Contract
C-217
Green Deal ultradiepe geothermie (UDG)
Partijen
1. De Minister van Economische Zaken, de heer H.G.J. Xxxx, handelend in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna te noemen: EZ;
2. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, xxxxxxx X.X.X. Xxxxxxx, handelend in haar hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna te noemen: XxxX;
Partijen 1 en 2 hierna samen te noemen: Rijksoverheid;
3. EBN B.V., te dezen vertegenwoordigd door de heer X.X. Hoogstraten, hierna te noemen: EBN;
4. Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, publiekrechtelijke rechtspersoon op basis van artikel 3 van de TNO-wet, te dezen vertegenwoordigd door haar Raad van Bestuur, hierna te noemen: TNO;
5. Consortiumpartijen ‘project UDG Heerenveen’, zijnde de rechtspersonen genoemd op bijlage 1, onderdeel a, behorende bij deze Green Deal en hierna samen te noemen: Consortium UDG Heerenveen;
6. Consortiumpartijen ‘project XXX Xxxxxxxxxx, zijnde de rechtspersonen genoemd op bijlage 1, onderdeel b, behorende bij deze Green Deal en hierna samen te noemen: Consortium XXX Xxxxxxxxxx;
7. Consortiumpartijen ‘project GOUD’, zijnde de rechtspersonen genoemd op bijlage 1, onderdeel c, behorende bij deze Green Deal en hierna samen te noemen: Consortium GOUD;
8. Consortiumpartijen ‘project Renkum’, zijnde de rechtspersonen genoemd op bijlage 1, onderdeel d, behorende bij deze Green Deal en hierna samen te noemen: Consortium Renkum;
9. Consortiumpartijen ‘project Geothermie Oost Brabant’, zijnde de rechtspersonen genoemd op bijlage 1, onderdeel e, behorende bij deze Green Deal en hierna samen te noemen: Consortium Xxxxxxxxxx Xxxx Xxxxxxx;
00. Consortiumpartijen ‘project UDG Schiedam’, zijnde de rechtspersonen genoemd op bijlage 1, onderdeel f, behorende bij deze Green Deal en hierna samen te noemen: Consortium UDG Schiedam;
11. Consortiumpartijen ‘project UDG Haven Rotterdam’, zijnde de rechtspersonen genoemd op bijlage 1, onderdeel g, behorende bij deze Green Deal en hierna samen te noemen: Consortium UDG Haven Rotterdam;
Partijen 5 tot en met 11 hierna samen te noemen: de Consortia; Hierna samen te noemen: Partijen;
Algemene overwegingen
1. Om onze welvaart ook voor toekomstige generaties te behouden is het nodig om het concurrentievermogen van onze economie te versterken en tegelijkertijd de belasting van het milieu en de afhankelijkheid van fossiele energie en schaarse grondstoffen te verminderen.
2. Creativiteit, ondernemerschap en innovatie zijn essentieel om deze omslag naar groene groei mogelijk te maken. Bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties nemen volop concrete initiatieven voor vergroening van economie en samenleving. Met de Green Deal Aanpak wil het kabinet deze dynamiek in de samenleving op groene groei optimaal benutten.
3. Green Deals bieden bedrijven, burgers en organisaties een laagdrempelige mogelijkheid om samen met de overheid te werken aan groene groei. Initiatieven uit de samenleving staan daarbij aan de basis. Daar waar deze tegen belemmeringen aanlopen die volgens initiatiefnemers kunnen worden aangepakt op rijksniveau, wil het kabinet zich inzetten deze weg te nemen of op te lossen om zo deze initiatieven te faciliteren en te versnellen. In een Green Deal leggen partijen hierover concrete afspraken schriftelijk vast.
4. De resultaten van een Green Deal kunnen gebruikt worden bij andere, vergelijkbare projecten, waardoor er navolging kan plaatsvinden en de reikwijdte van een Green Deal kan worden vergroot zonder dat daar specifieke ondersteuning vanuit de Rijksoverheid tegenover staat.
