MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Houtverwerkende industrie 2001/2002 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 9626
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 10-09-2001, nr. 174
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van de Stichting Sociaal Fonds voor de Hout- verwerkende Industrie CAO-secretariaat namens de Vereniging HAS, de Vereniging van Nederlandse Borstelfabrikanten, de Nederlandse Emballage- en Palletindustrie Vereniging en de Nederlandse Vereniging van Klompenfabrikanten als partijen te ener zijde mede namens FNV Bouw en de Hout- en Bouwbond CNV als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2001 CAO96262001
CAO2004 1
I. Xxxxx in zijn besluit van 27 december 2000 (Stcrt. 2000, nr. 252), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van de artikelen 1 en 32 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie alsmede de daarbij behorende statuten van de Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder VI en VII is bepaald;
II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 april 2002 (en voorzo- ver het betreft de artikelen 1 en 32 van de collectieve arbeidsovereen- komst voor de Houtverwerkende Industrie alsmede de daarbij behorende statuten van de Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Indu- strie tot en met 31 december 2002) de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V, VI en VII is bepaald:
Artikel 1
Werkingssfeer
1. Deze overeenkomst is van toepassing:
A. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, assemblage, import en groothandel van artikelen van hout of kunststof danwel hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen ter vervanging van deze grondstof dient, waaron- der begrepen:
1. huishoudelijke artikelen (met uitzondering van groothandel);
2. speelgoederen;
3. sportartikelen;
4. gereedschappen en onderdelen daarvan;
5. technische artikelen ten behoeve van industrie, ambacht, be- drijf, beroep en instellingen;
6. gebogen en gedraaide, gekartelde, geperste, gelijmde en ge- verfde producten;
7. looprekken, kinderstoelen, lectuurbakken;
8. naaidozen, etagères, thermometers, barometers, borstel- hangers, eenvoudige boekenplanken, etensdragers, dienbla- den, souvenirartikelen, sigarenkisten, sierdozen en andere houten kleinverpakkingen;
9. lucifers en potloden;
10. decoratieve producten voor de particuliere tuin;
11. andere producten van hout of hetgeen ter vervanging daarvan dient, met uitzondering van:
a. meubelen en onderdelen daarvan;
b. producten voor de bouwnijverheid (timmerwerk);
c. triplex en meubelplaat;
d. parket- en hardhoutvloeren;
e. houtvezelplaten;
2
f. producten van de ondernemingen, vallend onder de wer- kingssfeer van de CAO voor de rubber- en kunststof- industrie.
B. 1. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groot- handel van emballage en pallets van hout of van kunststof, danwel van hetgeen binnen het kader van deze ondernemin- gen tot vervanging van hout of kunststof als grondstof dient, met uitzondering van de volgende ondernemingen:
– ondernemingen waarin hoofdzakelijk het bedrijf wordt uitgeoefend van de grafkistenindustrie;
– ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingen- bedrijf;
– ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor de Rubberen Kunststoffenindustrie;
2. Op ondernemingen en/of afdelingen van een onderneming waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van houten draagen/of sierklompen en/of van houten sandalen.
C. Op ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, assemblage, groothandel en import van borstels, kwasten, borstelvezels en borstelhaar van de borstel- en kwasten- industrie en/of -assemblage en het borstelvezel- en haar- bereidingsbedrijf.
D. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen en/of assembleren van geheel of gedeeltelijk hou- ten vaten, kuipwerk en/of bakken – niet dienende voor verpak- king – en aanverwante technische houtwaren, ook als deze arti- kelen binnen het kader van deze ondernemingen van een andere grondstof dan van hout vervaardigd zijn.
2. Deze CAO geldt niet voor ondernemingen waarvoor een afzonder- lijke CAO regelende arbeidsvoorwaarden van kracht is, welke is geregistreerd bij de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3. Deze CAO geldt eveneens niet voor afdelingen van ondernemingen, die vallen onder een andere algemeen-verbindendverklaarde CAO.
3
Definitie werknemer
1. Bij deze overeenkomst zijn betrokken die mannelijke en vrouwelijke werknemers, die werkzaam zijn bij een onderneming als in artikel 1 bedoeld.
De artikelen 3, 9, 10, 15 en 16 zijn niet van toepassing op:
a. al dan niet uitsluitend leidinggevend en/of toezichthoudend per- soneel;
b. administratief personeel;
c. tekenkamerpersoneel;
d. handelsreizigers en/of vertegenwoordigers.
2. Inlening van arbeidskrachten
De onderneming waarop deze CAO van toepassing is dient zich ervan te verzekeren dat het uitzendbureau c.q. de uitzendwerkgever, de artikelen 10 en 12 eveneens van toepassing laat zijn op uitzend- krachten.
Partijen bij de CAO voor de Houtverwerkende Industrie zullen deze bepaling ter kennis brengen van de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche, zoals dit op grond van de CAO voor Uitzendkrach- ten vereist is.
Artikel 3
Definitie lonen en inkomen
1. Waar in deze overeenkomst sprake is van ,,loon’’ wordt hieronder verstaan het uurloon, bedoeld in artikel 10.
De weeklonen bedragen 40 x het uurloon. De maandlonen bedragen 174 x het uurloon.
2. Waar sprake is van ,,inkomen’’ wordt hieronder verstaan de bruto- verdienste uit arbeid, doch niet daaronder begrepen de verdienste ingevolge de reistijdenvergoeding ingevolge artikel 24 lid 2, buiten de normale werktijd, of de vergoeding van reis- en verblijfkosten ingevolge artikel 13 lid 3.
Artikel 4
Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie
De door partijen ingestelde paritaire commissie waaraan bevoegdheden zijn toegedeeld krachtens artikel 31 van deze CAO.
4
Artikel 5
Bedrijfsreglement
1. De werkgever is bevoegd, met inachtneming van wettelijke voor- schriften, een reglement vast te stellen en voorschriften te geven over het verrichten van de arbeid, alsmede voorschriften, welke strekken ter bevordering van de goede orde en de goede zeden in de onder- neming.
2. De bepalingen van dit reglement en deze voorschriften mogen niet in strijd zijn met de collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 6
Verplichtingen werknemers
1. De werknemer zal zijn werkzaamheden naar zijn beste vermogen verrichten, volgens de aanwijzingen, welke hem door of namens de werkgever zullen worden verstrekt.
2. De werknemer is verplicht, indien hij door de werkgever daartoe in bijzondere gevallen wordt aangewezen, ook andere dan zijn dage- lijkse niet tot zijn functie behorende arbeid te verrichten, voor zover althans deze arbeid verband houdt met de arbeid in de onderneming van de werkgever en de werknemer geacht wordt daartoe in staat te zijn.
3. In dit geval blijft het inkomen van de werknemer hetzelfde. Betreft het arbeid, behorende tot een hogere loongroep, welke gedurende meer dan een week onafgebroken moet worden verricht, dan zal hem het daarvoor vastgesteld loon dienen te worden betaald en hem het inkomen verkregen in zijn eigenlijke loongroep worden gegaran- deerd.
4. Indien de werknemer enig, tot het bedrijf behorend goed opzettelijk of door onachtzaamheid beschadigt of verliest, is artikel 632 BW van toepassing.
5
Aanvang en einde van de dienstbetrekking
1. Ten aanzien van het aangaan en beëindigen van de arbeidsovereen- komst zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing met inachtneming van hetgeen in de navolgende leden van dit arti- kel is bepaald. In bijlage 1 bij deze CAO is een model-arbeids- overeenkomst opgenomen.
2. De arbeidsovereenkomst wordt, tenzij schriftelijk anders is overeen- gekomen, aangegaan voor onbepaalde tijd.
3. Opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dient zodanig te geschieden dat het einde van het dienstverband steeds samenvalt met het einde van een loonbetalingsperiode. De opzegging van een dienstverband dient steeds schriftelijk te geschieden tegen afgifte van een ontvangstbewijs c.q. verzendbewijs.
4. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van de opzeg- ging:
– korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand (of een periode van 4 weken bij 4-wekelijkse loonbetaling);
– vijf jaar, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden (of een periode van 8 weken bij 4-wekelijkse loonbetaling);
– tien jaar, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maan- den (of een periode van 12 weken bij 4-wekelijkse loonbetaling);
– vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden (of een pe- riode van 16 weken bij 4-wekelijkse loonbetaling).
De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand (of een periode van 4 weken bij 4-wekelijkse loonbetaling).
5. Voor werknemers van 45 jaar en ouder bedraagt de door de werkge- ver in acht te nemen opzegtermijn minimaal 2 maanden (of 8 weken bij 4 wekelijkse loonbetaling).
6. Indien in de termijn van opzegging de aaneengesloten vakantie als bedoeld in artikel 25 lid 3 valt, wordt de termijn van opzegging met deze dagen verlengd.
7. De arbeidsovereenkomst kan ook voor bepaalde tijd worden aange- gaan. Dit dient schriftelijk te gebeuren.
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt, zonder dat opzegging vereist is, door het verstrijken van de tijd waarvoor zij is aangegaan. Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde
6
tijd zullen door hun werkgever tijdig, schriftelijk, worden geïnfor- meerd over de mogelijkheid van voortzetting van hun contract.
Voor contracten met een duur van 4 maanden of langer vindt dit uiterlijk 4 weken voordat het contract afloopt plaats. Voor contracten korter dan 4 maanden vindt dit uiterlijk 2 weken voordat het contract afloopt plaats.
8. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 668a BW, is ook voor de beëindiging van een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd geen voorafgaande opzegging noodzakelijk, mits het aanvanke- lijk aangegane dienstverband voor bepaalde tijd niet meer dan twee- maal is verlengd en mits de totale duur van de elkaar opvolgende overeenkomsten niet uitgaat boven drie jaar. Bij de bepaling van de termijnen en het aantal contracten tellen de periode(n), dat de werk- nemer op uitzendbasis in het bedrijf werkzaam was, mee.
9. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst om een dringende, aan de wederpartij onverwijld meegedeelde reden, zal de schriftelijke bevestiging van de ontslagreden aangetekend geschieden binnen 48 uur na het tijdstip waarop het dienstverband werd beëindigd. Hierbij zijn zaterdagen, zon- en feestdagen uitgezonderd.
10. Bij het aannamebeleid zal de werkgever potentiële werknemers niet benadelen op grond van het feit dat zij 50 jaar of ouder zijn of een hoger risico vormen vanwege een chronische aandoening.
11. In afwijking van het in de voorgaande leden bepaalde, dient de werk- nemer bij vervroegde uittreding de termijnen van opzegging in acht te nemen die in de betrokken VUT-CAO, het reglement en de vroeg- pensioenregeling zijn bepaald.
12. De dienstbetrekking eindigt automatisch als de werknemer de leef- tijd van 65 jaar bereikt. In deze situatie is geen termijn van opzeg- ging vereist.
Artikel 7a
Proeftijd
Wanneer tussen werkgever en werknemer een proeftijd wordt overeen- gekomen, dient deze schriftelijk te worden vastgelegd.
7
Bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd mag de proeftijd, ingevolge het bepaalde in artikel 652 van het Burgerlijk Wetboek, ten hoogste twee maanden bedragen.
Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is de maximum proef- tijd gerelateerd aan de overeengekomen duur van de arbeidsovereen- komst:
duur arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd maximum proeftijd
1 jaar of langer 1 maand
1⁄2 jaar of langer, doch korter dan 1 jaar 2 weken
korter dan een half jaar 1 week
Artikel 8
Het verrichten van bedrijfsarbeid voor derden
4. De werknemer kan nimmer de verplichting worden opgelegd voor een andere werkgever dan bij wie hij werkzaam is, arbeid te verrich- ten, tenzij deze arbeid past in het kader van reïntegratie-afspraken zoals bedoeld in bijlage 10 van de CAO.
Artikel 9
Indeling functies
De werknemer wordt – rekening houdend met zijn te verrichten werk- zaamheden en zijn bekwaamheid daarvoor – door de werkgever inge- deeld in een van de volgende vijf loongroepen:
Loongroep 0
Werknemers zonder opleiding en ervaring, welke voor het eerst in een van de betrokken bedrijfstakken gaan werken, kunnen door de werkge- ver voor maximaal zes maanden worden ingedeeld in deze loongroep.
Loongroep 1
De werknemer verricht eenvoudige werkzaamheden, bestaande uit een- duidige en uitvoerende handelingen waarvoor geen praktijkervaring ver- eist is en die uitsluitend onder toezicht worden uitgevoerd.
Eventueel wordt gebruik gemaakt van eenvoudige manuele of mechani- sche hulpmiddelen/ machines. Bij handmatige arbeid is veelal sprake van een beperkte mate van manuele bekwaamheid en materiaalgevoel.
Voorbeeldfuncties
Inpakker
Het verrichten van zeer eenvoudige inpakwerkzaamheden.
8
Loongroep 2
De werknemer verricht eenvoudige werkzaamheden, bestaande uit een- duidige, uitvoerende handelingen waarvoor geen tot geringe praktijker- varing vereist is en die in opdracht en veelal onder toezicht worden uit- gevoerd.
Eventueel wordt gebruik gemaakt van eenvoudige manuele of mechani- sche hulpmiddelen/ machines. Bij handmatige arbeid is veelal sprake van een beperkte mate van manuele bekwaamheid en materiaalgevoel.
Voorbeeldfuncties
Medewerker intern transport
Transporteren van grond-, hulp- en afvalstoffen c.q. gereed product van en naar productieen magazijnlocaties met eenvoudige manuele of me- chanische hulpmiddelen.
Corveeër
Opruimen en schoonmaken van productielocaties in overleg met desbe- treffende machinebediener. Afvoeren en scheiden van afval naar de daar- voor bestemde plaatsen.
Kwastenafwerker
Samenvoegen van onderdelen tot kwasten. Ruien van losse haren en knippen van gerede kwasten. Instellen van de benodigde machines. Gericht en georiënteerd invoeren van producten in machines. Signaleren van productie van uitval.
Inpakker
Vouwen en nieten van verpakkingsmateriaal tot dozen. In juiste hoeveel- heid verpakken van producten in presentatie-, transporten/of bulk- verpakking. Aanbrengen van etiketten op artikelen en verpakking.
Merker
Machinaal aanbrengen van merken op producten. Verrichten van overige voorbewerkingen (bijv. doorboringen in stelen). Instellen van de beno- digde, eenvoudige machines. Gericht en georiënteerd invoeren van (half-) producten in machines.
Handlanger
Assisteren van de machinebediener bij het optimaal benutten van de pro- ductiecapaciteit van de machine. Hiertoe vullen van de toevoer- inrichtingen voor de grond- en hulpstoffen, verpakken en stickeren van gerede producten, verplaatsen van goederen op de productielocatie, e.d.
9
Machinevuller/machinale schuurder
Gericht en georiënteerd invoeren van grondstoffen in machinetoevoer- inrichting(en) van één of meer machines. Afstellen van de product- geleidingen en -aanslagen. Vervangen van versleten schuurbanden.
Machinaal houtbewerker
Uitvoeren van eenvoudige houtbewerkingswerkzaamheden op eenvou- dige machines (bijv. afkort-, cirkel-, lint- en/of boomzaag). Instellen van deze machines volgens gegeven instructies.
Onervaren medewerker handmatige productie
De werknemer voert onder leiding werkzaamheden aan de handmatige productie van pallets en kisten uit. Dit betreft o.a. afwijkende maten, kleine series en kisten en pallets die uitgebreide afwerking behoeven.
Onervaren reparateur
De werknemer voert onder leiding reparaties uit.
Loongroep 3
De werknemer verricht werkzaamheden, grotendeels bestaande uit een- duidige, uitvoerende handelingen waarvoor een algemene basiskennis, aangevuld met enige theoretische vakkennis en langere praktijkervaring gewenst is en die veelal zelfstandig, maar volgens gegeven instructies worden uitgevoerd.
