SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 12/34
De fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht, mr. R.J.B. Xxxxxxxxx, wonende te Arnhem, bijgestaan door xx. X.X.X. Xxxxx, griffier,
heeft op 23 oktober 2012 het navolgende vonnis gewezen in het kort geding van:
B.,
wonende te Y., verweerder,
gemachtigde: mr. X.X. Xxxxxxxx, tegen:
de stichting A., gevestigd te Z., eiseres,
gemachtigde: xx. xxx. X. Xxxxxxxx.
Partijen worden aangeduid als eiser en het ziekenhuis.
1. De procedure
1.1 Eiser heeft dit kort geding aanhangig gemaakt onder indiening op 12 oktober 2012 van de memorie van eis (met 14 producties). Op 15 oktober 2012 heeft hij een gewijzigde eis ingediend met een viertal producties (nummers 15 – 18). Op 16 oktober 2012 heeft hij nog bij een tweetal brieven producties nagezonden (respectievelijk met nummers 19 – 23 en 24). Eiser vordert – na wijziging van eis – zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“1. Het ziekenhuis te gebieden (de) tijdelijke non-actiefstelling van 9 oktober 2012 van xxxxx met onmiddellijke ingang op te heffen en eiser donderdag 18 oktober 2012 of de vroegst mogelijke andere datum onbelemmerd toe te laten tot het A. Ziekenhuis voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor iedere dag dat het A. Ziekenhuis niet voldoet aan dit vonnis;
2. Het ziekenhuis te gebieden de definitieve non-actiefstelling van 15 oktober 2012 tot 21 januari 2013 met onmiddellijke ingang op te heffen en eiser donderdag 18 oktober 2012 of de vroegst mogelijke andere datum onbelemmerd toe te laten tot het ziekenhuis, zulks onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor ieder dag dat het ziekenhuis dit gebod nalaat op te volgen en niet voldoet aan dit vonnis;
3. Het ziekenhuis te verbieden om het advies van de psychiater de heer F. zonder uitdrukkelijke toestemming van xxxxx aan derden te verstrekken, zulks onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor ieder dag dat het ziekenhuis dit verbod weigert op te volgen;
4. Het ziekenhuis te gebieden, voor zover het Scheidsgerecht de eisen onder 1 en/of 2 toe zal wijzen, uiterlijk 18 oktober 2012 dan wel de eerst mogelijke datum daarna, een persbericht te zenden aan het Z-Dagblad en Medisch Contact met de volgende inhoud: “Ten onrechte hebben wij [eiser] op non-actief gesteld. Het Scheidsgerecht Gezondheidzorg heeft besloten dat de non-actiefstelling niet rechtmatig is gegeven. Wij zullen [eiser] weer toelaten tot het ziekenhuis om zijn werkzaamheden te hervatten en
totdat de toelatingsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd.”, zulks onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor ieder dag dat het ziekenhuis dit gebod nalaat op te volgen en niet voldoet aan dit vonnis;
5. Het A. te gebieden, voor zover het Scheidsgerecht de eisen onder 1 en/of 2 toe zal wijzen, uiterlijk 18 oktober 2012 dan wel de eerst mogelijke datum daarna, aan alle patiënten en huisartsen in de regio een brief te zenden met de volgende inhoud: “Ten onrechte hebben wij [eiser] op non-actief gesteld. Het Scheidsgerecht Gezondheidzorg heeft besloten dat de non-actiefstelling niet rechtmatig is gegeven. Wij zullen [eiser] weer toelaten tot het ziekenhuis om zijn werkzaamheden te hervatten en totdat de toelatingsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd.”, zulks onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor ieder dag dat het Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx dit gebod nalaat op te volgen en niet voldoet aan dit vonnis;
6. Het A. te veroordelen in de kosten van dit geding waaronder de kosten van de advocaat/gemachtigde van € 6.000,-- exclusief B.T.W.”
1.2 De gemachtigde van het ziekenhuis heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd. Daarbij heeft hij verwezen naar een aantal producties die hij voorafgaand aan de zitting reeds had overgelegd mede ten behoeve van het kort geding dat hij tegen eiser aanhangig heeft gemaakt (met zaaknummer 12/32) en dat in dezelfde zitting is behandeld. Het ziekenhuis heeft geconcludeerd tot afwijzing van alle vorderingen van eiser.
