Arrest
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.20.0011.N
HEIDEVINK BREE nv, met zetel te 3960 Bree, Xxxxxxxxxxx 0X, xxxxxxxxxxxx bij de KBO onder het nummer 0441.561.222,
eiseres,
vertegenwoordigd door xx. Xxxxxxxx Xxxxxxx, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 0000 Xxxxxxx, Terhulpensesteenweg 177/7, waar de eiseres woon- plaats kiest,
tegen
1. Xxxx XXXXXXXXX, advocaat, met kantoor te 0000 Xxxx, Henry Fordlaan 47, in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van WELDIMO nv, met zetel te 3960 Bree, Industrieterrein Vostert 1111, ingeschreven bij de KBO onder het nummer 0401.365.808,
2. Xxxxx XXXXXXXXXXX, advocaat, met kantoor te 0000 Xxxxxxxx, Piepelpoel 13, in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van WELDIMO nv, met zetel te 3960 Bree, Industrieterrein Vostert 1111, ingeschreven bij de KBO onder het nummer 0401.365.808,
3. Xxxxxxx XXXXXXXX, advocaat, met kantoor te 0000 Xxxx, Henry Fordlaan 47, in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van WELDIMO nv, met zetel te 3960 Bree, Industrieterrein Vostert 1111, ingeschreven bij de KBO onder het nummer 0401.365.808,
verweerders q.q.,
vertegenwoordigd door xx. Xxxx Xxxxxxx, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 0000 Xxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx X-xxxxxx 0, waar de verweerders woon- plaats kiezen.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, van 25 juli 2019.
Sectievoorzitter Xxxx Xxxxx heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxxxx heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Tweede onderdeel
1. Krachtens artikel 46 Faillissementswet, zoals van toepassing, kan de cura- tor, wanneer zulks noodzakelijk is voor het beheer van de boedel, beslissen om een door de gefailleerde gesloten lopende overeenkomst niet verder uit te voeren. De schuldvordering van de schade die eventueel verschuldigd zou zijn aan de me- decontractant wegens de niet-uitvoering, wordt opgenomen in de boedel.
Deze bepaling biedt aan de curator de mogelijkheid om te verhinderen dat het pas- sief toeneemt door de verdere uitvoering van de overeenkomst. De beslissing van de curator om de overeenkomst niet uit te voeren, staat dan ook eraan in de weg dat de medecontractant de uitvoering van de overeenkomst in natura vordert of de uitvoering bij equivalent wanneer hierdoor het passief toeneemt.
2. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat:
- de eiseres als verhuurder op 27 maart 2012 een huurovereenkomst sloot met Weldimo nv, de later gefailleerde, voor een periode van 10 jaar;
- Weldimo nv op 11 oktober 2016 failliet werd verklaard;
- de curatoren op 17 oktober 2016 aan de eiseres meedeelden de overeenkomst niet langer te zullen uitvoeren;
- de eiseres aangifte deed van haar schuldvordering voor de gederfde huurin- komsten voor de periode van 1 oktober 2016 tot 31 maart 2022, hetzij 1.277.387,00 euro;
- de eerste rechter en de appelrechter van oordeel zijn dat de eiseres enkel kan aanspraak maken op schadevergoeding en deze krachtens artikel 20 van de huurovereenkomst bepaald dient te worden op 6 maanden huur, hetzij 115.013,22 euro;
- de eiseres hiertegen aanvoert dat zij niet de ontbinding heeft gevorderd, noch aanspraak maakt op schadevergoeding wegens wanprestatie, maar de uitvoe- ring van de overeenkomst bij equivalent.
3. De appelrechter die oordeelt dat door de toepassing van artikel 46 Faillisse- mentswet “de wanprestatie van de gefailleerde van rechtswege [wordt] vastge- steld”, de medecontractant “al haar rechten behoudt tegen de gefailleerde, met dien verstande dat de curator nooit verplicht kan worden tot uitvoering in natura” en diens “rechten […] worden omgezet naar een vordering tot schadevergoeding” die een schuld in de boedel is en op die gronden beslist dat de eiseres enkel ge- rechtigd is tot de contractueel bepaalde schadevergoeding, verantwoordt zijn be- slissing naar recht.
Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
Eerste onderdeel
4. Met het in het tweede onderdeel tevergeefs bekritiseerde oordeel dat de eise- res enkel aanspraak kan maken op de wegens wanprestatie contractueel bepaalde schadevergoeding, verwerpt de appelrechter ook de door de eiseres in onderschik- te orde ingestelde vordering.
