Versie 4.0 dd 31.03.2023
SECTORGIDS AUTOCONTROLE
voor de AANNEMERS van LAND- en TUINBOUWWERKEN
Versie 4.0 dd 31.03.2023
OVPG vzw | LANDBOUW-SERVICE vzw |
Overlegplatform voor Verwerking van en handel in Plantaardige Grondstoffen en producten | Nationale Centrale Landbouw-Service vzw |
Xxxxxxxxx 00 X / 000 X X-0000 Xxxxxxx Tel: x00 (0)0 000 00 00 Fax: x00 (0)0 000 00 00 | Xxxxxxxxxxxxxx 00 x0 X-0000 Xxxxxxx Tel: x00 (0)0 000 00 00 Fax: x00 (0)0 000 00 00 |
Disclaimer:
De auteurs van de gids hebben geprobeerd zoveel mogelijk rekening te houden met alle op dit gebeid geldende wetgeving. Die wetgeving verandert voortdurend. Het is daarom zeer belangrijk dat de gebruiker van de gids deze ontwikkeling op de voet volgt zodat hij deze in de wetgeving aanpassingen correct kan naleven. Als er betwisting is omtrent voor interpretatie vatbare punten uit de gids primeert altijd de wetgeving.
Alternatieve middelen kunnen gebruikt worden voor zover de reglementering niet preciseert welke middelen verplicht moeten gebruikt worden en voor zover de operatoren kunnen aantonen dat met deze alternatieve middelen de doelstelling uit de reglementering bereikt wordt.
Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie
Versie 4.0 dd 31.03.2023
SECTORGIDS AUTOCONTROLE VOOR DE AANNEMERS VAN LAND- EN TUINBOUWWERKEN VOOR DE PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE | |||
OPMAAK & VERSIEBEHEER | |||
Verantwoordelijke opmaak en inhoudelijk beheer: | OVPG VZW – LANDBOUW-SERVICE vzw | ||
Datum voorliggende versie: | Versie 4.0 dd 31.03.2023 | Vervangt versie: | Versie 3.1 dd 05.03.2021 |
Goedgekeurd door: | OVPG vzw- LANDBOUW-SERVICE vzw | ||
BEHEER & CONTROLE | |||
Datum inwerkingtreding: | 03.07.2023 | ||
Beheerder van de sectorgids: | Vzw XXXXXXXX.XX | ||
Controle van de sectorgids: | Controle Instellingen geaccrediteerd voor de scope “Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie” en erkend door het FAVV |
HISTORIEK VAN DIT DOCUMENT
Herziening en datum van goedkeuring | Reden van herziening | Draagwijdte van de herziening |
30.05.2016 | Update van de regelgeving en uitbreiding van het toepassingsgebied | Nieuwe versie |
29.09.2020 | Update van de regelgeving en uitbreiding van het toepassingsgebied | Volledig document. Vervangt de vorige versie. |
05.03.2021 | Rechtzetting toepassingsgebied eisen 4.4.1 tot 4.4.5 | Volledig document. Vervangt de vorige versie. |
xx.xx.2023 | Update van de regelgeving en grondige revisie van het document | Volledig document. Vervangt de vorige versie. |
De meest recente versie van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie, vindt men op de website van de administratieve beheerder van deze gids: xxx.xxxxxxxx.xx.
OVPG VZW en LANDBOUW-SERVICE vzw geven enkel na schriftelijke toestemming de toelating deze standaard voor consultatie beschikbaar te stellen en te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperking van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van onderdelen uit deze publicatie. OVPG VZW en LANDBOUW-SERVICE vzw zijn niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen bij het gebruik van gegevens uit deze publicatie.
Inhoudstafel
1
1.2 Werkgroepen en werkwijze 3
2. TERMEN, DEFINITIES EN AFKORTINGEN
4
3. GEBRUIKSAANWIJZING VOOR DE LOONWERKER
7
3.1 WAAROM EEN SECTORGIDS AUTOCONTROLE VOOR LOONWERKERS? 7
10
4.1 Identificatie van loonwerker 10
4.3 Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden 14
4.4 Registratie aanwezigheid van schadelijke gereglementeerde organismen 21
4.5 Registratie resultaten van analyses 21
4.6 Bijkomende registratievereisten voor de loonwerker 21
4.6.1 Registratie van uitgevoerde land- en tuinbouwwerken per landbouwer 21
4.6.2 Opslag en/of bewerking 25
28
6. VOORSCHRIFTEN PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE
34
6.1 Bedrijfsleider, personeel en derden 34
6.3 Machines, apparatuur en gereedschappen die in contact komen met product 41
6.4 Teetltechniek en naoogstbehandeling 46
6.5 Gereglementeerde schadelijke organismen 55
62
Bijlage 1 - Omschrijving van bewerking 62
Bijlage 2 - Glasbreuk- en lekkageprocedure 63
Bijlage 3 - Risicobeoordeling en kwaliteitseisen van water gebruikt in voor- en na-oogst behandelingen
............................................................................................................................................................ 65
Bijlage 4 - Gebruik van Plantenpaspoorten 73
Bijlage 5 - Snijden van aardappelpootgoed bestemd voor productie van consumptieaardappelen of hoevepootgoed 79
Bijlage 6 - Landbouwtransport 81
Bijlage 8 - Certificeringregeling 89
Bijlage 9 - Wetgeving 100
Bijlage 10 - Contactadressen 104
De gebruikersgroep van deze Sectorgids Autocontrole zijn alle loonwerkers (=aannemers van land- en tuinbouwwerken en loonsproeiers). In deze gids worden de volgende activiteiten beschreven voor alle teelten (excl. hop) die door een loonwerker uitgevoerd kunnen worden:
• Ontvangst, opslag en gebruik van grondstoffen1 (voor eigen gebruik):
o Zaaizaad, plant- of pootgoed
o Bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en biociden
o Meststoffen
• Teelt en oogst van de primaire plantaardige producten met als bestemming menselijke en/of dierlijke voeding, inclusief sorteren (bv. verwijderen van kleinste aardappelen, zaad triëren, …) en mechanisch reinigen (bv. ontdoen aarde van aardappelen of suikerbieten) op het veld.
• De opslag van land- of tuinbouwproducten die rechtstreeks in verband met de oogstactiviteiten staat.
• De bewerking op het landbouwbedrijf productie (bv. wassen, sorteren, snijden, verpakken) van verse producten (zie bijlage 1);
• Secundair transport wordt aanzien als transport van land- of tuinbouwproducten uitgevoerd in het kader van landbouwwerkzaamheden, voor rekening van een opdrachtgever (primaire (plantaardige) producent of een bedrijf) door dezelfde loonwerker, dat deze landbouwwerkzaamheden voorafgaat of volgt en er een essentieel onderdeel van vormt of er rechtstreeks mee in verband staat.
• Snijden van aardappelpootgoed bestemd voor productie van consumptieaardappelen of hoevepootgoed. Het snijden van pootgoed dat bestemd is voor de productie van gecertificeerd pootgoed is verboden.
Opslag die niet in verband met de oogstactiviteiten staat en verwerking maken geen deel uit van deze gids. Hiervoor wordt verwezen naar de gids handel en verwerking AGF (G-014). Bewerking2 van plantaardige grondstoffen die wordt uitgevoerd door de loonwerker op het landbouwbedrijf maakt deel uit van deze gids.
1 De handel en verkoop aan derden van deze grondstoffen valt buiten de scope van deze gids. Voor bestrijdingsmiddelen wordt verwezen naar G-010: Autocontrolegids in de sector van de productie en distributie van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik
2 Zie definitie van bewerking, Bijlage 1
Door loonwerker uitgevoerde activiteit | Op het loonwerkbedrijf | Op het landbouwbedrijf |
Opslag en verwerking | G-014 | G-014 |
Bewerking | G-014 | G-033 |
Dit wordt schematisch voorgesteld in de onderstaande figuur.
G-014: Gids Autocontrole: aardappelen – groenten – fruit, verwerkende industrie en handel G-033: Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de
Primaire Plantaardige Productie
Het beheer van “openbaar groen” en “wegen” valt niet onder de scope van G-033.
Het certificaat van de loonwerker omvat de algemene diensten die verleend worden als loonwerker, daarnaast kunnen één of meerdere specifieke diensten van toepassing zijn (zie Tabel 1 1). Deze worden op het certificaat vermeld. Bij oogst- en andere machines wordt ter indicatie meegegeven over hoeveel machines het gaat (< 5, 5-20, > 20).
Tabel 1: Overzicht van de diensten en hun bijhorende code
Activiteit | Code |
Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (inclusief zaadbehandeling) | Gg |
Bemesting | B |
Oogst (Inkuil inbegrepen) | O |
Andere activiteiten (grondbewerkingen,zaaien, irrigatie, reinigen van serres, gewas uitruimen, bewaring van geoogst en/of verpakt product, …) | AA |
Stockage gewasbeschermingsmiddelen en biociden | Sgb |
Stockage meststoffen | Sm |
Stockage uitgangsmateriaal | Sum |
Stockage geoogste landbouwproducten | Sp |
Snijden van pootgoed | Snp |
Bewerking van primaire plantaardige producten en van zaden (in de landbouwbedrijf) (triëren,...) | Bp |
Secundair transport | ST |
Deze Sectorgids Autocontrole voor de loonwerker is gebaseerd op de Sectorgids Autocontrole voor de Primaire Productie – plantaardige productie – (modules A en B) (G040). De Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie herneemt de vereisten uit de Sectorgids Autocontrole G-040 wanneer deze vereisten verwijzen naar activiteiten die door de loonwerker kunnen uitgevoerd worden.
Dit document werd in interprofessioneel overleg opgemaakt en goedgekeurd binnen het Overlegplatform voor de Verwerking van en handel in Plantaardige Grondstoffen en producten (OVPG vzw) en LandbouwService vzw. Het overleg wordt gecoördineerd door het secretariaat van Vegaplan vzw.
OVPG vzw is het Overlegplatform voor de Verwerking van en handel in Plantaardige Grondstoffen en producten. Landbouw-Service is de vereniging zonder winstgevend doel, opgericht onder de benaming “Nationale Centrale Landbouw-Service vzw”, afgekort “Landbouw-Service”. Landbouw- Service vertegenwoordigt de aannemers van Land- en Tuinbouwwerken, loonsproeiers, handelaars in meststoffen en handelaars in veevoeders. Landbouw-Service telt 750 leden in België en vertegenwoordigt 75 %van de loonwerkers. Dit percentage loonwerkers staat in voor 90 % van het areaal dat in onderaanneming wordt bewerkt (zaaien, bespuiten, oogsten, …).
Bij de uitwerking van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie wordt gestreefd naar een maximaal overleg tussen de verschillende betrokken sectoren. Er wordt uitgegaan van een bottom-up benadering, waarbij tevens gesteund wordt op de ervaring en kennis vanuit het terrein. De verslagen van de beraadslagingen worden bewaard op de maatschappelijke zetel van Vegaplan vzw (Xxxxxxxxx 00X/000X,0000 Xxxxxxx).
De draft versie werd voor advies voorgelegd aan de FOD Volksgezondheid, Certibel, Belac en
Agrofront (Boerenbond, Algemeen Boerensyndicaat en Fédération Wallonne de l’Agriculture).
Bovendien wordt deze Sectorgids Autocontrole verspreid aan de gebruiker via:
Landbouw-Service vzw Xxxxxxxxxxxxxx 00 x0
X-0000 Xxxxxxx
Tel: x00 (0)0 000 00 00
2. Termen, definities en afkortingen
ABS: Algemeen Boerensyndicaat AG: Activiteitengroep
AGF: Aardappelen – Groenten – Fruit
AGROFRONT: Overlegplatform van representatieve landbouworganisaties binnen de schakel plantaardige productie (Algemeen Boerensyndicaat, Boerenbond en Fédération Wallonne de l’Agriculture)
Basiskwaliteit: Omvat de wettelijke eisen inzake productveiligheid (onder bevoegdheid van het FAVV).
BB: Boerenbond
Belgapom: Erkende Beroepsvereniging (e.b.) voor de Belgische aardappelhandel en verwerking
Biociden: Werkzame stoffen en preparaten die, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, één of meer werkzame stoffen (een stof of micro-organisme dat op of tegen ongedierte werkt) bevatten en bestemd zijn om een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten ervan te voorkomen of op andere wijze dan louter fysieke of
mechanische wijze te bestrijden”.
CBB: Confederatie Belgische Bietentelers
Cefi: Vereniging van de Belgische cichorei fabrikanten
COP: granen, oliehoudende en proteïnehoudende gewassen
Exploitant: Iedere natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dieren of producten, ook als dat voor beperkte duur is.
FAVV: Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
Fegra : Beroepsvereniging van de handelaars in graangewassen en andere landbouwproducten
FWA: Fédération Wallonne de l’Agriculture
Fytolicentie: certificaat voor professioneel gebruik, distributie of voorlichting van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen.
Er bestaan 5 types:
• NP: Distributie van of voorlicht professioneel gebruik
• P1: Assistent professioneel gebruik
• P2: Professioneel gebruik
• P3: Distributie van of voorlichting over producten voor professioneel gebruik (een licentie P3 laat eveneens toe de taken uit te voeren van een licentie XX, X0 en P2)
• PS: Specifiek professioneel gebruik.
Meer informatie op xxx.xxxxxxxxxxxx.xx.
GBCS: GBCS: Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem. Het GBCS-systeem omvat 5 onderdelen: geautomatiseerde databases, een identificatiesysteem voor landbouwpercelen (= E-Loket in Vlaanderen en PAC-on-Web in Wallonië), een systeem voor de identificatie en registratie van dieren, steun aanvragen en een geïntegreerd systeem voor administratieve controles en inspecties in het veld.
Gereglementeerde schadelijke organismen bij planten: Quarantaineorganismen, quarantaineorganismen van beschermde
gebieden (ZP), en gereglementeerde niet- quarantaineorganismen van de EU (RNQP) zoals vastgelegd in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. Schadelijke organismen waarvoor noodmaatregelen gelden of die tijdelijk als quarantaine worden beschouwd zoals omschreven in Verordening (EU) 2016/2031. Quarantaine organismen vallen onder bevoegdheid van het FAVV, RNQP vallen onder gewestelijke bevoegdheid.
GGO: Genetisch Gemodificeerde Organismen
KB: Koninklijk Besluit
KVBM: Koninklijke Vereniging der Belgische Maalderijen
Landbouw-Service: Nationale Centrale Landbouw-Service vzw
Landbouwtransport : Transport dat door de landbouwer voor zijn eigen rekening of voor de rekening van een andere landbouwer uitgevoerd wordt.
LCE: Lokale Controle Eenheid van het FAVV
LAVA: Logistieke en Administratieve Veilingsassociatie cvba
LOD: Limit of Detection, aantoonbaarheidsgrens: de kleinste hoeveelheid van een stof die in een gegeven staal kan worden geobserveerd. Wanneer het gaat om stoffen waarvoor geen toelaatbaar gehalte is vastgesteld, is het detectievermogen de laagste concentratie waarbij een methode kan aantonen dat een monster werkelijk verontreinigd is.
Aannemer van landbouwerken : Elke rechtspersoon uit de sector « aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie» die land- of tuinbouwwerkzaamheden uitvoert voor derden.
MB: Ministerieel Besluit
Meldingslimiet: Waarde vanaf wanneer een exploitant voor een bepaalde parameter een verplichte melding moet doen bij het FAVV volgens de modaliteiten vastgelegd in het MB van 22/01/2004 houdende de meldingsplicht xxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx gslimieten/
MRL: Maximale Residu Limiet; het maximum residugehalte is het hoogste wettelijk toegestane concentratieniveau van een bestrijdingsmiddelenresidu in of op een levensmiddel of diervoeder, vastgesteld op basis van goede landbouwpraktijken en de laagste blootstelling van consumenten die noodzakelijk is met het oog op de bescherming van kwetsbare consumenten (Verordening Nr. 396/2005)
OCI: Onafhankelijke certificatie-instelling. Door het FAVV erkende instelling die bedrijven audit en certificeert in het kader van deze autocontrolegids en die hiervoor geaccrediteerd is door Belac volgens de ISO/IEC 17065 norm of door een buitenlandse accreditatie-instelling die deel uitmaakt van het EA Multilateraal Akkoord (EA MLA).
Contact:
xxxxx://xxx.xxxx- xxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxx n/oci/
OVPG vzw: Overlegplatform voor de Verwerking van en handel in Plantaardige Grondstoffen en producten, afgekort OVPG vzw, zijnde de vereniging zonder winstoogmerk van representatieve verenigingen binnen de schakel handel in en verwerking van plantaardige grondstoffen en producten
Primaire Plantaardige productie: De productie van planten en vruchten en plantaardige producten bestemd voor de handel in en de verwerking van voedingsmiddelen, de versmarkt en de dierlijke voeding
Professionele gebruiker: Elke persoon die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt in het kader van zijn beroepsactiviteiten, zijnde:
• exploitanten van levensmiddelen- en diervoederbedrijven die plantaardige producten produceren of oogsten (landbouwers, …)
• exploitanten uit de non-food sector die plantaardige producten produceren of oogsten (siertelers, boomkwekers,
zaaizaadproducenten, …)
• dienstverleners (aannemers van landbouwwerken, tuinaannemers,
…)
• andere professionele gebruikers
(gemeentebesturen, …).
Toevoegingsstof: Stof of preparaat dat door de gebruiker wordt gemengd met een gewasbeschermingsmiddel en dat de doeltreffendheid of andere kenmerken van een middel versterkt (bv. bevochtigingsmiddelen,
antischuimmiddelen,…). In dit document
dekt de term
« gewasbeschermingsmiddelen » ook toevoegingsstoffen.
Secundair transport: transport uitgevoerd in het kader van landbouwwerkzaamheden, door dezelfde loonwerker. Dit vervoer gaat de landbouwwerkzaamheden vooraf of volgt deze en vormt er een essentieel onderdeel van of staat er rechtstreeks mee in verband.
VBT: Verbond van de Belgische Tuinbouwveilingen
VEGAPLAN vzw: De vereniging zonder winstgevend doel, opgericht onder de benaming “vzw VEGAPLAN”, afgekort VEGAPLAN met als maatschappelijk doel het administratieve beheer van de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie
Vegebe: Federatie van de Belgische groenteverwerking en de handel in industriegroenten
Vestiging: Een bedrijfsvestiging, geografisch identificeerbaar door een adres, waar ten minste één activiteit wordt uitgeoefend of van waaruit deze wordt verricht (en die alle infrastructuur en uitrusting omvat die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit).