Specifieke overwegingen
5. Om in 2050 een CO2-arme energievoorziening te kunnen realiseren in Nederland, moet onder andere de warmtevoorziening in Nederland worden verduurzaamd. Op dit moment vinden er al succesvolle projecten plaats met geothermie, waardoor warmtevoorziening op basis van fossiele brandstoffen kan worden vervangen door een duurzaam alternatief. De toepassing van geothermie zoals die nu plaatsvindt in bestaande projecten in Nederland, is echter niet toereikend voor de voorziening van hoge temperatuur warmte in bijvoorbeeld de procesindustrie. Om verduurzaming van de hoge temperatuur warmtevoorziening te realiseren zou ultradiepe geothermie (UDG), waarbij warmte gewonnen wordt op meer dan 4.000 meter diepte, een oplossing kunnen bieden.
6. In de Energieagenda van het kabinet die in december 2016 is gepubliceerd wordt aangegeven dat maatregelen gewenst zijn om potentie van diepe geothermie te ontwikkelen, aangezien onderzoek laat zien dat 30% van de industriële warmtevraag in Nederland hiervan gebruik zou kunnen maken. Daarnaast kan UDG een bijdrage leveren aan het verduurzamen van de warmtevraag in de gebouwde omgeving en de glastuinbouw, al dan niet in combinatie met toepassing in de industrie waarbij gebruik gemaakt wordt van cascadering van warmte.
7. Als optie voor de verduurzaming van de hoge temperatuur warmtevoorziening verkent de Rijksoverheid de mogelijkheden van UDG voor het behalen van de doelstellingen in het Energieakkoord en voor de periode erna. De ondergrond op meer dan 4.000 meter diepte is echter nog zeer onbekend en UDG-projecten zijn mede daardoor complex en behoeven een innovatieve aanpak.
8. EZ heeft in de afgelopen periode samen met EBN, TNO en verschillende marktpartijen verkend hoe UDG in Nederland optimaal kan worden ontwikkeld. In dit proces hebben de Consortia zeven concrete initiatieven aangedragen waarin UDG mogelijk toegepast zou kunnen worden.
9. De initiatieven van de Consortia bevinden zich in een vergelijkbare ontwikkelingsfase. De samenstelling van de Consortia is geheel of vrijwel geheel compleet, inclusief een operator die aan de eisen van de Mijnbouwwet zou kunnen voldoen. Ook hebben de Consortia voldoende potentieel aan warmtevraag geïdentificeerd op basis waarvan een positieve business case mogelijk is indien de nog onbekende ondergrond voldoende vermogen kan leveren. De initiatieven van de Consortia bevinden zich in drie (geologische) regio’s: Friesland, Midden-Nederland (inclusief Oost-Brabant) en Rijnmond. De ontwikkeling van UDG in deze regio’s richt zich in eerste instantie op het Dinantien. Dit lijkt op dit moment de meest kansrijke geologische laag in de diepe ondergrond te zijn die herhalingspotentieel biedt voor de ontwikkeling van UDG in Nederland.
10. Voor de initiatieven van de Consortia geldt dat in hun huidige stadium onder meer gedetailleerd ondergrondonderzoek noodzakelijk is om de projectontwikkeling voort te zetten. De Consortia zijn zich bewust van het risico dat UDG-boringen mogelijk onvoldoende temperatuur en debiet voor het beoogde vermogen kunnen opleveren. Dit geologische risico is gebaseerd op de onbekendheid met de ondergrond dieper dan 4.000 meter. Ook zullen bij dit soort diepe boringen hogere temperatuur- en drukregimes voorkomen dan bij boringen die tot nu toe zijn uitgevoerd in de olie- en gaswinning. Deze condities vergen naar verwachting innovaties in onder andere putontwerpen, stimulatie- concepten en meet- en monitoringsprogramma’s. De Rijksoverheid onderkent deze aandachtspunten in de exploratiefase voor het verder ontwikkelen van UDG-initiatieven in Nederland.
11. Gezien de risico’s en onbekendheid met UDG in Nederland is ondersteuning van de Rijksoverheid in dit stadium van het inzetten van UDG voor hoge temperatuur warmtevoorziening en UDG-initiatieven zoals van de Consortia essentieel om verduurzaming van de hoge temperatuur warmtevoorziening met gebruik van UDG verder te ontwikkelen.
12. Partijen erkennen dat de Consortia, EBN en TNO veel van elkaar kunnen leren over het gebruik van de ondergrond en de bovengrond en de optimale toepassing van technologie in deze. Partijen erkennen bovendien dat er significante risico- en kostenreducties kunnen worden gerealiseerd door de ontwikkeling van de UDG-initiatieven van de Consortia in samenhang te bezien. Partijen streven om die reden naar synergie bij de ontwikkeling van de UDG-initiatieven en het zoveel mogelijk delen van de verkregen kennis, zodat ook eventuele toekomstige UDG-initiatieven hier hun voordeel mee kunnen doen.