Het onderdeel mist feitelijke grondslag.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres tot de kosten.
Bepaalt de kosten voor de eiseres op 630,24 euro en op de som van 650 euro rol- recht verschuldigd aan de Belgische Staat.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samen- gesteld uit sectievoorzitter Xxxx Xxxxx, als voorzitter, de sectievoorzitters Xxxx Xxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxx, en de raadsheren Xxxxxxxx Xxxxx en Xxxx Xxxxxxxxxx, en in openbare rechtszitting van 4 september 2020 uitgesproken door sectievoorzitter Xxxx Xxxxx, in aanwezigheid van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxxxx, met bijstand van griffier Xxxxxx Xxxxxx Xxxxx.
X. Xxxxxx Xxxxx | X. Xxxxxxxxxx | X. Xxxxx |
X. Xxxxxx | X. Xxxxxxxx | X. Xxxxx |
VOORZIENING IN CASSATIE
VOOR: de naamloze vennootschap HEIDEVINK BREE, met zetel voorheen te 3960 Bree, Industrieterrein Vostert
5 1103, en thans te 3960 Bree, Xxxxxxxxxxx 0X, inge- schreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen on- der het nummer 0441.561.222,
Eiseres tot cassatie, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.
10 Xxxxxxxx Xxxxxxx, ondergetekende advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 0000 Xxxxxxx, Quatre Xxxxxxxxxx 0, bij wie keuze van woonplaats wordt gedaan.
15
TEGEN: 1. Meester Xxxx XXXXXXXXX, advocaat, kantoor hou- dende te 0000 Xxxxxxxx, Piepelpoel, 13, in zijn hoeda- nigheid van curator van het faillissement WELDIMO NV, met ondernemingsnummer 0401.365.808, met vennoot-
20 schapszetel 3960 Bree, Industrieterrein Vostert 1111, hiertoe aangesteld bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Tongeren d.d. 11/10/2016,
25 2. Meester Xxxxx XXXXXXXXXXX, advocaat, kantoor houden- de te 0000 Xxxxxxxx, Piepelpoel, 13, in zijn hoedanig- heid van curator van het faillissement WELDIMO NV, met ondernemingsnummer 0401.365.808, met vennoot- schapszetel 3960 Bree, Industrieterrein Vostert 1111,
30 hiertoe aangesteld bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Tongeren d.d. 11/10/2016,
3. Meester Xxxxxxx XXXXXXXX, advocaat, kantoor houdende
35 te 0000 Xxxxxxxx, Piepelpoel, 13, in zijn hoedanigheid
van curator van het faillissement WELDIMO NV, met ondernemingsnummer 0401.365.808, met vennoot- schapszetel 3960 Bree, Industrieterrein Vostert 1111, hiertoe aangesteld bij vonnis van de Rechtbank van
40 Koophandel Antwerpen, afdeling Tongeren d.d. 11/10/2016,
Verweerders in cassatie q.q.,
45 * * *
Aan Mevrouw de Eerste Voorzitter, de Heer Voorzitter, de Da-
mes
50 en Heren Raadsheren, leden van het Hof van Cassatie,
Hooggeachte Dames en Heren,
Xxxxxxx heeft de eer het vonnis, dat op 25 juli 2019 op
55 tegenspraak tussen partijen werd gewezen door de derde kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, Afdeling Tongeren (AR 18/898/A), aan het toezicht van Uw Hof te onderwerpen.
* * *
60
FEITEN EN PROCEDUREVOORGAANDEN
1. Ingevolge een handelshuurovereenkomst van 27 maart 2012
65 verhuurde eiseres aan de NV Weldimo bedrijfsgebouwen gelegen te Bree aan het Industrieterrein Vostert 1111. De huur werd toegestaan voor een periode eindigend op 31.03.2022.
Bij vonnis van 11 oktober 2016 van de Rechtbank van Koop-
70 handel Antwerpen, Afdeling Tongeren, werd de NV Weldimo failliet verklaard. Mrs. Bernaerts, Xxxxxxxxxxx en Mailleux werden aange- steld als curatoren.
Met een aangetekend schrijven van 17 oktober 2016 deelden
75 de curatoren mee dat zij de handelshuurovereenkomst van 27 maart 2012 niet verder wensten uit te voeren.
De curatoren maakten toepassing van artikel 46, §1, van de Faillissementswet dat hen toelaat een einde te maken aan de lopen-
80 de overeenkomsten.