Bij machinale arbeid wordt gewerkt met minder ingewikkelde machines, die volgens voorschrift worden bediend en ingesteld, ofwel met inge- wikkelde machines, die volgens voorschrift worden bediend. Bij hand- matige arbeid is sprake van een redelijke mate van xxxxxxx xxxxxxx- heid en materiaalgevoel.
Voorbeeldfuncties
Magazijnbediende
Verzorgen van fysieke goederenontvangst, -opslag en -verzending in c.q. vanuit het magazijn. Controleren en in magazijn opslaan van inkomende goederen, verzamelen en verzendgereed maken van goederen volgens klantenorder. Signaleren van afwijkingen in de voorraad en/of levering. Besturen van een heftruck.
Borstelmaker (machinaal)
Machinaal vervaardigen van diverse soorten borstels, inclusief de ver- vaardiging volgens de tuftmethodiek. Bedienen van de diverse, naar pro- ductiegewijze en automatiseringsgraad te onderscheiden machines. Vul- len van de toevoerinrichtingen van de grond- en hulpstoffen. Inpakken van gereed product. Signaleren van afwijkingen aan product en machine.
10
Borstelmaker (handwerk)
Vervaardigen van diverse soorten borstels door het handmatig vullen van voorgeboorde monturen met borstelmateriaal, gebruik makend van draad en enige vorm van kitmiddel. Signaleren van afwijkingen aan produc- ten.
Kwastenmaker (machinaal)
Machinaal vervaardigen van diverse soorten kwasten. Bedienen van de diverse, naar productiewijze en automatiseringsgraad te onderscheiden machines. Vullen van de toevoerinrichtingen voor de grond- en hulpstof- fen.
Kwastenmaker (handwerk)
Handmatig vervaardigen van diverse soorten kwasten (behalve witbor- stels met dekrand en kwasten uit krom varkenshaar). Afwegen van de benodigde hoeveelheid haar, rekening houdend met de materiaal- eigenschappen. Aanbrengen van omhulsel, richten van haren, modelle- ren en ruien van kwast, toevoegen van vulmiddel. Signaleren van (half-) producten die niet aan de kwaliteitseisen voldoen.
Schaver
Instellen van de schaafbank op de gewenste schaafdikte, afstellen van de beitels, regelen van de aanvoersnelheid, rekening houdend met het te verwerken materiaal en de benodigde materiaalreductie. Verhelpen van eenvoudige machinestoringen.
Houtschiller
In opdracht schillen van bomen tot houtproducten van gewenste dikte. Bepalen van de wijze waarop het schilproces moet geschieden ter opti- male benutting van het ingangsmateriaal, rekening houdend met de eigenschappen van het te verwerken materiaal en de gewenste af te schillen dikte(n). Opspannen van het ingangsmateriaal, instellen en be- dienen van de machine, bewaken van de procesgang, verrichten van klein onderhoud.
Lakker/spuiter
Opbrengen van laksoorten in gewenste kleur en dikte met verfspuit. Zonodig aanmaken van lakken volgens voorgeschreven receptuur, con- troleren van de laksoorten en viscositeit. Schoonmaken van apparatuur, zorgen voor goede afzuiging. Het bedienen van spuitgietmachine- apparatuur.
11
Draaier
Machinaal vervaardigen van diverse soorten houtdraaiproducten. In- en omstellen van de (half)automatische houtdraaibanken. Invoeren van grondstoffen, verwisselen en slijpen van gutsen, uitvoeren van klein onderhoud. Signaleren van afwijkingen aan machine en proces.
Zager
In opdracht verzagen en uitkorten van boomdelen tot houtproducten van gewenste formaat. Bepalen van de wijze waarop het zagen moet geschie- den ter minimalisering van het resterende houtafval. Bedienen van de zaagmachines, bewaken van het proces, verrichten van klein onderhoud.
Handdraaier
Handmatig vervaardigen van houtproducten op houtdraaibank op basis van aangeleverde tekening of voorbeeld. Slijpen van het benodigde gereedschap.
Onervaren medewerker voorbewerking machinale pallet/ kistenproductielijn.
De werknemer verricht onder leiding werkzaamheden aan de productie- lijn.
Ervaren medewerker palletlijn
De werknemer verricht onder leiding werkzaamheden aan de palletlijn.
Ervaren medewerker handmatige productie
De werknemer voert onder leiding werkzaamheden aan de handmatige productie uit. Dit betreft o.a. afwijkende maten, kleine series en kisten/ pallets die uitgebreide afwerking behoeven.
Ervaren reparateur
De werknemer voert onder leiding reparaties uit.
Loongroep 4
De werknemer verricht werkzaamheden, bestaande uit uitvoerende han- delingen waarvoor een algemene basiskennis, aangevuld met ruime interne of externe opgedane theoretische vakkennis en waarbij tevens bijzondere, veelzijdige en uitgebreide praktijkervaring vereist is en die zelfstandig op basis van eigen interpretatie van richtlijnen worden uitge- voerd.
Bij machinale arbeid wordt gewerkt met ingewikkelde machines, die volgens voorschrift worden bediend en eventueel ingesteld, bij hand- matige arbeid is sprake van een hoge mate van xxxxxxx xxxxxxxxxxx, zelfstandigheid en materiaalgevoel.
12
Voorbeeldfuncties
Gediplomeerd heftruckchauffeur
Transporteren en distribueren van goederen van, naar en over productie- en magazijnlocaties met heftruck. Laden en lossen van vrachtwagens. Opnemen, in- c.q. uitnemen van goederen in magazijn(stellingen).
Borstelmaker (machinaal, inclusief instellen)
Machinaal vervaardigen van diverse soorten borstels, inclusief de ver- vaardiging volgens de tuftmethodiek. Instellen en bedienen van de di- verse, naar productiegewijze en automatiseringsgraad te onderscheiden machines. Vullen van de toevoerinrichtingen voor de grond- en hulpstof- fen. Inpakken van gereed product. Signaleren van afwijkingen aan pro- duct en machine. Verrichten van klein onderhoud, verhelpen van kleine storingen.
Kwastenmaker (machinaal, inclusief instellen)
Machinaal vervaardigen van diverse soorten kwasten. Instellen en bedie- nen van de diverse, naar productiewijze en automatiseringsgraad te onderscheiden machines. Vullen van de toevoerinrichtingen voor de grond- en hulpstoffen. Verrichten van klein onderhoud, verhelpen van kleine storingen.
Kwastenmaker (handwerk)
Handmatig vervaardigen van alle soorten kwasten. Afwegen van de benodigde hoeveelheid materiaal (haar), rekening houdend met de materiaaleigenschappen. Aanbrengen van omhulsel, richten van haren, modelleren en ruien van kwast, toevoegen van vulmiddel. Signaleren van (half)producten die niet aan de kwaliteitseisen voldoen.
Machinesteller
Op correcte en vlotte wijze in- en omstellen van alle voorkomende houtbewerkingsmachines. Verstrekken van werkinstructies ten aanzien van de bediening aan machinebedieners. Verhelpen van machinestorin- gen.
Voorwerker
De medewerkende voorman in het productieproces.
Ervaren medewerker voorbewerking machinale pallet/kisten productie- lijn.
De werknemer verricht zelfstandig werkzaamheden aan productielijn.
13
Palletlijnbediende
De werknemer stelt in en bedient zelfstandig de palletlijn.
Kwaliteitscontroleur
Zelfstandig medewerker aan de handmatige productie van pallets en kis- ten. Dit betreft o.a. afwijkende maten, kleine series en kisten/pallets die uitgebreide afwerking behoeven.
Palletsorteerder
De werknemer beoordeelt en selecteert pallets en kisten en bepaalt of deze al dan niet reparabel zijn.
Zelfstandig reparateur
Werknemer beoordeelt welke elementen vervangen dienen te worden. Voert reparaties in zelfstandigheid uit, eventueel met behulp van een pallet/kistendemontagemachine.
Loongroep 5
Gediplomeerde chauffeurs van externe transportmiddelen.
Alle niet genoemde werknemers worden, in overleg met de betrokkene, door de werkgever ingedeeld in één van de vijf loongroepen.
Van de indeling, alsmede van het vast individueel overeengekomen bru- toloon per betalingsperiode, dient de werkgever schriftelijk mededeling te doen aan de werknemer. Deze schriftelijke mededeling zal ook dienen te geschieden bij tussentijdse wijzigingen in de loongroepindeling.
Artikel 10
Lonen
LONEN PER 1 JULI 2001
(Voor een overzicht van de lonen in euro’s wordt verwezen naar bijlage 9)
1. De lonen worden per 1 juli 2001 verhoogd met 2,7%.
Vanaf deze datum gelden voor werknemers van 22 jaar en ouder de volgende lonen:
Loongroep
Leeftijd | Perc. 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% 18,68 | 18,84 | 19,20 | 19,72 | 20,72 |
op basis van 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
14
2. Jeugdloonschalen
a. Voor werknemers zonder opleiding geldt per 1 juli 2001 de on- derstaande jeugdloonschaal:
Loongroep
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 18,68 | 18,84 | 19,20 | 19,72 | 20,72 |
21 jaar | 90,0% | 16,81 | 16,95 | 17,28 | 17,75 | 18,65 |
20 jaar | 85,0% | 15,88 | 16,01 | 16,32 | 16,76 | 17,62 |
19 jaar | 75,0% | 14,01 | 14,13 | 14,40 | 14,79 | 15,54 |
18 jaar | 65,0% | 12,14 | 12,24 | 12,48 | 12,82 | 13,47 |
17 jaar | 55,0% | 10,27 | 10,36 | 10,56 | 10,85 | 11,40 |
16 jaar | 50,0% | 9,34 | 9,42 | 9,60 | 9,86 | 10,36 |
op basis van 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
b. Werknemers zonder opleiding en ervaring, welke voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken, kunnen door de werkgever voor maximaal zes maanden worden ingedeeld in loongroep 0. Het niveau daarvan is het gemiddelde tussen het wettelijk minimum- loon en loongroep 1.
c. Voor werknemers in opleiding geldt per 1 juli 2001 de onder- staande jeugdloonschaal:
Loongroep
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 18,68 | 18,84 | 19,20 | 19,72 | 20,72 |
21 jaar | 100,0% | 18,68 | 18,84 | 19,20 | 19,72 | 20,72 |
20 jaar | 85,0% | 15,88 | 16,01 | 16,32 | 16,76 | 17,62 |
19 jaar | 77,5% | 14,48 | 14,60 | 14,88 | 15,28 | 16,06 |
18 jaar | 70,0% | 13,08 | 13,18 | 13,44 | 13,80 | 14,51 |
17 jaar | 62,5% | 11,68 | 11,77 | 12,00 | 12,32 | 12,95 |
16 jaar | 55,0% | 10,27 | 10,36 | 10,56 | 10,85 | 11,40 |
op basis van een 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
15
d. Voor werknemers met voltooide opleiding geldt per 1 juli 2001 de onderstaande jeugdloonschaal:
Loongroep
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 18,68 | 18,84 | 19,20 | 19,72 | 20,72 |
21 jaar | 100,0% | 18,68 | 18,84 | 19,20 | 19,72 | 20,72 |
20 jaar | 100,0% | 18,68 | 18,84 | 19,20 | 19,72 | 20,72 |
19 jaar | 85,0% | 15,88 | 16,01 | 16,32 | 16,76 | 17,62 |
18 jaar | 77,5% | 14,48 | 14,60 | 14,88 | 15,28 | 16,06 |
17 jaar | 70,0% | 13,08 | 13,18 | 13,44 | 13,80 | 14,51 |
16 jaar | 62,5% | 11,68 | 11,77 | 12,00 | 12,32 | 12,95 |
op basis van een 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd. LONEN PER 1 JANUARI 2002
3. De lonen worden per 1 januari 2002 verhoogd met 1,7%.
Vanaf deze datum gelden voor werknemers van 22 jaar en ouder de volgende lonen:
Loongroep | ||||||
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 19,00 | 19,16 | 19,53 | 20,06 | 21,07 |
op basis van een 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
4. Jeugdschalen
a. Voor werknemers zonder opleiding geldt per 1 januari 2002 de onderstaande jeugdloonschaal:
Loongroep | ||||||
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 19,00 | 19,16 | 19,53 | 20,06 | 21,07 |
21 jaar | 90,0% | 17,10 | 17,24 | 17,57 | 18,05 | 18,97 |
20 jaar | 85,0% | 16,15 | 16,29 | 16,60 | 17,05 | 17,91 |
19 jaar | 75,0% | 14,25 | 14,37 | 14,64 | 15,04 | 15,80 |
18 jaar | 65,0% | 12,35 | 12,45 | 12,69 | 13,04 | 13,70 |
17 jaar | 55,0% | 10,45 | 10,54 | 10,74 | 11,03 | 11,59 |
16 jaar | 50,0% | 9,50 | 9,58 | 9,76 | 10,03 | 10,54 |
16 |
op basis van een 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
b. Werknemers zonder opleiding en ervaring, welke voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken, kunnen door de werkgever voor maximaal zes maanden worden ingedeeld in loongroep 0. Het niveau daarvan is het gemiddelde tussen het wettelijk minimum- loon en loongroep 1.
c. Voor werknemers in opleiding geldt per 1 januari 2002 de onder- staande jeugdloonschaal:
Loongroep | ||||||
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 19,00 | 19,16 | 19,53 | 20,06 | 21,07 |
21 jaar | 100,0% | 19,00 | 19,16 | 19,53 | 20,06 | 21,07 |
20 jaar | 85,0% | 16,15 | 16,29 | 16,60 | 17,05 | 17,91 |
19 jaar | 77,5% | 14,72 | 14,85 | 15,13 | 15,54 | 16,33 |
18 jaar | 70,0% | 13,30 | 13,41 | 13,67 | 14,04 | 14,75 |
17 jaar | 62,5% | 11,87 | 11,98 | 12,20 | 12,53 | 13,17 |
16 jaar | 55,0% | 10,45 | 10,54 | 10,74 | 11,03 | 11,59 |
op basis van 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
d. Voor werknemers met voltooide opleiding geldt per 1 januari 2002 de onderstaande jeugdloonschaal:
Loongroep | ||||||
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 19,00 | 19,16 | 19,53 | 20,06 | 21,07 |
21 jaar | 100,0% | 19,00 | 19,16 | 19,53 | 20,06 | 21,07 |
20 jaar | 100,0% | 19,00 | 19,16 | 19,53 | 20,06 | 21,07 |
19 jaar | 85,0% | 16,15 | 16,29 | 16,60 | 17,05 | 17,91 |
18 jaar | 77,5% | 14,72 | 14,85 | 15,13 | 15,54 | 16,33 |
17 jaar | 70,0% | 13,30 | 13,41 | 13,67 | 14,04 | 14,75 |
16 jaar | 62,5% | 11,87 | 11,98 | 12,20 | 12,53 | 13,17 |
op basis van 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
6. De werkgever kan de voor het eerst bij hem in dienst tredende werk- nemer gedurende de proeftijd van maximaal twee maanden het wet-
17
telijk minimumloon betalen. Dit geldt voor werknemers tot en met 21 jaar. Daarna zal indeling in een loongroep plaatsvinden.
7. Heeft de dienstbetrekking een gedeelte van een loonweek bestaan, dan vindt het voorgaande in evenredigheid toepassing naar het aan- tal uren dienstverband.
8. Is het loon van een werknemer naar tijdruimte vastgesteld, dan bedraagt dit over een week nimmer minder dan berekend naar het uurloon, in dit artikel vastgelegd.
9. Loonstrook:
De werkgever is verplicht de werknemer bij iedere loonbetaling een loonstrook, met uitsplitsing van basisloon en toeslagen, te verstrek- ken. Een voorbeeld van een loonstrook is als bijlage 4 aan deze CAO toegevoegd.