1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 17 oktober 2012. Xxxxx is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het ziekenhuis was vertegenwoordigd door dr. C., voorzitter van de raad van bestuur, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigden van beide partijen hebben het woord gevoerd onder overlegging van pleitnotities.
1.4 Op dezelfde zitting is het kort geding behandeld dat aanhangig gemaakt is door het ziekenhuis tegen eiser op 22 oktober 2012 – met zaaknummer 12/32 – en waarin tegelijk met het vonnis in deze zaak vonnis is gewezen.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser is sinds 1992 op basis van een toelatingsovereenkomst als internist-endocrino- loog/klinisch farmacoloog werkzaam in het ziekenhuis. De thans geldende schriftelijke toelatingsovereenkomst dateert van 16 februari 2012.
2.2 Verweerder is lid van de maatschap Interne Geneeskunde/MDL. In die maatschap bestaan sinds in ieder geval 2010 samenwerkingsproblemen. De maatschap is in mei 2010 door de raad van bestuur om die reden onder intensief toezicht gesteld onder oplegging van een verbeterplan. Er heeft onder leiding van het organisatieadviesbureau D. een verbetertraject plaatsgevonden. In de diverse rapporten van dit organisatieadviesbureau worden hardnekkige samenwerkingsproblemen tussen de maatschap en verweerder gesignaleerd. De raad van bestuur van het ziekenhuis heeft de maatschap uiteindelijk begin 2012 verzocht met een plan van aanpak te komen. In een maatschapsvergadering van 15 februari 2012 heeft de maatschap vastgesteld dat er sprake is van een geschil tussen de maatschap en verweerder. De maatschap heeft in verband daarmee opdracht gegeven aan E. tot een onderzoek. In het rapport van dat onderzoek gedateerd 16 april 2012 concludeert E. dat de samenwerking tussen de maatschap en verweerder niet op afzienbare termijn aantoonbaar zal worden genormaliseerd op een wijze die vertrouwen geeft in de toekomst. De maatschap heeft op 31 mei 2012 besloten over te gaan tot ontbinding van de maatschapsovereenkomst vanwege het ontbreken van vertrouwen in voortzetting van de samenwerking met verweerder. Bij brief van 18 juli 2012 heeft de raad van bestuur van het ziekenhuis de toelatingsovereenkomst aan verweerder met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden opgezegd tegen 21 januari 2013.
Verweerder heeft tegen die opzegging een bodemprocedure voor het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt. De mondelinge behandeling daarvan vindt plaats op 16 november 2012.
2.3 Kort voor de opzegging van de toelatingsovereenkomst had de raad van bestuur verweerder de aanwijzing gegeven zijn werkzaamheden als opleider te staken. Bij arbitraal xxxxxx in kort geding van 9 juli 2012 (12/21) heeft de voorzitter van het Scheidsgerecht verweerder op vordering van het ziekenhuis bevolen die aanwijzing na te komen. Bij brief van 17 juli 2012 heeft de raad van bestuur xxxxx opnieuw bestuurlijke aanwijzingen gegeven, die er onder andere toe strekken dat het eiser verboden is zijn geschil met de maatschap aan de overheidsrechter voor te leggen. Daarover gaat het kort geding van het ziekenhuis tegen eiser voor het Scheidsgerecht (12/34), waarin tegelijk met dit vonnis uitspraak wordt gedaan.
2.4 In de (opzeggings)brief van de raad van bestuur van 18 juli 2012 staat onder meer het volgende:
“De belangrijkste reden voor ons voorgenomen besluit was – kort samengevat – dat als gevolg van het gebrek aan samenwerking tussen u en uw maatschap en tussen u en uw directe collega mevrouw G. binnen het cluster endocrinologie/algemene infectieziekten voortzetting van uw werkzaamheden in het ziekenhuis redelijkerwijs niet van het ziekenhuis kan worden gevergd.
