Zitting 1967-1968 - 956 0 ( R 644 )
Zitting 1967-1968 - 956 0 ( R 644 )
Goedkeuring van het op 30 juni 1967 te Genève ondertekende Memorandum van overeenstemming inzake de basis-elementen voor de onderhandelingen over een wereldregeling voor granen en van de te zelf der tijd en plaatse ondertekende Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel
MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 3
I. Inleiding
Op 30 juni 1967 werden te Genève de op 4 mei 1964 aan- gevangen handelsbesprekingen, die gewoonlijk met Xxxxxxx- ronde worden aangeduid en die gevoerd werden tussen de ver- dragsluuende partijen bij de Algemene Overeenkomst Detref- fende Tarieven en Handel') , afgesloten mei de ondertekening
/an een Slotakte-). Deze Slotakte strekt tot authentieke vast- stelling van de resultaten van deze onderhandelingen, waarover op 15 mei d.a.v. tussen de belangrijkste partners in het overleg in hoofc'lijnen overeenstemming was bereikt (zie de nota van
5 juni 1967 van de eerste ondergetekende inzake de multilate- rale handelsbesprekingen in het kader van het G.A.T.T., Bijlage Handelingen, Tweede Kamer 9156, nr. 1).
De regelingen zijn vastgelegd in een achttal akten, die als bijlagen bij de Slotakte zijn gevoegd. Deze hebben niet alleen betrekking op de overeengekomen tariefverlaging, het hoofd- doel van de onderhandelingen maar ook op onderwerpen, die nauw met de tariefverlaging verband houden, en waarover tij- dens de onderhandelingen overeenstemming werd bereikt. Zij betreffen een aantal essentieel geoordeelde bedingen, welke in een inmiddels ontworpen nieuwe wereldwijde regeling voor granen zijn opgenomen, een gedetailleerde anti-dumpingregeling ter toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst en de toetreding tot de Algemene Overeenkomst van Argenti- nië, IJsland, Ierland en Polen.
Daarnaast werd in samenhang met de Kennedy-ronde een Protocol opgesteld tot verlenging van de op 9 februari 1962 te Genève in het kader van het G.A.T.T. tot stand gekomen Langlopende Regeling betreffende de internationale handel in katoenprodukten tot 30 september 1970. Naar het oordeel van de ondergetekenden behoeven twee akten, t.w. het Memoran- dum van overeenstemming inzake een wereldregeling voor gra- nen en de anti-dumpingregeling, de goedkeuring van de Staten- Generaal.
De ondergetekenden willen zich in deze memorie van toe- lichting op het hiertoe strekkende ontwerp van Xxxxxxxx niet beperken tot een uiteenzetting over de twee bedoelde akten maar zij willen van deze gelegenheid gebruik maken tevens in te gaan op de Kennedy-ronde in het algemeen. Hun beschou- wingen hierover willen zij aanvangen met een korte terugblik op de onderhandelingen.
II. Terugblik op de onderhandelingen
Voor een terugblik op de thans met succes afgesloten onder- handelingen kan als uitgangspunt worden genomen de bijeen- komst van de Raad van het G.A.T.T. op ministerieel niveau, die van 27 — 30 november 1961 werd gehouden. Op deze bijeen- komst kwamen de Ministers onder meer tot de conclusie dat de huidige onderhandelingstechniek op basis van produkt tot produkt en van land tot land niet meer voldeed, zodat nieuwe
l) Voor de op 30 oktober 1947 te Genève tot stand gekomen Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (G.A.T.T.) zie laatstelijk Trb. 1967, 160.
-) De Engelse tekst van de Slotakte van 30 juni 1967 is in rubriek J van dat Tractatenblad afgedrukt.
technieken in overweging dienden te worden genomen, waar- onder de methode van een lineaire tariefverlaging (d.i. een ver- laging met een bepaald percentage voor alle produkten). Tevens verzochten de Ministers de verdragsluitende partijen procedures te aanvaarden, die erop gericht zouden zijn de grondslag te leggen voor onderhandelingen over praktische maatregelen voor het scheppen van aanvaardbare toegangsvoorwaarden van agra- rische produkten tot de wereldmarkt. Het zijn juist deze twee punten, de tariefverlaging volgens de lineaire methode en de verruiming van de handel in agrarische produkten, die in be- langrijke mate de Xxxxxxx-onderhandelingen hebben geken- merkt. De stoot tot de onderhandelingen gaf de President van de Verenigde Staten, die gebruik makend van de hem bij de Trade Expansion Xxx 0000 verleende bevoegdheden het initia- tief nam tot het bijeenroepen van een zesde tariefconferentie in het kader van het G.A.T.T. 1). Bedoelde wet machtigde de Amerikaanse President te onderhandelen op grondslag van we- derkerigheid over een verlaging van maximaal 50 pet. van de op 1 juli 1962 bestaande invoerrechten.
Volgens een bijzondere bevoegdheid kon met de Europese Economische Gemeenschap worden onderhandeld over een tariefverlaging van meer dan 50 pet. voor industriële produk- ten, waarvan de gezamenlijke uitvoer van de E.E.G. — uit te breiden met het Verenigd Koninkrijk — en de Verenigde Staten meer dan 80 pet. van de totale wereldinvoer uitmaakt. De in 1962 mislukte toetredingsonderhandelingen met het V.K. maak- ten deze machtiging tot een dode letter.
Van betekenis waren voorts de bevoegdheden een tarief- verlaging van meer dan 50 pet. aan te bieden voor agrarische produkten en voor tropische produkten, voorzover deze laatste niet in de Verenigde Staten werden voortgebracht. Van deze mogelijkheden is door de Verenigde Staten slechts een beperkt gebruik gemaakt. De bevoegdheden golden voor een periode van 5 jaar. Zij eindigden op 30 juni 1967. Ondanks de ruime periode heeft deze beperking in de tijd van de bevoegdheden van de Amerikaanse President een belangrijke rol in de onder- handelingen gespeeld vanwege de tijdnood die hierdoor ont- stond.
Naar aanleiding van het initiatief van de President van de Verenigde Staten werd van 16 tot 21 mei 1963 te Genève een G.A.TT.-Ministersconferentie gehouden 2 ) . Tijdens deze con- ferentie werd overeengekomen dat op basis van de beginselen van mcestbegunstiging en van wederkerigheid alomvattende handelsbesprekingen tussen een zo groot mogelijk aantal landen zouden worden gevoerd. De tariefonderhandelingen zouden als basis hebben een plan tot een aanzienlijke lineaire verlaging van de tarieven met een minimum aan uitzonderingen. Non- tarifaire belemmeringen zouden ook in de onderhandelingen worden betrokken.
Met de voorbereiding van de onderhandelingen werd het
Trade Negotiations Commitee belast. Deze commissie kreeg
l) De vijfde tariefconferentie (De zogenaamde Dillononderhandelingen) vond van 1 september 1960 tot 16 juli 1962 te Genève plaats. De Engelse tekst van de Slotakte dier conferentie is afgedrukt in rubriek X. xxx Xxx. 1966, 1.
~) De Engelse tekst van de ministeriële conclusies en resoluties van 21 mei 1963 is geplaatst in rubriek X. xxx Xxx. 1967, 160.
levens de opdracht, regels en methoden te ontwerpen voor het totstandbrengen van aanvaardbare voorwaarden voor toe- gang van agrarische produkten tot de wereldmarkten.