Xxxxxxx heeft een aangifte van schuldvordering ingediend. Zij vorderde onder meer betaling van een schadevergoeding van
€ 1.254.042,24 hoofdens gederfde huur voor de periode van
85 01.10.2016 tot 31.03.2022.
90
95
100
Deze vordering werd door de curatoren betwist. Bij vonnis van 13 maart 2018 heeft de rechtbank van koophandel de zaak verzon- den naar de Vrederechter van het kanton Bree.
2. Bij vonnis van 3 mei 2018 heeft de Vrederechter van het kan- ton Bree de vordering van eiseres begroot op de som van
€ 115.013,22. De vrederechter was meer bepaald van oordeel dat “de huur wegens wanprestatie van de gefailleerde als ten laste van de huurder ontbonden dient te worden beschouwd en in dat geval is de tussen partijen in art. 20 van de huurovereenkomst conventioneel bedongen “forfaitair en onherleidbare vergoeding gelijk aan een se- mester huur” verschuldigd. Bijgevolg zijn (de curatoren) aan (eise- res) een vergoeding verschuldigd van 6 maanden huur aan
€ 19.168,87 of € 115.013,22”.
Xxxxxxx tekende hoger beroep aan tegen deze beslissing.
105
110
115
Bij vonnis van 25 juli 2019 heeft de Rechtbank van Eerste Aan- leg Limburg, Afdeling Tongeren, het hoger beroep ontvankelijk, doch ongegrond verklaard. Het vonnis van de vrederechter werd volledig bevestigd en de zaak werd opnieuw verzonden naar de “Rechtbank van Koophandel, afdeling Tongeren” voor opname in het faillisse- ment van de NV Weldimo.
Tegen dit vonnis van 25 juli 2019 meent eiseres volgend middel tot cassatie te kunnen aanvoeren.
ENIG MIDDEL TOT CASSATIE
Geschonden wetsbepalingen
- artikelen 1142, 1146, 1147, 1149 en 1184 van het Bur-
120 gerlijk Wetboek
- artikel 46, §1, van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, vóór de opheffing ervan bij de wet van 11 augustus 2017
- artikel 1138.3° van het Gerechtelijk Wetboek
125
Aangevochten beslissing
130
Bij het bestreden vonnis van 25 juli 2019 verklaart de Recht- bank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Tongeren, het hoger be- roep van eiseres tegen het vonnis van 3 mei 2018 van het Vredege-
135
140
145
150
155
160
recht van het kanton Bree ongegrond, bevestigt dit vonnis van 3 mei 2018, begroot aldus de vordering van eiseres op € 115.013,22 en verzendt de zaak naar de Rechtbank van Koophandel, Afdeling Tongeren, voor opname in het faillissement van de NV Weldimo, en dit op de volgende gronden:
“a. Overeenkomstig art. 3 van de Handelshuurovereenkomst werd bepaald:
‘Deze overeenkomst wordt afgesloten voor een duur van tien opeen- volgende jaren, welke een aanvang nemen op 01.04.2012 op te ein- digen op 31.03.2022, mits betekening van een opzeg van minstens 6 maanden voor deze einddatum. Bij gebrek aan opzegging binnen deze termijn, wordt de huurovereenkomst telkens onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde duur verlengd.’
(Eiseres) stelt op basis hiervan dat partijen de intentie hadden om een overeenkomst van bepaalde duur voor een termijn van 10 jaar af te sluiten, die niet voortijdig kon beëindigd worden, behalve in de gevallen voorzien door art. 18 van de Handelshuurovereenkomst.
De eerste rechter heeft dienaangaande terecht gewezen op de dwingende bepalingen van art. 3 lid 3 Handelshuurwet dat de huur- der toelaat de huur te beëindigen bij het verstrijken van elke driejari- ge periode, mits inachtneming van een opzegtermijn van 6 maan- den. Deze bepaling is voorzien ter bescherming van de huurder, zo- dat deze niet kan gedwongen worden de huurdersverplichtingen te voldoen wanneer dit voor hem niet meer mogelijk of wenselijk is.
(Eiseres) kan dan ook niet vorderen dat de NV Weldimo gedurende de ganse huurperiode van 10 jaar haar huurverplichtingen zou moe- ten nakomen, zelfs al zou dit wegens omstandigheden voor de huur-
165 der onmogelijk worden.
