CONCEPT-SAMENWERKINGSOVEREENKOMST RIJK-REGIO
CONCEPT-SAMENWERKINGSOVEREENKOMST RIJK-REGIO
inzake
PROJECT ZUIDERZEELIJN
d.d. 08-06/04
ter verlening van mandaat van de ministerraad voor ondertekening van deze conceptovereenkomst door de minister van V&W met de voorzitter van de regionale stuurgroep tbv aanvullende besluitvorming door de provincies en gemeenten
INHOUDSOPGAVE
Ondergetekenden blz. ..
Overwegingen blz. ..
Artikelen blz. ..
1. Definities blz. ..
2. Samenwerking blz. ..
3. Gemeenschappelijke regeling blz. ..
4. Tijdelijke Projectorganisatie Zuiderzeelijn blz. ..
5. Geïntegreerde procedure blz. ..
6. Vaststelling Programma van Eisen blz. ..
7. Besluitvorming Prijsvraag blz. ..
8. Xxxxx preferred tenderer en Gunningsbeslissing blz. ..
9. Aanbesteding blz. ..
10. Tracé-/MER-procedure blz. ..
11. Masterplan en Ruimtelijke Ontwerpopgave blz. ..
12. Samenhang met projecten in de Noordvleugel van de Randstad blz. ..
13. Overheidsbijdrage blz. ..
14. Risicoverdeling blz. ..
15. Afwijkende eisen en/of randvoorwaarden blz. ..
16. Coördinatie van Verlening van Vergunningen blz. ..
17. Grondverwerving en onteigening blz. ..
18. Nadeelcompensatie blz. ..
19. Communicatie blz. ..
20. Geheimhouding blz. ..
21. Contracteren van derden blz. ..
22. Monitoring/evaluatie blz. ..
23. Eventuele strijd met wet- en/of regelgeving blz. ..
24. Onvoorziene omstandigheden blz. ..
25. Aanvulling en/of wijziging Samenwerkingsovereenkomst blz. ..
26. Inwerkingtreding, looptijd blz. ..
27. Beëindiging van rechstwege blz. ..
28. Ontbinding blz. ..
29. Bijlagen blz. ..
30. Geschillen blz. ..
Ondertekening blz. ..
DE PARTIJEN:
1. De Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw drs. K.M.H. Xxxxx, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mevrouw S.M. Xxxxxx, de Minister van Financiën, de xxxx xxx.
X. Xxxx en de Staatssecretaris van Economische Zaken mevrouw ir. X.X.X. xxx Xxxxxx MBA, hierna te noemen: “de Staat”.
2. De Minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw drs. K.K.M.H. Xxxxx, in haar hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna te noemen: “de Minister van V&W”.
3. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mevrouw
S.M. Xxxxxx, in haar hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna te noemen: “de Minister van VROM”.
partijen sub 2 en 3 hierna gezamenlijk ook te noemen: “de Ministers”.
4. De Provincie Groningen, te dezen vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, de heer J.G.M. Alders.
5. De Provincie Fryslân, te dezen vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, de heer drs. E.H.T.M. Nijpels.
6. De Provincie Drenthe, te dezen vertegenwoordigd door lid gedeputeerde Staten, te deze rechtsgeldig vertegenwoordiger van de province Drenthe, de heer drs. S.B. Swierstra.
7. De Provincie Flevoland, te dezen vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, de heer mr. M.J.E.M. Jager.
partijen sub 4 t/m 7 hierna gezamenlijk te noemen: “de Provincies”.
8. De gemeente Groningen, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester de xxxx xxx.
X. Xxxxxxx.
9. De gemeente Leeuwarden, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer mr.dr. G.D. Dales.
10. De gemeente Lelystad, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer drs. Ch. Leeuwe.
11. De gemeente Heerenveen, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer drs. X.X.X. xx Xxxxx.
12. De gemeente Smallingerland, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer mr. ing. X. xxx xxx Xxxx.
13. De gemeente Noordoostpolder, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester, de xxxx xx. X.X.X.X. Xxxxxx van Rappard.
14. De gemeente Almere, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester, xxxxxxx X. Xxxxxxxxx-Xxxxxxx.
partijen sub 8 t/m 14 hierna gezamenlijk ook te noemen: “de Gemeenten”.
OVERWEGENDE:
(a) dat in het Structuurschema Verkeer en Vervoer 2 (SVV 2) het traject tussen Lelystad en Groningen op de kaarten van hoofdstuk 4 is aangegeven als “overige spoorlijn voor
personenvervoer” en als “aanleg nieuw traject/studieproject” en in de toelichting daarop is gesteld dat met betrekking tot dit project het voornemen bestaat om voor het einde van de (toen) lopende Kabinetsperiode op basis van nadere studie te komen tot besluitvorming;
(b) dat het Kabinet in 1998 in bestuurlijk overleg met het Samenwerkingsverband Noord- Nederland, waarin zijn vertegenwoordigd de Provincies Groningen, Fryslân en Drenthe, de toezegging heeft gedaan zich te zullen inspannen om een snelle verbinding, de Zuiderzeelijn, tussen de Randstad en het Noorden op te nemen in het Structuurschema Verkeer en Vervoer 3 (SVV 3), waarbij het streven erop is gericht om de uitvoering voor 2010 te beginnen. Deze toezegging is bevestigd in het regeerakkoord van 1998 en herbevestigd in het strategisch akkoord van 3 juli 2002 van het kabinet Xxxxxxxxxx I;
(c) dat de Zuiderzeelijn vervolgens is opgenomen in de destijds in procedure zijnde planologische kernbeslissing Nationaal Verkeers- en Vervoersplan;
(d) dat het Kabinet, nadat een tweetal verkenningen is uitgevoerd, op 21 december 2001 heeft besloten dat het met de Zuiderzeelijn beoogt de bereikbaarheid van het Noorden en de Randstad te verbeteren en zodoende de regionale economie in het Noorden te stimuleren, alsmede een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het evenwicht in de sociaal economische situatie en de ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Het kabinet wil tevens de mogelijkheden benutten, die de Zuiderzeelijn biedt om ruimtelijke ontwikkelingen te sturen. De bijdrage aan deze doelstellingen is het grootst bij realisatie van de Zuiderzeelijn via Flevoland en Fryslân, met name in de vorm van een hogesnelheidslijn of een magneetzweefbaan c.q. een magneetzweefmetro;
(e) dat het Kabinet eveneens op 21 december 2001 heeft besloten een vervolgprocedure te starten waarin een zogenoemde geïntegreerde Tracé-/MER-aanbestedingsprocedure wordt
gevolgd, bestaande uit (i) een of meer procedures die kunnen leiden tot de aanbesteding van aanleg, beheer en onderhoud van alsmede het vervoer over de Zuiderzeelijn in de vorm van een hogesnelheidslijn of een magneetzweefbaan c.q. een magneetzweefmetro en
(ii) een Tracé-/MER-procedure waarin naast deze alternatieven ook andere alternatieven worden uitgewerkt zoals de Zuiderzeelijn in de vorm van een intercityverbinding en een snelle verbinding in de vorm van de Hanzelijn plus, welke andere alternatieven als terugvalopties kunnen gelden voor het geval de geïntegreerde Tracé-/MER- aanbestedingsprocedure niet tot het gewenste resultaat leidt;
(f) dat het Kabinet voor de geïntegreerde Tracé-/MER-aanbestedingsprocedure € 2,73 miljard (tweemiljard zevenhonderddertigmiljoen euro) (netto contante waarde 2010, prijspeil 2002) heeft gereserveerd. Dit betreft een maximum bijdrage met een all-in karakter, dat wil zeggen inclusief alle kostencomponenten gebonden aan de investering (onder meer voor inpassing, stations, en dergelijke). Het Rijk draagt nooit meer bij aan het Project dan dit bedrag. Het Kabinet is bij deze reservering destijds uitgegaan van een regionale
bijdrage van € 1,13 miljard (één miljard honderdendertig miljoen euro) voor een
magneetzweefbaan c.q. een magneetzweefmetro / € 0,45 miljard (vierhonderdvijftig miljoen euro) voor een hogesnelheidslijn (netto contante waarde 2010, prijspeil 2000);
(g) dat naar aanleiding van het kabinetsbesluit van 21 december 2001 de PKB Vijfde Nota ruimtelijke ordening, deel c, kabinetsstandpunt, destijds is aangepast in die zin dat daarin rekening wordt gehouden met de mogelijke aanleg van de Zuiderzeelijn, zoals blijkt uit de brief van 24 januari 2002 van de Minister van VROM aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
(h) dat inmiddels de Nota Ruimte is verschenen, die in de plaats komt van het eerder uitgebrachte kabinetsstandpunt Vijfde Nota, waarmee thans een nieuw deel 3 in procedure is om te komen tot een PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid;
(i) dat in de Nota Ruimte met betrekking tot de Zuiderzeelijn is aangeven dat met een snelle OV-verbinding van Schiphol en Amsterdam naar Almere en Groningen een verbetering van de bereikbaarheid van het Noorden en de Noordvleugel van de Randstad wordt beoogd en hiervoor vier alternatieven mogelijk zijn. Hierbij zijn twee alternatieven als voorkeursalternatieven aangemerkt (magneetzweefbaan en hogesnelheidslijn) en twee alternatieven als terugvaloptie (Intercity en Hanzelijn-plus).
