PENSIOENREGLEMENT A2006 VAN
PENSIOENREGLEMENT A2006 VAN
“STICHTING PENSIOENFONDS PROVISUM”
GEVESTIGD TE AMSTERDAM
Versie 2024-2
Inhoudsopgave
3
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 3
Artikel 3 Aspirant-deelnemerschap (= vervallen) 8
Artikel 6 Klachten en bezwaar 9
Artikel 7 Hardheidsclausule 10
HOOFDSTUK 2 PENSIOENAANSPRAKEN 11
Artikel 8 Deelnemersjaren, pensioengrondslag 11
Artikel 9 Ouderdomspensioen 11
Artikel 11 Anw-hiaatpensioen 12
Artikel 13 Vrijwillig aanvullend pensioen 13
Artikel 14 Beleggen van de premie voor vrijwillig aanvullend pensioen 14
Artikel 14a. Inkoop van de premie voor vrijwillig aanvullend pensioen vanaf 1 juli 2024 14
Artikel 15 Aanwending van het pensioenkapitaal vrijwillig aanvullend pensioen 15
Artikel 16 Aanwending kapitaal uit levensloopregeling (Vervallen) 15
Artikel 17 Beperking recht op partner-, Anw-hiaat- en wezenpensioen 15
Artikel 18 Arbeidsongeschiktheidspensioen 15
HOOFDSTUK 3 KEUZEMOGELIJKHEDEN 17
Artikel 19 Vervroeging van de pensioendatum 17
Artikel 20 Deeltijdpensioen 17
Artikel 21 Variabel ouderdomspensioen 17
Artikel 22 Uitruil partnerpensioen en ouderdomspensioen 17
Artikel 23 Overige bepalingen inzake keuzemogelijkheden 17
HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE PENSIOENBEPALENDE SITUATIES 19
Artikel 24 Bijzonder partnerpensioen (bij beëindiging relatie) 19
Artikel 25 Verevening ouderdomspensioen (bij beëindiging huwelijk of geregistreerd partnerschap) 20
Artikel 26 Voortzetting van het deelnemerschap bij arbeidsongeschiktheid 21
Artikel 27 Tussentijds(e) ontslag en afkoop 22
Artikel 28 Voortzetting van het deelnemerschap bij werkloosheid (Vervallen) 23
Artikel 29 Waardeoverdracht 23
Artikel 30 Voortzetting pensioenopbouw bij onbetaald verlof en betaald verlof 24
Artikel 30a Voortzetting pensioenopbouw bij CAO seniorenregeling 24
Artikel 32 Vermindering en beëindiging bijdragebetaling, vermindering aanspraken 25
HOOFDSTUK 6 PENSIOENUITKERINGENE 27
Artikel 33 Pensioenuitkeringen 26
Artikel 35 Samenloop elders opgebouwde rechten 29
Artikel 36 Samenloop met uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid (is vervallen per 1 januari 2020) 29
Artikel 38 Fiscale glijclausule 29
Artikel 39 Wijziging reglement 29
Artikel 40 Overgangsbepalingen tot en met 31 december 2013 30
Artikel 41 Overgangsregeling aanwending kapitaal uit individuele pensioenspaarregeling 31
Artikel 42 Overgangsbepalingen per 1 januari 2014 32
Artikel 43 Overgangsbepalingen per 1 januari 2015 32
Artikel 44 Overgangsbepalingen per 1 januari 2018 33
Artikel 45 Inwerkingtreding en aanhaling 33
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. de stichting | : | Stichting Pensioenfonds Provisum. |
b. het bestuur | : | Het bestuur van de stichting. |
c. het reglement | : | Het pensioenreglement A2006 van de stichting. |
d. C&A | : | De commanditaire vennootschap C&A Nederland, gevestigd te Amsterdam of zijn rechtsopvolger. |
e. de werkgever | : | C&A of een door C&A aangewezen vennootschap of rechtspersoon. |
f. de werknemer | : | Xxxxxx die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht voor de werkgever. |
g. pensioenovereenkomst | : | Hetgeen tussen werkgever en werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. |
x. xx xxxxxxxxx | : | De werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft als bedoeld in de in dit reglement omschreven pensioenregeling. |
i. de aspirant-deelnemer | : | Vervallen. |
j. de gewezen deelnemer | : | De werknemer of de gewezen werknemer door wie geen pensioen meer wordt verworven op grond van de bepalingen in dit reglement en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens de stichting. |
k. de gepensioneerde | : | De (gewezen) deelnemer voor wie op grond van de bepalingen in dit reglement een ouderdomspensioen is ingegaan. |
x. xx xxxxxxxxxxxxxxxxxxx | : | De (gewezen) deelnemer of diens nabestaande(n) voor wie op grond van de bepalingen in dit reglement een pensioen is ingegaan. |
m. de partner | : | x. Degene met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde vóór de (gekozen) pensioeningangsdatum door huwelijk is verbonden. b. Degene met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde vóór de (gekozen) pensioeningangsdatum een geregistreerd partnerschap is aangegaan. |
c. De ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een familielid in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde vóór de (gekozen) pensioeningangsdatum een samenlevingsverband is aangegaan. d. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan voor de toepassing van dit reglement en de daaruit voortvloeiende aanspraken en rechten niet meer dan één partner tegelijk hebben. Indien op enig moment meer dan één persoon aan de definitie voldoet, is het bestuur bevoegd om te bepalen hoe de aanspraken en rechten uit hoofde van dit reglement worden verdeeld. | ||
n. het samenlevingsverband | : | De gemeenschappelijke huishouding van de ongehuwde en niet geregistreerde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde én de ongehuwde partner die moet blijken uit een, bij notariële akte, vastgelegd contract én de inschrijving op één adres in de Basisregistratie Personen (BRP). Voor de toe- passing van het pensioenreglement wordt de gemeenschappelijke huishouding geacht te zijn aangevangen op de datum van verlijden van de notariële akte danwel, indien later, de datum van de gezamenlijke inschrijving op hetzelfde adres en wordt deze geacht te zijn geëindigd door: 1. opzegging van het contract bij notariële akte; 2. overlijden van de (gewezen) deelnemer, gepensioneerde of de partner; 3. huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap van de (gewezen) deelnemer, gepensioneerde en/of de partner; 4. het niet meer op één adres ingeschreven staan bij de Basisregistratie Personen (BRP) van de (gewezen) deelnemer, gepensioneerde en de partner. |
o. het kind | : | Elk kind met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als vader of moeder in familierechtelijke betrekking staat; voorts een stief- of pleegkind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. |
p. de nabestaande | : | De partner of het kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. |
q. de pensioendatum | : | De eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt. |
x. xx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | : | De eerste dag van de maand waarop voor de (gewezen) deelnemer een uitkering inzake ouderdomspensioen ingaat. Dit ouderdomspensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die tien jaar lager is dan de voor het betreffende kalenderjaar geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet. |
s. | : | vervallen |
t. parttime percentage | : | Het aantal arbeidsuren gedeeld door het bij de werkgever gebruikelijke aantal arbeidsuren maal 100%, naar boven afgerond op gehele procenten. |
u. gemiddeld parttime percentage | : | De som van de gedurende de gehele deelnemersperiode vastgestelde parttime percentages, die elk afzonderlijk worden vermenigvuldigd met het aantal deelnemersjaren waarop dit parttime percentage betrekking heeft, gedeeld door het totaal aantal deelnemersjaren. Hierbij worden de parttime percentages voor de periode gelegen tussen het moment van vaststelling en de pensioendatum gelijk gesteld aan het laatst vastgestelde parttime percentage, en worden de deelnemersjaren vastgesteld zoals bedoeld in artikel 8 lid 1. |
v. het pensioengevend jaarsalaris | : | Het op hele euro’s afgeronde bruto jaarsalaris dat geldt per aanvang van het deelnemerschap en vervolgens bij iedere wijziging per de eerste van de betreffende maand. Voor deelnemers op maandsalaris wordt onder bruto jaarsalaris begrepen 12 maal het bruto maandsalaris, vermeerderd met het vakantiegeld, op fulltime basis. Voor deelnemers op uurloon wordt onder bruto jaarsalaris begrepen 52 maal de volledige arbeidstijd uitgedrukt in uren per week, zoals bij de werkgever gebruikelijk is, maal het vaste uurloon, vermeerderd met het vakantiegeld. |
w. de franchise | : | De franchise is gelijk aan een door het bestuur vast te stellen bedrag en wordt jaarlijks per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2007, met de loonindex verhoogd conform artikel 34. De definitieve franchise dient tenminste te voldoen aan het fiscale minimum. Per 1 januari 2024 is de franchise gelijk aan € 23.066. |
x. indexatie | : | Een verhoging van een pensioenaanspraak of pensioenrecht. |
y. de loonindex | : | Als maatstaf voor de loonontwikkeling wordt gehanteerd de ontwikkeling over de betreffende periode van de CAO retail non-food, uitgedrukt in een percentage dat wordt afgerond op maximaal vier decimalen" (geldend vanaf 1 januari 2020). |
z. CPI | : | De Consumentenprijsindex, alle bestedingen, zoals die wordt gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. |
aa. de prijsindex | : | Het voor 1 januari van enig jaar vastgestelde quotiënt van het CPI voor de maand oktober in het voorafgaande jaar en het CPI voor de maand oktober in het daaraan voorafgaande jaar (dit betreft de voorlopig gepubliceerde cijfers oktober, zoals bekend op moment van besluitvorming over de indexatie). |
ab. AOW | : | (een uitkering op grond van de) Algemene ouderdomswet. |
ac. Anw | : | Algemene nabestaandenwet. |
ad. WIA | : | Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. |
ae. arbeidsongeschiktheid | : | De situatie waarin de persoon verkeert die recht heeft op een (gedeeltelijke) WIA-uitkering of op 1 januari 2006 recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). |
af. PW | : | De Wet van 7 december 2006 houdende regels betreffende pensioenen (Staatsblad 2006 – 705), inclusief de wijzigingen die daarop hebben plaatsgevonden. |
ag. de verzekeraar | : | Een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitvoeren. |
ah. levensloopregeling | : | Vervallen. |
ai. grensbedrag arbeidsongeschikt- heidspensioen | : | Het op 1 januari van enig jaar geldende bedrag als bedoeld in artikel 17 lid 1 eerste volzin van de Wet financiering sociale verzekeringen. Per 1 januari 2024 is het grensbedrag arbeidsongeschiktheidspensioen € 71.628. |
aj. pensioenuitvoerings- overeenkomst ak. vermogensbeheerder al. pensioenkapitaal | : : : | De overeenkomst tussen C&A en de stichting over de uitvoering van de pensioenovereenkomst. Deze geldt tevens voor de overige aangesloten vennootschappen. Een door het bestuur aan te wijzen vermogensbeheerder die is onderworpen aan het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. Het saldo dat op basis van individueel aanvullend pensioen op enig moment op de ten behoeve van de deelnemer geopende beleggingsrekening bij de vermogensbeheerder staat, bestemd voor inkoop van pensioen. |
am. verzekeraar | : | Een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitvoeren. |
an. directeur | : | De directeur van het Pensioenfonds als bedoeld in artikel 15 van de statuten van de stichting. |
ao. Geschilleninstantie Pensioenfondsen | : | Een door de overheid aangewezen onpartijdige en onafhankelijke instantie voor geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden en het pensioenfonds. |
ap. partner respectievelijk wezenpensioen aq. nabestaandenpensioen | : : | Het pensioen van de partner respectievelijk het kind van de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde. Een (bijzonder) partnerpensioen en/of een wezenpensioen. |
ar. UPA as. voortschrijdend gemiddeld parttime percentage at. seniorenregeling | : : : | Uniforme Pensioen Aangifte: is een standaard voor het volautomatisch uitwisselen van salarisgegevens tussen C&A en Provisum. Het gemiddelde van het aantal gewerkte arbeidsuren gedeeld door het bij de werkgever gebruikelijke aantal gewerkte arbeidsuren maal 100%, over de laatste 12 maanden, naar boven afgerond op gehele procenten. De seniorenregeling die van toepassing is voor personeel dat valt onder CAO retail non-food. |
Artikel 2 Deelnemerschap
4. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b. op de pensioeningangsdatum;
c. bij beëindiging van het dienstverband tussen de werkgever en de deelnemer voor de pensioeningangsdatum, anders dan wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 26;
d. bij de beëindiging van de status van deelnemer als bedoeld in lid 3.
