PENSIOENREGLEMENT II VAN DE
PENSIOENREGLEMENT II VAN DE
STICHTING EDS PENSIOENFONDS
VOOR DEELNEMERS MET EEN TOETREDINGSDATUM VANAF 1-1-2006 OF GEBOREN OP OF NA 1-1-1950
INHOUDSOPGAVE
A. Algemeen deel 4 Artikel 1. Algemene bepalingen 4 Artikel 2. Deelnemers 6 Artikel 2a. Verlof 7 Artikel 3. Informatieverstrekking 7 Artikel 4. Einde van het deelnemerschap 8 Artikel 4a. Maximaal ouderdomspensioen 9 Artikel 5. Herziening van ingegane pensioenen en premievrije rechten 9
Artikel 6. Wijziging van pensioenaanspraken 10 Artikel 7. Verevening van pensioen 10 Artikel 8. Bijzonder nabestaandenpensioen 12
Artikel 9. Waardeoverdracht en afkoop 12 Artikel 10. Herverzekering van pensioenaanspraken 13 Artikel 11. Uitgesloten risico 13 Artikel 12. Overdracht, inpandgeving van rechten enzovoort 14 Artikel 13. Overgangsbepalingen 14
Artikel 14. Inwerkingtreding 16
X. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00 Artikel 15. Deelnemers aan de basispensioenregeling 17 Artikel 16. Omschrijving van de pensioenaanspraken 17 Artikel 17. Pensioensalaris 17 Artikel 18. Franchise 17 Artikel 19. Pensioengrondslag 18 Artikel 20. Deelnemersjaren 18 Artikel 21. Ouderdomspensioen 18 Artikel 22. Flexibilisering 19 Artikel 23. Extra ouderdomspensioen uit spaarloon 20 Artikel 24. Nabestaandenpensioen voor ingangsdatum 20 Artikel 25. Nabestaandenpensioen vanaf ingangsdatum of de eerdere datum van beëindiging van het deelnemerschap als gevolg van ontslag 21 Artikel 26. Wezenpensioen 21 Artikel 27. Voortzetting pensioenopbouw bij werkloosheid 22 Artikel 28. Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid 22 Artikel 29. Xxxxxxxxxxxx 00 Artikel 30. Uitbetaling van pensioenen 24
C. Beschikbare premieregeling 24 Artikel 31. Algemeen 24 Artikel 32. Excedentsalaris 25 Artikel 33. Premie excedentpensioenregeling 25 Artikel 34. Premie individuele pensioenspaarregeling 26 Artikel 35. Premie compensatieregeling 28 Artikel 36. Ontwikkeling opgebouwd kapitaal en spaarkapitaal 28
Artikel 37. Aanwending van het opgebouwde kapitaal 28 Artikel 38. Aanwending van het spaarkapitaal 29 Artikel 39. Afkoop fiscaal bovenmatig pensioen 29 Artikel 40. Aanvullend nabestaandenpensioen 30
Artikel 41. Wezenpensioen 30
Artikel 42. Premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid 31
D. Regeling Anw-aanvulling 32
Artikel 43. Anw-aanvulling 32
E. Arbeidsongeschiktheidspensioenen 33
Artikel 44. WIA-excedentpensioen 33
A. Algemeen deel
Artikel 1. Algemene bepalingen
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
a. het fonds: de stichting “Stichting EDS Pensioenfonds”;
b. het bestuur: het bestuur van het fonds;
c. het reglement: dit pensioenreglement van het fonds;
d. de statuten: de statuten van het fonds;
e. de werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 2 van de statuten,
alsmede diens rechtsvoorgangers;
f. de werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 2 van de statuten;
x. xx xxxxxxxxx: de werknemer, die ingevolge artikel 2 van het reglement als
deelnemer is toegelaten;
h. de gewezen deelnemer: de persoon wiens deelnemerschap anders dan door
overlijden of pensionering is geëindigd, die aanspraken aan het reglement kan ontlenen en die nog geen gepensioneerde is;
i. de gepensioneerde: de persoon die recht heeft op een uitkering van
ouderdomspensioen van het fonds;
j. de pensioengerechtigde: degene voor wie op grond van dit pensioenreglement het
pensioen is ingegaan;
k. de partner: 1. de man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde is gehuwd;
2. de man of vrouw die als partner van de
(gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand op grond
van artikel 1:80a BW;
3. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde de geregistreerde partner en niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen geregistreerd partnerschap heeft, een gezamenlijke huishouding voert die tenminste zes maanden heeft geduurd en die in een notarieel bekrachtigd samenlevingscontract, waarin enige
vermogensrechtelijke bepalingen zijn opgenomen, is aangewezen als begunstigde van het nabestaandenpensioen en die door de deelnemer of gepensioneerde is aangemeld bij het bestuur;
l. de ex-partner: 1. de man of vrouw van wie het huwelijk met de (gewezen)
deelnemer of gepensioneerde is geëindigd door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
2. de man of vrouw van wie het geregistreerde partnerschap met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geëindigd anders dan door de dood, vermissing of omzetting in een huwelijk;
3. de man of vrouw van wie de gezamenlijke huishouding met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geëindigd anders dan door overlijden;
4. in geval van pensioenverevening; de man of vrouw die scheidt van tafel en bed van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
x. xxxxxxxxx: echtscheiding of scheiding van tafel en bed;
n. beëindiging van het beëindiging van het geregistreerd partnerschap geregistreerd partner- xxxxxx dan door de dood, vermissing of omzetting in een schap: huwelijk;
o. nabestaande: partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensio-
neerde;
p. kind: het kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde jonger dan 18 jaar dat tot deze in familierechtelijke betrekking staat of van wie ten genoegen van het bestuur wordt aangetoond, dat het door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ten tijde van diens overlijden als een eigen kind werd onderhouden en opgevoed en dat bij het bestuur is aangemeld.
Een kind van 18 tot en met 26 jaar wordt met een kind beneden de 18-jarige leeftijd gelijkgesteld indien en voor zolang aan of voor het genoemde kind (ook) na de 18-jarige leeftijd een uitkering wordt verstrekt krachtens één van de volgende wetten: de Algemene kinderbijslagwet; de Algemene nabestaandenwet; de Wet Studiefinanciering 2000; de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
q. pensioenrichtleeftijd: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65e jarige leeftijd bereikt;
x. xxxxxxxxxxxx: € 57.577,- (niveau 2009); dit bedrag kan door het bestuur
jaarlijks per 1 juli -voor het eerst per 1 juli 2010- en in een voorkomend geval op enig ander moment worden verhoogd waarbij de procentuele ontwikkeling van de CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen voor volwassen werknemers in de sector particuliere bedrijven over de maand oktober zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek als leidraad dient;
s. ingangsdatum: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer
daadwerkelijk met pensioen gaat;
t. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (WIA);
u. WW: Werkloosheidswet;
v. PW: Pensioenwet;
w. AOW: Algemene Ouderdomswet;
x. Pensioenreglement 2005: Het pensioenreglement van het fonds op 31 december 2005; y Opgebouwd kapitaal: Het kapitaal waarop een (gewezen) deelnemer ingevolge de
excedentpensioenregeling en de compensatieregeling recht heeft;
z. Spaarkapitaal: Het kapitaal waarop een deelnemer ingevolge de
individuele pensioenspaarregeling recht heeft.
Artikel 2. Deelnemers
1. Vanaf 1 augustus 2009 is deelnemer in de zin van dit pensioenreglement degene die op 31 juli 2009 deelnam aan de in dit pensioenreglement opgenomen pensioenregeling.
2. Het deelnemerschap vangt aan op de datum waarop de werknemer een arbeidsover- eenkomst met de werkgever is aangegaan, doch niet eerder dan op 1 januari 2006.
3. Het bestuur kan onder nader door hem te stellen voorwaarden en met inachtneming van de wet- en regelgeving ook andere personen als deelnemer tot deze pensioenregeling toelaten.
4. Het deelnemerschap eindigt:
a. op de datum van overlijden van de deelnemer;
b. bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan door overlijden of het bereiken van de ingangsdatum (hierna: “ontslag”);
c. bij het bereiken van de ingangsdatum;
d. per de datum waarop de werknemer deelnemer wordt aan een andere pensioenregeling van de werkgever of van een bedrijfstakpensioenfonds.
5. In afwijking van het bepaalde in lid 4 wordt het deelnemerschap voortgezet indien en zolang bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de pensioenopbouw wordt voortgezet overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 van dit reglement.
