Principeakkoord sociale
Principeakkoord sociale
partners voor pensioenregeling Levensmiddelen
Inhoud
5. Uitbreiding basisregeling 3
6. Voortzetting risicodekkingen na einde dienstverband 3
8. (Doelstellingen) solidariteitsreserve 4
9. Overlijdensdekking (nabestaandenpensioen) 5
11. Compensatie afschaffing doorsneepremie 6
12. Voorrangregels besteding eigen vermogen pensioenfonds 7
1. Ambitie
Op lange termijn is de ambitie een vervangingsratio van 75% van de gemiddelde pensioengrondslag. Dit is vergelijkbaar met de huidige ambitie, namelijk 40 dienstjaren met een maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen van 1,875%. Deze ambitie is op middelkorte termijn niet haalbaar, zoals dit in het huidige contract op dit moment ook niet haalbaar is met het huidige opbouwpercentage (1,5%). Op de middelkorte termijn wordt een vervangingsratio geaccepteerd die ligt tussen de 60% en 75% van de gemiddelde pensioengrondslag.
2. Type contract
Er is gekozen voor een Solidaire Pensioenregeling (SPR).
3. Uitvoerder
De uitvoering van de nieuwe regeling wordt belegd bij het huidige pensioenfonds, BPFL. Het huidige pensioenfonds is groot genoeg om voort te blijven bestaan, het fonds is robuust en wendbaar genoeg. Verder zijn de uitvoeringskosten lager dan het gemiddelde in de markt.
4. Invaren
De opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten worden ingevaren in de nieuwe regeling. In principe wordt er ook ingevaren indien de dekkingsgraad op het moment van invaren onder de invaardekkingsgraad van circa 103% zit. Er is dan een korting benodigd. Wel zullen sociale partners en het pensioenfonds in overleg treden indien de dekkingsgraad voor het moment van invaren door een extreme gebeurtenis snel beneden de invaardekkingsgraad daalt.
Voor een betaalbare en eenduidige regeling is invaren noodzakelijk. Wij hebben in dit akkoord op hoofdlijnen afspraken gemaakt die tot een evenwichtige transitie moeten leiden, maar wij realiseren ons dat het fonds nog een nadere toets op evenwichtigheid zal uitvoeren. Het is de bedoeling om voor het invaren de standaardmethode toe te passen.
5. Uitbreiding basisregeling
Op dit moment is sprake van een vrijwillige module voor werkgevers voor pensioenopbouw boven een salaris van € 66.956 (2023) en tot een salaris van € 128.810 (2023). In de nieuwe regeling kunnen werkgevers ervoor kiezen om het pensioengevende salaris te verhogen tot het wettelijk fiscale maximum. De huidige pensioenuitvoeringsorganisatie, AZL, heeft aangegeven geen aanvullende kosten te rekenen voor de uitvoering van deze vrijwillige uitbreiding van de basisregeling.
6. Voortzetting risicodekkingen na einde dienstverband
Na einde dienstverband wordt de wettelijke termijn van voortzetting van risicodekkingen gehanteerd van drie maanden. De risicodekkingen lopen ook door gedurende de periode dat iemand in de WW zit (maximaal 36 maanden) of dat iemand in de ziektewet zit (maximaal 24 maanden).
Deelnemers kunnen zelf, na uitdiensttreding, vrijwillig kiezen voor het voortzetten van de risicodekking voor overlijden (nabestaandenpensioen). De maximale periode voor deze vrijwillige voortzetting wordt gehouden op 15 jaar (dat is de minimale reglementaire periode). In bijzondere persoonlijke situaties is verlenging van de periode na 15 jaar mogelijk (bijvoorbeeld als betrokkene kort voor de pensioendatum
zit). De risicopremie voor de vrijwillige voortzetting van de risicodekking voor overlijden wordt betaald uit het kapitaal van de deelnemer, totdat het kapitaal ontoereikend is.
7. Arbeidsongeschiktheid
De dekking bij arbeidsongeschiktheid wordt gelijk gehouden aan de huidige situatie, gebaseerd op een 3-klassen systeem, met uitzondering van de volgende (verbeter)punten:
• Het Convenant1 wordt gevolgd. Met het volgen van het Convenant sluit de regeling aan bij wat in de markt wordt gehanteerd. Hiermee wordt voorkomen dat zieke deelnemers bij uitdiensttreding tussen wal en schip vallen.
• De AO grondslag wordt geïndexeerd, conform de CAO voor het Levensmiddelenbedrijf en deVGL- CAO van het voorgaande jaar (gelijke systematiek als bij de franchise). Het indexeren van de grondslag past bij de uitgangspunten toekomstbestendigheid en uitlegbaarheid.