Artikel 3 Aspirant-deelnemerschap (= vervallen) Artikel 4 Aanspraken
1. Het deelnemerschap geeft aanspraak op:
a. ouderdomspensioen voor de deelnemer;
b. nabestaandenpensioen voor een partner of kind;
c. Xxx-hiaatpensioen voor een partner geboren vóór 1968;
d. arbeidsongeschiktheidspensioen voor de deelnemer;
e. vrijwillig aanvullend pensioen, een en ander als in dit reglement omschreven.
2. Vervallen.
3. De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en de stichting of de werkgever worden verminderd anders dan bij verval of afkoop, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Xxx verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
4. De aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en de stichting of de werkgever worden verminderd anders dan bij verval of afkoop.
5. Elk beding, strijdig met het bepaalde in het derde en vierde lid, is nietig.
Artikel 5 Informatie
1. De stichting informeert de deelnemer binnen drie maanden schriftelijk over wijzigingen van het reglement en van de statuten en over de mogelijkheid om het gewijzigde reglement of de gewijzigde statuten bij de stichting op te vragen. De stichting verstrekt (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden op verzoek alle informatie die de stichting gehouden is te verstrekken op grond van bepalingen in de PW en in op de PW gebaseerde uitvoeringsbesluiten. De stichting verstrekt (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden tijdig informatie met betrekking tot het eventueel korten van pensioenaanspraken en uitkeringen. Ook zal het fonds communicatie inspanningen
verrichten richting deelnemers o.a. in het kader van keuzebegeleiding. Tevens verstrekt het fonds periodiek informatie aan het pensioenregister als bedoeld in de PW.
2.a. De stichting verstrekt aan de deelnemer elk jaar een pensioenopgave (UPO) waarin op basis van de bij de stichting bekende gegevens- onder meer - zijn vermeld de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken en de te bereiken pensioenaanspraken, een opgave van de pensioenaangroei (factor A) overeenkomstig de bepalingen bij of krachtens de Wet inkomstenbelasting 2001, in welke pensioenopgave ten minste de bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie wordt verstrekt.
b. De stichting verstrekt aan de pensioengerechtigde elk jaar een opgave van diens pensioenrechten met ten minste de bij of krachtens de PW vereiste informatie over de toegepaste indexatie.
c. De stichting verstrekt aan de gewezen deelnemer, zo spoedig mogelijk na het einde van zijn deelnemerschap, een opgave van de premievrije pensioenaanspraken, informeert de gewezen deelnemer over de ten minste bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie daarvan en verstrekt alle specifiek in het kader van de beëindiging van het deelnemerschap relevante informatie.
d. De stichting verstrekt jaarlijks aan de gewezen deelnemer een opgave van diens pensioenaanspraken en de ten minste bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie daarvan.
e. De stichting verstrekt aan de ex-partner, zo spoedig mogelijk nadat een aanspraak verkregen wordt op een bijzonder partnerpensioen, een opgave van het pensioen waarop deze aanspraak jegens de stichting heeft verkregen en verstrekt de ex- partner ten minste de bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie daarvan.
f. De stichting verstrekt ten minste eens in de vijf jaar aan de ex-partner een opgave van diens aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen en de ten minste bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie daarvan.
g. De stichting informeert de pensioengerechtigde in het begin van een kalenderjaar over de hoogte van de maandelijkse pensioenuitkering die voor dat jaar geldt.
3. Uitsluitend aan het reglement kunnen aanspraken en rechten worden ontleend.
4. a. De werkgever en elke (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde zijn verplicht alle gegevens en stukken te verstrekken die de stichting voor de uitvoering van het reglement nodig acht. In dit kader draagt de werkgever er zorg voor dat aan- en afmeldingen van deelnemers bij de stichting tijdig, correct en volledig zijn.
b. De werkgever en elke (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde dienen elke voor hem kenbare (vermoedelijke) onjuistheid of onvolledigheid in pensioenopgaven en/of correspondentie van de stichting, zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de stichting te melden.
c. Indien gegevens of (salaris-)opgaven niet, niet juist, niet tijdig of niet volledig aan de stichting zijn verstrekt of bij de stichting zijn geadministreerd, is het bestuur met inachtneming van de betreffende wet- en regelgeving bevoegd de daaruit voortvloeiende wijzigingen in aanspraken, rechten en/of premieheffing – al dan niet met terugwerkende kracht – aan te brengen.
Artikel 6 Klachten en bezwaar
1. Een (gewezen) deelnemer, of pensioengerechtigde, die een klacht heeft die betrekking heeft op de stichting, kan zich te allen tijde mondeling of schriftelijk richten tot de stichting. Onder een klacht jegens de stichting wordt verstaan een uiting van onvrede die een belanghebbende richt aan de stichting.
2. De Stichting heeft een Klachten- en geschillenregeling opgesteld waarin ook de procedure is omschreven. Hiervoor wordt verwezen naar xxx.xxxxxxxx.xx.
Artikel 7 Hardheidsclausule
In gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin het reglement niet voorziet of waarin dit naar de mening van het bestuur tot onredelijkheid of onbillijkheid zou leiden tegenover een (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of een andere belanghebbende, is het bestuur bevoegd in voor deze persoon gunstige zin te beslissen. Hierbij zal de geldende wet- en regelgeving in acht genomen worden.
HOOFDSTUK 2 PENSIOENAANSPRAKEN
Artikel 8 Deelnemersjaren, pensioengrondslag
1. De deelnemersjaren zijn de jaren gelegen tussen de datum van aanvang van het deelnemerschap en de beëindiging daarvan. Bij een onvolledig deelnemersjaar wordt er afgerond op volle maanden. Hierbij geldt dat de maand waarin de deelneming begint volledig – en de maand waarin de deelneming eindigt niet in aanmerking worden genomen. Het aantal deelnemersjaren wordt gemaximeerd op 42. Het maximum van 42 deelnemersjaren geldt niet indien sprake is van toetreding op 1 januari 2008 vóór de 25-jarige leeftijd. Bij de vaststelling van het aantal deelnemersjaren blijft een periode van onbetaald verlof buiten aanmerking. De stichting administreert de deelnemersjaren.
2. De pensioengrondslag wordt bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens maandelijks per de eerste van de maand vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan het dan geldende pensioengevend jaarsalaris, verminderd met de dan geldende franchise. Het pensioengevend salaris is gemaximeerd op het bedrag genoemd in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 (per 1 januari 2024 € 137.800). Dit maximum voor het pensioengevend salaris geldt niet voor de bepaling van het arbeidsongeschiktheids- pensioen als bedoeld in artikel 18.
3. In geval van verlaging van de pensioengrondslag worden de op het tijdstip van de verlaging op grond van dit reglement opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.
Artikel 9 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot de dag van overlijden.
2. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt 1,556% (m.i.v. 1 januari 2018 bij een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar) per deelnemersjaar van de laatst geldende pensioengrondslag, vermenigvuldigd met het gemiddelde parttime percentage. Indien het een werknemer betreft waarbij een UPA verwerking van toepassing is, zal het actuele parttime percentage worden verwerkt.
3. Indien het pensioengevend jaarsalaris tijdens de laatste 10 jaren voor de pensioendatum daalt als gevolg van het aanvaarden van een lager betaalde functie (demotie) wordt het jaarlijkse ouderdomspensioen vastgesteld op basis van het pensioengevend jaarsalaris dat gold direct voorafgaande aan deze daling, tenzij dit door werkgever en werknemer anders is afgesproken. Dit pensioengevend jaarsalaris wordt vervolgens voor zover de middelen van de stichting het naar het oordeel van het bestuur toelaten, tot de pensioeningangsdatum jaarlijks per 1 januari geïndexeerd conform artikel 34. De hogere kosten als gevolg van de demotie komen volledig ten laste van de werkgever.
4. Indien het pensioengevend jaarsalaris tijdens de laatste 5 jaren vóór de pensioendatum in enig jaar ten opzichte van het voorafgaande jaar met meer dan 2% boven de loonindex stijgt, vindt matiging plaats. Het gematigde pensioengevend jaarsalaris is het pensioengevend jaarsalaris in het voorafgaande jaar vermenigvuldigd met de met 2 procentpunt verhoogde loonindex. De matiging houdt in dat over reeds verstreken deelnemersjaren slechts verhoging van de pensioenaanspraken plaatsvindt op basis van het verschil tussen de pensioengrondslag, berekend met inachtneming van het gematigde pensioengevend jaarsalaris, en de pensioengrondslag in het voorafgaande jaar.