Art. 3 en 18 van de handelshuurovereenkomst zijn dan ook strijdig met de dwingende bepalingen van art. 3, lid 3 van de handelshuur-
170
175
180
185
190
195
200
wet en dienen dan ook als niet geschreven te worden beschouwd. (Eiseres) kan haar vordering niet op deze bepalingen van de huur- overeenkomst steunen.
b. Het staat tussen partijen niet ter betwisting dat (verweerders q.q.) middels schrijven van 17.10.2016, in toepassing van art. 46 Faill. W. de handelshuurovereenkomst hebben stopgezet. De niet- verderzetting van de handelshuurovereenkomst vormt een wanpres- tatie in hoofde van de gefailleerde dewelke aanleiding geeft tot schadevergoeding.
Art. 46 Faill.X. xxxxxxx geen verbrekingsrecht maar laat de curator toe een einde te stellen aan de overeenkomst die de gefailleerde bindt, indien de beëindiging van de overeenkomst noodzakelijk is voor het beheer van de boedel. Dit geldt evenwel onverminderd de rechten die voortvloeien voor de wederpartij ingevolge de niet- uitvoering van de overeenkomst. Door toepassing te maken van art. 46 Faill.W. wordt de wanprestatie van de gefailleerde van rechtswe- ge vastgesteld. De wederpartij behoudt al haar rechten tegen de ge- failleerde, met dien verstande dat de curator nooit verplicht kan wor- den tot uitvoering in natura. De wanprestatie van de gefailleerde creëert voor de wederpartij het recht op ontbinding en schadever- goeding. De rechten van de wederpartij worden dan ook omgezet naar een vordering tot schadevergoeding. De vordering tot schade- vergoeding die uit deze wanprestatie ontstaat, wordt opgenomen in de boedel en is een schuld in de massa van het faillissement.
Het optierecht voor de benadeelde schuldeiser voorzien door art. 1184 B.W. wordt door de faillissementswet als lex specialis dan ook beperkt. De schuldeiser beschikt niet meer over de mogelijkheid om de uitvoering in natura te vorderen, waardoor enkel de optie tot ont- binding van de overeenkomst rest. De eerste rechter heeft dienaan- gaande terecht gesteld dat ingevolge de toepassing van art. 46 Faill.
W. de overeenkomst niet van rechtswege wordt ontbonden, doch dat de enige keuzemogelijkheid die de schuldeiser rest, de ontbinding van de huurovereenkomst is wegens wanprestatie van de gefailleer-
205
210
215
de. (Verweerders q.q.) hebben in casu gebruik gemaakt van hun ab- soluut recht conform art. 46 Faill.W. om de kosten verbonden aan de verdere uitvoering van de lopende overeenkomst te vermijden.
De ontbinding van een wederkerig contract met toepassing van arti- kel 1184 B.W. heeft in beginsel ex tunc uitwerking en heeft tot ge- volg dat de partijen opnieuw in dezelfde toestand moet worden ge- plaatst als die waarin zij zich zouden bevonden hebben indien zij niet hadden gecontracteerd. De ontbonden huurovereenkomst kan voor hen geen grondslag van rechten en verplichtingen zijn, behoudens het recht op schadevergoeding ten gevolge van deze wanprestatie.
Een vordering tot schadevergoeding kan geenszins gelijkgesteld worden aan een uitvoering in equivalent, en kan zoals reeds hoger aangehaald dan ook niet de nog door de huurder verschuldigde
220 huurgelden tot 31.03.2022 bedragen.
225
230
De eerste rechter oordeelde dan ook terecht dat de schadevergoe- ding voor de beëindiging van de lopende huurovereenkomst inge- volge wanprestatie van de gefailleerde overeenkomstig art. 20 van de handelshuurovereenkomst dient bepaald te worden op 6 maan- den huur. De verschuldigde schadevergoeding werd door de eerste rechter dan ook terecht bepaald op 6 x 19.168,87 EUR huur ofwel 115.013,22 EUR.
Op deze schadevergoeding zijn enkel de gerechtelijke intresten ver- schuldigd vanaf de datum van inleiding voor het vredegerecht.”
Grieven
235 Eerste onderdeel
1. Luidens artikel 1138.3° van het Gerechtelijk Wetboek staat er geen herroeping van het gewijsde open maar enkel, tegen de beslis-
240
245
250
255
260
265
singen in laatste aanleg, voorziening in cassatie wegens overtreding van de wet indien er werd nagelaten uitspraak te doen over één van de punten van de vordering, onverminderd artikel 797, tweede lid.