De onderhandelingen die, na veel voorbereidend werk, officieel aanvingen op 4 mei 1964 met een bijeenkomst op ministerieel niveau van het Trade Negotiations Committee1) beperkten zich op grond van de bovenbedoelde ministeriële richtlijnen niet tot taricfonderhandclingcn in de eigenlijke zin. Mede daarom traden tijdens deze onderhandelingen complica- ties op die de betrekkelijk lange duur ervan verklaren.
De belangrijkste problemen, die een bepalende invloed op de onderhandelingen uitoefenden, waren de volgende:
- Het vraagstuk van de z.g. tariefdisparitciten. dat door de E.E.G. ter tafel werd gebracht, op grond van de grote verschillen in de tarieven voor een aantal produkten tussen de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de E.E.G. De overweging hierbij was, dat een procentuele verlaging van een hoog tarief niet gelijkwaardig is met een gelijke procentuele verlaging van een laag tarief, met name in die gevallen, waarin het verlaagde hoge tarief nog een reële bescherming blijft bieden, terwijl deze bescherming bij het teruggebrachte lage tarief praktisch wegvalt. De E.E.G. wilde op grond hiervan voor een aantal produkten een geringere tariefverlaging toe- passen dan de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Een algemene oplossing die aanvankelijk werd nagestreefd, werd voor dit vraagstuk niet verkregen. Voor het grootste deel vond het probleem zijn oplossing in de regeling voor de che- mische produkten. d.m.v. een afschaffing van het American Selling Price System (Zie Kamernota. hoofdstuk II. onder 2,
Tevoren had de E.E.G. reeds een aantal naar voren ge- brachte dispariteiten van de lijst afgevoerd, i.v.m. de conse- quenties die deze zouden hebben voor andere West-Europese landen. Aan deze landen zou nl. louter door het bestaan van hoge tarieven van een ander partnerland op voor hen belang- rijke produkten een geringere tariefverlaging ten deel vallen.
— Het verschil in benaderingswijze tussen de E.E.G. en de Verenigde Staten inzake het vraagstuk van de landbouw. De Verenigde Staten legden de nadruk op regelingen, die de export van agrarische produkten rechtstreeks zouden verruimen, terwijl de E.E.G. de binding van de landbouwbescherming op de voorgrond plaatste. De E.E.G.-visie werd tot uitdrukking ge- bracht in het aanbod van de E.E.G. het zg. „montant de soutien", — het verschil tussen een internationaal overeen te komen referentieprijs en de prijs die de producent ontvangt - te binden. Het verschil kon tijdens de onderhandelingen niet worden overbrugd, hetgeen mede oorzaak ervan was dat de resultaten in de landbouwsector beperkt zijn gebleven.
De onderhandelingen werden vertraagd door de in de tweede helft van 1965 en het begin van 1966 opgetreden crisis in de
E.E.G. Daarbij voegde zich het feit dat de aanbiedingen in de landbouwsector door de E.E.G. eerst konden worden gedaan naarmate de realisering in de E.E.G. van het gemeenschappelijk prijs- en steunbeleid voor de verschillende landbouwprodukten vorderde.
Het uiteindelijk resultaat van de onderhandelingen wijkt in verschillende opzichten af van de aanvankelijke opzet. Een lineaire verlaging — een verlaging van alle tarieven met een uniform percentage - kon niet worden bereikt. Zowel per produkt als per land zijn er verschillen. Niettemin zijn de ondergetekenden van mening dat de lineaire benadering, in plaats van de vroegere methode per produkt en per land als uitgangspunt, in belangrijke mate heeft bijgedragen tot het be- vredigende resultaat in de industriële sector.
Het tweede belangrijke doel van de onderhandelingen: een verruiming van de internationale handel in agrarische produk- ten is, zoals gezegd in beperkte mate bereikt.
Enige compensatie hiervoor geven de aanvankelijk niet voor- zicne afspraken ten aanzien van de voedselhulp. De onder- handelingen hebben echter de hoop op het tot stand brengen
i) De Engelse tekst van een op 6 mei 1964 door het Trade Negotiations Committee op ministerieel niveau aangenomen resolutie inzake de handels- besprekingen is geplaatst in rubriek X. xxx Xxx. 1967, 160.
van wereldwijde overeenkomsten voor de voornaamste agra- rische produkten - een belangrijke voorwaarde voor een even- wichtige uitbreiding van de handel in agrarische produkten - niet doen verdwijnen.
Wat de non-tarifaire belemmeringen betreft is het resultaat in hoofdzaak beperkt gebleven tot de anti-dumpingregeling en de afschaffing van de American Selling Price. Het veld van dit soort belemmeringen is echter zo wijd en gecompliceerd dat nauwelijks grotere resultaten dan de huidige te verwachten waren.
Ten slotte zij vermeld dat de onderhandelingen van de zijde van de E.E.G. en de lid-staten geheel werden gevoerd door de E.E.G."Commissie, bijgestaan door het Comité, bedoeld in artikel 111 van het E.E.G.-verdrag waarin de lid-staten zijn vertegenwoordigd.
III. De resultaten van de Kennedyronde
De resultaten van de onderhandelingen zijn in hoofdlijnen reeds vermeld in de Nota inzake de multilaterale handelsbe- sprekingen in het kader van het G.A.T.T. (Bijl. Handelingen II 9156, nr. 1) welke de eerste ondergetekende aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gezonden. In het hiernavol- gende zal deze nota kortheidshalve worden aangehaald als
„de kamernota". Ter aanvulling op deze nota kunnen de onder- getekenden het volgende mededelen.
Allereerst mogen enkele globale kwantitatieve gegevens over de tot stand gekomen tariefsverlaging worden vermeld, die ontleend zijn aan berekeningen van het G.A.T.T.-Secretariaat. De 32 aan de onderhandelingen deelnemende partijen, waarbij de E.E.G. als één geteld is, en die samen 75 pet van de wereld- handel voor hun rekening nemen, wisselden tariefconcessies uit die op een handelsvolume van $ 40 mld. betrekking hebben. De invoer van de voornaamste partners (E.E.G., Verenigde Staten. Verenigd Koninkrijk. Zweden, Zwitserland en Japan) beliep in 1964 - het meest recente jaar waarvoor volledige ge-
gevens over de verleende concessies beschikbaar zijn — $ 60 mld. Van deze $ 60 mld. is reeds $ 23 mld. vrij van invoer- rechten. Van de resterende $ 37 mld. werden op $ 26 mld. invoervolume, dus op 70 pet. van de aan invoerrechten onder- worpen invoer, tariefconcessies uitgewisseld en wel op $ 17 mld. verlagingen 50 pet. of meer, op $ 5 mld. verlagingen tus- sen de 20 pet. en 50 pet. en op de rest $ 4 mld.. verlagingen kleiner dan 20 pet. Op een handelsvolume van $ 11 mld. wer- den dus geen concessies gedaan. In vorengenoemde cijfers zijn niet de invoercijfers begrepen betreffende granen, vlees en zuivel.
Industriële sector
Wat betreft het gemiddelde verlagingspercentage kan de voorlopige schatting, vermeld in de kamernota, bevestigd wor- den: deze bedraagt 35 pet.
