ONTHEFFINGSAANVRAAG EN MITIGATIEPLAN GEWONE DWERGVLEERMUIS
ONTHEFFINGSAANVRAAG EN MITIGATIEPLAN GEWONE DWERGVLEERMUIS
Ten behoeve van ondertunneling N226 Maarsbergen
25 MAART 2019
Contactpersoon
XXXXX XXXXXXXX |
Arcadis Nederland B.V. Xxxxxxx 000 0000 XX Xxxxxx Xxxxxxxxx |
INHOUDSOPGAVE
2.1 Ligging plangebied en beschrijving ingreep 5
3.3 Mitigatie en maatregelen 8
3.3.2 Mitigerende maatregelen algemene broedvogels en zorgplicht 8
3.3.3 Mitigerende maatregelen vleermuizen 9
3.3.3.2 Permanente mitigatie 9
3.3.4 Tijdens de werkzaamheden 9
4 ONTHEFFING WET NATUURBESCHERMING 11
4.2 Garanderen van de staat van instandhouding 11
4.3 Onderbouwing groot openbaar belang 11
4.4 Gebrek aan alternatieven 12
1 INLEIDING
ProRail, de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de provincie Utrecht werken samen aan het ongelijkvloers maken van de N226 met het spoor in Maarsbergen. De realisatie van de ongelijkvloerse spoorkruising is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Er dient hiervoor dus een nieuw planologisch-juridisch besluit genomen te worden. Ten behoeve van de onderbouwing van de planologisch-juridische besluitvorming is er een natuuronderzoek uitgevoerd, bestaande uit een quickscan1 en soortgericht onderzoek2. Uit het soortgericht onderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied beschermde soorten aanwezig te zijn. Het gaat hierbij om de volgende strikt beschermde soorten welke om specifieke mitigerende maatregelen vragen:
• Gewone dwergvleermuis;
• Kamsalamander;
• Alpenwatersalamander;
• Hazelworm.
De eerste fase voor de realisatie van de tunnelbak bestaat uit de amovering van de woningen aan Tuindorpweg 5c en 5d. De werkzaamheden in de rest van het plangebied, de daadwerkelijke aanleg van de tunnelbak en bijbehorende werkzaamheden worden pas in een later stadium gestart (pas na 2020), waardoor voor de soorten die door die werkzaamheden aangetast worden, het nu nog niet zinvol is ontheffing aan te vragen (te onduidelijke planfase, geen uitvoeringsplanning, geen werkwijze et cetera).
Deze ontheffingsaanvraag beperkt zich hierdoor alleen tot de woningen.
In de te amoveren woningen is één verblijfplaats aangetroffen van gewone dwergvleermuis en de voorgenomen werkzaamheden aan deze woningen leiden tot vernietiging van deze verblijfplaats. De provincie Utrecht heeft Arcadis gevraagd om een activiteitenplan op te stellen voor de eerste fase van het project, om de negatieve effecten zoveel mogelijk te mitigeren. Voor de niet te mitigeren negatieve effecten op gewone dwergvleermuis wordt een ontheffing Wet natuurbescherming (hierna Wnb) ingediend bij het bevoegd gezag (Provincie Utrecht). Tevens is een instructie opgesteld met daarin de plaatsing van permanente mitigerende maatregelen.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied en de voorgenomen ingreep. In hoofdstuk 3 is het mitigatieplan opgenomen en in hoofdstuk 4 de ontheffingsaanvraag. Bijlage A geeft het plaatsingsplan weer voor maatregelen. In Bijlage B is het soortgericht onderzoek dat ten grondslag ligt aan deze ontheffingsaanvraag.
1 Arcadis 2018. Spoorwegonderdoorgang N226 Maarsbergen. Quickscan Wet natuurbescherming – soortbescherming. Provincie Utrecht. Ref. 083805187 B
2 Arcadis 2019. Natuurtoets. Ecologisch onderzoek naar beschermde soorten voor de spoorwegonderdoorgang N226 Maarsbergen. Provincie Utrecht. Ref. 083805187 B
2 PLANGEBIED EN INGREEP
2.1 Ligging plangebied en beschrijving ingreep
Directe aanleiding voor het plan is de frequentieverhoging van het treinverkeer waardoor de veiligheid op de spoorkruising dreigt af te nemen. Daarnaast heeft deze frequentieverhoging ook negatieve gevolgen voor de doorstroming van het verkeer op de N226.
