P E N S I O E N R E G L E M E N T
P E N S I O E N R E G L E M E N T
BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1.
In dit Pensioenreglement wordt verstaan onder:
a. "het Fonds": de Stichting Pensioenfonds HAL,
b. "het bestuur": het bestuur van het Fonds,
c. "HAL": de naamloze vennootschap HAL Holding N.V., gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen, alsmede de vennootschappen waarvan HAL Holding N.V. direct of indirect aandelen houdt, voorzover zij eveneens toegetreden vennootschap zijn,
d. "toegetreden vennootschap": een vennootschap waarvan XXX direct of indirect aandelen houdt, indien en zolang zij op aanwijzing van XXX de uitvoering van deze pensioenregeling aan het Fonds heeft opgedragen,
e. "deelnemers": de werknemers in vaste dienst van een toegetreden vennootschap voorzover deze werknemers overeenkomstig dit Pensioenreglement tot het fonds zijn toegetreden,
f. "partner": de persoon met wie de (gewezen) deelnemer is gehuwd.
DEELNEMERSCHAP
Artikel 2.
1. Tot het fonds kunnen als deelnemer toetreden werknemers in dienst van HAL die de 20- jarige leeftijd hebben bereikt en die ten genoegen van het bestuur medisch zijn goedgekeurd.
2. Het bestuur is bevoegd van de in lid 1 genoemde voorwaarden dispensatie te verlenen of de toetreding voorwaardelijk of onder beperkte bepalingen te doen geschieden.
3. Het deelnemerschap vangt aan op het tijdstip, waarop aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden is voldaan.
4. De hoedanigheid van deelnemer gaat verloren:
a. door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd,
b. door het overlijden van de deelnemer,
c. door beëindiging van de dienstbetrekking met XXX,
d. zodra de vennootschap waarbij de deelnemer in dienst is niet langer wordt aangemerkt als toegetreden vennootschap.
AANSPRAKEN
Artikel 3.
1. Krachtens dit reglement wordt aanspraak verkregen op ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en bijzonder partnerpensioen.
2. Aanspraak op partnerpensioen bestaat ten behoeve van de partner met wie de (gewezen) deelnemer ten tijde van zijn overlijden gehuwd zal blijken te zijn, behoudens het bepaalde in de leden 5 en 6 en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.
3. Aanspraak op wezenpensioen bestaat ten behoeve van de ongehuwde wettige of gewettigde kinderen van de (gewezen) deelnemer zolang zij jonger zijn dan 18 jaar, dan wel zolang zij studeren en jonger zijn 27 jaar, behoudens het bepaalde in lid 7. Een kind wordt als studerend aangemerkt, indien zijn / haar voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een niet gehonoreerde beroepsopleiding.
4. Met een wettig of gewettigd kind wordt gelijkgesteld een pleegkind van de (gewezen) deelnemer, dat gedurende het laatste jaar voorafgaande aan zijn/haar overlijden van zijn/haar gezin deel heeft uitgemaakt en geheel door hem/haar (eventueel tezamen met zijn/haar echtgenote/echtgenoot) als een eigen kind is onderhouden en opgevoed.
5. Bij huwelijk na beëindiging van de deelneming bestaat, met inachtneming van de leden 6 en 7, uitsluitend recht op partnerpensioen indien het huwelijk bij het overlijden van de gewezen deelnemer tenminste 1 jaar heeft bestaan.
6. Geen aanspraak op partnerpensioen wordt verkregen ten behoeve van de partner met wie een gewezen deelnemer na de pensioendatum in het huwelijk treedt.
7. Geen aanspraak op wezenpensioen wordt verkregen ten behoeve van kinderen van een gewezen deelnemer, die zijn geboren uit een na de pensioendatum gesloten huwelijk of na de pensioendatum als pleegkind in zijn / haar gezin zijn opgenomen.