Artikel 2a. Verlof
Artikel 3. Informatieverstrekking
2. Het fonds verstrekt binnen 3 maanden na aanvang van het deelnemerschap een startbrief die beantwoord aan het bepaalde bij en krachtens artikel 21 van de PW.
3. Het fonds zal de deelnemers binnen 3 maanden na een wijziging op de hoogte stellen van die betreffende wijziging in de statuten of het reglement. Tevens stelt het bestuur alle belanghebbenden in staat desgewenst kennis te nemen van de geldende statuten en de geldende reglementen.
4. Het fonds zal de deelnemers jaarlijks schriftelijk mededeling doen van de hoogte van het te bereiken reglementaire pensioen dan wel van het opgebouwde kapitaal,een opgave verstrekken van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen en informatie verstrekken over de toeslagverlening.
Het fonds verstrekt op verzoek van een deelnemer of gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken.
5. Het fonds zal aan de deelnemer voor wie sprake is van waardeoverdracht, als bedoeld in artikel 8 lid 4 de extra premievrije aanspraken dan wel het kapitaal mededelen.
6. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer bij het einde van het deelnemerschap en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht van zijn opgebouwde aanspraken dan wel kapitaal en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het fonds bij het einde van het deelnemerschap informatie over zijn recht op waardeoverdracht, een eventuele afkoopmogelijkheid, de gevolgen voor het partner- en wezenpensioen en de gevolgen van arbeidsongeschiktheid.
7. Het fonds verstrekt de ex-partner bij scheiding c.q. beëindiging van het geregistreerd partnerschap en vervolgens eens in de vijf jaar een overzicht van de opgebouwde aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het pensioenfonds bij scheiding c.q. beëindiging van het geregistreerd partnerschap informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid.
8. Het fonds verstrekt een pensioengerechtigde bij ingang van het pensioen en vervolgens jaarlijks een overzicht van de opgebouwde aanspraken en informatie over de toeslagverlening. Daarnaast verstrekt het pensioenfonds bij ingang van het pensioen informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid.
9. Het fonds verstrekt een gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of ex-partner die aanspraak heeft op bijzonder partnerpensioen binnen 3 maanden na wijziging van het toeslagbeleid informatie over die wijziging.
10. Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer, de ex-partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het voor hem geldende pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds;
c. de uitvoeringsovereenkomst;
d. de voor hem relevante informatie over beleggingen;
e. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad;
f. andere informatie die op grond van de pensioenwet moet worden verstrekt.
11. Het fonds verstrekt de informatie als bedoeld in dit artikel met inachtneming van de regels die daartoe bij en krachtens de PW zijn of worden gesteld.
12. Het fonds kan kosten vragen voor informatie die op verzoek wordt verstrekt, tenzij dit op grond van de PW kosteloos moet worden verstrekt. Bij een verzoek tot informatie zal het pensioenfonds eerst aan de verzoeker de kosten mededelen die zijn verbonden aan de verzochte informatie of gegevens. De informatie en gegevens worden verstrekt indien de verzoeker de kosten voldaan heeft.
13. Iedere (gewezen) deelnemer en gepensioneerde is verplicht het fonds in kennis te stellen van wijzigingen in zijn burgerlijke staat, relatie met zijn partner, gezinssamenstelling, adres of mate van arbeidsongeschiktheid.
14. Indien de deelnemer een partner als begunstigde van het nabestaandenpensioen aanmeldt, verstrekt het fonds aan de deelnemer een bevestiging van de aanmelding.
Artikel 4. Einde van het deelnemerschap
2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer zal het fonds op de datum dat het deelnemerschap eindigt anders dan door overlijden het opgebouwde kapitaal aanwenden bij een verzekeringsmaatschappij naar keuze van de deelnemer ter verwerving van een ouderdomspensioen eventueel in combinatie met een nabestaandenpensioen van 70% van het ouderdomspensioen.
3. De (gewezen) deelnemer kan, met instemming van zijn partner bij de aanwending door het fonds ook kiezen voor ouderdomspensioen, in combinatie met nabestaandenpensioen, waarbij het nabestaandenpensioen minder bedraagt dan 70% van het in te kopen ouderdomspensioen.
4. Indien het opgebouwde kapitaal lager is dan het grenskapitaal, wordt het opgebouwde kapitaal op de datum dat het deelnemerschap eindigt op verzoek van de (gewezen) deelnemer op dezelfde wijze aangewend als een spaarkapitaal. Het grenskapitaal wordt telkens voor een bepaalde periode vastgesteld door het bestuur. De hoogte en geldigheidsduur van het grenskapitaal is opgenomen in bijlage I bij dit pensioenreglement..
5. Gedurende de periode waarin de gewezen deelnemer aansluitend op de beëindiging van zijn deelnemerschap recht heeft op een uitkering ingevolge de WW of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland, behoudt de gewezen deelnemer aanspraak op nabestaandenpensioen en aanvullend nabestaandenpensioen, met dien verstande dat daarbij niet wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de gewezen deelnemer tot de pensioenrichtleeftijd deelnemer zou zijn gebleven. Dit nabestaandenpensioen wordt verminderd met het nabestaandenpensioen dat de gewezen deelnemer heeft verkregen door ruil van ouderdomspensioen of aanwending van het opgebouwde kapitaal en gaat uitsluitend in als de gewezen deelnemer gedurende de periode waarin hij recht heeft op een uitkering ingevolge de WW of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland, komt te overlijden.
Artikel 4a. Maximaal ouderdomspensioen
2. Indien de (gewezen) deelnemer op enig moment gedurende het deelnemerschap in deeltijd heeft gewerkt, worden het laatstelijk vastgestelde pensioensalaris en de in lid 1 bedoelde AOW-uitkering vermenigvuldigd met het gewogen gemiddelde van de voor iedere periode waarin de arbeidsduur gelijk is gebleven geldende deeltijdfactor. Het hieruit resulterende bedrag wordt in aanmerking genomen als het laatstelijk vastgestelde pensioensalaris en de AOW-uitkering voor de vaststelling van het maximale ouderdomspensioen. Onder de deeltijdfactor wordt verstaan het quotiënt van de in de betreffende periode overeengekomen arbeidsduur en de bij de werkgever in diezelfde periode geldende volledige arbeidsduur.
Artikel 5. Herziening van ingegane pensioenen en premievrije rechten
1. Op de onderstaande pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks een procentuele toeslag verleend:
− de aanspraken op ouderdomspensioen van de gewezen deelnemers;
− de aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen;
− de ingegane ouderdomspensioenen;
− de ingegane nabestaandenpensioenen;
− de ingegane wezenpensioenen;
− de ingegane WIA-excedent-uitkeringen;
− de ingegane ANW-aanvullingspensioenen.
2. De procentuele toeslag is maximaal gelijk aan de procentuele toename in een periode van 12 maanden van het laatstelijk voor de maand oktober vastgestelde CBS prijsindexcijfer “alle huishoudens” . Het bestuur beslist evenwel of en in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast.
3. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement gefinancierd.
Artikel 6. Wijziging van pensioenaanspraken
1. Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen indien:
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan, bedoeld in artikel 140 PW. 2. Indien het bepaalde in het vorige lid zich voordoet, zal het bestuur voor zover nodig de bepalingen van dit reglement hieraan aanpassen, met inachtneming van het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 7. Verevening van pensioen
a. de tot verevening verplichte (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren, inclusief de periode dat pensioenopbouw wordt voortgezet in verband met (gedeeltelijke) arbeidsonge- schiktheid gelegen tussen de datum van huwelijk respectievelijk aanvang van het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van de scheiding respectievelijk beëindiging van het geregistreerd partnerschap;
b. op het tijdstip van scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deelnemerschap zou zijn geëindigd anders dan door pensionering of overlijden.
2. Indien het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap ligt vóór het tijdstip van de scheiding respectievelijk de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, heeft
de ex-partner jegens het fonds een recht op uitbetaling van 50% van het ouderdoms- pensioen dat zou gelden indien de tot verevening verplichte (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de deelnemersjaren gelegen tussen de datum van huwelijk respectievelijk aangaan van het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap.
3. In afwijking van het onder lid 1 en lid 2 bepaalde wordt bij de verevening rekening gehouden met een ander percentage respectievelijk een andere periode indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de ex-partner dit bij schriftelijke overeenkomst in verband met de scheiding of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap zijn overeengekomen. Ten bewijze hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het fonds te worden overgelegd.
4. Indien op het tijdstip van scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deel van het ouderdomspensioen, waarop recht op uitbetaling bestaat, gelijk of lager is dan het in artikel 66, lid 1 van de PW genoemde bedrag (in 2009 € 417,74) wordt het pensioen niet verevend.