VT: Veiligheidstermijn: de termijn die gerespecteerd moet worden na het uitvoeren van een fytobehandeling, om met zekerheid te voldoen aan de vastgelegde MRL
3. Gebruiksaanwijzing voor de loonwerker
3.1 Waarom een Sectorgids Autocontrole voor loonwerkers?
Omdat de schakel loonwerk als dienstverlener veel invloed uitoefent op de activiteiten van de landbouwer voor de plantaardige productie, is het vanzelfsprekend dat ook voor de loonwerkers een analoog systeem van traceerbaarheid en voedselveiligheid wordt verwacht. Bovendien moeten primaire productie en loonwerk perfect op elkaar aansluiten. De loonwerker is immers verantwoordelijk voor de taken die hij heeft uitgevoerd.
Om aan het Koninklijk Besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid (KB 14/11/2003) te voldoen kan een uitbater gebruik maken van een gids, opgesteld door de sector en goedgekeurd door het FAVV. Om voedselveiligheid en traceerbaarheid doorheen de gehele voedselketen te verzekeren, dient elke schakel zich te houden aan verscheidene voorschriften. Voor de schakel aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie is daartoe deze Sectorgids Autocontrole uitgewerkt.
Autocontrole of interne zelfcontrole vormt de basis van deze Sectorgids Autocontrole. Dit wil zeggen dat de loonwerker zelf, aan de hand van dit document, nagaat of zijn bedrijf voldoet aan de voorschriften. Deze autocontrole is onderworpen aan "externe controle op de autocontrole". Deze externe bedrijfscontrole kan uitgevoerd worden door een door het FAVV erkend certificeringsorganisme of door het FAVV zelf.
Het autocontrolesysteem dat in dit document wordt beschreven bestaat uit de volgende elementen:
• Registratie (hoofdstuk 4)
• Meldingsplicht (hoofdstuk 5)
• Voorschriften primaire plantaardige productie (hoofdstuk 6)
• Bijlagen
☝ Dit document bevat alle voorschriften met betrekking tot de wetgeving onder bevoegdheid van het FAVV en van toepassing voor de aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie op 01.03.2023. Loonwerkers moeten echter te allen tijde voldoen aan de wetgeving die van kracht is. Dit document zal jaarlijks aangepast worden naar aanleiding van gewijzigde en nieuwe wetgeving.
Centraal in deze Sectorgids Autocontrole staan de algemene hygiëne-voorschriften. Deze voorschriften vormen een handleiding voor de loonwerker en omvatten de na te leven hygiënemaatregelen onder de vorm van concrete voorschriften.
De vereisten werden onderverdeeld in verschillende hoofdstukken, naargelang de dienstverlening die kan plaatsvinden door de loonwerker: vereisten voor infrastructuur, personeel, enz.
Per hoofdstuk werd een algemeen deel uitgewerkt, dit wil zeggen dat deze vereisten van toepassing zijn voor alle loonwerkers. Deze ‘horizontale’ vereisten hebben een grijze achtergrond. In functie van de werkzaamheden van de loonwerker kunnen ook ‘verticale’ vereisten van toepassing zijn.
Het KB van 14/11/2003 betreffende autocontrole, traceerbaarheid en meldingsplicht zegt dat registers moeten bijgehouden worden door producenten van primaire plantaardige producten. Deze registers dienen minimaal 5 jaar bewaard te worden.
Het loonwerkbedrijf dient registers bij te houden met betrekking tot de volgende activiteiten: inkoop, levering, ontvangst, opslag en gebruik van grondstoffen en transport van geoogste primaire plantaardige producten. Ook dient een register met een overzicht van de verschillende activiteiten (bemesten, sproeien, oogsten, …) per landbouwer op het loonwerkbedrijf aanwezig te zijn.
Elke exploitant in de voedselketen moet voldoen aan de meldingsplicht indien een product schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant (MB 22/01/2004). Voor de primaire plantaardige productie houdt deze meldingsplicht concreet in dat ook de loonwerker verplicht is het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen te melden wanneer hij een vermoeden of bewijs heeft dat een product een mogelijk gevaar voor de menselijke of dierlijke gezondheid inhoudt. Ook vastgestelde quarantaineziektes en plantenziektes met gevaar voor de gezondheid van mens, dier en plant worden gemeld. Er werd, onder meer voor de primaire plantaardige productie, een speciaal meldingsformulier ontwikkeld. De praktische modaliteiten van de meldingsplicht worden weergegeven in hoofdstuk 5.
Het niet respecteren of een tekortkoming van een vereiste kan resulteren in:
• Major non-conformiteit (type A), of
• Minor non-conformiteit (type B), of
• Opmerking
Voor de beoordeling wordt verwezen naar het document beschikbaar op de website van het
FAVV “Richtlijnen voor non-conformiteiten in het kader van de audits”.
De validatie van het opzetten van betrouwbare autocontrole bij elke loonwerker kan door:
1. Door een geaccrediteerde certificeringinstelling die daarenboven erkend is door het FAVV voor de Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie
2. Door het FAVV zelf.
De audit gebeurt volgens de certificeringsregeling (zie bijlage 8).
In het kader van het KB autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid dienen verschillende registers bijgehouden te worden door de land- en tuinbouwers. Deze registers moeten minstens 5 jaar bewaard worden op het landbouwbedrijf.
4.1 Identificatie van loonwerker
Volgens het KB van 16.01.2006 moeten de loonwerkers van land- en tuinbouwwerken geregistreerd zijn bij het FAVV. De registratie kan worden aangetoond aan de hand van een uittreksel van de Foodweb database of een factuur van een heffingsplichtige nevenactiviteit van de aannemer (bv. Handel in gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen, primaire
productie,…). De activiteiten moeten correct en volledig zijn doorgegeven. De loonwerkers dient ook de correcte administratieve gegevens over te maken aan de certificeringsinstelling. In de onderstaande fiche wordt een voorbeeldformat gegeven in het kader van het identificeren van de loonwerker.
In de onderstaande fiche wordt een voorbeelddocument gegeven in het kader van het identificeren van de producent.
Identificatie loonwerker | |||
Datum: | … / … / ………… | Referentie: | |
Versie: | |||
Ondernemingsnummer: | |||
Vestigingseenheidsnummer3: | |||
Loonwerker | |||
Naam: | Voornaam: | ||
Straat: | Nr: | ||
Postcode: | Gemeente: | ||
Telefoon: | Mobiel: | ||
e-mail: | |||
Bedrijf (enkel in te vullen indien verschillend van de loonwerkergegevens) | |||
Naam: | Voornaam: |
3 Enkel van toepassing indien meerdere vestigingen
Straat: | Nr: |
Postcode: | Gemeente: |
Telefoon: | Mobiel: |
e-mail: |
Volgens art. 6 van het KB van 14/11/2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid moet elke exploitant in de primaire productie de gegevens bijhouden van alle producten die hij aankoopt en gebruikt (dossier IN) en alle producten die hij verkoopt en levert (dossier OUT).
Voor de primaire plantaardige productie moeten deze gegevens bijgehouden worden voor de volgende categorieën van inkomende producten:
• Plantaardig uitgangsmateriaal (plantgoed, zaden,…)
• Gewasbeschermingsmiddelen en biociden
• Bemestingsproducten
En voor de volgende categorieën van uitgaande producten:
• Plantaardig vermeerderingsmateriaal
• Plantaardige producten
• Gewasbeschermingsmiddelen en biociden
• Meststoffen
Gegevens over rechtstreeks aan de consument verkochte of geleverde producten hoeven niet bijgehouden te worden.
Van elk van de inkomende en uitgaande producten moeten de volgende gegevens kunnen voorgelegd worden:
• De aard en identificatie van het product; (bv. aard = plantaardappelen van het ras ‘Bintje’,
identificatie = het nummer op het certificeringsetiket);
• De hoeveelheid van het product (bv. aantal kg aangekocht product);
• De ontvangst- of leveringsdatum;
• De identificatie van de vestigingseenheid die het product levert of afneemt (vb. firma Landbouwbenodigdheden NV, Xxxxxxxxxxxxxxx 00 te Wortel). Hiermee wordt niet het administratief adres bedoeld maar wel de plaats van waar de producten komen of waarheen de producten gaan. In geval van levering via een handelaar/transporteur of een andere tussenpersoon zal deze geïdentificeerd en genoteerd moeten worden.
In het geval de loonwerker verantwoordelijk is voor de aankoop van plantaardig vermeerderingsmateriaal, gewasbeschermingsmiddelen en biociden en meststoffen dan dient hij zowel van de inkomende als van de uitgaande producten de nodige gegevens bij te houden. Ook dient hij in dat geval de noodzakelijke gegevens van de producten die gebruikt werden over te maken aan de landbouwer.
Het is niet de bedoeling dat al deze gegevens in een apart register genoteerd worden. In veel gevallen houdt de landbouwer deze gegevens al bij voor andere doeleinden. Deze gegevens zijn dan vaak terug te vinden op andere documenten zoals facturen, etiketten, plantenpaspoorten of certificaten, leveringsbonnen, aankoopborderellen, mestbankaangiftes, premie aanvragen en weegbonnen.
De gegevens kunnen per categorie afzonderlijk bewaard worden, dit wil zeggen dat ze bijvoorbeeld in een afzonderlijke map bewaard worden, of in een map met tussenschotten. Dit is echter niet verplicht.
De operator die door de FAVV erkend is voor het afleveren van plantenpaspoorten, moet alle relevante informatie met betrekking tot de plantenpaspoorten registreren en bewaren, en moet traceerbaarheidssystemen of -procedures hebben om de verplaatsing van zijn producten binnen en tussen zijn eigen sites op te kunnen volgen.
De verplichte informatie betreffende de traceerbaarheidsgegevens in de IN/OUT registers moeten aan het FAVV kunnen verstrekt worden op zeer korte termijn : maximum 4 uur voor de gegevens zoals de bestemming, de aard en de datum; binnen 24 uur voor de identificatie en de hoeveelheid van het product. Zij moeten kunnen worden gecontroleerd tijdens een audit. Een ordelijk klassement van al de documenten wordt aanbevolen.
Indien de noodzakelijke gegevens (aard, hoeveelheid, datum, identificatie) op deze documenten ontbreken, dient de landbouwer de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Deze registers moeten enkel aanwezig zijn op het bedrijf voor het uitgangsmateriaal, gewasbeschermingsmiddelen en biociden en meststoffen die de loonwerker zelf inkoopt, opslaat en levert aan de landbouwer.
4.3 Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik mogen enkel door diegenen worden verkocht, gebruikt of aangeraden die over een fytolicentie beschikken. Houders van een fytolicentie P1 gebruiken producten voor professioneel gebruik uitsluitend onder het gezag van een houder van een fytolicentie P2 of P3. Deze maakt een verklaring in tweevoud op naar het model hieronder. Deze verklaring wordt gedagtekend en ondertekend door beide partijen. Een exemplaar wordt aan de houder van de fytolicentie P1 overhandigd.
Meer informatie op de website: xxx.xxxxxxxxxxxx.xx.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden tijdens teelt en opslag dient geregistreerd te worden volgens de Verordeningen 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne hygiëne, 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en 183/2005 betreffende de diervoederhygiëne.
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven of van non-food bedrijven (vb. sierteelt) die plantaardige producten produceren of oogsten, en exploitanten van diervoederbedrijven – inclusief land- en tuinbouwers - moeten de volgende gegevens registreren :
• Kas of perceel nummer (de percelen waarop of de kassen waarin de teelten aanwezig zijn, moeten door middel van een nummer geïdentificeerd worden) of opslageenheid-nummer (in geval van behandeling na de oogst)
• Behandelde teelt
• Datum toediening product
• Naam gewasbeschermingsmiddel (volledige handelsbenaming)
• Gebruikte dosis per ha of per ton (in geval van behandeling na de oogst)
Het wordt daarenboven aangeraden het toelatingsnummer van het gewasbeschermingsmiddel in het register te vermelden, met als doel het toegepaste product duidelijk te identificeren.
De registratie van het gebruik van biociden is verplicht op bedrijven met productie bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie. Op een bedrijf met enkel niet eetbare tuinbouwproductie moet het gebruik van biociden niet worden geregistreerd, maar wordt de registratie van het gebruik van sterk aangeraden. De volgende gegevens moeten geregistreerd worden :
• Type behandelde uitrusting (machines, palletkisten, andere recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur)
• Datum behandeling
• Aangewend biocide (volledige handelsbenaming)
• Concentratie en gebruikte hoeveelheid.
De landbouwers moeten de gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden ten laatste 7 dagen na de uitvoering registreren.
Het register, zijnde de opgetekende gegevens, moet gedurende 5 jaar worden bewaard voor de teelten die bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie (3 jaar voor de non-food bedrijven die plantaardige producten produceren of oogsten).
De gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden moeten, indien dit noodzakelijk is, onmiddellijk ter beschikking kunnen gesteld worden.
Hieronder volgt een voorbeeld van het bijhouden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden:
Kas-, perceel- of opslageenheid-nummer | Partij-nummer | Teelt | Plant-datum | Datum behandeling | Aangewend bestrijdingsmiddel (volledige commerciële of | Dosis/ha of /ton | Behandelde oppervlakte of hoeveelheid | Datum van monstername | Oogst-datum of datum van het in de handel brengen | Analyseresultaat |
Een landbouwer kan voor deze registratie gebruik maken van een spuitdagboek of een fiche per teelt en/of per perceel of een ander document. Indien de afnemer (via een contract) vraagt om een teelt- of perceelsfiche bij te houden, kan de landbouwer verwijzen naar deze (elektronische) fiche voor de registratie van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In dit geval houdt de landbouwer zelf het origineel bij en ontvangt de afnemer een kopie.
Op de volgende pagina wordt een voorbeeld van een perceels-/teeltfiche weergegeven. Deze voorbeeldfiche kan tevens gebruikt worden voor de registratie van gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor landbouwkundig gebruik. In de grijze zones werd aangeduid welke gegevens verplicht dienen bijgehouden te worden in het kader van het KB van 13/07/2014. Ook voor de behandeling van plantaardige producten tijdens de opslag werd een voorbeeldfiche uitgewerkt.
Indien de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen of biociden uitbesteed wordt aan loonwerkers is de landbouwer niettemin verplicht deze gegevens zelf bij te houden.
Indien de activiteiten door een loonwerker worden uitgevoerd, moet de loonwerker de nodige gegevens (datum behandeling, volledige handelsbenaming van gebruikt gewasbeschermingsmiddel, omschrijving van het behandelde gewas, gebruikte dosis/ha, plaatsaanduiding van het behandelde gewas) aan de landbouwer doorgeven (schriftelijk of elektronisch). Het register, zijnde de opgetekende gegevens, moet gedurende 3 jaar worden bewaard.
Indien noodzakelijk kan de landbouwer de gegevens opvragen bij de loonwerker, die deze gegevens ten laatste 24 uur later ter beschikking stelt.
TEELT- OF PERCEELSFICHE 4 | ||||
Teelt: …………………………………………… | Naam landbouwer: …………………… Referentie: identificatie producent | |||
Productielocatie | ||||
Naam: | Partijnummer5 | Oppervlakte: | Referentie: | |
Perceel: | ||||
Perceel: | ||||
Perceel: | ||||
Serre: | ||||
Controle fysische contaminatie productielocatie | ||||
Datum controle: … / … /………… | Bevindingen: | |||
A | Voorvrucht: | Referentie: | ||
20xx : | ||||
20xx : | ||||
20xx : | ||||
Zaaien of planten | ||||
Datum zaaien/planten: | ||||
Variëteit of ras: Lotnummer6: | Referentie: dossier IN | |||
Hoevezaad/-pootgoed: | 0 ja | 0 nee | ||
Uitvoerder/Loonwerk: | ||||
HF | Onderstam: | Referentie: dossier IN | ||
Entmateriaal: | ||||
Moedermateriaal: |
4 Grijs gemarkeerd: verplicht veld
5 Indien een perceel slechts één partij planten omvat geen partijnummer noodzakelijk
6 Identificatie aan de hand van dossier IN
Fytobehandeling: | ‘zie gewasbescherming’ | |||
Bemesting | ||||
Datum | Soort meststof 7 | Dosis/ha | Uitvoerder/ Loonwerker | |
Toepassing gewasbeschermingsmiddelen | ||||
Datum | Naam product8 | Dosis/ha9 | Behandelde oppervlakte | Uitvoerder/ Loonwerker |
Behandeling zaaizaad, plant- of pootgoed : enkel indien zelf uitgevoerd | ||||
Herbiciden, fungiciden en insecticiden | ||||
Andere toegepaste gewasbeschermingsmiddelen en succespercentage van de maatregelen | ||||
Behandeling | Waarnemingen aan de basis van de uitgevoerde bestrijding | Efficientie | ||
7 Identificatie aan de hand van dossier IN
8 Identificatie aan de hand van dossier IN
9 Indien dosis/ha wordt ingevuld, dient de oppervlakte van het perceel / de percelen gekend te zijn via perceelsregistratie of de totaal behandelde oppervlakte dient ingevuld te worden
Irrigatie | ||||
Irrigatie uitgevoerd: | 0 ja | 0 nee | Referentie: | |
Datum van laatste irrigatie voor oogst | ||||
Herkomst water: | 0 grondwater | |||
0 hemelwater | ||||
0 leidingwater | ||||
0 oppervlaktewater | ||||
0 proceswater | ||||
0 ander: … | ||||
Oogst | ||||
Oogstdatum/-periode: | Referentie: | |||
Uitvoerder/Loonwerk: | Factuur loonwerker | |||
Monstername10 (indien van toepassing) | ||||
Datum: | Analyseresultaat | Ref. registratie analyseresultaten |
10 Indien in het bemonsteringsplan niets voorzien voor het betrokken jaar niet noodzakelijk bemonsteringsdatum en analyseresultaat te registreren. Indien analyseresultaat gunstig, niet noodzakelijk om resultaat re registreren
OPSLAG EN/OF BEWERKING EN/OF MARKTKLAAR MAKEN | |||||
Naam landbouwer: Referentie: Identificatie producent | Opslag/Bewerkingsruimte: | ||||
Identificatie opgeslagen product: | |||||
Referentie teelt | Datum IN | Hoeveelheid IN | Datum UIT | Hoeveelheid UIT | Bestemming |
Behandeling opgeslagen product: | |||||
Referentie teelt | Aard behandeling | Datum behandeling | Naam product11 | Dosis | Uitvoerder/ Loonwerker |
Bewerken of marktklaar maken: | |||||
Referentie teelt | Datum bewerking | Type bewerking | Hoeveelheid | Bestemming | |
☝ Tip: Hou de facturen van de loonwerker bij.
Naar deze facturen kan verwezen worden in verschillende registers.