Figuur 1 Huidige situatie spoorwegkruising.
Provinciale staten (PS) hebben op 13 maart 2017 besloten de ongelijkvloerse kruising vorm te geven via de zogenaamde Westvariant met gesloten Tuindorpweg. Hiermee wordt de N226 tussen de kluifrotonde (aansluiting A12) en de noordelijke rotonde ten zuiden van het brandstofverkooppunt in westelijke richting verlegd. De Tuindorpweg wordt hierbij geknipt. Maarsbergen wordt met de bestaande N226 aangesloten op de nieuwe noordelijke rotonde. Verkeer uit Maarn kan Maarsbergen bereiken via een nieuwe weg die parallel aan de verlegde N226 loopt en ook aansluit op de nieuwe noordelijke rotonde. De A12 kan vervolgens via de verlegde N226 bereikt worden. Daarnaast wordt de Engweg plaatselijk omgelegd om de tunnel mogelijk te maken. Voor de fietsers wordt een nieuwe fietstunnel gerealiseerd ter plaatse van de bestaande kruising N226/spoor, waarbij de definitieve locatie nog bepaald moet worden. Ook wordt een fietspad met viaduct aangelegd om de doorgaande fietsstructuur langs de Tuindorpweg te handhaven. Als laatste wordt voor de ontsluiting van de Engweg ten behoeve van fietsers en voetgangers een fietsviaduct met fietspaden aangelegd.
Figuur 2 Schetsontwerp Westvariant met gesloten Tuindorpweg. De locatie van de te slopen woningen is weergegeven met de rode cirkel.
Bebouwing
Voor de realisatie van de tunnelbak is amovering van de woningen aan de Tuindorpweg 5c en 5d noodzakelijk. Amovering van woning Engweg 1 is ten behoeve van de realisatie van de tunnelbak niet noodzakelijk, maar kan mogelijkerwijs ruimte geven voor mitigerende maatregelen.
De planning is om in de eerste fase de woningen zoals in bovenstaande paragraaf beschreven te slopen. De sloop staat gepland in het najaar van 2019 (vanaf oktober 2019). De doorlooptijd hiervoor is vervolgens enkele weken.
3 MITIGATIEPLAN
In dit hoofdstuk zijn de mitigerende maatregelen beschreven die noodzakelijk zijn om overtreding van de verbodsbepalingen zo veel mogelijk te voorkomen. Het gaat hierbij om overtreding van artikel 3.5, lid 2 (aantasting verblijfplaats) en overtreding van artikel 3.5, lid 4 (verstoring) van de soortbescherming van de Wnb, zoals toegelicht in Arcadis (2019)2. Omdat overtreding van artikel 3.5, lid 2 niet volledig te voorkomen is, is het noodzakelijk om hiervoor een ontheffing Wnb aan te vragen. Voor de volledigheid zijn in dit hoofdstuk ook de aanvullende mitigerende maatregelen opgenomen welke noodzakelijk zijn om overtreding van de overige verbodsbepalingen te voorkomen (broedvogels en zorgplicht), zoals deze ook zijn opgenomen in Arcadis (2018)1.
Het toepassen van deze maatregelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is niet vrijblijvend. De Wnb schrijft namelijk voor dat een ontheffing alleen verleend kan worden als er geen andere bevredigende oplossing is en de staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Dat betekent dat wanneer mitigatie in redelijkheid mogelijk is, dit ook verplicht is.
In het mitigatieplan is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Werkzaamheden
• Werkzaamheden bestaan uit het slopen van de woningen aan Xxxxxxxxxxx 0x en 5d;
• Start werkzaamheden in het najaar 2019 (vanaf oktober) met een doorlooptijd van enkel weken;
• De vegetatie van de tuinen blijft vooralsnog gehandhaafd voor zover dit niet noodzakelijkerwijs weg moet voor de sloop. Bij de herinrichting van het hele gebied ten behoeve van de nieuwe verbinding, worden de tuinen ook opnieuw ingericht als onderdeel van het plangebied.
Ecologie
• Er wordt uitgegaan van de aanwezigheid van één verblijfplaats van gewone dwergvleermuis (Figuur 3). Deze plaats heeft wel een dubbele functie:
• Zomerverblijfplaats gewone dwergvleermuis.
• Baltsverblijfplaats gewone dwergvleermuis.