Daarnaast kan zo’n OV-verbinding voorts een structurerend element zijn in de
verdere ruimtelijke ontwikkeling van de as Schiphol-Amsterdam-Almere en de verbinding van Flevoland met het Noorden verbeteren. Daarbij kan Almere, door het te
ontsluiten met een openbaarvervoerssysteem van een hoog kwaliteitsniveau, een meer gelijkwaardige positie ten opzichte van de andere steden binnen de Randstad krijgen. De Zuiderzeelijn dient in het kader van de Nota Mobiliteit de volledige PKB- procedure te doorlopen;
(j) dat de Nota Ruimte voorts bepaalt dat het rijk in aansluiting op de vaststelling van de Nota Ruimte een planstudie start in welk kader voor de Zuiderzeelijn een geïntegreerde trace-
/MER-aanbestedingsprocedure wordt doorlopen. De eerste fase van de geïntegreerde procedure is een aanbesteding in de vorm van een prijsvraag, waarin marktpartijen worden uitgenodigd om plannen te ontwikkelen voor een magneetzweefbaan en een hogesnelheidslijn, waarbij voor het trajectdeel Schiphol-Almere een IJmeervariant een optie is (het tracé over de Hollandse Brug is in de prijsvraag de basis);
(k) dat de Nota Ruimte uitgaat van een substantiële stedelijke ontwikkeling van Almere met ongeveer 40.000 woningen in de periode 2010-2030. Uiterlijk in 2006 zal worden bekeken of de uitgangspunten voor deze zogenoemde middenvariant nog steeds geldig zijn. Het Rijk maakt op korte termijn nadere uitvoeringsafspraken met de decentrale overheden in de Noordvleugel over programma, fasering en bereikbaarheid van de ontwikkelingen in Almere tot 2020 en het lange termijnperspectief. Het rijk start tevens een planstudie naar de wegontsluiting van Almere met het vaste land, waarbij onder meer de consequenties en mogelijkheden van een IJmeerverbinding in beeld worden gebracht en waarin ook de consequenties van een geringere of hogere groei dan de middenvariant worden meegenomen;
(l) dat voor het Kabinet van groot belang is dat met de Zuiderzeelijn een bijdrage aan de realisatie van de in de Nota Ruimte omschreven doelstellingen ten aanzien van de verstedelijking en de bereikbaarheid van Almere wordt beoogd;
(m) dat de Provincies en de Gemeenten ten behoeve van de ruimtelijke- en economische ontwikkeling van het Noorden en Flevoland een snelle verbinding via Flevoland en Fryslân noodzakelijk achten en bereid zijn samen met de Staat de in het kabinetsbesluit van 21 december 2001 en de Nota Ruimte bedoelde geïntegreerde trace-/MER- aanbestedingsprocedure uit te werken en vervolgens uit te voeren;
(n) dat partijen van mening zijn dat een gebiedsgericht integraal ruimtelijk beleid onontbeerlijk is om de sociaal-economische ontwikkeling en en de kwaliteiten van natuur, landschap en cultuurhistorie met elkaar in harmonie te brengen.
(o) dat partijen van mening zijn dat het project Zuiderzeelijn door rijk en regio gezamenlijk dient te worden uitgevoerd in die zin dat zij in alle opzichten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor alle projectgerelateerde activiteiten en aspecten, behoudens uiteraard de wettelijke bevoegdheden die door alle Partijen worden voorbehouden;
(p) dat de Minister van V&W en de voorzitter van de Regionale Stuurgroep Zuiderzeelijn, waarin zijn vertegenwoordigd de Provincies en de Gemeenten reeds op 13 februari 2002 een intentieverklaring hebben getekend met het doel te komen tot (nadere) afspraken over samenwerking tussen partijen en deze vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst;
(q) dat deze overeenkomst de samenwerkingsovereenkomst is als bedoeld in de intentieverklaring van 13 februari 2002;
(r) dat de Raden van de Gemeenten sub 8 t/m 13 en de Staten van de Provincies op 26 en 27 juni 2002 hebben ingestemd met het concept van de samenwerkingsovereenkomst en de desbetreffende Colleges van Burgemeester en Wethouders van de Gemeenten, respectievelijk Colleges van Gedeputeerde Staten van de Provincies, hebben gemachtigd om namens de Raad het raadsbesluit respectievelijk namens de Staten het statenbesluit uit te voeren en de samenwerkingsovereenkomst aan te gaan c.q. te doen aangaan. De Raad van de gemeente Almere heeft op 19 december 2002 ingestemd met het concept van de samenwerkingsovereenkomst en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almere gemachtigd om namens de Raad het raadsbesluit uit te voeren en de samenwerkingsovereenkomst aan te gaan c.q. te doen aangaan.
(s) dat de Colleges van Burgemeester en Wethouders van de Gemeenten en de Colleges van Gedeputeerde Staten van de Provincies vervolgens hebben besloten de samenwerkingsovereenkomst aan te gaan;
(t) dat het kabinet op (…….) heeft ingestemd met het concept van de samenwerkingsovereenkomst.
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
Artikel 1: Definities
1.1 Aanbesteder: de aanbesteder als bedoeld in artikel 9.1;
1.2 Aanbesteding: de procedure(s) die (uiteindelijk) kan (kunnen) leiden tot gunning van (een) concessie(s) en/of opdracht(en) tot ontwerp, aanleg, beheer, onderhoud van alsmede de (vervoers)exploitatie van de HSL of de MZB/MZM;
1.3 Besluitvorming Prijsvraag: de keuze op basis van de resultaten van de Prijsvraag om de Geïntegreerde procedure voort te zetten voor de MZB/MZM en/of de HSL dan wel de Geïntegreerde procedure niet voort te zetten;
1.4 Beslismoment: een moment in de Aanbesteding waarop een beslissing moet worden genomen over de wijze waarop de Aanbesteding wordt voortgezet;
1.5 Bestuur: het ZZL-bestuur dan wel na de oprichting als bedoeld in artikel 3.1 het bestuur van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn;
1.6 Bevoegd gezag: De Minister van V&W en de Minister van VROM dan wel de Minister van V&W in overeenstemming met de Minister van VROM, in de hoedanigheid van bevoegd gezag inzake de Tracé-/MER-procedure;
1.7 Bevoegdheden: de publiekrechtelijke bevoegdheden van Partijen met betrekking tot aspecten welke verband houden met het Project, doch met uitzondering van de verlening van vervoersconcessies en/of beheersconcessies door de Minister van V&W alsmede het vaststellen van het Tracébesluit;
1.8 Budget: het totaal van de Rijksbijdrage, de Regionale bijdrage en eventueel andere ten behoeve van de realisatie van het Project bijeengebrachte publieke gelden, waaronder eventuele EU middelen en eventuele financiële bijdragen van de Provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en de gemeente Haarlemmermeer;
1.9 Geïntegreerde procedure: de geïntegreerde Tracé-/MER-Aanbestedingsprocedure zoals beschreven in bijlage 1 bij deze overeenkomst;
1.10 Gemeenschappelijke regeling: de door partijen te treffen gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen;
1.11 Groen Polder Overleg: een vertegenwoordiging van de in bijlage 2 bij deze overeenkomst bedoelde maatschappelijke organisaties;
1.12 Gunningsbeslissing: de gunning van (een) concessie(s) en/of opdracht(en) ingevolge de Aanbesteding tot uitvoering van (onderdelen van) het Project;
1.13 Hanzelijn plus: een railverbinding tussen de Randstad en het Noorden via de Hanzelijn, waarbij het bestaande spoor tussen Amsterdam en Lelystad, het nog aan te leggen spoor tussen Lelystad en Zwolle en het bestaande spoor tussen Zwolle en Groningen/Leeuwarden geschikt wordt gemaakt voor hogere snelheden;
1.14 HSL: de Zuiderzeelijn in de vorm van een hogesnelheidslijn;
1.15 IC: de Zuiderzeelijn in de vorm van een intercityverbinding;
1.16 IJmeervariant: een variant voor de Zuiderzeelijn, tracédeel Amsterdam-Almere, door het IJmeer eventueel gecombineerd met een wegverbinding;
1.17 Xxxxx preferred tenderer: de keuze van de mededingende partij(en) die in de Aanbesteding word(t)(en) aangewezen als degene(n) met wie gedurende een zekere periode van exclusiviteit wordt onderhandeld over de gunning van de (een) concessie(s) en/of opdracht(en) tot uitvoering van (onderdelen van) het Project;
1.18 Masterplan: het beleidsplan waarin onder verantwoordelijkheid van de Regio de Ruimtelijke ontwerpopgave wordt uitgewerkt;
1.19 Maximale Prijs: de maximale prijs die aan de opdrachtnemer(s) voor de uitvoering van het Project kan worden betaald zoals vastgesteld ingevolge het bepaalde in artikel 14.3 en 14.4;
1.20 MER: de ten behoeve van het Tracébesluit op te stellen milieu-effectrapportage;
1.21 MZB/MZM: de Zuiderzeelijn in de vorm van een magneetzweefbaan (MZB) of magneetzweefmetro (MZM);
1.22 Partijen: de partijen bij deze overeenkomst;
1.23 Prijsvraag: de uitnodiging aan mededingende partijen tot het indienen van plannen in de eerste fase van de Aanbesteding, zoals omschreven in bijlage 1 bij deze overeenkomst;
1.24 Programma van eisen: de in het kader van de Aanbesteding aan het Project te stellen eisen en randvoorwaarden;
1.25 Project: het ontwerp, de aanleg, het beheer, het onderhoud en de (vervoers)exploitatie van de Zuiderzeelijn en de voorbereidingen daartoe, alsmede de afstemming met de ontwikkeling en implementatie van de Ruimtelijke ontwerpopgave;
1.26 Projectdirecteur: de projectdirecteur van de Tijdelijke Projectorganisatie Zuiderzeelijn als omschreven in het instellingsbesluit van de Minister van V&W als bedoeld in artikel 4.1;
1.27 Projectorganisatie Zuiderzeelijn: de door partijen op te richten zelfstandige gezamenlijke projectorganisatie met rechtspersoonlijkheid die belast zal worden met de uitvoering van het Project;
1.28 Regio: de Provincies en de Gemeenten;
1.29 Regionale bijdrage: de door de Regio aan het Project te leveren financiële bijdrage;
1.30 Regionale stuurgroep: de regionale stuurgroep waarin zijn vertegenwoordigd de Provincies en de Gemeenten.
1.31 Rijksbijdrage: de door de Staat aan het Project te leveren financiële bijdrage;
1.32 Ruimtelijke ontwerpopgave: de met de Zuiderzeelijn samenhangende opgave om binnen het kader van de Nota Ruimte:
- een gebiedsgericht integraal ruimtelijk beleid te ontwikkelen en te implementeren in de daarvoor bestemde ruimtelijke plannen op regionaal en lokaal niveau, met als doel het versterken van de economische structuur en het behoud en de ontwikkeling van de huidige kernkwaliteiten
een en ander zoals nader omschreven in bijlage 3 bij deze overeenkomst.