(…)
De toelatingsovereenkomst wordt aan u opgezegd met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van 6 maanden tegen 21 januari 2013.
U zult uw werkzaamheden tot de einddatum van de toelatingsovereenkomst in ons ziekenhuis kunnen blijven verrichten. Daaraan verbinden wij de uitdrukkelijke voorwaarde dat u zich tot de einddatum van de toelatingsovereenkomst zult moeten beperken tot de individuele patiëntenzorg. Ook dat is niet zonder risico’s, omdat ernstige samenwerkingsproblemen naar ons oordeel per definitie een potentieel risico voor de patiëntveiligheid opleveren. (…) Zolang deze (onmiskenbare) risico’s voor de kwaliteit van de zorg en de patiëntveiligheid binnen de grenzen van het aanvaardbare blijven, wil de Raad van Bestuur echter accepteren dat u aan het werk blijft.
Als er zich echter onverhoopt nieuwe incidenten voor zouden doen op grond waarvan de risico’s voor de patiëntveiligheid naar ons oordeel onverantwoord worden, zullen wij verdergaande maatregelen zoals een onmiddellijke op non-actiefstelling ernstig moeten overwegen.”
2.5 In een brief van 20 juli 2012 van (het bestuur van) de maatschap aan eiser staan met betrekking tot diverse onderwerpen ‘werkafspraken’ beschreven.
2.6 Nadat er verschillende berichten in de media waren verschenen met betrekking tot de opzegging van de toelatingsovereenkomst met eiser (en het lid van de maatschap G.) heeft de raad van bestuur op 26 juli 2012 aan xxxxx een bestuurlijke aanwijzing (mondeling en per e- mail) gegeven met een gebod om overleg te plegen naar aanleiding van de mediaberichten.
2.7 In een brief van 6 augustus 2012 van de raad van bestuur aan eiser staat onder meer het volgende:
“De rvb heeft de afgelopen week van diverse personen die in uw directe omgeving werkzaam zijn verontrustende berichten gekregen die er – kort samengevat – op neerkomen dat u tijdens uw spreekuren zeer geëmotioneerd bent en soms huilt. Daarbij wordt ons gemeld dat patiënten als gevolg daarvan regelmatig sterk geëmotioneerd uw spreekkamer verlaten. Uit deze signalen blijkt dat diverse personen die in uw directe omgeving werkzaam zijn zich ernstige zorgen maken over de kwaliteit van de door u verleende patiëntenzorg.
Uw maatschap heeft afgelopen week een dringend beroep op u gedaan om een time-out te nemen en enkele dagen thuis te blijven. U hebt dat geweigerd. Vervolgens hebben ook de stafvoorzitter en een lid van het stafbestuur nogmaals met u gesproken en hebben zij geprobeerd om u ervan te overtuigen dat u een time-out zou moeten nemen. (…)
Nu u niet bereid bent om het advies van het stafbestuur op te volgen, is het onvermijdelijk dat de rvb ingrijpt. (…) Wij geven u daarom een bestuurlijke aanwijzing die inhoudt dat u zich zo spoedig mogelijk door een onafhankelijke bedrijfsarts moet laten beoordelen. (…)
U krijgt tot dinsdag 7 augustus a.s. 16.00 uur van ons de gelegenheid om te kiezen tussen een bedrijfsarts van het ziekenhuis of een bedrijfsarts van een van de andere H.-ziekenhuizen.”
2.8 Bij brief van 17 augustus 2012 van de raad van bestuur aan xxxxx is opnieuw een bestuurlijke aanwijzing aan eiser gegeven, waarbij hem kort gezegd verboden wordt om zich in zijn geschil met de Vereniging Medische Staf (hierna: VMS) te wenden tot de overheidsrechter met de aanwijzing dat hij zich kan wenden tot het Scheidsgerecht. Ook daarover gaat het onder 2.3 bedoelde kort geding met nr. 12/32.