• Toepassen van richtlijnen vanuit het Kennisdocument Gewone Dwergvleermuis (BIJ12, 2017a3);
• Vleermuizen zijn vanaf begin april actief bij gunstige avond- en nachttemperaturen. Vanaf medio mei tot eind juli vormen vleermuizen zogenaamde kraamgroepen en zijn ze extra gevoelig voor verstoring. Vanaf augustus tot november zijn vleermuizen nog actief met sociale functies als balts en voortplanting. Vanaf november tot april zijn de meeste soorten in winterrust;
• Realisatie nieuwe verblijfplaatsen in bebouwing binnen 200 meter van projectgebied.
3 BIJ12, 2017a. Kennisdocument Gewone dwergvleermuis, Pipistrellus pipistrellus, versie 1.0, juli 2017.
De volgende algemene maatregelen gelden:
• Voorafgaand en tijdens de sloopwerkzaamheden vindt controle en inspectie plaats door een deskundige ecoloog. De ecoloog zal bij een calamiteit in overleg met de opdrachtgever en de aannemer passende maatregelen voorstellen indien noodzakelijk;
• Bij een calamiteit (bijvoorbeeld visueel aanwezige vleermuizen en broedvogels, nesten met eieren of jongen) wordt het werk op dat moment stilgelegd en stelt de ecoloog passende maatregelen voor, in overleg met de aannemer en opdrachtgever;
• Na oplevering van het werk door de aannemer wordt een beknopt logboek met eindevaluatie opgeleverd ter onderbouwing van het naleven van het mitigatieplan door de betrokken partijen;
Een kopie van dit document is aanwezig op de uitvoerderskeet bij de aannemer op de bouw en in het bezit van zowel de projectleider van de opdrachtgever en de betrokken ecoloog. Indien er door een daartoe bevoegd persoon gevraagd wordt naar dit document kan deze ter verantwoording van de werkzaamheden worden getoond.
3.3.2 Mitigerende maatregelen algemene broedvogels en zorgplicht
Algemene broedvogels
• De nestplaats van algemene broedvogels is gedurende de broedperiode beschermd. Xxxx werkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 augustus, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.
Hiermee worden alle negatieve effecten voor deze soorten volledig gemitigeerd en is een ontheffing in het kader van de Wnb voor algemene broedvogels niet noodzakelijk.
Zorgplicht
• Xxxx tijdens de werkzaamheden te allen tijde rekening met de algemene zorgplicht: werk in één richting, de richting waarin soorten kunnen vluchten.
• Het materieel moet zorgvuldig en deskundig worden gebruikt, zodat geen onnodige schade wordt veroorzaakt of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt.
3.3.3 Mitigerende maatregelen vleermuizen
Voor aanvang van de werkzaamheden worden de verblijfplaats en mogelijke andere geschikte locaties (zoals de rest van de windveer) ongeschikt gemaakt (ontmoedigen), zodat ze tijdens de werkzaamheden niet in gebruik zijn. Hiervoor geldt het volgende:
• Ontmoedig alle mogelijk invliegopeningen van alle woningen zodat vleermuizen niet meer in de woningen kunnen komen middels het plaatsen van zogenoemde “exclusion flaps” van dun EPDM-folie (andere folies zijn te stug en hard, EPDM plakfolie is ongeschikt). Hierdoor kunnen de vleermuizen wel uitvliegen maar zijn niet in staat om opnieuw in te vliegen. De exclusion flap moet de opening geheel en ruim bedekken en aan de onderzijde zodanig loshangen dat de soort er nog net onderdoor kan kruipen. De betrokken ecoloog controleert en adviseert aan de aannemer of voert zelf de plaatsing van de maatregelen uit. Alle geschikte openingen in de te slopen woningen worden beoordeeld en indien noodzakelijk voorzien van een ontmoedigende maatregel of bij uitsluiten aanwezigheid vleermuizen dichtgezet. Ontmoediging kan pas plaatsvinden nadat er is voldaan aan de gewenningsperiode van de mitigatie (maatregel 5) en moet plaatsvinden in de periode dat dit het minste effect heeft op alle aanwezige vleermuissoorten. Dit betreft de periode vanaf 1 september t/m eind oktober;
• Laat het functioneren van de maatregel controleren door de ecoloog nadat de ontmoediging geplaatst is;
• Start de werkzaamheden pas na controle (maatregel 7) door de ecoloog (controle op uitvliegende dieren met behulp van een batdetector)
De gewone dwergvleermuis benut een breed netwerk aan verblijfplaatsen waardoor de soort goed in staat is om alternatieve verblijfplaatsen in gebruik te nemen. Door het tijdig treffen van maatregelen blijven voldoende verblijfplaatsen beschikbaar binnen het netwerk van lokale populaties. De omgeving blijft zodoende voor de toekomst behouden als onderdeel van het leefgebied met geschikte verblijfplaatsen voor de vastgestelde gewone dwergvleermuizen. De soort komt in de directe omgeving van het plangebied voor en is daarmee in staat om de omgeving na de sloop van de woningen te blijven gebruiken.