5. Het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 2 wordt verhoogd met het bedrag aan extra ouderdomspensioen dat is verkregen door de omzetting op een collectief actuarieel gelijkwaardige wijze per 1 januari 2006 van het op dat moment opgebouwde ouderdomspensioen met ingangsdatum 60 jaar in een bedrag aan opgebouwd ouderdomspensioen met ingangsdatum 65 jaar.
6. Het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 2 wordt verhoogd met het bedrag aan extra ouderdomspensioen dat is verkregen door de omzetting op een collectief actuarieel gelijkwaardige wijze per 1 januari 2006 van het op dat moment opgebouwde tijdelijk ouderdomspensioen onder het tot die datum van toepassing zijnde reglement.
Artikel 10 Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en wordt uitgekeerd tot de dag van overlijden van de nabestaande.
2. Het partnerpensioen bedraagt bij overlijden van een deelnemer 70% van het volgens artikel 9 berekende ouderdomspensioen dat de deelnemer op de pensioendatum - bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap - zou zijn gaan genieten. Indien het een werknemer betreft waarbij een UPA verwerking van toepassing is, zal het laatst bekende voortschrijdend gemiddeld parttime percentage worden toegepast bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap.
3. Bij overlijden van een gewezen deelnemer of gepensioneerde bedraagt het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen. Eventuele effecten op de hoogte van het ouderdomspensioen als gevolg van de keuzemogelijkheden zoals bedoeld in artikel 21 (variabel pensioen) worden buiten beschouwing gelaten.
4. Bij de vaststelling van het partnerpensioen dient het bepaalde in de artikelen 9 lid 3 (demotie), 9 lid 4 (matiging) en 24 (bijzonder partnerpensioen) mede in aanmerking te worden genomen.
5. Bij de vaststelling van het partnerpensioen als bedoeld in dit artikel blijft het extra ouderdomspensioen dat is verkregen door de omzettingen als bedoeld in artikel 9 leden 5 en 6 buiten aanmerking.
Artikel 11 Anw-hiaatpensioen
1. De partner geboren vóór 1968 maakt op het moment van overlijden van de deelnemer, of van de gepensioneerde van wie het deelnemerschap door pensionering is beëindigd, aanspraak op een Anw-hiaatpensioen.
2. Het Anw-hiaatpensioen in enig jaar is gelijk aan de per 1 januari geldende nabestaandenuitkering op grond van de Anw, welke is afgeleid van 70% van het netto minimumloon, verminderd met de nabestaandenuitkering die ingevolge de Xxx daadwerkelijk ontvangen wordt.
3. Het Anw-hiaatpensioen gaat in op de dag waarop hier volgens lid 1 voor het eerst aanspraak bestaat en wordt uitgekeerd tot de eerste dag waarop het recht op AOW ingaat of, indien eerder, tot de dag van overlijden van de partner. Het Anw-hiaatpensioen vervalt als de partner opnieuw een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke huishouding gaat voeren in de zin van de Anw, anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende.
Artikel 12 Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat voor elk pensioengerechtigd kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde. Het loopt door tot het einde van de maand waarin de 18-de verjaardag
- voor studerende kinderen in de zin van de Wet Studiefinanciering 2000 de 27-ste verjaardag - van het kind valt of waarin het voordien overlijdt c.q. ophoudt studerend te zijn.
2. Het wezenpensioen bedraagt per pensioengerechtigd kind 14% van het volgens artikel 9 berekende jaarlijkse ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer of gepensioneerde, dan wel 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen dat de deelnemer op de pensioendatum - bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap - zou zijn gaan genieten. Eventuele effecten op de hoogte van het ouderdomspensioen als gevolg van de keuzemogelijkheden zoals bedoeld in artikel 21 (variabel pensioen) en artikel 22 (uitruil partnerpensioen) worden buiten beschouwing gelaten. Indien het een werknemer betreft waarbij een UPA verwerking van toepassing is, zal het laatst bekende voortschrijdend gemiddeld parttime percentage worden toegepast bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap.
3. Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het kind ouderloos wordt.
In dit verband wordt mede onder ouder verstaan degene die op het moment van zijn overlijden een pleeg- of stiefkind als eigen kind onderhield en opvoedde. Het wezenpensioen wordt maximaal eenmaal verdubbeld, en wel indien beide ouders overleden zijn. Voor de toepassing hiervan wordt een uitruil als bedoeld in artikel 22 geacht niet te hebben plaatsgevonden.
4. Bij de vaststelling van het wezenpensioen als bedoeld in dit artikel blijft het extra ouderdomspensioen dat is verkregen door de omzettingen als bedoeld in artikel 9 leden 5 en 6 resp. artikel 40 lid 2, buiten aanmerking.
Artikel 13 Vrijwillig aanvullend pensioen
1. Het vrijwillig aanvullend pensioen is gebaseerd op een premieovereenkomst gericht op het verwerven van een pensioenkapitaal dat op pensioeningangsdatum, bij eerder beëindigen van de arbeidsovereenkomst of bij overlijden wordt aangewend voor een levenslang pensioen bij de stichting. Vanaf 1 juli 2024 worden de premies vanuit het vrijwillig aanvullend pensioen direct aangewend voor inkoop van extra pensioen zoals bedoeld in artikel 14a. Vanaf 1 januari 2025 is het niet meer mogelijk om premies te storten voor het vrijwillig aanvullend pensioen.
2. Met inachtneming van het bepaalde in de leden 6 en 7 hiernavolgend, kan de deelnemer op vrijwillige basis maandelijkse premies in de regeling vrijwillig aanvullend pensioen storten tot uiterlijk 1 januari 2025.
3. De maandelijkse premie kan éénmaal per jaar per 1 januari (opnieuw) worden vastgesteld.
4. De premie wordt bij de loonbetaling door de werkgever op het bruto loon ingehouden.
5. Bij het vrijwillig aanvullend pensioen kan met toestemming van de partner of indien er geen sprake is van een partner, de aanwending van pensioenkapitaal voor partnerpensioen worden uitgesloten. In dat geval zal de stichting daarvoor tot 2025 een compensatie, de zogenaamde negatieve risicopremie, jaarlijks toevoegen aan het kapitaal. Vanaf 2025 zal de stichting de negatieve risicopremie aanwenden voor inkoop van extra pensioen, indien dit pensioen minimaal € 5 per jaar bedraagt. De negatieve risicopremie wordt vastgesteld aan de hand van het pensioenkapitaal aan het eind van het voorafgaande jaar.
6. De minimale premie bedraagt € 25 op maandbasis.
7. De premie voor het vrijwillig aanvullend pensioen mag niet hoger zijn dan fiscaal is toegestaan. De deelnemer ontvangt jaarlijks van de stichting een opgave van de fiscaal toegestane premie. Daarbij hanteert de stichting een in de bijlage weergegeven staffel.
Artikel 14 Beleggen van de premie voor vrijwillig aanvullend pensioen tot 1 juli 2024
1. De conform artikel 13 beschikbaar gestelde premie wordt tot 1 juli 2024 gestort op een door de stichting op haar naam ten behoeve van de deelnemer bij een vermogensbeheerder geopende beleggingsrekening. De stichting zal nimmer rente verschuldigd zijn wegens te late overschrijving.
2. Bij de toepassing van het vorige lid wordt de premie verdeeld over een of meer beleggingsfondsen (stortingsmix) als omschreven in de door de stichting en de vermogensbeheerder gesloten overeenkomst (volledig beheer). De stortingsmix die bij een deelnemer van toepassing is, is afhankelijk van de resterende periode tot de pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico, gerelateerd aan de pensioeninkoop, kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert. Het beleggingsrisico (positief of negatief) is geheel voor rekening van de deelnemer.
3. De stichting draagt zorgplicht met betrekking tot de beleggingen van de deelnemer. De (gewezen) deelnemer kan deze verantwoordelijkheid overnemen door zelf een keuze te maken met betrekking tot de stortingsmix (eigen beheer). De stortingsmixen waaruit betrokkene kan kiezen, zijn door het bestuur beperkt tot negen beleggingsfondsen uit de standaardmixen die in volledig beheer van toepassing zijn (de brochure inzake de werking van volledig en eigen beheer is te downloaden op de website van de stichting).
4. Indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor ‘eigen beheer’ draagt de stichting er zorg voor dat door de vermogensbeheerder een klant- en risicoprofiel wordt opgemaakt. Dit profiel bestaat uit een beleggingsprofiel met inachtneming van de financiële positie van de (gewezen) deelnemer, zijn risicobereidheid en kennis en ervaring met beleggen. De stichting draagt zorg voor advisering door de vermogensbeheerder aan de (gewezen) deelnemer over de spreiding van de beleggingen in relatie tot de duur van de periode tot de pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico, gerelateerd aan de pensioeninkoop, kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert. De stichting draagt er zorg voor dat door de vermogensbeheerder ten minste een keer per jaar wordt onderzocht of de beleggingen zich binnen de gestelde grenzen bevinden en dat de (gewezen) deelnemer hierover wordt geïnformeerd. De stichting is op geen enkele wijze aansprakelijk voor (de gevolgen van) de door de (gewezen) deelnemer gemaakte keuze(s).
5. Het pensioenfonds machtigt de vermogensbeheerder om met betrekking tot de beleggingsrekening rechtstreeks informatie te verstrekken aan de deelnemer ten behoeve van wie de rekening is geopend.
Ten aanzien van foutieve mutaties op deze rekening door de vermogensbeheerder, is artikel 5 lid 4 sub b (informatie) van dienovereenkomstige toepassing. Indien de deelnemer de inhoud van transactie-bevestigingen of andere opgaven in bovenbedoelde zin niet heeft betwist, respectievelijk zijn bezwaren tegen een transactie niet aan de Stichting of de vermogensbeheerder heeft medegedeeld binnen 13 (dertien) maanden na beschikbaarstelling door de vermogensbeheerder, wordt de deelnemer geacht met de verrichte transactie en het beleggingsbeleid in te stemmen, behoudens door de deelnemer te leveren tegenbewijs.
6. Op het pensioenkapitaal worden de beheerskosten van de beleggingsfondsen en de eventuele kosten van verkoop van beleggingsfondsen, die voor rekening van de deelnemer komen, in mindering gebracht volgens de overeenkomst gesloten tussen de stichting en de vermogensbeheerder.
Artikel 14a. Inkoop van de premie voor vrijwillig aanvullend pensioen vanaf 1 juli 2024
1. De conform artikel 13 beschikbaar gestelde premie wordt vanaf 1 juli 2024 aangewend voor inkoop van extra premievrij pensioen conform dit reglement.