10. Loonopgave:
De werkgever is verplicht jaarlijks voor 15 februari aan de werkne- mer een opgave te verstrekken van het door hen verdiende loon en de daarop ingehouden premies en loonbelasting.
11. Verhoging van het loon op grond van het bereiken van een hogere leeftijd zal geschieden met ingang van de loonperiode, direct vol- gende op de verjaardag van de werknemer.
14. Indien een werknemer door bevordering of indienstname met zijn inkomen boven de ziekenfondsgrens uitkomt, ontvangt hij van zijn werkgever een bijdrage van 50% van de premie van de ziektekosten- verzekering, met een maximum van de werkgeversbijdrage in de zie- kenfondspremie.
Artikel 10a
Loonsverhoging leidinggevend en administratief personeel
Voor personeel behorend tot de categorieën, zoals genoemd in artikel 2 lid 1, geldt een loonsverhoging van de helft van de overeengekomen loonsverhogingen voor de looptijd van deze CAO, zijnde 2,2%.
De loonsverhoging voor deze categorieën geldt voor het overeengeko- men feitelijke uurloon, en luidt als volgt:
Per 1 juli 2001 + 1,1%
Per 1 januari 2002 + 1,1%
18
Artikel 11
Toeslagen
Met ingang van 1 juli 2001 gelden de volgende toeslagen:
1. De werkgever zal een diensttijdentoeslag verstrekken. De normen voor deze diensttijdentoeslag zijn in het algemeen: 5 t/m 9 jaar: f 6,25 (€ 2,84) per week;
10 jaar en langer: f 12,50 per week.
2. Voor de bepaling van het totaal aantal dienstjaren zal de tijd doorge- bracht in militaire dienst als effectieve diensttijd worden aangemerkt.
3. Diplomatoeslag:
Werknemers van 22 jaar en ouder die een vakexamendiploma van de Stichting Hout & Meubel bezitten, zullen een diplomatoeslag van f 11,00 (€ 4,99) per week ontvangen.
Werknemers van 22 jaar en ouder, die een VEV-diploma bezitten, zullen een toeslag van f 9,75 (€ 4,42) per week ontvangen.
4. EHBO-toeslag: aan een werknemer die in dit kader door de werkge- ver is aangesteld, en die in het bezit is van een geldig EHBO- diploma, zal een toeslag worden verleend van f 11,00 (€ 4,99) per week.
5. BHV-ers die geen EHBO-diploma bezitten maar wel een BHV di- ploma bezitten en up-to-date houden, komen in aanmerking voor een toeslag van f 5,00 (€ 2,27) per week.
6. Voor personen die zowel een EHBO- als een BHV-diploma hebben en die diploma’s onderhouden geldt de EHBO-toeslag. Derhalve vindt geen cumulatie van EHBO- en BHV-toeslagen plaats.
Artikel 12
Vergoedingen
Met ingang van 1 juli 2001 gelden de volgende vergoedingen:
1. De werkgevers zullen aan de werknemers voor zover zij het voor hun werk benodigde gereedschap niet verstrekken, een tegemoetko- ming van f 5,25 (€ 2,38) per week verlenen in de kosten van aan- schaf en het onderhoud daarvan.
2. In bedrijven waar de werknemers gebruik dienen te maken van werk- kleding, zullen de werkgevers aan de werknemers een werkkleding- vergoeding verstrekken van f 1,10 (€ 0,50) per gewerkte dag, voor- zover de werkgever de benodigde werkkleding niet verstrekt.
19
Artikel 13
Reiskostenvergoeding
1. Behoudens gevallen waarin de werkgever zelf het vervoer op eniger- lei wijze heeft geregeld, zal aan de werknemer een vergoeding voor de vervoerskosten worden gegeven. Voor de werknemer die met openbaar vervoer reist geldt een vergoeding op basis van de loonbelastingtabel openbaar vervoer, na een vooraf aan de werkge- ver overlegde openbaar vervoerverklaring.
Vergoeding reiskosten openbaar vervoer: Enkele reisafstand woon-werkverkeer
totaal 2001 per maand
0 – 10 km | – | – | – | – |
11 – 15 km | f 774 | (€ 351,23) | f 64,50 | (€ 29,27) |
16 – 20 km | f 1.036 | (€ 470,12) | f 86,33 | (€ 39,17) |
21 – 30 km | f 1.743 | (€ 790,94) | f 145,25 | (€ 65,91) |
31 – 40 km | f 2.162 | (€ 981,07) | f 180,17 | (€ 81,76) |
41 – 50 km | f 2.827 | (€ 1.282,84) | f 235,58 | (€ 106,90) |
51 – 60 km | f 3.142 | (€ 1.425,78) | f 261,83 | (€ 118,81) |
61 – 70 km | f 3.486 | (€ 1.581,88) | f 290,50 | (€ 131,82) |
71 – 80 km | f 3.607 | (€ 1.636,79) | f 300,58 | (€ 136,40) |
meer dan 80 km | f 3.656 | (€ 1.659,02) | f 304,67 | (€ 138,25) |
Deze tabel geldt voor 4 of meer dagen woon-werkverkeer. Bij 3, 2 of 1 dag per week is de aftrek 75%, 50%, respectievelijk 25% van het tabelbedrag. Uitgegaan wordt van het gemiddeld aantal reisdagen per week, waarbij 1⁄2 en minder naar beneden wordt afgerond.
In andere gevallen geldt de loonbelastingtabel ,,vastgestelde bedra- gen vervoer eigen auto’’. Deze maandelijkse bedragen luiden voor het belastingjaar 2001 als volgt:
f 0,– bij een afstand van niet meer dan 10 km;
f 143,25 (€ 65) bij een afstand van meer dan 10 km maar niet
meer dan 15 km;
f 200,50 (€ 90,98) bij een afstand van meer dan 15 km maar niet
meer dan 20 km;
f 286,50 (€ 130,01) bij een afstand van meer dan 20 km.
De afstand wordt berekend aan de hand van de postcodes van het woonadres en van de werkplaats.
Deze regeling is niet van toepassing indien een werknemer op eigen initiatief verhuist naar een woonplaats verder gelegen van de werk- plaats. Alsdan kan in overleg met de werkgever een reiskosten- regeling worden overeengekomen, met dien verstande dat de werk-
20
nemer tenminste recht blijft houden op de vergoeding die hij reeds kreeg.
2. De vergoeding is alleen verschuldigd over gewerkte dagen. Over werkdagen, waarop de werknemer geoorloofd heeft verzuimd, zal de vergoeding niettemin worden doorbetaald, indien de werknemer een traject-abonnement kan overleggen.
3. De werkgever zal aan de werknemer een vergoeding voor de ver- voerskosten betalen ter grootte van de reiskosten van het openbaar vervoer, op basis van het laagste tarief, indien de werknemer zich voor de controle van zijn ziekteverzuim over een afstand van meer dan 10 km moet verplaatsen van zijn woonplaats.
4. De bedrijfshulpverlener ontvangt voor het buiten werktijd volgen van lessen ten behoeve van het behalen en behouden van het EHBO- diploma een reiskostenvergoeding overeenkomstig lid 3.
Artikel 14
Kinderopvang; bijdrageregeling
1. Op verzoek van de werknemer wordt door het Sociaal Fonds en door de werkgever een financiële tegemoetkoming verstrekt in de kosten van kinderopvang. Onder kinderopvang wordt verstaan de opvang van kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar.
2. Het dient te gaan om kinderen van alle medewerkers met gezins- verantwoordelijkheid, voor zover deze medewerkers althans vallen onder de werkingssfeer van de CAO.
3. De kinderopvang kan plaatsvinden middels een particuliere of bedrijfsplaats in een erkende kinderopvangvoorziening.
4. De hoogte en de duur van de tegemoetkoming worden vastgesteld door het bestuur van het Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie op basis van de volgende criteria:
a. de maximale vergoeding bedraagt f 150,– (€ 68,07) per maand;
b. in aanvulling op de bijdrage door het Sociaal Fonds, dient de werkgever, op verzoek van de werknemer, eveneens een bijdrage in de kosten van de kinderopvang te verstrekken. De door de werkgever te betalen bijdrage is minimaal gelijk aan de bijdrage van het Sociaal Fonds.
21
c. wanneer ook een vergoeding wordt genoten zijdens de werkge- ver van de partner, dan wordt de vergoeding verlaagd naar maxi- maal f 75,– (€ 34,03) per maand.
d. in zijn beleid zal het bestuur onder meer rekening houden met de hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage, die wordt vastgesteld conform de ouderbijdragetabel van het Ministerie van VWS. Daarnaast zal het bestuur bij de toekenning van de bij- drage in de kosten van de kinderopvang ook letten op de daar- voor beschikbare geldmiddelen. De bijdrage van het Sociaal Fonds zal in ieder geval nooit meer bedragen dan de verplichte ouderbijdrage op grond van de meest recente, door de Minister vastgestelde, Ouderbijdragetabel kinderopvang.
5. Voor het aanvragen van een financiële bijdrage zijn aanvraag- formulieren verkrijgbaar bij het Sociaal Fonds, Postbus 90154, 5000 LG Tilburg, xxx.xx. 000-0 000 000.
Artikel 15
Tariefwerk
1. Bij de toepassing van gemeten tarieven zal een aan de prestatie even- redige toeslag kunnen worden verdiend.
2. Voor de werknemers, die door de bijzondere aard van hun werk- zaamheden niet in tarief kunnen werken, doch wier werkzaamheden in zodanig verband staan met die der tariefwerkers, dat de voortgang van de werkzaamheden van de ene groep rechtstreeks en voortdu- rend wordt beïnvloed door die der andere groep, kan een bijslag wor- den vastgesteld van ten hoogste 75% van het gemiddelde percentage dat de werknemers in tariefwerk in dezelfde afdeling boven hun uur- loon als bedoeld in artikel 10 verdienen.
3. Indien gewerkt wordt in ervaringstarieven, worden deze tarieven zodanig vastgesteld dat het totale bedrag aan tariefloon dat wordt uit- betaald – berekend over de periode van twee maanden – ten hoogste 7% van het totaal uitgekeerde loon over deze periode zal bedragen voor het in tarief werkende personeel.
4. De tarieven zullen voor de jeugdigen niet lager worden gesteld dan voor werknemers van 22 jaar en ouder.
5. Aan werknemers, die niet in tarief werken, kan ter beloning van bij- zondere prestaties een waarderingstoeslag worden betaald, bedrag- ende gemiddeld per onderneming maximaal 5% van het totale voor hem volgens artikel 10 geldende basisloon.
22
Artikel 16
Arbeidsduur
1. De normale arbeidsduur bedraagt per jaar:
– 2080 uur bij een jaar met 260 werkdagen;
– 2088 uur bij een jaar met 261 werkdagen.
De normale arbeidsduur is gebaseerd op 8 uur per dag over de eer- ste vijf werkdagen van de week en op 40 uur per week. Ten aanzien van roostervrije uren geldt het bepaalde in lid 5.
Voor portiers en bewakers geldt het onderhavige lid niet.
2. Het bepaalde in lid 1 van dit artikel geldt niet voor hen, die uit de aard hunner werkzaamheden aan een andere werktijdregeling gebon- den zijn en indien de indeling in ploegen een andere regeling vereist.
3. De gewone werktijd wordt geacht te vallen tussen 07.00 uur en 19.00 uur, tenzij in verband met maatregelen ter regeling van de stroom- voorziening of overheidsmaatregelen van andere aard de werktijd tij- delijk moet worden verschoven.
4. De werk- en schafttijden alsmede het overwerk zullen in overleg met de werknemers, respectievelijk met de instemming van de ondernemingsraad/ personeelsvertegenwoordiging door de werkge- ver worden vastgesteld. Mocht er geen overeenstemming bereikt worden, dan wordt dit geschil voorgelegd aan de Vakraad respectie- velijk de bedrijfscommissie.
5. a. Op basis van de 40-urige werkweek worden per kalenderjaar aan de werknemer 124 uur met behoud van loon als roostervrije tijd toegekend.
Indien in overleg met de ondernemingsraad/personeels- vertegenwoordiging gekozen wordt voor een werkweek van min- der dan 40 uur, wordt per kalenderjaar aan de werknemer rooster- vrije tijd toegekend, volgens onderstaande tabel:
lengte werkweek roostervrije tijd
40-urige werkweek 124 uren
39-urige werkweek 78 uren
38-urige werkweek 32 uren
371⁄2-urige werkweek 9 uren
23
b Bij een dienstbetrekking in deeltijd van minder dan 40 uur per week, zal aan de werknemer naar rato met behoud van loon roostervrije tijd worden toegekend.
c. Vaststelling van roostervrije uren geschiedt door de werkgever of een daartoe aangewezen functionaris in overleg met de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging of de perso- neelsvertegenwoordiging door middel van een jaarrooster.
d. Indien het bedrijfsbelang zulks vereist, is de werkgever in over- leg met de werknemers gerechtigd het reeds vastgestelde jaar- rooster te wijzigen.
e. Roostervrije uren worden niet vastgesteld op feestdagen of op vakantiedagen, vakantiedagdelen, of vakantie-uren.
f. Roostervrije uren kunnen individueel en roulerend worden vast- gesteld, danwel collectief per afdeling, danwel collectief per bedrijf, danwel deels individueel en deels collectief.
g. Roostervrije tijd kan per uur, per dagdeel of per dag worden vast- gesteld.
h. Roostervrije tijd wordt niet vervangen in geval van arbeids- ongeschiktheid.
i. Indien op verzoek van de werkgever in roostervrije tijd wordt gewerkt, wordt ten hoogste binnen twee maanden vervangende roostervrije tijd toegekend. Over de aldus gewerkte tijd wordt geen overwerktoeslag betaald.
j. Bij indiensttreding behoeft geen roostervrije tijd te worden opge- bouwd.
k. Bij uitdiensttreding vindt geen afrekening plaats van de in de toe- komst gelegen roostervrije tijd.
6. In gevallen van afwijking van de wekelijkse 40-urige arbeidsduur geldt het volgende:
a. De werkgever kan werkweken vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde normale arbeidsduur, in dier voege dat de individuele arbeidsduur per dag maximaal 9 uur kan bedragen, en de wekelijkse arbeidsduur (voor werknemers in de dagdienst) maximaal 45 uur.
De minimale arbeidsduur bedraagt 31 uur per week, doch hier- van kan, na verkregen toestemming van de Vakraad, naar bene- den worden afgeweken.
Het aantal arbeidsuren per kalenderjaar mag niet meer bedragen dan uit lid 1 van dit artikel volgt.
b. Van deze voor de onderneming of afdelingen van een onderne- ming vastgestelde werkweken met een afwijkende arbeidsduur zullen roosters worden opgesteld en in de onderneming kenbaar worden gemaakt.
c. Op de uren, waarop arbeid wordt verricht buiten de grenzen van de arbeidsduur die overeenkomstig dit lid is vastgelegd, blijft artikel 19 van toepassing.
24
7. In bijzondere gevallen kan, mits schriftelijk aangevraagd, de Vak- raad, rekening houdend met de hiervoor genoemde leden van dit arti- kel, toestemming verlenen voor een bepaalde periode 9,5 uur per dag te werken.
8. Ten aanzien van onderwerpen die niet in de CAO zijn geregeld, gel- den de normen van de standaardregeling van de Arbeidstijdenwet.
Artikel 17
Deeltijdwerk
1. Indien het bedrijfsbelang zich hiertegen niet verzet, zulks ter beoor- deling van de werkgever, zal de werknemer die daarom verzoekt, in de gelegenheid worden gesteld om in deeltijd te werken.
2. Werknemers die in deeltijd werken, bouwen ook vakantierechten op over de uren die meer zijn gewerkt dan het aantal uren van hun arbeidsovereenkomst.