Voor het vernietigen van de aanwezige verblijfplaats worden een aantal alternatieve verblijfplaatsen aangebracht. Randvoorwaarden voor plaatsing zijn als volgt:
• Volgens het Kennisdocument Gewone dwergvleermuis (2017a) dient voor elke verblijfplaats die verdwijnt een gepaste hoeveelheid alternatieve verblijfplaatsen aangeboden te worden. In eerdere versies van het kennisdocument werd een minimum van vier vervangende verblijfplaatsen per aangetroffen verblijfplaats aangehouden. In totaal gaat een verblijfplaats (met dubbele functie: baltsverblijfplaats en een zomerverblijfplaats) verloren. Omdat het één locatie betreft worden vier alternatieve verblijfplaatsen aangeboden.
• De alternatieve verblijfplaats moet vrij zijn van kunstlicht, verstoring en buiten bereik van predatoren. Dit wordt ondervangen door de verblijfplaats op minimaal drie meter hoogte te hangen op een bij voorkeur kopgevel zonder gevelvegetatie, met vrije aanvliegroute en vliegruimte. Voorkom bijvoorbeeld het plaatsen van kasten binnen een meter boven een raam;
• De verblijfplaatsen worden deels op zuidelijk georiënteerde gevels geplaats en een de overige op andere exposities om een variatie aan te bieden in microklimaat.
3.3.4 Tijdens de werkzaamheden
Als tijdens de sloopwerkzaamheden toch vleermuizen worden aangetroffen, worden de werkzaamheden onmiddellijk stopgezet en wordt direct de vleermuisdeskundige ingeschakeld. Gewacht wordt tot dat de vleermuizen uit zichzelf zijn vertrokken.
Verbodsbepalingen
Door de voorgenomen werkzaamheden vindt, na mitigatie, geen overtreding plaats van verbodsartikelen
1.11 (Zorgplicht), Vogels; 3.1 lid 1 en lid 2 en Vleermuizen; 3.5 lid 1 en 3.5 lid 2. Er vindt wel overtreding plaats van de verbodsbepalingen Vleermuizen; 3.5 lid 4.
Ontheffing
Er dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend bij de Provincie Utrecht. Deze ontheffingsaanvraag is voor overtreding van de verbodsbepalingen artikel 3.5, lid 4 van de Wnb, voor zover deze van toepassing is op het wegnemen van vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Met de opgenomen mitigatie wordt voldaan aan de mitigatietaakstelling voor gewone dwergvleermuis.
De gunstige staat van instandhouding van gewone dwergvleermuis is afdoende gewaarborgd op basis van het mitigatieplan en de haalbaarheid van effectieve en afdoende functionele verblijfplaatsen binnen het projectgebied. Hiermee is afdoende zicht op een ontheffing Wnb ten behoeve van de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden.
4 ONTHEFFING WET NATUURBESCHERMING
Onderhavig rapport, in combinatie met het rapport van het soortgericht onderzoek (Arcadis, 2019), dient ter onderbouwing dat de voorgenomen ingreep, met inachtneming van alle mitigerende maatregelen, niet leidt tot een effect met als gevolg een wezenlijke invloed op de betreffende soorten. Uitgangspunt van het mitigatieplan is dat aantal verblijfplaatsen niet wordt verminderd en de populatie vleermuizen behouden blijft, waardoor de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Van benutting of economisch gewin is bij het voorgenomen project geen sprake, en er wordt zorgvuldig gehandeld. Er treden ten aanzien van de aanwezige populatie gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis geen permanent negatieve effecten op door het project.
De Provincie Utrecht vraagt een ontheffing Wnb aan voor:
• Gewone dwergvleermuis; artikel 3.5, lid 2 (opzettelijk verstoren) en 3.5, lid 4. (vernietiging vaste rust- en verblijfplaats).
De ontheffing wordt aangevraagd voor de periode:
• September 2019 tot en met 31 december 2020.