• Door de invoering van de WTP is er geen sprake meer van voortzetting van pensioenopbouw, maar van premievrije toevoeging aan het persoonlijk pensioenvermogen en voortzetting van de risicodekkingen. De premievrije toevoeging onder de WTP is gelijkwaardig aan de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw onder het huidige kader (FTK).
8. (Doelstellingen) solidariteitsreserve
Voor de solidariteitsreserve is een aantal doelstellingen geformuleerd:
a. De reserve draagt bij aan het voorkomen van negatieve kapitalen in de opbouwfase
b. De reserve draagt bij aan het verminderen van het risico op een verlaging van de uitkering ten opzichte van de laatst voorafgaande pensioenuitkering in de uitkeringsfase. Hiermee wordt gestreefd naar tenminste gelijkblijvende nominale uitkeringen voor de uitkeringsgerechtigden
Voor werknemers en slapers die in enig jaar met pensioen gaan, geldt ook het percentage aanvulling vanuit de solidariteitsreserve op de uitkering die gepensioneerden in dat jaar ontvangen.
De reserve draagt bij aan een evenwichtige verdeling voor alle deelnemers.
Uitkeringsgerechtigden hebben minimale mogelijkheden om tegenvallende resultaten structureel op te lossen. Een doelstelling van de solidariteitsreserve is om de uitkeringsgerechtigden een “steuntje in de rug” te geven in mindere jaren. Een doelstelling van de pensioenregeling is het streven naar het verminderen van het risico op een lagere uitkering ten opzichte van de laatst voorafgaande uitkering. Dit wordt dus jaarlijks beoordeeld. De solidariteitsreserve wordt als middel hiervoor ingezet.
Economische risico’s en langlevenrisico’s (macro-langleven en sterfteresultaten) worden verwerkt in de uitkeringen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een spreidingsperiode van 5 jaar. Als de resulterende verwachte pensioenuitkering lager uitvalt ten opzichte van de laatst voorafgaande pensioenuitkering, wordt een aanvullende uitkering gedaan vanuit de solidariteitsreserve, maar alleen voor zover deze effecten gezamenlijk tot een daling leiden van de nominale pensioenuitkering voor het aankomende jaar.
Afgesproken is dat de solidariteitsreserve gevuld wordt uit 5% vanuit positief overrendement van alle deelnemers. Deze vulling uit positief overrendement stopt wanneer en zolang als de solidariteitsreserve 5% van het totaal van de kapitalen van deelnemers, slapers en gepensioneerden is.
1 Het betreft het “Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen” gesloten door het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie.
Waardevastheid moet gerealiseerd worden uit overrendement. Dit uit zich door de rendementstoedeling naar leeftijd zo vorm te geven door in de uitkeringsfase voldoende risico te nemen en toe te delen zodat koopkrachtbehoud in zicht komt. Hierdoor blijft het risicoprofiel in de uitkeringsfase passend bij de uitkomsten van het risicopreferentieonderzoek. Eventuele neerwaartse nominale risico’s kunnen worden gedempt door de werking van relatief beperkte solidariteitsreserve.
Afgesproken is dat de solidariteitsreserve bij invaren tot maximaal 3% wordt gevuld met eigen vermogen van het fonds. Uitzondering hierop is de situatie zoals beschreven bij punt 11 sub f. Verder is ook een bestedingsregel afgesproken om ervoor te zorgen dat de solidariteitsreserve bij een enkele gebeurtenis niet in één keer leeg getrokken kan worden. Afgesproken is dat in enig jaar maximaal 50% van de op dat moment aanwezige reserve onttrokken mag worden.
Het beleid met betrekking tot deze reserve, vulregels, maximum en bestedingsregel, zal driejaarlijks geëvalueerd worden.
9. Overlijdensdekking (nabestaandenpensioen)
Het nabestaandenpensioen ziet er als volgt uit:
Xxxxxxx bij overlijden vóór pensioneren
a. 20% van het laatstverdiende pensioengevende salaris levenslang bij overlijden vóór pensioendatum, ten gunste van de partner. Dit geeft voor 80% van de actieve deelnemers een vergelijkbare dekking als op dit moment. De opgebouwde rechten zijn nog niet meegenomen in deze vergelijking.
b. Een tijdelijke aanvullende uitkering van € 9.000 per jaar tot AOW-leeftijd van de partner, rekening houdend met het parttimepercentage van de hoofdverzekerde. Het bedrag bij ingang wordt jaarlijks aangepast aan de stijging van het AOW of ANW. Na ingang stijgt het bedrag conform het uitkeringscohort waaronder de nabestaande valt.
c. 8% van het pensioengevende salaris voor een wees, zonder maximum van aantal wezen met een uitkering tot 25 jaar.