8. Van de door het fonds verleende en te verlenen pensioenen zijn in beginsel onderdeel de tijdelijke of levenslange uitkeringen, waarop een gepensioneerde, een deelnemer, een gewezen deelnemer of hun partner en wezen alsmede de partner, van wie het huwelijk met een deelnemer of gewezen deelnemer is geëindigd door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, recht verkrijgen of hebben verkregen op grond van Nederlandse of buitenlandse:
a. bestaande of in de toekomst van kracht wordende wetten of algemene maatregelen van bestuur, uitgezonderd de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet zoals beide laatste wetten luiden bij de inwerkingtreding van dit reglement.
b. verplicht gestelde bedrijfspensioenfondsen of andere fondsen en instellingen, waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer verplicht of vrijwillig verzekerd is of wordt.
9. Indien door de deelnemer voor de in lid 8 bedoelde uitkeringen direkt of indirekt bijdragen verschuldigd zijn geweest die uitgaan boven de eventuele reglementaire bijdragen aan het fonds zal daarmee rekening worden gehouden overeenkomstig het advies van de actuaris.
PENSIOENGRONDSLAG
Artikel 4.
1. De pensioengrondslag is gelijk aan 1 maal het per de laatste 1 januari overeengekomen vaste jaarsalaris , uitgedrukt in Nederlandse Courant, verminderd met de in lid 3 omschreven franchise.
2. Gratificaties, tantièmes, overwerk- en kostenvergoedingen en andere emolumenten, onder welke benaming ook verleend, blijven bij de vaststelling van de pensioengrondslag buiten beschouwing, tenzij de werkgever anders beslist.
3. De franchise bedraagt 100/ 60 maal de op 1 januari geldende laatstelijk officieel gepubliceerde jaarlijkse uitkering voor ongehuwden krachtens de Algemene Ouderdomswet (A.O.W.), de vakantietoeslag daaronder begrepen.
4. Wijziging van de pensioengrondslag vindt uitsluitend plaats per 1 januari. Nadat het deelnemerschap is geëindigd, dan wel indien en voor zover artikel 12 toepassing vindt, zal de pensioengrondslag niet meer worden herzien.
PENSIOENDATUM
Artikel 5.
1. De pensioendatum is de eerste van de maand volgend op de 65ste verjaardag.
2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde kan tussen HAL en een deelnemer worden overeengekomen, dat de pensioendatum voor hem/haar wordt gesteld op een ander tijdstip dan het in het 1ste lid bedoelde. Indien een dergelijke overeenkomst wordt getroffen zal HAL het pensioenfonds daarvan direct in kennis stellen.
OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 6.
1. Iedere deelnemer heeft aanspraak op een levenslang ouderdomspensioen, dat ingaat op de pensioendatum.
2. Het ouderdomspensioen eindigt aan het einde van de maand, waarin het overlijden van de gepensioneerde plaatsvindt.
3. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 1½% van de pensioengrondslag, met dien verstande dat maximaal 40 deelnemersjaren in aanmerking worden genomen.
4. Het aantal deelnemersjaren wordt in volle maanden nauwkeurig vastgesteld, waarbij een resterend aantal dagen van 15 of meer voor een volle maand wordt gerekend.
PARTNERPENSIOEN
Artikel 7.
1. Het partnerpensioen gaat in:
a. voor de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer, die is overleden voor de ingang van zijn / haar ouderdomspensioen, op de 1ste van de maand, waarin dit overlijden plaats vindt;
b. voor de partner van een gepensioneerde op de 1ste van de maand, samenvallend met of volgend op de dag van overlijden.
2. Het partnerpensioen eindigt aan het einde van de maand, waarin de partner overlijdt.
3. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt 70% van het volgens artikel 6 lid 3 vastgestelde jaarlijkse ouderdomspensioen, waarbij in geval van overlijden van een deelnemer voor de pensioendatum de jaren liggende tussen overlijdensdatum en de pensioendatum mede als deelnemersjaren in aanmerking worden genomen.