5. De uitbetaling aan de ex-partner geschiedt onder de in dit reglement vastgelegde voorwaarden. De uitbetaling gaat in op het tijdstip waarop volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding jegens het fonds recht op uitbetaling bestaat.
6. Het jegens het fonds bestaande recht op uitbetaling van de ex-partner sluit, zolang dit recht bestaat, uitbetaling van de ter zake van die uitbetaling vastgestelde bedragen inclusief eventuele verhogingen aan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uit.
7. Het fonds verstrekt de ex-partner een bewijsstuk van zowel de tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd alsmede de ingangsdatum van de uitbetaling. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift.
8. Met inachtneming van het in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding terzake bepaalde kan het in de voorafgaande leden van dit artikel bedoelde deel van het ouderdomspensioen en het bijzonder nabestaandenpensioen worden omgezet in een (eigen) aanspraak op ouderdomspensioen voor de ex-partner, mits dit bij huwelijkse voorwaarden respectievelijk voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding respectievelijk beëindiging van het geregistreerd partnerschap is overeengekomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. Het fonds verstrekt aan de ex-partner een bewijsstuk van de eigen aanspraak op ouderdomspensioen . De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt voorts een opgave van het verminderd pensioen.
9. Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in acht worden genomen.
10. Het recht op verevening kan alleen dan rechtstreeks jegens het fonds worden uitgeoefend, indien de scheiding binnen twee jaar na het tijdstip van de scheiding op de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding voorgeschreven wijze aan het fonds is gemeld.
11. Het fonds is bevoegd de kosten van een verevening aan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de ex-partner ieder voor de helft in rekening te brengen dan wel in mindering te brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
Artikel 8. Bijzonder nabestaandenpensioen
1. De ex-partner heeft bij beëindiging van de partnerrelatie recht op een premievrije aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen. Onder beëindiging van de partnerrelatie wordt verstaan echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of na ontbinding dan wel beëindiging van de gezamenlijke huishouding.
2. Het bijzonder partnerpensioen voor de ex-partner van een deelnemer is gelijk aan het partnerpensioen dat de deelnemer zou hebben verkregen indien op de datum van beëindiging van de partnerrelatie het deelnemerschap zou worden beëindigd door ontslag.
3. Het bijzonder partnerpensioen voor de ex-partner van een gewezen deelnemer of gepensioneerde is gelijk aan het partnerpensioen dat ten behoeve van die ex-partner is vastgesteld op de dag van beëindiging van het deelnemerschap.
4. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer en de ex-partner een bewijs van de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen.
5. Het bijzonder nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de nabestaande is overleden.
6. Het bepaalde in lid 1 vindt geen toepassing indien de (gewezen) deelnemer en de partner dit bij huwelijkse voorwaarden of in de voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op beëindiging van de partnerrelatie anders overeenkomen.
De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
7. De ex-partner heeft het recht een aanspraak op bijzonder partnerpensioen te vervreemden aan een andere (ex-)partner van de overleden (gewezen) deelnemer, mits:
a. het pensioenfonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b. de vervreemding onherroepelijk is; en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Artikel 9. Waardeoverdracht en afkoop
1. Een gewezen deelnemer heeft het recht de waarde van zijn premievrije aanspraken op pensioen en het opgebouwde kapitaal te doen overdragen naar een andere pensioenuitvoerder, mits het fonds op grond van de PW verplicht is hieraan mee te werken en wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld bij en krachtens de PW. Het pensioenfonds stelt de overdrachtswaarde vast met inachtneming van de regels die daartoe zijn gesteld bij en krachtens de PW.
21. De leeftijd van de deelnemer wordt hierbij vastgesteld in jaren en maanden, waarbij een gedeelte van een maand wordt verwaarloosd.
3. De voorgaande leden van dit artikel zijn alleen van toepassing bij waardeoverdracht in het kader van de individuele beëindiging van een dienstbetrekking of deelneming aan een pensioenregeling.
4. Het fonds heeft onder de in artikel 66 tot en met 68 van de PW genoemde voorwaarden het recht een pensioenrecht of pensioenaanspraak af te kopen indien dit niet uitgaat boven het bedrag als genoemd in artikel 66 van de PW (in 2009:
€ 417,74). De afkoopwaarde wordt vastgesteld op basis van sekseneutrale factoren die periodiek door het pensioenfonds worden vastgesteld voor een bepaalde periode. De hoogte en geldigheidsduur van die factoren is opgenomen in bijlage I bij dit reglement.
Artikel 10. Herverzekering van pensioenaanspraken
2. Het fonds zal in de af te sluiten verzekeringsovereenkomsten als verzekeringnemer en begunstigde worden aangewezen. Het bestuur heeft echter het recht de belang- hebbende als begunstigde aan te wijzen.
3. Voor de herverzekerde pensioenen vormt de polis de grondslag van de rechten van de (gewezen) deelnemers. Het fonds is slechts aansprakelijk, voor zover de verzekeraar zijn uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen nakomt.
De voorwaarden van deze overeenkomsten liggen voor belanghebbenden bij het bestuur ter inzage.
Artikel 11. Uitgesloten risico
Het recht op (aanvullend) nabestaanden- en wezenpensioen vervalt ten aanzien van die belanghebbende(n), door wiens (wier) opzet of grove schuld de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt.
Artikel 12. Overdracht, inpandgeving van rechten enzovoort
De aanspraken ingevolge deze regeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de PW.
Artikel 13. Overgangsbepalingen
1. Voor de deelnemer die onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze pensioenregeling aanspraken op pensioen kan doen gelden jegens het fonds op basis van Pensioenreglement 2005, worden deze pensioenaanspraken verdeeld in een deel behorende aan de periode voor de 65-jarige leeftijd van de deelnemer en een deel behorende aan de periode na de 65-jarige leeftijd van de deelnemer.
2. Het deel van de pensioenaanspraken behorende aan de periode voor de 65-jarige leeftijd als bedoeld in lid 1 wordt premievrij gemaakt. Voor dit deel van de aanspraken blijft Pensioenreglement 2005 van toepassing, met dien verstande dat deze aanspraken gedurende het deelnemerschap jaarlijks op dezelfde wijze worden aangepast als de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van deelnemers. De ingangsdatum van dit deel van de aanspraken kan op verzoek van de (gewezen) deelnemer worden uitgesteld tot uiterlijk de pensioenrichtleeftijd, met inachtneming van het bepaalde in Pensioenreglement 2005 en de uitstelfactoren die zijn opgenomen in bijlage I van dit reglement, mits naar het oordeel van het bestuur wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens Hoofdstuk IIB en Hoofdstuk VIII van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien de ingangsdatum wordt uitgesteld tot de pensioenrichtdatum dan worden deze aanspraken met inachtneming van de in bijlage I van dit reglement opgenomen omzettingsfactoren omgezet in een levenslang ouderdomspensioen ingaande op de pensioenrichtleeftijd. De in dit lid genoemde factoren worden telkens voor een bepaalde periode vastgesteld door het bestuur. In de betreffende bijlage bij dit reglement is de geldigheidsduur van die factoren opgenomen.
3. Het pensioen behorende aan de periode na de 65-jarige leeftijd is gebaseerd op de doorgebrachte deelnemersjaren op basis van pensioenreglement 2005. Deze aanspraken worden ingebracht in dit reglement door bij de bepaling van het aantal deelnemersjaren deze doorgebrachte deelnemersjaren mee te nemen.
4. Als een deelnemer op basis van pensioenreglement 2005 recht had op gedeeltelijke premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid wordt de premievrije voortzetting op basis van dit reglement voortgezet en gebaseerd op het salaris waarop de deelnemer ter zake van zijn arbeidsgeschiktheid recht heeft jegens de werkgever en de daarbij voor de deelnemer geldende arbeidsduur, met dien verstande dat de pensioenopbouw niet uitgaat boven de opbouw die zou gelden bij de arbeidsduur zoals die tussen de werkgever en de deelnemer gold direct voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. Tevens wordt de WAO-hiaat uitkering uit hoofde van pensioenreglement 2005 uitbetaald totdat de premievrije voortzetting op basis van dit reglement eindigt.
5. Voor de deelnemers die op 31 december 2000 in dienst waren van de werkgever wordt een aanspraak op garantieouderdomspensioen vastgesteld. Dit garantieouderdomspensioen is gelijk aan het pensioen dat bij ongewijzigde omstandigheden op basis van het per 31 december 2000 voor de deelnemer geldende en per 1 januari 2001 vervallen reglement op leeftijd 65 jaar bij een volledig aantal deelnemersjaren zou zijn bereikt, waarbij aanspraken op nabestaandenpensioen en ongehuwdenpensioen actuarieel neutraal worden omgezet in extra aanspraken op ouderdomspensioen en waarbij rekening wordt gehouden met het op 31 december 2000 geldende grenssalaris en de op die datum geldende franchise.