2.1. In haar syntheseberoepsbesluiten vorderde eiseres:
- in hoofdorde: de schuldvordering van eiseres uit hoofde van schadevergoeding te begroten op een bedrag van
€ 1.254.042,24, vermeerderd met de intresten aan 0,5 % per maand op het door de huurder verschuldigd bedrag;
- in ondergeschikte orde: de schuldvordering van eiseres uit hoofde van schadevergoeding te begroten op een bedrag van
€ 287.533,05, vermeerderd met de intresten aan 0,5 % per maand op het door de huurder verschuldigd bedrag (synthesebe- roepsbesluiten p. 24, dispositief).
Ter staving van de in ondergeschikte orde gestelde vordering tot schadevergoeding voerde eiseres aan dat de mogelijkheid om de huur op te zeggen bij het verstrijken van elke driejarige periode zich krachtens artikel 3, derde lid, van de Handelshuurwet pas kon voor- doen op 01.04.2018, zodat er in die hypothese nog steeds huur ver- schuldigd is tot en met 1 april 2018 of 15 maanden x € 19.168,87 =
€ 287.533,05 (syntheseberoepsbesluiten p. 13, midden en p. 20, vijfde lid).
Zij preciseerde tevens het volgende:
De schade van concluante is dan ook in hoofdorde te begroten op de resterende maanden van de overeenkomst die werd afgesloten voor de bepaalde duurtijd van 10 jaar om te eindigen op 31 maart
270 2022, hetzij op een bedrag van 1.254.042,24 euro (huurgelden tot einde huurcontract d.d. 31.03.2022).
275
280
Ondergeschikt mag er vanuit worden gegaan dat zij minstens nog aanspraak had kunnen maken op de huurgelden tot de huurder de kans had gehad om de huur, bij het aflopen van de eerstvolgende driejarige periode, op te zegen, waardoor zij nog aanspraak zou kunnen maken op de huur minstens tot 1 april 2018. (synthesebe- sluiten p. 14, tweede en derde lid).
2.2. De appelrechter besliste:
285
290
295
300
305
- dat de handelshuurovereenkomst overeenkomstig arti- kel 3 van deze overeenkomst wordt afgesloten voor een duur van tien opeenvolgende jaren, welke een aanvang nemen op 01.04.2012 om te eindigen op 31.03.2022, mits betekening van een opzeg van 6 maanden (1), dat de dwingende bepalingen van artikel 3, lid 3, van de Handelshuurwet de huurder toelaten om de huur te beëindigen bij het verstrijken van elke driejarige periode, mits inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden (2), zo- dat eiseres niet kan vorderen dat de NV Weldimo gedurende de ganse huurperiode van 10 jaar haar huurverplichtingen zou moe- ten nakomen (bestreden vonnis p. 4, litt. a);
- dat een vordering tot schadevergoeding geenszins kan gelijkgesteld worden aan een uitvoering in equivalent en dan ook niet de nog door de huurder verschuldigde huurgelden tot 31.03.2022 kan bedragen (bestreden vonnis p. 5, vierde lid).
De appelrechter deed aldus uitspraak over de door eiseres in hoofdorde gestelde vordering tot begroting van de schade op een bedrag van € 1.254.042,24 voor de periode tot het einde van het huurcontract op 31.03.2022.
De appelrechter heeft echter nagelaten uitspraak te doen over de door eiseres in ondergeschikte orde gestelde vordering om haar schuldvordering uit hoofde van schadevergoeding te begroten op een bedrag van € 287.535,05, te vermeerderen met de intresten, als vergoeding voor de schade ingevolge het verlies aan huurinkomsten
310
315
tot en met 1 april 2018, zijnde de eerstvolgende datum waartegen de huur kon worden opgezegd overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Handelshuurwet.
Door na te laten uitspraak te doen over deze in ondergeschikte orde gestelde vordering van eiseres, heeft de appelrechter artikel 1138.3° van het Gerechtelijk Wetboek geschonden.
Tweede onderdeel
320
325
330
335
340
1.1. Luidens artikel 1142 van het Burgerlijk Wetboek wordt ie- dere verbintenis om iets te doen of niet te doen opgelost in schade- vergoeding, ingeval de schuldenaar de verbintenis niet nakomt.