2.9 In een brief van 17 september 2012 van de raad van bestuur aan eiser staat onder meer het volgende:
“Nu u hardnekkig blijft weigeren om onze bestuurlijke aanwijzing om mee te werken aan een onderzoek door een bedrijfsarts na te komen, maakt u het voor de rvb onmogelijk om objectief vast te stellen of u in staat bent de patiëntenzorg op een verantwoorde wijze te verlenen. Als ons signalen bereiken dat er ook maar enige twijfel bestaat over de vraag of u op dit moment in staat bent om kwalitatief verantwoorde zorg te verlenen dan blijft ons geen andere mogelijkheid meer over dan een voorgenomen besluit te nemen dat u met onmiddellijke ingang op non-actief wordt gesteld.
Nu u weigert om mee te werken aan de oplossing die wij hebben voorgesteld in onze brief van 6 september jl. zullen wij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) informeren over uw weigering om onze bestuurlijke aanwijzing op te volgen, waarmee u het naar ons oordeel onmogelijk maakt dat wij als rvb in kunnen blijven staan voor de kwaliteit van zorg.”
2.10 In een e-mail van 7 oktober 2012 heeft dr. C. het volgende aan eiser bericht:
“Dit weekeinde hebben wij vernomen dat u in de afgelopen week één van uw collegae maatschapsleden op de gang van de polikliniek in emotionele toestand en huilend hebt aangesproken over haar houding in het geschil dat bestaat tussen de maatschap en u. Dat hebt u gedaan in het bijzijn van wachtende patiënten en werknemers van ons ziekenhuis die ongewild met dit emotionele gesprek geconfronteerd werden en daardoor ontdaan waren.
Deze zeer recente (nieuwe) informatie over uw emotionele gemoedstoestand waar u patiënten en polipersoneel mee hebt geconfronteerd noodzaakt ons helaas om maatregelen te nemen. (…) Wij hebben het voorgenomen besluit genomen om u voor bepaalde tijd op non-actief te stellen. Onderdeel van dit voorgenomen besluit is dat deze op non-actief stelling van kracht blijft totdat een door ons aan te wijzen bedrijfsarts u heeft beoordeeld en aan ons heeft gerapporteerd (…). Op basis van het oordeel van deze bedrijfsarts zullen wij dan een nader besluit nemen over uw op non-actiefstelling.
(…)
Wij stellen u in de gelegenheid om te worden gehoord over dit voorgenomen besluit op maandag 8 oktober a.s. om 13.30 uur op mijn kamer. (…)
Wij stellen voor dat u totdat dit hoorgesprek heeft plaatsgevonden bijzonder (bezoldigd) verlof geniet en dat u maandagmorgen niet in het ziekenhuis komt. Uw maatschap heeft hiermee ingestemd.”
2.11 Het bestuur van de maatschap heeft bij brief van 8 oktober 2012 aan de raad van bestuur het volgende geschreven:
“Bij dezen brengen we je op de hoogte van recente gebeurtenissen rondom de persoon [eiser].
1. Woensdag 3 oktober j.l. sprak collega [eiser] een ander collega maatschapslid op de gang aan over de situatie m.b.t. het geschil. Hij was in het bijzijn van patiënten en polimedewerkers erg geëmotioneerd. Het vervolg van het gesprek in de spreekkamer van [eiser] werd door de desbetreffende collega als zeer bedreigend en onveilig ervaren.
2. Later die week had hij over hetzelfde onderwerp een gesprek met een andere collega, op diens spreekkamer, waarbij hij die collega aansprak op zijn instemming aan het geschil. Deze collega ervoer dit gesprek als zeer intimiderend.
3. Op zondagavond 7 oktober belde [eiser] de eerstgenoemde collega over de situatie van dat moment. Deze collega ervoer dit gesprek wederom als zeer belastend en intimiderend.
4. De verhoudingen tussen [eiser] en de rest van de maatschap en de sfeer zijn intussen dusdanig verstoord dat professionele samenwerking met waarborg voor continuïteit van veilige patiënten niet meer gegarandeerd kan worden.”