6. Het garantieouderdomspensioen wordt afgezet tegen het te bereiken ouderdoms- pensioen in de onderhavige basispensioenregeling inclusief het pensioen zoals genoemd in lid 2, waarbij het pensioen voor de 65-jarige leeftijd wordt opgehoogd en herleid tot een ouderdomspensioen ingaand op 65 jaar.
Tevens zal bij de vaststelling van dit garantiepensioen rekening gehouden worden met de compenserende maatregelen vanuit de werkgever per 1 januari 2006 en de invloed daarvan op het pensioen vanaf 65.
7. Indien het garantieouderdomspensioen als omschreven in lid 5 hoger is dan het pensioen vastgesteld volgens het bepaalde in lid 6 heeft de deelnemer een aanspraak op het per 1 januari 2001 vastgestelde garantieouderdomspensioen. Bij voortijdige beëindiging van het deelnemerschap wordt het garantieouderdomspensioen naar rato van de verstreken deelnemersjaren tussen 31 december 2000 en de datum van beëin- diging van het deelnemerschap verstrekt.
8. Voor de deelnemers die op 31 december 2000 in dienst zijn van de werkgever wordt een garantienabestaandenpensioen vastgesteld. Dit garantienabestaandenpensioen is gelijk aan het nabestaandenpensioen, inclusief tijdelijk nabestaandenpensioen, zoals dat op 31 december 2000 in de op dat moment voor de betrokken deelnemer geldende pensioenregeling was verzekerd, waarbij voor de bepaling van het garantienabestaandenpensioen een eventueel verzekerd tijdelijk nabestaandenpensioen alleen in aanmerking genomen wordt voor de duur van de uitkeringsperiode van dat tijdelijk nabestaandenpensioen.
9. Indien het garantienabestaandenpensioen hoger is dan de som van het nabestaandenpensioen en het aanvullend nabestaandenpensioen heeft de nabestaande van de deelnemer in plaats van het nabestaandenpensioen recht op het garantienabestaandenpensioen. Indien de deelnemer geen aanvullend nabestaandenpensioen heeft verzekerd, dan wordt dit garantienabestaandenpensioen verminderd met het bedrag van het niet-verzekerde aanvullend nabestaandenpensioen. De aanspraak op garantienabestaandenpensioen vervalt bij beëindiging van het deelnemerschap.
10. Het garantienabestaandenpensioen wordt jaarlijks per
1 januari, voor het eerst op 1 januari 2002, verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van een deelnemer worden verhoogd.
11. Het bepaalde in artikel 37 ten aanzien van aanwending van het opgebouwde kapitaal in de beschikbare premieregeling geldt niet voor het opgebouwde kapitaal dat is verworven voor de waarde die voor een (gewezen) deelnemer op 1 januari 2001 is aangewend in de excedentpensioenregeling. Dat deel van het opgebouwde kapitaal wordt op de ingangsdatum aangewend voor de verwerving van ouderdomspensioen
in combinatie met een nabestaandenpensioen van 70% daarvan. Daartoe wordt het nabestaandenpensioen opgevat met inbegrip van het bijzonder nabestaandenpensioen uit hoofde van de excedentpensioenregeling.
Met instemming van de partner kan de (gewezen) deelnemer ook kiezen voor een lager percentage dan 70% of voor volledige aanwending voor ouderdomspensioen.
Artikel 14. Inwerkingtreding
Dit reglement treedt in werking per 1 januari 2006 en vervangt vanaf die datum pensioenreglement 2005 voor deelnemers aan deze pensioenregeling.
Dit reglement is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2010.
B. Basispensioenregeling
Artikel 15. Deelnemers aan de basispensioenregeling
Deelnemer aan de basispensioenregeling is de in artikel 2 lid 1 van het reglement omschreven deelnemer. De deelnemer heeft de keuze om in plaats van deel te nemen aan de basispensioenregeling deel te nemen aan de excedentpensioenregeling. Het excedent- salaris wordt alsdan verhoogd met de pensioengrondslag zoals die voor de deelnemer zou gelden in de basispensioenregeling. De keuze wordt eenmalig gemaakt bij aanvang van het deelnemerschap. Een keuze heeft geen gevolgen voor de wijze waarop een inkomende overdrachtswaarde in de pensioenregeling wordt aangewend.
Artikel 16. Omschrijving van de pensioenaanspraken
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit reglement geeft het deelnemerschap in de basispensioenregeling recht op:
a. ouderdomspensioen ten behoeve van de (gewezen) deelnemer;
b. nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van de deelnemer tijdens het deelnemerschap;
c. nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van de gewezen deelnemer of gepensioneerde voor wie een gedeelte van het ouderdomspensioen is omgezet in nabestaandenpensioen;
x. xxxxxxxxxxxxx ten behoeve van de kinderen van de deelnemer.
2. De basispensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de PW.
Artikel 17. Pensioensalaris
2. De deelnemer die een pensioensalaris heeft dat lager is dan het grenssalaris kan jaarlijks voor 1 maart van het betreffende jaar schriftelijk aan de werkgever en het fonds mededelen dat een aanvullende pensioengrondslag moet worden vastgesteld ter grootte van de in dat jaar genoten bonusuitkering, met uitzondering van de salesbonus en de bonussen vallend onder het corporate bonusplan. De aanvullende pensioengrondslag wordt vastgesteld per 1 juli van het betreffende jaar.
Artikel 18. Franchise
1. Voor de toepassing van dit reglement wordt een franchise vastgesteld.
2. De franchise bedraagt € 17.592,- (niveau 2009). Deze franchise kan door het bestuur jaarlijks per 1 juli - voor het eerst per 1 juli 2010 - en in een voorkomend geval op
3. De franchise is nooit lager dan 10/7e van het per 1 juli van het betreffende jaar geldende bruto-ouderdomspensioen, inclusief vakantie-uitkering, ingevolge de AOW voor een gehuwde.
Artikel 19. Pensioengrondslag
1. Voor de toepassing van het bepaalde in de basispensioenregeling wordt voor iedere deelnemer een pensioengrondslag vastgesteld.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioensalaris verminderd met de franchise. Wijziging van de pensioengrondslag vindt jaarlijks plaats per 1 juli. Een negatieve pensioengrondslag wordt op nul gesteld.
3. Een verlaging van de (aanvullende) pensioengrondslag leidt niet tot vermindering van de tot de datum van die verlaging reeds opgebouwde aanspraken op pensioen.
Artikel 20. Deelnemersjaren
2. Het aantal deelnemersjaren wordt bepaald in maanden nauwkeurig. Een gedeelte van een maand wordt verwaarloosd.
3. Indien een deelnemer in een periode minder dan de normale arbeidsduur heeft gewerkt bij de werkgever zal die periode voor de vaststelling van het aantal deelnemersjaren slechts in aanmerking worden genomen in de verhouding van de gedeeltelijke arbeidsduur tot het aantal uren behorend bij een volledige arbeidsduur.
Artikel 21. Ouderdomspensioen
1. Voor ieder deelnemersjaar wordt een aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen toegekend ter grootte van 2,00% van de voor het betreffende deelnemersjaar vastgestelde pensioengrondslag.
2. Indien voor de deelnemer een aanvullende pensioengrondslag is vastgesteld, wordt de leeftijdafhankelijke beschikbare premie voor de excedentpensioenregeling berekend over de aanvullende pensioengrondslag en aangewend voor inkoop van extra ouderdomspensioen in de basispensioenregeling, op basis van sekseneutrale inkoopfactoren, die door het bestuur, gehoord de actuaris, worden vastgesteld en periodiek kunnen worden aangepast. De factoren en geldigheidsduur zijn opgenomen in bijlage I bij dit reglement. In zoverre is deze pensioenregeling dan geen uitkeringsovereenkomst, maar een premieovereenkomst in de zin van de PW. De deelnemer is alsdan de helft van de leeftijdafhankelijke beschikbare premies verschuldigd.
De deelnemer kan in afwijking van het hiervoor bepaalde jaarlijks voor 1 maart van
het betreffende jaar schriftelijk aan de werkgever en het fonds mededelen dat de leeftijdafhankelijke premie berekend over de aanvullende pensioengrondslag niet wordt aangewend voor inkoop van extra ouderdomspensioen in de basispensioen- regeling, maar op naam van de deelnemer -na onttrekking van risicopremies en uitvoeringskosten- in beleggingsfondsen wordt belegd, waarbij alle bepalingen met betrekking tot de aanvullende pensioengrondslag in de excedentpensioenregeling van overeenkomstige toepassing zijn.