2. Bij de inkoop als bedoeld in het vorige lid vindt omzetting plaats in een aanspraak op levenslang ouderdomspensioen en partnerpensioen in de verhouding 100 : 70. Op de pensioeningangsdatum kan gebruik gemaakt worden van de keuzemogelijkheden van hoofdstuk 3 in dit reglement.
3. Op de inkoop zijn alle betreffende bepalingen van dit reglement rechtstreeks van toepassing met inbegrip van hoofdstuk 6 en 7 ten aanzien van respectievelijk de pensioenuitkering en de indexatie.
4. De tarieven die gelden bij deze inkoop zijn weergegeven in de bijlage sub 2 van dit reglement.
Artikel 15 Aanwending van het pensioenkapitaal vrijwillig aanvullend pensioen
1. Op de pensioeningangsdatum of bij eerder tussentijds ontslag wordt het pensioenkapitaal aangewend voor inkoop van een levenslang pensioen conform dit reglement.
2 Bij de inkoop als bedoeld in het vorige lid vindt omzetting plaats in een recht op levenslang ouderdomspensioen en partnerpensioen in de verhouding 100 : 70. Hierna kan gebruik gemaakt worden van de keuzemogelijkheden van hoofdstuk 3 van dit reglement.
3. Op de ingekochte pensioenen zijn alle desbetreffende bepalingen van dit reglement rechtstreeks van toepassing met inbegrip van de indexatiebepalingen.
4. Bij overlijden van de deelnemer vóór de pensioeningangsdatum wordt het pensioenkapitaal aangewend voor de aankoop van extra partnerpensioen tenzij de deelnemer gebruik heeft gemaakt van de uitsluiting als bedoeld in artikel 13 lid 5. In dat laatste geval vervalt het pensioenkapitaal aan de stichting. Ingeval er geen sprake is van een partner wordt het bedrag aangewend voor aanvulling van het pensioen van de wezen die recht hebben op een pensioen op basis van artikel 12 van dit reglement.
5. De tarieven die gelden bij deze inkoop zijn weergegeven in de bijlage sub 2 van dit reglement.
Artikel 16 Aanwending kapitaal uit levensloopregeling (Vervallen) Artikel 17 Beperking recht op partner-, Anw-hiaat- en wezenpensioen
1. Geen recht op partner- en/of Anw-hiaatpensioen ontstaat in geval een gepensioneerde op of na de pensioeningangsdatum in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap of een samenlevingsverband aangaat.
2. Geen recht op een wezenpensioen ontstaat voor kinderen die de hoedanigheid van kind als bedoeld in artikel 1 na de pensioeningangsdatum of na het overlijden van de deelnemer hebben verkregen.
3. Geen recht op partner-, Anw-hiaat- en/of wezenpensioen bestaat voor de partner, die, of het kind, dat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtige/ medepleger was.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 wordt aan de al daar bedoelde partner een direct ingaand partnerpensioen uitgekeerd dat gebaseerd is op de premievrije waarde van het partnerpensioen op de dag voorafgaand aan het overlijden.
Artikel 18 Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Een deelnemer, die direct aansluitend op maximaal twee jaar ziekte, een WIA-uitkering ontvangt, komt na deze periode in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidspensioen
indien het pensioengevend jaarsalaris bij de aanvang van de WIA-uitkering hoger is dan het grensbedrag arbeidsongeschiktheidspensioen. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de WIA-uitkering is aangevangen en wordt uitgekeerd tot de datum waarop de AOW ingaat of, indien eerder, tot de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat, de deelnemer overlijdt, of de WIA-uitkering wordt beëindigd.
2. Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt in geval van volledige arbeidsongeschiktheid 70% van het met het parttime percentage vermenigvuldigde pensioengevend jaarsalaris verminderd met het grensbedrag arbeidsongeschiktheidspensioen, zoals deze golden direct voorafgaande aan de aanvang van de ziekte. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt jaarlijks aangepast aan de prijsindex als bedoeld in artikel 34 lid 3.
3. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt voor de vaststelling van het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen, het uitkeringspercentage van 70% zoals bedoeld in lid 2 vervangen door het uitkeringspercentage op grond van de volgende tabel:
Bij een arbeidsongeschiktheid van | is het uitkeringspercentage | ||
80% | tot | 100% | 70% |
65% | tot | 80% | 50,75% |
55% | tot | 65% | 42% |
45% | tot | 55% | 35% |
35% | tot | 45% | 28% |
4. In geval van een toegenomen mate van arbeidsongeschiktheid wordt deze verhoging uitsluitend toegepast indien de deelnemer op het moment van wijziging van het percentage arbeidsongeschiktheid voor zijn arbeidsgeschikte gedeelte deelnemer is aan de in dit reglement omschreven pensioenregeling van de stichting. In geval van een afgenomen mate van arbeidsongeschiktheid, zal het voortzettingspercentage overeenkomstig bovenstaande tabel worden verlaagd. Het percentage arbeidsongeschiktheidspensioen wijzigt niet indien een indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt nadat de deelname inzake het resterende arbeidsge- schikte gedeelte is beëindigd.
5. Aan deelnemers die bij de aanvang van hun deelnemerschap reeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt waren, wordt arbeidsongeschiktheidspensioen verleend indien en voor zover een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap leidt tot een indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid.
HOOFDSTUK 3 KEUZEMOGELIJKHEDEN
Artikel 19 Vervroeging van de pensioendatum
De (gewezen) deelnemer heeft bij beëindiging van de dienstbetrekking de mogelijkheid het pensioen op een eerder tijdstip dan de pensioendatum in te laten gaan. De pensioeningangsdatum mag maximaal vervroegd worden tot de eerste dag van de kalendermaand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die tien jaar lager is dan de voor het betreffende kalenderjaar geldende AOW-gerechtigde leeftijd.
Artikel 20 Deeltijdpensioen
Indien de deelnemer er voor kiest om het pensioen op een eerder tijdstip in te laten gaan, zoals bedoeld in artikel 19, behoeft het dienstverband niet geheel te eindigen op de pensioeningangsdatum. De invulling van deeltijdpensioen geschiedt in onderling overleg tussen de deelnemer en de werkgever. De voorwaarden voor deeltijdpensioen en voortzetting van de pensioenopbouw na de gekozen pensioeningangsdatum worden door het bestuur vastgesteld.
Artikel 21 Variabel ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om vanaf de pensioeningangsdatum tot de eerste dag van de maand waarin de AOW-uitkering ingaat of tot 5 jaar na die datum, een hoger of lager pensioen te ontvangen dan in de periode erna. Het laagste ouderdomspensioen mag niet minder zijn dan 75% van het hoogste, waarbij, tussen de pensioeningangsdatum en de eerste dag van de maand waarin de AOW-uitkering ingaat, een uitkering buiten aanmerking blijft ter grootte van maximaal twee maal de op de pensioeningangsdatum geldende uitkering inclusief vakantietoeslag voor gehuwde personen als omschreven in artikel 9 eerste lid, onderdeel b. en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet.
2. Op pensioenen ingegaan vóór 1 januari 2013 blijft deze bepaling van toepassing zoals luidend vóór 1 januari 2013 tenzij gebruik gemaakt is van de mogelijkheid tot aanpassing van de variatie na vaststelling van het pensioen als bedoeld in artikel 23, eerste lid laatste volzin.
Artikel 22 Uitruil partnerpensioen en ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan op de pensioeningangsdatum de waarde van het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk aanwenden voor een hoger en/of eerder ingaand ouderdomspensioen. Ook kan de (gewezen) deelnemer op de ontslagdatum of de pensioeningangsdatum een gedeelte van de waarde van het ouderdomspensioen aanwenden voor een hoger partnerpensioen. Het partnerpensioen en het eventueel bijzonder partnerpensioen mogen tezamen maximaal 100% van het ouderdomspensioen bedragen ná uitruil.
2. Het recht op bijzonder partnerpensioen van de ex-partner, zoals omschreven in artikel 24 kan niet worden omgezet in ouderdomspensioen.
Artikel 23 Overige bepalingen inzake keuzemogelijkheden
1. De uit artikel 19, 20, 21 en 22 voortvloeiende keuzes kunnen slechts éénmaal en onherroepelijk in het laatste jaar voor de pensioeningangsdatum gemaakt worden en dienen uiterlijk 3 maanden voor de pensioeningangsdatum bij de stichting te zijn gemeld. De eenmalige vaststelling kent uitzondering ingeval de ingangsdatum van de AOW na de vaststelling van de gedane keuze wordt aangepast.
2. Indien de (gewezen) deelnemer op het tijdstip van de in lid 1 genoemde gemaakte keuze(s) een partner heeft, dient deze schriftelijk met de keuze(s) in te stemmen.
3. Het bestuur stelt voor de in lid 1. genoemde keuzes nadere voorwaarden op, rekening houdende met de ter zake geldende fiscale grenzen, en bepaalt per keuzemogelijkheid de sekseneutrale factoren op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
4. De in lid 3 bedoelde voorwaarden en factoren zijn opgenomen in een bij dit reglement behorende bijlage.
HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE PENSIOENBEPALENDE SITUATIES
Artikel 24 Bijzonder partnerpensioen (bij beëindiging relatie)
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder scheiding verstaan het eindigen van het huwelijk van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan wel het eindigen van het geregistreerde partnerschap of samenlevingsverband. Als scheiding wordt niet beschouwd de beëindiging van het geregistreerd partnerschap door een huwelijk met dezelfde partner of de beëindiging van het samenlevingsverband door een huwelijk of een geregistreerd partnerschap met dezelfde partner of de omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap.
2. De ex-partner verkrijgt bij scheiding een aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Deze aanspraak wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 27 (tussentijds ontslag), alsof de dienstbetrekking van de deelnemer met de werkgever is geëindigd op de datum van scheiding. De ex-partner ontvangt een bewijs van de aanspraak op een bijzonder partnerpensioen.
3. Op het bijzonder partnerpensioen is het bepaalde in artikel 17 (beperking van het nabestaandenpensioen) van overeenkomstige toepassing.
4. Een tot stand te brengen afwijkende overeenkomst van het onder lid 1 en 2 bepaalde is slechts geldig indien de deelnemer en partner bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden bij het aangaan van een geregistreerd partnerschap, samenlevingsovereenkomst of bij een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Met die overeenkomst wordt slechts rekening gehouden als hieraan een verklaring van de stichting is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. Het pensioen waarop de ex-partner volgens dit artikel recht heeft wordt, voor zover de middelen van de stichting het naar het oordeel van het bestuur toelaten, jaarlijks conform artikel 34 (indexatie) verhoogd.