De gemiddelde verlaging voor de E.E.G. die met laatstge- noemd percentage overeenkomt, is uiteraard gebaseerd op het Gemeenschappelijk douanetarief (G.D.T.). Aangaande de be- tekenis hiervan voor de Nederlandse invoerpositie moge er aan herinnerd worden dat de aanpassing aan het G.D.T. door de lid-staten nog niet is voltooid. De twee aanpassingen ingevolge het E.E.G.-verdrag (artikel 23) van elk 30 pet van het verschil tussen de nationale tarieven en het G.D.T. hadden bovendien voor talrijke produkten plaats op basis van een met 20 pet. gereduceerd buitentarief. Per 1 juli 1968 zal de derde en laat- ste aanpassing plaatsvinden aan het G.D.T. dat tegelijkertijd gereduceerd zal worden met 2/5 van de door de Gemeenschap verleende tariefconcessies. Ter verduidelijking zij opgemerkt, dat een aantal landen, w.o. de Verenigde Staten, de verlaging in vijf jaarlijkse etappes toepassen, waarvan de eerste is inge- gaan op 1 januari 1968. Aangezien de E.E.G. om interne rede- nen de eerste tariefverlaging op 1 juli 1968 wilde doorvoeren, heeft zij zich bereid verklaard op deze datum 2/5 gedeelte van de tariefverlaging door te voeren. In vele gevallen, met name in de Benelux en de Bondsrepubliek Duitsland, waar de tarie-
4
ven over het algemeen beneden het peil van het G.D.T. waren gelegen, zullen dan ook per 1 juli 1968 wijzigingen in de wer- kelijk toegepaste rechten beperkt blijven.
Het niveau van het G.D.T. na de laatste dus vijfde verla- gingsétappe op 1 januari 1972, zal in grote lijnen niet veel verschillen van het Beneluxtarief, zoals dat bij de totstand- koming van het Verdrag van Rome in 1957 van kracht was. Het betekent derhalve dat in het verleden tot stand gekomen aanpassingen van het Beneluxtarief aan het G.D.T. praktisch ongedaan zullen worden gemaakt zodat in vergelijking met de situatie in 1961 er niet veel zal veranderen. Wanneer daarbij bedacht wordt dat de verlagingen eerst per 1 januari 1972 hun beslag gekregen zullen hebben is de verwachting ge- wetligd dat de positie van de nationale industrie op de Bene- luxmarkt door deze tariefoperatie geen belangrijke wijzigingen zal ondergaan.
De invloed van de Kennedyverlagingen zal naar verwachting minder groot zijn dan het effect van de geleidelijke afschaffing van de binnentarieven in de E.E.G., die per 1 juli 1968 zal zijn voltooid en waarbij de helft van de totale invoer betrokken is. Van meer betekenis zal de invloed van de tariefverlaging op de ontwikkeling van de Nederlandse export naar de niet- E.E.G.-landen kunnen zijn. Ter illustratie van de mogelijk- heden die zich zullen gaan voordoen mogen enkele sprekende gegevens worden vermeld die zijn ontleend aan de tabel die als
bijlage 1 bij deze memorie is gevoegd.
De tariefverlaging heeft betrekking op circa 50 pet. van de industriële uitvoer naar de niet-E.E.G.-landen. Voor circa de helft van de desbetreffende uitvoer, die dus aan tariefverlaging is onderworpen, ligt de gemiddelde verlaging boven de 40 pet., voor circa 40 pet. beloopt de verlaging 20-40 pet. ( met een gemiddelde van circa 25 pet.), terwijl op het restant verlagin- gen van minder dan 20 pet. zullen worden toegepast.
Tot de eerste categorie behoren in de eerste plaats de che- mische produkten waarvan de tarieven praktisch over de gehele linie door alle betrokken landen met uitzondering van Zweden
- onder voorbehoud van afschaffing van de z.g. A.S.P. - zul- len worden gehalveerd. Voor de categorie organische chemische produkten beloopt de gemiddelde verlaging zelfs meer dan
50 pet. hetgeen verband houdt met een grotere verlaging dan 50 pet door het Verenigd Koninkrijk. In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat in de Verenigde Staten, welk land dus in elk geval zijn tarieven halveert, mede door de toepassing van de douane-waardebepaling op basis van de American Selling Pricc sprake was van een absolute protectie. Wanneer deze
A.S.P. wordt afgeschaft zal het feitelijke verlagingspercentage niet onaanzienlijk boven de 50 pet. liggen. Openingen voor nieuwe exporten zullen alsdan kunnen ontstaan. Een hoog ver- lagingspercentage werd in deze categorie ook bereikt voor de metalen eindprodukten, waarvan belangrijk zijn de machine- sector en de elektro-technische sector, voor welke sectoren in het algemeen halveringen tot stand kwamen. In de tweede categorie, van 20-40 pet., waren de tariefverlagingen gemiddeld het hoogst voor non-ferro metalen, leer en drukwerk (exclusief boeken die reeds vrij zijn van invoerrechten).
Voor kunststoffen bleef het gemiddelde percentage beperkt doordat de Westeuropese landen, met uitzondering van Noor- wegen, op deze produkten slechts geringe verlagingen toepas- sen op overigens gematigde rechten.
Voor katoenen textielprodukten en voor produkten van kunstzijde en synthetische vezels bedroeg de verlaging voor de meeste partners 20 pet.
Gespreid over de verschillende landen komen halveringen van het tarief het meest voor bij de Verenigde Staten en Japan. In eerstgenoemd land lag het niveau van de tarieven echter in vele gevallen hoger dan in de andere deelnemende landen. Niettemin blijven voor een aantal categorieën produk- ten zoals sommige chemische produkten en textiel, de tarieven aldaar niet onbelangrijk hoger dan in andere exportlanden, vooral ook omdat het Verenigd Koninkrijk uit een oogpunt van de Nederlandse export een relatief hoog gemiddelde tarief- verlaging zal toepassen.
Ten aanzien van staal kan worden opgemerkt dat de ta- rieven van de belangrijkste exporterende landen elkaar niet veel ontlopen.
Wat het kwantitatieve effect op de Nederlandse export van deze tariefverlaging betreft moge volstaan worden met op te merken dat dit in de eerste plaats afhankelijk is van de mate waarin de export van de betrokken produkten reageert op een verlaging van de aanbiedingsprijs, welke mogelijk is door deze tariefverlaging (prijselasticiteit). Daarnaast is van belang de hoogte van het tarief, waarop de verlaging van toepassing is. In dit verband is van betekenis dat door deze tariefoperatie in een aantal gevallen een absolute protectie ongedaan zal worden gemaakt. Hoewel in deze gevallen de tarieven nog relatief hoog blijven, zal de tariefverlaging nieuwe import- mogelijkheden voor de betrokken produkten kunnen schep- pen.
Tenslotte dient bedacht te worden dat de tariefverlaging over 5 jaar zal worden gespreid, hetgeen mede van invloed is op het uiteindelijke effect voor de export.
De landbouwsector
Zoals in de kamernota reeds werd vermeld zijn de resultaten in de landbouwsector van meer bescheiden aard.