Xxxxxxx bij overlijden na pensioneren
d. In geval van overlijden na pensioendatum geldt een dekking van 70% van de verwachte uitkering bij pensioneren.
10. Premie
Uitgangspunt voor de nieuwe regeling is het huidige premieniveau van 27,6%. Omdat de totale premie het uitgangspunt is, zal de jaarlijkse spaarpremie fluctueren aangezien de risicopremies voor overlijden en arbeidsongeschiktheid onder andere afhankelijk zijn van de rentestand. In het huidige systeem is ook het geval dat de hoogte van het opbouwpercentage hierdoor jaarlijks kan fluctueren. Op basis van de huidige uitgangspunten volgt dan een spaarpremie van 22,4%, zie ook de uitsplitsing hieronder. De opslag voor de operationele reserve en de eventuele compensatie moet nog bepaald worden, dit heeft invloed op de hoogte van de spaarpremie.
Onderdeel premie | Premie WTP (stand per 10 oktober 2023) |
Totale premie | 27,6% |
Af: risicopremie voor overlijden vóór pensioendatum | -/- 1,5% |
Af: risicopremie premievrijstelling | -/- 2,5% |
Af: opslag MVEV | -/- 0,3% |
Af: opslag uitvoeringskosten | -/- 0,9% |
Af: operationele reserve | -/- n.t.b. |
Totale spaarpremie | 22,4% |
11. Compensatie afschaffing doorsneepremie
Afgesproken is een budget door sociale partners ter beschikking te stellen van € 240 miljoen ten behoeve van compensatie. Op dit moment volgt uit de doorrekeningen dat een bedrag van circa € 190 miljoen benodigd is voor deze compensatie. Mocht door een beweging van de rente de benodigde compensatie toenemen tot boven het beschikbare bedrag en als dit extra bedrag boven de € 240 miljoen niet uit het vermogen van het pensioenfonds kan worden opgebracht, zal er overleg plaatsvinden tussen sociale partners ten aanzien van de vormgeving van de compensatie. In geval sprake is van compensatie in de vorm van premie komt deze voor rekening van de werkgevers.
Het voorstel is om de compensatie zoveel als mogelijk te betalen uit het fondsvermogen, waarbij de volgorde van gebruik van het fondsvermogen zoals beschreven in punt 12 gehandhaafd wordt. Indien de compensatie niet (volledig) betaald kan worden uit het fondsvermogen, wordt dit betaald uit additionele premie boven op de huidige premie van 27,6%. Deze wordt door de werkgevers op een nader te bepalen wijze gespreid betaald. Er wordt bij de vaststelling van de compensatie geen gebruik gemaakt van ontslagkansen, omdat bij gebruik van ontslagkansen deelnemers benadeeld kunnen worden die wel langer doorwerken. Hiermee wordt geaccepteerd dat deelnemers met een korte horizon overgecompenseerd worden.
De nu verwachte compensatielast van €190 miljoen kent de navolgende samenstelling:
a. € 140 miljoen voor achteruitgang toekomstige opbouw voor actieve deelnemers (als gevolg van afschaffing doorsneesystematiek)
b. Circa € 50 miljoen om de verwachte pensioenuitkomsten van actieven en slapers in de leeftijdscohorten 40 – 44, 45 – 49 en 50 – 54 op te trekken naar het gemiddelde in het leeftijdscohort 55 – 59 .
De minimale doelstellingen met betrekking tot invaren betreffen in volgorde:
a. Afslag vermogen ten behoeve van de wettelijke verplichte reserves. Denk hierbij aan reserve voor het minimum vereist eigen vermogen, operationele reserve e.d. Dat is nu ingeschat op een aanvullende 2%-punt bovenop de schadereserve en de kostenvoorziening.
b. Verdeling vermogen na afslag vermogen ten behoeve van de wettelijk verplichte reserves (t.b.v. MVEV, operationele reserve e.d.), waarbij een gelijkwaardige overgang voor lopende c.q. verwachte uitkeringen gerealiseerd wordt. Uitgangspunt is bij voldoende vermogen toedeling vermogen op basis van opgebouwde rechten en huidige grondslagen pensioenfonds. Een eventueel surplus qua vermogen wordt gebruikt bij invulling resterende doelstellingen.
c. Beperken neerwaarts risico van de huidige uitkeringsgerechtigden bij overgang van stelsel, omdat evenwicht nog niet bereikt is als collectief.
i. Aanvangsvulling solidariteitsreserve ter demping van eventuele negatieve scenario’s in de eerste drie jaar na invaren heeft de hoogste prioriteit. De minimaal hiervoor benodigde aanvangsvulling is geschat op ca. 0,5%-punt van het totaal van de kapitalen van alle deelnemers, slapers en gepensioneerden. Deze minimaal benodigde aanvangsvulling wordt definitief bepaald rond transitiemoment.
