin geen geheimhoudingsclausules worden opgenomen.
Art. 57
De Xxxxxxx vergewist zich ervan dat partijen correct begrijpen dat, noch zijn verzoek om in te stemmen met het voorstel, noch het voorstel zelf voor een billijke schadevergoeding, op enigerlei wijze beogen om een strafproces of strafprocedure via een buitengerechtelijke overeenkomst te voorkomen. Deze procedures worden volgens het recht voorgezet.
TITEL VI. PASTORALE ZORG BIJ HET SLUITEN VAN HET VOORAFGAAND ONDERZOEK
Art. 58
Hoofdstuk 1
Pastorale zorg voor het slachtoffer
De Vicaris of een door hem aangewezen persoon informeert in een persoonlijk gesprek het slachtoffer, of, indien het slachtoffer minderjarig is, zijn wettelijke vertegenwoordigers, over de uitkomst van het voorafgaand onderzoek. Zowel de Vicaris als zijn vertegenwoordiger en het slachtoffer worden vergezeld door een andere persoon.
Art. 59
Indien de klacht niet gegrond is gebleken en de Congregatie voor de Geloofsleer dit in voorkomend geval heeft bevestigd, wordt dit aan het vermoedelijke slachtoffer meegedeeld. Het vermoedelijke slachtoffer wordt met compassie bejegend. Hem of haar wordt de hulp aangeboden die redelijk en noodzakelijk geacht wordt.
Art. 60
Bij het informeren over het decreet als bedoeld in art. 52 van dit protocol wordt aan het slachtoffer en, als dat nodig blijkt, aan zijn familie passende pastorale zorg aangeboden.
Art. 61
Hoofdstuk 2
Pastorale zorg aan de aangeklaagde persoon
Indien na afloop van het voorafgaand onderzoek de klacht ongegrond is gebleken en de aangeklaagde persoon niet is vervolgd of veroordeeld in een kerkelijke noch een civiele procedure, neemt de Vicaris alle noodzakelijke maatregelen om de goede naam van de persoon die ten onrechte is beschuldigd te zuiveren. Deze maatregelen kunnen, onder andere, inhouden:
§ 1 het afleggen van een publieke verklaring, met de strekking dat de aangeklaagde persoon onschuldig is bevonden en, indien hij priester is, dat hij de uitoefening van zijn pastoraat hervat;
§ 2 het afleggen van een bezoek door de Vicaris aan de instelling waarin de aangeklaagde persoon werkzaam is, om de mensen die daarin werkzaam zijn of aan de activiteiten van de instelling deelnemen te informeren;
§ 3 het aanbieden van de geestelijke en psychologische hulp die de persoon die ten onrechte is beschuldigd nodig mocht hebben.
Art. 62
In de gevallen voorzien in art. 52 §§ 2-4 van dit protocol, kan de Vicaris – naast het doen van de nodige mededelingen – de aangeklaagde persoon aansporen om mee te werken aan een medisch en psychologisch onderzoek door deskundigen die de Vicaris en de aangeklaagde persoon geschikt
achten. De Vicaris draagt er zorg voor dat de aangeklaagde persoon passende pastorale zorg wordt aangeboden.
Art. 63
Hoofdstuk 3 Pastorale zorg aan anderen
Het slachtoffer kan in zijn directe omgeving met afwijzing te maken krijgen. Zijn ouders kunnen zichzelf verwijten onvoldoende zorg te hebben betracht. De Vicaris zoekt naar wegen om hen te helpen zich te herstellen van het mogelijke psychologische en spirituele trauma.
Art. 64
Mogelijk is de dader een bekende persoon in de plaats waar de feiten hebben plaatsgevonden. De mensen die hem kennen kunnen gevoelens hebben van woede, teleurstelling, onbehagen, verraad, ongeloof, pijn, medelijden met het slachtoffer, etc. De Vicaris, met de hulp van de Adviesraad als hij het wenselijk acht, dient zorgvuldig te bezien welke middelen kunnen worden aangewend om aan deze gevoelens pastoraal en psychologisch tegemoet te komen.