Werknemers bouwen bovendien over deze uren pensioenrechten op.
Artikel 18
Xxxxxxxx/(vak)opleiding/loopbaanbeleid
Vakopleiding
1. Iedere werknemer heeft het recht om met zijn werkgever een leer- arbeidsovereenkomst af te sluiten, waarvan hij de verplichtingen zal nakomen.
De werkgevers zijn derhalve verplicht eraan mee te werken, dat de werknemers, indien zij dit wensen, vakonderwijs volgen aan een school, vallende onder de werkingssfeer van de Stichting Hout en Meubel of de Stichting Opleidingen Metaal. Voor de duur van de opleiding zal er een werkgarantie worden afgegeven door de werk- gever.
2. Indien de vakopleiding voor werknemers met een leer-arbeids- overeenkomst plaatsvindt tijdens de werktijd en buiten de werk- plaats, zullen de verzuimde uren door de werkgever worden vergoed tot een maximum van acht uur per week.
3. Ook zullen de verzuimde werkuren worden vergoed voor het doen
25
van een door de Stichtingen in lid 1 genoemd erkend examen, ver- band houdende met de vakopleiding.
4. Indien er twijfel bestaat over de vraag of een werknemer geschikt is voor het volgen van vakonderwijs, kan het oordeel worden gevraagd van de in dit artikel genoemde Stichtingen.
5. Werknemers, die een gedeelte van de week leerplichtig zijn (partieel leerplichtigen), ontvangen een inkomen en een aantal vakantie- en snipperdagen evenredig aan het aantal gewerkte dagen in verhouding tot het normale aantal werkdagen op grond van Artikel 16.
6. Ongeacht hun leeftijd ontvangen werknemers die een assistent- opleiding, een basisberoepsopleiding of een vakopleiding in het kader van de Wet Educatie Beroepsonderwijs bij de Stichting Hout- en Meubel volgen en deze opleiding na 13 weken voortzetten, van het Sociaal Fonds als tegemoetkoming in de kosten van de beno- digde studiematerialen een bedrag van f 300,– (€ 136,13).
In het tweede jaar ontvangen zij een bedrag van f 100,– (€ 45,38).
7. Werkgevers die werknemers in dienst hebben op basis van het Leer- lingwezen volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, komen in aanmerking voor een korting op de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. De maximale korting bedraagt in 2000 op jaar- basis f 4.880,– (€ 2.214,45) voor elke werknemer met een overeen- gekomen arbeidsduur van 32 uur of meer per week.
Scholing
8. Aan alle werknemers, behalve zij die een opleiding volgen in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, zal maximaal 24 uur per contractsjaar vrijaf worden gegeven met behoud van loon voor het met toestemming van de werkgever volgen van een cursus, speciaal gericht op functies in de hout- en meubelsector.
Indien deze scholingsuren in enig jaar niet besteed kunnen worden, kunnen deze tot een maximum van 10 uur in het volgende jaar wor- den opgenomen. Deze zogenaamde spaaruren blijven maximaal 1 jaar staan.
Indien een werknemer niet deelneemt of wenst deel te nemen aan scholing zoals hier bedoeld, bouwt hij ook geen spaaruren op.
9. Leden van een Personeelsvertegenwoordiging hebben recht op 3 scholingsdagen per zittingsperiode van 3 jaar.
10. Cursus Veilig en Gezond werken
Nieuwe medewerkers in de bedrijfstak zullen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 4 maanden na indiensttreding, een cursus over veiligheid en gezondheid op het werk volgen. Deze cursus kan
26
ook in-company worden gegeven, met dien verstande dat de cursus dan door een deskundige wordt verzorgd.
Daaraan voorafgaand dienen zij instructie op het werk te krijgen. Daartoe zal een instructiepakket worden ontwikkeld.
Loopbaanbeleid
11. Werkgever en werknemer plannen in onderling overleg één keer per drie jaar een gesprek over loopbaanontwikkeling.
Artikel 19
Feestdagen
1. Op Nieuwjaarsdag, Paasmaandag, Hemelvaartsdag, Pinkster- maandag, de beide Kerstdagen, Koninginnedag en in lustrumjaren 5 mei ter viering van de Nationale Bevrijdingsdag (2005 enz.), wordt niet gewerkt, tenzij sprake is van overwerk als bedoeld in artikel 21, onverminderd het bepaalde in lid 5 van dat artikel.
3. De werkgever zal de werknemer die de Herdenkingsdag der Natio- nale Bevrijding, anders dan in een lustrumjaar, wenst te vieren zulks toestaan, indien de wens hiertoe te kennen is gegeven en de werk- nemer nog snipperdagen tegoed heeft.
Artikel 20
Vergoeding feestdagen
1. Indien op Nieuwjaarsdag, Paasmaandag, Hemelvaartsdag, Pinkster- maandag, de Kerstdagen en op de dag als bedoeld in Artikel 19 ter viering van de verjaardag van de koningin en van de Nationale Bevrijding in lustrumjaren, door de werknemer niet wordt gewerkt, ontvangt hij het inkomen, dat hij verdiend zou hebben, wanneer deze feestdagen werkdagen zouden zijn geweest, met dien verstande dat met incidenteel overwerk geen rekening wordt gehouden.
2. Het inkomen wordt in deze gevallen berekend op de grondslag van het door de werknemer gedurende het voorafgaande kalenderkwartaal verdiende gemiddelde inkomen. Voor werknemers, wier gemiddelde inkomen niet op deze grondslag berekend kan worden, omdat zij eerst korte tijd werkzaam zijn geweest, wordt dit gemiddelde gelijk gesteld aan dat van andere overeenkomstige werknemers, die gedu- rende bedoeld kwartaal in hetzelfde bedrijf werkzaam waren. Voor
27
hen, die gedurende of sedert bedoeld kalenderkwartaal zijn overge- gaan naar een hogere loonklasse wordt het inkomen berekend op de grondslag van het voor hen ten tijde van de vrije dag of dagen gel- dende inkomen.
Artikel 21
Overwerk
1. In bijzondere omstandigheden is de werkgever gerechtigd overwerk te laten verrichten. Dit kan echter alleen met instemming van de meerderheid van de bij het overwerk betrokken werknemers. De werknemer is alsdan gehouden dat overwerk te verrichten.
2. Onder overwerk wordt verstaan, het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale dagelijkse arbeidstijd als bedoeld in Artikel 16 lid 1.
Structureel overwerk is het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale arbeidsduur als bedoeld in Artikel 16 lid 1 met een vaste frequentie gedurende langer dan zes maanden. Dit structurele overwerk is niet toegestaan. Onder bijzondere omstandigheden kun- nen ontheffingen worden aangevraagd bij de Vakraad.
3. Niet als overuren zal worden beschouwd de tijd, dat er arbeid wordt verricht in verband met het inhalen van onderbroken of verkorte werktijd. Arbeid buiten de normale werktijd wordt als overwerk beschouwd, behalve voor machinisten, stokers, portiers en bewakers, wier werktijden zoveel langer zullen zijn als in verband met hun nor- male werkzaamheden noodzakelijk is.
4. Indien een werkgever langer dan een week door bij hem in dienst zijnde werknemers overwerk laat verrichten, dan is naast de instem- ming van de daarbij betrokken werknemers tevens de instemming van de eventueel aanwezige ondernemingsraad/personeelsvertegen- woordiging vereist.
5. Een werknemer kan niet verplicht worden tot arbeid tussen 00.00 uur en 24.00 uur op zondag of de feestdagen, genoemd in Artikel 19.
6. Een werknemer van 55 jaar of ouder kan niet verplicht worden over- werk te verrichten.
7. Indien met inachtneming van het in de voorgaande leden gestelde, overwerk wordt verricht, dan zal dat overwerk zoveel mogelijk wor- den verricht in de uren die onmiddellijk voorafgaan aan de aanvang of onmiddellijk aansluiten aan het einde van de gewone werktijd. De werkgever zal, zo mogelijk tijdig (voor 12.00 uur), bekend maken dat het overwerk moet worden verricht.
28
8. De werkgever kan, indien de werknemer de wens daartoe te kennen geeft, de vergoeding voor overuren en/of overwerktoeslag in vrije tijd uitkeren.
De vrije tijd dient in beginsel binnen 30 dagen nadat het overwerk is verricht, te worden opgenomen.
9. Vergoeding voor overwerk is gelijk aan de duur van het overwerk plus een toeslag in tijd. De overwerktoeslag wordt berekend over het basisuurloon, genoemd in artikel 10.
Deze toeslag bedraagt:
a. 25% voor de eerste twee uren overwerk per dag, voorafgaand of aansluitend aan de gewone werktijd per dag;
b. 50% voor overwerk verricht op zaterdag en gedurende de uren tussen 23.00 en 05.00 uur en overwerk, verricht na de twee aan- sluitende uren genoemd in artikellid 9 sub a.
10. a. Voor arbeid op zondag, niet zijnde een in Artikel 19 genoemde feestdag, wordt het loon uitbetaald met 100% extra inkomen.
b. Voor arbeid op zaterdag of op zondag, tevens zijnde een in arti- kel 19 genoemde feestdag, wordt het loon uitbetaald met 125% extra inkomen.
c. Voor arbeid op een in Artikel 19 genoemde feestdag, geen zater- dag of zondag zijnde, wordt boven de in Artikel 20 bedoelde ver- goeding het loon uitbetaald met 125% extra inkomen.
d. De zon- en feestdagen duren van middernacht tot middernacht.
11. In een week, waarin overuren zijn gemaakt, zal het aantal uren dat een werknemer door te laat komen of willekeurig verzuim minder heeft gewerkt, mogen worden afgetrokken bij de berekening van het aantal uren, waarover extra inkomen moet worden betaald.
12. Het bepaalde onder lid 1 tot en met 9 en 11 van dit artikel is niet van toepassing op de werknemers, als bedoeld in artikel 2 onder a tot en met d.
13. De in lid 9 en 10 genoemde toeslagen worden berekend van het basisuurloon, genoemd in artikel 10.
Artikel 22
Ploegendienst
1. De werkgever die een ploegendienst wil invoeren, behoeft hiervoor
29
de instemming van de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordi- ging.
2. Indien in twee ploegen wordt gewerkt, een morgen- en een middag- ploeg, tussen 05.00 uur en 23.00 uur, zal aan de werknemers 15% toeslag op het inkomen over de in ploegendienst gewerkte tijd wor- den betaald.
3. Indien in twee-ploegendienst met een nachtploeg moet worden ge- werkt, dan zal aan de werknemers in de nachtploeg 30% toeslag op het inkomen over de gewerkte tijd worden betaald.
4. Indien in een drie-ploegendienst moet worden gewerkt, dan zal aan de werknemers van de morgen- en middagploeg 15% en aan de werknemers van de nachtploeg 30% toeslag op het inkomen over de gewerkte uren worden betaald.
5. Artikel 16 lid 1 van deze CAO blijft onverkort van toepassing.
6. Werknemers van 55 jaar en ouder kunnen door de werkgever niet verplicht worden tot het werken in ploegendiensten. Met ingang van 1 januari 2002 geldt dit voor de werknemer van 54 jaar en ouder.
7. In de navolgende gevallen zal in overleg met de OR of vakbonds- vertegenwoordiging worden bezien in hoeverre er een financiële afbouwregeling mogelijk is:
a. Als een werknemer, die minimaal 1 jaar in ploegendienst heeft gewerkt in de dagdienst wordt geplaatst.
b. Als een werknemer, die minimaal 1 jaar in een drieploegendienst heeft gewerkt in een tweeploegendienst wordt geplaatst.
c. Indien de werknemer het dienstverband is aangevangen, waarbij het werken in een ploegendienst was overeengekomen, en deze ploegendienst minimaal één jaar heeft geduurd.
De financiële afbouwregeling zal niet van toepassing zijn, indien betrokken werknemer op eigen verzoek van een ploegendienst naar een dagdienst, of van een drieploegendienst naar een tweeploegen- dienst gaat.
Artikel 23
Nachtarbeid
Indien door bijzondere omstandigheden buiten die, bedoeld in Artikel 21 lid 1, alleen maar in de avond of nacht kan worden gewerkt, dan zal voor de uren tussen 20.00 en 07.00 uur een toeslag van 30% op het inkomen over de gewerkte uren worden betaald.
30
Artikel 24
Werken in andere gemeenten
1. Bij het werken op karweien buiten de gemeente waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht, wordt, met uitzondering van arbeid op zondag, geen extra inkomen voor overwerk betaald, als bedoeld in Artikel 21, tenzij overwerk door de werkgever wordt opgedragen.
2. De tijd, nodig voor het gaan naar en het terugkeren van het karwei, wordt met het volle uurloon vergoed, zonder extra inkomen voor eventueel gemaakte overuren tijdens de reis, met dien verstande dat nimmer minder dan een normale arbeidsdag in gewoon uurloon zal worden uitbetaald.
Wanneer echter een werknemer zich van zijn woning rechtstreeks naar het karwei begeeft en van het karwei rechtstreeks naar zijn woning terugkeert, wordt uitsluitend de tijd vergoed, waarmede de hiervoor nodige reistijd de normale heen- en terugreistijd van wo- ning naar fabriek of werkplaats overtreft.
3. De reis- en verblijfkosten worden door de werkgever betaald.
Artikel 25
Vakantie/Vakantietoeslag
1. Voor de berekening van het aantal vakantiedagen waarop een werk- nemer recht heeft, wordt het begrip ,,vakantiejaar’’ gehanteerd. Het vakantiejaar loopt van 1 januari van enig jaar tot en met 31 decem- ber van dat jaar.
2. Behoudens het bepaalde in de leden 4 en 9 belopen de vakantie- aanspraken op jaarbasis 25 dagen met behoud van inkomen. Voor werknemers die een dienstverband zijn aangegaan voor minder dan de normale arbeidsduur, als bedoeld in Artikel 16 lid 1, gelden de bepalingen omtrent beloning, vergoedingen, vakantie, snipper- en roostervrije dagen naar verhouding.
De vakantierechten kunnen desgewenst uitgedrukt worden in uren. De vakantieduur komt overeen met de gemiddelde arbeidsduur per week maal 5.
Vakantiedagen, vakantiedagdelen of vakantie-uren kunnen niet afge- schreven worden, wanneer reeds roostervrije tijd op betreffende data is vastgesteld.
31
3. Van de in lid 2 genoemde vakantie-aanspraken worden 15 dagen aan- eengesloten gegeven. Deze aaneengesloten periode van 15 vakantie- dagen wordt voor het einde van het voorafgaande kalenderjaar door de werkgever, na overleg met werknemers c.q. ondernemingsraad/ personeelsvertegenwoordiging, vastgesteld en aan de werknemers meegedeeld.
Van de resterende tien vakantiedagen zullen er drie dagen in overleg met de werknemers, c.q. met instemming van de ondernemingsraad/ personeelsvertegenwoordiging door de werkgever als collectieve va- kantiedagen worden vastgesteld.
De resterende zeven vakantiedagen kunnen als individuele snipper- dagen, in hele of halve dagen, worden opgenomen. Een verzoek hier- toe dient ten minste één week van tevoren aan de werkgever of diens daartoe aangewezen vertegenwoordiger te worden gedaan.
4. a. De in lid 2 geregelde vakantieaanspraken worden verlengd met twee dagen bij 25 jaar onafgebroken dienstverband; de tijd gedu- rende welke de werknemer de dienstplicht heeft vervuld, wordt betrokken in de berekening van het aantal dienstjaren, mits de betrokken werknemer is teruggekeerd bij dezelfde werkgever na de vervulling van de dienstplicht.
b. Een werknemer van 55 jaar heeft recht op één extra vakantiedag; Een werknemer van 56 jaar heeft recht op twee extra vakantie- dagen;
Een werknemer van 57 jaar heeft recht op drie extra vakantieda- gen;
Een werknemer van 58 jaar heeft recht op vier extra vakantieda- gen;
Een werknemer van 59 jaar heeft recht op vijf extra vakantieda- gen.
c. De extra dagen onder a en b worden verworven in het jaar dat de betreffende dienstjaren respectievelijk leeftijd worden bereikt.