Er wordt een ontheffing Wnb aan onder het volgende belang:
• In het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.
4.2 Garanderen van de staat van instandhouding
Om ervoor te zorgen dat diersoorten duurzaam beschermd worden, wordt gemitigeerd conform het Kennisdocument. Met deze aanpak is maximale garantie op de staat van instandhouding van betreffende soorten.
Na herinrichting en door het inbouwen van nieuwe verblijfplaatsen in de directe omgeving blijft het plangebied geschikt als leefgebied voor de aangetroffen. Tevens zijn in de omgeving geschikte plekken geconstateerd waarvan ook een deel bewoond is (waarnemingen tijdens eerder soortgericht onderzoek van projectgebied, zie Arcadis (2019)).
Samen met de hierboven beschreven aspecten worden effecten opgevangen door de mitigatie met voldoende gewenningstijd te plaatsen. Door voldoende permanente mitigerende maatregelen te realiseren wordt te allen tijde ruim aan de mitigatietaakstelling voldaan. Daarmee zijn te alle tijden voldoende alternatieve verblijfplaatsen aanwezig en komt de staat van instandhouding van de soorten niet in het geding.
4.3 Onderbouwing groot openbaar belang
De ontheffing wordt aangevraagd onder het belang van de Habitatrichtlijn: de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.
De N226 is de belangrijkste regionale verbindingsweg (gebiedsontsluitingsweg) die de kernen Leersum, Woudenberg, Leusden en Amersfoort met elkaar verbindt en die de ontsluiting biedt naar het nationale wegennet (A12 en A28). Op de N226 is de gelijkvloerse overweg in Maarsbergen een groot knelpunt.
De N226 behoort tot de provinciale hoofdinfrastructuur en kruist het spoor in Maarsbergen gelijkvloers. Het belang van het ongelijkvloers laten kruisen van de N226 met het spoor is het verbeteren van de verkeersdoorstroming, de verkeersveiligheid en leefbaarheid in Maarsbergen en omgeving. Vanwege de
geplande frequentieverhoging op het spoortraject Utrecht-Arnhem (Programma Hoogfrequent Spoor, PHS)
is er des te meer reden het spoor ongelijkvloers te laten kruisen met de N226. Conflicten tussen spoor- en wegverkeer worden hiermee beëindigd.
Het voornemen om de N226 ongelijkvloers te laten kruisen met het spoor kent een lange historie. In juni 2001 heeft het kabinet besloten af te zien van de aanleg van de Hogesnelheidslijn naar Duitsland. In plaats van deze Hogesnelheidslijn Oost werd bepaald dat de huidige spoorlijn tussen Utrecht - Arnhem - Duitse grens verbeterd zou worden door diverse maatregelen op het traject uit te voeren: perronverlenging, spoorverdubbeling, spoorvernieuwing et cetera. De maatregelen vielen uiteen in een aantal projecten, die zijn gebundeld onder de naam 'Traject Oost'. Samen met investeringen in Arnhem (een nieuw station, een vierde perron en een vrije kruising aan de westzijde) maken deze maatregelen een intensievere benutting van de spoorlijn mogelijk. In het standpunt van het kabinet is tevens aangegeven dat zeer drukke overwegen ongelijkvloers gemaakt moeten worden.
Tussen 2003 en 2006 is een aantal projecten van Traject Oost gerealiseerd, zoals de perronverlenging bij Driebergen-Zeist en Veenendaal de Klomp. Ook zijn keervoorzieningen bij Veenendaal Centrum en
Ede-Wageningen aangelegd, zodat een stoptrein kan keren op beide stations. Traject Oost was daarmee nog niet af. Voor de onderdoorgangen in Driebergen-Zeist, Bunnik en Maarsbergen is daarom in 2006 de 'Overeenkomst ter uitwerking van MIT-afspraken van december 2005 over Traject-Oost' gesloten.
Deze overeenkomst is gesloten door het Rijk, de Provincie Utrecht, Bestuur Regio Utrecht, de gemeente Utrechtse Heuvelrug, de gemeente Zeist en de gemeente Bunnik. De onderdoorgangen in Bunnik zijn inmiddels gerealiseerd en bij Driebergen-Zeist wordt momenteel buiten hard gewerkt.