TITEL VII. STRAFMAATREGELEN EN PENITENTIES NA SLUITING VAN HET ONDERZOEK
Art. 65
Indien bij de afsluiting van het onderzoek vastgesteld is dat er sprake is geweest van gedrag dat niet prudent, niet adequaat, of om andere redenen laakbaar was, en dit gedrag niet passend is bij de voorbeeldfunctie van een priester of van een leek die zijn christelijke roeping integraal wil beleven, maar er geen strafproces in gang gezet dient te worden (vgl. canon 1718 § 1 CIC), omdat bijvoorbeeld de feiten niet vallen onder een canoniek delict, beoordeelt de Vicaris, met de bijstand van de Adviesraad, of het opportuun is uitvoering te geven aan canon 1339 CIC, dan wel aan het bepaalde in canon 1319 CIC en nr. 30 van Statuta.
Art. 66
§ 1 Als de Vicaris van oordeel is dat hij, conform canon 1339 CIC, in een van de gevallen voorzien in art. 65 van dit protocol een gelovige moet vermanen of berispen, of hem zelfs formeel moet meedelen dat hij conform het bepaalde in nr. 32 van Statuta uit de Prelatuur zal worden weggezonden als hij zijn houding niet verandert, legt hij dit vast in het decreet tot sluiting van het onderzoek. Tevens legt de Vicaris de inhoud van de vermaning of berisping in een akte vast die getekend wordt door de Vicaris of degene die in zijn naam optreedt, door een notaris en door de persoon in kwestie, nadat de akte in zijn aanwezigheid is voorgelezen.
§ 2 Als de persoon in kwestie de akte weigert te ondertekenen, legt de notaris de weigering in dezelfde akte vast. De akte wordt in het geheim archief bewaard (vgl. canones 1339 § 3, 489 CIC).
Art. 67
§ 1 Als de aanmaningen of berispingen tevergeefs zijn geweest, of als redelijkerwijze te verwachten is dat dat het geval zal zijn, kan de Vicaris bij verordening met een straf dreigen (vgl. canones 1319
§ 1, 49 CIC) waarin hij nauwkeurig bepaalt wat de betreffende persoon moet doen of laten, met oplegging van een concrete strafsanctie indien hij niet gehoorzaamt (vgl. canon 1315 § 2 CIC).
§ 2 De strafsanctie dient een censuur te zijn of een tijdelijke uitboetingsstraf (vgl. canon 1312 CIC). Wegzending uit de Prelatuur is niet uitgesloten (vgl. Statuta, nr. 30).
§ 3 Indien de betreffende persoon niet gehoorzaamt aan de verordening, dient de administratieve procedure van canon 1720 CIC gevolgd te worden, om de vastgestelde straf op te leggen (cf. Bijlage II).
BIJLAGE I
Deze bijlage herneemt verschillende bijzonder voorname wettelijke teksten voor het voorafgaandelijk onderzoek van aangiften of inlichtingen over seksuele misbruiken, vergezeld van beknopte commentaren.
A. HET MISDRIJF VAN SEKSUEEL MISBRUIK OVER MINDERJARIGEN: BEGINSEL IN HET RECHT VAN DE KERK EN DE STAAT
A.1. MOTU PROPRIO SACRAMENTORUM SANCTITATIS TUTELA van 30 april 2001, bijgewerkt op 21 mei 2010.
Art. 6 §1: De meest ernstige misdrijven tegen de moraliteit voorbehouden aan het oordeel van de Congregatie voor de Geloofsleer, zijn:
1° Het misdrijf tegen het zesde (gebod) van de tien geboden begaan door een clericus met een minderjarige van minder dan 18 jaar. Wordt hier aan de minderjarige gelijkgesteld de persoon die gewoonlijk over een onvolmaakt gebruik van zijn verstand beschikt.
2° Het verwerven, weerhouden of het verspreiden, voor wulpse doeleinden, vanwege een clericus van pornografische beelden van minderjarigen van minder dan 18 jaar, onder welk vorm ook, en met gelijk welke middelen.