2.12 Het hoorgesprek met xxxxx heeft op 8 oktober 2012 plaatsgevonden. Het verslag daarvan bevindt zich bij de stukken.
2.13 Vervolgens heeft de raad van bestuur bij brief van 8 oktober 2012 aan eiser bericht:
“Hierbij delen wij u mede dat wij vandaag het definitieve besluit hebben genomen om u tijdelijk op non-actief te stellen. Deze op non-actiefstelling blijft van kracht totdat de onafhankelijke bedrijfsarts die wij hebben aangewezen (…) u heeft beoordeeld en aan ons heeft gerapporteerd over de vraagstelling die wij aan hem voor zullen leggen.
(…)
Ik heb u in ons telefoongesprek van vanavond al medegedeeld dat er in de gesprekken die wij hebben gevoerd over het voorgenomen besluit nieuwe informatie naar voren is gekomen waaruit blijkt dat de thans bestaande situatie het niet meer mogelijk maakt dat u nog kwalitatief verantwoorde en veilige zorg kunt verlenen.
Een groot deel van de maatschap is niet meer in staat om overleg met u te plegen omdat de onderlinge verhoudingen onherstelbaar verstoord zijn. (…) De consequentie daarvan is dat wij de kwaliteit van de zorg niet langer kunnen garanderen, (…).
De rvb is daarom genoodzaakt om een nieuw voorgenomen besluit te nemen dat inhoudt dat u op non-actief wordt gesteld voor bepaalde tijd tot 21 januari 2013 (de datum dat uw toelatingsovereenkomst eindigt).”
2.14 In een brief van 9 oktober 2012 van de raad van bestuur aan eiser staat onder meer het volgende:
“Uit de intensieve gesprekken die wij gisteren hebben gevoerd met uw maatschap naar aanleiding van het voorgenomen besluit dat wij u zondag 7 oktober jl. hebben medegedeeld hebben wij geconcludeerd dat de rvb, ondanks alle al genomen maatregelen, de kwaliteit van de zorg niet langer kan garanderen.
(…)
Wij hebben daarom het voorgenomen besluit genomen om u voor bepaalde tijd op non-actief te stellen, namelijk tot 21 januari 2013 (de datum waarop uw toelatingsovereenkomst eindigt).”
2.15 Vervolgens heeft de raad van bestuur xxxxx bij brief van 10 oktober 2012 de tijdelijke non- actiefstelling in afwachting van het rapport van de bedrijfsarts, zoals medegedeeld bij brief van 8 oktober 2012, bevestigd. In die brief schrijft de raad van bestuur dat hierin de nadere schriftelijke onderbouwing van het besluit van 8 oktober 2012 wordt gegeven.
2.16 Bij brief van 11 oktober 2012 heeft het bestuur van de maatschap de raad van bestuur geïnformeerd over het ontstaan van een ‘nagenoeg volledige communicatiestoornis en daardoor een onhoudbare samenwerking’ met eiser en de raad van bestuur verzocht maatregelen te nemen om verdere escalatie en onveilige situaties voor patiënten te voorkomen.
2.17 Xxxxx heeft ervan afgezien te worden gehoord over het voorgenomen besluit tot non- actiefstelling tot 21 januari 2013. Op 15 oktober 2012 heeft de raad van bestuur per brief aan xxxxx het definitieve besluit meegedeeld om eiser voor bepaalde tijd op non actief te stellen tot aan het einde van de opzegtermijn te weten 21 januari 2012.
2.18 Bij stukken bevinden zich brieven van het stafbestuur van 15 en 16 oktober 2012 waarin het stafbestuur zijn zienswijze op de samenwerkings- en communicatieproblemen met xxxxx geeft. Tevens bevindt zich bij de stukken een toelichting van 16 oktober 2012 waarin het bestuur van de maatschap verslag doet van de situatie rond de samenwerking en de communicatie met eiser.