13. Een eerste stap hierbij, waarop deze Green Deal zich onder andere specifiek richt is, is een gezamenlijke verdere verkenning door de Consortia, EBN en TNO van de ondergrond om meer zicht te krijgen op de potentie van UDG op specifieke locaties verspreid over Nederland. Een gezamenlijk Exploratie- werkprogramma dat gericht is op gecoördineerd geologisch onderzoek in de drie geïdentificeerde regio’s biedt hiervoor uitkomst. In dit gezamenlijke Exploratie-werkprogramma wordt het geologisch onderzoek dat voor de initiatieven van de Consortia nodig is gebundeld om synergie te bereiken bij het in kaart brengen van het ondergrondpotentieel en om risico’s en kosten in de vervolgfase zoveel mogelijk te beperken. In het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma moet worden geborgd dat er maximale synergie tussen de projecten wordt gerealiseerd en dat de opgedane kennis en ervaring op een efficiënte wijze breed beschikbaar kunnen worden gesteld aan andere initiatiefnemers die op enig moment een (ultradiep) geothermieproject willen ontwikkelen. Het ter beschikking stellen van de opgedane kennis en ervaring zal onder andere plaatsvinden door middel van seminars voor relevante organisaties en ondernemingen. Vervolgstappen kunnen zich daarna richten op het daadwerkelijk boren naar warmte en uiteindelijk exploitatie van een UDG-installatie. Geen van deze stappen lijkt op dit moment zonder enige mate van ondersteuning door de Rijksoverheid haalbaar.
14. TNO heeft als taak om EZ vanuit een onafhankelijke positie bij geothermie te adviseren over vergunningverlening op grond van de Mijnbouwwet en de beoordeling van aanvragen op grond van de SDE+ en de Garantieregeling Aardwarmte 1. Bij de bijdrage die TNO in het kader van de ontwikkeling van UDG levert wordt rekening gehouden met deze adviestaak van TNO en wordt de onafhankelijke positie van TNO gewaarborgd.
15. Deze Green Deal staat open voor toetreding van andere (consortia met) UDG-initiatieven die zich in een met de UDG-initiatieven van de Consortia vergelijkbare ontwikkelfase bevinden zodat zij kunnen bijdragen aan het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma en de kennis en ontwikkeling van UDG in het kader van deze Green Deal en voor Nederland in het algemeen.
Komen het volgende overeen:
1 Besluit stimulering duurzame energieproductie en titel 4.3 Risico’s dekken voor aardwarmte van de Regeling nationale EZ-subsidies.
I. Doel en werkwijze
Artikel 1. Doel
Partijen werken samen om de kennis over en voor ultradiepe geothermie in Nederland te vergroten en toepasbaar te maken ten behoeve van het verduurzamen van de hoge temperatuur warmtevoorziening.
Artikel 2. Werkwijze
1. EBN, TNO en de Consortia stellen voor 31 oktober 2017 een gezamenlijk Exploratie-werkprogramma op dat gericht is op de gecoördineerde uitvoering van exploratieactiviteiten en ondergrondmodellering in de drie geïdentificeerde geologische regio’s, inclusief het acquireren, (re)processen en interpreteren van de benodigde ondergronddata en het ontwikkelen van een driedimensionaal ondergrondmodel en de conceptuele put- en stimulatieontwerpen.
2. EBN, TNO en de Consortia leggen in het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma afspraken vast over het publiekelijk beschikbaar stellen van ondergronddata en kennis over de UDG-projectontwikkeling en informeren EZ hierover.
3. EBN, TNO en de Consortia betrekken andere relevante stakeholders bij de uitwerking van deze Green Deal met het oog op kennisdeling en het ontwikkelen van UDG in brede zin.
Artikel 3. Beoogd resultaat
Op basis van de acties die in het kader van deze Green Deal worden uitgevoerd, in het bijzonder het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma, is het streven van Partijen om voor 2020 de realisatie van één of meer pilotprojecten met UDG mogelijk te maken, idealiter verdeeld over de drie geïdentificeerde
geologische regio’s. De realisatie van één of meer pilotprojecten moet bijdragen aan het behalen van de ambities van het Energieakkoord en moet inzicht geven in het perspectief op de verdere geologische en technologische risicoreductie voor en kostenefficiënte ontwikkeling van UDG in Nederland.