A.2. DE PROCEDURE EN DE PRAXIS (PRAKTIJK) VAN DE CONGREGATIE VOOR DE GELOOFSLEER BETTREFENDE DE GRAVIORA DELICTA.
Met betrekking tot deze misdrijven, enkele overwegingen over de praxis (praktijk) van de Congregatie voor de Geloofsleer zijn belangrijk:
a) De motu proprio spreekt van delictum cum minore. Dit houdt niet alleen in de fysische contact of een rechtstreeks misbruik, maar ook het onrechtstreeks misbruik (bij voorbeeld pornografie tonen aan minderjarigen; zich voor hen onfatsoenlijk te laten zien, enz.).
b) Het canon 1395 § 2 CIC spreekt over een misdrijf met een minderjarige van minder dan 16 jaar: cum minore infra aetatum sedecim annorum. De motu proprio, anderszijds, spreekt over een misdrijf met een minderjarige van minder dan 18 jaar: delictum…cum minore infra aetatem duodeviginti annorum. De classificatie van het misdrijf wordt bijgevolg meer ingewikkeld. Inderdaad, enkele experten spreken niet alleen van pedofilie (aantrekking voor nog niet geslachtsrijpe kinderen), maar ook van ephebofilie (aantrekking voor tieners), van homoseksualiteit (aantrekking voor volwassenen van hetzelfde geslacht) en heteroseksualiteit (aantrekking voor volwassenen van het ander geslacht). Tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar, kunnen bepaalde “minderjarigen” zeker het voorwerp maken van homoseksueel of heteroseksuele aantrekking. De wetgeving van bepaalde Staten houdt in dat een persoon van zestien jaar bekwaam is om toe te stemmen in seksuele handelingen (heteroseksueel of homoseksueel). Niettemin beschouwt de motu proprio als deeluitmakende van het misdrijf alle schendingen van het zesde gebod met een minderjarige van minder dan achttien jaar, weze het ook pedofilie, ephebofilie, homoseksualiteit, of heteroseksualiteit. Dit onderscheid is van belang vanuit het psychologisch, pastoraal en juridisch oogpunt. Het helpt zonder enige twijfel de Ordinaris en de rechter de ernst van het misdrijf te beoordelen en de nuttige weg te kiezen om de schuldige clericus te corrigeren, het schandaal te herstellen en de justitie weer goed te maken (cf. c. 1341 CIC).
A.3 BELGISCH RECHT
Het Belgisch recht definieert niet het beginsel van seksueel misbruik. Het strafwetboek besteedt een aantal artikelen aan overtredingen in verband met dit begrip, met hogere straffen wanneer deze overtredingen begaan zijn op minderjarigen of kwetsbare personen. Zij houden onder andere in het voyeurisme, het verspreiden van beelden of opnamen met seksueel karakter, aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (artikels 371/1 tot 378bis), ontucht, corruptie en prostitutie (artikels 379 tot 382quinquies), en publieke grove belediging van de goede zeden (artikels 383 tot 389). De wet maakt een onderscheid in de straffen naargelang het slachtoffer meer of minder dan zestien jaar oud is.
Het seksueel misbruik op minderjarigen is onafhankelijk van het feit dat er ja dan neen fysisch of zinnelijk contact is, dat er ja dan neen geweld of dreiging is, dat er ja dan neen toestemming is.
B. NIET ONWAARSCHIJNLIJKE INLICHTINGEN
CIC, c. 1717 § 1: “Telkens wanneer de Ordinaris van een misdrijf kennis krijgt, ten minste met een schijn van waarheid, dient hij zelf of door een andere geschikte persoon een behoedzaam onderzoek in te stellen betreffende de feiten en omstandigheden en betreffende de toerekenbaarheid, tenzij dit onderzoek volstrekt overbodig lijkt”.