1.33 Samenwerkingsovereenkomst: deze overeenkomst;
1.34 Scope van de Aanbesteding: de middels de Aanbesteding te gunnen onderdelen van het Project, zoals omschreven in bijlage 4, onderdeel A bij deze overeenkomst;
1.35 Scope van de Tracé-/MER-procedure: de in de Tracé-/MER-procedure te betrekken onderdelen van het Project, zoals omschreven in bijlage 4, onderdeel A bij deze overeenkomst;
1.36 Scope van de Ruimtelijke ontwerpopgave: Elementen van de Ruimtelijke ontwerpopgave, zoals omschreven in bijlage 3 bij de overeenkomst, die door de Regio en de overige betrokken lagere overheden gezamenlijk in het Masterplan dienen te worden uitgewerkt
1.37 Standpuntbepaling: de beslissing van het Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet;
1.38 Tijdelijke Projectorganisatie Zuiderzeelijn: de door de Minister van V&W op te richten projectorganisatie die, totdat de Projectorganisatie Zuiderzeelijn is opgericht, belast is met de voorbereiding van het Project;
1.39 Topeisen: de eisen die in ieder geval in het Programma van eisen moeten worden opgenomen c.q. (verder) moeten worden uitgewerkt, zoals omschreven in bijlage 5 bij deze overeenkomst;
1.40 Tracébesluit: het in verband met de aanleg van de Zuiderzeelijn op te stellen tracébesluit als bedoeld in de Tracéwet;
1.41 Tracé-/MER-procedure: de reguliere besluitvormingsprocedure om te komen tot het Tracébesluit, waaronder begrepen het opstellen van de MER;
1.42 Trajectnota: de trajectnota als bedoeld in artikel 3 van de Tracéwet;
1.43 Vergunningen: vergunningen, dispensaties, afwijkingen en soortgelijke besluiten benodigd voor de uitvoering van het Project, met uitzondering van het Tracébesluit en de vervoersconcessies en/of beheersconcessies;
1.44 Zuiderzeelijn: een snelle verbinding tussen de Randstad en het Noorden via Flevoland en Fryslân naar Groningen, zoals te zijner tijd aangegeven op een kaart van indicatieve en limitatieve railwegverbindingen die behoort tot een van kracht zijnd plan als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
1.45 ZZL-bestuur: het bestuur als bedoeld in artikel 4.2.
Artikel 2: Samenwerking
2.1 Het Project Zuiderzeelijn is een gezamenlijk project van de Staat en de Regio. Dit houdt onder meer in dat:
2.1.1 Partijen gezamenlijk werken aan de voorbereiding en realisatie van het Project en in alle opzichten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor (het bevorderen van) de voortgang en de (wijze van) uitvoering van het Project; en
2.1.2 Partijen gezamenlijk vorm geven aan de Geïntegreerde procedure en gezamenlijk zorgdragen voor de uitvoering ervan; en
2.1.3 Partijen ernaar streven om in consensus tot besluitvorming te komen; en
2.1.4 Partijen een gezamenlijke Projectorganisatie Zuiderzeelijn oprichten die één loket vormt voor de markt, andere betrokken overheden en (overige) derden voor alle zaken het Project betreffende,
één en ander zoals nader omschreven in de Samenwerkingsovereenkomst.
2.2 Partijen zullen alles in het werk stellen om het Project voortvarend binnen de in de Samenwerkingsovereenkomst vastgelegde eisen en voorwaarden te realiseren, waarbij in ieder geval geldt dat de termijnen in het kader van de Aanbesteding zo mogelijk gestand worden gedaan.
2.3 Partijen streven naar ingebruikname van de Zuiderzeelijn in 2015.
2.4 Partijen zullen zich gezamenlijk inspannen om met de Provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en de gemeente Haarlemmermeer afspraken te maken over samenwerking in het kader van de uitvoering van het Project welke afspraken zo veel mogelijk in lijn zullen zijn met (de bepalingen van) de Samenwerkingsovereenkomst, inclusief het leveren van een financiële bijdrage aan het Project.
Artikel 3: Gemeenschappelijke regeling
3.1 Partijen richten na inwerkingtreding van de Samenwerkingsovereenkomst gezamenlijk de Projectorganisatie Zuiderzeelijn op, in principe door het treffen van de Gemeenschappelijke regeling, zulks in ieder geval op basis van de navolgende uitgangspunten:
3.1.1 Met het treffen van de Gemeenschappelijke regeling wordt een openbaar lichaam ingesteld: de Projectorganisatie Zuiderzeelijn;
3.1.2 De Projectorganisatie Zuiderzeelijn wordt wanneer de Geìntegreerde procedure na de Besluitvorming Prijsvraag wordt voortgezet gevestigd te Lelystad;
3.1.3 De Projectorganisatie Zuiderzeelijn is een gezamenlijke organisatie van de Staat en de Regio;
3.1.4 Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter;
3.1.5 Het bestuur van het openbaar lichaam is voldoende en eenduidig gemandateerd opdat het te allen tijde daadkrachtig en slagvaardig kan optreden;
3.1.6 Afhankelijk van het stadium waarin het Project verkeert, zullen Bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Met name in de fase van de (voorbereiding van) de aanleg van de Zuiderzeelijn worden in toenemende mate bevoegdheden van Partijen aan het bestuur van het openbaar lichaam overgedragen;
3.1.7 Alle Partijen zijn vertegenwoordigd in het algemeen bestuur van het openbaar lichaam zodat de belangen van alle Partijen steeds zijn vertegenwoordigd bij de voorbereiding en realisatie van het Project;
3.1.8 De Projectorganisatie Zuiderzeelijn fungeert als één loket naar de markt, andere betrokken overheden en (overige) derden voor alle aspecten het Project betreffende, waaronder in ieder geval begrepen:
- het zich presenteren en fungeren als centraal aanspreek- en informatiepunt;
- het verzorgen van communicatie en publiciteit; en
- het coördineren van verlening van Vergunningen.
3.2 Indien en zodra blijkt dat het niet mogelijk dan wel niet langer wenselijk is de Gemeenschappelijke regeling te treffen treden Partijen met elkaar in overleg over een andere juridische vorm van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 3.1.
3.3 De rechten en verplichtingen die verband houden met de rol van de Minister van V&W en/of de Minister van VROM als Bevoegd gezag blijven buiten de Projectorganisatie Zuiderzeelijn.
3.4 De kosten van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn, waaronder begrepen de kosten van de Geïntegreerde procedure, komen ten laste van het Budget, tenzij de Aanbesteding en/of de Geïntegreerde procedure tussentijds niet wordt voortgezet ingevolge het bepaalde in deze Samenwerkingsovereenkomst, in welk geval de voornoemde kosten van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn 80% ten laste komen van de Staat en voor 20% ten laste komen van de Regio.
3.5 De Provincies en de Gemeenten zullen met ingang van de datum van oprichting van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn op nader overeen te komen voorwaarden menskracht bij de Projectorganisatie Zuiderzeelijn detacheren en/of anderszins inzetten, waarbij in ieder geval geldt dat iedere Provincie ten minste 1 (één) projectleider (1fte) om niet zal detacheren.
Artikel 4: Tijdelijke Projectorganisatie Zuiderzeelijn
4.1 De Minister van V&W stelt per de datum van inwerkingtreding van de Samenwerkingsovereenkomst de Tijdelijke Projectorganisatie Zuiderzeelijn in door middel
van een instellingsbesluit waarvan de concepttekst als bijlage 6 aan de Samenwerkingsovereenkomst is gehecht. De Tijdelijke Projectorganisatie Zuiderzeelijn is per de datum van inwerkingtreding van de Samenwerkingsovereenkomst gevestigd te ‘s- Gravenhage.
4.2 De rechten en verplichtingen die verband houden met de rol van de Minister van V&W en/of de Minister van VROM als Bevoegd gezag blijven buiten de Tijdelijke Projectorganisatie Zuiderzeelijn.
4.3 Er is een ZZL-bestuur dat bestaat uit 4 (vier) leden, te weten de Minister van V&W dan wel een vervanger, de Minister van XXXX dan wel een vervanger, 1 (één) vertegenwoordiger namens de Provincies en 1 (één) vertegenwoordiger namens de Gemeenten. Wanneer het ZZL-bestuur niet tot een unanieme beslissing komt, wordt de beslissing genomen door de Aanbesteder voor zover het betreft beslissingen in het kader van de Aanbesteding dan wel door het Bevoegd gezag voor zover het betreft beslissingen in het kader van de
Tracé/MER-procedure.
Artikel 5: Geïntegreerde procedure
5.1 De Geïntegreerde procedure is vormgegeven op basis van de Scope van de Aanbesteding, de Scope van de Tracé-/MER-procedure en met inachtneming van de vigerende (Europeesrechtelijke) wet- en regelgeving en de toekomstige spoorwegwet- en regelgeving waarvan de parlementaire behandeling inmiddels is afgerond. De Geintegreerde procedure is beschreven in bijlage 1 bij de Samenwerkingsovereenkomst.
5.2 De Geïntegreerde procedure kan alleen worden gewijzigd indien het Bestuur een concept voor een gewijzigde Geïntegreerde procedure vaststelt en voorlegt aan de Aanbesteder en het Bevoegd gezag. De Aanbesteder en het Bevoegd gezag stellen de gewijzigde Geïntegreerde procedure definitief vast.
5.3 Partijen zullen zich naar beste vermogen inspannen om de Geïntegreerde procedure zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen.
5.4 Partijen zullen de mededingende partijen met inachtneming van het bepaalde in artikel 19 eenduidig informeren.
5.5 Partijen zullen de mededingende partijen en hun alternatieven in de Geïntegreerde procedure non-discriminatoir behandelen.
Artikel 6: Vaststelling Programma van eisen
6.1 Het Programma van eisen wordt vastgesteld door het Bestuur en/of de Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag en behoeft de instemming van alle Partijen, een en ander volgens de procedure als hierna omschreven in artikel 6.2 t/m 6.10.
6.2 Het Bestuur stelt binnen het Budget, binnen de Scope van de Aanbesteding en op basis van de Topeisen het concept-Programma van eisen op. Het concept-Programma van eisen wordt gedurende een periode van 8 (acht) weken voor commentaar voorgelegd aan het Groen Polder Overleg. In diezelfde periode zal ten behoeve van het Programma van eisen een raadpleging van de bevolking van de Provincies plaatsvinden.