5. Voor de bepaling van het aantal vakantie- en snipperdagen waarop de werknemers recht hebben, wordt de tijd, welke zij in militaire dienst hebben doorgebracht, met uitzondering van de tijd voor her- halingsoefeningen voor zover deze niet langer dan een maand duren, niet meegerekend.
6. Voor zover een werknemer de hem toekomende vakantie- en snip- perdagen door omstandigheden buiten zijn schuld niet kan opnemen, heeft hij het recht dit alsnog te doen binnen een tijdvak van vijf jaar na de laatste dag van het kalenderjaar, waarin de aanspraak op vakantie- en snipperdagen is ontstaan.
7. De werknemer die op 1 januari minder dan een jaar bij dezelfde werkgever in dienst is geweest, heeft recht op een evenredig gedeelte
32
van de in lid 2 van dit artikel genoemde vakantiedagen met behoud van inkomen.
8. De werkgever is, wanneer hij de werkzaamheden in het bedrijf in verband met de aaneengesloten vakantie tijdelijk stilzet, niet ver- plicht aan een werknemer, die op grond van de duur van zijn dienst- verband geen recht heeft op een volle vakantie, het loon door te beta- len over de dagen, waarop deze in verband met de duur van zijn dienstverband geen aanspraak kan maken. Zoveel mogelijk zullen echter deze dagen worden gecompenseerd met de snipperdagen, waarop de betrokkene aanspraak heeft of in de toekomst krijgt.
9. Een werknemer, die op 1 januari een jaar in hetzelfde bedrijf werk- zaam is geweest en op die datum de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, heeft in het op deze datum aanvangende vakantiejaar recht op een extra vakantie van vijf aaneengesloten dagen. De werk- gever zal bepalen of deze dagen als vakantie- en/of snipperdagen kunnen worden opgenomen. Het tijdvak dezer extra vakantie zal worden bepaald in overleg met de werkgever en kan nimmer worden vervangen door een uitkering in geld.
10. Onder de snipperdagen zijn niet begrepen de in de artikel 19 ge- noemde feestdagen en de in artikel 26 genoemde korte verzuimen.
11. In geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval kan de werknemer maximaal over de laatste zeven maanden van de arbeids- ongeschiktheid vakantierechten en snipperrechten verwerven. Deze maximering geldt niet voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkne- mers, voor dat deel dat zij nog feitelijk werkzaam zijn.
12. Bij beëindiging van de arbeidsverhouding heeft de werknemer aan- spraak op uitbetaling van de vakantie-aanspraken over het lopende vakantiejaar, voor zover nog niet genoten in de vorm van vakantie- en snipperdagen, zulks onverminderd zijn nog eventuele resterende vakantie-aanspraken op grond van dienstverband gedurende het voor- afgaande vakantiejaar.
De opzegtermijn mag niet als vakantie gelden.
14. Werknemers afkomstig uit landen buiten Europa, alsmede uit Tur- kije, mogen maximaal 2 weken verlof voor eigen rekening opnemen aansluitend aan de aaneengesloten vakantie als bedoeld in artikel 25 lid 3.
33
Vakantietoeslag
15. De werknemers hebben recht op een vakantietoeslag van 8% van het inkomen, dat zij gedurende de periode van 1 juli van het vooraf- gaande kalenderjaar tot en met 30 juni van het lopende kalenderjaar in dienst van dezelfde werkgever hebben genoten.
Als inkomen zal hierbij tevens worden aangemerkt het gederfde inkomen wegens ziekte, zo althans uitkering krachtens de Ziektewet wordt genoten. Als gederfd daginkomen wordt genomen het bedrag dat ter berekening van de uitkering door het uitvoeringsorgaan is vastgesteld.
16. De vakantietoeslag wordt uitbetaald bij de laatste loonbetaling voor de vakantie, doch uiterlijk op 1 juni van enig jaar.
17. Bij beëindiging der arbeidsverhouding heeft de werknemer recht op een vakantietoeslag van 8% van het inkomen, dat hij in het lopend vakantiejaar heeft genoten, voor zover althans deze vakantietoeslag nog niet werd uitbetaald, alles onverminderd zijn nog resterend recht op vakantietoeslag op grond van zijn dienstverband gedurende het voorafgaande vakantiejaar.
Artikel 26
Korte verzuimen/onbetaald verlof/palliatief verlof
1. In geval van verzuim, als bedoeld in artikel 629 van het Burgerlijk Wetboek, wordt het inkomen niet doorbetaald, behalve in de hierna te noemen bijzondere omstandigheden gedurende de daarbij ver- melde tijd:
a. bij ondertrouw van de werknemer gedurende een dag;
b. bij huwelijk van de werknemer gedurende twee dagen;
c. bij huwelijk, 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van één der (schoon-) ouders, kinderen, kleinkinderen, broers of zusters, gedurende een dag, mits de plechtigheid wordt bijgewoond, bij de huwelijken van zusters en broers van de echtgeno(o)t(e) van de werknemer gedurende één dag, mits de plechtigheid wordt bijgewoond en bij 25- en 40-jarig huwelijk van de werknemer;
d. bij bevalling van de echtgenote, gedurende de dag van de beval- ling en de eerstvolgende twee normale werkdagen;
e. bij overlijden van de echtgeno(o)t(e) en/of eigen kind(eren) en/of inwonende (schoon)ouders van de dag van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis;
f. bij overlijden van één der ouders of schoonouders gedurende 3 dagen;
g. bij overlijden van één der stiefouders, of aangehuwde kind(eren) gedurende een dag, alsmede gedurende de dag der begrafenis, mits de plechtigheid wordt bijgewoond;
h. bij de begrafenis van één der broers, zusters, zwagers, xxxxxx-
34
zusters, grootouders van beide zijden of kleinkinderen, gedu- rende een dag, mits de plechtigheid wordt bijgewoond;
i. bij militaire inspectie indien daarvoor door de overheid geen ver- goeding gegeven wordt, gedurende een naar billijkheid te bere- kenen termijn;
j. bij uitoefening van de kiesbevoegdheid of bij het vervullen van andere burgerlijke verplichtingen, indien daarvoor door de over- heid geen vergoeding wordt verleend, gedurende de daarvoor onvermijdelijk benodigde tijd;
k. bij ontslag, wegens slapte in het bedrijf, van een werknemer, die ten minste drie achtereenvolgende maanden in dienst is gedu- rende één dag voor het zoeken van een andere werkgever;
l. bij ongeval over de dag waarop het ongeval plaatsvond;
m. voor dokters- en specialistenbezoek zal de mogelijkheid worden geboden betaald verlof te verkrijgen gedurende maximaal 1,5 respectievelijk 2,5 uur. Met doktersbezoek wordt gelijkgesteld het bezoek aan een tandarts in geval van acute noodzaak.
Deze regeling geldt tenzij door de onderneming in overleg met de meerderheid van het personeel c.q. de ondernemingsraad/ personeelsvertegenwoordiging een andere regeling is vastgesteld. De termijn van 2,5 uur voor het specialistenbezoek wordt ver- lengd voor de duur van het verzuim indien de noodzaak daartoe door de werknemer wordt aangetoond, door middel van een aan- tekening van de specialist op het verwijskaartje van de huisarts;
n. bij verhuizing van de werknemer op verzoek van de werkgever, éénmaal per jaar een dag vrijaf met behoud van loon;
o. bij acute ziekenhuisopname van de partner of een thuiswonend kind, zal de werknemer ten hoogste op dezelfde dag een dag ver- lof met behoud van loon worden verstrekt (calamiteitenverlof). Onder verzuim als bedoeld in dit artikel wordt verstaan het ver- zuim van de tijd waarin, indien niet verzuimd had moeten wor- den, zou zijn gewerkt.
2. Bij de toepassing van het bepaalde in dit artikel onder lid 1a t/m 1o wordt onder echtgen(o)ot(e) mede verstaan de persoon met wie de werknemer met het oogmerk duurzaam samen te leven een gemeen- schappelijke huishouding voert, hetgeen moet blijken uit een nota- riële mededeling, het wettelijk geregistreerd partnerschap danwel een belastingopgave.
3. Bij de toepassing van het bepaalde in dit artikel onder lid 1a t/m 1o zijn de regelingen die van toepassing zijn op pleeg-, klein- of ach- terkleinkinderen eveneens van toepassing op geadopteerde kinderen.
35
Onbetaald verlof
5. Werknemers die in aanmerking komen voor adoptie van een kind kunnen hiervoor vier weken onbetaald verlof opnemen.
Palliatief verlof
6. Onder palliatief verlof wordt verstaan verlof ten behoeve van de ster- vensbegeleiding van een naaste.
– Kortdurend palliatief verlof, dat wil zeggen verlof voor maximaal 10 dagen, wordt voor 70% door betaald. Dit verlof geldt voor de verzorging van kinderen, pleegkinderen en de partner, alsmede voor ouders.
– Langdurend onbetaald palliatief verlof, met een maximum van 6 maanden inclusief de 10 betaalde dagen, geldt voor kinderen, pleegkinderen en de partner, alsmede voor ouders en naaste vriend of vriendin.
Het opnemen van palliatief verlof voor een periode langer dan 10 dagen is niet mogelijk indien zwaarwichtige economische belan- gen zich daartegen verzetten.
Artikel 27
Uitkering bij ziekte en overlijden
1. Bij ziekte heeft de werknemer jegens zijn werkgever recht op door- betaling van zijn netto-inkomen, behoudens de inkomsten uit niet- roostermatig overwerk gedurende maximaal één jaar.
In afwijking hierop heeft de werknemer vanaf de tweede ziekmel- ding per kalenderjaar over de eerste drie ziektedagen aanspraak op 85% van zijn netto-inkomen. Deze korting geldt niet indien er sprake is van een bedrijfsongeval:
a. de wettelijke ziektegelduitkering wordt geweigerd door het be- treffende uitvoeringsorgaan;
b. de werkgever zich hiervoor kan baseren op wettelijke bepalin- gen;
c. de werknemer met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid je- gens een of meerdere derden een vordering tot schadevergoeding wegens inkomensderving kan doen gelden. De werknemer zal dit recht op schadevergoeding moeten cederen aan de werkgever, tot het bedrag dat de werkgever aan werknemer moet betalen.
In verband met de bepalingen in de Ziektewet en de WUBLZ garandeert het Sociaal Fonds de werknemer het loon indien een ondernemer onmachtig is tot loonbetaling, bijvoorbeeld door fail- lissement. Deze loongarantie kan eventueel de vorm hebben van een voorschotbetaling voor een ziektewetuitkering, die de werk- nemer pas na verloop van tijd kan ontvangen.
3. Recht op een eindejaarsuitkering per 1 december 2001 heeft:
– de werknemer die vóór 1 juli 1994 een aanvulling op zijn WAO-
36
xxxxxxxxx ontving en na afloop van de aanvullingsperiode in opvolgende jaren een eindejaarsuitkering heeft gehad;
– de werknemer die in 1995 een eindejaarsuitkering heeft ontvan- gen en op grond daarvan in de opvolgende jaren steeds weer een eindejaarsuitkering heeft gehad; en voorts:
– een ononderbroken WAO-uitkering heeft verkregen;
– is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45%/55% of hoger per 1 december 1999.
De uitkering kent de volgende staffeling:
Bij WAO-dagloon tot f 110,– (€ 49,92) (per 1 december 2001):
arbeidsongeschiktheidsklasse eindejaarsuitkering
45 – 55% f 469,– (€ 212,82)
55 – 65% f 563,– (€ 255,48)
65 – 80% f 657,– (€ 298,13)
80 – 100% f 750,– (€ 340,34)
Bij een WAO-dagloon van f 110,– (€ 49,92) of meer (per 1 decem- ber 2001):
arbeidsongeschiktheidsklasse eindejaarsuitkering
45 – 55% f 188,– (€ 85,31)
55 – 65% f 282,– (€ 127,97)
65 – 80% f 375,– (€ 170,17)
80 – 100% f 469,– (€ 212,82)
De genoemde bedragen zijn brutobedragen.
De uitkering wordt rechtstreeks door de (voormalige) werkgever aan de werknemer uitbetaald. Indien de (voormalige) werkgever in de onmogelijkheid verkeert om deze uitkering te doen, kan de werkne- mer een beroep doen op het Sociaal Fonds.
5. In geval van overlijden van een werknemer zullen diens nagelaten betrekkingen over de periode vanaf de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na die, waarin het overlijden plaatsvond, een uitkering ontvangen ten bedrage van het loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam.
Onder nagelaten betrekkingen worden verstaan:
x. xx xxxxxxxxxxxxx der echtgenoten, indien de overledene niet duur-
37
zaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde. Artikel 26 lid 3 is van overeenkomstige toepassing;
b. bij ontstentenis van de onder a. bedoelde personen aan de min- derjarige wettelijke of erkende natuurlijke kinderen;
c. bij ontstentenis van de onder a. en b. bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
Artikel 28
Ongevallenverzekering
1. De werkgever is verplicht voor zijn werknemers een verzekering af te sluiten die een uitkering garandeert in geval van blijvend lichame- lijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval dat de werknemers in of buiten dienstverband is overkomen.
De werkgever dient ter voldoening van deze verplichting deel te nemen aan de door de Stichting Sociaal Fonds voor de Hout- verwerkende Industrie afgesloten collectieve verzekering.
2. Indien een werknemer in opdracht van de werkgever wordt vervoerd in:
a. een door de werkgever ter beschikking gesteld motorvoertuig;
b. een motorrijtuig dat voor dat doel door een der medewerknemers beschikbaar is gesteld, is in geval a. de werkgever, die eigenaar is van het betreffende motorvoertuig en in geval b. de medewerk- nemer, die eigenaar is van het betreffende motorrijtuig, verplicht een ongevallenverzekering af te sluiten voor alle inzittenden, inclusief de bestuurder van het motorvoertuig.
De kosten hiervan komen ten laste van de werkgever.
De verzekering zal minimaal een dekking geven voor de volgende bedragen per inzittende:
a. bij overlijden een uitkering van f 50.000,– (€ 22.689,01)
b. bij volledige blijvende invaliditeit een uitkering van f 75.000, (€ 34.033,52).
De werknemer is niet verplicht gebruik te maken van een aan hem ter beschikking gesteld motorrijtuig, indien niet kan worden aange- toond dat een verzekering als hierboven omschreven en de wettelijke verplichte WA-verzekering is afgesloten.
3. De algemene bijzondere voorwaarden van de in lid 1 genoemde col- lectieve ongevallenverzekering zijn als bijlage 2 opgenomen in deze CAO.
4. Aan ondernemingen die tenminste een gelijkwaardige verzekering hebben afgesloten, wordt de aan het Sociaal Fonds afgedragen pre- mie ten behoeve van de collectieve ongevallenverzekering geresti-
38
tueerd. De werknemers hebben in dat geval een aanspraak jegens hun werkgever. Het verzoek om premierestitutie dient te worden gericht aan het Sociaal Fonds onder overlegging van een verzeke- ringspolis.
MELDING ONGEVALLEN
5. Schades die vallen onder de dekking van de collectieve onge- vallenverzekering, dienen gemeld te worden aan het Sociaal Fonds via het standaard schadeformulier dat bij het Sociaal Fonds verkrijgbaar is (Postbus 90154, 5000 LG Tilburg, tel. nr. 000-0000 000).