3. Het jaarlijks ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtleeftijd en wordt uitge- keerd tot het eind van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
4. Op de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van deelnemers wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de procentuele ontwikkeling van de CAO- lonen per maand inclusief bijzondere beloningen voor volwassen werknemers in de sector particuliere bedrijven over de maand oktober zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek dient daarbij als leidraad. Het bestuur beslist evenwel of en in hoeverre deze pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement gefinancierd.
Artikel 22. Flexibilisering
2. Indien de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen in laat gaan vóór de pensioenrichtleeftijd wordt het jaarlijks uit te keren ouderdomspensioen verlaagd, waarbij van sekseneutrale kortingsfactoren wordt uitgegaan, die door het bestuur, gehoord de actuaris, worden vastgesteld en periodiek kunnen worden aangepast. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de factoren aanpassing behoeven en neemt indien nodig een besluit tot aanpassing van de factoren. De factoren en de geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in bijlage I bij dit reglement.
3. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan op de ingangsdatum het alsdan ingaande ouderdomspensioen worden omgezet in een ouderdomspensioen dat gedurende drie, vijf of acht jaren gerekend vanaf de ingangsdatum, doch niet langer dan tot de 70- jarige leeftijd van de gepensioneerde, hoger is dan het oorspronkelijk uit te keren ouderdomspensioen en na afloop van deze periode lager is dan het oorspronkelijk uit te keren ouderdomspensioen. De omzetting vindt plaats op basis van sekseneutrale omzettingsfactoren die door het bestuur, gehoord de actuaris, worden vastgesteld. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de factoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de factoren. De factoren en de geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in bijlage I bij dit reglement. De in de vorige volzin omschreven variatie tussen hoogste en laagste uitkering van het ouderdomspensioen is slechts toegestaan in de verhouding 100:75.
4. Indien er gebruik gemaakt wordt van meerdere flexibiliseringsmogelijkheden dan zal dit afhankelijk van de keuze van de (gewezen) deelnemer plaatsvinden in de volgende volgorde: vervroeging, gedeeltelijke ingang van pensioen, omzetting van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen en variatie in hoogte van het pensioen.
Artikel 23. Extra ouderdomspensioen uit spaarloon
1. Alle deelnemers hebben de mogelijkheid de middelen beschikbaar uit de regeling voor het spaarloon aan te wenden voor inkoop van extra ouderdomspensioen in de basispensioenregeling. De jaarlijkse aanwending van middelen uit spaarloon zal de maximale jaarpremie zoals die in het betreffende kalenderjaar voor de deelnemer geldt in de individuele pensioenspaarregeling niet te boven gaan, waarbij voor de toepassing van dit artikel op het totaal van de voor het betreffende kalenderjaar voor de deelnemer geldende maximale jaarpremie van de individuele pensioenspaarregeling eerst de voor de deelnemer in het betreffende jaar geldende compensatiepremie in mindering wordt gebracht .
2. Inkoop vindt plaats op basis van sekseneutrale inkoopfactoren, die door het bestuur, gehoord de actuaris, worden vastgesteld en periodiek kunnen worden aangepast. De factoren en geldigheidsduur zijn opgenomen in bijlage I bij dit reglement.
Artikel 24. Nabestaandenpensioen voor ingangsdatum
2. Het nabestaandenpensioen op grond van dit artikel gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer is overleden en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de nabestaande is overleden.
Artikel 25. Nabestaandenpensioen vanaf ingangsdatum of de eerdere datum van beëindiging van het deelnemerschap als gevolg van ontslag
1. Voor de (gewezen) deelnemer die op de ingangsdatum of de datum van beëindiging van het deelnemerschap als gevolg van ontslag een partner heeft wordt een gedeelte van zijn levenslang ouderdomspensioen omgezet in nabestaandenpensioen voor zijn partner, waarbij de hoogte van het nabestaandenpensioen 70% van het na bovengenoemde omzetting verlaagde ouderdomspensioen bedraagt.
De (gewezen) deelnemer kan op de ingangsdatum respectievelijk de datum van beëindiging van het deelnemerschap als gevolg van ontslag, na instemming van zijn partner, de keuze maken af te wijken van het in de eerste volzin van dit lid bepaalde, waarbij hij met betrekking tot de hoogte van het nabestaandenpensioen de keuze uit de volgende mogelijkheden heeft:
a) 0%;
b) 35% van het na omzetting verlaagde ouderdomspensioen
2. De (gewezen) deelnemer kan op de datum van beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden, verlof of pensioneren en op de ingangsdatum de in lid 1 genoemde keuze maken. De keuze dient tenminste drie maanden voor de ingangs- datum en bij beëindiging van het deelnemerschap voor de ingangsdatum als gevolg van ontslag uiterlijk op de feitelijke ontslagdatum schriftelijk aan het fonds kenbaar te worden gemaakt.
3. De omzetting als bedoeld in lid 1 en 2 geschiedt op basis van sekseneutrale factoren, die door het bestuur, gehoord de actuaris, worden vastgesteld. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de factoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de factoren. De factoren en de geldigheidsduur daarvan zijn opgenomen in bijlage I bij dit reglement.
4. Het nabestaandenpensioen op grond van dit artikel gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de nabestaande is overleden.
Artikel 26. Wezenpensioen
1. Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt 10% van het ouderdomspensioen vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 21, lid 1, waarbij wordt uitgegaan van de omstandig- heid dat hij tot de pensioenrichtleeftijd deelnemer zou zijn gebleven. Indien de deelnemer extra ouderdomspensioen heeft ingekocht in de basisregeling op grond van artikel 21, lid 2, wordt dit reeds ingekochte ouderdomspensioen mede in aanmerking genomen bij de toepassing van de vorige volzin.
2. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer is overleden en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind laatstelijk voldoet aan de in artikel 1 omschreven definitie, dan wel (zo de overlijdensdatum van het kind eerder valt) tot en met de laatste dag van de maand van overlijden van het kind.
3. Het totale wezenpensioen dat wordt uitgekeerd is afhankelijk van het aantal kinderen en is maximaal gelijk aan 70% van het ouderdomspensioen vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 21, lid 1, waarbij wordt uitgegaan van de omstandigheid dat hij tot de pensioenrichtleeftijd deelnemer zou zijn gebleven. Indien de deelnemer extra ouderdomspensioen heeft ingekocht in de basisregeling op grond van artikel 21, lid 2, wordt dit reeds ingekochte ouderdomspensioen mede in aanmerking genomen bij de toepassing van de vorige volzin.
4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarop het pensioengerechtigde kind ouderloos wordt.
Artikel 27. Voortzetting pensioenopbouw bij werkloosheid
1. Indien en zolang een gewezen deelnemer die aansluitend op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werkgever werkloos is geworden en op de eerste werkloosheidsdag daaraanvolgend 40 jaar of ouder is, op grond van die werkloosheid recht heeft op een loongerelateerde uitkering ingevolge de WW en recht heeft op een voortzettingsbijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioen- verzekering, wordt de opbouw van het ouderdomspensioen voortgezet in de verhouding tot de voortzettingsbijdrage die het fonds van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering ontvangt en bestaat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de eventuele partner en kind(eren) recht op nabestaandenpensioen, en wezenpensioen. Voor de opbouw van het ouderdomspensioen en de dekking van het nabestaanden- en wezenpensioen is de deelnemer geen bijdrage verschuldigd.
2. De voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen en de verzekering van nabestaanden- en wezenpensioen vindt slechts plaats indien en voor zover de daarvoor benodigde (voortzettings)bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering door het fonds is ontvangen.
Artikel 28. Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid
1. Indien de deelnemer gedurende het deelnemerschap blijvend algeheel of gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid wordt, vindt xxxxxxx van die arbeidsongeschiktheid verdere volledige respectievelijk gedeeltelijke opbouw van levenslang ouderdomspensioen plaats vanaf de datum waarop de (gewezen) deelnemer recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, uitgaande van de pensioengrondslag op het tijdstip van aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Deze opbouw wordt premievrij voortgezet in overeenstemming met de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA tot het bereiken van de pensioenrichtleeftijd of tot het tijdstip waarop de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid eindigt.