11 Identificatie aan de hand van dossier IN
4.4 Registratie aanwezigheid van schadelijke gereglementeerde organismen
Indien de operator tijdens de teelt/vermarkting de aanwezigheid van schadelijke gereglementeerde organismen en ziekten vastgesteld of vermoedt, moet hij de regels met betrekking tot de meldingsplicht volgen (zie hfdst. 4) en moet hij deze gegevens bijhouden in een register. Ook organismen waarvan de aanwezigheid in België niet gekend is vallen onder de meldingsplicht wanneer zij worden aangetroffen. Het volstaat om kopieën van het verplichte meldingsformulier te bewaren.
4.5 Registratie resultaten van analyses
Eventuele resultaten van analyses van bij planten genomen monsters of andere monsters moeten bijgehouden worden. Het is belangrijk dat deze analyses steeds op het landbouwbedrijf raadpleegbaar zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer deze gegevens beschikbaar te hebben. Het wordt aangeraden een ordelijk klassement van de analyseresultaten bij te houden.
4.6 Bijkomende registratievereisten voor de loonwerker
4.6.1 Registratie van uitgevoerde land- en tuinbouwwerken per landbouwer
Voor alle landbouwers dient de loonwerker een nominatieve fiche bij te houden van de uitgevoerde land- en tuinbouwwerken. Dit register moet door de loonwerker zelf bijgehouden te worden. Dit register kan gevormd worden door klassering van de werkbonnen of andere documenten per landbouwer. De volgende gegevens moeten bijgehouden worden:
• Aard van de werkzaamheden (bv. zaaien, planten, bemesten, gewasbescherming,
irrigatie, oogst, naoogstbehandeling, maar ook grondontsmetting, reiniging van serre, …)
• Datum van de werkzaamheden
• Perceel: identificatie zoals aangegeven door de landbouwer (vb. perceelsnaam) + oppervlakte
• Identificatie van het gebruikte product voor uitgangsmateriaal: variëteit, ras, lotnummer, certificeringsetiket (+ eventueel kopie van plantenpaspoort indien noodzakelijk), naam fytoproduct, soort meststof, …
• Hoeveelheid gebruikt product (dosis/ha, dosis/ton, …)
• Specifieke gegevens en/of opmerkingen, hier wordt aangeraden om aan te duiden met welk materieel (via een nummer) de teelt- of oogstbehandeling werd uitgevoerd
• Naam uitvoerder en handtekening
UITGEVOERDE LAND- en TUINBOUWWERKEN UITGEVOERD door de LOONWERKER 1 fiche per landbouwer invullen | |||||||
Naam loonwerker: …………………………………………………………. | Erkenningsnummer12: ……………………………………… | ||||||
Identificatie van landbouwer: (Naam landbouwer) | |||||||
Xxxx van de werkzaamheden | Datum van de werkzaam-heden | Perceel (identificatie) | Behandelde oppervlakte | Identificatie van het gebruikte product (volledige naam) | Hoeveelheid gebruikt product (dosis/ha of ton) | Specifieke gegevens en/of opmerkingen13 | Naam uitvoerder + handtekening14 |
12 Enkel van toepassing voor loonsproeien
13 Bij transport ook vestigingseenheid registreren en eventueel silonummer registreren
14 Referentie naar werkbon
Xxxx van de werkzaamheden | Datum van de werkzaam-heden | Perceel (identificatie) | Behandelde oppervlakte | Identificatie van het gebruikte product (volledige naam) | Hoeveelheid gebruikt product | Specifieke gegevens en/of opmerkingen | Naam uitvoerder + handtekening15 |
15 Referentie naar werkbon
Indien de loonwerker op zijn bedrijf de geoogste plantaardige grondstoffen opslaat of bewerkt dan dient een hierover register te worden bewaard op het loonwerkbedrijf. Het onderstaande register is een voorbeeldregister die een leidraad vormt voor de nodige gegevens die geregistreerd moeten worden in het kader van opslag en/of bewerking.
Opslag en/of bewerking | |||||
Naam loonwerker: ………………………………. Referentie: Identificatie loonwerker | Opslag/Bewerkingsruimte: ……………………………………….. | ||||
Identificatie opgeslagen product: | |||||
Referentie teelt | Datum IN | Hoeveelheid IN | Datum UIT | Hoeveelheid UIT | Bestemming |
Behandeling opgeslagen product: | |||||
Referentie teelt | Aard behandeling | Datum behandeling | Naam xxxxxxx00 | Dosis | Uitvoerder/ Loonwerker |
Bewerken of marktklaar maken: | |||||
Referentie teelt | Datum bewerking | Type bewerking | Hoeveelheid | Bestemming | |
16 Identificatie aan de hand van dossier IN
De transporten moeten geregistreerd worden (behalve het afvoeren van landbouwproducten naar de eerste losplaats na het oogsten). De fiche hierbij is een voorbeeld van registratie van de nodige gegevens.
Transport (door derden*) | ||||
Naam van de loonwerker:………………………. Ref. identificatie loonwerker | Naam van de transporteur: ……………………………….. | |||
Identificatie van de lading: | ||||
Ref. teelt | Ref. opslaglokaal | Datum lading: | Uitvoerder: | Bestemming |
Identificatie van het transport : | ||||
Vervoermiddel | Transporteur | Referencie | ||
Reiniging van het transport (indien van toepassing) | ||||
Voorafgaande lading | Uitgevoerde reiniging | Uitvoerder | ||
* Enkel indien transport in opdracht van de loonwerker
Elke exploitant moet onmiddellijk het FAVV inlichten wanneer hij van oordeel is of redenen heeft om te denken dat een product dat hij ingevoerd, geproduceerd, geteeld, gekweekt, bewerkt, gefabriceerd of verhandeld heeft, schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Voor de primaire plantaardige productie zijn dit de aanwezigheid van microbiologische contaminanten en toxines, residuoverschrijdingen van chemische contaminanten (residuen van gewasbeschermingsmiddelen, nitraten), niet toegelaten GGO’s en schadelijke gereglementeerde schadelijke organismen voor planten (waarvan melding aan het FAVV verplicht is). Elke melding dient het resultaat te zijn van een voorafgaande evaluatie van het risico voor de gezondheid van mens, dier of plant al naar gelang het geval. De exploitant is ook verplicht om het FAVV in te
lichten over de maatregelen die hij genomen heeft om de risico’s te voorkomen en te elimineren. Dit gebeurt door het invullen van het formulier uit bijlage II van het MB van 22/01/2004 (zie onderstaand formulier).
Het is niet voldoende dat enkel de afnemer meldt bij bv. het overschrijden van een MRL17, ook de producent moet melden. De afnemer dient ook een melding op te maken via het formulier in bijlage I van het MB van 22/01/2004. Beide formulieren kunnen door de afnemer opgestuurd worden, op voorwaarde dat het formulier van de producent door de producent ondertekend is. Hij moet namelijk kunnen aantonen dat hij op de hoogte is. De afnemer kan wel de risico- evaluatie doen. Als de producent en ook de afnemer de risicoanalyse niet zelf kunnen uitvoeren, moet melding gebeuren volgens de meldingslimieten.
De persoon die de melding doet, dient:
1. De lokale controle - eenheid (LCE) van zijn regio telefonisch op de hoogte te brengen;
2. Het meldingsformulier elektronisch te verzenden naar de LCE. De telefoonnummers en elektronische adressen zijn terug te vinden op de website van het FAVV: xxxxx://xxx.xxxx-xxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxx/xxx/. Tabel 2geeft een overzicht van de 9 LCE's.
17 MRL: maximum residu gehalte; het hoogst wettelijk toegestane concentratieniveau van een gewasbeschermingsmiddelresidu in of op een levensmiddel of diervoeder, vastgesteld op basis van goede landbouwpraktijken en de laagste blootstelling van consumenten die noodzakelijk is met het oog op de bescherming van kwetsbare consumenten (Verordening Nr. 396/2005).
Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie Versie 4.0 dd 31.03.2023
Tabel 2: Notificatie – meldpunten in de provincies (bron: xxxx://xxx.xxxx.xx )
LCE | Telefoon | GSM(*) | E-mail voor meldingen | E-mail voor info |
Luik | 04/224.59.11 | 0478/87.62.13 | ||
Luxemburg- Namen1 | 061/21.00.60 | 0478/87.62.12 | ||
Henegouwen | 065/40.62.11 | 0478/87.62.15 | ||
Waals Brabant- Namen2 | 081/20.62.00 | 0478/87.62.16 | ||
Brussel | 02/211.92.00 | 0478/87.62.22 | ||
Limburg-Vlaams Brabant3 | 011/26.39.84 | 0478/87.62.18 | ||
Antwerpen | 03/202.27.11 | 0478/87.62.19 | ||
Oost-Vlaanderen- Vlaams Brabant4 | 09/210.13.00 | 0478/87.62.20 | ||
West-Vlaanderen | 050/30.37.10 | 0478/87.62.21 |
(*) De gsm-nummers: enkel in uiterst dringende gevallen buiten de kantooruren.
1Grondgebried provincie Luxemburg en de gemeenten Beauraing, Gedinne, Bièvre en Vresse-sur-Semois
2Grondgebied provincies Waals-Brabant en Namen, met uitzondering van de gemeenten Beauraing, Gedinne, Bièvre en Vresse-sur-Semois
3Grondgebied provincie Limburg en het oostelijk gedeelte van de provincie Vlaams-Brabant (gemeenten: Grimbergen, Zemst, Kampenhout, Vilvoorde, Steenokkerzeel, Machelen, Zaventem, Kraainem, Wezembeek-Oppem, Overijse, Hoeilaart, Boortmeerbeek, Keerbergen, Tremelo, Begijnendijk, Aarschot, Scherpenheuvel-Zichem, Diest, Haacht, Rotselaar, Kortenberg, Herent, Leuven, Holsbeek, Tielt-Winge, Bekkevoort, Tervuren, Bertem, Lubbeek, Glabbeek, Kortenaken, Geetbets, Huldenberg, Oud-Heverlee, Bierbeek, Boutersem, Tienen, Hoegaarden, Linter, Zoutleeuw en Landen).
4Grondgebied provincie Oost-Vlaanderen en het westelijk gedeelte van de provincie Vlaams-Brabant (gemeenten: Londerzeel, Kapelle-op-den-Bos, Opwijk, Merchtem, Meise, Wemmel, Asse, Affligem, Liedekerke, Ternat, Dilbeek, Roosdaal, Lennik, Gooik, Sint-Pieters-Leeuw, Drogenbos, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Beersel, Halle, Pepingen, Herne, Galmaarden et Bever)
FORMULIER VOOR EXPLOITANTEN VAN DE SECTOR VAN DE PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE
Zoals voorzien in bijlage II van het ministerieel besluit van 22 januari 2004 betreffende de modaliteiten voor de meldingsplicht in de voedselketen.
IN TE VULLEN DOOR DE EXPLOITANTEN VAN DE SECTOR VAN DE PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE
ALGEMENE INFORMATIE
01: | VERANTWOORDELIJKE VAN DE PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE (NAAM, ADRES, TEL., E-MAIL, GSM) GBCS NUMMER: | |
02: | DATUM EN UUR VAN DE MELDING |
PRODUCT
03: | BETROKKEN GEWASSEN: - SOORT - HOEVEELHEID EN OPPERVLAKTE - LOKALISATIE VAN DE BETROKKEN PERCELEN |
04: | REEDS VERKOCHTE GEWASSEN: - KLANT (NAAM, ADRES, TEL., E-MAIL, GSM) - DATUM VERKOOP - HOEVEELHEID - LOKALISATIE VAN DE BETROKKEN PERCELEN | |
05: | BETROKKEN FYTOPRODUCTEN / MESTSTOFFEN (indien van toepassing): - LEVERANCIER (NAAM, ADRES, TEL., E- MAIL, GSM) - NAAM PRODUCT - ERKENNIGSNUMMER - LEVERINGSDATUM - DATUM TOEDIENING - DOSERING |
GEVAAR
06: | HET GEVAAR BETREFT (schrappen wat niet van toepassing is) | ONGEDIERTE / SCHADELIJKE PLANTEN / FYTO / MESTSTOFFEN /ANDERE |
07: | AARD VAN HET GEVAAR (naam ongedierte, fytoproduct of schadelijke plant, of de omschrijving van het probleem) | |
08: | RESULTATEN VAN DE ANALYSES (indien van toepassing) | |
09: | DATUM BEMONSTERING (indien van toepassing) |
GETROFFEN MAATREGELEN:
10: | REEDS ONDERNOMEN MAATREGELEN |
ANDERE INFORMATIE
11: | BIJ FAVV GECONTACTEERD PERSOON | |
12: | ANDERE INFORMATIE |
Handtekening melder:
De actuele versie van de meldingslimieten is beschikbaar op de website van het FAVV(xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx/) voor:
• Microbiologische contaminanten en toxines,
• Chemische contaminanten en niet-toegelaten GGO’s,
• Gereglementeerde Schadelijke organismen voor planten en plantaardige producten.
Wanneer de exploitant mogelijke symptomen van een quarantaineziekte aantreft op planten of plantaardige producten die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, is het raadzaam dat hij een monster neemt en dit laat analyseren om na te gaan of het om een quarantaineziekte gaat. Indien de aanwezigheid ervan wordt bevestigd, moet hij onmiddellijk de lokale controle-eenheid (LCE) waar de bevinding is gedaan, daarvan in kennis stellen en alle relevante informatie over de aanwezigheid van de quarantaineziekte op zijn bedrijf verstrekken. De exploitant moet dan onmiddellijk voorzorgsmaatregelen nemen om de vestiging en de verspreiding van de quarantaineziekte te voorkomen. De exploitant moet de instructies van de LCE naleven en uitvoeren.