2.19 Xxxxx stelt zich op het standpunt dat er na de opzegging van de toelatingsovereenkomst geen bijkomende omstandigheden zijn ontstaan die tot onmiddellijke beëindiging van zijn werkzaamheden zouden moeten leiden. De door het ziekenhuis ingenomen stelling dat eiser niet meer zou kunnen samenwerken met zijn maten en dat hierdoor de patiëntveiligheid in gevaar is, lag reeds ten grondslag aan de opzegging van de toelatingsovereenkomst en kan dus niet gezien worden als een ernstige nieuwe omstandigheid. Xxxxx houdt zich aan de werkafspraken die zijn gemaakt na opzegging van de toelatingsovereenkomst. Xxxxx stelt dat hij goed in staat is om zijn werkzaamheden betrekkelijk individueel te doen en dat er slechts weinig contact nodig is, waar bij komt dat binnen de maatschap verschillende disciplines vertegenwoordigd zijn en dat hij om die reden verschillende maten toch al bijna nooit ziet. Tegelijkertijd onderhoudt hij met verschillende maten nog steeds goede contacten en heeft hij diverse steunverklaringen gekregen van individuele leden van de maatschap. Xxxxx heeft belang bij een onmiddellijke hervatting van zijn werkzaamheden, niet alleen omdat de non- actiefstelling voor hem negatieve berichtgeving met zich brengt, maar ook om een goede transitie te kunnen bewerkstellingen van zijn werkzaamheden voor het geval het beroep tegen de opzegging van de toelatingsovereenkomst niet zal slagen.
2.20 Het ziekenhuis stelt daartegenover dat zij weliswaar de intentie had om xxxxx werkzaam te laten blijven totdat de opzegtermijn verstreken was, maar dat zij inmiddels niet meer kan instaan voor de veiligheid omdat er een situatie is ontstaan waarin in het geheel niet meer gecommuniceerd wordt tussen eiser en andere leden van zijn maatschap. Door het gebrek aan samenwerking zijn reeds onveilige situaties ontstaan. Aangezien de maatschap en het stafbestuur beide van mening zijn dat de kwaliteit en de veiligheid van de patiëntenzorg niet langer gegarandeerd kunnen worden, heeft de raad van bestuur geen andere keuze meer dan eiser op non-actief te stellen. Zou eiser terugkeren in het ziekenhuis, dan zou het ziekenhuis een melding moeten doen bij de IGZ. Hoewel het ziekenhuis aanvankelijk besloot eiser onder voorwaarden tijdelijk te schorsen, kwam het na het horen van diverse betrokkenen (waaronder leden van de maatschap en het stafbestuur) tot het standpunt dat een non-actiefstelling tot aan de einddatum van de opzegtermijn van de toelatingsovereenkomst noodzakelijk was.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit art. 32 van de toelatingsovereenkomst en staat tussen de partijen niet ter discussie.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in dit kort geding om enkele besluiten van de raad van bestuur van het ziekenhuis tot non-actiefstelling van xxxxx. Het ene besluit betreft een tijdelijke non-actiefstelling van eiser tot vijf dagen nadat de door het ziekenhuis aangewezen bedrijfsarts eiser heeft beoordeeld op arbeidsgeschiktheid en daarover aan de raad van bestuur heeft gerapporteerd. Het andere besluit betreft een non-actiefstelling van eiser tot 21 januari 2013, de datum waartegen de toelatingsovereenkomst van eiser met het ziekenhuis is opgezegd. Xxxxx stelt zich op het standpunt dat voor geen van beide non-actiefstellingen goede gronden bestaan. Ten aanzien van de tijdelijke non-actiefstelling stelt hij zich tevens op het standpunt dat hij zowel op 8 oktober 2012 als op 10 oktober 2012 tijdelijk op non-actief is gesteld, maar over de non- actiefstelling van 10 oktober 2012 niet is gehoord, zodat daaraan ook een formeel gebrek kleeft. Hoewel de tijdelijke non-actiefstelling gezien de correspondentie in een aantal afleveringen tot stand lijkt gekomen, moet worden aangenomen dat het slechts één besluit betreft dat dateert van 8 oktober 2012 en later bij brief van 10 oktober 2012 door de raad van bestuur nader is gemotiveerd. Dat de bewoordingen van beide brieven in enkele details verschillen, doet daaraan niet af. Het staat vast dat eiser voorafgaande aan het besluit tot tijdelijke non-actiefstelling op 8 oktober 2012 is gehoord, zodat van een formeel gebrek in dat opzicht geen sprake is.