Schadevergoeding is, volgens artikel 1146 van het Burgerlijk Wetboek, dan eerst verschuldigd wanneer de schuldenaar in gebre- ke is zijn verbintenis na te komen, behalve indien hetgeen de schul- denaar zich verbonden heeft te geven of te doen, niet kon gegeven of gedaan worden dan binnen een bepaalde tijd, die hij heeft laten voorbijgaan.
Artikel 1147 van het Burgerlijk Wetboek preciseert dat de schuldenaar, indien daartoe grond bestaat, wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, hetzij wegens niet-uitvoering van de verbintenis, hetzij wegens vertraging in de uitvoering, wanneer hij niet bewijst dat het niet nakomen het gevolg is van een vreemde oorzaak die hem niet kan worden toegerekend, en hoewel er zijner- zijds geen kade trouw is.
Krachtens artikel 1149 van het Burgerlijk Wetboek moet, in ge- val van een foutieve niet-uitvoering van een contractuele verbintenis, de schuldenaar van deze verbintenis, onder voorbehoud van de toe- passing van de artikelen 1150 en 1151 van het Burgerlijk Wetboek,
de schuldeiser volledig vergoedingen voor het verlies dat hij heeft geleden en de winst die hij heeft moeten derven.
345
350
355
1.2. Luidens artikel 1184, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is in wederkerige contracten de ontbindende voorwaarde altijd stil- zwijgend begrepen voor het geval dat een van beide partijen haar verbintenis niet nakomt.
Het tweede lid van artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek pre- ciseert dat het contract in dit geval niet van rechtswege ontbonden is. De partij jegens wie de verbintenis niet is uitgevoerd, heeft de keus om ofwel de andere partij te noodzaken de overeenkomst uit te voeren, wanneer de uitvoering mogelijk is, ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, met schadevergoeding.
360
365
370
375
1.3. Uit de artikelen 1142, 1146, 1147, 1149 en 1184 van het Burgerlijk Wetboek, gelezen in hun onderlinge samenhang, volgt dat in geval van foutieve niet-uitvoering van een contractuele verbinte- nis, de schuldeiser lastens de schuldenaar die deze verbintenis niet nakomt betaling van schadevergoeding kan vorderen voor het ver- lies dat hij heeft geleden en de winst die hij heeft moeten derven in- gevolge de niet-uitvoering van de verbintenis, ook al heeft hij op grond hiervan niet de ontbinding van de overeenkomst gevorderd.
De benadeelde schuldeiser die opteert voor uitvoering bij equi- valent dient immers geenszins de ontbinding van de overeenkomst te vorderen om aanspraak te kunnen maken op een vervangende schadevergoeding.
1.4. Artikel 46, §1, van de Faillissementswet bepaalt dat de cu- rators, na hun ambtsaanvaarding, onverwijld beslissen of zij de overeenkomsten die gesloten zijn voor de datum van het vonnis van faillietverklaring en waaraan door dat vonnis geen einde wordt ge- maakt, al dan niet verder uitvoeren.
380
385
390
395
400
405
410
De curator kan op grond van artikel 46, §1, van de Faillisse- mentswet een einde stellen aan een overeenkomst die de gefailleer- de bindt, indien de beëindiging van de overeenkomst noodzakelijk is voor het beheer van de boedel als een goede huisvader, onvermin- derd de rechten die daaruit voortvloeien voor de medecontrac- tant van de failliet wegens de niet-uitvoering van de overeen- komst. Die medecontractant kan in dat geval schadevergoeding vorderen voor het verlies dat hij heeft geleden en de winst die hij heeft moeten derven ingevolge de niet-uitvoering van de verbintenissen uit die overeenkomst, zonder dat hij verplicht is om de ontbinding van die overeenkomst te vorderen om aan- spraak te kunnen maken op een vervangende schadevergoe- ding.
2.1. Eiseres vorderde in ondergeschikte orde om haar schuld- vordering uit hoofde van schadevergoeding te begroten op een be- drag van € 287.533,05, te vermeerderen met de intresten, als ver- goeding voor de schade ingevolge het verlies aan huurinkomsten tot en met 1 april 2018, zijnde de eerstvolgende datum waartegen de huur kon worden opgezegd overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Handelshuurwet (syntheseberoepsbesluiten p. 13, midden, p. 15, derde lid, p. 20, vijfde lid en p. 24, dispositief).
Eiseres preciseerde uitdrukkelijk dat zij geen ontbinding van de huurovereenkomst vorderde lastens de huurder maar dat zij de uit- voering bij equivalent vorderde en aldus aanspraak maakte op beta- ling van een vervangende schadevergoeding (syntheseberoepsbe- sluiten p. 12, nr. 4).