6. Voorschriften primaire plantaardige productie
6.1 Bedrijfsleider, personeel en derden
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
1.1 Bedrijfshygiëne | |||
1.1.1 | O Bp | De loonwerker (of zijn vertegenwoordiger) ziet erop toe dat de werknemers die plantaardige producten hanteren, in goede gezondheid verkeren - vb. geen open wonden, infecties of huidaandoeningen - en geen besmettelijke ziekte hebben, die via de gehanteerde plantaardige producten kan worden overgedragen. Op het bedrijf worden de werknemers geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s. | A |
1.1.2 | O Bp | De werknemers beschikken tijdens het bewerken van de producten (oogsten, sorteren, verpakken, ...) in de nabijheid van de bewerkingsruimte over de mogelijkheid en de middelen om de handen te wassen (bv. drinkbaar water (verplicht bij de productie van kiemgroenten), of op zijn minst schoon water, vloeibare zeep en handdoek/droogsysteem of op alcohol gebaseerde reinigingsoplossing). De handen worden gewassen: • Na elk toiletbezoek • Voor de aanvang van de werkzaamheden • Na contact met producten die verontreiniging kunnen veroorzaken. In de nabijheid van de bewerkingsruimte is daartoe een pictogram “handen wassen” zichtbaar. | A |
1.2 Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en biociden |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
1.2.1 | Gg Sgb | De gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik beschikken over een fytolicentie P1, P2 of P3. Houders van een fytolicentie P1 gebruiken producten voor professioneel gebruik uitsluitend onder het gezag van een houder van een fytolicentie P2 of P3. Deze maakt daartoe een verklaring in tweevoud op (zie Hoofdstuk 3.3) die wordt gedagtekend en ondertekend door beide partijen. Een exemplaar wordt aan de houder van de fytolicentie P1 overhandigd. De loonsproeier moet over een fytolicentie P2 beschikken indien hij behandelt en enkel de behandeling en de gebruikte producten factureert, of over een fytolicentie P3, indien hij producten factureert, die hij niet zelf gespoten heeft. | A |
1.2.2 | Gg Sgb | De loonwerker wast na iedere fytobehandeling de handen met zeep. Tijdens het vullen of reinigen van het spuittoestel en tijdens de fytobehandeling draagt de loonwerker hiervoor bestemde spuitkledij/overall. Deze kledij wordt enkel tijdens het hanteren en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gebruikt en wordt regelmatig vervangen. Bij gebruik van een speciale spuitcabine met actieve koolfilter moet tijdens de toepassing geen specifieke spuitkledij/overall gedragen worden. | A |
1.2.3 | Gg Sgb | Voor gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik waarvan de toelatingsakte vermeldt dat het gebruik uitsluitend is toegelaten voor de houders van de fytolicentie Ps, geldt: • Het gebruik en de behandeling van deze producten gebeurt enkel door houders van een fytolicentie Ps. • De bewaring van deze producten gebeurt enkel door houders van een fytolicentie Ps of P3. • Werknemers die niet beschikken over de fytolicencie Ps of P3 wordt verboden deel te nemen aan de werkzaamheden • De kans op blootstelling aan de gevaren die aan deze producten eigen zijn worden vermeden of tot een minimum herleid. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
2.1 Bewerkings- en opslagruimtes. | |||
2.1.1 | Sum Sp Bp | De ruimtes zijn proper en in goede staat. Muren, ramen, deuren en plafond zijn intact en gemakkelijk te reinigen. | A |
2.1.2 | Sum Sp Bp | De ruimtes zijn voldoende verlicht. Voor de verlichting boven geoogste producten worden breukveilige lampen, breukveilig gemaakte lampen (vb. met hoes) of lampen met een breukveilige afschermkap gebruikt. | A |
2.1.3 | Sum Sp Bp | De aanwezigheid van ongedierte wordt voorkomen en bestreden. Indien een ongediertebestrijdingsproduct gebruikt wordt, is dat een biocide toegelaten voor het voorziene gebruik tijdens de opslag of bewerking. Het gebruik van de biocide mag niet leiden tot verontreiniging van het product. | A |
2.1.4 | Sum Sp Bp | In de ruimtes is geen gebroken glas. Kapot, gebroken of gebarsten glas (vb. ruiten, lampen, spiegels) wordt opgeruimd volgens de glasbreukprocedure (zie bijlage 2). | A |
2.1.5 | Sum Sp Bp | In de ruimtes waar product verontreinigd kan raken, worden geen niet-afgeschermde kwikthermometers of kwiklampen gebruikt. | A |
2.1.6 | Sum Sp Bp | De ruimtes zijn voorzien van de volgende pictogrammen: • ‘Verboden te roken’ • ‘Verboden te eten en drinken’ (met uitzondering van water) • ‘Verboden voor huisdieren’. | B |
2.1.7 | Sum Sp Bp | In de ruimtes worden gevaarlijke stoffen en hun afval (vb. olie, brandstof, meststoffen) zo opgeslagen en gehanteerd dat verontreiniging voorkomen wordt. Er is een afdoende afscheiding (minimaal 4 meter of een fysieke scheiding (vb. muur, gesloten verpakking, tank met dubbele wand)) tussen de plaatsen waar plantaardig materiaal gehanteerd of opgeslagen wordt en ander materiaal zoals meststoffen, olie, brandstof, tractor of dieren/vee. Uitzondering: de aanwezigheid van een tractor indien deze noodzakelijk is voor het uitvoeren van de activiteit. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
2.1.8 | Sum Sp Bp | In de ruimtes verblijven geen huisdieren of gezelschapsdieren. | A |
2.1.9 | Sum Sp Bp | In de ruimtes worden zichtbare bedorven producten en afval regelmatig verwijderd. | A |
2.1.10 | Sp | Zaaizaad – Plantgoed - Pootgoed : De ruimtes zijn goed verlucht en voorzien van een afdoend luchtverversingssysteem. | A |
2.3 Opslag van gewasbeschermingsmiddelen en biociden | |||
2.3.1 | Sgb | Op het bedrijf worden gewasbeschermingsmiddelen en biociden opgeslagen in een goed onderhouden en nette specifieke, afsluitbare ruimte/fytolokaal of kast/fytokast. In het fytolokaal/de fytokast mogen andere producten worden opgeslagen, op voorwaarde dat deze andere producten: • niet bestemd zijn voor menselijke of dierlijke voeding of geneeskunde , • geen brand- of ontploffingsgevaar inhouden (vb. geen brandstoffen, nitraatmeststoffen,…), • afzonderlijk worden opgeslagen (vb. op verschillende rekken) en zodanig dat elk risico van direct contact met gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt vermeden. Voorbeelden van deze andere producten zijn ondermeer bleekwater, zaaizaden (uitgezonderd zaden bestemd voor directe consumptie of voor de productie van kiemgroenten), vloeibare meststoffen en oligo-elementen. Materiaal voor het gebruik van deze producten mag eveneens in het fytolokaal/de fytokast worden opgeslagen. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
2.3.2 | Sgb | Het fytolokaal/de fytokast is op slot, niet toegankelijk voor kinderen en onbevoegden en uitsluitend toegankelijk voor houders van een fytolicentie (P1, P2 of P3), of andere personen in aanwezigheid van de houder van een fytolicentie (P1, P2 of P3). In geval van afwezigheid van de houder van een fytolicentie (P1, P2, P3) bij een levering van producten voor professioneel gebruik kan hij deze ongeopende producten gedurende een maximale tijdsduur van 72 uur laten opslaan in een afsluitbaar lokaal of een afsluitbare kast, verschillend van het fytolokaal of fytokast, dat voldoet aan de voorwaarden zoals beschreven in eisen 2.3.1, 2.3.3 en 2.3.6. | A |
2.3.3 | Sgb | Op elke toegangsdeur van het fytolokaal of op de fytokast zijn duidelijk zichtbaar aanwezig: • De vermelding “verboden toegang voor onbevoegden” en een gelijkwaardig symbool, • Gegevens van de beheerder (identiteit, het nummer van de fytolicentie en de contactgegevens), • Eventueel aangevuld met een geschikt gevaarsymbool. | A |
2.3.4 | Sgb | In het fytolokaal is elektrische verlichting aanwezig; bij een fytokast is er verlichting in de nabijheid van de kast. Een degelijke verlichting laat toe de etiketten te lezen. | B |
2.3.5 | Sgb | Voor producten die uitsluitend mogen worden gebruikt door houders van een fytolicentie « Specifiek professioneel gebruik » (Ps) worden eventueel bijkomende opslagvoorwaarden zoals opgelegd in de erkennings-, toelatings- of vergunningsakte van de betrokken producten gerespecteerd. | A |
2.3.6 | Sgb | Het fytolokaal of de fytokast is droog en doelmatig verlucht (vb. een specifieke opening voor verluchting). | A |
2.3.7 | Sgb | In het geval van opslag van vloeibare gewasbeschermingsmiddelen en biociden is het fytolokaal of de fytokast vorstvrij. | A |
2.3.8 | Sgb | De gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden in hun oorspronkelijke verpakking bewaard, voorzien van hun oorspronkelijk etiket. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
2.3.9 | Sgb | De Niet Bruikbare Gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) en vervallen biociden worden afzonderlijk en gegroepeerd opgeslagen met de vermelding “NBGM/vervallen”. NBGM worden afgevoerd via een ophaalcampagne van AgriRecover of door de Gewesten erkende ophalers. De gewasbeschermingsmiddelen voor privé gebruik worden gegroepeerd opgeslagen met de vermelding “privé”. NBGM zijn gewasbeschermingsmiddelen die niet meer mogen gebruikt worden omdat : • De toelating werd ingetrokken en de opgebruiktermijn is verstreken (zie xxxx://xxx.xxxxxxx.x) • Er onzekerheid bestaat over het product (vb: het etiket is onleesbaar of verdwenen), • De fysisch-chemische toestand aangetast is (vb. door vorst, neerslag, …), • De vervaldatum overschreden is. NBGM waarvan het gebruik op 1 januari van het jaar x-2 (met “x” zijnde het jaar van inspectie) nog toegelaten was, worden bewaard onder de categorie « NBGM /vervallen ». NBGM tussen x-4 en x-2 jaar, worden bewaard onder de categorie « NBGM /vervallen » en moeten geregistreerd worden (naam, schatting overblijvende hoeveelheid, datum registratie). Zij geven aanleiding tot een niveau B non-conformiteit. Het is niet toegestaan NBGM te bewaren die voor 1 januari van het jaar x–4 vervallen waren. De NBGM afkomstig van een bedrijfsovername worden bewaard onder de categorie “NBGM /vervallen” geregistreerd (naam en ingeschatte hoeveelheid product, datum registratie) en bij de LCE gemeld. NBGM waarvoor tussen 1 januari van het jaar x-2 en het tijdstip van inspectie een 120-dagen noodtoelating werd verleend, worden afzonderlijk opgeslagen en duidelijk geïdentificeerd met de vermelding “NBGM toelating 120-dagen”. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
Zie ook “FAVV Omzendbrief betreffende het bezit van gewasbeschermingsmiddelen waarvan het gebruik verboden is” (PCCB/S1/JFS/625325). | |||
2.3.10 | Sgb | In of in de nabijheid van het fytolokaal of de fytokast is geschikte weeg- en/of meetapparatuur aanwezig. | A |
2.3.11 | Sgb | De niet in België erkende gewasbeschermingsmiddelen die bestemd zijn om gebruikt te worden op percelen in een buurland worden afzonderlijk opgeslagen en duidelijk geïdentificeerd in de fytokast of het fytolokaal. Deze producten moeten toegelaten zijn in het land waarin de percelen van de landbouwer gelegen zijn. | A |
6.3 Machines, apparatuur en gereedschappen die in contact komen met product
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
3.1 Algemene eisen van toepassing voor alle machines, inclusief apparatuur en gereedschappen (tractoren, spuittoestel, oogstmachines, transportmiddelen, …) | |||
3.1.1 | Gg B O A ST STFCA | De machines en gereedschappen die in contact komen met de producten (voor, tijdens en na de oogst) zijn proper en in goede staat. | A |
3.1.2 | Gg B O A ST STFCA | Bij de machines is er geen glasbreuk. Gebroken of gebarsten glas (vb. ruiten, lampen, spiegels) wordt opgeruimd volgens de glasbreukprocedure (zie bijlage 2). | A |
Voor machines met eerste in bedrijfsstelling na 1/01/2007: | |||
Smeerpunten waar bij normale werkomstandigheden contact | |||
mogelijk is tussen smeermiddel en geoogste producten, mogen | |||
3.1.3 | Gg B O A ST STFCA | enkel gesmeerd worden met smeermiddelen die goedgekeurd zijn voor gebruik in de voeding. Smeermiddelen moeten voldoen aan een standaard, bijvoorbeeld DIN V10517, NSF 116- 2000 of ze moeten USDA-goedgekeurd zijn (H1). Er mag hiervan alleen worden afgeweken indien de constructeur of diens officiële vertegenwoordiger schriftelijk verklaart dat de | +* |
voedingsgeschikte smeermiddelen niet in aanmerking komen | |||
voor het beoogde gebruik van de machine. | |||
Machines en gereedschappen die olie of mazout verliezen, | |||
3.1.4 | Gg B O AA ST STFCA | mogen niet gebruikt worden indien er een risico op verontreiniging van de plantaardige producten bestaat. Gelekte olie of mazout en producten die daarmee in contact zijn geweest, worden onmiddellijk behandeld volgens de lekkageprocedure (zie bijlage 2). | A |
3.2 Keuring en controle van de machines | |||
3.2.1 | Gg | Alle spuittoestellen die kunnen gebruikt worden om gewasbeschermingsmiddelen toe te passen, zijn gecontroleerd volgens de wettelijke bepalingen. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
De eigenaar van het spuittoestel laat om de drie jaar een verplichte keuring van ieder aan keuring onderworpen spuittoestel uitvoeren. De spuittoestellen moeten gekeurd worden door: • Eenheid Machines en Landbouwinfrastructuur van het Waals Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (CRA-W) van Gembloux; • Eenheid Technologie en Voeding, dienst Keuring Spuittoestellen van het Instituut voor Landbouw- en Visserij en voedingsonderzoek (ILVO) van Merelbeke. Alleen met gunstig gevolg gekeurde spuittoestellen mogen worden gebruikt in de periode die zowel vermeld is op de door de keuringsdienst aangebrachte zelfklever als op het bezoekrapport. Het verlies, de beschadiging of de verdwijning van het zelfklevende vignet moet onmiddellijk aan de keuringsoverheid gemeld worden. De verkoper en de koper van een spuittoestel stellen samen binnen de dertig dagen de keuringsoverheid in kennis van de verkoop van het spuittoestel. Dit geldt ook voor spuittoestellen die in het buitenland werden aangekocht. Wanneer een spuittoestel niet meer gebruikt wordt, moet de eigenaar binnen de dertig dagen de keuringsoverheid ervan informeren, door middel van het voorziene formulier. Niet van toepassing voor rug- en lansspuittoestellen (die over ten hoogste twee op het einde van een lans gemonteerde spuitdophouders beschikken). | |||
3.2.2 | Gg | De spuittoestellen zijn in goede staat. Op het bedrijf wordt minstens jaarlijks een controle uitgevoerd op de spuittoestellen. De bevindingen worden genoteerd. | B |
3.3Verpakkingen | |||
3.3.1 | Sum Sp O Bp | De verpakkingen gebruikt voor de oogst en de opslag van producten zijn in goede staat (vb. geen loszittende delen, geen roestvlekken die in contact kunnen komen met producten), proper en worden, indien nodig, gewassen of ontsmet. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
3.3.2 | Sum Sp O Bp | Herbruikbare verpakkingsen die in contact komen met producten die een risico inhouden voor de verspreiding van plantenziekten (vb. plantmateriaal geïnfecteerd met organismen die een belangrijk fytosanitair risico vormen), worden ontsmet voor of na ieder contact met deze producten. | +* |
3.4 Landbouwtransport | |||
3.4.1 | ST | Alle materiaal gebruikt voor het transport van producten, is afdoende proper. Vóór het transport van producten bestemd voor menselijke of dierlijke voeding, wordt het materiaal grondig gereinigd en, indien nodig, ontsmet - en dat telkens na transport van organische meststoffen in bulk en andere risicoproducten (vb. aarde bemest met dierlijke meststoffen , tuinaarde, asbest, substraat voor de teelt van paddenstoelen, metaalafval, smeermiddelen, bijproducten van dierlijke oorsprong niet bestemd voor menselijke voeding). | A |
3.4.2 | ST | Vóór het transport van kwetsbare plantaardige producten met fytosanitaire risico's , worden de delen van het transportmiddel die in contact komen met deze producten grondig gereinigd en ontsmet. Deze reiniging en ontsmetting worden minstens uitgevoerd bij het wisselen van type product, of bij het overschakelen naar een ander lot van hetzelfde product. Indien het transport door derden gebeurt, kan de landbouwer een bewijs van de ontsmetting vragen. | +* |
3.4.3 | ST | Tijdens het transport naar de afnemers worden de producten beschermd tegen verontreiniging. | A |
3.4.4 | ST | De loonwerker bepaalt, in functie van het te transporteren product (cf. bijlage 6), welk type reiniging hij minimaal moet toepassen, na het uitvoeren van de opdracht : • geen reiniging (0) • vegen of uitblazen (A) • reinigen met water (B) • eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel, dan naspoelen en drogen (C) | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
• eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel en daarna ontsmetten en drogen (D). De loonwerker zorgt ervoor dat het water dat gebruikt wordt in het kader van de reiniging van gepaste kwaliteit is voor dit gebruik. De loonwerker moet kunnen aantonen op welke manier hij de risico’s beheerst betreffende de kwaliteit van het water (leidingwater, boorputwater, regenwater). Na het transport van verboden ladingen (zie bijlage 6) kan de laadruimte pas worden ingezet voor het transport van diervoeder naar FCA gecertificeerde bedrijven nadat de loonwerker een geschikte reiniging en ontsmetting volgens een adequate reinigings- en ontsmettingsprocedure heeft toegepast én geregistreerd (cf. bijlage 6). Aandacht: Om de classificatie van het vervoerde product te kennen is het van belang om de websitesite xxx.xxxx-xxxx.xxx te raadplegen. | |||
3.4.5 | ST | De chauffeurs dienen de nodige hygiëneinstructies te kennen. Deze hygiëneinstructies kunnen eventueel schriftelijk aan de chauffeurs ter beschikking worden gesteld (eventueel gebruik makend van pictogrammen). | A |
3.4.6 | ST | De chauffeur controleert, voor elke belading, of de laadruimte proper, droog en vrij van ongewenste geuren is (afwezigheid van resten, enz.). Indien nodig voert hij een reiniging uit zoals bepaald onder eis 3.4.4. | A |
3.4.7 | ST | De chauffeur treft de nodige voorzieningen om verlies van lading te vermijden. | A |
3.4.8 | ST | De chauffeur treft de nodige voorzieningen om vermenging met eventueel samen geladen producten te vermijden. | A |
3.4.9 | ST | Bij onregelmatigheden betreffende het geladen product, verwittigt de chauffeur de loonwerker. Indien het onderzoek de onregelmatigheden bevestigt, informeert de loonwerker zijn opdrachtgever (eigenaar van het product) en voert hij zijn instructies uit. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
3.4.10 | ST | Na het lossen reinigt de chauffeur de laadruimte minstens volgens de werkwijze zoals hierboven voorgeschreven. | A |
6.4 Teetltechniek en naoogstbehandeling
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
4.1 Uitgangsmateriaal | |||
4.1.1 | AA | Elke loonwerker die partijen van paspoortplichtig plant- of zaaigoed ontvangt, moet de traceerbaarheid ervan kunnen garanderen op het niveau van de verkoopseenheid (bijlage 4). De ontvangen plantenpaspoorten of de traceerbaarheidsgegevens ervan worden gedurende minstens drie jaar bewaard. Indien plantenpaspoorten of de traceerbaarheidsgegevens bewaard worden voor het registreren van de inkomende producten (dossier IN), worden ze vijf jaar bewaard. | A |
4.1.2 | AA | De loonwerker gebruikt gezond plantmateriaal, zaaigoed of gecertificeerd uitgangsmateriaal in overeenstemming met de geldende wetgeving voor de productie en verkoop van zaden en plantgoed voor de betrokken soorten. De loonwerker controleert of het geleverde uitgangsmateriaal visueel ziektevrij is. | B |
4.1.3 | Sum Sp | De pootgoed partijen moeten gescheiden van de consumptieaardappelen worden behandeld, opgeslagen en bewaard, om elke kruiscontaminatie of verlies van traceerbaarheid te vermijden. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
4.1.4 | Snp | Het snijden van aardappelpootgoed bestemd voor de vermeerdering of voor de productie van consumptieaardappelen vertoont belangrijke fytosanitaire risico’s en wordt streng afgeraden. Wanneer dit toch moet gebeuren, moeten de voorschriften van bijlage 5 gerespecteerd worden. Het snijden van pootgoed bestemd voor de productie van gecertificeerd pootgoed is verboden. Het snijden kan gebeuren ofwel op de vestigingseenheid van de gebruiker van het gesneden pootgoed, ofwel op de vestigingseenheid van de geregistreerde loonwerker. In elk geval draagt de gebruiker van het gesneden pootgoed alle fytosanitaire risico's. De verkoop of de gratis overdracht van gesneden pootgoed is verboden. | A |
4.2 Bemesting en bodembeheer | |||
4.2.1 | Sm B | Enkel wettelijk toegestane bemestingsproducten worden gebruikt. Wettelijk toegestane bemestingsproducten voldoen aan de Europese verordening EU 2019/1009, het KB van 28.01.2013 (Bijlage I) of verkregen een wederzijdse erkenning of een ontheffing van de FOD (zie Fytoweb). | A |
4.2.2 | Sm B | Alle toegelaten bemestingsproducten die niet afkomstig zijn van het eigen landbouwbedrijf of van het landbouwbedrijf van derden zijn voorzien van een etiket of begeleidend document, dat door de leverancier aan de loonwerker moet worden overgemaakt. Bemestingsproducten afkomstig van het eigen bedrijf moeten niet voorzien zijn van een etiket of begeleidend document. | A |
4.2.3 | Sm B | In geval van aanwezigheid van dierlijke bijproducten in de meststoffen of bodemverbeterende middelen moet het ‘commerciële document’, dat aan de voorwaarde van Verordening 142/2011 voldoet, beschikbaar zijn. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
In het Vlaamse Gewest volstaat het ‘Mestafzetdocument’ of 'overeenkomst burenregeling' als commercieel document indien dierlijke bijproducten als dierlijke mest gebruikt worden. Voor meststoffen en bodemverbeterende middelen die dierlijke bijproducten bevatten die geen dierlijke mest zijn, gelden volgende gebruiksbeperkingen: • Indien verwerkte dierlijke eiwitten (categorie 3) of vleesbeendermeel (categorie 2) aanwezig zijn, is het gebruik op weiden waar vee toegang tot heeft of die bestemd zijn voor groenvoer, verboden. • Na toediening is begrazing door vee of maaien voor gebruik in diervoeder pas toegestaan na 21 dagen. | |||