Een correctie behoeft de mededeling in de kamernota over de regelingen tussen de E.E.G. enerzijds en Denemarken (le- vend vee) en Argentinië (bevroren vlees) anderzijds. De rege- ling met Denemarken inzake het levend vee is in een brief- wisseling vastgelegd, waarbij dit land een concessie op levend vee voor industriële verwerking (fabrieksvee) verkrijgt maar daarnaast ook verplichtingen met betrekking tot de stabilisatie van de gemeenschappelijke markt op zich neemt. In afwijking van het gestelde in de kamernota zullen het Verenigd Konink- rijk en Ierland echter niet zonder meer van deze regeling kun- nen profiteren. Hiertoe zouden afzonderlijke nieuwe bilaterale overeenkomsten met deze landen moeten worden afgesloten. Uiteraard genieten deze landen wel de tariefreductie van 16 tot 13 pet. voor de onderhavige tariefpost levend vee, welke reductie, zoals voorgeschreven, op basis van de meest be- gunstiging plaats vindt. Een tweede correctie geldt de mede- deling in de kamernota over de regeling inzake het bevroren vlees met Argentinië. De raad van de E.E.G. heeft de voor- lopige afspraak die de E.E.E.-commissie met Argentinië had gemaakt, niet kunnen bekrachtigen. De beperkter concessie waartoe de raad bereid was bleek niet aanvaardbaar voor Argentinië, zodat er geen akkoord tot stand is gekomen. Dien- tengevolge bestaat er geen andere binding voor dit produkt dan het reeds in de Dillonronde overeengekomen tariefcontingent van 22 000 ton. Evenmin werden ten aanzien van Australië en Nieuw-Zeeland resultaten bereikt.
Aangezien zoals in de kamernota en eerder in deze memorie van toelichting is medegedeeld, de ..montant de soutien"- conceptie onvoldoende bijval bij de G.A.T.T.- partners heeft gevonden en het dus niet mogelijk bleek alle essentiële elemen- ten van steun en bescherming wederzijds te consolideren, zijn wat de E.E.G. betreft de concessies voornamelijk tot stand ge- komen voor produkten waarbij het douanerecht als zodanig het steunniveau aangeeft en die daarom over het algemeen niet behoren tot de groep der zogenaamde marktordeningsproduk- ten, d.i. produkten, waarvoor de E.E.G. een gemeenschappe- lijk beleid heeft vastgelegd in verordeningen, zoals voor granen, zuivel, vee en vlees.
Het valt niet te ontkennen dat daardoor op de belangrijkste produkten geen concessies werden gedaan, hetgeen zijn weer- slag vond in de concessiebereidheid van de partners voor deze produkten. Zo is voor zuivel, vee en vlees (behalve de hier- bovcn vermelde bilaterale regeling met Denemarken), groen- ten en fruit over het algemeen weinig bereikt.
De tariefverlagingen voor de landbouwsector beperken zich tot enkele procenten van de uitvoer naar de betrokken landen. In bijlage 2 bij deze memorie zijn enkele tariefcon- cessies voor landbouwprodukten vermeld, die voor de Neder- landse agrarische export niet van belang ontbloot zijn.
Belangen van Suriname en de Nederlandse Antillen
Enerzijds is door de hierna te beschrijven houding van de E.E.G., die weinig concessies heeft gedaan op produkten die voor de met de E.E.G. geassocieerde landen van belang zijn, in de positie van Suriname en de Nederlandse Antillen op de markt van de gemeenschap weinig veranderd.
Anderzijds zijn enkele concessies, die met name voor de exportbelangen van Suriname van belang kunnen zijn, verkre- gen op de douanetarieven van geïndustrialiseerde landen, in het bijzonder op die van de Verenigde Staten. Zo profiteert de Surinaamse export van spaanplaat naar de Verenigde Staten van een rechtenverlaging van 50 pet., te weten van 12 naar
6 pet. Ook de invoerrechten op Surinaams triplex zijn in de Verenigde Staten met de helft verlaagd en wel van 20 naar
10 pet.
Hierbij moge nog worden vermeld, dat de Verenigde Staten de rechten op triplex van met name Japanse en Philippijnse houtsoorten — belangrijke concurrenten van het Surinaamse triplex - niet hebben verlaagd en op 20 pet. hebben gehand- haafd. Tevens hebben de Verenigde Staten - groot afnemer van de Surinaamse bauxiet - de invoer hiervan rechtenvrij ge- maakt en het tarief voor alumina met de helft verlaagd van 0,25 dollarcent per lb. tot 0,12 dollarcent per lb., terwijl ook voor aluminium halffabrikaten verlagingen, zij het met minder dan 50 pet., worden verleend.
Omgekeerd zijn de tarieven van Suriname en de Neder- landse Antillen geen onderwerp geweest van de onderhande- lingen; alle concessies worden dus zonder tegenprestatie ver- kregen.
Ontwikkelingslanden
De ontwikkelingslanden zullen in verschillende opzichten eveneens voordeel hebben van de tussen de industriële landen
5
de keuze van de produkten die voor deze versnelde toepassing in aanmerking komen, beperkt. Een aantal ontwikkelde landen,
w.o. de E.E.G., heeft inmiddels lijsten van produkten afge- kondigd, waarvoor de tariefverlagingen uit hoofde van de Kennedyronde onmiddellijk van kracht zullen worden.
Aan het bovenstaande dient te worden toegevoegd de ver- lenging van het z.g. akkoord voor katoenen textielprodukten. Zoals hieronder nader uiteengezet zal worden, opent deze verlenging mogelijkheden voor een verdere verruiming van de uitvoer van katoenen textielprodukten voor de ontwikke- lingslanden.
Ten slotte dient gewezen te worden op de betekenis voor de ontwikkelingslanden van de graanovereenkomst en in het bijzonder van de daarin opgenomen bepalingen inzake de voedselhulp. Hiermede is de grondslag gelegd voor een meer- jarige regeling ter voorziening in een deel van het tekort aan voedingsmiddelen in deze landen.
IV. Verlenging van de Langlopende Regeling betreffende de internationale handel in Katoenprodukten
Ofschoon het Textielakkoord niet is opgenomen in het z.g. Kennedypakket, bestaat er toch een nauwe band tussen de verlenging van dat akkoord, waarover gelijktijdig werd on- derhandeld, en de tariefconcessies voor de produkten, die onder dit akkoord vallen, te weten garens, weefsels en overi- ge produkten van katoen.
De oorspronkelijke Regeling1), die op 1 oktober 1962 voor een 5-jarige periode in werking trad, is destijds tot stand gekomen op Amerikaans initiatief. Dit land ondervond bij een liberaal invoerregime voor katoenen produkten meer en meer de druk van de importen van goedkope textiel uit ontwikke- lings- en andere lage-lonenlanden op zijn thuismarkt, mede, naar het meende, omdat deze stroom geen uitweg kon vinden
overeengekomen tariefverlagingen en de daarmee samenhan- gende regelingen. Wat het tarievenaspect betreft blijkt dit uit twee overzichten van het G.A.T.T.-secretariaat, die als bijlagen 3 en 4 bij deze memorie zijn gevoegd. Daarbij dient bedacht te worden dat de tariefverlagingen met terzijdestelling van het reciprociteitsbeginsel, d.w.z. zonder tegenprestatie, aan de ont- wikkelingslanden ten goede komen. Wat betreft de tropische produkten is na de Kennedyronde 54,4 pet. van de invoer in de belangrijkste afnemerslanden rechtenvrij, hetgeen overeen- komt met een handelsvolume van $ 2,19 mld. op een totale invoer van ruim $ 4 mld. Deze cijfers bedroegen vóór de Ken- nedyronde 51,5 pet., gelijk aan een handelsvolume van onge- veer $ 2 mld.
Het lijdt geen twijfel dat de eindresultaten in de sector tropische produkten beneden de verwachtingen zijn gebleven van tenminste een aantal ontwikkelingslanden. De voorkeurs- behandeling, die bepaalde ontwikkelingslanden op dit gebied genieten, waarvan een verzwakking deze landen niet zonder meer wensen te aanvaarden, stond een grotere tariefverlaging in de weg.