4.2 Eerst zal worden beoordeeld of er goede grond is voor de bij brief van 15 oktober 2012 aan xxxxx meegedeelde non-actiefstelling tot 21 januari 2013. Indien die non-actiefstelling stand houdt, ontvalt het belang aan (een inhoudelijke toetsing van) de tijdelijke non-actiefstelling. Op grond van art. 20 lid 1 van de toelatingsovereenkomst is non-actiefstelling mogelijk “op grond van omstandigheden van zo ernstige aard of een gegrond vermoeden van zodanige aard dat onmiddellijke beëindiging van de werkzaamheden van de medisch specialist in het ziekenhuis noodzakelijk moet worden geacht”. De non-actiefstelling tot 21 januari 2013 is blijkens de brief van 15 oktober 2012 -kort samengevat- gebaseerd op een inmiddels nagenoeg volledige communicatiestoornis tussen eiser en de overige leden van de maatschap die een concreet gevaar voor de patiëntenzorg oplevert. Volgens eiser zijn er geen samenwerkings- en communicatieproblemen met zijn collega-internisten, blijkt niet objectief uit concrete feiten en omstandigheden dat die problemen er wel zijn en is er geen gevaar voor patiëntveiligheid. Hij stelt zich in dat verband op het standpunt dat de raad van bestuur hem ten tijde van de opzegging van de toelatingsovereenkomst niet op non-actief heeft gesteld omdat daarvoor geen gronden waren en dat er sedertdien niets is veranderd, zodat er thans nog steeds geen gronden zijn voor non-actiefstelling tot aan de datum waartegen de overeenkomst is opgezegd.
4.3 Geconstateerd moet worden dat het stafbestuur en het bestuur van de maatschap zich thans op het standpunt stellen dat de communicatie met eiser volledig is verstoord. Volgens het stafbestuur zijn ook de sfeer en de verhoudingen tussen eiser en zijn maten volledig verstoord en is de kwaliteit en continuïteit van de zorg niet langer gewaarborgd. Ook het bestuur van de maatschap is van mening dat de volstrekt verstoorde communicatie en het gebrek aan vertrouwen een manifest risico vormen voor de kwaliteit van zorgverlening en de veiligheid van patiënten. Beide besturen hebben dit gemotiveerd uiteengezet in de brieven en toelichting van 15 en 16 oktober 2012. In de toelichting van 16 oktober 2012 schrijft het bestuur van de maatschap hierover onder andere: “Het bestuur heeft geconstateerd dat tijdens de polipraktijk de meeste collega’s grote weerstand hebben om (eiser) te consulteren, vanwege het feit dat men hem niet meer vertrouwt en omdat men de confrontatie met hem vreest. De collega’s voelen zich niet veilig. Normaal collegiaal contact is niet meer aanwezig. Er zijn spanningen tussen collega’s en (eiser) die zich door hem geïntimideerd voelen.” Bij de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de raad van bestuur van het ziekenhuis aangegeven dat de kern van het probleem is dat andere maatschapsleden zich inmiddels zo door eiser bedreigd en
geïntimideerd voelen dat zij elk contact met hem proberen te vermijden, als gevolg waarvan de kans op ongelukken voor patiënten te groot is geworden. Hiertegenover heeft eiser verklaard dat er in het geheel geen communicatie- en samenwerkingsproblemen tussen hem en zijn collega’s bestaan en dat hij zich er suf over heeft gepiekerd wat de collega’s voor problemen met hem hebben, maar het werkelijk niet kan bedenken.