4.2.4 | Sm B | Voor de bemestingsproducten afkomstig van afvalstoffen (bvb. zuiveringsslib, slijpkalk, compost, enkelvoudige organische meststoffen, digestaat van organische oorsprong,…) beschikt de operator over : Wallonië: (een kopie van) het begeleidend document (volgens OWD-model) voor zuiveringsslib. Voor alle andere producten op basis van afvalstoffen - de grondstofverklaring en het traceringsdocument. (Besluit van Waalse Regering van 14.06.2001). Vlaanderen: In geval van gecertificeerde compost een VLACO attest. In alle andere gevallen een grondstofverklaring van OVAM conform Vlarema. Indien deze bemestingsproducten worden verhandeld moet men bijkomend een ontheffing bekomen bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Dienst Gewasbeschermingsmiddelen en Bemestingsproducten. Een kopie van de grondstofverklaring moet het transport vergezellen Indien van toepassing, moeten de analyseresultaten gedurende vijf jaar worden bijgehouden. Niet van toepassing op producten die hun einde-afvalstatuut hebben bereikt via Verordening (EU) 2019/1009. | +* |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
4.2.5 | Sm B | Zuiveringsslib. afkomstig van de agro-voedingsindustrie en digestaten die dit type slib bevatten, kunnen gebruikt worden op voorwaarde dat de leverancier een federale toelating heeft voor dit type slib. Het gebruik van officieel toegelaten zuiveringsslib is niettemin verboden op: • Weiden en voedergewassen, indien geen wachttijd van zes weken tussen toepassing en beweiding of oogst wordt gerespecteerd; • Groenten, aardappelen en fruit met uitzondering van boomgaarden, tenzij het gebruik plaatsvindt na de oogst en vóór de volgende bloei en dus niet tijdens het groeiseizoen; • Gronden bestemd voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact staan met de bodem en normaal gezien rauw worden geconsumeerd. Het verbod geldt gedurende een periode van tien maanden voorafgaand aan de oogst. Dit verbod is niet van toepassing voor meststoffen en bodemverbeterende middelen die voorkomen in bijlage 2.2 lijst van materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen' van Vlarema en op producten die hun einde-afvalstatuut hebben bereikt via Verordening (EU) 2019/1009. Digestaat dat geen zuiveringsslib bevat mag wel tijdens het groeiseizoen worden toegepast. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
4.2.6 | Sm B | Vlaanderen: Het gebruik van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI-slib) op landbouwgrond is verboden. Wallonië: Voor zuiveringsslib afkomstig van stedelijke waterzuiveringsinstallaties is een federale toelating vereist. Dit type slib mag enkel gebruikt worden op akkerbouwgewassen en meteen voor ploegen. Er geldt een minimumperiode van 12 maanden tussen het gebruik van slib en de oogst van groenten- , fruit- en aardappelgewassen op het perceel. Voor digestaten die dit zuiveringsslib bevatten, worden in bepaalde gevallen sommige van bovenstaande gebruiksbeperkingen geschrapt. Deze concrete gebruiksbeperkingen kunnen worden geraadpleegd op het begeleidend document of in de ontheffing. De ontheffing kan worden teruggevonden op fytoweb: xxxxx://xxxxxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxx-xxx- ontheffing. | A |
4.3 Gewasbescherming en geïntegreerde bestrijding | |||
4.3.1 | Gg | Op het bedrijf worden vóór en tijdens de teelt en bij opslag enkel in België erkende gewasbeschermingsmiddelen en biociden gebruikt. De gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden toegepast conform de gebruiksvoorwaarden zoals vermeld op het etiket of de toelatingsakte. De erkende gewasbeschermingsmiddelen kunnen geraadpleegd worden op xxx.xxxxxxx.xx en de erkende biociden op xxx.xxxxxx.xxxxxxx.xx | A |
4.3.2 | Gg | Wie een gewasbeschermingsmiddel aanwendt, moet de nodige maatregelen treffen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van mensen, nuttige dieren en aan naburige teelten. De loonwerker moet er zorg voor dragen dat elk werktuig, voorwerp of voertuig dat gediend heeft bij het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel zorgvuldig en onmiddellijk wordt gereinigd. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
4.3.3 | Gg | Bij de toepassing van vloeibare gewasbeschermingsmiddelen worden de zorgvuldig geledigde verpakkingen voldoende met water gespoeld. De lege verpakkingen worden gedroogd in een reservoir die eventuele lekvloeistof opvangt en correct verwerkt. | A |
4.3.4 | Gg | Bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen worden de benodigde hoeveelheden berekend, om resten te voorkomen. | A |
4.3.5 | Gg | Bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen worden de geldende bufferzones gerespecteerd: • De pesticidevrije bufferzone van 3 meter op de landbouwpercelen (incl. tray- en containervelden) langs waterlopen die zijn opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas (aangeduid met blauwe lijn op de verzamelaanvraag) • De fytovrije bufferzone van 1 m voor veldspuiten en van 3 m voor boomgaardspuiten tegenover alle oppervlaktewater en verhardingen met waterafvoer. • De specifieke bufferzones vermeld op het etiket van het product. Voor bepaalde producten kunnen deze bufferzones worden gereduceerd mits het gebruik van bijkomende driftreducerende maatregelen (zie xxxx://xxx.xxxxxxx.x, - Info voor de gebruiker – Maatregelen ter beperking van verontreinigen van oppervlaktewater brochure van de FOD volksgezondheid). Deze gereduceerde bufferzone kan nooit kleiner zijn dan deze bepaald in bovenstaande punten. | A |
4.4 Water voor primaire productie en daarmee verband houdende bewerkingen | |||
Water gebruikt in voor- en na-oogst behandelingen van fruit en/of groenten versmarkt Volgende eisen zijn van toepassing indien de loonwerker diensten levert waarbij er een bewerking wordt uitgevoerd op fruit en/of groenten met bestemming versmarkt en hij water gebruikt van bronnen die onder zijn controle vallen. In dit geval is de loonwerker |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
ook steeds verantwoordelijk om de eventuele analyses aan te vragen en deze te bewaren. De analyses moeten ter beschikking worden gesteld van de opdrachtgevende landbouwer indien deze ernaar vraagt. | |||
4.4.1 | Bp (versmark t) AA Gg B | De bronnen, distributie- en opslagsystemen van het landbouwwater zijn visueel voldoende onderhouden en proper. | B |
4.4.2 | Bp (versmark t) AA Gg B | A | |
4.4.3 | Bp (versmark t) AA Gg B | De loonwerker beschikt over een schriftelijke risicobeoordeling voor het water gebruikt bij voor-oogstactiviteiten (irrigatie, fertigatie, gewasbescherming) en na-oogstactiviteiten (spoelen, reinigen, transport en sorteren) De nadruk ligt op mogelijke microbiologische verontreiniging van de producten. De risicobeoordeling bij voor-oogstactiviteiten wordt uitgevoerd per teelt en per type herkomst van water, per kalenderjaar of seizoen en bij wijzigingen in de risico’s. De risicobeoordeling bij na-oogstactiviteiten wordt per type herkomst water en bij wijzigingen van de risico’s. De producent maakt daartoe gebruik van de beslissingsboom opgenomen in bijlage 3. | A |
4.4.4 | Bp (versmark t) AA Gg B | Indien de risicobeoordeling dit vereist of de wateranalyses de richtlijn van 1000 kve/ 100 ml overschrijden (zie bijlage 3), worden afdoende maatregelen genomen om verontreiniging van het product te voorkomen. Vb. vervanging of desinfectie van het gebruikte water, enz. | A |
Water gebruikt in voor- en na-oogst behandelingen van alle producten |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
4.4.5 | AA Gg B | Voor irrigatie, fertigatie en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen wordt gebruik gemaakt van hemelwater, oppervlaktewater, grondwater, leidingwater of proceswater. Proceswateren, anders dan deze beschreven in bijlage 3, kunnen worden aanvaard mits goedkeuring van het FAVV. Andere waterbronnen worden enkel gebruikt indien vooraf is aangetoond door een grondige risicobeoordeling, geval per geval, dat risico’s verbonden aan het gebruik van dit water ontbreken. Rioolwater of water afkomstig van bronnen waarin niet gezuiverd rioolwater terecht komt, worden niet gebruikt. Voor informatie over verschillende waterbronnen: zie bijlage 3. | A |
4.4.6 | Bp | Voor het water gebruikt voor na-oogstactiviteiten (wassen, spoelen, transport, sorteren) geldt (zie bijlage 3): • Water uit stormbekkens wordt nooit gebruikt. • Voorafgaand wassen met het doel het verwijderen van aarde en onreinheden gebeurt ten minste met schoon water als uitgangswater. • De laatste wasbeurt of spoeling gebeurt ten minste met schoon water. Voor groenten en fruit klaar voor consumptie is het gebruik van water van ten minste microbiologische drinkkwaliteit als uitgangswater verplicht.Transport- en sorteerwater is ten minste microbiologische drinkkwaliteit als uitgangswater gebruiken. • Voor het wassen van verpakkingen voor fruit of groenten klaar voor consumptie wordt ten minste schoon water gebruikt, wanneer de verpakkingen gebruikt worden vóór de laatste spoeling van de producten. Wanneer de verpakkingen gebruikt worden als verkoop/eindverpakking, gebeurt de laatste spoeling met water van ten minste microbiële drinkkwaliteit (bijlage 3). | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G-033 |
4.5 Oogst en bewerking | |||
4.5.1 | O Bp | Groenten/Fruit: Tijdens de oogst en de bewerking waarbij er direct contact is met het product, is roken, eten en drinken verboden, met uitzondering van water uit niet breekbare recipiënten. | A |
4.6 Productkwaliteit | |||
4.6.1 | Sp | Aardappelen worden opgeslagen in het donker om de vorming van solanine te vermijden. De aardappelloods moet volledig kunnen afgeschermd worden van het daglicht. | +* |
4.6.2 | Sp | Bij de stockage van granen wordt de ontwikkeling van bacteriën en mycotoxines vermeden. Hierbij is het van belang dat de granen na het drogen zo vlug mogelijk gekoeld worden en dat verhitting dankzij een goede ventilatie vermeden wordt. Volgende maatregelen worden kunnen hiervoor worden aangewend: • Afkoelen van de granen tot een temperatuur van minder dan 10°C. • Goed drogen van de granen (vochtigheidsgehalte lager dan 15,5 % voor tarwe, rogge, triticale, gerst, spelt en maïs; 15 %: voor erwten en bonen; 9 % voor koolzaad en vlas). • Verzekeren van een opvolging van de temperatuur. | +* |
4.6.3 | Sp | Voor de opslag en voor de verkoop van appelen wordt een visuele controle uitgevoerd op de aanwezigheid van rotte appelen (om de ontwikkeling van patuline te beperken). | A |
6.5 Gereglementeerde schadelijke organismen
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
5.1 Algemene maatregelen ter bestrijding van voor planten en plantaardige producten gereglementeerde schadelijke organismen | |||
5.1.1 | Alle | De loonwerker bestrijdt gereglementeerde schadelijke organismen zodra hij de aanwezigheid hiervan vaststelt of deze hem door een vertegenwoordiger van de overheid wordt gemeld. Hij volgt de onderrichtingen van het FAVV met betrekking tot de bestrijding van gereglementeerde schadelijke organismen. Hij vernietigt de producten die besmet zijn met gereglementeerde schadelijke organismen op adequate wijze. De landbouwer heeft bewijs dat alle inspecties en alle wettelijk verplichte of door het FAVV vereiste analyses, voornamelijk in het kader van de aflevering van het plantenpaspoort, zijn uitgevoerd. Info over de quarantaine organismen waarvan de melding aan het FAVV verplicht is, is beschikbaar op de website van het FAVV in het document ‘Meldingsplicht en meldingslimieten’: xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx/ . | A |
5.2 Maatregelen ter bestrijding van bruinrot | |||
5.2.1 | AA | Voor de teelt van aardappelen, aubergines en tomaten in het beschermingsgebied wordt geen oppervlaktewater gebruikt, noch voor de irrigatie, noch voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Vóór de irrigatie van een aardappel perceel gelegen in het beschermingsgebied met ander dan oppervlaktewater (bijvoorbeeld grondwater), wordt de daartoe gebruikte installatie volledig en grondig gespoeld met ander dan oppervlaktewater. Beschermingszone: Arendonk, Balen, Beerse, Berlaar, Brecht, Bocholt, Dessel, Dilsen-Stokkem, Geel, Grobbendonk, Ham, Hamont-Achel, Heist-op-den-berg, Herentals, Herenthout, Herselt, Hulshout, Kasterlee, Kinrooi, Leopoldsburg, Lier, Lille, Lommel, Maaseik, Malle, Meerhout, Merksplas, Mol, Neerpelt, Nijlen, Olen, Oud-Turnhout, Overpelt, Ranst, | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
Ravels, Retie, Rijkevorsel, Schilde, Schoten, Turnhout, Vorselaar, Vosselaar, Westerlo, Zandhoven et Zoersel | |||
5.2.2 | AA | Bij de irrigatie met oppervlaktewater van teelten andere dan aardappelen, tomaten of aubergines in het beschermingszone (zie eis 5.2.1), worden alle nodige voorzorgen genomen om te beletten dat aardappelpercelen met het gebruikte oppervlaktewater in aanraking komen door voldoende afstand te houden. Irrigatie-installaties of delen ervan die gebruikt worden voor het beregenen van deze percelen mogen niet in aanraking komen met aardappel percelen. | A |
In onderstaande tabel worden alle voorschriften met betrekking tot registratie nog eens op een rijtje gezet.
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
6.1 Algemeen | |||
6.1.1 | Alle | De registers worden ten minste 5 jaar bewaard. | A |
6.1.2 | Alle | De loonwerker en het bedrijf zijn correct geïdentificeerd bij de bevoegde autoriteiten (o.a. FAVV, regionale overheden, KBO,…). Hij moet geregistreerd zijn bij het FAVV voor alle activiteiten die onder de bevoegdheid van het FAVV vallen. | A |
6.1.3 | Gg Sgb | Voor niet in België erkende gewasbeschermingsmiddelen die bestemd zijn om gebruikt te worden op percelen in een buurland beschikt de loonwerker over een verplichte import/export toelating van het FAVV. | A |
6.1.4 | Alle | Volgende zaken zijn visueel geïdentificeerd en gelokaliseerd op een plattegrond of een kaart: percelen, productielocaties, opslag- en bewerkingsruimtes, verkooplocaties, en distributiesystemen en opslagplaatsen van het water gebruikt voor- of na-oogst. Voor groenten versmarkt, fruit en directe verkoop aan de consument: Waterbronnen worden geïdentificeerd aan de hand van bijlage 3. | A |
6.1.5 | Sum | Aardappelpootgoed: De producent of bereider die de oogst opslaat moet een opslagplan opstellen, met aanduiding van de pootgoed partijen. | A |
6.1.6 | Snp | De loonwerker die instaat voor het snijden van aardappelpootgoedis hiervoor geregistreerd bij het FAVV. Snijden van pootgoed gebeurt op aanvraag van en voor rekening van de gebruiker van het gesneden pootgoed. Als het snijden van aardappelpootgoed in een andere EU-lidstaat is gebeurd, moet een officiële verklaring van de fytosanitaire autoriteiten van het betreffende land worden voorgelegd waarin wordt gegarandeerd dat alle goede fytosanitaire hygiëne praktijken in acht werden genomen. | A |
6.2 Dossier IN & OUT: |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
6.2.1 | Alle | Dossier IN: Voor de inkomende producten: • Plantaardig uitgangsmateriaal (plantgoed, zaden,…) • Gewasbeschermingsmiddelen en biociden • Meststoffen Volgende gegevens moeten kunnen worden voorgelegd worden: de aard, de identificatie en de hoeveelheid van het product, de ontvangstdatum, naam en adres of website van de leverancier (het adres van de vestigingseenheid). Een ordelijk klassement wordt aanbevolen. Daar waar gegevens ontbreken, moeten deze aangevuld worden op de documenten. | A |
6.2.2 | Alle | Dossier OUT: Voor de uitgaande producten: • Plantaardig vermeerderingsmateriaal (incl. planten bestemd voor opplant en zaden) • Plantaardige producten • Gewasbeschermingsmiddelen en biociden • Bemestingsproducten Volgende gegevens moeten kunnen worden voorgelegd: de aard, de identificatie en de hoeveelheid van het product, de verzenddatum, het adres van de vestigingseenheid waar het product wordt geleverd. Indien een lotcode vereist is, wordt deze in het register opgenomen. De operator houdt een ordelijk klassement bij. Daar waar gegevens ontbreken, worden deze aangevuld op de documenten. | A |
6.3 Andere registraties | |||
6.3.1 | Gg | De operator registreert ten laatste 7 dagen na de uitvoering alle gewasbeschermingsmiddelen (herbiciden, fungiciden,insecticiden en grondontsmetting) toegepast voor, tijdens en na de teelt (naoogst behandeling), vb. op de teelt- of perceelfiche (indien van toepassing) of in het veldboek. Daarbij worden volgende gegevens geregistreerd: • Datum van toepassing • Naam van het gebruikte product • Gebruikte dosis • Plaats van toepassing (perceel) | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
• Naam van de teelt • Variëteit (indien geïdentificeerd) • Beoogde vijand • Naam van de uitvoerder (de operator zelf, de loonwerker of bekwame werknemer). Aanbeveling voor de teelt van GOEG, suikerbieten, cichorei en oG bP. | |||
6.3.2 | Sp Bp Gg | De fiche van stockage en/of bewerking is correct ingevuld (zie hoofdstuk 3.7). Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de opslag van plantaardige producten wordt ten laatste 7 dagen na de uitvoering geregistreerd. Voor As, GOEGs, Gvm, Ig, KF, HF, H moet hiervoor gebruik worden gemaakt van de stockage- en/of bewerkingsfiche. Voor de overige teelten kan de landbouwer gebruik maken van bestaande documenten (vb. spuitdagboek, veldboek), een stockage- en/of bewerkingsfiche invullen of een ander soort document gebruiken. Voor gewasbeschermingsmiddelen moeten de volgende gegevens geregistreerd worden: • Handelsnaam van het gebruikte middel • Datum toediening • Behandeld product • Locatie van het behandeld product (partijnummer of identificatie van de opslaglocatie) • Gebruikte dosis per ton Deze vereiste geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd. | A |
6.3.3 | Gg | Het gebruik van biociden bij de productie en/of opslag van plantaardige producten moet ten laatste 7 dagen na de uitvoering geregistreerd worden. De loonwerker kan gebruik maken van bestaande documenten (vb. spuitdagboek, veldboek, …), een perceels-/teeltfiche invullen of een ander soort document gebruiken. Voor biociden worden de volgende gegevens geregistreerd: • Type behandelde uitrusting (machines, palletkisten, andere recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur) | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
• Datum behandeling • Aangewend biocide (volledige handelsbenaming) • Concentratie en gebruikte hoeveelheid. Deze eis geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd. Deze eis is een aanbeveling voor bedrijven met enkel producties die niet bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie. | |||
6.3.4 | Alle | Gereglementeerde schadelijke organismen moeten worden gemeld bij het FAVV (via een meldingsformulier) wanneer hun aanwezigheid wordt vastgesteld. Zodra er een vermoeden van besmetting bestaat en de resultaten van de analyses worden afgewacht, neemt de operator onmiddellijk de nodige voorzorgsmaatregelen om de vestiging en de verspreiding van deze organismen te voorkomen. Indien het resultaat van de analyses positief is volgt hij de instructies van de LCE op. Hij houdt de relevante informatie uit deze dossiers (kopieën meldingsformulier, analyseverslagen,…) ter beschikking van de bevoegde autoriteiten. | A |
6.3.5 | Alle | Resultaten van analyses worden, indien van toepassing, ordelijk bijgehouden. | A |
6.3.6 | AA | Het gebruik van genetisch gemodificeerde zaden wordt in een register vermeld. | +* |
6.3.7 | Alle | De loonwerker beschikt over een procedure voor de registratie van klachten over leveranciers, dienstverleners en klanten. Klachten worden geregistreerd. | B |
6.3.8 | Gg B | Al de gegevens met betrekking tot de perceelfiches/teeltfiches worden tijdig aan de landbouwer bezorgd. | A |
Code | PG | Omschrijving vereiste | Niveau: G- 033 |
6.3.9 | Alles | De loonwerker houdt zelf een nominatief register van de land- en tuinbouwerken per landbouwer. De volgende gegevens moeten bijgehouden worden: • Aard van de werkzaamheden (zaaien, planten, bemesten, irrigatie, oogst, naoogstbehandeling, grondontsmetting, reiniging van serre, …) • Datum van de werkzaamheden • Perceel (identificatie zoals aangegeven door de landbouwer) + oppervlakte • Identificatie van het gebruikte product voor uitgangsmateriaal (variëteit, ras, lotnummer, certificeringsetiket (+ eventueel kopie van plantenpaspoort indien noodzakelijk) naam gewasbeschermingsmiddelen, soort meststof, … • Specifiek voor houtig kleinfruit: registratie onderstam, ent, reproductiemateriaal) • Hoeveelheid gebuikt product (dosis/ha, dosis/ton, …) • Indien van toepassing: niet chemische onkruidverdelgers • Oorsprong van het water: beekwater, leidingwater, regenwater, water van open put. • Naam uitvoerder | A |
6.3.10 | ST | De transportfiche is correct ingevuld voor transporten door derden (zie bijlage 6). | A |
6.4 Corrigerende maatregelen | |||
6.4.1 | Alle | De loonwerker neemt passende herstelmaatregelen wanneer hij in kennis wordt gesteld van tijdens de officiële controles vastgestelde problemen. | A |
6.5 Meldingsplicht | |||
6.5.1 | Alle | De loonwerker is op de hoogte van de meldingsplicht en past deze toe indien nodig (zie hoofdstuk 4). | A |
Bijlage 1 - Omschrijving van bewerking
De bewerking van plantaardige producten omvat onder andere wassen, snijden, verpakken, sorteren, drogen, voor zover deze handelingen de aard van de plantaardige producten niet wezenlijk veranderen.