4. Indien het aantal jaren, dat de partner jonger is dan de deelnemer meer dan tien bedraagt, wordt het partnerpensioen voor elk vol jaar boven deze tien met 2½% vermindert.
5. Indien bij echtscheiding van een deelnemer een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 8 in stand is gehouden, wordt in geval van hertrouwen van de deelnemer het partnerpensioen voor zijn / haar nieuwe partner uitsluitend berekend over het gedeelte van het ouderdomspensioen dat niet reeds in aanmerking is genomen voor de vaststelling van bijzonder partnerpensioen.
6. In geval van hertrouwen van de partner van een vóór de pensioendatum, overleden deelnemer, wordt het partnerpensioen met ingang van de eerste van de maand volgend op het hertrouwen verminderd in dier voege, dat vanaf die datum de jaren liggende tussen de overlijdensdatum, van de deelnemer en de pensioendatum voor de berekening van het partnerpensioen niet meer in aanmerking worden genomen. Het bestuur kan evenwel indien daartoe aanleiding is, bij hertrouwen van een partner besluiten dat het partnerpensioen niet wordt verminderd.
7. Aan een hertrouwde partner wordt op haar schriftelijke aanvraag bij het overlijden van de volgende partner het volledige partnerpensioen wederom toegekend. Op dit volledige partnerpensioen wordt echter een eventueel uit het laatste huwelijk c.q. uit latere hu- welijken aan de partner toekomend partnerpensioen in mindering gebracht.
GEVOLGEN VAN SCHEIDING
Artikel 8.
1. De partner, van wie het huwelijk met een deelnemer eindigt door een echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt een zodanige aanspraak op partnerpensioen, als de deelnemer ten behoeve van de partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of van de ontbinding van het huwelijk zijn / haar deelneming zou zijn geëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De partner ontvangt op verzoek een bewijs van aanspraak.
2. De partner, van wie het huwelijk met een gewezen deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed verkrijgt een zodanige aanspraak op partnerpensioen, als de gewezen deelnemer ten behoeve van de partner heeft verkregen bij het eindigen van zijn / haar deelneming. De partner ontvangt een bewijs van de verkregen premievrije aanspraken.
3. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing indien de voormalige partners bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Fonds is gehecht dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
4. De aanspraak op ouderdoms- en partnerpensioen kan niet bij overeenkomst tussen de deelnemer, de gewezen deelnemer en het Fonds of de werkgever worden verminderd, anders dan bij afkoop zoals geregeld in de PSW, zonder toestemming van de echtgeno(o)t(e). Het voorgaande is niet van toepassing indien de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten. Elk beding, strijdig met dit lid, is nietig.
5. Voor zover niet anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit reglement omtrent het partnerpensioen van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen.
6. In geval van ontbinding van het huwelijk kan de gescheiden vrouw resp. man met inachtneming van de bepalingen in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, eveneens aanspraak maken op een deel van het door de deelnemer tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen.
WEZENPENSIOEN
Artikel 9.
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt.
2. Het wezenpensioen eindigt aan het einde van de maand, waarin het kind overlijdt. Het wezenpensioen eindigt voorts aan het einde van de maand, waarin het kind de leeftijd van
18 jaar bereikt; voor ongehuwde studerende kinderen echter aan het einde van het kalenderkwartaal, waarin het kind ophoudt een studerend kind te zijn, doch in ieder geval aan het einde van de kalendermaand, waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt.
3. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14% van het volgens artikel 6 lid 3 vastgestelde ouderdomspensioen, waarbij in geval van overlijden van een deelnemer vóór de pensioendatum de jaren liggende tussen de overlijdensdatum en de pensioendatum mede als deelnemersjaren in aanmerking worden genomen.