Zoals het canon 1717 CIC het benadrukt, zelfs als het waar is dat “de positieve voorwaarde om een onderzoek in te leiden erin bestaat dat de ontvangen inlichtingen aanwijzingen inhouden die ertoe leiden te beschouwen dat het plegen van het misdrijf waarschijnlijk is” (Xxxxxxxxx Xxxxxxx, commentaar op c. 1717 in Codigo de Derecho Canonico, Comentario Exegetico, EUNSA), moet men niet vergeten dat, gezien de gevoeligheid van de materie (de misdrijven tegen het zesde gebod zijn zelden gepleegd in aanwezigheid van getuigen), de huidige oriëntering is dat het vonnis van afwezigheid van waarschijnlijkheid (inhoudende de mogelijkheid het voorafgaand onderzoek weg te laten) slechts zal uitgesproken worden in het geval dat het misdrijf duidelijk onmogelijk is (cf. Linee guida per la protezione dei minori e delle persone vulnerabili, Vicariaat van de Vaticaanstad, 26 maart 2019, F-6).
Het voorafgaand onderzoek heeft als voorwerp na te gaan of de uiterlijke schijn van waarheid van de aangegeven feiten kan bevestigd worden. Men zal echter slechts ter gelegenheid van het gerechtelijk of buitengerechtelijk proces, dat volgt op het voorafgaand onderzoek, de nodige morele zekerheid hebben om een straf op te leggen. Daarom wordt, na het voorafgaand onderzoek, de persoon van wie men de zaak onderzoekt nog niet als schuldig beschouwd. In het geval een persoon zichzelf aangeeft, vervangt deze zelfbeschuldiging de gevestigde procedure niet.
C. TOEREKENBAARHEID
CIC, c. 1717 § 1: “Telkens wanneer de Ordinaris van een misdrijf kennis krijgt, ten minste met een schijn van waarheid, dient hij zelf of door een andere geschikte persoon een behoedzaam onderzoek in te stellen betreffende de feiten en omstandigheden en betreffende de toerekenbaarheid, tenzij dit onderzoek volstrekt overbodig lijkt”.
Wat verstaat men met toerekenbaarheid? Wanneer beschouwt men dat de aangevoerde feiten toerekenbaar zijn aan de beschuldigde?
De toerekenbaarheid is de eigenschap van een handeling of een verzuim die deze toerekenbaar maakt aan zijn dader in die zin dat hij de wet opzettelijk of bij onachtzaamheid heeft overtreden. In de eigen terminologie van het zowel canoniek als staats- strafrecht, noemt men frauduleus gedrag
de opzettelijke schending van de wet, en schuldig gedrag de schending van de wet bij onachtzaamheid. Deze zijn de twee vormen van toerekenbaarheid beschreven in het wetboek van canoniek recht.
CIC, C. 1321 § 1: “Niemand wordt gestraft, tenzij de door hem bedreven uiterlijke schending van een wet of verordening hem ernstig aangerekend kan worden wegens opzet of wegens schuld.
§2 Aan een straf bij wet of verordening bepaald, is gehouden degene die de wet of verordening welbewust geschonden heeft; wie die echter gedaan heeft uit verzuim van de vereiste zorgvuldigheid, wordt niet gestraft tenzij de wet of verordening anders bepaalt.
§3 Wanneer de uiterlijke schending plaats gehad heeft, wordt de toerekenbaarheid gepresumeerd, tenzij anders blijkt”.
D. VERJARING VAN HET MISDRIJF VAN SEKSUEEL MISBRUIK IN HET RECHT VAN DE KERK EN VAN DE STAAT.
“Ieder persoon heeft de mogelijkheid een misdrijf aan te geven, de aangifte houdende in, op brede wijze, de handeling waarbij men de autoriteit inlicht van een misdrijf. De aangifte van misdrijven moet begrepen worden niet alleen als een mogelijkheid maar eveneens een verplichting, zedelijk en juridisch, al naargelang de gevallen. […] Niettemin, de voorstelling van de aangifte vermoedt niet de uitoefening van de criminele handeling - die enkel behoort tot de bevoegdheid van de Promotor van het recht in opdracht van de Ordinaris (cf. c. 1430 en 1721 § 1 CIC), en nooit van de gekwetste persoon – en houdt ook niet in de verplichting de schuld van de beklaagde te bewijzen.” (Xxxxxxxxx Xxxxxxx, Commentaar op c. 1717 in Codigo de Derecho Canonico, Comentario Exegético, EUNSA).