Artikel 29
Ziekteverzuimbestrijding
1. Indien een werknemer in de loop van het dienstverband met werk- gever gedeeltelijk arbeidsongeschikt ingevolge de WAO mocht gera- ken, zal werkgever de grootst mogelijke aandacht schenken aan mogelijke herplaatsing van de werknemer in een voor hem geschikte functie.
Bij de werving van personeel zal de werkgever – voor zover dat redelijkerwijs in het vermogen ligt – bijzondere aandacht schenken aan het bieden van gelijke kansen voor zowel geheel als gedeeltelijk arbeidsongeschikten.
In Bijlage 10 is in het Reglement Reïntegratie aangegeven hoe te handelen in geval een werknemer langer dan 13 weken arbeidsonge- schikt is.
2. In ieder bedrijf zal een ARBO-promotor worden aangewezen in overleg met de werknemersorganisaties. Bij bedrijven waar een ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging is, zal de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging conform de Wet op de Ondernemingsraden in deze functie voorzien.
Tot de taak van de arbopromotor behoort:
– het inventariseren van arborisico’s binnen het bedrijf;
– het bespreken van arborisico’s met de bedrijfsleider;
– het voorstellen van maatregelen om arborisico’s te beperken en/of op te heffen, daartoe overleg voeren met werknemers en
39
eventueel afspraken maken met leidinggevenden en externe in- stanties, zoals bijvoorbeeld de arbodienst.
De betreffende functionarissen hebben recht op scholing, in overleg met de werkgever. Het Sociaal Fonds zal de kosten van scholing sub- sidiëren.
Artikel 30
Gehoorbescherming
Werkgevers dienen aan werknemers gehoorplastieken te verstrekken indien lawaai op de werkplek niet kan worden voorkomen bij de bron en indien dat lawaai de grens van 80 dB(A) overschrijdt, tenzij de Arbo- dienst op basis van de risico-inventarisatie anders adviseert.
Artikel 31
Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie
1. Er is een Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie, p/a Reitse- plein 1, Postbus 90154, 5000 LG Tilburg.
2. De Vakraad is steeds bevoegd kennis te nemen van geschillen en ver- zoeken om advies of toestemming, indien deze taak bij deze CAO aan hem is opgedragen. Tot zijn taken behoren in ieder geval:
a. het geven van een bindend advies in alle geschillen, welke tus- sen een werkgever en een werknemer inzake de uitlegging van de CAO kunnen ontstaan, en welke op verzoek van beide partijen voor een uitspraak worden voorgelegd aan de Vakraad;
b. het beoordelen van een geschil op grond van artikel 16 lid 5;
c. het verlenen van toestemming naar aanleiding van een schrifte- lijk verzoek op grond van artikel 16 lid 8;
d. het verlenen van ontheffingen inzake structureel overwerk op grond van artikel 21 lid 2;
f. het afhandelen van verzoeken om ontheffing van CAO- bepalingen.
3. De Vakraad bestaat uit twee leden, één benoemd door de contracte- rende werkgeversorganisaties en één door de contracterende werk- nemersorganisaties. De Vakraad wordt voorgezeten door een onaf- hankelijke voorzitter/secretaris. Deze draagt er zorg voor dat alle stukken die aan de Vakraad worden voorgelegd, terstond aan de ove- rige leden van de Vakraad worden gezonden.
De leden 4 tot en met 10 van dit artikel zijn in het bijzonder van toe- passing op de procedure die leidt tot een bindend advies.
4. Geschillen worden geacht te zijn ontstaan op het ogenblik, waarop door een der betrokken partijen uitdrukkelijk een zaak als geschil
40
wordt beschouwd. Aan de secretaris van de Vakraad moet binnen zes weken na het ontstaan van een geschil schriftelijk daarvan kennis worden gegeven. Door deze schriftelijke kennisgeving wordt de behandeling van het geschil aanhangig gemaakt.
Bij overschrijding van de termijn van zes weken is de Vakraad des- ondanks bevoegd, na inwinning van nadere informatie omtrent de reden van deze overschrijding, alsnog tot behandeling van de zaak over te gaan.
5. De Vakraad kan partijen oproepen voor een openbare zitting, ten- einde nadere informatie van partijen te verkrijgen. Partijen kunnen zich tijdens de zitting doen vertegenwoordigen of doen bijstaan.
6. De Vakraad neemt uiterlijk binnen 2 weken nadat een openbare zit- ting heeft plaatsgevonden een beslissing. Indien een geschil of adviesaanvraag schriftelijk wordt afgehandeld, neemt de Vakraad uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van het schriftelijke verzoek een beslissing. Deze termijn kan eventueel met 4 weken worden ver- lengd, indien de Vakraad van oordeel is dat nadere informatie nood- zakelijk is, of zo veel langer als redelijkerwijs nodig is om deze aan- vullende informatie te vergaren.
7. Indien de Vakraad niet tot een beslissing kan komen, wijzen beide arbiters een onafhankelijke derde arbiter aan.
Indien de Vakraad niet tot de aanwijzing van een onafhankelijke derde arbiter kan komen, heeft de partij die de zaak aanhangig heeft gemaakt bij de Vakraad de mogelijkheid het geschil aanhangig te maken bij de bevoegde kantonrechter.
8. De beslissing van de Vakraad wordt schriftelijk vastgesteld door de voorzitter/secretaris en na goedkeuring ondertekend door de beide arbiters. Vervolgens wordt de beslissing aangetekend aan elk der par- tijen verzonden. De beslissing vermeldt de gronden waarop zij be- rust.
9. De uitspraak van de Vakraad laat onverlet de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om een bindend advies marginaal te toetsen.
10. Enige bevoegdheid van een ander orgaan terzake mag door de Vak- raad niet terzijde worden gesteld of doorkruist.
Onderstaand lid is van toepassing op de werkzaamheden van de Vak-
41
raad, voorzover deze werkzaamheden niet voortvloeien uit de taak zoals omschreven in lid 2 sub a.
11. De Vakraad neemt uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek een beslissing. Deze termijn kan even- tueel met 4 weken worden verlengd, indien de Vakraad van oordeel is dat nadere informatie noodzakelijk is, of zo veel langer als rede- lijkerwijs nodig is om deze aanvullende informatie te vergaren.
Artikel 32
Sociaal Fonds
1. De Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie is van toepassing op alle ondernemingen, zoals genoemd in artikel 1 van deze CAO.
2. De werkgever betaalt met ingang van 1 januari 2000 0,45% van de in het voorgaande jaar in zijn onderneming uitbetaalde bruto loonsom Sociale Verzekeringen aan de Stichting. De Stichting is gemachtigd de benodigde loonsomgegevens op te vragen bij het bestuur van de Uitvoeringsinstelling waarbij de werkgever is aangesloten.
De statuten van de Stichting bevatten een bepaling krachtens welke belanghebbenden de mogelijkheid wordt geboden zich te vergewis- sen van de juiste besteding van de ter beschikking komende gelden.
3. De ter beschikking komende gelden zullen door de Stichting worden gebruikt ter bestrijding van de kosten verbonden aan:
a. het financieren van de kosten verbonden aan de Vakraad;
b. de werkzaamheden van de werknemers- en werkgeversorganisa- ties, voortvloeiende uit het deelnemen aan de vakopleidings- organen, de scholing en vorming ten behoeve van in beginsel iedere werknemer vallende onder de loonbepalingen van de CAO;
c. de aan de ondernemingen in het belang van goede arbeidsverhou- dingen te verlenen diensten, waaronder begrepen het bevorderen van het goed functioneren van ondernemingsraden en andere vor- men van overleg binnen de ondernemingen;
d. het geven van voorlichting en informaties over bepalingen uit de XXX xxxxxxx van de arbeidsvoorwaarden;
e. de zakelijke voorlichting over de CAO;
f. het geheel of gedeeltelijk egaliseren, financieren en/of subsidië- ren van activiteiten en projecten ter stimulering van werkgele- genheid, opleiding en ontwikkeling van jeugdigen en ouderen in de bedrijfstak;
g. het verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van door partijen bij het CAO-overleg gemaakte afspraken in het belang van iedere werknemer, vallend onder de werkingssfeer van eerdergenoemde CAO;
42
h. het verrichten en publiceren van onderzoek naar het totstand- brengen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers;
i. het innen en beheren van gelden ter financiering van de voren- genoemde doeleinden en de werkzaamheden van de stichting;
j. het collectief afdekken van de xxxxxx’x volgend uit de artikelen 27 lid 1 en 5, artikel 28 lid 1 van de CAO;
k. het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van kin- deropvang.
4. De statuten van deze Stichting maken onderdeel uit van deze CAO. Artikel 33
Sociaal jaarverslag
1. De werkgever is verplicht, daar waar de Wet op de Ondernemings- raden van toepassing is, éénmaal per jaar schriftelijk die feitelijke gegevens te verstrekken, waaruit het gevoerde algemene beleid ten aanzien van sociale (personeels)zaken blijkt.
Dit jaarverslag zal zoveel mogelijk gebaseerd zijn op het in bijlage 3 van de CAO aangegeven model en zal aan ieder personeelslid ter beschikking worden gesteld.
3. De in de voorgaande leden bedoelde verslagen zullen geen gegevens bevatten van individuele, persoonlijke aard, noch gegevens die op enigerlei wijze de privacy van personeelsleden in gevaar zouden kunnen brengen.
Artikel 34
Economisch en sociaal overleg
Werkgelegenheid in de onderneming:
a. Ondernemingen met een ondernemingsraad/personeelsvertegen- woordiging zijn verplicht om op verzoek van de gekozen leden in de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging, in het kader van de bespreking van de algemene gang van zaken in de onderneming, een duidelijk inzicht in de toekomstverwachtingen op kortere en lan- gere termijn ten aanzien van de werkgelegenheid, zowel in kwanti- tatieve als in kwalitatieve zin, te verschaffen.
b. In ondernemingen met in de regel ten minste 50 en ten hoogste 100 werknemers, zal op verzoek van de meerderheid van de werknemers
43
een overlegorgaan ingesteld worden, waarmee de toekomst- verwachtingen op kortere of langere termijn ten aanzien van de werkgelegenheid in de onderneming besproken worden. Het overleg- orgaan bestaat uit de bestuurder van de onderneming als voorzitter en drie tot vijf door de werknemers rechtstreeks uit hun midden gekozen andere leden.
Een en ander onverlet de Wet op de Ondernemingsraden.
Het overlegorgaan legt zijn werkwijze in een reglement vast. Onder onderneming wordt verstaan: de onderneming, als gedefinieerd in de Wet op de Ondernemingsraden.
d. Indien de werknemersorganisaties het noodzakelijk achten, hebben zij het recht aan de ondernemingen het verzoek te richten om een gesprek te hebben over de werkgelegenheid.
Artikel 37
Fusie en bedrijfssluiting of reorganisatie
1. De werkgever, die overweegt een fusie aan te gaan of een bedrijf danwel een bedrijfsonderdeel te sluiten, zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties daarvan betrekken en de SER- fusiegedragsregels in acht nemen, ook wanneer bij de onderneming minder dan 100 werknemers werkzaam zijn.
2. a. In verband hiermee zal de werkgever zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voordat definitieve besluiten genomen worden, met de werknemersorganisaties in gezamenlijk overleg treden over de voorgenomen besluiten.
b. Aansluitend hieraan zal de werkgever de overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor de werknemers voortvloeiende ge- volgen bespreken met de werknemersorganisaties.
3. Inzake de gevolgen, welke voor de werknemers of een aantal werk- nemers in verband met de fusie of bedrijfssluiting te verwachten zijn, zal de werkgever in overleg met de werknemersorganisaties, een sociaal plan opstellen waarin wordt aangegeven met welke belangen van de werknemers in het bijzonder rekening dient te worden gehou- den en welke voorzieningen in verband daarmede moeten worden getroffen.
Artikel 38
Medisch onderzoek
Werknemers van 40 jaar en ouder hebben het recht zich eenmaal per drie jaar te laten onderwerpen aan een medisch onderzoek door een bedrijfs- gezondheidsdienst of een specialist.
44
De kosten, verbonden aan dit onderzoek, zullen gedragen worden door de onderneming.
Artikel 40
Uitruil arbeidsvoorwaarden (CAO à la carte)
1. Op ondernemingsniveau kunnen in overleg met de ondernemingsraad/ personeelsvertegenwoordiging, de volgende uitruilmogelijkheden worden ingebracht in de arbeidsvoorwaardenregeling waarvan de werknemers op individuele en vrijwillige basis gebruik kunnen ma- ken:
– Salaris kan worden aangewend voor verbetering van de (vroeg-) pensioenregeling;
– Twee vakantiedagen kunnen worden aangewend voor verbetering van de (vroeg)pensioenregeling of voor een regeling voor verlof- sparen. Met ingang van 1 januari 2002 kunnen hiertoe vijf vakan- tiedagen worden aangewend.
– Met ingang van 1 januari 2002 bestaat de mogelijkheid voor de werknemer om op jaarbasis maximaal vijf vakantiedagen te ko- pen.
2. Voorwaarde voor de toepassing van het bovenstaande is dat de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging is geformeerd in overeenstemming met de wet op de ondernemingsraden en dat deze vertegenwoordiging over de bevoegdheden en faciliteiten beschikt die de WOR toekent. Voorts moet sprake zijn van respectering van de artikelen 33, 34 van deze CAO.
3. Indien een onderneming minder dan 50 werknemers telt, gelden de volgende voorwaarden voor toepassing van dit artikel:
– in ondernemingen van 10 tot 50 werknemers volstaat de aantoon- bare respectering van artikel 35b of 35c van de WOR gedurende de afgelopen 12 maanden;
– in ondernemingen met minder dan 10 werknemers volstaat over- leg met het personeel.
45
Bijlage 1
MODEL-ARBEIDSOVEREENKOMST
Tussen (werkgever)
en (werknemer)
is de navolgende overeenkomst gesloten.
Op deze overeenkomst zijn de bepalingen van de Collectieve Arbeids- overeenkomst voor de Houtverwerkende Industrie van toepassing.
De werkgever bevestigt dat de werknemer per .......................................
bij de onderneming in dienst is/is aangesteld in de functie van
..................................................................................................................1)
De werknemer is als zodanig ingedeeld in loongroep ,
vermeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst.
Als proeftijd geldt een termijn van maand(en),
eindigende 2)
Het overeengekomen bruto-loon bedraagt f per maand/
per vier weken/per week.
Ingaande is/wordt de werknemer opgenomen in het
pensioenfonds.
Datum: .......................................................................................................
.....................................................................................................................
(handtekening werknemer) (handtekening werkgever)
1) Indien het een tijdelijk dienstverband betreft, toevoegen: ,,voor de duur van’’.
2) Zie voor de maximale proeftijd artikel 7A.
46
BIJLAGE 2
ALGEMENE EN BIJZONDERE VOORWAARDEN VAN DE COL- LECTIEVE ONGEVALLENVERZEKERING
Verzekeringnemer: Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie.
Verzekerden: Verzekerd zijn de werknemers van de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie. Hieronder zijn mede begrepen vakantieen uitzendkrachten/ seizoenwerkers en stagiaires.
Verzekerde bedragen: f 50.000,– (€ 22.689,01) ingeval van overlijden ten gevolge van een ongeval; f 75.000,– (€ 34.033,52) ingeval van blij- vende invaliditeit, met gedeeltelijke uitkering ingeval van gedeeltelijke invaliditeit ten gevolge van een ongeval.
Condities: Voorwaarden Persoonlijke Ongevallenverzekering (PO-89) met de Bijzondere Voorwaarden (CPO-90) artikel 3, 4 en 5.
Bijzondere voorwaarden:
3. Onder deze verzekering zijn uitsluitend verzekerd personen die ouder zijn dan 16 jaar, doch de 70-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, op voorwaarde dat zij niet lijden aan een bestaande ziekte, kwaal of lichaamsgebrek. Voor personen met bestaande lichaamsgebreken en/ of kwalen is deze verzekering eveneens van kracht, doch in dat geval is het bepaalde in artikel 4 van deze bijzondere voorwaarden van toe- passing.