6.3 Na het verstrijken van de in artikel 6.2 bedoelde periode van 8 (acht) weken wordt het concept-Programma van eisen, al dan niet in aangepaste vorm, door het Bestuur vastgesteld en voor commentaar voorgelegd aan Partijen.
6.4 Alle Partijen hebben gedurende een periode van 6 (zes) weken na de datum van toezending van het concept-Programma van eisen de gelegenheid schriftelijk en gemotiveerd commentaar te leveren op het concept. Dit commentaar wordt gericht aan het Bestuur.
6.5 Na ommekomst van de in artikel 6.4 bedoelde termijn stelt het Bestuur, kennis genomen hebbende van het in artikel 6.4 bedoelde commentaar van Partijen en nadat het heeft getoetst of het Programma van eisen redelijk perspectief biedt op reële plannen van mededingende partijen in de Prijsvraag, het Programma van eisen vast, zulks binnen het Budget, binnen de Scope van de Aanbesteding en op basis van de Topeisen.
De Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag kan (kunnen) deze vaststelling ongedaan maken en een andere beslissing nemen indien het door het Bestuur vastgestelde Programma van eisen naar het oordeel van de Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag met zich zou brengen dat de Aanbesteder in de Aanbesteding en/of de Staat en/of Minister van V&W en/of de Minister van VROM in de Tracé-/MER-procedure in strijd zou(den) handelen met toepasselijke wet- en regelgeving.
6.6 Het Bestuur zendt het ingevolge artikel 6.5 vastgestelde Programma van eisen zo spoedig mogelijk ter instemming aan alle Partijen. De Ministers, de Provincies en de Gemeenten sturen het ingevolge artikel 6.5 vastgestelde Programma van eisen aan de Ministerraad respectievelijk de desbetreffende Staten respectievelijk de desbetreffende Raden. De Ministers sturen het ingevolge artikel 6.5 vastgestelde Programma van Eisen voorts aan de Tweede Kamer der Staten Generaal ten behoeve van eventueel overleg.
6.7 Elke Partij zal binnen 4 (vier) weken na de datum van toezending van het vastgestelde Programma van eisen het Bestuur berichten hetzij dat zij instemt met het vastgestelde Programma van eisen, dan wel dat zij niet instemt met het vastgestelde Programma van eisen in welk geval ook een motivering van dit standpunt wordt gegeven.
Indien een partij het Bestuur niet binnen de genoemde periode van 4 (vier) weken heeft bericht als bedoeld in dit artikellid, wordt de betreffende Partij geacht te hebben ingestemd met het vastgestelde Programma van eisen.
6.8 Indien (één of meer) partijen niet instem(t)(men) met het ingevolge artikel 6.5 vastgestelde Programma van eisen, treden Partijen zo spoedig mogelijk met elkaar in overleg om de consequenties hiervan te bespreken en een oplossing te vinden voor de ontstane situatie, zulks in de geest van de Samenwerkingsovereenkomst.
Indien Partijen binnen 8 (acht) weken na de datum waarop de in artikel 6.7 bedoelde periode van 4 (vier) weken is verstreken geen overeenstemming hebben bereikt over een oplossing, wordt de Geïntegreerde procedure niet voortgezet.
6.9 De Ministers stellen de Tweede Kamer der Staten Generaal schriftelijk in kennis van de uitkomsten van de in artikel 6.2 t/m 6.8 beschreven procedure.
6.10 Het op grond van dit artikel vastgestelde Programma van eisen kan alleen worden gewijzigd met toepassing van de in artikel 6.2 t/m 6.9 beschreven procedure.
6.11 Indien de Geïntegreerde procedure niet wordt voortgezet als bedoeld in artikel 6.8 komen de (financiële) gevolgen voor Partijen daarvan, alsook de tot dat moment door Partijen gemaakte kosten, behoudens het bepaalde in artikel 3.4, voor rekening van de Partij(en) die de financiële gevolgen ondervind(t)(en) respectievelijk de kosten heeft (hebben) gemaakt.
6.12 Partijen zijn over en weer nimmer gehouden tot vergoeding van enigerlei schade van andere Partijen in verband met het in artikel 6.11 bedoelde niet voortzetten van de Geïntegreerde procedure.
Artikel 7: Besluitvorming Prijsvraag
7.1 De Besluitvorming Prijsvraag vindt plaats door het Bestuur en/of de Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag en behoeft de instemming van alle Partijen, een en ander volgens de procedure zoals omschreven hierna in artikel 7.2 t/m 7.9.
7.2 Ten behoeve van de Besluitvorming Prijsvraag stelt het Bestuur binnen 4 (vier) weken nadat de resultaten van de Xxxxxxxxxx bekend zijn een concept-beslissing Besluitvorming Prijsvraag op. De concept-beslissing is voorzien van een toelichting met onder meer een overzicht van de feiten en een motivering van de beslissing.
7.3 Bij de Besluitvorming kan worden besloten de Geïntegreerde procedure niet voort te zetten indien de alsdan voorliggende resultaten van de Prijsvraag niet passen binnen het
Programma van eisen dan wel gelet op de alsdan voorliggende resultaten van de Prijsvraag geen reëel perspectief op adequate biedingen bestaat.
7.4 Het Bestuur legt de concept-beslissing als bedoeld in artikel 7.2 voor commentaar voor aan Partijen. Partijen hebben gedurende een periode van 6 (zes) weken na de datum van toezending van de concept-beslissing de gelegenheid schriftelijk en gemotiveerd commentaar te leveren op de concept-beslissing. Dit commentaar wordt gericht aan het Bestuur.
7.5 Na ommekomst van de in artikel 7.4 bedoelde termijn stelt het Bestuur, kennis genomen hebbende van het in artikel 7.4 bedoelde commentaar van Partijen, de beslissing Besluitvorming Prijsvraag vast.
De Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag kan (kunnen) deze vaststelling ongedaan maken en een andere beslissing nemen indien de door het Bestuur vastgestelde beslissing naar het oordeel van de Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag met zich zou brengen dat de Aanbesteder in de Aanbesteding en/of de Staat en/of Minister van V&W en/of de Minister van VROM in de Tracé-/MER-procedure in strijd zou(den) handelen met toepasselijke wet- en regelgeving.
7.6 Het Bestuur zendt de ingevolge artikel 7.5 vastgestelde Besluitvorming Prijsvraag zo spoedig mogelijk ter instemming aan alle Partijen. De Ministers, de Provincies en de Gemeenten sturen de ingevolge artikel 7.5 vastgestelde beslissing Besluitvorming Prijsvraag aan de Ministerraad respectievelijk de desbetreffende Staten respectievelijk de desbetreffende Raden. De Ministers sturen de ingevolge artikel 7.5 vastgestelde beslissing Besluitvorming Prijsvraag voorts aan de Tweede Kamer der Staten Generaal ten behoeve van eventueel overleg.
7.7 Elke Partij zal binnen 4 (vier) weken na de datum van toezending van de vastgestelde beslissing Besluitvorming Prijsvraag het Bestuur berichten hetzij dat zij instemt met de beslissing, dan wel dat zij niet instemt met de beslissing in welk geval tegelijkertijd ook een schriftelijke motivering van dit standpunt wordt gegeven.
Indien een Partij het Bestuur niet binnen de genoemde periode van 4 (vier) weken heeft bericht als bedoeld in dit artikellid, wordt de betreffende partij geacht te hebben ingestemd met de vastgestelde beslissing Besluitvorming Prijsvraag.
7.8 Indien (één of meer) Partijen niet instem(t)(men) met de vastgestelde beslissing Besluitvorming Prijsvraag als bedoeld in artikel 7.5, treden partijen zo spoedig mogelijk met elkaar in overleg om de consequenties hiervan te bespreken en een oplossing te vinden voor de ontstane situatie in de geest van de Samenwerkingsovereenkomst. Indien Partijen binnen 8 (acht) weken na de datum waarop de in artikel 7.7 bedoelde periode van 4 (vier) weken is verstreken, geen overeenstemming hebben bereikt over een oplossing wordt de Geïntegreerde procedure niet voortgezet.
7.9 De Ministers stellen de Tweede Kamer der Staten-Generaal schriftelijk in kennis van de uitkomsten van de in artikel 7.2 t/m 7.8 beschreven procedure.
7.10 De op grond van dit artikel vastgestelde beslissing Besluitvorming Prijsvraag kan alleen worden gewijzigd met toepassing van de in artikel 7.2 t/m 7.9 beschreven procedure.
7.11 Indien bij de Besluitvorming Prijsvraag de Geïntegreerde procedure niet wordt voortgezet komen de (financiële) gevolgen voor Partijen daarvan, alsook de tot dat moment door Partijen gemaakte kosten, behoudens het bepaalde in artikel 3.4, voor rekening van de Partij(en) die de financiële gevolgen ondervind(t)(en) respectievelijk de kosten heeft (hebben) gemaakt.
7.12 Partijen zijn over en weer nimmer gehouden tot vergoeding van enigerlei schade van andere Partijen in verband met het in artikel 7.11 bedoelde niet voortzetten van de Geïntegreerde procedure.
Artikel 8: Xxxxx preferred tenderer en Gunningsbeslissing
8.1 Ten behoeve van de Xxxxx preferred tenderer respectievelijk de Gunningsbeslissing stelt het Bestuur tijdig voor de datum waarop de betreffende beslissing moet worden genomen een concept-beslissing op. De concept-beslissing is voorzien van een toelichting met onder meer een overzicht van de feiten en een motivering van de beslissing.
8.2 Bij de Keuze preferred tenderer kan het Bestuur besluiten de Aanbesteding niet voort te zetten indien de Standpuntbepaling inhoudt dat de aanleg van de HSL en/of de MZB/MZM niet verder in overweging wordt genomen en/of omdat gelet op de alsdan in de Aanbesteding voorliggende biedingen geen reëel perspectief op onderhandeling met de bieders bestaat.
8.3 Bij de Gunningsbeslissing kan het Bestuur besluiten de Aanbesteding niet voort te zetten indien de alsdan voorliggende biedingen niet passen binnen het Programma van eisen of niet vallen binnen het Budget dan wel indien toepasselijk de Maximale Prijs.
8.4 Het Bestuur zal de concept-beslissing tot uiterlijk 4 (vier) weken voor de datum waarop de betreffende beslissing moet worden genomen voorleggen aan Partijen.