De E.E.G. heeft aan de onderwerpelijke reducties mede daardoor een bescheiden bijdrage geleverd.
Hetzelfde geldt in mindere mate voor het Verenigd Konink- rijk, met zijn verbonden gebieden.
Over de in de kamernota genoemde mogelijkheid om de concessies voor produkten, waarbij de ontwikkelingslanden bijzonder belang hebben, niet in de overeengekomen vijf etappes maar in éénmaal te verwezenlijken, is het overleg in- middels afgesloten. Tussen de geïndustrialiseerde landen be- stond overeenstemming dat deze gedachte alle steun verdiende, waarbij men het er ook over eens was, dat deze versnelde in- werkingstelling het meestbegunstigingsbeginsel geen geweld zou mogen aandoen. Zolang nl. geen algemene oplossing voor het probleem van eventuele preferenties aan ontwikkelingslanden is aanvaard — waaraan Nederland op positieve wijze blijft medewerken - achtten de belangrijkste partners het onge- wenst hierop vooruit te lopen door versnelde toepassing op preferentiële basis van bepaalde tariefreducties uit de Kenne- dyronde. Deze beslissing tot „erga omnes"-toepassing heeft
naar andere geïndustrialiseerde landen met een minder liberaal invoerregime.
Op grond van bestaande G.A.T.T.-bepalingen was het niet mogelijk voor de Verenigde Staten deze invoer af te remmen. Het voor marktverstoring in aanmerking komende artikel XIX is nl. meer voor specifieke gevallen bedoeld. Een meer algemeen gebruik zou door de eis van non-discriminatoire toepassing verstoringen in het normale handelsverkeer te- weegbrengen.
Onder het motief „deel de lasten" is toen de Katoenen-tex- tielregeling lot stand gekomen, waarvan de inhoud zich in 3 punten laat samenvatten:
a. De landen, die nog kwantitatieve restricties voor bepaal- de katoenen textielprodukten handhaafden in strijd met de G.A.T.T.-bepalingen - erkend dient te worden, dat dit voor het merendeel der restricties het geval was, aangezien de be- trokken geïndustrialiseerde landen zich in 1962 niet langer op betalingsbalansmoeilijkheden konden beroepen - zegden toe deze contingenten geleidelijk te zullen verruimen om zo tot afschaffing te geraken.
De regeling bevatte hiertoe een doelstelling, die voor de
E.E.G. neerkwam op een verruiming met 88 pet. van rond 6400 naar 12 000 ton.
In dit aandeel voor de Gemeenschap was begrepen een ver- hoging van 850 tot 1200 ton voor de Benelux, welke verho- ging uitsluitend in de verhouding met Japan tot uitdrukking kon komen, aangezien de invoer uit andere bronnen in de Be- nelux geliberaliseerd was (artikel 2).
b. Voor produkten, waarvoor op 1 oktober 1962 de in- voer niet aan enige restrictie was gebonden, zou deze toe- stand gehandhaafd dienen te worden, behoudens in het geval van marktverstoring, waarvan de kenmerken in de Regeling zijn gedefinieerd. Het invoerende land zou dan de exporteur kunnen verzoeken zijn uitvoer terug te brengen tot de hoe- veelheid, die in een nader in de Regeling omschreven referen- tieperiode werd ingevoerd. Wanneer in een kritieke situatie
M Voor de Regeling zie Trb. 1963, 163 en Trb. 1967, 177. De tekst van het verlengingsprotocol is geplaatst in Trb. 1967, 165.
9560 (R644) 1-4 (2)
6
de voorgeschreven consultaties over deze zelfbeperkingspro- cedure te lang zouden duren, mag het invoerende land reeds voorlopige maatregelen nemen (artikel 3).
e. De mogelijkheid werd ook geopend wederzijds aan- vaardbare arrangementen te maken tussen in- en uitvoeren- de landen, mits niet in strijd met de doelstellingen van de Re- geling, te weten een geleidelijke verruiming van de handel in katoenen textiel. Van de mogelijkheid om deze z.g. artikel 4-akkoorden af te sluiten hebben de Verenigde Staten op zeer ruime schaal gebruik gemaakt. De Regeling was een pragma- tische oplossing voor het probleem, dat geïndustrialiseerde landen nog niet bereid bleken hun invoerrestricties op textiel zonder meer af te schaffen. Door de mogelijkheid maatrege- len te nemen tegen de exporteur, die de marktverstoring ver- oorzaakte, en zich dus voor deze sector niet gebonden te weten aan de eis van non-discriminatoire toepassing die het eigenlijke marktverstoringsartikel XIX stelt, waren de impor- terende landen bereid bepaalde risico's, die liberalisatie mee- brengt, te aanvaarden.
Toen de E.E.G. in 1964 haar uitzonderingslijst voor de Kennedy-ronde presenteerde, heeft zij daarbij de voorwaar- de gemaakt, dat zij slechts tot tariefreducties voor katoenen textiel zou kunnen overgaan, indien de bovenbedoelde Re- geling zou worden verlengd.
Oorspronkelijk was daarbij de gedachte, dat de katoenen textiel bij verwezenlijking van deze voorwaarde de algeme- ne verlaging met 50 pet. zou ondergaan. Tijdens de onder- handelingen bleek echter dat de exporterende ontwikkelings- landen zich slechts voor 3 jaar wilden binden en in de eerste plaats duidelijker garanties verlangden omtrent de te leveren hoeveelheden. Deze houding noopte de E.E.G.-landen en andere textielimporterende landen om als alternatief voor de contingentsverruiming ex artikel 2 van de Regeling, naast een tariefverlaging, een aanbod te doen tot het sluiten van over- eenkomsten ex artikel 4, die o.m. zouden voorzien in een op- schorting van contingenteringsmaatregelen. Vooral voor die E.E.G.-landen, die hun invoer nog grotendeels contingente- ren, heeft dit aanmerkelijk verdergaande implicaties. Onder deze omstandigheden en mede gezien de inmiddels verslechter- de positie van de E.E.G."textielindustrie besloot de Gemeen- schap het tariefaanbod te beperken tot gemiddeld circa 20 pet. Voorts werd de geldigheidsduur van deze concessies be- perkt tot 3 jaar, hetgeen meebrengt dat zij in 3 jaarlijkse etappen zullen worden gerealiseerd.
De E.E.G. heeft op zich genomen in het kader van arti- kel 2 van de Regeling de gezamenlijke contingenten te ver- hogen van 12 000 tot 16 540 ton, waarbij aan elk der be- trokken landen is medegedeeld welk aandeel zij in deze ver- ruiming verkrijgen. Aan de ontwikkelingslanden zijn relatief grotere verhogingen toegekend dan aan Japan, dat wegens een goede uitgangspositie in 1962 het leeuwedeel van de tot dusverre verleende contingentsverhogingen had verkregen. Aangezien het Benelux-aandeel in de E.E.G."doelstelling, zoals hiervoor vermeld, uitsluitend betrekking heeft op Japan, kon de door de Benelux te verlenen contingentsverhoging be- perkt blijven tot 190 ton in de komende 3 jaar tegen 350 ton in de voorgaande 5 jaren.
Als alternatief voor de contingentsverruiming is de ontwik-
kelingslanden aangeboden op basis van artikel 4 te onderhan- delen over speciale bilaterale arrangementen.