4. Indien een ziekte, kwaal of gebrek een nadelige invloed heeft op het ontstaan van een ongeval of ongevalsletsel of op het verloop van het genezingsproces, dan zal terzake van het ongeval niet meer worden uitgekeerd dan het geval zou zijn wanneer de verzekerde niet aan die ziekte, kwaal of dat gebrek zou hebben geleden.
5. Per verzekerde zullen nimmer hogere bedragen gelden dan f 500.000,– (€ 226.890,10) in geval van overlijden en f 1.000.000,– (€ 453.780,20) in geval van algehele blijvende invaliditeit.
De maximale vergoeding per één en hetzelfde vervoermiddel zal nimmer meer bedragen dan f 5.000.000,– (€ 2.268.901).
47
BIJLAGE 3
MODEL SOCIAAL JAARVERSLAG
Richtlijn bij artikel 33
A. Stand van zaken in de onderneming.
Een beknopt en begrijpelijk overzicht van de stand van zaken in de onderneming. Een terugblik en prognose.
Vermeld kunnen worden: de (index)cijfers van de ontwikkeling van de omzet van de rentabiliteit, van de loonsom. Eventueel wijzigin- gen in de organisatie van de onderneming.
B. Personeelsbestand.
Cijfers van de personeelsbezetting, wijzigingen daarin. Promoties, vacatures, ziekteverzuim.
C. Beloning personeel.
CAO-wijzigingen, veranderingen in de beloningssystematiek, presta- tiebeloning.
D. Communicatie.
Voorzover van toepassing: relaas van personeelsoverleg, OR- of kernraadvergaderingen, contacten met vakbondsvertegenwoordigers.
E. Resterende gegevens.
Pensioen- en spaarregelingen, sociaal fonds, woningregelingen, reis- en onkostenvoorzieningen.
Het sociaal jaarverslag wordt niet eerder gepubliceerd dan het verslag aan de aandeelhouders.
Overnemen van de gehele of gedeeltelijke inhoud van het sociaal jaar- verslag in publiciteitsmedia kan alleen met toestemming van de directie van de onderneming.
48
BIJLAGE 4
MODEL SPECIFICATIE BRUTO-NETTO LOONBEREKENING
CAO basis-uurloon f x uur f
Diensttijdtoeslag f
Diplomatoeslag f
EHBO-toeslag f +
Grondloon per week f
Overwerktoeslag % over uur x basisloon
per uur = f
Overwerktoeslag % over uur x basisloon
per uur = f
Ploegentoeslag % over
grondloon per week = f +
f
Af: premie bedrijfs-
pensioenfonds f –
f
Vroegpensioenpremie: x % van het per 1 januari van het boekjaar overeengekomen loon (loonbegrip als gehanteerd voor de pensioenberekening) = | f | – |
Bruto-loon voor sociale verzekeringen (= 100%) | f | + |
f |
49
Af: Ziekenfondswet % = f WW (per 1 januari
2001 bedraagt de franchise f 117,– per
dag) % = f + f
Loonheffing f +
f –
Uitbetalen: f
50
BIJLAGE 7
STATUTEN VAN DE STICHTING SOCIAAL FONDS VOOR DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE
Artikel 1
Naam en zetel
De stichting draagt de naam: ,,Stichting Sociaal Fonds voor de Hout- verwerkende Industrie’’. Zij is gevestigd te Tilburg.
Artikel 2
Doel
Het doel van deze stichting is het bevorderen van de goede arbeidsver- hougingen in en het geheel of gedeeltelijk doen financieren en subsidië- ren van activiteiten, gericht op het in sociaal-economisch opzicht opti- maal functioneren van de bedrijfstakken, vallende onder de bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie.
Binnen de doelstelling van de stichting valt het bevorderen van:
a. het financieren van de kosten verbonden aan de Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie;
b. de werkzaamheden van de werknemers- en werkgeversorganisaties, voortvloeiende uit het deelnemen aan de vakopleidingsorganen, de scholing en vorming ten behoeve van in beginsel iedere werknemer vallende onder de loonbepalingen van bovengenoemde CAO;
c. de aan de ondernemingen in het belang van goede arbeidsverhoudin- gen te verlenen diensten, waaronder begrepen het bevorderen van het goed functioneren van ondernemingsraden en andere vormen van overleg binnen de ondernemingen;
d. het geven van voorlichting en informaties over bepalingen uit de CAO voor de Houtverwerkende Industrie terzake van de arbeids- voorwaarden;
e. de zakelijke voorlichting over de CAO;
f. het geheel of gedeeltelijk egaliseren, financieren en/of subsidiëren van activiteiten en projecten ter stimulering van werkgelegenheid, opleiding en ontwikkeling van jeugdigen en ouderen in de bedrijfs- tak;
g. het verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van door partijen bij het CAO-overleg gemaakte afspraken in het belang
51
van iedere werknemer, vallend onder de werkingssfeer van eerder- genoemde CAO;
h. het verrichten en publiceren van onderzoek naar het totstandbrengen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstan- digheden van de werknemers;
i. het innen en beheren van gelden ter financiering van de voren- genoemde doeleinden;
j. het garanderen van de loonbetaling gedurende de eigen risicoperiode in het kader van de Ziektewet, indien de werkgever onmachtig is om de loonbetaling te verrichten, bijvoorbeeld door faillissement;
k. het garanderen van eindejaarsuitkeringen voor werknemers met een WAO-uitkering in het kader van bovenwettelijke afspraken terzake;
l. het uitvoeren van de kinderopvangregeling, die is opgenomen in de CAO voor de Houtverwerkende Industrie;
m. het collectief afdekken van de risico’s volgend uit artikel 28 lid 1 van de CAO. De werkgever dient deel te nemen aan de door de Stich- ting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie afgesloten collectieve verzekering. Aan ondernemingen die tenminste een ge- lijkwaardige verzekering hebben afgesloten, wordt de aan het So- ciaal Fonds afgedragen premie ten behoeve van de collectieve onge- vallenverzekering gerestitueerd. Het verzoek om premierestitutie dient te worden gericht aan het Sociaal Fonds onder overlegging van een verzekeringspolis.
Artikel 3
Bestuur
Het bestuur bestaat uit zes leden.
Artikel 4
Adviseurs en waarnemers
De bestuursleden kunnen zich in de vergadering van het bestuur laten bijstaan door adviseurs.
Indien door de minister van Sociale Zaken de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de minister een waarnemer benoemd. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt alle door het bestuur te behandelen stukken.
Artikel 5
Benoeming van leden van het bestuur
De leden van het bestuur en voor ieder van hen een vaste plaatsvervan- ger, worden benoemd door:
52
a. de gezamenlijke werkgeversorganisaties, te weten de Vereniging HAS, Vereniging van Nederlandse Borstelfabrikanten, de Neder- landse Emballage- en Palletindustrie Vereniging EPV en de Neder- landse Vereniging van Klompenfabrikanten, die drie leden en hun plaatsvervangers benoemen;
b. de gezamenlijke werknemersorganisaties, te weten de Bouw- en Houtbond FNV en de Houten Bouwbond CNV, die drie leden en hun plaatsvervangers benoemen.
Artikel 6
Zittingsduur
De leden van het bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar.
Aftredende bestuursleden en hun plaatsvervangers komen voor her- benoeming in aanmerking. Voor benoeming of herbenoeming komen niet in aanmerking zij die de leeftijd van vijfenzestig jaar zijn gepas- seerd.
De leden van het bestuur en hun plaatsvervangers die voor de eerste keer benoemd worden, kunnen eventueel een kortere zittingsperiode dan drie jaar hebben.
Artikel 7
Einde lidmaatschap
Het lidmaatschap van een lid van het bestuur eindigt door:
a. afloop van een periode van drie jaar als aangegeven in artikel 6;
b. overlijden;
c. schriftelijk bedanken;
d. intrekking van het lidmaatschap door de organisaties welke het lid hebben benoemd.
Artikel 8
Voorzitter en vice-voorzitter
Telkenjare wijst het bestuur uit zijn midden een voorzitter en een vice- voorzitter aan, met dien verstande dat, indien het voorzitterschap wordt bekleed door één van de leden benoemd door de gezamenlijke werkge- versorganisaties, bedoeld in artikel 5, het vice-voorzitterschap wordt
53
bekleed door één van de leden, benoemd door de gezamenlijke werk- nemersorganisaties, bedoeld in artikel 5 en omgekeerd.
Het voorzitterschap en het vice-voorzitterschap zal afwisselend worden bekleed door een bestuurslid benoemd door de gezamenlijke werkgever- sorganisaties bedoeld in artikel 5 en een bestuurslid benoemd door de gezamenlijke werknemersorganisaties bedoeld in artikel 5.
De algemene vertegenwoordigingsbevoegdheid voor de stichting berust bij voorzitter en vice-voorzitter gezamenlijk, behoudens de bevoegdheid van het bestuur om voor bepaalde (groepen van) gevallen speciale machtigingsvoorzieningen te treffen.
Artikel 9
Quorum en stemming
1. Voor het houden van vergaderingen en het nemen van besluiten is de aanwezigheid vereist van ten minste twee door de werkgeversorga- nisaties en ten minste twee door de werknemersorganisaties aange- wezen bestuursleden.
2. De bestuursleden benoemd door de organisaties bedoeld in artikel 5 onder a., brengen bij stemming ieder evenveel stemmen uit als ter vergadering bestuursleden benoemd door de organisaties bedoeld in artikel 5 onder b., aanwezig zijn en omgekeerd.
3. Stemmingen kunnen plaatsvinden zonder dat een vergadering wordt gehouden, mits dit schriftelijk geschiedt. In dat geval kan een besluit slechts met éénstemmigheid worden genomen.
Artikel 10
Staken der stemmen
Bij het staken der stemmen wordt in een volgende vergadering welke ten hoogste één maand later plaatsvindt, andermaal over hetzelfde onder- werp gestemd. Staken de stemmen in tweede instantie wederom, dan wordt over het betreffende onderwerp een bindende uitspraak gevraagd aan een nader te benoemen commissie ad hoc van drie personen.
Artikel 11
Huishoudelijk reglement
Het bestuur kan een huishoudelijk reglement vaststellen, waarvan de bepalingen niet in strijd mogen zijn met deze statuten.
54
Artikel 12
Secretariaat en penningmeesterschap
Het bestuur benoemt, al dan niet uit zijn midden, een secretaris en een penningmeester dan wel een secretaris/penningmeester.
Artikel 13
Financiën
1. De middelen van de stichting bestaan uit:
a. het stichtingskapitaal;
b. bijdragen, die door de ondernemers in de bedrijfstakken vallende onder de bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie worden verstrekt, ingevolge het terzake bepaalde in evengenoemde overeenkomsten;
c. eventuele andere baten.
2. De begroting van inkomsten en uitgaven wordt jaarlijks ter kennis- neming toegezonden aan de organisaties genoemd in artikel 5.a. en
b. en kan door het bestuur worden goedgekeurd, indien binnen één maand na toezending van deze organisaties geen schriftelijke bezwa- ren zijn ontvangen. De begroting is voor de organisaties genoemd in artikel 5 a. en 5 b. beschikbaar.
3. Binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar legt het bestuur omtrent het gevoerde en te voeren beleid rekening en verantwoor- ding af aan de werkgevers- en werknemersorganisaties, die partij zijn bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie. In dit gepresenteerde verslag vindt ook een rapportering plaats van een door het Bestuur aangewezen externe registeraccoun- tant. Het verslag wordt ter inzage van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers neergelegd ten kantore van het fonds en op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegen- heid aan te wijzen plaatsen.
4. De begroting, de jaarrekening en het jaarverslag zijn openbaar. Deze worden tegen vergoeding van kosten ter beschikking gesteld aan werknemers en werkgevers.
55
Beheer en administratie
De gelden van de stichting worden door het bestuur beheerd. De admi- nistratie en de wijze van inning van de bijdragen, verschuldigd aan de stichting, worden door het bestuur geregeld.
Het bestuur is ook ingeval van delegatie van een of meer van haar taken aan een uitvoerend orgaan verantwoordelijk voor het administratief en geldelijk beheer.
Artikel 15
Besteding der gelden
De ter beschikking gekomen gelden zullen door de stichting worden gebruikt ter bestrijding van de kosten verbonden aan:
a. het financieren van de kosten verbonden aan de Centrale Vertrou- wensinstantie en de Arbitragecommissie;
b. de werkzaamheden van de werknemers- en werkgeversorganisaties, voortvloeiende uit het deelnemen aan de vakopleidingsorganen, de scholing en vorming ten behoeve van in beginsel iedere werknemer vallende onder de loonbepalingen van bovengenoemde CAO;
c. de aan de ondernemingen in het belang van goede arbeidsverhoudin- gen te verlenen diensten, waaronder begrepen het bevorderen van het goed functioneren van ondernemingsraden en andere vormen van overleg binnen de ondernemingen;
d. het geven van voorlichting en informaties over bepalingen uit de CAO voor de Houtverwerkende Industrie terzake van de arbeids- voorwaarden;
e. de zakelijke voorlichting over de CAO;
f. het geheel of gedeeltelijk egaliseren, financieren en/of subsidiëren van activiteiten en projecten ter stimulering van werkgelegenheid, opleiding en ontwikkeling van jeugdigen en ouderen in de bedrijfs- tak;
g. het verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van door partijen bij het CAO-overleg gemaakte afspraken in het belang van iedere werknemer, vallend onder de werkingssfeer van eerder- genoemde CAO;
h. het verrichten en publiceren van onderzoek naar het totstandbrengen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstan- digheden van de werknemers;
i. het innen en beheren van gelden ter financiering van de voren- genoemde doeleinden en de werkzaamheden van de stichting;
j. het garanderen van de loonbetaling gedurende de eigen risicoperiode in het kader van de Ziektewet, indien de werkgever onmachtig is om de loonbetaling te verrichten, bijvoorbeeld door faillissement;
56
k. het garanderen van eindejaarsuitkeringen voor werknemers met een WAO-uitkering in het kader van bovenwettelijke afspraken terzake;
l. het uitvoeren van de kinderopvangregeling, die is opgenomen in de CAO voor de Houtverwerkende Industrie;
m. het collectief afdekken van de risico’s volgend uit artikel 28 lid 1 van de CAO.
Met betrekking tot de besteding van de aangevraagde gelden zijn subsi- die verzoekende instellingen verplicht om vooraf een begroting bij het bestuur in te dienen. Een subsidieverzoekende instelling dient jaarlijks een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verklaring te overleggen over de besteding van de gelden. De toewijzing van gelden geschiedt telkens voor één jaar. Voorts zal jaarlijks aan het bestuur van de stich- ting verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen middelen worden afgelegd. De ontvangen verantwoordingen worden opgenomen in de door de stichting over te leggen rekening en verantwoording als bedoeld in artikel 17.
Artikel 16
Omtrent de beslissing van het bestuur over toekenning van de gelden kan geen beroep worden ingesteld, onverlet de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen.
Artikel 17
Jaarlijks legt het bestuur omtrent het gevoerde beleid een rekening en verantwoording, gecontroleerd door een externe register-accountant, over aan de organisaties genoemd in artikel 5.a. en b. Deze rekening en ver- antwoording kan door het bestuur worden goedgekeurd indien binnen één maand na toezending van de betreffende organisaties geen schrifte- lijke bezwaren zijn ontvangen.
Artikel 18
Duur van de stichting
De stichting is aangegaan voor onbepaalde tijd.