Partijen hebben gedurende een periode van 3 (drie) weken na de datum van toezending van de concept-beslissing de gelegenheid schriftelijk en gemotiveerd commentaar te leveren op de concept-beslissing. Dit commentaar wordt gericht aan het Bestuur.
8.5 Na ommekomst van de in artikel 8.4 bedoelde termijn stelt het Bestuur, kennis genomen hebbende van het in artikel 8.4 bedoelde commentaar van Partijen, de beslissing definitief vast.
8.6 De Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag kan (kunnen) deze vaststelling ongedaan maken en een andere beslissing nemen indien de door het Bestuur vastgestelde beslissing naar het oordeel van de Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag met zich zou brengen dat de Aanbesteder in de Aanbesteding en/of de Staat en/of Minister van V&W en/of de Minister van VROM in de Tracé-/MER-procedure in strijd zou(den) handelen met toepasselijke wet- en regelgeving.
8.7 Indien bij de Keuze preferred tenderer of bij de Gunningsbeslissing wordt besloten de Aanbesteding niet voort te zetten komen de (financiële) gevolgen voor Partijen van die tussentijdse beëindiging, alsook de tot dat moment door Partijen gemaakte kosten, behoudens het bepaalde in artikel 3.4, voor rekening van de Partij(en) die de financiële gevolgen ondervind(t)(en) respectievelijk de kosten heeft (hebben) gemaakt.
8.7 Partijen zijn over en weer nimmer gehouden tot vergoeding van enigerlei schade van andere Partijen in verband met het in artikel 8.7 bedoelde niet voortzetten van de Aanbesteding.
Artikel 9: Aanbesteding
9.1 Partijen komen overeen dat de Staat en/of de Minister van V&W in beginsel optreedt als aanbesteder in de Aanbesteding en als concessieverlener en/of opdrachtgever jegens de mededingende partij(en) aan wie ingevolge de Aanbesteding de concessie(s) en/of opdracht(en) word(t)(en) gegund.
9.2 De Aanbesteding kent vooralsnog de volgende Beslismomenten:
9.2.1 De vaststelling van het prekwalificatiedocument;
9.2.2 De prekwalificatie;
9.2.3 De vaststelling van de Prijsvraag;
9.2.4 De vaststelling van uitnodigingen tot het indienen van biedingen.
Indien de definitief vastgestelde Geïntegreerde procedure andere en/of gewijzigde Beslismomenten bevat is het bepaalde hierna in artikel 9.3 op die andere en/of gewijzigde Beslismomenten van overeenkomstige toepassing.
9.3 De besluitvorming op de Beslismomenten geschiedt als volgt:
9.3.1 Het Bestuur stelt tijdig voor elk Beslismoment een concept-beslissing op. De concept-beslissing is voorzien van een toelichting met onder meer een overzicht van de feiten en een motivering van de beslissing.
9.3.2 Indien het Bestuur dit noodzakelijk acht, legt het de concept-beslissing tot uiterlijk 4 (vier) weken voor het betreffende Beslismoment voor aan Partijen.
9.3.3 Indien aan hen voorgelegd, hebben Partijen gedurende een periode van 3 (drie) weken na de datum van toezending van de concept-beslissing de gelegenheid schriftelijk en gemotiveerd commentaar te leveren op de concept-beslissing. Dit commentaar wordt gericht aan het Bestuur. Het Bestuur stelt kennis genomen hebbende van het commentaar van Partijen een definitieve concept-beslissing op.
9.3.4 De Aanbesteder stelt, indien toepasselijk na ommekomst van de in artikel 9.3.3 bedoelde termijn en kennis genomen hebbend van het in artikel 9.3.3 bedoelde commentaar, de beslissing definitief vast.
9.4 Partijen komen overeen dat aan mededingende partijen die op adequate wijze deelnemen aan de Aanbesteding doch aan wie de opdracht(en) niet wordt (worden) gegund, in beginsel een voorafgaand aan de Aanbesteding nader te bepalen kostenvergoeding zal worden betaald. Deze kostenvergoeding maakt deel uit van de kosten van de Geïntegreerde procedure en komt derhalve ten laste van het Budget, zulks tenzij de Geïntegreerde procedure niet wordt voortgezet ingevolge het bepaalde in deze Samenwerkingsovereenkomst, in welk geval de kostenvergoeding voor 80% ten laste komt van de Staat en voor 20% ten laste komt van de Regio.
Artikel 10: Tracé-/MER-procedure
10.1 Partijen spannen zich naar beste vermogen in om parallel aan de Aanbesteding ten behoeve van de aanleg van de Zuiderzeelijn de Tracé-/MER-procedure te doorlopen, zulks overeenkomstig de Scope van de Tracé-/MER-procedure.
10.2 Besluitvorming Prijsvraag is gekozen voor de HSL en/of de MZB/MZM, wordt de MER opgesteld voor die gekozen modaliteit(en) en voor in ieder geval de IC en de Hanzelijn-plus alsmede een nulalternatief en een meest milieuvriendelijk alternatief
Indien bij de Besluitvorming Prijsvraag wordt besloten de Aanbesteding niet voort te zetten wordt de MER opgesteld voor in ieder geval de IC en de Hanzelijn-plus alsmede een nul- alternatief en een meest milieuvriendelijk alternatief.
10.3 De (Tijdelijke) Projectorganisatie Zuiderzeelijn treedt in de Tracé-/MER-procedure namens het Bevoegd gezag op als initiatiefnemer in de zin van de Wet milieubeheer.
10.4 De voorbereiding van de startnotitie, de MER en de Trajectnota vindt plaats door het Bestuur en geschiedt als volgt:
10.4.1 Het Bestuur stelt tijdig voordat het betreffende document op- dan wel vastgesteld dient te zijn op basis van de Scope van de Tracé-/MER-procedure een concept-document op.
10.4.2 Indien het Bestuur dit noodzakelijk acht, legt het het concept-document tot uiterlijk 4 (vier) weken voor de datum waarop het betreffende document op- dan wel vastgesteld dient te zijn voor aan Partijen.
10.4.3 Indien aan hen voorgelegd, hebben Partijen gedurende een periode van 3 (drie) weken de gelegenheid schriftelijk en gemotiveerd commentaar te leveren op het concept. Dit commentaar wordt gericht aan het Bestuur. Het Bestuur stelt, kennis genomen hebbend van het commentaar van Partijen, een definitief concept-document op.
10.4.4 Het Bevoegd gezag stelt, indien toepasselijk na ommekomst van de in artikel
10.4.3 bedoelde termijn en kennis genomen hebbend van het in artikel 10.4.3. bedoelde commentaar, het betreffende document op dan wel vast.
10.5 Het Bevoegd gezag maakt de startnotitie, de MER en de Trajectnota bekend.
10.6 De richtlijnen voor de MER worden vastgesteld door het Bevoegd gezag.
10.7 De Standpuntbepaling geschiedt door het Bevoegd gezag met instemming van de Ministerraad. De Standpuntbepaling kan hetzij inhouden de keuze voor een voorkeurstracé als bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet danwel de keuze dat de Tracé-/MER-procedure niet wordt voortgezet. Het Bevoegd gezag zal zijn keuze mede op basis van de resultaten van de Aanbesteding maken, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.
10.8 Indien de Standpuntbepaling inhoudt dat de Tracé-/MER-procedure niet wordt voortgezet, komen de financiële gevolgen voor Partijen daarvan, alsook de tot op de datum van de Standpuntbepaling door Partijen gemaakte kosten, behoudens het bepaalde in artikel 3.4, voor rekening van de Partij(en) die de financiële gevolgen ondervind(t)(en) respectievelijk de kosten heeft (hebben) gemaakt.
10.9 Het Bevoegd gezag stelt het Tracébesluit vast met instemming van de Ministerraad. Op de voorbereiding van het Tracébesluit is het bepaalde in artikel 10.4 van overeenkomstige toepassing.
10.10 Partijen zijn over en weer nimmer gehouden tot vergoeding van enigerlei schade van andere partijen in verband met de het sub 10.8 bedoelde niet voortzetten van de Tracé-
/MER-procedure.
Artikel 11: Masterplan en Ruimtelijke ontwerpopgave
11.1 De Regio ontwikkelt samen met de overige betrokken lagere overheden het Masterplan zulks met inachtneming van de Nota Ruimte en de Scope van de Ruimtelijke ontwerpopgave. Het Masterplan wordt vastgesteld voor de Besluitvorming Prijsvraag en vervolgens door de Provincies en geïmplementeerd in hun streek- en omgevingsplannen. De Regio maakt onderling nadere afspraken over de wijze waarop het Masterplan door de Gemeenten wordt verwerkt in de bestemmingsplannen.
11.2 Partijen zullen een integrale visie op de welstandsaspecten van de bouwwerken van het Project ontwikkelen welke visie het toetsingskader zal vormen voor de welstandsaspecten bij de verlening van Vergunningen.
11.3 De ontwikkeling van het Masterplan wordt inhoudelijk en procedureel afgestemd op de uitvoering van het Project. Uitgangspunt hierbij is dat deze afstemming niet mag leiden tot vertraging in (de uitvoering van) het Project.
11.4 De uitwerking van de Ruimtelijke ontwerpopgave in het Masterplan vindt plaats door de Regionale stuurgroep. Bij de ambtelijke voorbereiding van het Masterplan worden vertegenwoordigers van de Staat betrokken.
11.5 De Rijksbouwmeester zal worden geconsulteerd zowel bij de ontwikkeling van de integrale visie op de welstandsaspecten als bedoeld in artikel 11.2 als bij de uitwerking van de Ruimtelijke ontwerpopgave als bedoeld in 11.4.
11.6 De hoofdkeuzes ten aanzien van de (uitwerking van) de Ruimtelijke ontwerpopgave (in het Masterplan) die gedurende het ontwikkelen van het Masterplan aan de orde komen alsook het ontwerp-Masterplan worden ter coördinatie en afstemming voorgelegd aan het Bestuur.
11.7 De in artikel 11.6 bedoelde coördinatie en afstemming houdt in ieder geval in dat het Bestuur beziet of het wenselijk is concrete elementen uit het (vast te stellen) Masterplan op te nemen in het Programma van eisen en/of te betrekken in de Tracé-/MER-procedure en vice versa.