Dit aanbod bevat de volgende elementen:
i) opschorting van de onder artikel 2 toegestane contin- genteringsmaatregelen;
ii) niet-inroeping van de ontsnappingsclausule van artikel
3 beneden bepaalde plafonds die aanmerkelijk boven de be- staande contingenten liggen en die door het exporterende land zullen worden gerespecteerd;
iii) versoepeling van controlemaatregelen, wegneming van door bepaalde industriële afspraken veroorzaakte discrimina- ties en regelmatige consultaties.
Deze bereidverklaring van de Gemeenschap is door de ont- wikkelingslanden goed ontvangen. Zij heeft mede bijgedragen tot het bereiken van overeenstemming inzake de verlenging van de Regeling tot 1 oktober 1970. Over de nadere uitwer- king van de artikel 4-akkoorden is het overleg van de Be- nelux met India en Pakistan onlangs afgesloten. De hoeveel- heden, die door deze landen overeenkomstig deze akkoorden kunnen worden geleverd, zonder dat de marktverstorings- clausule zal worden ingeroepen, liggen ruimschoots boven het niveau van tot dusverre gerealiseerde exporten.
V. De inhoud van de Slotakte en bijlagen
De op 30 juni 1967 te Genève ondertekende Slotakte strekt tot authentieke vaststelling van de volgende als bijlagen daarbij gevoegde akten:
a. het Protocol van Genève (1967) behorende bij de Alge- mene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel1);
b. de Overeenkomst betreffende in hoofdzaak de chemi- sche produkten en strekkende tot aanvulling van het onder a genoemde Protocol2);
c. het Memorandum van overeenstemming inzake de basis- elementen voor de onderhandelingen over een wereldregeling voor granen3);
d. de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Han- dd«);
e. het Protocol inzake de toetreding van Argentinië tot de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel5);
/. het Protocol inzake de toetreding van IJsland tot de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel6);
g. het Protocol inzake de toetreding van Ierland tot de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel7);
h. het Protocol inzake de toetreding van Polen tot de Alge- mene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel8).
Wat betreft de ondertekening door de Europese Economi- sche Gemeenschap en de lid-staten dier gemeenschap kan het volgende worden opgemerkt. De hierboven onder a, c en d genoemde akten werden op 30 juni 1967 zowel voor de Ge- meenschap, en wel namens de commissie en onder voor- behoud van sluiting door de Raad, als voor de lid-staten, en wel onder voorbehoud van bekrachtiging, ondertekend9).
De hierboven onder b genoemde overeenkomst, welke be- trekking heeft op de wederzijdse toekenning van een aantal tarief- en andere concessies, in hoofdzaak ten aanzien van de chemische produkten, ter aanvulling van die welke zijn opge- nomen in het onder a genoemde protocol, werd op grond van artikel 114, juncto artikel 111, tweede lid, van het E.E.G.-ver- drag alleen voor de gemeenschap, wederom namens de com- missie en onder voorbehoud van sluiting door de raad, onder- tekend. Gelet op het bepaalde in artikel 228, tweede lid, van het E.E.G.-verdrag zal de aldus gesloten overeenkomst zowel voor de instellingen van de Gemeenschap als voor de lid-staten verbindend zijn. Deze overeenkomst werd niette- min mede voor België, Frankrijk en Italië, onder voorbehoud van bekrachtiging, ondertekend. Bedoelde mede-onderteke-
i) De tekst van dit Protocol is geplaatst in Trb. 1967, 166. De als bijlagen bij het Protocol gevoegde tarieflijsten zijn niet in dat Tractatenblad afgedrukt, maar zijn tezamen met de tekst van het Protocol medegedeeld aan de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van Suriname en aan de Staten der Nederlandse Antillen.
-) De tekst van die Overeenkomst is geplaatst in Trb. 1967, 167.
:!) Tekst en vertaling van dat Memorandum zijn geplaatst in Trb.
1967, 168.
4) Tekst en vertaling van deze Overeenkomst zijn geplaatst in Trb.
1967, 169.
5) De tekst van dit Protocol is geplaatst in Trb. 1967, 170.
<>) De tekst van dit Protocol is geplaatst in Trb. 1967, 171.
7) De tekst van dit Protocol is geplaatst in Trb. 1967, 172.
8) De tekst van dit Protocol is geplaatst in Trb. 1967, 173.
0) Voor de Bondsrepubliek Duitsland werd het onder c genoemde Memorandum als volledig bindend ondertekend.
7
ning vindt hierin haar oorzaak, dat de vermelde staten in het bijzonder voor hen geldende bijkomende verplichtingen op zich hebben genomen.
Ten aanzien van de onder a, c en d genoemde akten was een dergelijke uitsluitend communautaire ondertekening niet mogelijk, omdat de desbetreffende akten mede onderwerpen regelen welke niet of nog niet binnen de uitsluitende be- voegdheid van de Gemeenschap vallen. Bij het onder a genoem- de protocol behoort namelijk een tarieflijst XLbis, bevattende een aantal concessies van de Iid-staten van de Europese Ge- meenschap voor Kolen en Staal. Zoals bekend voorziet het K.S.G.-verdrag niet in een gemeenschappelijk tarief voor K.S.G.-produkten. Het onder c genoemde Memorandum be- vat aspecten van internationale ontwikkelingshulp, welke het beleid van de lid-staten raken. De antidumpingregeling, neergelegd in de onder d genoemde overeenkomst, heeft bij afwezigheid van een communautair beleid ter zake voorals- nog slechts consequenties voor de nationale voorschriften van de lid-staten.
De onder e tot en met h genoemde protocollen zijn op 27 oktober 1967 voor het Koninkrijk aanvaard.
Naar het oordeel van de ondergetekenden behoeven de onder a, b en e tot en met h genoemde akten niet de goedkeu- ring der Staten-Generaal. Ten aanzien van de onder b genoem- de overeenkomst is dit het geval omdat zij niet mede voor het Koninkrijk der Nederlanden is ondertekend. Zowel het onder a genoemde protocol als de onder e t/ m /; genoemde proto- collen behoren tot de categorie overeenkomsten bedoeld in ar- tikel 62, eerste lid, onder b, der Grondwet, omdat zij strek- ken tot uitvoering van de bij de wet van 12 oktober 1950 (Stb. K 440) goedgekeurde Algemene Overeenkomst. Ten aanzien van de akten genoemd onder c en d, die derhalve aan parlementaire goedkeuring zijn onderworpen, werd bij de ondertekening een voorbehoud van bekrachtiging gemaakt. Ook ten aanzien van het onder a genoemde protocol is bij de ondertekening voor het Koninkrijk dit voorbehoud gemaakt. Zulks vindt zijn oorzaak in de eventuele noodzakelijkheid of wenselijkheid in E.E.G.-verband tot een afspraak te komen om- trent het opportuun geoordeelde tijdstip van definitieve aan- vaarding van het protocol door de Gemeenschap en de lid- staten daarvan.