57
Statutenwijziging en ontbinding
1. Wijziging van de statuten kan slechts plaatsvinden door het bestuur nadat een voorstel daartoe door het bestuur aan de gezamenlijke werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties genoemd in arti- kel 5, is toegezonden en op voorwaarde dat binnen één maand na toezending geen schriftelijke bezwaren zijn ontvangen.
2. De stichting wordt geacht te zijn ontbonden, indien hetzij de werk- geversorganisaties, hetzij de werknemersorganisaties alle door hen benoemde bestuursleden ontslaan onder mededeling aan de stichting, dat de daardoor ontstane vacatures niet zullen worden vervuld.
Het bestuur blijft in functie tot de liquidatie van de stichting door dit college is voltooid en geeft een bestemming aan het vermogen der stichting.
Deze bestemming moet zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het doel van de Stichting.
58
BIJLAGE 8
BEDRIJFSHULPVERLENING
De werkgever dient doeltreffende maatregelen te nemen teneinde het mogelijk te maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat, waarin direct gevaar voor zijn veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel in veiligheid kan stellen dan wel andere passende maatregelen te nemen, en teneinde te verzekeren dat, indien schade aan zijn gezond- heid is toegebracht, de gevolgen hiervan zoveel mogelijk kunnen wor- den beperkt.
Bij de uitvoering van voorgaande verplichting van de werkgever, dient hij zich te laten bijstaan door een of meer werknemers die door hem zijn aangewezen als bedrijfshulpverleners.
De werkgever pleegt omtrent de door hem voorgenomen aanwijzing van een bedrijfshulpverlener, vooraf overleg met de ondernemingsraad/ personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers.
Het verlenen van de bijstand bij de uitvoering van voorgaande verplich- ting door de bedrijfshulpverleners houdt in elk geval in:
a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen;
b. het beperken en bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen;
c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijf of de inrichting;
d. het alarmeren van en samenwerken met de gemeentelijke brandweer en andere hulpverleningsorganisaties in verband met de in de onder- delen a tot en met c bedoelde bijstand.
De bedrijfshulpverleners werken bij de uitvoering van hun taken samen.
De bedrijfshulpverleners beschikken over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal en zodanig georganiseerd, dat zij hun taken naar behoren kunnen vervullen.
Per 50 werknemers moet er 1 bedrijfshulpverlener zijn.
In bedrijven met meer dan 250 werknemers moeten er minstens 5 bedrijfshulpverleners zijn, en verder zo veel als nodig. Daarbij moet worden gekeken naar de aard van het bedrijf, de omvang van de werk- zaamheden en de daarbij optredende risico’s. Die factoren bepalen mede
59
de opzet van de organisatie van de bedrijfshulpverlening en de deskundig- heden van de in die organisatie actieve werknemers.
De werkgever die een natuurlijke persoon is en die minder dan 15 werk- nemers heeft kan de bedrijfshulpverlening zèlf ter hand nemen, mits hij beschikt over voldoende deskundigheid, ervaring en uitrusting om de taken naar behoren te vervullen. Daartoe dient hij in ieder geval te beschikken over een EHBO-diploma.
60
BIJLAGE 9
LONEN IN EURO’S
LONEN PER 1 JULI 2001
1. De lonen worden per 1 juli 2001 verhoogd met 2,7%.
Vanaf deze datum gelden voor werknemers van 22 jaar en ouder de volgende lonen:
Loongroep
Leeftijd | Perc. 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% 8,47 | 8,54 | 8,71 | 8,95 | 9,41 |
op basis van 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
2. Jeugdloonschalen
a. Voor werknemers zonder opleiding geldt per 1 juli 2001 de onderstaande jeugdloonschaal:
Loongroep
Leeftijd | Perc. 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% 8,47 | 8,54 | 8,71 | 8,95 | 9,41 |
21 jaar | 90,0% 7,63 | 7,69 | 7,84 | 8,05 | 8,47 |
20 jaar | 85,0% 7,20 | 7,26 | 7,40 | 7,60 | 8,00 |
19 jaar | 75,0% 6,35 | 6,41 | 6,53 | 6,71 | 7,06 |
18 jaar | 65,0% 5,51 | 5,55 | 5,66 | 5,81 | 6,11 |
17 jaar | 55,0% 4,66 | 4,70 | 4,79 | 4,92 | 5,17 |
16 jaar | 50,0% 4,24 | 4,27 | 4,35 | 4,47 | 4,70 |
op basis van 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
b. Werknemers zonder opleiding en ervaring, welke voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken, kunnen door de werkgever voor maximaal zes maanden worden ingedeeld in loongroep 0. Het niveau daarvan is het gemiddelde tussen het wettelijk minimum- loon en loongroep 1.
61
Voor werknemers in opleiding geldt per 1 juli 2001 de onderstaande jeugdloonschaal:
Loongroep
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 8,47 | 8,54 | 8,71 | 8,95 | 9,41 |
21 jaar | 100,0% | 8,47 | 8,54 | 8,71 | 8,95 | 9,41 |
20 jaar | 85,0% | 7,20 | 7,26 | 7,40 | 7,60 | 8,00 |
19 jaar | 77,5% | 6,57 | 6,62 | 6,75 | 6,93 | 7,29 |
18 jaar | 70,0% | 5,93 | 5,98 | 6,10 | 6,26 | 6,59 |
17 jaar | 62,5% | 5,30 | 5,34 | 5,44 | 5,59 | 5,88 |
16 jaar | 55,0% | 4,66 | 4,70 | 4,79 | 4,92 | 5,17 |
op basis van een 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
d. Voor werknemers met voltooide opleiding geldt per 1 juli 2001 de onderstaande jeugdloonschaal:
Loongroep
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 8,47 | 8,54 | 8,71 | 8,95 | 9,41 |
21 jaar | 100,0% | 8,47 | 8,54 | 8,71 | 8,95 | 9,41 |
20 jaar | 100,0% | 8,47 | 8,54 | 8,71 | 8,95 | 9,41 |
19 jaar | 85,0% | 7,20 | 7,26 | 7,40 | 7,60 | 8,00 |
18 jaar | 77,5% | 6,57 | 6,62 | 6,75 | 6,93 | 7,29 |
17 jaar | 70,0% | 5,93 | 5,98 | 6,10 | 6,26 | 6,59 |
16 jaar | 62,5% | 5,30 | 5,34 | 5,44 | 5,59 | 5,88 |
op basis van een 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
LONEN PER 1 JANUARI 2002
3. De lonen worden per 1 januari 2002 verhoogd met 1,7%
Vanaf deze datum gelden voor werknemers van 22 jaar en ouder de volgende lonen:
Loongroep
Leeftijd | Perc. 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% 8,61 | 8,69 | 8,86 | 9,10 | 9,57 |
op basis van een 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
62
5. Jeugdschalen
a. Voor werknemers zonder opleiding geldt per 1 januari 2002 de onderstaande jeugdloonschaal:
Loongroep
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 8,61 | 8,69 | 8,86 | 9,10 | 9,57 |
21 jaar | 90,0% | 7,75 | 7,82 | 7,97 | 8,19 | 8,61 |
20 jaar | 85,0% | 7,32 | 7,38 | 7,53 | 7,74 | 8,13 |
19 jaar | 75,0% | 6,46 | 6,51 | 6,64 | 6,83 | 7,18 |
18 jaar | 65,0% | 5,60 | 5,65 | 5,76 | 5,92 | 6,22 |
17 jaar | 55,0% | 4,74 | 4,78 | 4,87 | 5,01 | 5,26 |
16 jaar | 50,0% | 4,31 | 4,34 | 4,43 | 4,55 | 4,79 |
op basis van een 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
b. Werknemers zonder opleiding en ervaring, welke voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken, kunnen door de werkgever voor maximaal zes maanden worden ingedeeld in loongroep 0. Het niveau daarvan is het gemiddelde tussen het wettelijk minimum- loon en loongroep 1.
c. Voor werknemers in opleiding geldt per 1 januari 2002 de onder- staande jeugdloonschaal:
Loongroep
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
22 jaar e.o. | 100,0% | 8,61 | 8,69 | 8,86 | 9,10 | 9,57 |
21 jaar | 100,0% | 8,61 | 8,69 | 8,86 | 9,10 | 9,57 |
20 jaar | 85,0% | 7,32 | 7,38 | 7,53 | 7,74 | 8,13 |
19 jaar | 77,5% | 6,67 | 6,73 | 6,87 | 7,05 | 7,42 |
18 jaar | 70,0% | 6,03 | 6,08 | 6,20 | 6,37 | 6,70 |
17 jaar | 62,5% | 5,38 | 5,43 | 5,54 | 5,69 | 5,98 |
16 jaar | 55,0% | 4,74 | 4,78 | 4,87 | 5,01 | 5,26 |
op basis van 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
63
d. Voor werknemers met voltooide opleiding geldt per 1 januari 2002 de onderstaande jeugdloonschaal:
Loongroep | ||||||
Leeftijd | Perc. | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
Loongroep | ||||||
22 jaar e.o. | 100,0% | 8,61 | 8,69 | 8,86 | 9,10 | 9,57 |
21 jaar | 100,0% | 8,61 | 8,69 | 8,86 | 9,10 | 9,57 |
20 jaar | 100,0% | 8,61 | 8,69 | 8,86 | 9,10 | 9,57 |
19 jaar | 85,0% | 7,32 | 7,38 | 7,53 | 7,74 | 8,13 |
18 jaar | 77,5% | 6,67 | 6,73 | 6,87 | 7,05 | 7,42 |
17 jaar | 70,0% | 6,03 | 6,08 | 6,20 | 6,37 | 6,70 |
16 jaar | 62,5% | 5,38 | 5,43 | 5,54 | 5,69 | 5,98 |
op basis van 40-urige werkweek, inclusief 124 uren roostervrije tijd.
64
BIJLAGE 10
REGLEMENT REÏNTEGRATIE
Uitwerking CAO afspraken voor de Houtverwerkende Industrie
Overwegende dat de bedrijfstak Houtverwerkende Industrie belang heeft bij zo veel mogelijk reïntegratie van arbeidsgeschikte werknemers, wordt in dit reglement in de CAO geregeld hoe er gehandeld dient te worden in geval van arbeidsongeschiktheid.
Dit uit oogpunt van:
– de zorg voor werk en inkomen van de werknemers;
– de opvulling van vacatures in een krappe arbeidsmarkt;
– de hogere premie bij hoge uitstroom naar de WAO;
– de hogere premie voor de WAO-hiaatverzekering;
– de hogere (bedrijfstak)premie Wachtgeld bij hoge uitstroom naar de combinatie WAO/ WW (bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid);
– invulling van het Regeringsbeleid dat zich richt op reïntegratie van zieke werknemers.
1. Aanmelding arbeidsongeschikte werknemers
Werkgevers dienen werknemers, direct na het verstrijken van 13 weken arbeidsongeschiktheid, ter reïntegratie aan te melden bij het Sectorpunt Hout (telefoon 013-5944245), indien niet verwacht wordt dat deze werknemers in hun eigen functie of in het eigen bedrijf kun- nen terugkeren en er een indicatie bestaat dat WAO zal volgen. Daarna zal het onder punt 6 genoemde reïntegratiebedrijf contact opnemen met het betrokken bedrijf en de betrokken werknemer, ten- zij de werkgever bij de aanmelding heeft aangegeven de voorkeur te hebben voor een ander, met naam en toenaam genoemd reïntegratie- bedrijf.
2. Kwaliteitscriteria reïntegratiebedrijven
Werkgevers dienen bij de inschakeling van een reïntegratiebedrijf te kiezen voor een bedrijf dat aan de volgende kwaliteitscriteria vol- doet:
– het beschikt over een arbeidsbemiddelingsvergunning afgegeven door het Centraal Bureau Arbeidsvoorziening, afd. Juridische aangelegenheden, PB 478, 2280 AL Rijswijk, op grond van arti- kel 82, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet (Stb. 1990, 402);
– de doelstelling en aanpak van het reïntegratiebedrijf dient recht-
65
streeks gericht te zijn op de arbeidsbemiddeling van arbeidson- geschikte werknemers;
– het beschikt over aantoonbare ervaring met reïntegratie van ar- beidsongeschikten;
– het dient de reïntegratie uit te voeren met gekwalificeerde consu- lenten;
– het dient van te voren zijn werkproces inzichtelijk te maken, zodat helder wordt via welke fasen het bedrijf komt tot realisatie van interne en externe reïntegratie;
– het dient aantoonbaar minimaal 50% van de aan haar toever- trouwde xxxxxxxx extern te hebben gereïntegreerd.
3. Rappelmogelijkheid
Werknemers kunnen informatie opvragen bij het Sociaal Fonds, indien het reïntegratiebedrijf geen contact met hen opneemt. Werk- gevers dienen in voorkomende gevallen werknemers op deze moge- lijkheid te wijzen.
Werknemers kunnen vanzelfsprekend ook hun vakbonds- vertegenwoordiger vragen informatie in te winnen bij het Sociaal Fonds.
Indien het reïntegratieproces reeds gestart is, dat wil zeggen na het eerste contact tussen een werknemer en het reïntegratiebedrijf, dient de werknemer bij klachten over het reïntegratieproces eerst contact met het reïntegratiebedrijf op te nemen. Indien het reïntegratieproces nog niet gestart is, kan contact opgenomen worden met het Sociaal Fonds.
4. Plan van aanpak
Ter ondersteuning van het reïntegratieproces en om dit inzichtelijk te maken, worden de volgende aandachtspunten door het reïntegratie- bedrijf schriftelijk ter kennis gebracht van zowel de werknemer als de werkgever:
– doel van de reïntegratieactiviteiten;
– aanpak op hoofdlijnen;
– eis tot wederzijdse volledige inzet en openheid;
– einddatum van het reïntegratietraject;
– naam van de begeleider en waar deze bereikbaar is;
– recht van de werknemer op inzage in en/of de ontvangst van kopieën van alle op hem betrekking hebbende rapportages.
5. Beroepsgang
Werkgevers en werknemers kunnen klachten over de reïntegratie- dienstverlening, met inachtneming van punt 3 van dit reglement, voorleggen aan de Vaste Commissie voor de Houtverwerkende Indu- strie. De werkzaamheden van de Vaste Commissie zijn geregeld in artikel 31 van de CAO.
6. Keuze reïntegratiebedrijf 66
Werkgevers zijn vrij in de keuze van het reïntegratiebedrijf, op voor- waarde dat het reïntegratiebedrijf voldoet aan de kwaliteitcriteria die in dit reglement onder punt 2 zijn opgenomen. Daartoe doet de werk- gever schriftelijk opgaaf aan het Sociaal Fonds van het door hem in te schakelen reïntegratiebedrijf. Partijen bij de CAO bevelen werk- gevers aan bij voorkeur samen te werken met reïntegratiebedrijven waarmee reeds goede ervaringen zijn opgedaan. Zij bevelen daar- voor Demo-Advies te Havelte aan. Op verzoek van de werkgever is een lijst van reïntegratiebedrijven die voldoen aan de gestelde kwaliteitscriteria beschikbaar bij het Sociaal Fonds.
67
III. Het is de werkgever toegestaan om in het kader van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, af te wijken van de onder II opge- nomen bepaling(en) houdende een mutatie van het loon voorzover de onverkorte toepassing van die bepaling(en) de verlening van een onthef- fing in de weg zou staan om reden dat de personeelskosten van de betrokken onderneming onvoldoende zijn gematigd.
IV. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.
V. Op verzoek van partijen bij de CAO voor de Houtverwerkende Indu- strie is dit besluit niet van toepassing op Bruynzeel Potlodenfabriek B.V. te Bergen op Zoom.
VI. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant en heeft geen terugwerkende kracht.
VII. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.
’s-Gravenhage, 3 september 2001
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Namens de Minister:
De Directeur van het Centraal kantoor
van de Arbeidsinspectie,
C. J. Meerhof.
68