11.8 Met de vaststelling van het Masterplan zal zoveel mogelijk worden geanticipeerd op regionale plannen zoals het Integraal Ontwikkelingsplan Almere, de actualisering van de regiovisie Groningen-Assen en de regiovisie Leeuwarden-Westergozone.
11.9 Het bepaalde in dit artikel laat onverlet dat Partijen ieder hun eigen wettelijke bevoegdheden houden zoals deze voortvloeien uit de relevante wet- en regelgeving zoals onder meer de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Planwet Verkeer en Vervoer.
Artikel 12: Samenhang met projecten in de Noordvleugel van de Randstad
12.1 Partijen constateren dat er een nauwe samenhang bestaat tussen het Project en de in de Nota Ruimte voorziene ontwikkeling van Almere zowel voor wat betreft de verstedelijking als voor wat betreft de ontsluiting met het vaste land.
12.2 In de Prijsvraag zal de IJmeervariant als volwaardige variant worden opgenomen.
12.3 Partijen stellen vast dat de in de overwegingen onder j. bedoelde planstudie en de in de overwegingen onder k. bedoelde herijking van invloed kunnen zijn op het Project in die zin dat de IJmeervariant ook in het vervolg van de Geïntegreerde procedure wordt meegenomen.
12.4 De beslissing of de IJmeervariant wordt meegenomen in het vervolg van de Geïntegreerde procedure wordt in 2006 genomen door het Bestuur op basis van de Besluitvorming Prijsvraag, de eerste resultaten van de in artikel 12.3 bedoelde planstudie, de resultaten van de in artikel 12.3 bedoelde herijking en met inachtneming van het bepaalde in artikel
12.5 en artikel 12.6.
12.5 De IJmeervariant wordt alleen in het vervolg van de Geïntegreerde procedure meegenomen indien ten tijde van de beslissing als bedoeld in artikel 12.4 is gebleken dat de IJmeervariant een relevante toegevoegde waarde heeft voor de realisatie van de in de Nota Ruimte omschreven doelstellingen ten aanzien van de verstedelijking en de bereikbaarheid van Almere.
12.6 In het Budget is geen rekening gehouden met de realisatie van de IJmeervariant. De IJmeervariant zal dan ook alleen worden betrokken in het vervolg van de Geïntegreerde procedure indien ten tijde van de beslissing als bedoeld in artikel 12.4 blijkt dat daarvoor geen financiële middelen boven het Budget, dan wel indien toepasselijk de Maximale Prijs, zijn vereist danwel dat de meerkosten van de IJmeervariant kunnen worden gedekt uit de (aanvullende) financiële bijdragen van private en/of (andere) publieke partijen die belang hebben bij de realisatie van de IJmeervariant.
12.7 Indien de in de overwegingen onder m. bedoelde nadere uitvoeringsafspraken niet voor de Besluitvorming Prijsvraag tot stand komen, is de gemeente Almere gerechtigd de Samenwerkingsovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst te beëindigen. Het in dit artikellid bedoelde beëindigingsrecht van de gemeente Almere vervalt op de dag dat de nadere uitvoeringsafspraken door de Raad van de gemeente Almere zijn bekrachtigd dan wel op de dag volgend op de dag van de Besluitvorming Prijsvraag. Indien de gemeente
Almere van het in dit artikellid bedoelde beëindigingsrecht gebruik maakt, treden partijen zo spoedig mogelijk met elkaar in overleg om te bezien of en, zo ja, op welke wijze, zij de Samenwerkingsovereenkomst willen voortzetten. Indien het in dit artikellid bedoelde overleg niet binnen 2 (twee) maanden na de dag waarop de gemeente Almere de Samenwerkingsovereenkomst heeft beëindigd tot overeenstemming leidt, zijn ook de overige Partijen gerechtigd de Samenwerkingsovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst te beëindigen. Het in dit artikellid bedoelde beëindigingsrecht van de overige Partijen vervalt op de dag dat 3 (drie) maanden zijn verstreken na de datum waarop de gemeente Almere de Samenwerkingsovereenkomst heeft beëindigd.
12.8 Partijen stellen vast dat de ontwikkeling van het Sleutelproject Zuidas en het Project over en weer op elkaar van invloed kunnen zijn. Partijen zullen trachten terzake van de afstemming tussen deze projecten een regeling te treffen met de (overige) daarbij betrokken partijen.
Artikel 13: Overheidsbijdrage
13.1 De Rijksbijdrage bedraagt € 2.730.000.000 (zegge: tweemiljard zevenhonderddertigmiljoen euro) voor de HSL alsmede voor de MZB/MZM, netto contante waarde 2010, prijspeil 2002. Dit bedrag zal worden geïndexeerd met een percentage gelijk aan het indexcijfer bruto overheidsinvesteringen en gedisconteerd met een percentage van 4 (vier). De Staat en de Ministers dragen niet bij aan eventuele (onverhoopte) overschrijdingen en betalen derhalve nooit meer aan het Project dan het in dit artikellid bedoelde bedrag, ook niet indien geen EU-middelen of andere publieke gelden bijeen worden gebracht als bedoeld in 1.8.
13.2 De Regionale bijdrage bedraagt € 230.000.000 (zegge: tweehonderddertigmiljoen euro) voor de HSL en € 1.020.000.000 (zegge: éénmiljard twintigmiljoen euro) voor de MZB/MZM, netto contante waarde 2010, prijspeil 2002. Dit bedrag zal worden geïndexeerd met een percentage gelijk aan het indexcijfer bruto overheidsinvesteringen en gedisconteerd met een percentage van 4 (vier). De Regio draagt niet bij aan eventuele (onverhoopte) overschrijdingen en betaalt derhalve nooit meer aan het Project dan het in dit artikellid bedoelde bedrag, ook niet indien geen EU-middelen of andere publieke gelden bijeen worden gebracht als bedoeld in 1.8.
13.3 De Rijksbijdrage en de Regionale Bijdrage worden verschuldigd indien en zodra de Samenwerkingsovereenkomst in werking is getreden.
13.4 De Rijksbijdrage en de Regionale bijdrage worden verstrekt in Euro’s (op) nog nader tussen Partijen overeen te komen termijnen en tijdstippen.
13.5 Indien de prijs welke in de Aanbesteding tot stand komt lager is dan het Budget, verminderd met de kosten als bedoeld in artikel 3.4 en de vergoedingen als bedoeld in artikel 9.4, dan wel indien toepasselijk de Maximale Prijs, wordt de Rijksbijdrage alsmede
de Regionale bijdrage met een evenredig deel van het verschil tussen het Budget, dan wel indien toepasselijk de Maximale Prijs en de tot stand gekomen prijs verminderd.
13.6 De Regio kan binnen de termijn genoemd in artikel 6.6, 7.7 en 8.4 gezamenlijk schriftelijk aan het Bestuur mededelen dat de Regio van oordeel is dat de waarde van de door de Regio gehouden aandelen in het kapitaal van de naamloze vennootschap NUON en de naamloze vennootschap Essent dusdanig is dat het voor de Regio niet mogelijk is de Regionale bijdrage te voldoen.
13.7 Indien het Bestuur een mededeling als bedoeld in artikel 13.6 van de Regio ontvangt stelt het Bestuur Partijen daarvan op de hoogte. Een onafhankelijke commissie van deskundigen zal vaststellen of het door de Regio gestelde als bedoeld in artikel 13.6 juist is. De commissie van deskundigen zal bestaan uit één deskundige benoemd door de Staat, één deskundige benoemd door de Regio en één door de beide aangewezen deskundigen benoemde deskundige. Komen de aangewezen deskundigen niet tot overeenstemming omtrent de te benoemen derde deskundige, dan zal deze derde deskundige worden benoemd door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam op verzoek van de meest gerede Partij. De vaststelling door de commissie van deskundigen zal voor partijen bindend zijn.
13.8 Indien de in artikel 13.7 bedoelde commissie van deskundigen vaststelt dat het door de Regio gestelde als bedoeld in artikel 13.6 juist is, wordt de Geïntegreerde procedure niet voortgezet. Aan de eventueel alsdan in de Aanbesteding nog mededingende partijen wordt een vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte kosten betaald.
13.9 De Rijksbijdrage en de Regionale bijdrage zijn in het geval van het niet voortzetten van de Geïntegreerde procedure ingevolge artikel 13.8 niet langer verschuldigd. De kosten als bedoeld in artikel 3.4, waaronder de vergoedingen als bedoeld in artikel 9.4 en in artikel 13.8, komen in afwijking van het in die artikelen bepaalde geheel ten laste van de Staat indien de Regio aantoont dat de oorzaak van de ontoereikende waarde van de aandelen als bedoeld in artikel 13.6 niet in haar risicosfeer ligt.
13.10 Indien de in artikel 13.7 bedoelde commissie van deskundigen niet vaststelt dat het door de Regio gestelde als bedoeld in artikel 13.6 juist is, wordt de Geïntegreerde procedure voortgezet en blijven de Rijksbijdrage en de Regionale bijdrage onverkort verschuldigd.
13.11 De Staat heeft kennisgenomen van het feit dat de Regio een interne procedure is gestart om te komen tot een bepaling van de waarde in artikel 13.6 bedoelde aandelen per 1 januari 2002. De waardebepaling geschiedt in opdracht van de Regio door een onafhankelijke financiële deskundige.. De Regio is gerechtigd de waardebepaling ter kennis te brengen van de in artikel 13.7 bedoelde commissie. De Staat is op generlei wijze gebonden aan de waardebepaling. De waardebepaling laat ook onverlet het bepaalde in de artikelen 13.1 t/m 13.10.
Artikel 14: Risicoverdeling
14.1 Partijen stellen vast dat de Rijksbijdrage en de Regionale bijdrage inclusief alle risico’s zijn, waaronder begrepen de gevolgen van ten tijde van de totstandkoming van de Samenwerkingsovereenkomst vigerende en de redelijkerwijs te voorziene (inter)nationale wet- en regelgeving en de gevolgen van de toekomstige wet- en regelgeving ten aanzien van geluid in verband met MZB/MZM.
Het Bestuur zal zo spoedig mogelijk na het tot stand komen van de Samenwerkingsovereenkomst een overzicht maken van alle in dit artikellid bedoelde wet- en regelgeving. Dit overzicht is uitgangspunt bij de vaststelling door het Bestuur van een eventuele reservering uit het Budget als bedoeld in artikel 14.3 en 14.4.