Het Protocol van Genève (1967)
Het protocol bevat de resultaten van de overeenkomstig artikel XXIV, zesde lid, artikel XXVlllbis, artikel XXXIII en andere artikelen van de Algemene Overeenkomst ge- voerde tariefonderhandelingen. Het voorziet in een tariefver- laging in vijf etappes. Het protocol is op 1 januari 1968 in werking getreden voor de volgende landen: Australië, Cana- da, Ierland, Nieuw Zeeland, Oostenrijk, Peru, Portugal, de Ver- enigde Staten, Zuid-Afrika, Zwitserland. Deze landen heb- ben op die datum een eerste verlaging doorgevoerd. Verschil- lende onderhandelingspartners, waaronder de E.E.G., het Ver- enigd Koninkrijk en de Scandinavische landen, zijn voorne- mens de eerste en de tweede etappe op 1 juli 1968 te doen in- gaan. Een aantal partners heeft nog geen datum van inwerking- treding van het protocol vastgesteld. Aan de hand van de bij het protocol behorende tarieflijsten valt na te gaan welke tarie- ven op 1 januari 1972 zullen gelden. De aan het protocol ge- hechte tarieflijst van een onderhandelingspartner wordt van kracht wanneer het protocol voor die partner in werking treedt.
Overeenkomst betreffende in hoofdzaak de chemische pro- dukten
De overeenkomst bevat met de Verenigde Staten gemaakte afspraken inzake de afschaffing van de invoerrechten op che- mische produkten. Voor zover het tariefposten betreft wel- ke in de Verenigde Staten vallen onder het zogenaamde A.S.P.-systeem en waarvan de afschaffing door het Ameri- kaanse Congres moet worden goedgekeurd, was het noodzake- lijk een regeling te treffen voor het geval dat deze afschaf-
fing onverhoopt niet zou worden verwezenlijkt. Voor de in- houd van deze regeling moge worden verwezen naar de ka- mernota (hoofdstuk II, onder 2, a). In dit pakket van onvoor- waardelijke en voorwaardelijke tariefreducties is ook opgeno- men een bereidverklaring van de regeringen van België, Xxxxx- rijk en Italië om de noodzakelijke constitutionele procedures in gang te zetten, teneinde de in die landen bestaande sterke progressie in het tarief van de wegenbelasting ten nadele van de automobielen met grote cilinderinhoud te wijzigen. De bepalingen van de overeenkomst, waarvan het tariefgedeelte uiteraard zijn weerslag vindt in de concessielijsten, voldoet aan de Amerikaanse wens ten behoeve van het Congres van de gemaakte afspraken in deze sector te doen blijken.
Protocollen inzake de toetreding van Argentinië, IJsland, Ierland en Polen
De onderhandelingen over de toetreding van de vier betrok- ken landen werden overeenkomstig artikel XXXIII van de Algemene Overeenkomst gevoerd. Naar vorm en inhoud zijn de protocollen inzake de toetreding van Argentinië, Us- land en Ierland vrijwel identiek aan eerder tot stand gekomen toetredingsprotocollen. Argentinië en IJsland waren reeds een aantal jaren geleden voorlopig tot de Algemene Overeen- komst toegetreden1) . Het „entreegeld" voor de (definitieve) toetreding vormde een aantal bescheiden tariefconcessies.
Wat betreft Polen bestond een ietwat andere situatie. Op grond van de Verklaring van Tokio van 9 november 1959 2) bestonden er reeds bijzondere betrekkingen tussen dat land en de verdragsluitende partijen bij de Algemene Overeenkomst. Tussen de partijen bij die verklaring was met name overeen- gekomen, dat zij zich bij de bevordering van het onderlinge handelsverkeer zouden laten leiden door de doelstellingen van de Algemene Overeenkomst.
Nadat van Poolse zijde herhaaldelijk de wens was geuit de banden met de G.A.T.T.-landen nauwer aan te halen, werd tijdens een op 6 mei 1964 te Genève gehouden GA.T.T.-Minis- tersconferentie in beginsel tot toelating van Polen als lid van het G.A.T.T. besloten. Hoewel ongetwijfeld politieke factoren hun invloed op de houding der G.A.T.T.-landen hebben uitge- oefend, zijn bij het nemen van bovengenoemde beslissing de economische desiderata, welke de landen met een vrije-markt- economie ten aanzien van het G.A.T.T.-lidmaatschap van een staatshandelland als Polen moeten stellen, niet uit het oog verloren. Tsjechoslowakije en Zuidslavië zijn reeds volwaardige G.A.T.T.-leden, maar het lidmaatschap van eerstgenoemd land dateert reeds uit de periode toen dat land nog geen staatshan- delland was, terwijl Zuidslavië op grond van het Protocol van Genève van 20 juli 1966 8) eerst tot de Algemene Overeen- komst kon toetreden nadat het zijn economie goeddeels had aangepast aan die der landen met een vrije markteconomie. Po- len is dan ook het eerste ontwikkelde werkelijke staatshandel- land dat volwaardig G.A.TT.-lid is geworden, onder speciale in het G.A.T.T. overeengekomen voorwaarden.
In het kader van haar beleid dat gericht is op de verdere versterking van de betrekkingen met bedoelde staatshandel- landen acht de Regering dit van positieve betekenis.
Het bovenstaande verklaart dat het protocol inzake de toe- treding van Polen in aanzienlijke mate verschilt van de proto- collen inzake de toetreding van Argentinië, IJsland en Ier- land. Te dezen is sprake van een protocol sui generis; de wederzijdse rechten en verplichtingen zijn uiterst zorgvuldig geformuleerd. Op het gebied van de kwantitatieve restricties welke nog discriminatoir tegenover Polen worden gehandhaafd, geldt de meestbegunstigingsclausule vooralsnog niet. Dit zal
1) Voor de op 18 november 1960 te Genève tot stand gekomen Ver- klaring inzake de voorlopige toetreding van Argentinië tot de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel zie, laatstelijk, Trb. 1967,
162. Voor de op 5 maart 1964 eveneens te Genève tot stand gekomen Verklaring inzake de voorlopige toetreding van IJsland tot de Algemene Overeenkomst betreffende Tarie ven en Handel zie, laatstelijk, Trb. 1967, 163.
2) Voor deze Verklaring zie, laatstelijk, Trb. 1967, 161.
:t) De tekst van dat Protocol is geplaatst in Trb. 1966, 274.
8
pas het geval zijn aan het einde van een overgangsperiode, waarvan de datum na drie jaar zal worden bepaald. Gedurende die overgangsperiode moeten de discriminatoire contingenten geleidelijk worden verruimd. De meestbegunstigingsclausule geldt wel voor de tariefconcessies waarover tijdens de Kenne- dyronde overeenstemming is bereikt. Polen, dat geen tarieven kent, neemt de verplichting op zich zijn invoercontingenten jaarlijks met 7 pet. te vergroten. Vermeld zij nog, dat ook een speciale marktverstoringsclausule is overeengekomen, terwijl jaarlijks consultaties zijn voorzien om een onevenwichtige ontwikkeling van het handelsverkeer te voorkomen.
Memorandum van overeenstemming inzake de granen
Gedurende de reeds gereleveerde, van 16 tot 21 mei 1963 te Genève gehouden G.A.T.T.-Ministersconferentie werd be- sloten, dat zou worden getracht voor granen, vlees en zuivel wereldwijde overeenkomsten tot stand te brengen. De voor- stellen, welke door de E.E.G. aan haar G.A.T.T.-partners xxxxxxx zijn gedaan, waren gebaseerd op de reeds eerderge- noemde „montant de soutien"-conceptie. De afwijzing van deze conceptie door de G.A.T.T.-partners enerzijds en de belang- rijke plaats welke de produktie van en de handel in granen in de landbouweconomie van de onderhandelende partijen en met name van de Verenigde Staten en de E.E.G. innemen an- derzijds zijn er de oorzaak van dat de onderhandelingen met betrekking tot de granen de toetssteen hebben gevormd voor de wijze, waarop de landbouwprodukten in de onderhandelin- gen zouden worden betrokken. De belangrijke rol die de kwestie van de granen in de Kennedyronde heeft gespeeld valt hieruit te verklaren.