4. Het volgens het voorgaande lid vastgestelde bedrag wordt verdubbeld, indien geen partnerpensioen krachtens dit reglement (meer) wordt uitgekeerd. Indien partnerpensioen wordt uitgekeerd aan een vrouw / man, die niet de moeder / vader is van het kind dat wezenpensioen geniet, kan het bestuur beslissen, dat voor dat kind het wezenpensioen verdubbeld wordt.
5. Het wezenpensioen wordt voor ten hoogste vijf kinderen uitgekeerd.
AANPASSING VAN DE PENSIOENEN
Artikel 10.
Het bestuur zal jaarlijks, met inachtneming van de vermogenspositie van het Fonds, besluiten of en zo ja, in welke mate de ouderdoms-, partner- en wezenpensioenen, alsmede de uitgestelde rechten van gewezen deelnemers zullen worden aangepast. Eenmaal toegekende aanpassingen maken blijvend deel uit van het pensioen.
ONVOLLEDIGE DIENSTBETREKKING
Artikel 11.
1. Voor een deelnemer, die krachtens zijn / haar arbeidsovereenkomst met HAL minder dan het normale aantal uren per week werkt, gelden voor de berekening der pensioenen de volgende afwijkende bepalingen.
2. Voor de vaststelling van de pensioengrondslag wordt uitgegaan van het salaris, dat voor de deelnemer bij een volledige dienstbetrekking gegolden zou hebben.
3. De pensioenen worden vervolgens van de in lid 2 bedoelde pensioengrondslag afgeleid, naar rato van het aantal gewerkte uren en het bij HAL gebruikelijke aantal werkuren.
4. Indien een volledige dienstbetrekking overgaat in een onvolledige dienstbetrekking of omgekeerd, dan wel indien de verhouding tussen het normale en het feitelijke aantal werkuren per week wordt herzien, zullen de pensioenbedragen per deelnemersjaar, met inachtneming van het in lid 3 bepaalde, dienovereenkomstig worden gewijzigd, doch alleen met betrekking tot de op het tijdstip der wijziging nog toekomstige deelnemersjaren.
5. Wijziging van de pensioenaanspraken door toepassing van het bepaalde in lid 4 vindt uitsluitend plaats per 1 januari.
GEVOLGEN VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID VOOR DE AANSPRAKEN OP OUDERDOMS- PARTNER- EN WEZENPENSIOEN
Artikel 12.
1. Vanaf de dag, waarop aan een deelnemer wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW/WAO een uitkering ingevolge deze wet wordt toegekend, blijven de aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen, zowel ten aanzien van de reeds verstreken als ten aanzien van nog toekomstige voor pensioen meetellende jaren, in stand bij een arbeidsongeschiktheid van 65% of meer.
2. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 65% doch niet minder dan 45% blijven de aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen eveneens in stand, en wel ten volle ten aanzien van de deelnemersjaren, die liggen vóór de datum waarop de uitkering ingevolge de AAW/WAO ingaat, en voor 50% ten aanzien van de na die datum liggende pensioen meetellende jaren.
3. Indien een wijziging optreedt in de mate van arbeidsongeschiktheid zullen de pensioenen, voorzover berekend over dan nog toekomstige jaren, met inachtneming van het in lid 2 bepaalde worden herzien, met ingang van een door het bestuur te bepalen datum.
4. Indien een arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door opzet of grove schuld van de deelnemer, is het bestuur bevoegd het in dit artikel bepaalde buiten toepassing te laten.
5. De (gewezen) deelnemer op wie het bepaalde in dit artikel van toepassing is, is verplicht een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid onmiddellijk aan het fonds te melden.
6. Indien de arbeidsongeschikt vóór de pensioendatum ophoudt te bestaan dan wel beneden 45% daalt en het bepaalde in artikel 15 lid 2 geen toepassing vindt, eindigt het deelnemerschap en wordt de vaststelling van de nadien voor de gewezen deelnemer
geldende aanspraken de dienstbetrekking geacht te zijn beëindigd aan het einde van de kalendermaand, waarin een dezer omstandigheden zich voordoet.