14.2 Alle risico’s die in de Rijksbijdrage en de Regionale bijdrage zijn begrepen als bedoeld in artikel 14.1 worden ofwel gedragen door de concessiehouder(s) en/of opdrachtnemer(s) ofwel binnen het Budget afgedekt, een en ander volgens het bepaalde in artikel 14.3 en 14.4.
14.3 Voorafgaand aan de start van de Aanbesteding zal het Bestuur vaststellen of er risico’s zijn die in de Rijksbijdrage en de Regionale bijdrage zijn begrepen die in de verhouding met de toekomstige concessiehouder(s) en/of opdrachtnemer(s) beter door de concessieverlener en/of opdrachtgever gedragen kunnen worden. Indien en voorzover het Bestuur vaststelt dat (een) dergelijk(e) risico(’s) beter door de concessieverlener en/of opdrachtgever gedragen kan (kunnen) worden, zal het Bestuur vaststellen welk bedrag dient te worden gereserveerd teneinde dit (deze) risico(’s) voor de concessieverlener en/of opdrachtgever af te dekken. Het aldus vastgestelde bedrag zal ter dekking van het (de) betreffende
risico(’s) worden gereserveerd uit het Budget. Het Bestuur zal in dat geval voorts de Maximale Prijs vaststellen welke gelijk zal zijn aan het Budget, verminderd met de kosten als bedoeld in artikel 3.4 en de kostenvergoedingen als bedoeld in artikel 9.4, alsmede verminderd met het bedrag dat ter dekking van het betreffende risico(’s) is gereserveerd.
14.4 Indien het Bestuur tijdens de Aanbesteding vaststelt dat (een) additione(e)l(e) risico(‘s) bestaa(n)(t) die beter door de concessieverlener en/of opdrachtgever gedragen kunnen worden, is het bepaalde in artikel 14.3 van overeenkomstige toepassing.
14.5 Indien zich na de Gunningsbeslissing (een) risico(’s) als bedoeld in artikel 14.1 t/m 14.4 dan wel onvoorziene risico’s voordoe(n)(t) komen de financiële consequenties van deze (dit) risico(’s) voor rekening van de reservering als bedoeld in artikel 14.3 en 14.4.
14.6 Partijen zullen voorzover dat redelijkerwijs binnen hun vermogen ligt na de datum van totstandkoming van de Samenwerkingsovereenkomst met uitzondering van de in artikel
14.1 bedoelde voorziene wet- en regelgeving en de toekomstige wet- en regelgeving ten aanzien van geluid in verband met MZB/MZM geen gewijzigde c.q nieuwe wet- en/of
regelgeving tot stand brengen die specifiek betrekking heeft op het Project en die negatieve gevolgen heeft of kan hebben voor de uitvoerbaarheid van het Project.
14.7 Indien een Partij zich na de datum van totstandkoming van de Samenwerkingsovereenkomst desalniettemin genoodzaakt ziet gewijzigde c.q. nieuwe wet- en/of regelgeving tot stand te brengen als bedoeld in artikel 14a.1 die specifiek betrekking heeft op het Project en die negatieve gevolgen heeft of kan hebben voor de uitvoerbaarheid van het Project, komen die gevolgen in afwijking van het bepaalde in artikel 14 voor rekening van de partij die de desbetreffende wet- c.q. regelgeving tot stand brengt, tenzij de wet- c.q. regelgeving tot stand wordt gebracht op initiatief en/of op aandrang van een andere Partij, in welk geval de gevolgen voor rekening komen van die andere Partij.
Indien de betreffende Partij de gevolgen van de gewijzigde c.q. nieuwe wet- en/of regelgeving niet redelijkerwijs niet voor haar rekening kan nemen kan zij de andere Partijen schriftelijk in kennis stellen van het feit dat aan haar zijde een onvoorziene omstandigheid is opgekomen als bedoeld in artikel 24. In zodanig geval zullen Partijen met elkaar in overleg treden als bedoeld in artikel 24.2.
Artikel 15: Afwijkende eisen en/of randvoorwaarden
15.1 Partijen zullen geen eisen en/of randvoorwaarden stellen die afwijken van de Scope van de Aanbesteding en/of de Scope van de Tracé-/MER-procedure en/of de Topeisen en/of het ingevolge artikel 6.4 vastgestelde Programma van eisen, tenzij het niet redelijkerwijs binnen hun vermogen ligt om dit te voorkomen.
15.2 Indien een Partij na de inwerkingtreding van deze Samenwerkingsovereenkomst de Scope van de Aanbesteding en/of de Scope van de Tracé-/MER-procedure en/of de Topeisen en/of het ingevolge artikel 6 vastgestelde Programma van eisen ondanks het bepaalde in artikel
15.1 wenst te wijzigen, behoeft deze wijziging de instemming van het Bestuur. De Partij die de wijziging wenst zal zij een schriftelijk en gemotiveerd verzoek om instemming indienen bij het Bestuur. De verzoekende Partij zal daarbij in ieder geval aangeven op welke wijze de financiële gevolgen van de wijziging binnen het Budget kunnen worden opgevangen. Het verzoek zal door het Bestuur worden behandeld volgens de procedure zoals hierna omschreven in artikel 15.3 t/m 15.7
15.3 Het Bestuur beslist binnen 4 (vier) weken na ontvangst van het verzoek of de in het verzoek genoemde wijziging zal worden doorgevoerd. Het Bestuur zal daarbij onder meer toetsen of het, gelet op de stand van de Geïntegreerde procedure, wenselijk en mogelijk is de genoemde wijziging door te voeren alsmede of de financiële gevolgen van die wijziging binnen het Budget kunnen worden opgevangen.
15.4 Het Bestuur stelt Partijen zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte van zijn beslissing als bedoeld in artikel 15.3.
15.5 De Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag kan (kunnen) de beslissing als bedoeld in artikel
15.3 ongedaan maken en een andere beslissing nemen indien de beslissing van het Bestuur naar het oordeel van de Aanbesteder en/of het Bevoegd gezag met zich zou brengen dat de Aanbesteder in de Aanbesteding en/of de Staat en/of Minister van V&W en/of de Minister van VROM in de Tracé-/MER-procedure in strijd zou(den) handelen met toepasselijke wet- en regelgeving.
15.6 Indien de beslissing als bedoeld in artikel 15.3 en 15.5 inhoudt dat de in het verzoek genoemde wijziging zal worden doorgevoerd, zal het Bestuur voor de doorvoering daarvan zorgdragen.
15.7 Indien de beslissing als bedoeld in artikel 15.3 en 15.5 inhoudt dat de in het verzoek genoemde wijziging niet zal worden doorgevoerd omdat de financiële gevolgen van de wijziging niet binnen het Budget kunnen worden opgevangen, zal het Bestuur de verzoekende Partij vragen of zij die financiële gevolgen voor eigen rekening wil nemen, tenzij de wijziging is voorgesteld op initiatief en/of op aandrang van een andere Partij, in welk geval het Bestuur die andere Partij zal verzoeken of zij de financiële gevolgen voor haar rekening wil nemen. Indien de betreffende Partij bereid is de financiële gevolgen voor eigen rekening te nemen zal het Bestuur de wijziging doorvoeren. Indien de betreffende Partij niet bereid is de financiële gevolgen voor eigen rekening te nemen en het betreft afwijkende eisen en/of randvoorwaarden op instignatie van één van de Kamers der Staten- Generaal, de Staten van een Provincie of de Raad van een Gemeente, kan de betreffende Partij de andere Partijen schriftelijk in kennis stellen van het feit dat aan haar zijde een onvoorziene omstandigheid is opgekomen als bedoeld in artikel 24. In zodanig geval zullen Partijen met elkaar in overleg treden als bedoeld in artikel 24.2.
Artikel 16: Coördinatie van verlening van Vergunningen
16.1 Partijen houden ieder hun eigen Bevoegdheden maar zullen bij de uitoefening van hun Bevoegdheden zoveel mogelijk uniformiteit betrachten.
16.2 Partijen zullen de Projectorganisatie Zuiderzeelijn in staat stellen om een coördinerende rol te vervullen met betrekking tot Vergunningen. De coördinerende rol van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn omvat in ieder geval het zorgdragen voor het inventariseren en analyseren van alle benodigde Vergunningen, hun onderlinge samenhang en de benodigde afstemming daartussen, de clustering van Vergunningen, het voeren van (voor)overleg met de aanvrager en de betrokken bestuursorganen, alsmede de bekendmaking en toezending van (ontwerp-)besluiten.
16.3 De Minister van V&W zal met betrekking tot Vergunningen zijn coördinerende taken en coördinerende bevoegdheden op grond van de leden 2, 3, 4, 5 en 11 van artikel 20 van de Tracéwet mandateren aan de Projectorganisatie Zuiderzeelijn.
16.4 Partijen zullen de medewerking verlenen, die voor het welslagen van de coördinatie door de Projectorganisatie Zuiderzeelijn nodig is.
16.5 Partijen zullen de procedures die moeten worden gevoerd om tot Vergunningen te komen voortvarend afhandelen. Dit betekent in ieder geval dat Partijen binnen de voor de betreffende Vergunning geldende beslistermijn een beslissing zullen nemen.
16.6 Partijen zullen de Vergunningen verlenen en actief verweer voeren in eventuele bezwaar- en beroepsprocedures, tenzij zwaarwegende redenen zich daartegen verzetten.
Artikel 17: Grondverwerving en onteigening
17.1 De Staat draagt zorg voor het spoedig tot stand brengen van een onteigeningstitel. De Staat zal in beginsel eigenaar worden van de infrastructuur en de gronden waarop de infrastructuur ingevolge het Tracébesluit tot stand zal worden gebracht.
17.2 Indien een Partij ten behoeve van het Project zorg dient te dragen voor de feitelijke grondverwerving en/of onteigening, zal de betreffende Partij daarbij voortvarend te werk gaan.
17.3 Partijen zullen te allen tijde hun medewerking verlenen aan de eigendomsverkrijging en de onteigening van voor het Project benodigde gronden.
Artikel 18: Nadeelcompensatie
De Ministers stellen voor de vaststelling van het Tracébesluit als bedoeld in artikel 10.9 na overleg met het Bestuur een Regeling Nadeelcompensatie Zuiderzeelijn vast. Alle bedragen die in het kader van de Regeling Nadeelcompensatie worden vergoed komen ten laste van het Budget.