De verwerking van plantaardige producten valt niet binnen de activiteitgebieden van deze gids G-040 en dient te gebeuren volgens een HACCP systeem, opgenomen in andere gidsen.
Met betrekking tot het snijden van groenten kunnen volgende categorieën product gedefinieerd worden:
• Groenten met bestemming industriële verwerking (conserven, diepvries)
• Groenten voor de versmarkt
• 4de gamma of kant-en-klare groenten Bij de eerste twee categorieën:
• Dient het product dat in het handelskanaal gebracht wordt nog een bewerking te ondergaan vooraleer het geconsumeerd kan worden. Dit betekent in elk geval nog wassen of reinigen van het product.
• Naast het verwijderen van wortel en bladeren, zijn het verwijderen van het hart van bloemkolen en sluitkolen, het verwijderen van de wortelplaat van koolrabi en het in twee snijden van de groente bewerkingen die binnen de scope van de Sectorgids autocontrole voor de primaire plantaardige productie vallen.
De derde categorie van producten betreft het verwerken van het product om dit klaar te maken voor consumptie. Dit wordt altijd uitgevoerd volgens de gids met betrekking tot verwerking, zelfs wanneer dit op het adres van het landbouwbedrijf wordt uitgevoerd.
Producten behorend tot de tweede categorie maar die een dermate transformatie ondergaan hebben dat ze kunnen verward worden met 4de gamma producten dienen eveneens inzake voedselveiligheid te voldoen aan de gids voor verwerking.
Bijlage 2 - Glasbreuk- en lekkageprocedure
Glasbreuk
Glas- en plastieksplinters vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid, zeker wanneer deze niet verwijderd worden door de volgende schakels van de keten (en het gevaar dus niet geëlimineerd wordt ). Bij breuk van serreglas of lampen, maar ook bijvoorbeeld harde plastiek of glas afkomstig van oogstmachines kunnen splinters in het product terechtkomen. Het is hierbij van essentieel belang om de verontreinigde producten te vernietigen, tenzij de splinters nog verwijderd worden door de volgende schakels van de keten. Door een duidelijke afbakening op de plaats van glas- of plasticbreuk kan er voor gezorgd worden dat enkel veilig product geoogst wordt. Scherven en glas- of plasticsplinters dienen in een afsluitbare container te worden verzameld. Wanneer een duurzame herstelling mogelijk is, gelden voor gebarsten glas mogelijks corrigerende maatregelen, zoals het dichten met siliconen of het bevestigen van folie.
In het geval van aardappelen of GOEG die bewaard worden bij de producent moet men vooral preventieve maatregelen nemen: lampen die zich direct boven geoogst product bevinden moeten beschermd worden met een hoes of zijn onbreekbaar en er wordt aangeraden om het product op een zekere afstand van de ramen in de opslagruimte te bewaren.
In het geval van glasbreuk bij kwiklampen moet, naast de standaard maatregelen voor het opruimen van gebroken glas, het kwik worden opgeruimd met geschikte middelen om het op te vangen en om verdamping ervan tegen te gaan.
• De metalen bolletjes kunnen worden verzameld op papier; kleinere bolletjes en stukjes glas kunnen verzameld worden met behulp van plakkend materiaal – bijvoorbeeld plakband; verzamel dit alles in een afsluitbare container.
• Indien beschikbaar kan gebruik worden gemaakt van een kwikstofzuiger of een kwikvanger om het kwik op te vangen.
• Verlucht de ruimte waar de glasbreuk plaatsvond.
Gebruik nooit oogstverpakkingen om de glasscherven of plastieken stukken te verwijderen!
Lekkage
Ook olie, mazout of smeervet kunnen de plantaardige producten verontreinigen, bijvoorbeeld door lekkende leidingen of contact met smeerpunten. Om dit te vermijden dienen de machines regelmatig onderhouden te worden en gecontroleerd te worden op lekken van olie, mazout en/of smeervet. Indien rechtstreeks contact tussen het plantaardige product en smeervet mogelijk is, dient rekening gehouden te worden met eis 3.1.3 van de sectorgids:
Wanneer toepassen?
Glasbreuk kan voorkomen bij:
• Serreglas
• Lampen (zowel voor verlichting van gebouwen, in serres als op trekkers)
• Vensters en spiegels van machines (tractoren, oogstmachines, transportmiddelen,…)
• Breuk van kwiklampen met vrijkomen van metallisch kwik
• Harde plastiek Lekkage kan voorkomen bij:
• Leidingen of plaatsen waar aansluitingen en koppelingen van leidingen voorkomen
Bij vaststelling van glas- of plastiekbreuk bij producten waarbij glas of plastic niet verwijderd wordt door de volgende schakels van de keten bij lekkage van olie, mazout en/of smeervet, of bij breuk van kwiklampen moet men:
• Ofwel onmiddellijk het product in een voldoende grote zone vernietigen en alle glas- of plastiekscherven en/of resten van het gelekte middel zorgvuldig opruimen.
• Ofwel een voldoende grote veiligheidszone afbakenen door gebruik van een opvallend gekleurd lint en/of plaatselijke identificatie in de productieruimte (vb. registratie van rijkapnummers in geval van serreglas). Het mogelijks verontreinigd product in deze afgebakende zones wordt vervolgens tijdens de oogst vernietigd.
Definities type water:
Volgens herkomst
• Grondwater: Ook wel putwater genoemd. Water dat uit diepe of minder diepe bodemlagen onder de grond wordt opgepompt.
• Hemelwater: Wordt ook wel opgevangen regenwater genoemd. Water afkomstig van regen (of sneeuw) dat wordt verzameld van de daken en wordt opgeslagen in een gesloten tank, afgesloten reservoir of een open, maar beschermde opvangbak (bv. niet toegankelijk voor huisdieren). Water verzameld in stormbekkens valt niet onder dit type water.
• Leidingwater: Water dat door een nutsbedrijf aan de landbouwer wordt geleverd. Het betreft drinkbaar water (tenzij anders aangegeven door het nutsbedrijf, vb. na een incident in het leveringsnetwerk of bij overstromingen).
• Oppervlaktewater: Water uit rivieren, beken, meren, kanalen, sloten, open putten, stormbekkens,
e.d. Xxxxx afkomstig uit stormbekkens mag omwille van de afkomst nooit gebruikt worden in na- oogst activiteiten.
• Proceswater: Water afkomstig van het wassen van groenten en fruit (met uitzondering van wortelgroenten of knollen); processen om producten vrij van verontreiniging te maken (water afkomstig van blancheren/steriliseren); processen die plaatsvinden na alle bewerkingen die de producten vrij van verontreiniging maken (water afkomstig van het afkoelen na blancheren/steriliseren, water afkomstig van snel invriezen); het reinigen van de blancheer-
/steriliseerlijnen en het reinigen en ontdooien van de koellijnen. Het gebruik van andere proceswateren kan worden aanvaard mits goedkeuring van het FAVV.
Volgens kwaliteit/hygiënisch gebruik
• Drinkbaar water: Water dat voldoet aan de kwaliteitseisen gespecificeerd in de bijlagen punten I, II en III van het koninklijk besluit van 14 januari 2002 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water. Leidingwater is drinkbaar water (tenzij anders aangegeven door de distributiebeheerder na een incident (vb. overstroming)).
• Water van microbiologische drinkkwaliteit: Dit is water dat voldoet aan de microbiologische kwaliteitseisen van het KB van 14 januari 2002 en afkomstig is van grondwater in een gebied waar geen enkele potentiële bron van permanente verontreiniging (chemische industrie, openbare stortplaatsen, enz.) aanwezig is. Voor de productie van kiemgroenten en voor de laatste spoeling of wasbeurt van groenten en fruit klaar voor consumptie is ten minste water van microbiologische drinkkwaliteit vereist. Indien voor de productie van kiemgroenten en voor de laatste spoeling of wasbeurt van groenten en fruit klaar voor consumptie een andere waterbron wordt gebruikt, dient een volledige drinkwateranalyse te worden voorzien zoals beschreven in het KB van 14 januari 2002.
• Schoon water: Natuurlijk of gezuiverd water dat geen micro-organismen of schadelijke stoffen bevat in een hoeveelheid die direct of indirect invloed kan hebben op de gezondheidskwaliteit van de plantaardige producten waarmee het in contact komt (Verordening (EG) nr. 852/2004). Indien schoon water, gebruikt voor of na de oogst, geanalyseerd wordt, geldt als richtwaarde die niet mag worden overschreden 1.000 kve E. coli/100 ml water. Het aantal microbiologische analyses dat per
kalenderjaar of per seizoen moet worden uitgevoerd is afhankelijk van de herkomst, het gebruik voor- of na-oogst en de risicobeoordeling van het water.
A Overzicht gebruik water (voor- en na-oogst)
Controlepunt 4.4.2: De landbouwer vervolledigt Tabel 3opgenomen in bijlage 3 die het gebruik van het water beschrijft met de gebruikte waterbronnen per activiteit (irrigatie, fertigatie, toepassen van gewasbeschermingsmiddelen, na-oogst wassen en spoelen, transport en sorteren, hygiëne van het personeel en alle andere mogelijk relevante activiteiten).
Gelieve in de Tabel 3de herkomst van het gebruikte water te noteren voor de verschillende activiteiten.
Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie Versie 4.0 dd 31.03.2023
Tabel 3: herkomst van het gebruikte water voor de verschillende activiteiten.
Activiteit | Herkomst water | |||||
Grondwater | Hemelwater | Leidingwater | Oppervlaktewater | Proceswater* | Andere | |
Beschrijving van de herkomst van het water (naam en plaats van opvang, rivier, …) | ||||||
Vooroogst | ||||||
Toepassen van gewasbeschermingsmiddelen | ||||||
Irrigatie en/of fertigatie | ||||||
… | ||||||
Oogst en naoogst | ||||||
Koeling van producten | ||||||
Transport en sorteren van producten | ||||||
Reinigen van producten | ||||||
Laatste spoel- of waswater voor producten | ||||||
Reiniging kisten of palloxen voor opslag of transport Gvm en HF (**) | ||||||
… | ||||||
Personeel | ||||||
Wassen van handen (bij handmatige oogst/pluk) | ||||||
… |
* Proceswateren, anders dan deze beschreven in deze bijlage 3, kunnen worden aanvaard mits goedkeuring van het FAVV.
** Enkel van toepassing voor Gvm en HF “Klaar voor consumptie”
B Risicobeoordeling van water
Controlepunt 4.4.3: Een risicoanalyse betreffende het water gebruikt bij voor-oogstactiviteiten (irrigatie, fertigatie, gewasbescherming) en na-oogstactiviteiten (spoelen, reinigen, transport en sorteren) is uitgevoerd en opgenomen in een schriftelijk document. De nadruk wordt gelegd op mogelijke microbiologische verontreiniging van de producten. De risicobeoordeling bij voor-oogstactiviteiten wordt uitgevoerd per teelt en per type herkomst van water, per kalenderjaar of seizoen en bij wijzigingen in de risico’s. Bij na-oogstactiviteiten wordt de
analyse uitgevoerd per type herkomst water en bij wijzigingen van de risico’s. De producent
maakt daartoe gebruik van de beslissingsboom opgenomen in bijlage 3.- Niveau A/1
Dit overzicht moet apart per teelt, herkomst van het water en activiteit (indien het gebruikte
water verschilt naargelang de activiteit) ingevuld worden.
Teelt:………………………………………………
Herkomst water:……………………………….…………
Activiteit (duid aan wat van toepassing):
• Voor-oogst: irrigatie, fertigatie, gewasbescherming
• Na-oogst: spoelen, reinigen
• Na-oogst: koelen, transporteren, sorteren
(1) Is de waterbron kwetsbaar voor verontreiniging?
• Water niet kwetsbaar voor verontreiniging
o Leidingwater
o Boorputten dieper dan 10 meter
o Boorputwater minder diep dan 10 meter en geen dierlijke activiteit (aanwezigheid van vee of opslag van mest) aanwezig binnen een straal van 10 m rond de put
• Water kwetsbaar voor verontreiniging
o Oppervlaktewater (rivier, kanaal, waterloop, beekwater,…)
o Hemelwater opgeslagen in een gesloten tank, afgesloten reservoir of een open, maar beschermde opvangbak (bv. niet toegankelijk voor huisdieren).
o Water afkomstig uit stormbekkens
o Boorputwater minder diep dan 10 meter, indien WEL dierlijke activiteit (aanwezigheid van vee of opslag van mest) aanwezig binnen een straal van 10 m rond de put.
(2) Voorbeelden van teelten die vallen onder de termen “koken/geschild”, “grondig gespoeld” en “klaar voor consumptie”
Koken/Geschild/Grondig gespoeld | Klaar voor consumptie |
Aardappelen | Aardbeien |
Aardpeer | Andijvie/krulandijvie |
Ajuin | Appelen |
Artisjok | Augurken |
Asperges | Babyleaf |
Boerenkool | Xxxxxx |
Bonen | Bloemkool |
Chinese kool | Broccoli |
Erwten | Champignons (alle soorten) |
Knoflook | Courgette |
Knolselder | Druiven |
Koolrabi | Framboos |
Paksoi | Groene selder / witte selder |
Pastinaak | Kersen |
Pompoenen | Kervel |
Prei | Kiwibes |
Xxxxxx | Xxxxxxxxx |
Rammenas | Lente ui |
Rapen | Oesterzwammen |
Rode biet | Paprika |
Rode kool | Peren |
Schorsneren | Peterselie (blad en krul) |
Sjalot | Pruimen |
Sluitkolen | Rabarber |
Spruiten | Radicchio |
Witte kool | Slasoorten (kropsla, ijsbergsla,…) |
Wortelen | Spinazie |
Wortelpeterselie | Tomaten |
Tuinkers | |
Veldsla | |
Venkel | |
Verse kruiden | |
Waterkers | |
Witloof |
(3) Voor het gebruik van water kwetsbaar voor verontreiniging bij voor-oogst activiteiten, kan na twee opeenvolgende jaren van conforme resultaten (vier analyses in totaal) de frequentie teruggebracht worden tot 1 analyse per jaar. Van zodra een niet conform resultaat wordt bekomen of er een wijziging van risico optreedt, moet de normale frequentie worden hernomen.
(4) water van microbiologische drinkkwaliteit: Bij een gemiddeld volume van minder dan 100m³ per dag volstaat één analyse per jaar, voor grotere volumes dient de aanwijzing in het KB van 14 januari 2002 te worden gevolgd.
(5) De waterbron is geschikt voor de levering van schoon water indien ze voldoet aan de norm van <1000 kve E. coli/ 100 ml. Water afkomstig uit stormbekkens mag nooit gebruikt worden in na-oogst activiteiten.
(6) Aandachtspunten voor de analyses van water
• Stalen van het water te nemen OP de plaats van gebruik.
• Stalen te nemen TIJDENS het gebruik, ten minste tijdens de zomermaanden/warm weer.
• Bij irrigatie: stalen te nemen tijdens de piekperiode van irrigatie.
• Als twee analyses per jaar nodig zijn : eerste analyse voor gebruik, tweede analyse tijdens piekperiode van gebruik.
• Bij uitzonderlijke gebeurtenissen zoals overstromingen, overlopende mestopslag, tijdelijke of periodieke verontreiniging en zware regen, zouden aansluitend aanvullende monsters kunnen worden geanalyseerd.
C Beheersmaatregelen voor water
Controlepunt 4.4.4: Indien de risicobeoordeling of de wateranalyses (richtlijn van 1000 kve E. coli/ 100 ml overschreden - zie bijlage 3) dit vereisen, worden afdoende maatregelen genomen (vb. vervanging of desinfectie van het gebruikte water) om verontreiniging van het product te voorkomen.– Niveau A/1
🡺 Dit betekent niet noodzakelijk dat er meer analyses moeten worden uitgevoerd.
🡺 Mogelijke beheersmaatregelen:
o Desinfectie van het gebruikte water,
o Andere waterbron gebruiken ,
o ….