Het is, zoals reeds opgemerkt, niet gelukt voor granen, vlees en zuivel tot wereldwijde overeenkomsten in de geest die de
E.E.G. voor ogen stond te geraken. Wel is tijdens zeer moei- lijke onderhandelingen welke werden gevoerd tussen de dele- gaties van Argentinië, Australië, Canada, Denemarken, de Europese Economische Gemeenschap, Finland, Japan, Noor- wegen, de Verenigde Staten, Het Verenigd Koninkrijk, Zwe- den en Zwitserland, overeenstemming bereikt over een aantal essentieel geoordeelde bedingen, welke zouden moeten wor- den opgenomen in een te zijner tijd tot stand te brengen we- reldwijde regeling op het gebied der granen.
De in bedoeld memorandum neergelegde afspraken bevat- ten bepalingen inzake minimum en maximum prijzen (artikel 2, I en IV), een verplichting voor de deelnemende landen een zo groot mogelijk deel van hun totale commerciële behoef- ten uit de deelnemende landen te betrekken en een voor- zieningsverplichting voor de exportlanden tegen prijzen die verenigbaar zijn met de overeengekomen prijsschaal (artikel 2,11).
Voorts bevat het memoradum een regeling voor de inter- nationale voedselhulp tot een totaal bedrag van 4,5 min. ton tarwe of ander graan of de tegenwaarde ervan in geld (artikel 2, V). Het memorandum heeft daarmede een belangrijk as- pect van internationale voedselhulp.
Tenslotte is bepaald dat de regeling gedurende 3 jaar zal gelden.
Tijdens de van 12 juli tot 18 augustus 1967 te Rome onder auspiciën van de Internationale Tarweraad en de U.N.C.T.A.D. gehouden Onderhandelingsconferentie tot her- nieuwing of vervanging van de Internationale Tarweovereen- komst van 1962 1) is het mogelijk gebleken bedoelde basis- elementen op te nemen in een tweetal overeenkomsten welke op 15 oktober 1967 te Washington voor ondertekening zijn opengesteld en welke op 16 november 1967 voor het Konink- rijk der Nederlanden zijn ondertekend.
Deze overeenkomsten zullen zo spoedig mogelijk aan de Staten-Generaal ter goedkeuring worden aangeboden.
i ) Voor de op 19 april 1962 te Washington tot stand gekomen lnter- nationale Tarweovereenkomst, zie laatstelijk, Trb. 1967, 144.
Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst
De overeenkomst bevat een gedetailleerde uitwerking van artikel VI, het anti-dumpingartikel van de Algemene Overeen- komst. Zij geeft regels welke de partijen bij deze overeen- komst bij de tenuitvoerlegging van hun nationale anti-dumping- regelingen in acht zullen nemen. Deze regels betreffen o.a. de wijze van vaststelling van de dumpingsmarge van de schade die door dumping bij de industrie in het land van invoer wordt veroorzaakt.
Voorts zijn bepalingen opgenomen over de wijze, waarop het onderzoek zowel naar de prijsdiscriminatie als naar de daardoor aangerichte schade moet worden uitgevoerd. Om te voorkomen dat tijdens het onderzoek de invoer zou kunnen worden vergroot, is de mogelijkheid geschapen om voorlopige maatregelen te nemen, terwijl in enkele gevallen maatregelen met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast. Een dergelijke regeling m.b.t. de toepassing van artikel VI is in het bijzonder gewenst, omdat bezwaren bestaan tegen de wijze waarop verschillende landen dit artikel hebben geïnterpreteerd. Nu als gevolg van de steeds verdergaande tariefafbraak het beschermende effect van de tarieven wordt gereduceerd, moet het niet uitgesloten worden geacht, dat een grotere aandrang van de nationale industrieën op hun Regeringen zal worden uitgeoefend om importen met anti-dumpingheffingen te be- lasten. De onderhavige overeenkomst, die waarborgen biedt tegen een lichtvaardig gebruik van dit handelspolitieke wapen,
lijkt dan ook op het juiste ogenblik tot stand te komen.
De voornaamste bepalingen van de overeenkomst zijn de volgende:
1. Omschrijving van dumping
Artikel 2 bevat de definitie van dumping, omschrijft de ele- menten nodig ter vaststelling van de marge van dumping en bepaalt, dat bij vergelijking van de uitvoerprijs en de binnen- landse prijs in het land van uitvoer voor elk geval behoorlijk rekening gehouden dient te worden met de verschillen in de verkoopvoorwaarden, de belastingverschillen en de andere ver- schillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen.
2. Omschrijving van schade
Artikel 3 bepaalt, dat een vaststelling van schade slechts kan plaatsvinden, indien de betrokken autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de invoer ten aanzien waarvan dumping plaats vindt, onmiskenbaar de voornaamste oorzaak is van aanmerkelijke schade voor een binnenlandse industrie of van een aanneme- lijke vertraging in de vestiging van een binnenlandse industrie. Voorts geeft het artikel faktoren aan die de instanties in aan- merking moeten nemen bij hun oordeel omtrent de aanwezig- heid van schade. Belangrijk is de zinsnede, dat de beslissing, dat schade dreigt te ontstaan, dient te berusten op feiten en niet slechts op beweringen of hypothetische mogelijkheden.
In verband met schade wordt het begrip binnenlandse in- dustrie in artikel 4 omschreven als „alle binnenlandse produ- centen van soortgelijke produkten of een aantal van deze pro- ducenten, waarvan de gezamenlijke produktie het grootste deel van de totale binnenlandse produktie van deze produkten vormt.".
3. Onderzoek en administratieve procedures
Artikel 5 bepaalt dat anti-dumpingonderzoeken als regel worden aangespannen door een klacht van de getroffen indus- trie die steunt op bewijsstukken.
Bij het openen van een onderzoek en daarna moeten de be- wijsstukken betreffende de dumping en de schade tegelijkertijd worden onderzocht. Artikel 6 bevat waarborgen voor een ob- jectieve beoordeling van de klacht.
4. Heffing anti-dumpingrechten en voorlopige maatregelen
Artikel 8 regelt de toepassing en inning van anti-dumping- rechten die op grond van artikel VI van de Algemene Over-
9
eenkomst nimmer de anti-dumpingmarge te boven mogen gaan. Voorlopige maatregelen kunnen slechts genomen wor- den wanneer een voorbereidend besluit betreffende het bestaan van dumping is genomen en voldoende bewijzen van de toe- gebrachte schade voorhanden zijn (artikel 10). Voorlopige maatregelen mogen in de regel niet langer dan 3 maanden duren en in uitzonderingsgevallen hoogstens 6 maanden.
In het algemeen mag een heffing niet met terugwerkende kracht worden toegepast, dus op goederen die zijn ingevoerd voordat het besluit tot instelling van een anti-dumpingheffing was genomen (artikel 11).
De Minister van Economische Zaken,
L. DE BLOCK.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
De Minister van Financiën,
X. X. XXXXXXXXX.
De Minister van Landbouw en Visserij,
P. J. LARDINOIS.
De Minister zonder Xxxxxxxxxxxx, belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden,
UDINK.