Eiseres preciseerde tevens dat artikel 20 van de handelshuur- overeenkomst in een schadevergoeding voorziet van 6 maanden huur indien de huurovereenkomst ten laste van de huurder wordt ontbonden en dat dit artikel niet van toepassing is nu zij geen ont- binding van de overeenkomst vorderde maar de uitvoering bij equi- valent (syntheseberoepsbesluiten p. 8, tweede en derde lid en p. 10, eerste lid). Verweerders q.q. bevestigden dat artikel 20 van de han-
415
420
425
430
435
440
445
delshuurovereenkomst een forfaitaire en onherleidbare schadever- goeding van een semester voorziet in geval van een ontbinding (aanvullende beroepsconclusie van verweerders q.q., p. 9, litt. e, zesde lid).
2.2. De appelrechter stelde het volgende vast:
- verweerders q.q. hebben middels schrijven van 17.10.2016 in toepassing van artikel 46 van de Faillissementswet de handelshuurovereenkomst stopgezet; de niet-verderzetting van de handelshuurovereenkomst vormt een wanprestatie in hoofde van de gefailleerde dewelke aanleiding geeft tot schade- vergoeding;
- artikel 46 van de Faillissementswet omhelst geen ver- brekingsrecht maar laat de curator toe een einde te stellen aan de overeenkomst die de gefailleerde bindt indien de beëindiging van de overeenkomst noodzakelijk is voor het beheer van de boedel; dit geldt evenwel onverminderd de rechten die voortvloei- en voor de wederpartij ingevolge de niet-uitvoering van de over- eenkomst; door toepassing te maken van artikel 46 van de Fail- lissementswet wordt de wanprestatie van de gefailleerde van rechtswege vastgesteld; de wederpartij behoudt al haar rechten tegen de gefailleerde , met dien verstande dat de curator nooit verplicht kan worden tot uitvoering in natura;
- de wanprestatie van de gefailleerde creëert voor de we- derpartij het recht op ontbinding en schadevergoeding; de rechten van de wederpartij worden dan ook omgezet naar een vordering tot schadevergoeding;
- de schuldeiser beschikt niet meer over de mogelijkheid om de uitvoering in natura te vorderen, waardoor enkel de optie tot ontbinding van de overeenkomst rest;
- de enige keuzemogelijkheid die de schuldeiser rest, is de ontbinding van de huurovereenkomst wegens wanpres- tatie van de gefailleerde;
- een vordering tot schadevergoeding kan geenszins ge- lijkgesteld worden aan een uitvoering in equivalent;
450
455
460
465
470
475
480
- de eerste rechter oordeelde dan ook terecht dat de schadevergoeding voor de beëindiging van de lopende huurover- eenkomst ingevolge wanprestatie van de gefailleerde overeen- komstig artikel 20 van de handelshuurovereenkomst dient be- paald te worden op 6 maanden huur (bestreden vonnis p. 4-5, litt. b).
Wanneer de curator op grond van artikel 46, §1, van de Faillis- sementswet een einde stelt aan de huurovereenkomst die de gefail- leerde bindt, dan kan de medecontractant schadevergoeding vorde- ren voor het verlies dat hij heeft geleden aan gederfde huurinkom- sten ingevolge de niet-uitvoering van de verbintenissen uit de beëin- digde overeenkomst, zonder dat hij verplicht is de ontbinding van die huurovereenkomst te vorderen om aanspraak te kunnen maken op vervangende schadevergoeding.
Door te beslissen dat de schuldeiser bij beëindiging van de overeenkomst door de curator in toepassing van artikel 46 van de Faillissementswet enkel beschikt over de optie tot ontbinding van de overeenkomst (1) en dat de enige keuzemogelijkheid die de schuldeiser rest, de ontbinding van de huurovereenkomst is wegens wanprestatie van de gefailleerde (2), zodat de schadevergoeding voor de beëindiging van de lopende huurovereenkomst ingevolge wanprestatie van de gefailleerde overeenkomstig artikel 20 van de handelshuurovereenkomst dient te worden bepaald op 6 maanden huur, zijnde de forfaitaire schadevergoeding in geval van ontbinding, van de huur (3), heeft de appelrechter zijn beslissing dan ook niet naar recht verantwoord.