De criminele rechtsvordering heeft als voorwerp een geding in te voeren om een straf te laten uitspreken of op te leggen. De mogelijkheid deze in te voeren dooft uit met het verlijden van de tijd. Het is hetgeen men noemt het verval, voorzien door de wet. Ter gelegenheid van het strafrechtelijk geding ingevolge de criminele rechtsvordering uitgeoefend door de Promotor van het recht, mag de partij aan wie schade werd berokkend een rechts- of strafrechtelijk geding invoeren om vergoeding te bekomen voor de schade geleden ingevolge het misdrijf (cf. c. 1596 en 1729 §1 CIC).
D.1. MOTU PROPRIO SACRAMENTORUM SANCTITATIS TUTELA van 30 april 2001, bijgewerkt op 21 mei 2010
Art. 7 § 1. Buiten het recht van de Congregatie voor de Geloofsleer af te wijken van de verjaring in bepaalde gevallen, dooft de strafrechtelijk vordering omtrent misdrijven voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer uit mits verjaring van twintig jaar.
§ 2 De verjaring begint te lopen volgens de norm van canon 1362 § 2 van het Wetboek van canoniek recht en canon 1152 §3 van de Codex van de Oosterse Kerken. Niettemin, voor de misdrijven waarvan sprake in artikel 6 § 1 nr. 1 [misdrijven tegen het zesde van de Tien Geboden gepleegd door een clericus op een minderjarige van minder dan 18 jaar], begint de verjaring te lopen op de dag dat de minderjarige de leeftijd van 18 jaar bereikt.
D.2. BELGISCH RECHT
STRAFVORDERING
Artikel 21bis, 2°, van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de meeste overtredingen met seksueel karakter voorzien door het strafwetboek onverjaarbaar zijn, alsook de gevallen van poging van pleging van bedoelde overtredingen, wanneer deze gericht waren op personen van minder dan 18 jaar.
Art. 21bis. De strafvordering verjaart niet in de gevallen bedoeld:
2° in de artikelen 371/1 tot 377, 377quater, 379, 380, 383bis, § 1, 409 en 433quinquies, §1, eerste lid, 1°, van het strafwetboek, noch in geval van poging om dat laatste misdrijf te plegen, ingeval het is gepleegd op een persoon van minder dan achttien jaar.
Voor de andere gevallen verjaart de strafvordering te rekenen vanaf de dag waarop de overtreding is gepleegd, na 10 jaar als het gaat over een misdaad, of 5 jaar in geval van een misdrijf (cf. artikel 21, 3° en 4° van de Voorafgaande Titel van het Strafwetboek).
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
Daar het gaat over onverjaarbare overtredingen op het plan van de strafvordering, zijn de overtredingen met seksueel karakter op minderjarige personen eveneens onverjaarbaar op het vlak van de burgerlijke vordering, overeenkomstig artikel 26 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering: De burgerlijke rechtsvordering volgend op een misdrijf verjaart volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek of van de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de rechtsvordering tot vergoeding van schade. Zij kan echter niet verjaren voor de strafvordering.
BIJLAGE II
GIDS VOOR DE BUITENGERECHTELIJKE STRAFVORDERING VAN CIC
1. Na het akkoord te hebben bekomen van de Prelaat betreffende het beroep op de administratieve procedure, zal de Vicaris terstond de beschuldigde oproepen (cf. c. 1509) terwijl hij hem bericht dat het past te verschijnen in de aanwezigheid van zijn advocaat (cf. c. 1483), om hem, overeenkomstig het canon 55, het decreet van afsluiting van het voorafgaand onderzoek (cf. artikel 52 van huidig protocol) te betekenen, alsook het akkoord van de Prelaat om te vervolgen, de formele beschuldiging en de bewijzen, overeenkomstig het canon 1720,1°.