Bijlage 4 - Gebruik van Plantenpaspoorten
Paspoortplichtige planten en uitzonderingen
De lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen waarvan het verkeer op het grondgebied van de Unie een plantenpaspoort vereist is opgenomen in bijlage XIII van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. Deze omvat onder andere:
• alle voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden;
• planten plantaardige producten en andere materialen opgenomen in bijlages XIII en XIV van de verordening (EU) 2019/2072;
• planten, plantaardige producten en andere materialen waarvoor bestrijdingsmaatregelen of noodmaatregelen zijn aangenomen;
Er is geen plantenpaspoort vereist in volgende gevallen :
• voor verkeer van planten, plantaardige producten en andere materialen in grensgebieden met derde landen wanneer bilaterale akkoorden gesloten werden, in transit, bestemd voor wetenschappelijke doeleinden of in reizigersbagage bij verkeer binnen de EU.
• voor de rechtstreekse levering van planten, plantaardige producten en andere materialen aan niet professionele eindgebruikers, waaronder hobbytuiniers, behalve in geval van internethandel (e-commerce);
Tabel 4: Zaden van de soorten waarvoor eisen inzake RNQP’s werden vastgelegd opgenomen in bijlagen IV en XIII van de verordening (EU) 2019/2072 en waarvoor een plantenpaspoort nodig is.
Wetenschappelijke naam | Nederlandse naam |
Allium ascalonicum L. | Sjalot |
Allium cepa L. | Ui |
Allium porrum L. | Prei |
Brassica napus L. | Koolzaad |
Brassica rapa L. | Verschillende variëteiten kool |
Capsicum annuum L. | Verschillende variëteiten paprika en pepers |
Glycine max L. | Soja |
Helianthus annuus L. | Zonnebloem |
Linum usitatissimum L. | Vlas |
Medicago sativa L. | Luzerne |
Oryza sativa L. | rijst |
Phaseolus L. sp. | Verschillende soorten boon |
Pisum sativum L. | Erwt |
Prunus avium L | Zoete kers |
Prunus armeniaca L. | Abrikoos |
Prunus cerasus L. | Zure kers |
Prunus domestica L. | Pruim |
Prunus dulcis (Mill.) X. X. Xxxx | Amandelboom |
Prunus persica (L.) Batsch | Perzik |
Prunus salicina Lindley | Japanse pruim |
Sinapis alba L. | Wilde mosterd |
Solanum lycopersicum L. (Lycopersicon esculentum L.) | Tomaat |
Solanum tuberosum | Aardappel |
Vicia faba L. | Tuinboon |
Modellen van plantenpaspoorten
De modellen van plantenpaspoorten zijn vastgesteld bij uitvoeringsverordening (EU) 2017/2313.
• Deel A van de bijlage bij deze uitvoeringsverordening bevat voorbeelden van gewone plantenpaspoorten voor het intracommunautair verkeer.
• Deel B van de bijlage bij deze uitvoeringsverordening bevat voorbeelden van plantenpaspoorten voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen een beschermd gebied.
• Deel C van de bijlage bij deze uitvoeringsverordening bevat voorbeelden van plantenpaspoorten voor het intracommunautair verkeer, gecombineerd met een certificeringsetiket.
• Deel D van de bijlage bij deze uitvoeringsverordening bevat voorbeelden van plantenpaspoorten voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen een beschermd gebied, gecombineerd met een certificeringsetiket.
De elementen van het plantenpaspoort moeten op een apart etiket geplaatst worden en moeten met het blote oog leesbaar zijn. Ze zijn duidelijk gescheiden van alle andere informatie of etiketten die op dezelfde drager kunnen voorkomen, zodat ze gemakkelijk zichtbaar en leesbaar zijn. Ze mogen omgeven worden door een scheidingslijn. De vorm, de grootte, de kleur en het lettertype zijn vrij te kiezen.
Voorbeeld van een plantenpaspoort voor verkeer binnen de EU
Volgende elementen zijn verplicht te vermelden :
• In de linkerbovenhoek : de EU-vlag (in kleur of zwart-wit).
• In de rechterbovenhoek : de woorden “Plant Passport” in het Engels (1).
• De letter “A” gevolgd door de botanische naam (2); Minstens de geslachtsnaam moet vermeld zijn, bij voorkeur ook de soortnaam. In geval van gemengde schalen met bijv. cactussen, mag ook de familienaam (Cactaceae) vermeld worden.
• De letter “B” gevolgd door de ISO-code van de lidstaat waar de operator is geregistreerd (BE), een koppelteken en het registratienummer (3). Belgische operatoren vermelden hun vestigingseenheidsnummer (VEN) (formaat: 0.XXX.XXX.XXX) als registratienummer, niet langer het erkenningsnummer (bestaande uit 5 of 6 cijfers). Afwijking: in het geval van gecertificeerd pootgoed kan dit VEN-nummer worden vervangen door het door de regio's afgegeven identificatie van de marktdeelnemer.
• De letter “C” gevolgd door traceerbaarheidscode (4); De traceerbaarheidscode is het partijnummer of een andere identificatie waarmee de traceerbaarheid gegarandeerd kan worden.
Dit mag aangevuld worden met een streepjescode, hologram, chip, QR-code of een andere gegevensdrager met traceerbaarheidsdoeleinden.
Een traceerbaarheidscode is niet vereist voor voor opplant bestemde planten die op zodanige wijze klaargemaakt zijn dat zij zonder verdere voorbereiding klaar zijn voor verkoop aan de niet-professionele eindgebruiker. De Europese Commissie heeft een lijst opgesteld van categorieën of soorten waarvoor deze uitzondering niet geldt (uitvoeringsverordening (EU) 2020/1770). In de praktijk betekent dit dat vanaf 31/12/2021 altijd een traceerbaarheidscode moet worden opgenomen in het plantenpaspoort voor planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, behorend tot de volgende soorten en types: Citrus, Coffea, Lavandula dentata L., Nerium
oleander L., Olea europea L., Polygala myrtifolia L., Prunus dulcis (Mill.) X.X.Xxxx, Solanum tuberosum L.
Let op : zelfs indien het niet verplicht is een traceerbaarheidscode te vermelden, dient de
letter “C” op het plantenpaspoort te staan.
• De letter “D” gevolgd door de ISO-code van het land van oorsprong of productie, ook als dat België is (5). In functie van de blootstelling aan fytosanitaire risico’s kan de oorsprong wijzigen. Volgende termijnen worden toegepast :
o Stekken, kruidachtige vaste planten, potplanten : na 4 weken;
o Houtige gewassen, bollen, knollen : na een volledige vegetatiecyclus (groeiseizoen);
o Bonsais en planten van Citrus-achtigen : na 2 maand.
Dit betekent dat de operator na deze termijn « BE » kan vermelden als land van oorsprong.
• Let op : de letters “A”, “B”, “C” en “D” moeten altijd vermeld worden, gevolgd door de
relevante informatie.
Voorbeeld van een plantenpaspoort bestemd voor beschermde gebieden
Bovenop de gegevens die moeten vermeld worden op een gewoon plantenpaspoort, moet op een plantenpaspoort bestemd voor beschermde gebieden (ZP) ook de wetenschappelijke naam van het ZP-quarantaineorganisme (9) vermeld worden. In plaats van de naam voluit, mag ook de EPPO-code voor het ZP-quarantaineorganisme vermeld worden. De EPPO-code voor een plaagorganisme bestaat uit 6 letters en is terug te vinden in de EPPO Global Database ( xxxxx://xx.xxxx.xxx/) door op de naam van het betrokken organisme te zoeken. Bijvoorbeeld: de EPPO-code voor Xxxxxxx xxxxxxxxx is ERWIAM.
Plantenpaspoorten gecombineerd met een certificeringsetiket
In geval van voor opplant bestemde planten die zijn geproduceerd of op de markt worden aangeboden als prebasismateriaal, basismateriaal of gecertificeerd materiaal of prebasis-, basis- of gecertificeerd zaaigoed of pootaardappelen wordt het plantenpaspoort opgenomen in het certificeringsetiket.
Voorschriften voor het afleveren van het plantenpaspoort
Een plantenpaspoort mag slechts worden afgegeven indien voldaan is aan de volgende voorschriften:
• de planten, plantaardige producten of andere materialen zijn vrij van EU- quarantaineorganismen en van ZP-quarantaineorganismen indien van toepassing;
• ze voldoen aan de bepalingen inzake RNQP (Regulated Non Quarantine Pests);
• ze voldoen aan de relevante fytosanitaire eisen.
Aanbrengen van het plantenpaspoort
Het plantenpaspoort wordt door een daartoe erkende operator aangebracht op de, voor het betrokken afzetstadium, kleinste commercieel toepasbare of bruikbare eenheid, die onderdeel van een partij kan zijn of de gehele partij kan omvatten. Wanneer planten, plantaardige producten of andere materialen in een verpakking, bundel of container worden vervoerd, wordt het plantenpaspoort aangebracht op deze verpakking, bundel of container.
De leverancier en de afnemer bepalen onderling wat de kleinste commerciële eenheid is waarop een plantenpaspoort aangebracht dient te worden. Individueel labelen van potten is wettelijk niet verplicht als de handelseenheid groter is, maar kan door de klant gevraagd worden.
Let op : het plantenpaspoort wordt niet opgenomen in het document van de leverancier.
Vervangen van plantenpaspoorten
Een plantenpaspoort kan vervangen worden door een ander indien voor de betrokken producten aan de voorschriften voor het afleveren ervan is voldaan. Enkel erkende operatoren mogen plantenpaspoorten vervangen. Na het vervangen van een plantenpaspoort bewaart de erkende operator het vervangen plantenpaspoort of de gegevens ervan gedurende een periode van ten minste 3 jaar.
Indien bij het splitsen van partijen de kleinste handelseenheid al van een plantenpaspoort voorzien is, dient dit plantenpaspoort niet vervangen te worden, maar het mag wel.
Erkenningsvoorwaarden
Verordening (EU) 2016/2031 en gedelegeerde verordening (EU) 2019/827 leggen de criteria en procedures vast om een erkenning plantenpaspoorten te kunnen bekomen. De betrokken operator moet aan de volgende voorwaarden voldoen :
• uitgerust zijn met systemen en procedures om de traceerbaarheid van de producten te kunnen garanderen (register IN, register OUT en de link tussen beide; schriftelijke procedures zijn niet vereist);
• beschikken over de nodige kennis van de voorschriften die van toepassing zijn op het onderzoek dat op hun planten moet worden uitgevoerd met betrekking tot EU- quarantaineorganismen, schadelijke organismen waarvoor noodmaatregelen bestaan, ZP-quarantaineorganismen en RNQP's (gereglementeerde niet-quarantaineorganismen) die van invloed kunnen zijn op de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen;
• beschikken over de nodige kennis om de onderzoeken te verrichten betreffende tekenen van de aanwezigheid van schadelijke organismen en de symptomen die ze veroorzaken;
• de nodige kennis aantonen van de beste praktijken, maatregelen en andere acties die nodig zijn om de aanwezigheid en de verspreiding van schadelijke organismen te voorkomen;
• beschikken over de nodige voorzieningen en installaties om de vereiste onderzoeken en te nemen maatregelen te realiseren;
• een contactpersoon aanwijzen die belast is met de communicatie met het FAVV en de contactgegevens van die persoon doorgeven ;
• de contactgegevens van het FAVV kennen voor de meldingsplicht in geval van vermoedelijke uitbraken of detectie van quarantaineorganismen
Verplichtingen voor erkende operatoren
Operatoren die over een erkenning voor het afleveren van plantenpaspoorten beschikken moeten :
• de planten, plantaardige producten en andere materialen onderwerpen aan grondige onderzoeken om na te gaan of de voorschriften voor het afleveren van plantenpaspoorten voldaan zijn. Deze onderzoeken gebeuren op de planten, plantaardige producten en andere materialen afzonderlijk, of aan de hand van representatieve monsters. Ze hebben ook betrekking op het verpakkingsmateriaal. De onderzoeken gebeuren op geschikte tijdstippen, rekening houdend met de betrokken risico’s, en gebeuren minstens visueel.
• de resultaten van deze onderzoeken registreren en gedurende minstens 3 jaar bewaren;
• in geval van vermoeden van de aanwezigheid van één of meer EU- quarantaineorganismen het FAVV onmiddellijk inlichten;
• de punten in het productieproces en de handelsstadia die essentieel zijn voor de naleving van de relevante fytosanitaire eisen bepalen en ze monitoren;
• gedurende minstens 3 jaar de gegevens bijhouden over de vaststelling en de monitoring van deze punten;
• indien nodig, passende opleiding voorzien voor hun personeel dat betrokken is bij de visuele onderzoeken die vereist zijn om plantenpaspoorten af te leveren, zodat zij over de nodige kennis beschikken om deze taak correct uit te voeren;
• de relevante informatie over de afgeleverde plantenpaspoorten gedurende ten minste 3 jaar bijhouden;
• jaarlijks, ten laatste op 30 april, de geslachten of soorten meedelen, evenals in voorkomend geval, de percelen waarop hun activiteiten betrekking hebben.
Het snijden van pootgoed dat bestemd is voor de productie van gecertificeerd pootgoed is verboden.
Het snijden van aardappelpootgoed gebeurt:
• door de gebruiker van het gesneden pootgoed;
• of door een loonwerker die bij het FAVV geregistreerd is, op aanvraag van en voor rekening van de gebruiker van het gesneden pootgoed.
Het snijden kan gebeuren ofwel op de vestigingseenheid van de gebruiker van het gesneden pootgoed, ofwel op de vestigingseenheid van de geregistreerde loonwerker.
Als het snijden van aardappelpootgoed in een andere EU-lidstaat is gebeurd, moet een officiële verklaring van de fytosanitaire autoriteiten van het betreffende land worden voorgelegd waarin wordt gegarandeerd dat alle goede fytosanitaire hygiënepraktijken in acht werden genomen.
Het snijden van aardappelpootgoed bestemd voor de productie van consumptieaardappelen of hoevepootgoed vertoont belangrijke fytosanitaire risico’s en wordt streng afgeraden. Wanneer dit toch moet gebeuren, dienen de hierna beschreven voorschriften gerespecteerd te worden.
Het te snijden pootgoed moet perfect gezond zijn. Zitten er rotte knollen (door schimmels of bacteriën) in de partij, dan is het risico op verspreiding groot, zelfs met gebruik van een snijmachine waarvan het mes continu wordt ontsmet. Het is dan ook noodzakelijk om het pootgoed voor het snijden visueel te controleren op de aanwezigheid van besmette knollen.
De ideale temperatuur bij het snijden is 12°C. Na het snijden van de poters is het nodig de pootgoedstukken te behandelen tegen schimmelrot en het snijvlak te laten verkurken aan de lucht. Verstuiven van talkpoeder op de knolhelften versnelt het drogen. Goed drogen bevordert de bewaring na snijden.
Vooral bacteriën en virussen worden gemakkelijk verspreid door de snijmachine. Daarom is ontsmetting van de messen of snijschijven volgens een efficiënte methode altijd vereist. Dit kan door een systeem dat het ontsmettingsmiddel continu vernevelt op het snijvlak van het mes of de schijf, of door mes of snijschijf continu door een ontsmettingsoplossing te laten draaien.
Bedenk hierbij dat de ontsmettingsvloeistof met de tijd zal verdunnen door het water dat uit de knol vrijkomt bij het snijden van de poters. De concentratie van de ontsmettingsvloeistof moet bijgevolg goed worden opgevolgd om ze tijdig te verversen. Snijschijven en messen dienen ook roestvrij te zijn (bv. vervaardigd uit inox).
Na het snijden van een partij moeten alle delen van de snijlijn en de snijmachine die in contact zijn gekomen met de poters goed en volledig worden gereinigd en ontsmet. Een efficiënte reiniging moet uitgevoerd worden om aarde en ander vast afval uit de tussenruimtes te verwijderen; dit kan eventueel met water onder druk.
Wanneer het snijden van het aardappelpootgoed door de teler van consumptieaardappelen uitgevoerd wordt, is er geen specifieke installatie vereist. Toch moet het gebruikte mes regelmatig ontsmet worden.
Een quaternaire ammoniumoplossing is aanbevolen als ontsmettingsmiddel omwille van de geringe toxiciteit, de efficiëntie en de niet-corrosieve eigenschappen. De toevoeging van een uitvloeier kan het contact van het ontsmettingsmiddel met het snijvlak van het mes of de schijf versterken.
Registratie en traceerbaarheid:
Enkel de door de FOD Volksgezondheid toegelaten ontsmettingsmiddelen (xxxxx://xxx.xxxxxx.xxxxxxx.xx/xx/xxxxxx/xxxxxxxxx-xxxxxxx/xxxxxxxx) die een erkenningsnummer hebben, mogen worden gebruikt.
De schoonmaak- en ontsmettingsactiviteiten moeten worden bijgehouden en genoteerd met vermelding van:
• het type uitrusting dat behandeld wordt (machines, kisten, laadborden en andere recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur, …),
• de datum van behandeling,
• het gebruikte biocide (volledige commerciële benaming),
• de concentratie, de gebruikte hoeveelheid.
Reiniging na het uitvoeren van de transportopdracht
De landbouwer bepaalt, in functie van het te transporteren product, welk type reiniging hij minimaal dient toe te passen, na het uitvoeren van de opdracht.
Na het transport van verboden ladingen kan de laadruimte bovendien pas worden ingezet voor het transport van diervoeder naar FCA gecertificeerde bedrijven nadat de landbouwer een geschikte reiniging en ontsmetting volgens een adequate reinigings- en ontsmettingsprocedure heeft toegepast én geregistreerd (cf. bijlage 8).
Verboden ladingen zijn, onder andere: asfalt, asbest, benzine, (bio)diesel, as, gasolie, hoogovenslakken, huishoudelijk afval, met looistoffen behandelde huiden en afval daarvan, minerale oliën, metaalschroot met olie en vet, pek, pek- en petroleumcokes, rioolslib, stookolie, sintels, technische vetten, niet verpakte zaden behandeld met toxische stoffen en vliegas. Mest en meststoffen niet afkomstig uit een door de bevoegde autoriteit erkende biogas- of composteerinstallatie of erkend technische bedrijf zijn ook verboden ladingen.
Aandacht: deze lijst is niet limitatief. Om de classificatie van het vervoerde product te kennen is het van belang om de websitesite xxx.xxxx-xxxx.xxx te raadplegen.
De verschillende types reiniging zijn:
0 : geen reiniging
Wanneer het te transporteren product identiek is aan het voorafgaandelijk getransporteerde product.
Vochtige producten : cf. punt B.
A : vegen of uitblazen
Na droge producten bestemd voor humane consumptie, droge producten bestemd voor het voederen van dieren, kunstmeststoffen, grond, zand, grind, voederzout, verpakte producten.
B : reinigen met water
Wanneer resten of geur achterblijven na een reiniging A.
Of na vochtige producten bestemd voor humane consumptie, vochtige producten bestemd voor het voederen van dieren, na alle producten met scherpe, kleine deeltjes, na wegenzout, na bouwafval, na groencompost (compost uitsluitend van snoeihout, plant(resten), haagsnoeisel, bladeren, gazon- en wegbermmaaisel).
C : eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel, dan naspoelen en drogen
Wanneer resten of geur achterblijven na een reiniging B.
Of na antraciet, bitumineuze steenkool, briketten, bruinkool, (half)cokes (van steenkool, van bruinkool of van turf), cokeskolen, eierkolen en steenkool(agglomeraten) of metaalschroot (zonder olie of vet).
D : eerst reinigen met water en een geschikt reinigingsmiddel en daarna ontsmetten en drogen
Na rotte en bedorven producten, slib, champignonsubstraat, etensresten, niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (o.a. diermelen), glasbakglas en alle compost verschillend van groencompost. Eveneens na gehygiëniseerde mestproducten afkomstig uit een door de bevoegde autoriteit erkende biogas- of composteerinstallatie of erkend technische bedrijf conform Verordening (EG) Nr. 1774/2002.
De landbouwer zorgt ervoor dat het water dat gebruikt wordt in het kader van de reiniging van gepaste kwaliteit is voor dit gebruik. De landbouwer moet kunnen aantonen op welke manier hij de risico’s beheerst betreffende de kwaliteit van het water (leidingwater, boorputwater, regenwater).
Identificatie van de laadruimte : …………………… | ||||||
Aard van de voorgaande lading | Datum van transport | Uitgevoerde reiniging | Datum van reiniging en ontsmetting | Gebruikt ontsmettingsmidd el | Naam van de uitvoerder | Paraaf |
Sectorgids Autocontrole voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de
Primaire Plantaardige Productie
Versie 4.0 dd 31.03.2023
Registratie van de reiniging na het transport van verboden ladingen
7 Bijlagen
83
Transport door derden
Het transport door een derde, anders dan secundair transport, van aardappelen, fruit, groenten of hop dat worden verricht moeten geregistreerd worden. De onderstaande fiche is een voorbeeld van registratie van de nodige gegevens.
Transport (door derden) | ||||
Naam van de loonwerker: …………………………………. Ref. identificatie loonwerker | Naam van de transporteur: ……………………………….. | |||
Identificatie van de lading: | ||||
Ref. teelt | Ref. opslaglokaal | Datum lading: | Uitvoerder: | Bestemming |
Identificatie van het transport : | ||||
Vervoermiddel | Transporteur | Referentie | ||
Reiniging van het transport (indien van toepassing) | ||||
Voorafgaande lading | Uitgevoerde reiniging | Uitvoerder | ||
Secundair transport naar een FCA-onderneming
In het kader van transport als secundaire bedrijvigheid bij de oogst-werkzaamheden in opdracht van de primaire productie (landbouwer) naar een FCA gecertificeerde onderneming moet een rittenstaat bijgehouden te worden. De loonwerker moet een rittestaat bijhouden waarin al de uitgevoerde transporten geregistreerd moeten worden.
Indien gedurende meerdere opeenvolgende vrachten dezelfde teelt voor dezelfde primaire producent wordt vervoerd (bv. transport in het oogstseizoen) dan dienen de gegevens niet te worden bijgehouden per individuele rit maar kan dat voor een welbepaalde periode gebeuren (bv. 1x/dag/primaire producent), op voorwaarde dat de traceerbaarheid steeds gewaarborgd blijft.
De gegevens kunnen digitaal worden bijgehouden op voorwaarde dat ze vlot opvraagbaar zijn.
Rittenstaat - Secundair transport naar een FCA bedrijf | |||||||||
Rittenstaat van (datum) tot ……………………….. (datum) | Identificatie laadruimte: ………………………………………………… | ||||||||
Naam chauffe ur | Naam landbouw er | Goedere n* (ref. teelt) | Laden | Lossen | Aantal ritten en/of tonnag e | Reinigi ng ** | Paraf chauffe ur | ||
Datu m | Naam Laadplaa ts | Datu m | Naam Losplaa ts | ||||||
* De aanduiding van het product moet duidelijk zijn (kuilmaïs, maïsgraan, gerst, aarde, dierlijke
mest, …)
** Type 0 (geen reiniging), A (vegen), B (vegen + water), C (vegen + water + reinigingsmiddel), D (vegen + water + reinigingsmiddel + ontsmetten), verboden ladingen
BELANGRIJK! Alle vakjes moeten worden ingevuld – Als een vakje niet wordt gebruikt doorstreep het dan
Eventuele opmerkingen (zoals incident, gebruikte reinigingsmiddel of wasmiddel, ...):
Rittenstaat - Vervolg | |||||||||
Naam chauffe ur | Naam landbouw er | Goedere n* (ref. teelt) | Laden | Lossen | Aantal ritten en/of tonnag e | Reinigi ng ** | Paraf chauffe ur | ||
Datu m | Naam Laadplaa ts | Datu m | Naam Losplaa ts | ||||||
Op de website van Vegaplan is een tool ter beschikking die het mogelijk maakt een gepersonaliseerde elektronische checklist te genereren, via de link xxxxx://xxxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxx. Deze checklijst vermeldt enkel de eisen die van toepassing zijn op de activiteiten van het landbouwbedrijf. Deze moduleerbare checklijst kan in PDF of in XLS worden gegenereerd.
De landbouwer voert minstens één keer per jaar, aan de hand van deze checklist, zelf een controle uit van zijn productgroepen. Deze ingevulde checklists moeten aan de auditor voorgelegd worden bij een bedrijfscontrole.
Bijlage 8 - Certificeringregeling
1. Toepassingsgebied
Deze certificeringsregeling is van toepassing voor de sectorgids autocontrole voor de aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie. In deze certificeringsregeling worden de regels opgenomen voor de certificatie-instellingen (OCI) die belast worden met de evaluatie van de naleving van de normen van de sectorgids.
Het toepassingsgebied van deze gids wordt beschreven op p 1 en 2 van deze gids.
2. Validatie / certificering
Hoe verloopt een audit ?
De verschillende stappen betreffende de autocontrole worden aangegeven in het schema
“Autocontrole algemeen stappenplan” en verder toegelicht.
• Op een aannemersbedrijf wordt een audit uitgevoerd voor het geheel van de aanwezige activiteiten die in deze gids zijn opgenomen.
• Wordt het aannemersbedrijf overgenomen, dan dient er een nieuwe audit te gebeuren. Deze regel geldt niet voor overnames door familieverwanten van de 1ste of 2de graad (incl. xxxxxxxxxx/schoondochter), echtgenoten en vennootschappen waarbij de oorspronkelijke bedrijfsleider aandeelhouder blijft of wordt. Telkens echter op voorwaarde dat na overname er geen wijziging van activiteiten plaatsvindt. Deze overnames moeten gemeld worden aan de betrokken OCI, zodat een nieuw certificaat (met dezelfde einddatum) kan uitgereikt worden op naam van de nieuwe verantwoordelijke.
Stap 1 : Zelfevaluatie
De aannemer kan aan de hand van de gidsen nagaan of zijn bedrijf voldoet aan de wettelijke voorschriften betreffende autocontrole, een zogenaamde zelfevaluatie.
Autocontrole is een continu systeem waarbij de aannemer de werkzaamheden op zijn bedrijf, zijn persoonlijke professionele activiteiten en deze van zijn medewerkers aan een kritische evaluatie onderwerpt en bijstuurt waar nodig. Autocontrole dient verder te gaan dan het nakijken van het naleven van de voorwaarden van de gids net vóór een aangekondigde audit. Er moet op ieder ogenblik aan alle punten voldaan zijn op het bedrijf.
Stap 2 : Aanvraag
Indien de aannemer de autocontrole op zijn bedrijf wenst te laten valideren, dan neemt hij contact op met één van de erkende OCI’s of eventueel met het FAVV via de PCE. Zij zullen een prijsbestek opmaken voor een audit op zijn bedrijf.
De aanvraag bij een certificeringinstelling is pas definitief indien de aannemer een overeenkomst heeft ondertekend met deze OCI
Stap 3 : Duurtijd van de audit
De "initiële audit" vindt plaats binnen maximaal 9 maanden na de aanvraag. De datum van de audit is met de OCI overeengekomen.
Op het bedrijf gaat de auditor na of het voldoet aan de voorwaarden. De audit omvat o.a.:
• nazicht van administratieve gegevens,
• visuele evaluatie van bepaalde criteria,
Alle bevindingen worden genoteerd op de checklist en op een samenvattend auditrapport. Het samenvattend auditrapport wordt ondertekend door de aannemer en de auditor.
Stap 4 : Certificatie
Non-conformiteiten A (NC A): Indien één of meerdere non-conformiteiten A geconstateerd worden, is de aannemer verplicht zijn correctieve acties en corrigerende maatregelen aan de OCI te communiceren en deze toe te passen binnen een termijn die door de auditor op basis van de aard van de non-conformiteiten A wordt bepaald, maar die niet langer dan 3 maanden mag zijn. Een NC A kan ook toegekend worden indien er te veel NC B’s vastgesteld worden op hetzelfde item.
De NC A worden ingedeeld in NC A1 en NC A2.
• NC A1: deze NC is aan de meldingsplicht onderworpen en moet onmiddellijk worden gecorrigeerd en gemeld aan het FAVV door de OCI.
• NC A2: In tegenstelling tot de NC A1, is een NC A2 niet onderhevig aan de meldingsplicht en moet dus niet gemeld worden aan het FAVV. Deze NC A2 moeten na een initiële audit binnen een termijn dat maximaal 3 maand mag bedragen, aantoonbaar gecorrigeerd worden. (Bij andere dan bij initiële audits is deze maximale termijn beperkt tot 1 maand).
Een NC A dient in alle gevallen gecorrigeerd te worden en het bewijs hiervan (bij voorbeeld een factuur of een registratieformulier) moet aan de OCI overgemaakt worden.
In bepaalde gevallen zal het nodig zijn dat een “corrigerende maatregel-audit” op het bedrijf wordt uitgevoerd om te valideren of de NC A gecorrigeerd werd, bij voorbeeld indien de effectiviteit van een corrigerende maatregel niet documentair kan beoordeeld worden.
Indien de termijn van 3 maand niet gerespecteerd wordt, zal minstens een nieuwe audit moeten plaatsvinden voor alle activiteiten.
Non-conformiteiten B (NC B): In geval van NC B moet de aannemer een actieplan opstellen, dat overgenomen wordt op het samenvattend auditrapport. De aannemer moet dit plan binnen een termijn van 6 maanden toepassen, met uitzondering van cyclus- of tijdsgebonden voorwaarden, die zich niet meer voordoen binnen de 6 maanden na het opstellen van het actieplan. In dit geval wordt het plan toegepast eens de omstandigheden eigen aan de cyclus of aan de periode opnieuw aanwezig zijn. Als bijvoorbeeld op de teeltfiche de datum van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet genoteerd is en niet meer te achterhalen is, dan engageert de aannemer zich uitdrukkelijk om dat wel correct te doen bij de eerstvolgende toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
Er moet geen corrigerende maatregel-audit worden uitgevoerd om na te gaan of het plan van aanpak effectief werd toegepast door de operator. De verificatie ervan gebeurt tijdens de eerstvolgende audit.
Alle auditbevindingen worden genoteerd op de checklist en het samenvattend auditrapport. De checklist en een kopie van het samenvattend auditrapport moeten steeds ter beschikking zijn bij de OCI (6 jaar na de audit). Maximaal 24 uur na aanvraag moet deze door de OCI aan het FAVV ter beschikking kunnen worden gesteld.
Certificaat: Een certificaat kan enkel uitgereikt worden indien er geen non-conformiteiten A meer open staan en indien er een gedegen plan van aanpak met betrekking tot de B non- conformiteiten uitgewerkt is en door de OCI goedgekeurd is. Het certificaat heeft een geldigheid van 3 jaar, en gaat in op het moment van de positieve certificatiebeslissing, die uiterlijk 3 maand na de auditdatum moet genomen worden.
Uitbreiding van het toepassingsgebied van het certificaat
Een aannemer kan, gedurende de looptijd van zijn certificaat een uitbreidingsaudit bij zijn contracterende OCI aanvragen indien hij de activiteiten op zijn bedrijf uitbreidt. De geldigheid van het certificaat voor de nieuwe activiteiten loopt steeds gelijk met de geldigheid van het bestaande certificaat.
Bij deze uitbreidingsaudit, waarbij steeds een audit ter plaatse vereist is, moeten de algemene voorwaarden en de specifieke voorwaarden voor de van toepassing zijnde uitbreiding beoordeeld worden. De beoordelingen worden genoteerd op de checklijst en tekortkomingen opgelijst op het samenvattend auditrapport.
De regels voor de vastgestelde non-conformiteiten zijn dezelfde als bij een initiële audit.
Deze uitbreidingsaudit moet zodanig ingepland worden opdat binnen de 12 maanden na de start van de nieuwe activiteit de validatie bekomen kan worden indien men het verlies van de bonus op de heffing bij het FAVV wenst te vermijden.
Beperking van het toepassingsgebied van het certificaat
Een aannemer kan, gedurende de looptijd van zijn certificaat, één of meerdere activiteit(en) die vermeld zijn op het certificaat definitief stopzetten. Hij moet de OCI ervan informeren zodat die een nieuw certificaat kunnen uitreiken met een beperkte scope.
Onaangekondigde audits
De OCI’s moeten nagaan of de houder van het certificaat permanent voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in de Sectorgids voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie. Daartoe worden zogenaamde “ onaangekondigde audits” uitgevoerd.
• Toepassingsgebied en organisatie : het totaal aantal uit te voeren onaangekondigde audits wordt, op jaarlijkse basis, gelijkgesteld aan 10% van het aantal operatoren die gedurende het voorgaande jaar een autocontrole certificaat behaalden.
• De keuze van de aannemers die een onaangekondigde audit krijgen gebeurt ad random binnen de lijst van de gecertificeerde bedrijven maar kan toch aangestuurd worden door een risicoanalyse uitgevoerd door de OCI.
• Melding van een onaangekondigde audit of controle : een onaangekondigde audit of controle moet minimum 2 en maximum 5 werkdagen op voorhand worden gemeld aan de aannemer. Als de aannemer de onaangekondigde audit weigert, verliest hij de validatie van zijn autocontrole.
• Vereisten die gecontroleerd worden tijdens de onaangekondigde audit: tijdens de onaangekondigde audit wordt het naleven van al de van toepassing zijnde voorschriften uit de Sectorgids voor de Aannemers van Land- en Tuinbouwwerken voor de Primaire Plantaardige Productie nagegaan.
• Resultaat van een onaangekondigde audit : De mogelijke non-conformiteiten zijn zoals bij de initiële audit onder te verdelen in NC A of NC B.
o Nog niet eerder vastgestelde NC A: dezelfde regels gelden als bij een initiële audit, met dat verschil dat de termijn voor het beoordelen door de OCI van de door de operator genomen corrigerende acties en maatregelen beperkt is tot 1 maand na de auditdatum.
o Bij de vorige audit reeds vastgestelde NC A: er is steeds een corrigerende maatregel-audit ter plaatste nodig, binnen de maand na de auditdatum.
o Nog niet eerder vastgestelde NC B: dezelfde regels gelden als bij de initiële audit.
o Bij de vorige audit reeds vastgestelde NC B: Indien de onaangekondigde audit 6 maand* of later dan de initiële of verlengingsaudit plaatsvindt, zal het vaststellen van dezelfde tekortkoming leiden tot een NC A, die aantoonbaar moet gecorrigeerd worden binnen 5 werkdagen.
*6 maand is de maximale realisatietermijn van het plan van aanpak, behalve bij de cyclusgebonden voorwaarden waar de termijn maximaal 1 jaar bedraagt.
• Indien er geen corrigerende maatregelen binnen de geldige termijn worden genomen of indien deze maatregelen niet voldoende zijn, verliest de aannemer de validatie van zijn autocontrole. Om deze terug te krijgen moet hij dan een nieuwe initiële audit voor alle activiteiten plaatsvinden..
• Vergoeding: de kostprijs van de onaangekondigde audit dient door de OCI gesolidariseerd te worden over de verschillende deelnemers die zich contractueel aan de betrokken OCI verbonden hebben. De OCI dient deze kostprijs te verrekenen in de kostprijs van de audits van de betrokken aannemers. Wanneer een corrigerende maatregel-audit noodzakelijk is, dan wordt deze aangerekend aan de aannemer bij wie deze verricht moet worden.
Stap 5 : Verlenging van een certificaat
Vanaf 9 maanden vóór de vervaldatum van het certificaat, kan een verlengingsaudit
plaatsvinden.
De operator kan er ook voor opteren een nieuwe audit te laten uitvoeren op zijn bedrijf vóór deze 9 maanden voor de vervaldatum. We spreken in dat geval van een vernieuwingsaudit, waarbij na een positieve validatie een nieuwe certificatieperiode start met de certificatiebeslissingsdatum als startdatum.
Ook indien de audit uitgevoerd werd vóór de vervaldatum van het certificaat, maar de validatie van deze audit ná de vervaldatum gebeurt, betreft het de facto een “vernieuwingsaudit”, en zal een nieuw certificaat gegenereerd worden met als startdatum = de certificatiebeslissingsdatum.
Aangezien er een onderbreking is in de certificatieperiode, zal ook de bonus op de jaarlijkse heffing van het FAVV komen te vervallen. Men heeft pas weer recht op deze bonus in het jaar dat volgt op een volledig kalenderjaar waarbij voor alle activiteiten een gevalideerd ACS bestaat.
De aannemer kan een nieuwe aanvraag indienen bij een andere OCI.
Tijdens de audit wordt het naleven van alle voorschriften uit de sectorgids gecontroleerd op de op dat moment van toepassing zijnde activiteiten.
Non-conformiteiten: Hier gelden dezelfde bepalingen als bij de non-conformiteiten bij een onaangekondigde audit.
Certificaat : Een certificaat kan enkel uitgereikt worden indien er geen non-conformiteiten A meer open staan en indien er een gedegen, door de OCI goedgekeurd plan van aanpak is met betrekking tot de B non-conformiteiten. Een gunstige certificatiebeslissing moet binnen de 2 maand na het beëindigen van de audit genomen worden. Een verlengd certificaat heeft als startdatum de vervaldatum van het vorige certificaat plus één dag. Een vernieuwd certificaat heeft als startdatum de certificatiebeslissingsdatum (Zie ook hoger). Het certificaat heeft terug een geldigheid van 3 jaar.
Indien de certificatiebeslissing (= de validatie) na de vervaldag van het vorige certificaat gebeurt, betreft het geen verlenging maar een vernieuwing, en zal het nieuwe certificaat niet aansluiten op het voorgaande, wat zal resulteren in een onderbreking van de gevalideerde autocontrolestatus bij het FAVV. Dit heeft een verlies van de bonus op de jaarlijkse FAVV heffing tot gevolg.