6. De tot en met 31 december 2022 geïndexeerde aanspraak danwel de aanspraak op de echtscheidingsdatum op bijzonder partnerpensioen die ontstaan is na 31 december 2022, wordt in mindering gebracht op de aanspraak op partnerpensioen als omschreven in artikel 10. Indien het een gewezen deelnemer betreft, wordt het in mindering te brengen bedrag jaarlijks geïndexeerd conform artikel 34 lid n.
7. De ex-partner kan het bijzonder partnerpensioen bij ingang overdragen aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, mits de overdracht onherroepelijk is, bij notarieel verleden akte is overeengekomen en de stichting zich schriftelijk bereid heeft verklaard in te stemmen met het uit de overdracht voortvloeiende gewijzigde risico.
8. Indien het bijzonder partnerpensioen bij scheiding minder bedraagt dan het in artikel 66, lid 1 van de PW bedoelde bedrag vindt binnen 6 maanden nadat de scheiding aan de stichting is gemeld afkoop plaats.
9. Voor de afkoop als bedoeld in lid 8 stelt het bestuur sekseneutrale afkoopfactoren vast op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
10. Indien de ex-partner overlijdt voordat de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en nog geen ouderdomspensioen ontvangt, zal de aanspraak op het bijzonder partnerpensioen zoals vastgesteld in lid 6 vanaf het moment van overlijden van de ex- partner worden toegevoegd aan de pensioenaanspraken van de deelnemer of gewezen deelnemer. Na omzetting zoals omschreven in artikel 25 lid 4 vindt deze toevoeging niet plaats.
Artikel 25 Verevening ouderdomspensioen (bij beëindiging huwelijk of geregistreerd partnerschap)
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder scheiding verstaan echtscheiding, beëindiging van het geregistreerd partnerschap of scheiding van tafel en bed van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na 1 mei 1995. Als scheiding wordt niet beschouwd de beëindiging van het geregistreerd partnerschap door een huwelijk met dezelfde partner of een omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap.
2. De (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner verkrijgt, op verzoek gedaan op het daarvoor wettelijk voorgeschreven formulier binnen twee jaar nadat de scheiding rechtens is komen vast te staan (het tijdstip van echtscheiding), een aanspraak op 50% van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd gedurende de deelnemersjaren die liggen tussen de datum waarop het huwelijk is gesloten of het geregistreerd partnerschap is aangegaan en het tijdstip van de scheiding. Ten aanzien van het vrijwillig aanvullend pensioen verkrijgt de (ex)-echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner dan een aanspraak op 50% van het pensioenkapitaal dat is opgebouwd gedurende de deelnemersjaren die liggen tussen de datum waarop het huwelijk is gesloten of het geregistreerd partnerschap is aangegaan en het tijdstip van de scheiding. Dit pensioenkapitaal wordt vastgesteld door het pensioenkapitaal te vermenigvuldigen met een breuk waarbij de deelnemingsperiode die samenloopt met de huwelijkse periode de teller, en de totale deelnemersperiode de noemer is. Het in de vorige volzin bedoelde pensioenkapitaal betreft het kapitaal na onttrekking daaraan van het bijzonder partnerpensioen. Een pensioen wordt niet verevend, indien op het tijdstip van scheiding het deel van dat pensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat niet meer bedraagt dan het in artikel 66 van de PW genoemde bedrag. Voor de bepaling van het recht op uitbetaling wordt daarbij uitgegaan van de aanwending van het kapitaal voor een aanspraak conform artikel 15 van dit reglement.
3. Bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met het oog op de scheiding kunnen de beide (ex-)echtgenoten of (ex-)geregistreerde partners overeenkomen van het bepaalde in lid 2 van dit artikel af te wijken of af te zien. Hiertoe ontvangt de stichting binnen twee jaar na de scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst.
4. Bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden aangegaan bij een geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met het oog op de scheiding kunnen de beide (ex-)echtgenoten overeenkomen dat het recht op verevening als omschreven in lid 2 van dit artikel en het bijzonder partnerpensioen, worden omgezet in recht op pensioen op het leven van de (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-) geregistreerde partner. Hiertoe dient de stichting binnen twee jaar na de scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst te ontvangen. De stichting kan alvorens akkoord te gaan met de omzetting, welke op actuarieel neutrale basis plaatsvindt, nadere voorwaarden stellen. Ingeval van omzetting is de stichting bereid om de waarde van dit recht op pensioen over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de (ex-) echtgeno(o)t(e), mits hierom binnen twee maanden na de datum van omzetting is verzocht.
5. Het pensioen waarop de (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner recht heeft volgens de eerste volzin van het tweede lid van dit artikel, wordt jaarlijks conform artikel 34 (indexatie) verhoogd indien en voor zover de middelen van de stichting dat naar het oordeel van het bestuur toelaten.
6. Het tot en met 31 december 2022 geïndexeerde verevende of omgezette ouderdomspensioen danwel de aanspraak op de echtscheidingsdatum op verevend of omgezet ouderdomspensioen die ontstaan is na 31 december 2022, wordt in mindering gebracht op de aanspraak op ouderdomspensioen als omschreven in artikel 9. Indien het een gewezen deelnemer of gepensioneerde betreft, wordt het in mindering te brengen bedrag jaarlijks geïndexeerd conform artikel 34 lid o. De (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-
)geregistreerde partner ontvangt een bewijs van het recht uit hoofde van verevening of omzetting. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt een kopie van dit bewijs.
7. Indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bij ingang van het geïndexeerde- verevende ouderdomspensioen voor de pensioeningangsdatum van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft gekozen voor de toepassing van artikel 21 rekening houdend tot die leeftijd met een extra uitkering als is bedoeld in de laatste volzin van het eerste lid van dat artikel, dan zal die keuze voor zover het de extra uitkering betreft eveneens gelden voor het aan de (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-) geregistreerde partner toekomende geïndexeerde- verevende ouderdomspensioen in de verhouding tot ieders gerechtigdheid in het totale ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, zonder rekening te houden met de hier bedoelde verevening.
8. Na overlijden van een (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner, die aanspraak heeft op een pensioen uit hoofde van het bepaalde in lid 2 van dit artikel, zal het verevende ouderdomspensioen zoals vastgesteld in lid 6 worden toegevoegd aan het ouderdomspensioen van de betrokken (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Na omzetting zoals omschreven in lid 4 van dit artikel vindt deze toevoeging niet plaats.
9. De stichting behoudt zich het recht voor in verband met het gestelde in dit artikel kosten in rekening te brengen bij de belanghebbenden en nadere richtlijnen te geven.
Artikel 26 Voortzetting van het deelnemerschap bij arbeidsongeschiktheid
1. Een deelnemer, die direct aansluitend op maximaal twee jaar ziekte, een WIA-uitkering ontvangt, komt na deze periode in aanmerking voor een (gedeeltelijke) premievrije voortzetting van de in artikel 4 lid 1. genoemde pensioenaanspraken. De premievrije voortzetting gaat in op de dag waarop de WIA-uitkering is aangevangen en eindigt op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer pensioengerechtigd wordt of, indien eerder, op de datum waarop de deelnemer overlijdt of op de datum waarop de WIA- uitkering wordt beëindigd.
2. Voor de bepaling van de premievrije voortzetting wordt het pensioengevend jaarsalaris, dat gold direct voorafgaande aan de aanvang van de ziekte, jaarlijks conform artikel 34 (indexatie) verhoogd.
3. In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid vindt de premievrije voortzetting plaats op grond van de in de volgende tabel vermelde voortzettingspercentages, waarbij de voortzettingspercentages behorend bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% slechts toepassing vinden indien de deelnemer een WAO-uitkering ontvangt:
Bij een arbeidsongeschiktheid van | is het voortzettingspercentage | ||
80% | tot | 100% | 100% |
65% | tot | 80% | 72½% |
55% | tot | 65% | 60% |
45% | tot | 55% | 50% |
35% | tot | 45% | 40% |
25% | tot | 35% | 30% |
15% | tot | 25% | 20% |
4. Xxxxxxx van een toegenomen mate van arbeidsongeschiktheid wordt deze verhoging uitsluitend toegepast indien de deelnemer op het moment van wijziging van het percentage arbeidsongeschiktheid voor zijn arbeidsgeschikte gedeelte deelnemer is. In geval van een afgenomen mate van arbeidsongeschiktheid, zal het voortzettingspercen- tage overeenkomstig bovenstaande tabel worden verlaagd. Het voortzettingspercentage wijzigt niet indien een indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid
plaatsvindt nadat de deelname inzake het resterende arbeidsgeschikte gedeelte is beëindigd.
5. Aan deelnemers die bij de aanvang van hun deelnemerschap reeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt waren, wordt premievrije voortzetting verleend indien en voor zover een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap leidt tot een indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 27 Tussentijds(e) ontslag en afkoop
1. Indien het deelnemerschap eindigt vóór de pensioendatum anders dan door overlijden of pensionering krijgt de gewezen deelnemer een aanspraak op een tijdsevenredig
- ouderdomspensioen;
- partnerpensioen en
- wezenpensioen,
xxxxxxxxxxx met een aanspraak op basis van eventueel opgebouwd vrijwillig aanvullend pensioen.
2. De in lid 1. bedoelde tijdsevenredige aanspraken zijn gelijk aan de pensioenen waarop de deelnemer aanspraak had bij een ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap tot de pensioendatum verminderd met de pensioenen berekend op dezelfde grondslagen over de jaren tussen de ontslagdatum en de pensioendatum.
3. De in lid 1 bedoelde aanspraak op basis van opgebouwd vrijwillig aanvullend pensioen is gelijk aan de pensioenen die kunnen worden ingekocht conform artikel 15 leden 1 en 2 op basis van het op het moment van ontslag opgebouwd pensioenkapitaal.
4. Indien op de ontslagdatum wegens arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de premiebetaling is verleend zoals bedoeld in artikel 27, vindt het bepaalde in het voorgaande lid niet plaats voor het deel waarover premievrijstelling heeft plaatsgevonden. Zodra na ontslag gehele of gedeeltelijke intrekking van de vrijstelling van premiebetaling plaatsvindt, vindt voor zover de vrijstelling van premiebetaling komt te vervallen, het bepaalde in het voorgaande lid toepassing op het overeenkomstig deel van het pensioen. In plaats van de ontslagdatum wordt dan gelezen de datum waarop de premievrijstelling geheel of gedeeltelijk eindigt.