KOSTEN VAN DE PENSIOENREGELING
Artikel 13.
1. De kosten van de pensioenregeling komen ten laste van de toegetreden vennootschap. Deze betaalt aan het pensioenfonds jaarlijks, per de eerste dag van elk kwartaal bij vooruitbetaling, het bedrag dat het pensioenfonds - volgens door de actuaris gemaakte berekeningen - nodig heeft ter dekking van de voor het pensioenfonds uit dit reglement voortvloeiende pensioenverplichtingen; verhoogd met de eventuele extra kosten die voortvloeien uit afwijkende toezeggingen; bijvoorbeeld op grond van artikel 4 lid 2, artikel 5 lid 2 of artikel 16. Hierbij wordt er van uitgegaan dat pensioenverhogingen, voortvloeiende uit een verhoging van de pensioengrondslag, voorzover betrekking hebbend op reeds verstreken deelnemersjaren door middel van een inkoopsom worden gefinancierd, tenzij tengevolge van het in lid 2 bepaalde tussen het pensioenfonds en HAL anders wordt overeengekomen.
2. De kosten voor de deelnemers zullen per kalenderjaar een bedrag van 19% van de som der salarissen, als bedoeld in artikel 4, lid 1, van deze deelnemers niet mogen overschrijden. Als dit percentage wordt overschreden zullen voor alle deelnemers de uit dit reglement voortvloeiende aanspraken, voorzover nog niet overeenkomstig het be- paalde in het 1e lid gefinancierd, naar evenredigheid kunnen worden verminderd. Deze vermindering zal door het bestuur in overleg met de actuaris worden vastgesteld en door middel van een wijziging van dit reglement worden vastgesteld.
UITGESTELDE RECHTEN
Artikel 14.
1. Indien het deelnemerschap van een deelnemer vóór de pensioendatum anders dan door overlijden en behoudens het bepaalde in artikel 12, wordt beëindigd, gelden de volgende bepalingen.
2. Indien de beëindiging van het deelnemerschap plaats vindt binnen één jaar na de aanvang van het deelnemerschap, vervallen alle pensioenrechten en ontvangt de uit de dienst tredende deelnemer een bedrag gelijk aan de som van de eventuele door hem tijdens zijn deelnemerschap betaalde bijdragen.
3. Indien de beëindiging van het deelnemerschap plaats vindt nadat tenminste één jaar na de aanvang van het deelnemerschap is verlopen, behoudt de gewezen deelnemer voor zichzelf een aanspraak op ouderdomspensioen ingaande op de voor hem / haar geldende pensioendatum en voor zijn / haar echtgenote / echtgenoot, kinderen en eventueel voor zijn / haar voormalige echtgenote / echtgenoot aanspraken op partnerpensioen, wezen- pensioen, respectievelijk bijzonder partnerpensioen.
4. De grootte van de jaarlijkse pensioenen waarop aanspraak behouden blijft wordt berekend volgens de bepalingen van het reglement en gesteld op de bedragen die op het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap volgens artikel 13 dienen te zijn gefinancierd.
5. Op verzoek van de rechthebbende of van het bestuur wordt het pensioen of een aanspraak op pensioen vervangen door een uitkering-ineens indien het pensioen op het tijdstip van ingang een bedrag zoals genoemd in artikel 32 van de PSW niet te boven gaat. De vervanging door een uitkering-ineens geschiedt niet eerder dan op het moment van ingang van het pensioen.
6. In het geval dat de rechthebbende zich in het buitenlandheeft gevestigd, zal het bestuur op verzoek van de rechthebbende de pensioenaanspraken ook vóór het tijdstip van ingang van het pensioen vervangen door een uitkering-ineens indien het pensioen op het tijdstip van afkoop het dubbele van het bedrag zoals genoemd in artikel 32 van de PSW niet te boven gaat.