Artikel 19: Communicatie
19.1 Publiciteit met betrekking tot het Project vindt alleen plaats door de (Tijdelijke) Projectorganisatie Zuiderzeelijn, waarbij het bepaalde in bijlage 7 als leidraad fungeert.
19.2 Partijen zullen zoveel mogelijk in onderling overleg en uniform communiceren met derden, niet zijnde marktpartijen, met betrekking tot het Project, zulks met inachtneming van het bepaalde hierna in artikel 19.3.
19.3 Communicatie in het kader van de Tracé-/MER-procedure alsmede communicatie met marktpartijen vindt uitsluitend plaats door de (Tijdelijke) Projectorganisatie Zuiderzeelijn.
Partijen zullen elk verzoek van (een) marktpartij(en) om informatie terstond doorverwijzen naar de (Tijdelijke) Projectorganisatie Zuiderzeelijn.
Artikel 20: Geheimhouding
Partijen zullen nadere afspraken maken over de onderlinge informatieverstrekking met betrekking tot (het verloop van) de Aanbesteding. Partijen zullen alle informatie die zij met betrekking tot (het verloop van) de Aanbesteding verkrijgen, alsmede alle informatie met betrekking tot de inhoud van documenten welke nog niet zijn vastgesteld, geheim houden, tenzij zij op grond van de wet tot openbaarmaking gehouden zijn.
Artikel 21: Contracteren van derden.
Partijen zullen zich ervoor inspannen dat bij het contracteren van derden voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van het Project, geheimhouding alsmede het voorkomen van belangenverstrengeling in het kader van de Aanbesteding, beide in de breedste zin des woords, zoveel als redelijkerwijs mogelijk mogelijk gewaarborgd worden.
Artikel 22: Monitoring/evaluatie
22.1 Partijen zullen de uitvoering van de Samenwerkingsovereenkomst nauwkeurig monitoren en hun samenwerking elk jaar in de maand juni, voor het eerst in juni 2005, evalueren, waarbij onder meer wordt bezien:
- voortgang van het Project;
- samenwerking en inzet van Partijen;
- samenwerking met andere overheden, waaronder de overheden als bedoeld in artikel 2.4;
- stand van zaken besluitvorming;
- financiële verantwoording;
- stand van zaken opdrachtverlening en –uitvoering;
- risicoanalyse;
- wijze van in- en externe communicatie.
22.2 Het Bestuur stelt ten behoeve van elke in artikel 22.1 bedoelde evaluatie een concept- evaluatierapport op. Partijen zijn verplicht desgevraagd alle daartoe naar het oordeel van het Bestuur relevante informatie te verschaffen. Indien het Project wordt aangemerkt als groot project als bedoeld in artikel 1 sub d van het Besluit infrastructuurfonds, verlenen Partijen hun medewerking aan de uitvoering van de daarmee samenhangende procedures.
22.3 De resultaten van de jaarlijkse evaluatie worden vastgesteld door het Bestuur.
22.4 Indien uit een evaluatie de noodzaak blijkt tot wijziging en/of aanvulling van de Samenwerkingsovereenkomst zullen Partijen zo spoedig mogelijk met elkaar in overleg treden om te komen tot nadere afspraken.
Artikel 23: Eventuele strijd met wet- en/of regelgeving
Partijen zijn van oordeel dat de bepalingen van de Samenwerkingsovereenkomst in overeenstemming zijn met de (inter)nationale wet- en regelgeving. In het geval één of meer bepalingen van de Samenwerkingsovereenkomst desalniettemin ten gevolge van enige bepaling van (inter)nationale wet- en/of regelgeving geheel of gedeeltelijk ongeldig blijk(t)(en) en/of niet zonder inbreuk op een dergelijke bepaling kan worden nagekomen, geldt dat dit feit in beginsel geen invloed heeft op (de uitvoering van) de andere bepalingen van de Samenwerkingsovereenkomst, terwijl in dit verband voorts heeft te gelden dat Partijen in een zodanig geval zo spoedig mogelijk met elkaar in overleg zullen treden teneinde (een) aanvulling(en) en/of (een) wijziging(en) van de Samenwerkingsovereenkomst overeen te komen die pas(t)(sen) in de geest van de Samenwerkingsovereenkomst en zoveel mogelijk aansluit(en) bij het bepaalde in de betrokken bepaling(en). Het bepaalde in artikel 25 is op (een) eventuele aanvulling(en) en/of wijziging(en) als bedoeld in dit artikel van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24: Onvoorziene omstandigheden
24.1 Onvoorziene omstandigheden die met zich brengen dat ongewijzigde uitvoering van de Samenwerkingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet (meer) vereist kan worden, kunnen leiden tot (gedeeltelijke) wijziging of (gedeeltelijke) ontbinding van de Samenwerkingsovereenkomst.
24.2 De Partij(en) aan wier zijde een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 24.1 opkomt, is (zijn) gehouden de andere Partijen daarvan onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen en voorafgaand aan een eventuele ontbinding of wijziging in overleg te treden met de andere Partijen teneinde de ontstane situatie en de consequenties daarvan te bespreken en deze zo mogelijk in onderling overleg op te lossen.
Artikel 25: Aanvulling en/of wijziging Samenwerkingsovereenkomst
De Samenwerkingsovereenkomst kan alleen worden aangevuld of gewijzigd door en bij een schriftelijke overeenkomst die door alle Partijen is ondertekend. De ondertekende overeenkomst wordt een bijlage bij de Samenwerkingsovereenkomst.
Artikel 26: Inwerkingtreding, looptijd
De Samenwerkingsovereenkomst treedt in werking op de datum waarop zij door alle Partijen is ondertekend en blijft behoudens eventuele tussentijdse beëindiging als bedoeld in artikel 27 van kracht tot de ingebruikname van de Zuiderzeelijn. Indien het Bestuur heeft vastgesteld dat sprake
is van (een) risico(’s) ter zake van de periode na ingebruikname van de Zuiderzeelijn, die beter door de opdrachtgever gedragen kunnen worden als bedoeld in artikel 14.2 en/of 14.3, blijft de Samenwerkingsovereenkomst voor zover voor dit (deze) risico(’s) van belang van kracht totdat de eerste ingevolge de Aanbesteding verleende vervoersconcessie is geëindigd.
Artikel 27: Beëindiging van rechtswege
De Samenwerkingsovereenkomst eindigt van rechtswege, zonder rechterlijke tussenkomst, indien en zodra de Geïntegreerde procedure en/of Aanbesteding en/of de Tracé-/MER-procedure ingevolge het bepaalde in de Samenwerkingsovereenkomst niet word(t)(en) voortgezet.
Artikel 28: Ontbinding
Ontbinding van de Samenwerkingsovereenkomst anders dan op grond van het bepaalde in artikel 24 is uitgesloten.
Artikel 29: Bijlagen
De bij de Samenwerkingsovereenkomst behorende bijlagen maken integraal deel uit van de Samenwerkingsovereenkomst. Bij strijdigheid van de bepalingen van de Samenwerkingsovereenkomst en het bepaalde in de daarbij behorende bijlagen prevaleren de bepalingen van de Samenwerkingsovereenkomst.
Artikel 30: Geschillen
30.1 Op de Samenwerkingsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing.
30.2 Er is sprake van een geschil indien een Partij daarvan schriftelijk en gemotiveerd melding maakt aan het Bestuur en de andere Partijen. Partijen zullen binnen 4 (vier) weken na een zodanige melding eerst met elkaar in overleg treden om te bezien of in der minne een oplossing voor het geschil kan worden gevonden.
30.3 Eventuele geschillen die uit de Samenwerkingsovereenkomst of (een) eventueel daarop voortbouwend(e) overeenkomst(en) mochten ontstaan zullen in eerste instantie worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Amsterdam, zulks met uitzondering van de vaststelling door de commissie van deskundigen ingevolge het bepaalde in artikel 13.7.
Aldus opgemaakt in (…)voud en ondertekend te (……) op (……) 2004
de Staat der Nederlanden
………………………………………………. …………………………………………….. de Minister van Verkeer en Waterstaat de Minister van Volkshuisvesting, mevrouw drs. K.M.H. Peijs Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer mevrouw S.M. Dekker
……………………………………………. ……………………………………………….. de Minister van Financiën de Staatssecreatris van Economische
de xxxx xxx. X. Xxxx Zaken
mevrouw xx. C.E.G. van Gennip MBA
………………………………………………. …………………………………………….. de Minister van Verkeer en Waterstaat de Minister van Volkshuisvesting,
mevrouw drs. K.M.H. Peijs Ruimtelijke Ordening en milieubeheer mevrouw S.M. Dekker
…………………………………………… …………………………………………….
de provincie Groningen de provincie Fryslân
namens deze, namens deze,
de heer J.G.M. Alders de heer drs. E.H.T.M. Nijpels,
Commissaris van de Koningin Commissaris van de Koningin
………………………………………….. ……………………………………………..
de provincie Drenthe de provincie Flevoland
namens deze, namens deze,
de heer drs. S.B. Swierstra, de heer mr. M.J.E.M. Jager,
Lid gedeputeerde staten, te deze rechtsgeldig
vertegenwoordiger van de provincie Drenthe Commissaris van de Koningin
…………………………………………. ………………………………………………..
de gemeente Groningen de gemeente Leeuwarden
namens deze, namens deze,
de xxxx xxx. X. Xxxxxxx, de heer mr.dr. G.D. Dales,
burgemeester burgemeester
…………………………………………………. ……………………………………………… de gemeente Lelystad de gemeente Heerenveen
namens deze, namens deze,
de heer drs. Ch. Leeuwe, de heer drs. X.X.X. xx Xxxxx,
burgemeester burgemeester
…………………………………………. ……………………………………………
de gemeente Smallingerland de gemeente Noordoostpolder
namens deze, namens deze,
de heer mr. ing. X. xxx xxx Xxxx, de xxxx xx. X.X.X.X. Xxxxxx van Rappard,
xxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxx
……………………………………………. xx xxxxxxxx Xxxxxx
namens deze,
mw. X. Xxxxxxxxx-Xxxxxxx, burgemeester
BIJLAGEN bij de Samenwerkingsovereenkomst Rijk-Regio van 1 juli 2002