5. De gewezen deelnemer ontvangt een bewijs van de in lid 1. genoemde opgebouwde aanspraken.
6. Indien de aanspraak op ouderdomspensioen, inclusief de vermeerdering op basis van eventueel vrijwillig aanvullend pensioen, als bedoeld in het eerste en tweede lid:
a. ten tijde van de beëindiging minder bedraagt dan € 2,- per jaar, vervalt deze aanspraak, tenzij het fonds ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking reeds in kennis is gesteld van de verhuizing van de (gewezen) deelnemer naar een andere lidstaat van de Europese Unie, een en ander als bedoeld in artikel 55, zesde lid, van de PW. De daarbij vrijgevallen middelen worden toegevoegd aan de algemene middelen van het fonds;
b. is ontstaan na 1 januari 2018 en ten tijde van de beëindiging meer bedraagt dan € 2,- per jaar maar minder dan het grensbedrag genoemd in artikel 66, eerste lid, van de PW, vindt automatische waardeoverdracht plaats naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling zoals bedoeld in artikel 70a, eerste tot en met derde lid, van de PW. Met ‘automatische’ waardeoverdracht wordt hier bedoeld dat er geen toestemming van de deelnemer is vereist voor de overdracht;
c. is ontstaan na 1 januari 2018 en meer bedraagt dan € 2 per jaar maar minder dan het grensbedrag genoemd in artikel 66, eerste lid, van de PW en het fonds na beëindiging van de deelneming ten minste vijf achtereenvolgende jaren tevergeefs heeft gepoogd de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te
dragen als bedoeld in artikel 70 PW en na beëindiging van de deelneming ten minste vijf jaar is verstreken, zal, met schriftelijke instemming van de (gewezen) deelnemer, afkoop van de aanspraken kunnen plaatsvinden. Indien de deelneming is geëindigd tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2019 geldt dat na 1 januari 2019 ten minste vijf jaren moeten zijn verstreken;
e. Het fonds betaalt de afkoopuitkering als bedoeld onder c en d op de dag dat de aanspraken vervallen in verband met de afkoop. Zowel ingeval van overdracht als van de afkoop behelst het de aanspraken op ouderdomspensioen zowel als partnerpensioen maar niet in het bijzonder partnerpensioen dat bij het fonds achter blijft.
7. Voor de vaststelling van de overdrachtswaarde als bedoeld onder 6b gelden de algemene regels van waardeoverdracht. Voor de afkoop als bedoeld in lid 6c stelt het bestuur sekseneutrale afkoopfactoren vast op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
Artikel 28 Voortzetting van het deelnemerschap bij werkloosheid (Vervallen) Artikel 29 Waardeoverdracht
1. De stichting streeft er naar het pensioenverlies dat voor een werknemer kan ontstaan door wisseling van werkgever, zoveel mogelijk te beperken.
2. a. Indien de gewezen deelnemer in dienst treedt van een andere werkgever, wordt de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken overgedragen op verzoek van de gewezen deelnemer via het uitvoeringsorgaan van de pensioenregeling van de nieuwe werkgever en vervallen de aanspraken uit hoofde van deze pensioenregeling jegens de stichting.
b. Bij de berekening van de over te dragen waarde en de daarbij te volgen procedure zullen de regels worden gevolgd zoals die zijn neergelegd in de PW en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten.
3. De in lid 2 bedoelde waardeoverdracht vindt slechts plaats indien er sprake is van individueel ontslag.
4. a. De stichting is verplicht de waarde van de pensioenaanspraken opgebouwd bij een vorige werkgever te accepteren indien een deelnemer de stichting verzoekt om waardeoverdracht. De overdrachtswaarde wordt aangewend voor inkoop van extra deelnemersjaren. Indien door deze inkoop het in artikel 8 lid 1 bedoelde maximum aantal deelnemersjaren van 40 wordt overschreden, worden de aanspraken op grond van deze meerdere jaren dan 40 jaarlijks geïndexeerd conform artikel 34 (indexatie).
b. Het bepaalde in lid 2 sub b is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de deelnemer premievrije pensioenaanspraken heeft op grond van een ander pensioenreglement van de stichting kan op zijn verzoek de waarde daarvan worden omgezet in pensioenaanspraken op grond van dit reglement. Het bepaalde in lid 2 sub b is van overeenkomstige toepassing.
6. De stichting zal haar medewerking verlenen met de automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen.
1 Dit onderdeel vervalt per 1 januari 2020 onder vernummering van onderdeel e tot d. In dat onderdeel vervallen dan de woorden “ en d “.
7. Dit artikel is niet van toepassing op de waardeoverdracht van klein pensioen als bedoeld in artikel 70a van de PW en artikel 27, lid 6 van dit reglement.
Artikel 30 Voortzetting pensioenopbouw bij onbetaald verlof en betaald verlof
1. De pensioenopbouw wordt, in afwijking van artikel 8 lid 1, voortgezet op basis van het dienstverband dat van toepassing was direct voorafgaande aan de periode van onbetaald verlof en/of betaald verlof indien sprake is van perioden als bedoeld onder artikel 10a lid 1a en lid 2 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, met dien verstande dat geen hogere pensioenopbouw plaatsvindt dan in die regeling is voorzien. Over deze periode wordt een parttime percentage toegepast zoals bestond op het moment voorafgaande aan het onbetaald verlof en/of betaald verlof.
2. Indien gedurende een periode van onbetaald verlof als bedoeld in het eerste lid van maximaal achttien maanden geen of slechts gedeeltelijke pensioenopbouw plaatsvindt, is dat niet van invloed op de dekking van het nabestaandenpensioen.
Artikel 30a Voortzetting pensioenopbouw bij CAO seniorenregeling
1. Indien de deelnemer gebruik maakt van een seniorenregeling van de werkgever die recht geeft op voortzetting van de pensioenopbouw wordt, in afwijking van artikel 9 lid 3, de pensioenopbouw voortgezet op basis van het parttime percentage dat van toepassing was direct voorafgaande aan de periode van ingang van deze regeling.
2. Indien de deelnemer gebruik maakt van de seniorenregeling zoals bedoeld in lid 1,wordt de bijdrage van de deelnemer eveneens gebaseerd op het van toepassing zijnde parttime percentage direct voorafgaande aan de ingang van de seniorenregeling.
HOOFDSTUK 5 FINANCIERING
Artikel 31 Financiering
1. De pensioenen worden zodanig gefinancierd dat de aanspraken berekend over reeds verstreken deelnemersjaren steeds ten volle zijn gedekt.
2. De door de werkgever aan de stichting af te dragen totale bijdragen worden jaarlijks, overeenkomstig de pensioenuitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de stichting voldaan.
In de pensioenuitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de stichting zijn de wijze, de voorwaarden en de hoogte van deze bijdragen en de overige kosten nader geregeld. Deze pensioenuitvoeringsovereenkomst kan door iedere (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde en belanghebbende worden opgevraagd bij de stichting.
Artikel 32 Vermindering en beëindiging bijdragebetaling, vermindering aanspraken
1. De werkgever kan zijn bijdragen aan de stichting ter zake van de pensioenen slechts verminderen of staken in het geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden, mits de pensioenuitvoeringsovereenkomst daarin voorziet.
2. Indien van de in lid 1. vermelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, zullen de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden daarvan onverwijld in kennis worden gesteld.
3. Indien van de in lid 1. vermelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, zal het bestuur zich beraden over een aanpassing van het reglement aan de gewijzigde omstandigheden, waarbij geen inbreuk zal worden gemaakt op de pensioenaanspraken die op grond van de verrichte betalingen c.q. reserveringen reeds zijn verkregen.
4. In afwijking van lid 3 kunnen reeds verkregen pensioenaanspraken en pensioenrechten worden verminderd indien:
a. de stichting gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 PW gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist vermogen of de bij of krachtens artikel 132 PW gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. de stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 PW zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of 139 PW.
d. Het bepaalde in lid 2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de vermindering eerst kan worden gerealiseerd één maand nadat De Nederlandsche Bank N.V. en de werkgevers hierover zijn geïnformeerd en de in lid 2 bedoelde in kennis stelling heeft plaatsgevonden.
5. In afwijking van lid 4 zal geen vermindering plaatsvinden ten aanzien van het kapitaal dat is opgebouwd voor vrijwillig aanvullend pensioen als bedoeld in de artikelen 13 en 14 zolang dit niet is omgezet in een pensioenaanspraak. Zodra in Nederland een actieve oorlogstoestand intreedt zullen, indien de deelnemer, de gewezen deelnemer of de pensioengerechtigde op dat moment in leven is en ongeacht of hij in krijgsdienst is, de krachtens dit reglement verleende aanspraken op nabestaandenpensioen worden opgeschort en zal worden aangesloten bij de voorwaarden van de herverzekeraar.
HOOFDSTUK 6 PENSIOENUITKERING
Artikel 33 Pensioenuitkeringen
1. Pensioenen worden toegekend/uitgekeerd op aanvraag door of namens de (gewezen) deelnemer.
2. De uitkeringen vinden -onder aftrek van wettelijke inhoudingen- plaats in maandelijkse termijnen. Onder "maandelijkse termijn" wordt verstaan een termijn ter grootte van 1/12-de deel van het ingegane jaarlijkse pensioen. De uitkeringen vinden plaats in Nederlandse valuta op een door de (gewezen) deelnemer aangewezen bank- of girorekening, welke in Nederland of in een andere lidstaat van de Europese Unie wordt aangehouden, waarbij transactiekosten op de uitkering in mindering kunnen worden gebracht.
3. Voor de uitbetaling dienen aan de stichting -voor zover zij dat verlangt- stukken te worden verstrekt waaruit het recht op uitkering blijkt.
4. Ouderdomspensioen dat inclusief de eventuele inkoop als bedoeld in artikel 15, lid 2, bij ingang niet meer bedraagt dan het betreffende maximale bedrag van het af te kopen pensioen, zoals vermeld in artikel 66 eerste lid van de PW, kan samen met het latente partnerpensioen binnen zes maanden na ingang van het ouderdomspensioen door de stichting worden afgekocht. Deze afkoop vindt slechts plaats als de stichting beschikt over een door de belanghebbende ondertekend stuk waaruit de instemming blijkt.
5. Partner- of wezenpensioen dat inclusief de eventuele inkoop als bedoeld in artikel 15 lid 4, bij ingang niet meer bedraagt dan het betreffende maximale bedrag van het af te kopen pensioen, zoals vermeld in artikel 67 eerste lid van de PW, kan binnen zes maanden na ingang door de stichting worden afgekocht. Deze afkoop vindt slechts plaats als de stichting beschikt over een door de belanghebbende ondertekend stuk waaruit de instemming blijkt.