2. De omvang waarin voortzetting van de pensioenopbouw plaatsvindt, wordt vastgesteld volgens onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA | Mate van voorzetting pensioenop- bouw |
0 - 35% | 0% |
35 - 45% | 40% |
45 - 55% | 50% |
55 - 65% | 60% |
65 - 80% | 72,5% |
80 - 100% | 100% |
3. De voortzetting van de pensioenopbouw vindt plaats op basis van dit reglement en de omstandigheden, zoals deze golden op de datum van ingang van de voortzetting.
4. De verzekering van nabestaandenpensioen en wezenpensioen wordt gedurende de periode waarin de pensioenopbouw wordt voortgezet, met hetzelfde percentage voortgezet als de pensioenopbouw.
5. Zolang ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever bestaat, zijn op het deel van de pensioenaanspraken, waarop de voortzetting van de pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschikt- heid niet van toepassing is, de bepalingen met betrekking tot de deeltijd werknemer van toepassing. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid zich wijzigt, wijzigt de mate van voortgezette pensioenopbouw dienovereenkomstig.
De pensioenopbouw van de (gewezen) deelnemer kan niet uitgaan boven 100% van de opbouw waarop de deelnemer recht zou hebben als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest.
6. Zodra de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever wordt verbroken is op het in lid 5 bedoelde deel van de pensioenaanspraken artikel 4 van toepassing. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verlaagd, wijzigt de mate van voortzetting van pensioenopbouw dienovereenkomstig. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd, blijft de mate van voortzetting van de pensioenopbouw ongewijzigd.
Artikel 29. Financiering
De werkgever heeft zich in de uitvoeringsovereenkomst tegenover het fonds verplicht tot het betalen van de volgens die overeenkomst verschuldigde bedragen, zulks onder het voorbehoud dat bij een ingrijpende wijziging van omstandigheden de bijdrage van de werkgever kan worden verminderd.
Artikel 30. Uitbetaling van pensioenen
1. De pensioenen worden uitbetaald in gelijke maandelijkse termijnen, telkens aan het einde van de maand. Valt de ingangsdatum van het ouderdomspensioen niet samen met het begin van de maand, dan zal toch de gehele maand worden uitgekeerd:
a. het ouderdomspensioen zal worden uitbetaald tot het eind van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt;
b. het nabestaandenpensioen zal worden uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt;
c. het wezenpensioen zal worden uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind overlijdt, doch uiterlijk tot en met laatste dag van de maand waarin het kind niet langer meer voldoet aan de in artikel 1 opgenomen definitie;
d. het bijzonder nabestaandenpensioen ten behoeve van een ex-partner zal worden uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de ex-partner overlijdt.
2. Het bestuur kan de pensioengerechtigde verplichten een bewijs van in leven zijn te overleggen.
3. De pensioenuitkeringen zullen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke het fonds gerechtigd is in te houden en verplicht is af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten of besluiten.
C. Beschikbare premieregeling Artikel 31. Algemeen
1. De beschikbare premieregeling bestaat uit:
a. De excedentpensioenregeling;
b. De individuele pensioenspaarregeling; en
c. De compensatieregeling.
2. Deelnemers aan de excedentpensioenregeling zijn:
b. deelnemers aan de basispensioenregeling die met inachtneming van het daartoe bepaalde in de basispensioenregeling hebben gekozen om deel te nemen aan de excedentpensioenregeling, waarbij het excedentsalaris wordt verhoogd met de pensioengrondslag.
3. Deelnemers aan de individuele pensioenspaarregeling zijn deelnemers aan de basispensioenregeling of de excedentpensioenregeling die hebben gekozen voor deelname aan de individuele pensioenspaarregeling.
4. Deelnemers aan de compensatieregeling zijn werknemers die jegens de werkgever recht hebben op een compensatiepremie.
a.
5. Voor zover de beschikbarepremieregeling voorziet in kapitaal is sprake van een premieovereenkomst in de zin van artikel 1 van de PW. Het aanvullend partnerpensioen en wezenpensioen betreft een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de PW.
Artikel 32. Excedentsalaris
1. Onder excedentsalaris wordt verstaan 12 maal het bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks per 1 juli vastgestelde vaste maandsalaris vermeerderd met de eindejaarsuitkering, vakantietoeslag en de ploegentoeslag en eventueel overige salariselementen die door de werkgever als pensioengevend worden opgegeven, voor zover gelegen boven het grenssalaris, uitgaande van de bij de werkgever geldende volledige arbeidsduur.
2. De deelnemer aan de excedentpensioenregeling kan schriftelijk aan de werkgever en het fonds mededelen dat een aanvullende pensioengrondslag moet worden vastgesteld ter grootte van de in dat jaar eventueel te genieten bonusuitkering, met uitzondering van de salesbonus en de bonussen vallend onder het corporate bonusplan.
3. Een verlaging van het excedentsalaris of de (aanvullende) pensioengrondslag leidt niet tot vermindering van het tot de datum van die verlaging reeds opgebouwde kapitaal.
Artikel 33. Premie excedentpensioenregeling
2. De hoogte van de premie op jaarbasis is leeftijdsafhankelijk, waarbij de leeftijd van de deelnemer op 1 juli van het jaar bepalend is en wordt volgens onderstaande tabel bepaald:
Leeftijd | totale premie over excedentsalaris en aanvullende pensioengrondslag |
Tot en met 19 jaar | 4,3% |
van 20 tot en met 24 jaar | 4,9% |
van 25 tot en met 29 jaar | 6,0% |
van 30 tot en met 34 jaar | 7,2% |
van 35 tot en met 39 jaar | 8,9% |
van 40 tot en met 44 jaar | 10,8% |
van 45 tot en met 49 jaar | 13,3% |
van 50 tot en met 54 jaar | 16,3% |
van 55 tot en met 59 jaar | 20,3% |
van 60 tot en met 64 jaar | 25,6% |
Indien een deelnemer in enig jaar minder dan de normale arbeidsduur heeft gewerkt bij de werkgever zal de hoogte van de premie in dat jaar worden bepaald in de
verhouding van de gedeeltelijke arbeidsduur tot het aantal uren behorend tot een volledige arbeidsduur.
3. De hoogte van de bijdrage die de deelnemer is verschuldigd wordt vastgesteld volgens de voor de deelnemer toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 34. Premie individuele pensioenspaarregeling
1. De deelnemer kan voor eigen rekening één of meerdere premies storten. De premies worden door de werkgever ingehouden op het salaris van de deelnemer en afgedragen aan het fonds.
2. De maximale toegestane premie op jaarbasis wordt per deelnemer bepaald door het totaal van de in het derde tot en met vijfde lid gegeven maximum jaarpremies allereerst te verminderen met de eventuele compensatiepremie die een deelnemer verkrijgt en met de eventuele middelen uit spaarloon als bedoeld in artikel 21. De hoogte van de premies is leeftijdsafhankelijk. Bij deze toepassing wordt de leeftijd op 1 januari van het jaar van storting gehanteerd.
3. De deelnemer heeft de mogelijkheid de aanspraken uit basispensioenregeling en/of de excedentpensioenregeling te optimaliseren dan wel de franchise te optimaliseren door middel van een premieregeling, waarbij de hoogte van de uitkeringen uitslui- tend afhankelijk is van de te zijner tijd bereikte kapitalen en de op het moment van aanwending van die kapitalen voor verwerving van pensioen, geldende rekengrond- slagen.
De maximum jaarpremie in verband met de optimalisering van de basispensioen- regeling en de excedentpensioenregeling is een leeftijdsafhankelijk percentage van de som van de pensioengrondslag van de basisregeling en het excedentsalaris, volgens onderstaande tabel:
Leeftijd | max. jaarpremie in procenten van de som pensioengrondslag in de basispensioenregeling en het excedentsalaris |
tot en met 19 jaar | 1,6% |
van 20 tot en met 24 jaar | 1,8% |
van 25 tot en met 29 jaar | 2,2% |
van 30 tot en met 34 jaar | 2,8% |
van 35 tot en met 39 jaar | 3,3% |
van 40 tot en met 44 jaar | 4,0% |
van 45 tot en met 49 jaar | 5,0% |
van 50 tot en met 54 jaar | 6,2% |
van 55 tot en met 59 jaar | 7,6% |
van 60 tot en met 64 jaar | 9,7% |
4. De maximum jaarpremie in verband met de optimalisering van de excedent- pensioenregeling is een leeftijdsafhankelijk percentage van het excedentsalaris, volgens onderstaande tabel:
Leeftijd | max. jaarpremie in procenten van het excedentsalaris |
tot en met 19 jaar | 1,6% |
van 20 tot en met 24 jaar | 1,8% |
van 25 tot en met 29 jaar | 2,2% |
van 30 tot en met 34 jaar | 2,8% |
van 35 tot en met 39 jaar | 3,3% |
van 40 tot en met 44 jaar | 4,0% |
van 45 tot en met 49 jaar | 5,0% |
van 50 tot en met 54 jaar | 6,2% |
van 55 tot en met 59 jaar | 7,6% |
van 60 tot en met 64 jaar | 9,7% |
5. De maximum jaarpremie in verband met de optimalisering van de franchise is een leeftijdsafhankelijk percentage van het franchiseverschil (zijnde de franchise minus de door de fiscus vastgestelde minimale franchise in dat jaar), volgens onderstaande tabel:
Leeftijd | max. jaarpremie in procenten van het franchiseverschil |
tot en met 19 jaar | 5,5% |
van 20 tot en met 24 jaar | 6,3% |
van 25 tot en met 29 jaar | 7,7% |
van 30 tot en met 34 jaar | 9,4% |
van 35 tot en met 39 jaar | 11,5% |
van 40 tot en met 44 jaar | 14,0% |
van 45 tot en met 49 jaar | 17,2% |
van 50 tot en met 54 jaar | 21,2% |
van 55 tot en met 59 jaar | 26,3% |
van 60 tot en met 64 jaar | 33,2% |
6. Indien een deelnemer in enig jaar minder dan de normale arbeidsduur heeft gewerkt bij de werkgever zal de hoogte van de premie in dat jaar worden bepaald in de verhouding van de gedeeltelijke arbeidsduur tot het aantal uren behorend tot een volledige arbeidsduur.