2.1 De verschijning voor de beschuldiging moet plaats vinden in aanwezigheid van de Vicaris of zijn afgevaardigde, de beschuldigde en de notaris. De notaris belast zich met het opstellen van een akte die bij de afsluiting van de verschijning door alle aanwezige personen zal getekend zijn.
2.2 De Vicaris of de notaris zal de beschuldiging voorlezen en de bewijzen opsommen waarop deze steunt. De mededeling zal, mondeling of per schrijven, vervolledigd worden in al wat noodzakelijk is om de beschuldigde alle waarborgen te geven over de mogelijkheid zich degelijk te kunnen verdedigen over alle aspecten van de bautanteschuldiging.
2.3 Als de beschuldigde, degelijk opgeroepen, niet verschijnt, zal men handelen door de aanwijzingen van de canons 1592-1593 zoveel mogelijk te volgen.
2.4 Ter gelegenheid van de verschijning, mag de Vicaris (cf. c. 1342 § 3) aan de beschuldigde de bewarende middelen betekenen die hij genomen heeft, als hij deze nuttig acht voor de doeleinden voorzien door canon 1722.
2.5 Bij de afsluiting van de verschijning, voor de ondertekening van de akte, moet de Vicaris dag en uur vaststellen voor de volgende zitting, maar rekening houdende met een voldoende termijn om de beschuldigde de tijd te geven zijn verdediging voor te bereiden en de bewijzen die hij geschikt acht voor te leggen, met steeds inachtname van canon 1728 § 2.
2.6 Als de verklaringen van getuigen of experten voorkomen in de voorgestelde bewijzen, zal de Vicaris ieder voorgestelde getuige en expert per decreet dagvaarden en hem de dagvaarding betekenen conform canon 1509.
3.1 De Vicaris of zijn vertegenwoordiger, de beschuldigde met zijn advocaat en ten minste één notaris of twee getuigen moeten aanwezig zijn op de verschijning ter gelegenheid van de voorlegging door de verdediging van haar argumenten en bewijzen. De Vicaris leidt de zitting op de wijze die zijn voorzichtigheid het meest gepast acht, door te volgen wat hem nuttig blijkt in de oriëntaties van canons 1526-1586.
3.2 Indien nodig, en al vermijdende alle nutteloze vertragingen, maar zonder de rechten van de verdediging te beperken, stelt de Vicaris binnen de kortste termijnen de toekomstige verschijningen die nuttig zouden zijn om de voorlegging van de bewijzen te vervolledigen.
3.3 Eens de bewijzen voorgelegd, worden de conclusies kort voorgesteld rekening houdende met canon 1725.
3.4 De notaris, of in zijn afwezigheid, één van de getuigen, zal zich belasten bij de afsluiting van elke verschijning een akte op te stellen die door alle aanwezige personen zal getekend zijn.
4.1 Eens de voorlegging van de bewijzen voldaan, komt de Vicaris zo vlug mogelijk samen met de Adviesraad om alle bewijzen zorgvuldig te waarderen alsook alle elementen aangehaald ter gelegenheid van de zittingen en de uitgevoerde vorderingen (cf. c. 1720, 2°). De canons 1526 -1586 kunnen dienen ter oriëntatie van de beoordeling van de bewijzen.
4.2 Indien, na deze waardering, die niet nutteloos moet verlengd worden, de Vicaris de zekerheid heeft bekomen (cf. c. 1608, krachtens c. 1342 § 3) van het misbruik en zijn toerekenbaarheid (cf. c. 1720, 3°), na zich ervan vergewist te hebben dat de criminele vordering niet uitgedoofd is (cf. c. 1362), moet hij het decreet van veroordeling uitspreken.
4.3 Indien, integendeel, hij niet tot de morele zekerheid geraakt of indien de onschuld van de beschuldigde bewezen is (cf. c. 1726), moet hij een gemotiveerd decreet van vrijspraak uitspreken, onder voorbehoud, in voorkomend geval, strafmiddelen te gebruiken en de penitenties voorzien door het gerecht (cf. c. 1339 – 1340).