d. Beperken negatief effect door afschaffen doorsneepremie voor groep actieven, die ook geen mogelijkheid hebben om dit in de tijd recht te trekken. (De hiervoor geschatte € 50miljoen)
ii. Vullen compensatiedepot voor actieven die nadeel ondervinden als gevolg van afschaffen doorsneesystematiek. Dit voor zover dit effect niet via een aanvullende premie gefinancierd gaat worden. (De hiervoor geschatte € 140 miljoen)
e. Resterend vermogen wordt gelijk verdeeld over alle deelnemers als percentage van het toegekende persoonlijke kapitaal van de individuele deelnemer, slaper of gepensioneerde.
f. Bij een dekkingsgraad die 10%-punten hoger ligt dan de dekkingsgraad die benodigd is om de punten a tot en met d hiervoor te realiseren (nu verwacht op circa 120%) wordt het dan nog resterende vermogen voor 50% toegedeeld naar rato van de kapitalen per deelnemer en voor 50% aan de solidariteitsreserve.
iii. mocht de solidariteitsreserve hierdoor boven 5% van de totale kapitalen van deelnemers, slapers en gepensioneerden uitkomen, dan zal in de jaren na invaren maximaal 2% per jaar aan alle deelnemers, slapers en gepensioneerden worden toegekend naar rato van hun individuele kapitaal. Dit zal gebeuren zolang de solidariteitsreserve boven deze 5% uitkomt.
12. Voorrangregels besteding eigen vermogen pensioenfonds
Hieronder is een voorstel aan het pensioenfonds te vinden met daarin de voorrangregels voor besteding van het beschikbare eigen vermogen op moment van invaren. Er is ruimte voor verdeling van de dekkingsgraad, wanneer de dekkingsgraad op moment van invaren hoger is dan de invaardekkingsgraad. Deze invaardekkingsgraad ingeschat op 103%. Deze 103% is als volgt tot stand gekomen: 1% benodigd voor MVEV, 1,5% benodigd voor de operationele reserve en 0,5% voor initiële vulling van de solidariteitsreserve.
Zoals bij punt 11 aangegeven, is de compensatielast op te splitsen in twee elementen. Afgesproken is om het tweede deel van de compensatie, het optrekken van de verwachte pensioenuitkomsten van de drie leeftijdscohorten, uit de dekkingsgraad te betalen indien dat mogelijk is. Dit betreft een
compensatie van circa € 50 miljoen. Uitgaande van de voorziening en het vermogen per 30 juni 2023 (deze stand is gehanteerd in de recente doorrekeningen), is dit gelijk aan 0,9%-punt dekkingsgraad. Deze compensatie wordt als eerst uit de dekkingsgraad betaald.
Daarna ziet het voorstel ten aanzien van de besteding van het eigen vermogen er als volgt uit:
Dekkingsgraad | Extra toevoeging solidariteitsreserve | Compensatie | Extra indexatie |
DG < 103,9% ( = 103% + 0,9%) | Geen ruimte | Geen ruimte | Geen ruimte |
103,9% < DG < 107,3% | 25% | 75% | 0% |
107,3% < DG < 110,6% | 50% van de rest | Volledige compensatie uit dekkingsgraad | 50% van de rest |
110,6% < DG < 120% | Reserve is gevuld tot 3% | Volledige compensatie uit dekkingsgraad | 100% |
DG > 120% | 50%, waarbij er geen maximum van de reserve geldt | Volledige compensatie uit dekkingsgraad | 50% |
Wanneer de dekkingsgraad op het moment van invaren beneden 103% uitkomt, gelden de afspraken uit paragraaf 4
Bij een dekkingsgraad lager dan 120% wordt uitgegaan van een initiële vulling van de solidariteitsreserve tot maximaal 3%. Er is in bovenstaand voorstel gekozen voor een maximale vulling van 3% uit de dekkingsgraad, omdat dit leidt tot een robuuste reserve kijkend naar het niveau van de uitkeringen
(circa € 80 miljoen, 1,5% van de huidige voorziening pensioenverplichtingen).
Wanneer de dekkingsgraad op moment van invaren hoger is dan 120%, komt 50% van de dekkingsgraad boven de 120% ten goede aan extra indexatie en 50% aan de solidariteitsreserve, waarbij geen rekening wordt gehouden met een maximum van de solidariteitsreserve. Wanneer de reserve door deze regel boven de 5% uitkomt, gelden de afspraken zoals onder punt f. van paragraaf 11.