7. De premies kunnen slechts in jaarlijkse termijnen achteraf worden voldaan.
8. Het bestuur kan nadere voorwaarden stellen aan het tijdstip waarop de premies kunnen worden gestort en het tijdstip waarop de voorgenomen stortingen kenbaar gemaakt moeten worden. Tevens kan het bestuur voorwaarden stellen aan de minimale stortingen die moeten worden gedaan.
Artikel 35. Premie compensatieregeling
1. Ten behoeve van de deelnemer wordt door de werkgever gedurende het deelnemerschap jaarlijks een compensatiepremie beschikbaar gesteld. Voor een gedeelte van een jaar wordt de compensatiepremie naar rato vastgesteld.
2. Het jaarlijkse compensatiepercentage is door de werkgever vastgesteld, waarbij tevens door de werkgever is bepaald tot welke leeftijd deze compensatiepremie beschikbaar zal worden gesteld.
3. De compensatiepremie wordt door de werkgever in maandelijkse termijnen bij vooruitbetaling voldaan aan het fonds.
Artikel 36. Ontwikkeling opgebouwd kapitaal en spaarkapitaal
1. De te beleggen premies worden conform het door het fonds vastgestelde beleid belegd, tenzij de (gewezen) deelnemer de verantwoordelijkheid over de beleggingen heeft genomen.
2. Het fonds biedt de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid aan om de verantwoordelijkheid over de beleggingen over te nemen. De (gewezen) deelnemer kan de te beleggen premies dan wel de belegde premies daarna aanwenden in de beleggingsfondsen die door het bestuur geselecteerd worden.
3. De premie wordt verminderd met:
a. risicopremies voor het aanvullend nabestaandenpensioen;
b. de risicopremie voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
4. De in te leggen premies worden aangewend voor de vorming van een opgebouwd kapitaal respectievelijk spaarkapitaal ten behoeve van de deelnemer. Het kapitaal wordt opgebouwd uit:
a. de door de werkgever ten behoeve van de deelnemer gestorte premies;
b. het beleggingsrendement van de beleggingsrekening waarop de premies zijn gestort;
c. kosten.
5. De door een (gewezen) deelnemer verschuldigde kosten worden periodiek door het bestuur vastgesteld. De hoogte en geldigheidsduur van de kosten is opgenomen in bijlage II bij dit pensioenreglement.
Artikel 37. Aanwending van het opgebouwde kapitaal
1. Het opgebouwde kapitaal wordt op de ingangsdatum aangewend om een ouderdomspensioen in te kopen bij een verzekeringsmaatschappij naar keuze van de (gewezen) deelnemer met inachtneming van artikel 80 van de PW. De (gewezen) deelnemer kan op de ingangsdatum ook kiezen voor aanwending van het opgebouwde kapitaal voor ouderdomspensioen, in combinatie met nabestaandenpensioen, waarbij het nabestaandenpensioen niet meer bedraagt dan 70% bedraagt van het in te kopen ouderdomspensioen. Bij overlijden van de deelnemer wordt het opgebouwde kapitaal bij een verzekeringsmaatschappij naar keuze van de nabestaande aangewend voor inkoop van een levenslang nabestaandenpensioen.
3. Indien het opgebouwde kapitaal op grond van dit artikel niet wordt aangewend voor nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen, dan wel niet kan worden aangewend voor nabestaandenpensioen en wezenpensioen omdat de betreffende pensioengerechtigde(n) ontbreken, vervalt het aan het fonds.
4. Indien de (gewezen) deelnemer of nabestaande niet binnen twee maanden nadat het opgebouwde kapitaal dient te worden aangewend, een verzekeraar heeft geselecteerd voor inkoop van pensioen, wordt het opgebouwde kapitaal bij het door het fonds geselecteerde verzekeraar aangewend voor verwerving van pensioenrechten, conform dit artikel.
5. Indien het opgebouwde kapitaal lager is dan het grenskapitaal, wordt het opgebouwde kapitaal op verzoek van de (gewezen) deelnemer op dezelfde wijze aangewend als een spaarkapitaal. Het grenskapitaal wordt telkens voor een bepaalde periode vastgesteld door het bestuur. De hoogte en geldigheidsduur van het grenskapitaal is opgenomen in bijlage I bij dit pensioenreglement.
Artikel 38. Aanwending van het spaarkapitaal
2. Op de datum waarop het deelnemerschap wegens overlijden eindigt wordt het spaarkapitaal aangewend voor verwerving van nabestaandenpensioen.
3. Inkoop in de basispensioenregeling vindt plaats op basis van inkoopfactoren die periodiek door het bestuur – gehoord de actuaris – worden vastgesteld. De hoogte en geldigheidsduur van deze inkoopfactoren is opgenomen in bijlage I bij dit pensioenreglement.
Artikel 39. Afkoop fiscaal bovenmatig pensioen
1. Indien op de ingangsdatum van een pensioen of op het moment dat de (gewezen) deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, het betreffende pensioen uitgaat boven de begrenzing voor dat pensioen zoals genoemd in artikel 69 van de PW, wordt het deel van het pensioen dat uitgaat boven die begrenzing door het fonds afgekocht en wordt de waarde daarvan uitgekeerd aan de rechthebbende.
2. De afkoopwaarde wordt vastgesteld op basis van sekseneutrale factoren die periodiek door het bestuur wordt vastgesteld voor een bepaalde periode. De hoogte en geldigheidsduur van die factoren is opgenomen in bijlage I bij dit pensioenreglement.
Artikel 40. Aanvullend nabestaandenpensioen
1. De deelnemer heeft de keuze een aanvullend nabestaandenpensioen te verzekeren dat ingaat bij overlijden gedurende het deelnemerschap, doch vóór de ingangsdatum.
Dit aanvullend nabestaandenpensioen vult het nabestaandenpensioen dat de nabestaande verondersteld wordt te verwerven met het opgebouwde kapitaal aan tot 1,225% van het excedentsalaris per deelnemersjaar als omschreven in artikel 18, uitgaande van de omstandigheid dat de deelnemer tot de pensioenrichtleeftijd deelnemer zou zijn gebleven op basis van de laatstelijk voor hem geldende arbeidsduur.
Voor de vaststelling van de hoogte van het aanvullend nabestaandenpensioen wordt het nabestaandenpensioen dat de nabestaande verondersteld wordt te verwerven met het opgebouwd kapitaal vastgesteld op basis van factoren die periodiek door het bestuur – gehoord de actuaris – worden vastgesteld. De hoogte en geldigheidsduur van deze factoren is opgenomen in bijlage I bij dit pensioenreglement.
2. De deelnemer dient zijn keuze voor de in lid 1 omschreven mogelijkheid voor dekking van het nabestaandenpensioen binnen twee maanden na toetreding tot de excedentpensioenregeling schriftelijk, voorzien van de instemming van de eventuele partner, aan het fonds kenbaar te maken.
3. De deelnemer kan de keuze voor het in lid 1 bepaalde herzien ingeval van een wijziging in de burgerlijke staat of veranderingen in de gezinssamenstelling, mits de deelnemer binnen twee maanden nadat één van de voormelde gebeurtenissen zich heeft voorgedaan het fonds schriftelijk, voorzien van de instemming van de eventuele partner, op de hoogte stelt van de wijziging van de bij toetreding gemaakte keuze.