II. Inzet en acties van Partijen
Artikel 4. Inzet en acties van de Consortia
1. De Consortia zijn te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de verdere ontwikkeling van hun eigen UDG- initiatief, wat onder andere betekent dat zij, met uitzondering van het Exploratie-werkprogramma, alle activiteiten en kosten voor hun rekening nemen die nodig zijn voor de (door)ontwikkeling van hun initiatief tot een volwaardig, robuust producerend UDG-project.
2. De Consortia dragen ten minste 50% van de voor hun initiatief benodigde kosten bij aan het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma.
3. De Consortia zoeken in hun projectontwikkeling en -uitvoering zo veel mogelijk samenwerking met de UDG-initiatieven van andere Consortia met als doel om zoveel mogelijk synergievoordelen te benutten op het gebied van het verminderen van ondergrond- en projectrisico’s, kosten en, waar mogelijk, het vergroten van de opbrengsten en wederzijdse voordelen.
4. De Consortia delen publiekelijk alle uit het Exploratie-werkprogramma verkregen ondergronddata en kennis zodra deze beschikbaar is, en delen zo veel mogelijk kennis over hun projectontwikkeling gedurende alle fasen van de exploratie- en productielevenscyclus met elkaar, de Rijksoverheid, EBN en TNO. Ook stellen zij deze kennis publiekelijk beschikbaar voor (ultradiepe) geothermie-initiatieven van derden.
Artikel 5. Inzet en acties EZ
1. EZ maakt afspraken met EBN over de benodigde middelen voor het opstellen en uitvoeren van het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma van EBN, TNO en de Consortia. EZ is in dat kader bereid om binnen de relevante wettelijke kaders en voor zover in overeenstemming met de toepasselijke Europese mededingingsregels middelen aan EBN ter beschikking te stellen ten behoeve van het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma, waarbij geldt dat de bijdrage van EZ maximaal de helft van geraamde kosten (maximaal €14 miljoen, uitgaande van huidige inschatting) van het totale Exploratie- werkprogramma zal dekken. EBN dient hiervoor tijdig een verzoek bij EZ in.
2. EZ maakt afspraken met TNO over het inzetten van bestaande middelen voor het beschikbaar stellen van kennis en advies voor ontwikkeling van UDG, in het bijzonder binnen het kader van het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma en bij de activiteiten op publieke kennisdeling.
3. EZ onderzoekt, mede op basis van advies van EBN en TNO, de mogelijkheden om UDG te bevorderen door middel van (het aanpassen van) het bestaande financiële instrumentarium met name met betrekking tot het geologische exploratierisico van de nog onbekende ondergrond zoals de faciliteit voor het afdekken van risico’s voor aardwarmte met inachtneming van de toepasselijke Europese mededingingsregels. EZ verschaft zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 31 december 2017, duidelijkheid over uitkomsten van dit onderzoek.
4. EZ onderzoekt of en op welke wijze de verdere ontwikkeling van geothermie een andere vorm van organisatie behoeft, waarbij ook wordt bekeken welke rol er mogelijk is voor EBN in de verdere ontwikkeling van geothermie en UDG in het bijzonder. EZ verschaft zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 31 december 2017, duidelijkheid over uitkomsten van dit onderzoek.
Artikel 6. Inzet en acties IenM
IenM overlegt over de uitkomsten uit het Exploratie-werkprogramma met de provincies in het kader van de Structuurvisie Ondergrond en het Programma Bodem en Ondergrond in het bijzonder met het oog op de taak van de provincies om de komende jaren Aanvullende Strategische Voorraden voor drinkwater in de ondergrond aan te wijzen en te beschermen.
Artikel 7. Inzet en acties EBN
1. EBN voert de regie over het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma van EBN, TNO en de Consortia. EBN is in dat kader eindverantwoordelijke voor alle werkzaamheden die samenhangen met het opstellen en uitvoeren van het gezamenlijke Exploratie-werkprogramma. EBN zal dit werkprogramma in goed overleg met de Consortia opstellen.