6. Bij de afkoop als bedoeld in leden 4 en 5 stelt het bestuur sekseneutrale afkoopfactoren vast op basis van collectieve actuariële gelijkheid. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
7. Ten onrechte verstrekte pensioenuitkeringen worden door of namens de stichting teruggevorderd.
8. De pensioenuitkeringen worden jaarlijks verhoogd conform artikel 34 (indexatie).
HOOFDSTUK 7 INDEXATIE
Artikel 34 Indexatie
1. De franchise, zoals bedoeld in artikel 1 sub w, wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met de loonindex.
2. De navolgende bedragen worden jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met de loonindex:
a. het pensioengevend jaarsalaris bij arbeidsongeschiktheid, zoals bedoeld in artikel 26 lid 2;
b. het pensioengevend jaarsalaris dat gold direct voorafgaande aan de daling van het pensioengevend jaarsalaris bij aanvaarding van een lager betaalde functie zoals bedoeld in artikel 9 lid 3.
3. De navolgende pensioenaanspraken en pensioenrechten worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 40 (overgangsbepaling) jaarlijks per 1 januari, met maximaal de prijsindex geïndexeerd. Voor deze voorwaardelijke indexatie is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De indexatie wordt uit beleggingsrendement gefinancierd:
a. de nog niet ingegane pensioenaanspraken voor de gewezen deelnemer, zoals bedoeld in artikel 27 (tussentijds ontslag);
b. vervallen;
c. het nog niet ingegaan bijzonder partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 24 lid 5;
d. de ingegane pensioenrechten, zoals bedoeld in artikel 33 (pensioenuitkeringen), met uitzondering van het Anw-hiaatpensioen;
e. het (niet-)omgezette nog niet ingegane verevende pensioen als bedoeld in artikel 25 leden 4 en 5 waarop de (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer aanspraak heeft;
f. de nog niet ingegane pensioenaanspraken voor een deelnemer tijdens een periode van onbetaald verlof direct voorafgaand aan de pensioeningangsdatum;
g. het nog niet ingegane pensioen van een deelnemer verkregen door overschrijding van het maximum aantal deelnemersjaren, zoals bedoeld in artikel 29 lid 4a;
h. de nog niet ingegane pensioenaanspraken voor de deelnemer die zijn verkregen door de omzetting als bedoeld in artikel 9 leden 5 en 6 (vanaf 1 juli 2015);
i. de nog niet ingegane pensioenaanspraken die zijn verkregen door de omzetting als bedoeld in artikel 42 leden 1 en 2 (vanaf 1 juli 2015);
j. de nog niet ingegane pensioenaanspraken die zijn verkregen door de verlaging van het opbouwpercentage als bedoeld in artikel 42, lid 6 (vanaf 1 juli 2015);
k. de nog niet ingegane pensioenaanspraken die zijn verkregen door de verlaging van het opbouwpercentage als bedoeld in artikel 43 lid 1a en de introductie van de maximum pensioengrondslag als bedoeld in artikel 43 lid 1b (vanaf 1 juli 2015);
l. de nog niet ingegane pensioenaanspraken die zijn verkregen door de verlaging van het opbouwpercentage als bedoeld in artikel 44, eerste lid (vanaf 1 januari 2018).
m.het ingegane arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel 18 lid 2;
n. het aftrekbedrag voor gewezen deelnemers als bedoeld in artikel 24 lid 6;
o. het aftrekbedrag voor gewezen deelnemers en gepensioneerden als bedoeld in artikel 25 lid 6;
p. de nog niet ingegane pensioenaanspraken voor een (gewezen) deelnemer vanwege vrijwillig aanvullend pensioen, zoals bedoeld in artikel 14a. lid 3.
4. Voor zover pensioen- en aanspraakgerechtigden recht hebben op de garantieregeling (onvoorwaardelijke indexatie) als bedoeld in artikel 40 lid 4 van dit pensioenreglement worden deze pensioenrechten en -aanspraken jaarlijks verhoogd met de prijsindex tot een maximum van 3%. Hierop kan slechts uitzondering plaatsvinden in geval van onderdekking als bedoeld in artikel 134 van de PW. Boven de 3% geldt de voorwaardelijke indexatie als bedoeld in het derde lid.
5. Het bestuur kan jaarlijks - wanneer zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan of voordoen in de ontwikkeling van lonen en prijzen - het verhogingspercentage anders vaststellen dan hiervoor is bepaald. Zulks doet zich in ieder geval voor indien in enig jaar
een negatieve prijs- of loonontwikkeling heeft plaatsgevonden. De indexatie over dat jaar bedraagt dan nihil, maar daarbij geldt het uitgangspunt dat in opvolgende jaren enkel indexatie kan plaatsvinden indien en voor zover de voornoemde negatieve waarden zijn gecompenseerd.
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Artikel 35 Samenloop elders opgebouwde rechten
1. In de in dit reglement omschreven pensioenaanspraken zijn begrepen de pensioen(aansprak)en waarop de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op grond van zijn dienstverband met de werkgever recht heeft ingevolge de deelname aan een pensioenregeling ondergebracht bij een bedrijfspensioenfonds of een verzekeraar, zoals bedoeld in artikel 1 letter am.
2. De keuzemogelijkheden zoals bedoeld in hoofdstuk 3 worden slechts geboden indien de waarde van de in lid 1 bedoelde elders opgebouwde aanspraken wordt overgedragen aan de stichting.
3. Indien geen waardeoverdracht als bedoeld in lid 2 heeft plaatsgevonden zullen de pensioenaanspraken worden verminderd met de uit de deelname aan de pensioenregeling van een bedrijfspensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij voortvloeiende pensioenaanspraken, zoals bedoeld in lid 1. Op de resterende pensioenaanspraken zullen vervolgens de bepalingen van dit reglement van toepassing zijn.
Artikel 36 Samenloop met uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid (is vervallen per 1 januari 2020)
Artikel 37 Aanspraken
1. Aanspraken voortvloeiend uit dit reglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk tot zekerheid worden gesteld, behoudens in de gevallen voorzien bij of krachtens de PW.
Artikel 38 Fiscale glijclausule
Indien de onderhavige pensioenregeling niet in overeenstemming is met de opvattingen van de belastingdienst en/of de belastingrechter en dientengevolge de pensioenregeling niet of niet volledig als zodanig wordt aanvaard, zal de regeling worden vervangen door een regeling die wel in overeenstemming is met de daaraan te stellen eisen.
Het fonds is bevoegd zich neer te leggen bij de uitspraak van de belastingdienst en/of de belastingrechter. De aanpassing vindt automatisch met terugwerkende kracht plaats tot de datum van invoering of wijziging van de onderhavige pensioenregeling in het geval de aanpassing het gevolg is van een beschikking van de belastinginspecteur op de voor de datum van invoering of wijziging voorgelegde regeling.
Bij de aanpassing wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de toezegging die het fonds in deze pensioenregeling heeft gedaan.
Artikel 39 Wijziging reglement
Dit reglement kan door het bestuur van de stichting, met inachtneming van het daaromtrent in de statuten bepaalde, worden gewijzigd dan wel worden beëindigd:
a. indien en voor zover nieuwe wettelijke voorzieningen met betrekking tot de verzorging van de oude dag en/of van partner of wezen worden ingevoerd, dan wel te dezen bestaande voorzieningen door wetgeving, jurisprudentie of anderszins worden gewijzigd;
b. indien een werkgever ten aanzien van de onder dit pensioenreglement van de stichting vallende deelnemers toetreedt tot een bedrijfstakpensioenfonds;
c. bij wijziging van de aan dit reglement ten grondslag liggende pensioenovereenkomst welke schriftelijk door de werkgever aan de stichting is gemeld en waarbij is voldaan aan hetgeen daaromtrent in de statuten van de stichting en/of in de pensioenuitvoeringsovereenkomst is bepaald.
Artikel 40 Overgangsbepalingen tot en met 31 december 2013
1. Dit reglement vervangt het tot 1 januari 2006 geldende reglement, behoudens voor zover de deelnemer op 1 januari 2006 56 jaar of ouder was en hij en zijn (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner met recht op verevend pensioen als bedoeld in artikel 22 niet hebben gekozen voor de toepassing van dit reglement.
2. De opgebouwde tijdsevenredige jaren van een deelnemer onder het per 31 december 2000 geldende reglement worden als deelnemersjaren aangemerkt voor de toepassing van dit reglement. Deze tijdsevenredige jaren zijn gelijk aan het totaal aantal te bereiken jaren -gemaximeerd op 35-, onder het per 31 december 2000 geldende reglement bij ongewijzigde voortzetting tot de pensioendatum verminderd met de vanaf 1 januari 2001 nog te vervullen deelnemersjaren tot de pensioendatum, vastgesteld in maanden nauwkeurig.
3. Alle voor 1 januari 2001 ingegane pensioenen en de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van een ieder die per 31 december 2000 (gewezen) deelnemer was, alsmede de eventuele meeverzekerde partner- en wezenpensioenen, worden volgens het op die datum geldende reglement vastgesteld en vervolgens verhoogd met 8%.
4. Voor de aanspraken van degenen die reeds op 31 december 2000 gepensioneerd zijn en voor de per die datum bestaande premievrije aanspraken van de gewezen deelnemers is de indexatie als bedoeld in artikel 34 lid 3 tot en met maximaal 3% gegarandeerd. De verhogingen van deze aanspraken op basis van die indexatie vallen mede onder deze garantie.
5. De garantie als bedoeld in lid 4 geldt eveneens voor de opgebouwde rechten van de deelnemers, zoals deze, na de verhoging met 8% als bedoeld in lid 3, per 31 december 2000 luidden. De opgebouwde rechten waarvoor de garantie geldt zullen, zolang het deelnemerschap voortduurt, jaarlijks per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2001, met de loonindex worden verhoogd. Na beëindiging van het deelnemerschap danwel vanaf 1 juli 2015, worden deze opgebouwde rechten waarvoor de garantie als bedoeld in lid 4 geldt, met de prijsindex verhoogd.
6. Het op grond van artikel 9 te berekenen ouderdomspensioen wordt:
a. voor de deelnemers, voor wie op 31 december 2000 een partnerpensioen is verzekerd, verlaagd met een bedrag dat gelijk is aan 2% * het gemiddelde parttime percentage
* m * F1;
b. voor de deelnemers, voor wie op 31 december 2000 geen nabestaandenpensioen is verzekerd, verhoogd met een bedrag, dat gelijk is aan 2% * het gemiddelde parttime percentage * m * F2, waarin,
- m: het totaal aantal in aanmerking te nemen deelnemersjaren, verminderd met de vanaf 1 januari 2001 nog te vervullen deelnemersjaren tot de pensioendatum, vastgesteld in maanden nauwkeurig.