4. De deelnemer wordt jaarlijks, te rekenen vanaf de datum van toetreding tot de regeling in de gelegenheid gesteld zijn keuze voor het in lid 1 bepaalde te herzien. De deelnemer dient binnen twee maanden na daartoe door het bestuur in staat te zijn gesteld zijn keuze schriftelijk, voorzien van de instemming van de eventuele partner, aan het fonds kenbaar te maken.
5. Indien de deelnemer op grond van het bepaalde in de leden 3 en 4 een eerder gemaakte keuze herziet is het bestuur bevoegd medische waarborgen van de deelnemer te verlangen.
6. Het nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer is overleden en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de nabestaande is overleden.
7. De deelnemer is voor de verzekering van dit nabestaandenpensioen een bijdrage verschuldigd, die onafhankelijk is van het geslacht van de deelnemer en zijn partner. De hoogte van de bijdrage wordt door het bestuur vastgesteld voor een bepaalde periode.
8. Gedurende de eerste drie maanden na aanvang van het deelnemerschap aan de excedentpensioenregeling is het aanvullend partnerpensioen verzekerd, ongeacht een inmiddels door de deelnemer gemaakte keus. De kosten van het aanvullend nabestaandenpensioen zijn gedurende die periode voor rekening van de werkgever.
Artikel 41. Wezenpensioen
1. Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor elk kind 0,175% van het laatst vastgestelde excedentsalaris per deelnemersjaar, uitgaande van de omstandigheid dat de deelnemer tot de pensioenrichtleeftijd deelnemer zou zijn gebleven op basis van de laatstelijk voor hem geldende arbeidsduur.
2. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer is overleden en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind laatstelijk voldoet aan de in artikel 1 omschreven definitie, dan wel (zo de overlijdensdatum van het kind eerder valt) tot en met de laatste dag van de maand van overlijden van het kind.
3. Het totaal uit te keren wezenpensioen gaat per deelnemersjaar niet uit boven 1,225% van het laatst vastgestelde excedentsalaris.
4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarop het pensioengerechtigde kind ouderloos wordt.
Artikel 42. Premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid
1. Indien de deelnemer gedurende het deelnemerschap blijvend algeheel of gedeeltelijk arbeidsongeschiktwordt, wordt xxxxxxx van die arbeidsongeschiktheid de opbouw van kapitaal in de excedentpensioenregeling geheel of gedeeltelijk premievrij voortgezet op grond van de leeftijdsafhankelijke premiestaffel die geldt voor de excedentpensioenregeling, vanaf de datum waarop de (gewezen) deelnemer recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, waarbij voor het excedentsalaris wordt uitgegaan van het excedentsalaris dat de (gewezen) deelnemer genoot voor ingang van de WIA-uitkering.
2. Indien de deelnemer gedurende het deelnemerschap blijvend algeheel of gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid wordt, wordt terzake van die arbeidsongeschiktheid de opbouw van kapitaal in de compensatieregeling geheel of gedeeltelijk premievrij voortgezet op grond van de voor de deelnemer vastgestelde compensatiepremie, vanaf de datum waarop de (gewezen) deelnemer recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA.
3. De mate van voortzetting is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en wordt vastgesteld volgens de volgende tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA | Mate van voorzetting pensioenop- bouw |
0 - 35% | 0% |
35 - 45% | 40% |
45 - 55% | 50% |
55 - 65% | 60% |
65 - 80% | 72,5% |
80 - 100% | 100% |
4. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt, wijzigt de mate van voorgezette pensioenopbouw dienovereenkomstig.
5. Er bestaat geen recht op gehele of gedeeltelijke voortzetting van de opbouw van spaarkapitaal in geval van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
6. De voortzetting vindt plaats op basis van dit reglement en de omstandigheden, zoals deze golden op de datum van ingang van de voortzetting.
7. Het voor de deelnemer verzekerde aanvullende nabestaandenpensioen en de verzekering van wezenpensioen worden gedurende de periode waarin de pensioenopbouw wordt voortgezet, met hetzelfde percentage voortgezet als de pensioenopbouw.
8. Zolang ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever bestaat, zijn op het deel van de pensioenaanspraken, waarop de voortzetting van de pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschikt- heid niet van toepassing is, de bepalingen met betrekking tot de deeltijd werknemer van toepassing. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid zich wijzigt, wijzigt de mate van voortgezette pensioenopbouw dienovereenkomstig.
De pensioenopbouw van de (gewezen) deelnemer kan niet uitgaan boven 100% van de opbouw waarop de deelnemer recht zou hebben als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest.
9. Zodra de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever wordt verbroken is op het in lid 7 bedoelde deel van de pensioenaanspraken artikel 4 van toepassing. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verlaagd, wijzigt de mate van voortzetting van pensioenopbouw dienovereenkomstig. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd, blijft de mate van voortzetting van de pensioenopbouw ongewijzigd.
D. Regeling Anw-aanvulling
Artikel 43. Anw-aanvulling
1. Voor deelneming aan de regeling Anw-aanvulling komt in aanmerking de werknemer die op grond van de bepalingen in artikel 2 van dit reglement als deelnemer is aangemeld. De regeling Anw-aanvulling is een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de PW.
2. Na overlijden van een deelnemer aan deze regeling heeft de partner als bedoeld in artikel 1 onder k recht op een Anw-aanvulling.
3. De hoogte van de Anw-aanvulling bedraagt € 9.556 per jaar (niveau 1 juli 2009) bij een volledige arbeidsduur en wordt bij een gedeeltelijke arbeidsduur maandelijks aangepast met de verhouding tussen het gewogen gemiddelde van de gedeeltelijke arbeidsduur over de diensttijd en de volledige arbeidsduur.
Dit bedrag kan jaarlijks voor nog niet-ingegane pensioenen door het bestuur worden verhoogd, waarbij het laatstelijk voor de maand oktober vastgestelde CBS prijsindexcijfer “alle huishoudens” als leidraad dient.
4. Het in lid 3 vermelde bedrag wordt in maandelijkse termijnen uitgekeerd en gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden van de deelnemer en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt of, als de partner eerder overlijdt, tot en met de maand van zijn/haar overlijden.
5. Indien de deelneming in het fonds anders dan door overlijden eindigt, vervallen de aanspraken op grond van deze regeling.
6. De risicopremie ter dekking van de in dit artikel omschreven aanspraken op Anw- aanvullingspensioen wordt jaarlijks door de werkgever afgedragen aan het fonds.
7. In de herverzekeringsovereenkomst die ter inzage ligt kunnen nadere voorwaarden en of beperkingen ten aanzien van de Anw-aanvulling zijn opgenomen.
E. Arbeidsongeschiktheidspensioenen
Artikel 44. WIA-excedentpensioen
1. De aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen betreffen een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 van de PW.
Dedeelnemer met een pensioensalaris boven het maximale uitkeringsdagloon van de WIA (per 1 januari 2009 = € 47.802,15) die gedurende het deelnemerschap arbeidsongeschikt wordt, heeft bij blijvende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA terzake van die arbeidsongeschiktheid aanspraak op een WIA-excedentpensioen tot het bereiken van de pensioenrichtleeftijd, welke wordt vastgesteld volgens de in lid 2 van dit artikel opgenomen tabel.
2. Mate van arbeidsongeschiktheid Uitkering in de zin van de WIA
0 | - | 35% | 0% |
35 | - | 45% | 28% |
45 | - | 55% | 35% |
55 | - | 65% | 42% |
65 | - | 80% | 50,75% |
80 -100% 70%
3. De hoogte van de excedentuitkering bedraagt een overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgesteld percentage van het gedeelte van het pensioensalaris dat meer bedraagt dan het maximale uitkeringsdagloon van de WIA.
Het jaarlijks uit te keren WIA-excedentpensioen kan nooit meer bedragen dan
€ 110.000,-
4. Deze excedentuitkering gaat in op de eerste dag waarover een uitkering krachtens de WIA wordt toegekend en wordt uitbetaald zolang en voorzover de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortduurt.
5. Indien het arbeidsongeschiktheidspercentage krachtens de WIA wijzigt, zal de excedentuitkering dienovereenkomstig worden aangepast.
6. De risicopremie ter dekking van de in dit artikel omschreven aanspraken wordt jaarlijks door de werkgever afgedragen aan het fonds.
7. In de herverzekeringsovereenkomst die ter inzage ligt kunnen nadere voorwaarden en of beperkingen ten aanzien van het WIA-excedentpensioen zijn opgenomen.