2. EBN adviseert EZ in overleg met TNO over de wijze waarop de geologische risico’s voor UDG-projecten zo effectief mogelijk zouden kunnen worden afgedekt. EBN adviseert EZ samen met TNO bovendien over de wijze waarop de ontwikkeling van toekomstige UDG-projecten optimaal, en met zo veel mogelijk synergievoordelen, zou kunnen worden gestimuleerd.
3. EBN neemt samen met TNO de coördinatie op zich van activiteiten gericht op het publiekelijk beschikbaar stellen van kennis verkregen uit de projecten van de Consortia. Dit vindt onder andere plaats door middel van seminars voor relevante betrokkenen en stakeholders zoals potentiele UDG- projectontwikkelaars, financiers, toezichthouders, provincies, gemeenten, waterschappen, NGO’s, de Mijnraad, de Technische Commissie Bodembeweging en kennisinstellingen.
Artikel 8. Inzet en acties TNO
1. TNO stelt haar kennis en expertise vanuit haar brede en innovatieve kennisbasis van de ondergrond en ondergrondtechnologie aan EBN beschikbaar als bijdrage aan het gezamenlijke Exploratie- werkprogramma en ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten van EBN zoals opgenomen in artikel 7.
2. TNO draagt in het bijzonder zorg voor een breed toegankelijke publieke ontsluiting van alle ondergronddata en –kennis die in het kader van deze Green Deal door EBN en de Consortia worden ontwikkeld.
3. TNO voert geen activiteiten uit die strijdig zijn met de taak van TNO om onafhankelijk te adviseren over vergunningverlening en de beoordeling van de SDE+ of de Garantieregeling Aardwarmte.
III. Slotbepalingen
Artikel 9. Uitvoering in overeenstemming met het Unierecht
De afspraken van deze Green Deal zullen in overeenstemming met het recht van de Europese Unie worden uitgevoerd, in het bijzonder voor zover de afspraken vallen onder de werking van de Europese regels met betrekking tot aanbesteding, mededinging, staatssteun en technisch normen en voorschrijven.
Artikel 10.
Bijlage 1 bij deze Green Deal maakt integraal onderdeel uit van deze Green Deal.
Artikel 11. Wijzigingen
1. Elke Partij kan de andere Partijen schriftelijk verzoeken de Green Deal te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van alle Partijen.
2. Partijen treden in overleg binnen zes weken nadat een Partij de wens daartoe aan de andere Partijen schriftelijk hebben medegedeeld.
3. De wijziging en de verklaringen tot instemming worden in afschrift als bijlage aan de Green Deal gehecht.
Artikel 12. Stuurgroep
Binnen drie maanden na ondertekening van deze Green Deal wordt door Partijen een Stuurgroep opgericht die toeziet op de uitvoering van deze Green Deal. Aan de Stuurgroep neemt van alle Partijen één vertegenwoordiger deel.
Artikel 13. Evaluatie
1. Partijen zullen de uitvoering en werking van deze Green Deal één jaar na ondertekening evalueren en daarna jaarlijks evalueren.
2. De evaluatie zal worden uitgevoerd onder supervisie van de stuurgroep. Een verslag daarvan zal zo spoedig mogelijk aan Partijen worden verstrekt.
Artikel 14. Toetreding van nieuwe partijen
1. Er kunnen nieuwe partijen toetreden tot deze Green Deal voor zover dit directe meerwaarde heeft voor het bevorderen van UDG in Nederland en aansluit bij de werkwijze van deze Green Deal. Indien andere (consortia met) UDG-initiatieven willen toetreden tot deze Green Deal, zullen zij bereid moeten zijn zich aan dezelfde inspanningen te committeren als opgenomen in artikel 4.
2. Een nieuwe partij maakt haar verzoek tot toetreding schriftelijk bekend aan EZ. Zodra alle Partijen schriftelijk hebben ingestemd met het verzoek tot toetreding, ontvangt de toetredende partij de status van Partij van de Green Deal en gelden voor die Partij de voor haar uit de Green Deal voortvloeiende rechten en verplichtingen.
3. Het verzoek tot toetreding en de verklaring tot instemming worden als bijlage aan de Green Deal gehecht.
Artikel 15. Opzegging
Elke Partij kan deze Green Deal met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden en met instemming van de overige Partijen schriftelijk opzeggen.
Artikel 16. Nakoming
Partijen komen overeen dat de nakoming van de afspraken van de Green Deal niet in rechte afdwingbaar is.