Nu verweerders q.q. de huurovereenkomst hadden beëindigd bij toepassing van artikel 46, §1, van de Faillissementswet kon eise- res immers schadevergoeding vorderen voor het verlies van de huurinkomsten, zoals door haar in ondergeschikte orde gevorderd, zonder dat zij verplicht was de ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen om op die schadevergoeding aanspraak te kunnen ma- ken.
485
490
495
500
Door te beslissen dat de ontbinding van de huurovereenkomst voor eiseres de enige optie en de enige keuzemogelijkheid is en door op die grond te beslissen dat de schadevergoeding dient be- paald te worden op 6 maanden huur overeenkomstig artikel 20 van de handelshuurovereenkomst, zijnde de forfaitaire schadevergoe- ding bij ontbinding van de huur, heeft de appelrechter de artikelen 46, §1, van de Faillissementswet, 1142, 1146, 1147, 1149 en 1184 van het Burgerlijk Wetboek geschonden.
Door te beslissen dat een vordering tot schadevergoeding geenszins kan worden gelijkgesteld aan een uitvoering in equivalent terwijl de door eiseres gevorderde uitvoering bij equivalent bestond uit de betaling van schadevergoeding, heeft de appelrechter de arti- kelen 1142, 1146, 1147 en 1149 van het Burgerlijk Wetboek ge- schonden.
TOELICHTING
505 Wat betreft het eerste onderdeel
Ingevolge artikel 1138.3° van het Gerechtelijk Wetboek staat voorziening in cassatie open indien er werd nagelaten uitspraak te doen over één van de punten van de vordering, onverminderd artikel
510 797, tweede lid.
Luidens artikel 797, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek kan een rechtsmiddel als bedoeld in boek III van het vierde deel niet worden aangevoerd wanneer uitsluitend het verzuim uitspraak te
515 doen over een punt van de vordering wordt beoogd.
520
525
530
535
De huidige voorziening beoogt niet uitsluitend het verzuim uit- spraak te doen over een punt van de vordering zodat het eerste on- derdeel ontvankelijk is.
Wat betreft het tweede onderdeel
1. De curator kan een einde stellen aan een overeenkomst die de gefailleerde bindt, indien de beëindiging van de overeenkomst noodzakelijk is voor het beheer van de boedel als een goede huis- vader, onverminderd de rechten die dan voortvloeien voor de mede- contractant van de failliet wegens de niet-uitvoering van de overeen- komst (Cass. 24 juni 2004, Arr. Cass. 2004, 1201).
De overeenkomt blijft dus (theoretisch) voortbestaan, maar de wanprestatie van de gefailleerde wordt van rechtswege vastgesteld. De wederpartij kan eventueel de ontbinding van de overeenkomst vorderen en alleszins zijn vordering tot schadevergoeding indienen (X. Xxxxx, Faillissement en lopende overeenkomsten, R.W. 2003- 2004, (201), 204, nr. 10 en 211, nr. 29).
540
545
2. Een vordering tot betaling van schadevergoeding of tot uit- voering bij equivalent is perfect verenigbaar met het behoud van de overeenkomst (H. Xx Xxxx, Traité élémentaire de droit civil belge, T. III, Bruxelles, Bruylant, 1967, p. 128 e.v., nr. 98, meer bepaald p. 131, litt. D; X. Xxxxxx, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ont- binding van overeenkomsten, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 324, nr. 235).
Om aanspraak te kunnen maken op een vervangende schade- vergoeding dient de benadeelde schuldeiser bijgevolg geen ontbin- ding van de overeenkomst te vorderen (vgl. in dezelfde zin: Cass. 5 december 2014, Arr. Cass. 2014, 2819).
550
555
3. De uitvoering bij equivalent verschaft de schuldeiser een soort compensatie, meestal in de vorm van een geldsom. Dit is de zogenaamde vervangende schadevergoeding (X. Xxxxxx, o.c., p. 327- 329, nrs. 237-238; X. Xxxxxx, Verbintenissenrecht, boek 1, Brugge, die Keure, 2005, p. 178, nr. 249).
BIJ DEZE BESCHOUWINGEN
Besluit voor eiseres ondergetekende advocaat bij het Hof van
560 Cassatie dat het U behage, Hooggeachte Dames en Heren, het be- streden vonnis te vernietigen en de zaak en partijen te verwijzen naar een andere rechtbank van eerste aanleg, zetelend in hoger be- roep.
565
Xxxxxxx, 0 januari 2020.