WAARDEOVERDRACHT
Artikel 14a.
1. De deelnemer die voor zijn indiensttreding bij HAL pensioenrechten heeft opgebouwd, verkrijgt een aanvullende aanspraak boven de krachtens dit reglement vastgestelde pensioenaanspraken, mits:
• deze premievrije aanspraken zijn opgebouwd in een dienstbetrekking die op of na 8 juli 1994 is beëindigd;
• de pensioenverzekeraar van de vorige werkgever de waarde van de pensioenaanspraken van de deelnemer aan het Fonds heeft overgedragen;
• de bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet in acht zijn genomen.
2. De aan het Fonds overgedragen waarde wordt aangewend voor toekenning van extra pensioen volgens de ministeriële richtlijnen in het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht.
3. Op verzoek van de gewezen deelnemer zal het Fonds de in artikel 14 lid 3 bedoelde premievrije aanspraken vervangen door een uitkering-ineens, indien:
• de premievrije aanspraken zijn ontstaan op grond van een deelnemerschap dat op of na 8 juli 1994 is beëindigd;
• het bedrag rechtstreeks aan het pensioenfonds of de verzekeringsinstelling wordt overgedragen;
• de bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet in acht zijn genomen.
4. De in het vorig lid genoemde uitkering-ineens wordt berekend volgens de ministeriële richtlijnen in het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht, onder de voorwaarde dat met de pensioenbelangen van de (voormalige) partner op redelijke wijze rekening is gehouden.
ONDERBREKING DEELNEMERSCHAP
Artikel 15.
1. Indien de dienstbetrekking van een werknemer is geëindigd en de werknemer later opnieuw in dienst van HAL treedt zullen voor de toepassing van dit reglement de beide dienstbetrekking als afzonderlijke dienstbetrekkingen worden aangemerkt, tenzij HAL anders beslist en behoudens het bepaalde in lid 2.
2. Indien tijdens de gehele duur van de onderbreking arbeidsongeschiktheid van meer dan 65% heeft bestaan, wordt één ononderbroken dienstverband aangehouden en wordt de duur van de onderbreking volledig mede als deelnemerstijd in aanmerking genomen. In geval en voorzolang de arbeidsongeschiktheid minder dan 65% doch meer dan 45% bedroeg, zal de duur van de onderbreking voor 50% als deelnemerstijd in aanmerking worden genomen.
AFWIJKENDE REGELS PENSIOENRECHTEN
Artikel 16.
Tussen HAL en werknemers kan worden overeengekomen, dat de pensioenrechten volgens van dit reglement afwijkende regels zullen worden vastgesteld. Deze afwijkingen zullen door HAL ter kennis van het bestuur worden gebracht. Afwijkende regels als bedoeld in dit artikel mogen niet in strijd zijn met de voorschriften van de Pensioen- en Spaarfondsenwet.
VERBLIJF IN HET BUITENLAND
Artikel 17.
Voor deelnemers, wier salaris in een andere munteenheid dan guldens Nederlands Courant is vastgesteld, wordt ter bepaling van de in artikel 4 bedoelde pensioengrondslag, door HAL naar redelijkheid een salaris in guldens Nederlands Courant bepaald. De overige bepalingen van de statuten en het pensioenreglement zijn volledig van toepassing.
UITBETALING DER PENSIOENEN
Artikel 18.
1. De pensioenen worden uitbetaald in maandelijkse termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand, waarin het pensioen is ingegaan; de laatste termijn op de laatste dag van de maand, waarin het recht op pensioen eindigt.
2. Het bestuur kan besluiten een pensioen in afwijking van het in lid 1 bepaalde in driemaandelijkse termijnen uit te betalen.
3. De termijnbetalingen worden naar boven afgerond op een bedrag in hele guldens.
4. De pensioenen zijn betaalbaar in Nederlandse Courant ter door het bestuur te bepalen plaats.
5. Het bestuur kan vóór de uitbetaling verlangen, dat het recht op pensioen door overlegging van de nodige bescheiden wordt aangetoond.