Artikel 17. Citeertitel
De Green Deal kan worden aangehaald als Green Deal Ultradiepe Geothermie (UDG).
Artikel 18. Inwerkingtreding
1. Deze Green Deal treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening door alle Partijen en loopt tot 1 januari 2020. Drie maanden voor deze datum zal besloten worden of tot verlenging van deze termijn zal worden overgegaan.
2. Partijen nemen de uitvoering van alle in deze Green Deal genoemde afspraken zo snel mogelijk ter hand.
Artikel 19. Openbaarmaking
Deze Green Deal zal net als andere afgesloten Green Deals openbaar worden gemaakt, onder andere in de Staatscourant, waardoor anderen kennis kunnen nemen van de gesloten Green Deals, zodat navolging hiervan kan worden bevorderd.
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te Den Haag op 19 juni 2017
De Minister van Economische Zaken
..............................................................................................................................
H.G.J. Kamp
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu
..............................................................................................................................
X.X.X. Xxxxxxx
EBN B.V.
..............................................................................................................................
J.W. xxx Xxxxxxxxxxx
Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, publiekrechtelijke rechtspersoon op basis van artikel 3 van de TNO-wet
..............................................................................................................................
X. Xxxxxxxx
Consortium UDG Heerenveen
Te dezen alle Consortiumpartijen vertegenwoordigd door Vermilion Energy Netherlands B.V.
..............................................................................................................................
X. Xxxxxxx
Consortium UDG Leeuwarden
Te dezen alle Consortiumpartijen vertegenwoordigd door FrieslandCampina Nederland B.V.
..............................................................................................................................
X. xxx Xxxxxx
Consortium GOUD
Te dezen alle Consortiumpartijen vertegenwoordigd door Stichting Economic Board Utrecht
..............................................................................................................................
T. van Mil
Consortium Renkum
Te dezen alle Consortiumpartijen vertegenwoordigd door Parenco B.V.
..............................................................................................................................
P.H. Vis
Consortium Geothermie Oost Brabant
Te dezen alle Consortiumpartijen vertegenwoordigd door Geothermie Brabant B.V.
..............................................................................................................................
X. Xxxxxxxxx
Consortium UDG Schiedam
Te dezen alle Consortiumpartijen vertegenwoordigd door Xxxxxxx Equipment B.V.
..............................................................................................................................
X. Xxxxxxxxxx
Consortium UDG Haven Ronerdam
Te dezen alle Consortiumpartijen vertegenwoordigd door Havenbedrijf Rotterdam N.V.
..............................................................................................................................
N.J.A. van Dooren
Bijlage 1: De Consortia
a. Consortium UDG Heerenveen Vermilion Energy Netherlands B.V. E-Kwadraat B.V.
ECW Geoholding B.V.
b. Consortium UDG Leeuwarden FrieslandCampina Nederland B.V. Ennatuurlijk B.V.
c. Consortium GOUD2
Stichting Economic Board Utrecht ASR Nederland N.V.
ENGIE Ventures & Integrated Solutions B.V. Stichting Kantorenpark Rijnsweerd Stichting Hogeschool Utrecht
Universiteit Utrecht
Universitair Medisch Centrum Utrecht
d. Consortium Renkum QNQ Partners B.V. Parenco B.V.
Alliander Duurzame Gebiedsontwikkeling B.V. Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek N.V.
e. Consortium Xxxxxxxxxx Xxxx Xxxxxxx
Xxxxxxxxxx Xxxxxxx B.V. Hydreco Geomec B.V. Energiefonds Brabant B.V. Bavaria N.V.
Ennatuurlijk B.V. Mars Nederland B.V.
Friesland Campina DMV B.V. Tuinbouwvestiging Deurne B.V.
XXXX, namens gezamenlijke tuinders Asten, Someren en Helmond Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek N.V.
f. Consortium UDG Schiedam
Huisman Equipment B.V.
Eneco Warmte & Koude Leveringsbedrijf B.V. Hydreco Geomec B.V.
Well Engineering Partners B.V.
g. Consortium UDG Haven Ronerdam Havenbedrijf Rotterdam N.V. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.
2 Er is een samenwerkingsovereenkomst van toepassing op de samenwerking tussen de consortiumpartijen van GOUD voor de onderzoeksfase; deze samenwerkingsovereenkomst wordt vervolgens per fase nader ingevuld en vastgesteld.