4.4 Hij moet het altijd doen wanneer, in het geval van nummer 4.2, de criminele vordering niet uitgedoofd is (cf. c. 1362).
5.1 In het strafdecreet van veroordeling moet de Vicaris de redenen verduidelijken van de bekomen zekerheid, dit wil zeggen de feiten van de beschuldiging die hij als bewezen beschouwt ter gelegenheid van de procedure en de juridische kwalificatie die zij verdienen; de belangrijke omstandigheden die hij eveneens als bewezen beschouwt; de redenen waarom hij de argumenten van de verdediging van de beschuldigde op deze feiten als onontvankelijk beschouwt en over hun omstandigheden; de rechtsbeschikkingen die van toepassing zijn op het geval overeenkomstig de gegeven kwalificatie. De normen over het vonnis mogen hem dienen als oriëntatie betreffende de logische structuur van het decreet, in het bijzonder deze van de canons 1608 en 1611 - 1612.
5.2 Bovendien moet hij op welbepaalde en nauwkeurige manier de straf bepalen die hij oplegt aan de beschuldigde. Om te beslissen in deze materie, dient de Vicaris de normen te volgen van canons 1342 -1350.
5.3 Het strafdecreet moet gedateerd, getekend en medegetekend zijn, op de gebruikelijke wijze (cf. c. 474). Het is betekend aan de veroordeelde binnen een termijn minder dan vijftien dagen, conform c. 55 - 66.
5.4 Het decreet moet de mogelijkheid van hiërarchisch beroep op de Prelaat vermelden conform c. 1732 - 1739, met opschortend effect zolang het geval niet opgelost is (c. 1353).
BIJLAGE III
KERKRECHTELIJK ANTWOORD OP BEWEZEN MISDRIJVEN VAN SEKSUEEL MISBRUIK VAN MINDERJARIGEN
1. Indien in één enkel geval van seksueel misbruik van minderjarigen door een gelovige van de Prelatuur erkend wordt door de dader, of indien het misdrijf in een gerechtelijk of buitengerechtelijk canoniek proces conform de bepalingen van het recht wordt vastgesteld, beoordeelt de Vicaris de geschiktheid van de dader om in de Prelatuur te blijven.
2. Onafhankelijk van het voorgaande, zal elke persoon die schuldig wordt bevonden aan een misdrijf tegen een minderjarige of kwetsbare persoon, worden ontheven van zijn functies of pastorale of apostolische opdrachten. Hem wordt echter passende hulp aangeboden voor zijn psychische en geestelijke herstel en voor zijn sociale re-integratie.
3. De Vicaris kan, met inachtneming van de statutaire bepalingen van de Prelatuur (Statuta, nr. 28-35), de dader suggereren de Prelaat dispensatie van zijn lidmaatschap van de Prelatuur (vgl. ibid., nr. 31) te vragen. Hij kan er ook voor kiezen de Prelaat te suggereren de dader uit de Prelatuur weg te zenden. In ieder geval worden de rechten geëerbiedigd die het kerkelijke recht en de statuten van het Opus Dei toekennen aan de gelovige die volgens het recht werd veroordeeld.
4. Wat de kerkelijke straffen betreft die van toepassing zijn op priesters en diakens die dit soort misdrijven plegen, zal men de normen volgen van SST, art. 6 § 2; 21, § 2 (vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Circulaire van 3 mei 2011, II)
4.1 Een priester of diaken die een daad van seksueel misbruik tegen minderjarigen heeft gepleegd kan elk moment dispensatie vragen van de verplichtingen van de klerikale staat.
4.2 In de zwaarste gevallen kan de Prelaat van het Opus Dei aan de Congregatie voor de Geloofsleer vragen rechtstreeks aan de beslissing van de Paus over te laten om de dader te ontslaan uit de klerikale staat met ontheffing van de wet van het celibaat. Het misdrijf moet vaststaan en het recht van de dader om zichzelf te verdedigen moet zijn gewaarborgd (vgl. SST. art. 21 § 2, 2°).