VERVREEMDING EN VERPANDING
Artikel 19.
De pensioenen en uitkeringen ten laste van het fonds, alsmede aanspraken op pensioen, zijn op straffe van verval - behoudens herstel door het bestuur - slechts vatbaar voor vervreemding, cessie of verpanding, in zover artikel 32 sub 2 en 3 van de Pensioen- en Spaarfondsenwet beslag op de pensioenen toestaat.
VERSTREKKEN VAN INFORMATIE DOOR HET FONDS
Artikel 20.
1. Het bestuur zorgt ervoor dat de deelnemers bij toetreding schriftelijk op de hoogte worden gesteld van de inhoud van de geldende statuten en het geldende pensioenreglement. Jaarlijks worden de deelnemers schriftelijk van de wijzigingen daarin door het bestuur op de hoogte gesteld.
2. Het bestuur stelt overige belanghebbenden in staat desgewenst van de geldende statuten en het geldende pensioenreglement kennis te nemen.
3. Jaarlijks verstrekt het bestuur aan de deelnemer een opgave van de hoogte van het te bereiken pensioen.
4. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het bestuur binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken. Die pensioenaanspraken worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in dit reglement. Het bestuur kan een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten.
5. Het Fonds zorgt ervoor dat de deelnemers in het bezit gesteld worden van een afschrift van de mededeling die de ondernemingen overeenkomstig artikel 2, zevende lid, eerste
xxxxxx, of artikel 3, vierde lid, eerste volzin, van de Pensioen- en spaarfondsenwet aan het Fonds hebben gedaan.
OVERGANG NAAR EEN ANDERE TAK VAN DIENST
Artikel 21.
Indien een deelnemer overgaat naar een bedrijf of een tak van dienst van HAL waar dit pensioenreglement geen onderdeel van de arbeidsovereenkomst uitmaakt, wordt hij geacht per de datum van overgang de dienst te hebben verlaten. Evenzo wordt de toetreding vanuit een bedrijf of tak van dienst waar dit pensioenreglement geen onderdeel van de arbeidsvoorwaarden uitmaakt beschouwd als indiensttreding. De eventuele pensioenaanspraken die vóór de overgang in de toen geldende pensioenregeling zijn opgebouwd blijven gehandhaafd. Indien daartoe aanleiding bestaat kan het bestuur maatregelen nemen met betrekking tot de na de overgang in aanmerking te nemen diensttijd.
WIJZIGING WETTELIJKE VOORZIENINGEN
Artikel 22.
Bij wijziging van bestaande wettelijke of wettelijk verplicht gestelde voorzieningen of invoering van andere wettelijke of wettelijk verplicht gestelde voorzieningen met betrekking tot ouderdoms-, partner en wezenpensioen of andere vormen van sociale uitkeringen, kunnen dit reglement en de daaruit voortgevloeide aanspraken, met inachtneming van de daarvoor voorgeschreven statutaire procedure, aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast voor zover dat wettelijk is toegestaan.
ONVOORZIENE GEVALLEN
Artikel 23.
In alle incidentele in dit reglement niet voorziene gevallen beslist het bestuur.
INWERKINGTREDING
Artikel 24.
Dit reglement wordt geacht oorspronkelijk in werking te zijn getreden op 1 januari 1978 en te zijn gewijzigd op 1 januari 1985 en 1 januari 1993. De wijziging van artikel 14 en 14a is in werking getreden op 8 juli 1994, de wijziging van artikel 20 op 1 januari 1995 en de wijziging van artikel 8 op 1 mei 1995.
OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 25.
1. Voor degenen die op 31 december 1992 deelnemer waren blijven de overgangsbepalingen alsmede artikel 2 lid 5 c van het tot 1 januari 1993 geldende reglement van toepassing.