- F1: het verschil tussen de op 31 december 2000 op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor het ouderdomspensioen voor gehuwden, verhoogd met 8%, en de op 1 januari 2001 geldende franchise als bedoeld in artikel 8 lid 2.
- F2: het verschil tussen de op 1 januari 2001 geldende franchise als bedoeld in artikel 8 lid 2 en de op 31 december 2000 op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor het ouderdomspensioen voor ongehuwden, verhoogd met 8%.
- het gemiddelde parttime percentage: het gemiddelde parttime percentage zoals gedefinieerd in artikel 1 letter t, waarbij de jaren vanaf 1 januari 2001 buiten beschouwing worden gelaten.
7. Het op grond van artikel 10 van het tot 1 januari 2006 van toepassing zijnde reglement te berekenen tijdelijk ouderdomspensioen wordt voor de deelnemers, voor wie per 31 december 2000 het tijdelijk pensioen gebaseerd is op de op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor gehuwden, verhoogd met het volgens lid 6a. berekende bedrag. Voor de deelnemers, voor wie per 31 december 2000 het tijdelijk pensioen gebaseerd is op de op grond van het vervallen reglement geldende franchise
voor ongehuwden, wordt het tijdelijk ouderdomspensioen verlaagd met het volgens lid 6b. berekende bedrag.
8. Voor de deelnemers, voor wie op 31 december 2000 een partnerpensioen is verzekerd, wordt op het volgens artikel 10 lid 2 en 3 berekende nabestaandenpensioen een correctie toegepast van (0,1%* 1,08*S - F3) *m * het gemiddelde parttime percentage, waarin, S: het pensioengevende salaris, zoals dit op 31 december 2000 luidde.
m: het aantal jaren als vastgesteld als omschreven in lid 6.
F3: 1,5% van de met 8% vakantiegeld verhoogde op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor het nabestaandenpensioen, zoals deze op 31 december 2000 geldt, verminderd met 1,4 % van de op 1 januari 2001 geldende franchise als bedoeld in artikel 8. het gemiddelde parttimepercentage: het gemiddelde parttime percentage zoals omschreven in lid 6.
9. Voor een ieder die per 31 december 2000 deelnemer was aan het per die datum geldende reglement en waarvoor per die datum geen partnerpensioen is verzekerd:
a. zijn, bij beëindiging van het deelnemerschap door overlijden, de overgangsbepalingen in dit artikel van toepassing als ware wel een nabestaandenpensioen verzekerd per 31 december 2000;
b. bedragen de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen, bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden, 1,4% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, vermenigvuldigd met het gemiddelde parttime percentage, waarbij voor de vaststelling de jaren voor 1 januari 2001 buiten beschouwing worden gelaten, en vermenigvuldigd met het aantal deelnemersjaren vanaf 1 januari 2001. Het bepaalde in artikel 9 lid 3 (demotie) en artikel 9 lid 4 (matiging) voor de vaststelling van het ouderdomspensioen is hierbij eveneens van toepassing voor de vaststelling van het nabestaandenpensioen.
10. Ingeval de belastingdienst van mening mocht zijn dat deze regeling niet als een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting kan worden aangemerkt, zal deze regeling onverwijld en met terugwerkende kracht tot het tijdstip van ingang van de regeling worden aangepast, opdat deze wel als een zodanige pensioenregeling wordt aangemerkt.
11. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraak- of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of -rechten aan een ander toekent is nietig, tenzij verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990; of vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57, vijfde lid van de PW.
12. Ten aanzien van deelnemers voor wie in de pensioenbepaling artikel 1 onder u zoals dat luidde vóór 1 januari 2011 tot die datum is toegepast, wordt ultimo 2010 een bedrag vastgesteld dat het verschil vormt tussen de bereikbare pensioenaanspraken met toepassing van deze bepaling zoals deze luidde vóór 1 januari 2011 en ná die datum. Het verschil wordt als premievrij recht toegekend en geïndexeerd volgens de loonindex, doch vanaf 1 juli 2015 volgens de prijsindex.
Artikel 41 Overgangsregeling aanwending kapitaal uit individuele pensioenspaarregeling
1. Op de pensioeningangsdatum heeft degene die op 31 december 2010 deelnemer was in de individuele pensioenspaarregeling bij Interpolis en deelnemer van de stichting, de mogelijkheid om kapitaal met pensioenclausule uit de individuele pensioenspaarregeling zoals die bestond tot 1 januari 2011, dat niet is overgedragen aan de stichting, aan te wenden voor aankoop van extra ouderdomspensioen conform artikel 15.
2. Bij overlijden van de deelnemer vóór de pensioeningangsdatum kan het in lid 1 bedoelde kapitaal met pensioenclausule uit de individuele pensioenspaarregeling worden
aangewend voor aankoop van het in dit reglement omschreven partnerpensioen en/of wezenpensioen.
3. Het bestuur stelt nadere voorwaarden op voor de aanwending bij de stichting van het kapitaal met pensioenclausule uit de individuele pensioenspaarregeling, rekening houdende met de ter zake geldende fiscale grenzen en wettelijke bepalingen, en bepaalt de bedragen.
Artikel 42 Overgangsbepalingen per 1 januari 2014
1. De tot en met 31 december 2013, onder het op dat moment geldende reglement opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen waarvoor als pensioendatum geldt de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt worden voor allen, die op dat moment de status van (gewezen) deelnemer hebben, op 1 januari 2014 omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen waarvoor als pensioendatum geldt de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 67 jaar wordt.
2. Het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 9 dat is opgebouwd op 31 december 2013 wordt in verband met de omzetting als bedoeld in het eerste lid, op 1 januari 2014 verhoogd met een factor die door het bestuur is vastgesteld uitgaande van een collectief actuarieel gelijkwaardige omzetting. Deze factor is vastgesteld op 12,7%. Op deze verhoging is artikel 34, derde lid, van toepassing.
3. Iedere deelnemer van wie de aanspraken zijn omgezet in de zin van beide voorafgaande leden, ontvangt een schriftelijke opgave van de aanspraken op ouderdomspensioen voor en na de omzetting.
4. Gedurende de periode waarin de ingangsdatum van de AOW uitkering is gelegen vóór de eerste dag van de maand waarin de AOW-gerechtigde 66 jaar is geworden maar na de eerste dag van de maand waarin de AOW-gerechtigde 65 jaar is geworden, geldt dat de factor die geldt bij vervroeging van de ingangsdatum van het pensioen, als bedoeld in bijlage 4 van dit reglement, zodanig wordt vastgesteld dat de vervroeging van de pensioendatum niet leidt tot een lager ouderdomspensioen op de 65 jarige leeftijd dan wanneer de omzetting niet zou hebben plaatsgevonden.
5. Gedurende de periode waarin de ingangsdatum van de AOW-uitkering is gelegen vóór de pensioendatum, maar na eerste dag van de maand waarin de AOW-gerechtigde 66 jaar is geworden, geldt dat de factor die geldt bij vervroeging van de ingangsdatum van het pensioen, als bedoeld in bijlage 4 van dit reglement, zodanig wordt vastgesteld dat de vervroeging van de pensioendatum niet leidt tot een lager ouderdomspensioen op de 66 jarige leeftijd dan wanneer de omzetting niet zou hebben plaatsgevonden.
6. In verband met de verlaging van het opbouwpercentage per 1 januari 2014 van 2 naar 1,9 wordt een twintigste deel van de op 31 december 2013 opgebouwde aanspraken afgescheiden en als premievrije aanspraak beschouwd. Op deze aanspraak is artikel 34 derde lid van toepassing.
Artikel 43 Overgangsbepalingen per 1 januari 2015
1. In verband met
a. de verlaging van het opbouwpercentage per 1 januari 2015 van 1,9 naar 1,657 en,
b. de introductie van de maximum pensioengrondslag zoals genoemd in artikel 8, 2e lid, beide per 1 januari 2015, wordt een deel van de aanspraken die tot en met 31 december 2014 zijn opgebouwd, afgescheiden en als premievrije aanspraak beschouwd.
c. De pensioenrichtleeftijd bedraagt 65 jaar2.
2. De premievrije aanspraak als bedoeld in het 1e lid wordt als volgt bepaald: ad lid 1 sub a: (S – 17.256) x 0,243% x D x P, vermeerderd met
ad lid 1 sub b: (S – 100.000) x 1,657% x D x P, waarbij:
- S betreft het pensioengevend jaarsalaris in euro per 1 januari 2015, berekend op basis van de reglementen zoals deze luidden op 31 december 2014;
- de term (S – 100.000) als bedoeld in lid 1 sub b minimaal 0 bedraagt;
- D betreft de deelnemingsjaren tot en met 31 december 2014;
- P betreft het gemiddelde parttime percentage over de deelnemingsjaren tot en met 31 december 2014.
3. Indien een nabestaandenpensioen wordt afgeleid van deze premievrije aanspraak dan geldt daarbij voor het aantal deelnemingsjaren D het aantal jaren dat meetelt voor de bepaling van het nabestaandenpensioen.
4. Op de premievrije aanspraak als bedoeld in lid 1, is artikel 34 derde lid van toepassing.
Artikel 44 Overgangsbepalingen per 1 januari 2018
1. In verband met de verlaging van het opbouwpercentage per 1 januari 2018 van 1,657 naar 1,556% wordt een deel van de aanspraken die tot en met 31 december 2017 zijn opgebouwd, afgescheiden en als premievrije aanspraak beschouwd.
2. De premievrije aanspraak als bedoeld in het 1e lid wordt bepaald volgens de volgende formule:
PG x 0,101% x D x P, waarbij:
- PG betreft de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 8 lid 2 (in euro) ultimo 2017;
- D betreft de deelnemingsjaren tot en met 31 december 2017;
- P betreft het gemiddelde parttime percentage over de deelnemingsjaren tot en met 31 december 2017.
3. Indien een nabestaandenpensioen wordt afgeleid van deze premievrije aanspraak dan geldt daarbij voor het aantal deelnemingsjaren D het aantal jaren dat meetelt voor de bepaling van het nabestaandenpensioen.
4. Op de premievrije aanspraak als bedoeld in lid 1, is artikel 34 derde lid van toepassing.
Artikel 45 Inwerkingtreding en aanhaling
1. Dit reglement kan worden aangehaald als “Pensioenreglement A2006 van Provisum”.
2. Deze reglementstekst is geldig met ingang van 1 juli 2024 en is laatstelijk gewijzigd op 12 april 2024.
2 Per 1 januari 2015 heeft de overheid de pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 67 jaar.