5. De bisschop van het diocees waarin het misbruik heeft plaatsgevonden wordt geïnformeerd over het genomen besluit.
6. Een clericus kan niet opnieuw worden toegelaten tot de publieke uitoefening van zijn ambt als hij een gevaar voor minderjarigen kan betekenen of indien het gevaar van aanstoot voor de gemeenschap bestaat (vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Circulaire van 3 mei 2011, III, i).
7. Geen enkele priester of diaken van de Prelatuur die een daad van seksueel misbruik van minderjarigen heeft gepleegd kan in een andere kerkelijke district worden belast met taken van pastorale of diaconale aard, of er naartoe worden overgeplaatst om daar een pastorale taak uit te oefenen, tenzij de Vicaris de bisschop van het diocees gedetailleerd informeert over het gepleegde seksuele misbruik en over aanwijzingen dat de priester of diaken een gevaar vormt of heeft gevormd voor kinderen of jongeren.
BIJLAGE IV
RAPPORT OVER EEN VERMOEDELIJK SEKSUEEL MISBRUIK VAN MINDERJARIGEN TOEGESCHREVEN AAN EEN GELOVIGE VAN DE PRELATUUR VAN HET OPUS DEI IN BELGIE
1. Dit rapport wordt ingediend door:
Naam en voornaam:…………………………….……………………………………
Adres……………………………………………………………………………………
Telefoon…………………………………………………………………………………
Mail……………………………………………………………………………………..
2. Vermoedelijke dader:
Naam en voornaam:………………………………………………………………….
Adres……………………………………………………………………………………
Telefoon……………………………………Mail……………………………………
Leeftijd… Geslacht: Man/Vrouw
3. Vermoedelijk slachtoffer
Naam en voornaam:……………………………………………………………………
Adres…………………….………………………………………………………………
Telefoon…………………………………Mail…………………………………………
Leeftijd… Geslacht: Man/Vrouw
Leeftijd op het moment van het vermoedelijk misbruik ……….
4. Adres en telefoon van de ouders of wettelijke vertegenwoordigers, indien het slachtoffer nog minderjarig is:
Naam en voornaam:……………………………………………………………………
Adres……………………………………………………………………………………
Telefoon…………………………………………………………………………………
Mail……………………………………………………………………………………..
5. Naam, adres en telefoon van de ooggetuigen van het vermoedelijke misbruik
Naam en voornaam:……………………………………………………………………
Adres……………………………………………………………………………………
Telefoon……………………………………Mail……………………………………
Naam en voornaam:……………………………………………………………………
Adres……………………………………………………………………………………
Telefoon……………………………………Mail……………………………………
Naam en voornaam:……………………………………………………………………
Adres……………………………………………………………………………………
Telefoon……………………………………Mail……………………………………
6. Naam, adres en telefoon van de degenen die gehoord hebben van het vermoedelijke misbruik
Naam en voornaam:…………………………………………………………………..
Telefoon……………………………………Mail………………………………………
Naam en voornaam:…………………………………………………………………..
Telefoon……………………………………Mail………………………………………
Naam en voornaam:…………………………………………………………………..
Telefoon……………………………………Mail………………………………………
7. Geef op een apart vel – getypt of met blokletters – een beschrijving van het vermoedelijke misbruik, met vermelding van de volgende informatie:
• Waaruit de vermoedelijke daad of daden bestond (soort zonde tegen het 6e gebod);
• Datum en tijd van de vermoedelijke daden;
• Plaats (adres) waar het gebeurde;
• Elke andere informatie die van belang kan zijn (bijvoorbeeld, of er gebruik werd gemaakt van geweld, bedreigingen, giften of geschenken, aanstoot, misbruik van gezag, etc.
Plaats, dagtekening en ondertekening (ook aanbrengen op het vel met de beschrijving van het vermoedelijke misbruik).