Er zijn vier varianten beschouwd voor het ongelijkvloers kruisen van de N226 met het spoor: het Dorpsplan, de Westvariant met afgesloten Tuindorpweg, de Westvariant met open Tuindorpweg en de Bos Beek variant. Hierbij zijn de volgende criteria beoordeeld: doorstroming, eenheid dorpskern, bouwfasering, gevolgen NNN en de kosten. In alle varianten is ruimte nodig die binnen het NNN valt. Bij alle varianten is sprake van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN (in alle varianten substantieel ruimtebeslag en afname kwaliteit). Er zijn geen reële alternatieven die geen aantasting tot gevolg hebben van het NNN. Bij de aanleg van het Dorpsplan is een tijdelijke overweg en een tijdelijk (geregeld) kruispunt tussen Engweg, omleidingsweg en toerit A12 nodig. Bij de aanleg van de Bos Beek variant moet de N226 drie maanden worden afgesloten. Doordat de N226 om de woningen aan de Tuindorpweg wordt gelegd, zijn er meer mogelijkheden voor ontwikkelingen die de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de kern ten goede komen. De andere twee Westvarianten kunnen aangelegd worden terwijl het verkeer de bestaande route blijft gebruiken. Tot slot is de Bos Beek variant aanzienlijk duurder dan de andere varianten. Rekening houdend hiermee hebben Provinciale Staten op 13 maart 2017 besloten de Westvariant met afgesloten Tuindorpweg als voorkeursvariant vast te stellen.
Instructie maatregelen
Paarverblijfplaatsen dienen bij voorkeur voor aanvang van de actieve vliegperiode ingebouwd te worden (voor begin maart). De kasten hebben een gewenningsperiode van zes maanden voor paarverblijven. Tegen het einde van deze zes maanden dienen de woningen ontmoedigt te worden. Na één week onder gunstige omstandigheden voor vleermuizen (geen regen, harde wind of temperaturen onder de 10°C) kunnen de woningen vrijgegeven worden door een deskundig ecoloog en kunnen de sloopwerkzaamheden plaatsvinden.
Vleermuiskasten
Taakstelling betreft de plaatsing van vier vleermuisverblijfplaatsen. Er dienen vier permanente verblijfkasten van het type VK WS 01 VivaraPro (of vergelijkbaar) te worden ingebouwd in woningen rondom het plangebied. Geschikte woningen waar de kasten ingebouwd worden zijn weergegeven in Figuur 4. Per gebouw dienen maximaal twee kasten per woning ingebouwd te worden. De algemene randvoorwaarden voor het plaatsen van de kasten worden hieronder genoemd.
Algemene randvoorwaarden
De alternatieve verblijfplaats dient zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke verblijfplaats te worden aangeboden, maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden (<200 meter van grens plangebied).
• Tevens dient de verblijfplaats vrij te zijn van kunstlicht, verstoring en buiten bereik van predatoren. Dit wordt ondervangen door de verblijfplaats op minimaal drie meter hoogte te hangen op een bij voorkeur blinde kopgevel zonder gevelvegetatie, met vrije aanvliegroute en vliegruimte. Voorkom, bijvoorbeeld, het plaatsen van kasten binnen een meter boven een raam. Hierbij moet rekening gehouden worden met de plaatsing van straatverlichting en dergelijke.
• Er is gekozen om minimaal vier duurzame houtbetonnen kasten zo hoog mogelijk aan de gevels op te hangen om de functie als alternatieve verblijfplaats zo goed mogelijk te faciliteren.
• Permanente verblijfplaatsen dienen zoveel mogelijk opgehangen te worden op zuidelijk georiënteerde gevels. Een deel hiervan moet op andere exposities gehangen te worden om variatie aan te bieden in microklimaat per kast. In Figuur 4 wordt op basis van deze voorwaarden een voorstel gedaan van de geschikte gebouwen voor de mitigatie. Soortgericht onderzoek flora en fauna
COLOFON
ONTHEFFINGSAANVRAAG EN MITIGATIEPLAN GEWONE DWERGVLEERMUIS TEN BEHOEVE VAN ONDERTUNNELING N226 MAARSBERGEN
AUTEUR
Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx
PROJECTNUMMER C05062.000264.0300
ONZE REFERENTIE 083805187 B
DATUM
25 maart 2019
STATUS
Definitief GECONTROLEERD DOOR
Xxxxx Xxxxxxxx
Projectleider & Senior Adviseur Natuur
Arcadis Nederland B.V.
Xxxxxxx 000
0000 XX Xxxxxx Xxxxxxxxx
x00 (0)00 0000 000