4.4 Hoewel in de stukken wel diverse voorvallen worden beschreven (die overigens door eiser worden ontkend), valt in het kader van dit kort geding moeilijk vast te stellen wat er feitelijk precies tussen eiser en zijn collega’s voorvalt waardoor zij zich geïntimideerd en bedreigd door hem voelen. Dàt collega’s zich bedreigd en geïntimideerd voelen door eiser moet in de gegeven omstandigheden wel worden aangenomen. Die gevoelens vormen op zichzelf een feit, ook los daarvan of die objectief gerechtvaardigd zijn op grond van eisers gedrag. Voldoende aannemelijk is dat collega’s als gevolg van deze gevoelens het contact met eiser zoveel mogelijk mijden. Dat betreft klaarblijkelijk ook het contact in het kader van de patiëntenzorg. Dat de patiëntveiligheid dan rechtstreeks in gevaar gaat komen, ligt voor de hand. Dat zich tot op heden geen ongelukken hebben voorgedaan, vormt daarvan niet een weerlegging. Namens het ziekenhuis is ter zitting verklaard dat de men de situatie tussen eiser en zijn collega’s zo zorgwekkend vindt dat er een coördinatieteam is aangesteld dat aanvankelijk dagelijks en thans drie dagen per week toezicht houdt op de gang van zaken rond overdracht van patiënten.
4.5 Aan wie de thans ontstane situatie in overwegende mate te wijten is, valt in het kader van dit kort geding niet vast te stellen. Geconstateerd moet in ieder geval wel worden dat de conflicten tussen eiser, de maatschap, het stafbestuur en de raad van bestuur aanmerkelijk uit de hand beginnen te lopen, waarbij bestuurlijke aanwijzingen aan eiser, aansprakelijk- stellingen en (voorgenomen) procedures zich opstapelen. Dat er in dat verband over en weer sprake is van subjectieve percepties van elkaars persoon en handelen, is, ook bij de mondelinge behandeling, wel duidelijk geworden. Het lijdt geen twijfel dat er aan de zijde van collega’s, de staf en de raad van bestuur in zodanige mate problemen met eiser worden ervaren die aan verdere samenwerking in de weg staan dat het, ook al herkent eiser die problemen niet, reeds daarom zo niet verder kan. Dat eiser kennelijk geen flauw idee heeft van zijn rol in de samenwerkings- en communicatieproblemen, vormt daarvan eerder een bevestiging dan een weerlegging. Geoordeeld moet daarom worden dat sprake is van zodanig ernstige omstandigheden dat onmiddellijke beëindiging van de werkzaamheden van eiser in het ziekenhuis noodzakelijk moet worden geacht in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure, waarin de mondelinge behandeling op 16 november 2012 plaatsvindt. Aan wie de thans ontstane situatie in overwegende mate te wijten is, kan verder in de bodemprocedure aan de orde komen en eventueel aanleiding vormen voor een vergoeding voor de periode van non-actiefstelling. Dat eiser een goede internist is en goed voor zijn patiënten zorgt, kan het voorgaande niet anders maken, want een specialist kan nog zo goed zijn voor zijn eigen patiënten, maar zonder behoorlijke samenwerking met collega’s komt de patiëntenzorg in gevaar.
4.6 Gezien het voorgaande kan de tijdelijke non-actiefstelling in afwachting van een beoordeling door een bedrijfsarts onbesproken blijven. Wel ziet de fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht aanleiding te bepalen dat het ziekenhuis het rapport van F. niet zonder toestemming van xxxxx aan derden ter beschikking mag stellen. Dit rapport bevat vertrouwelijke medische informatie over eiser en het is aan hem te bepalen wie daarin inzage krijgen. Dat eiser dat rapport eerder in een kort geding tegen het ziekenhuis heeft overgelegd, doet daaraan niet af. Voor het overige zullen alle vorderingen worden afgewezen. Eiser zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen. Voor het overige is er gezien het voorgaande aanleiding beide partijen ieder hun eigen kosten van rechtsbijstand te laten dragen.
5. De beslissing
De fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale vonnis in kort geding:
5.1 Het ziekenhuis wordt verboden om het advies van de psychiater de heer Xxxxxx zonder uitdrukkelijke toestemming van xxxxx aan derden te verstrekken, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke keer dat het ziekenhuis in strijd daarmee handelt.
5.2 De overige vorderingen worden afgewezen.
5.3 De kosten van het Scheidsgerecht moeten door eiser worden gedragen. Die kosten bedragen
€ 3.434,89 en zullen op het door eiser gestorte voorschot worden verhaald. Voor het overige zullen de beide partijen ieder hun eigen kosten van rechtsbijstand moeten dragen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 23 oktober 2012 aan de partijen verzonden.