Pensioenreglement II
Pensioenreglement II
Reglement II
Inhoudsopgave Artikel Titel
1 Begripsomschrijvingen
2 Gelijkstellingen
3 Deelnemerschap
4 Behoud van pensioenaanspraken bij voortijdige beëindiging van het deelnemerschap en bij demotie
5 Informatieverstrekking
6 Premiebetaling
7 Gehele of gedeeltelijke premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
8 Ouderdomspensioen; begin- en einddatum
9 Hoogte van het ouderdomspensioen
10 Vervroegde pensionering
11 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
12 Partnerpensioen; begin- en einddatum
13 Hoogte van het partnerpensioen
14 Anw-hiaatpensioen
15 Bijzonder partnerpensioen
16 Pensioenverevening bij scheiding
17 Uitruil van partnerpensioen in hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen
18 Wezenpensioen; begin- en einddatum
19 Hoogte van het wezenpensioen
20 Inkoop van extra pensioenaanspraken
21 Uitbetaling van pensioen
22 (On)voorwaardelijke toeslagverlening 22a Incidentele toeslagverlening
23 Korting op pensioen(aanspraken)
24 Overdracht, in pandgeving en volmacht tot invordering van pensioen(aanspraken)
25 Inkomende waardeoverdracht van pensioenaanspraken
25a Inkomende waardeoverdracht van kleine pensioenaanspraken
26 Uitgaande waardeoverdracht van pensioenaanspraken
26a Uitgaande waardeoverdracht van kleine pensioenaanspraken
27 Afkoop van aanspraken op klein ouderdomspensioen
28 Afkoop van aanspraken op klein (bijzonder) partnerpensioen 28a Verval van hele kleine pensioenaanspraken
29 Wijziging van het reglement
30 Wijziging van sociale verzekeringswetten
31 Van het reglement afwijkende besluitvorming
32 Onvoorziene gevallen
33 Overgangsbepalingen bij de reglementsvaststelling per 1 januari 2005
34 Vervallen
35 Vervallen
36 Vervallen
36a Vervallen
36b Overgangsbepalingen bij de reglementswijziging van 18 november 2013
36c Vervallen
37 Inwerkingtreding
Bijlage 1: Uitruilfactoren, als bedoeld in artikel 11, vierde lid Bijlage 2: Afkoopfactoren, als bedoeld in artikel 27, zevende lid Bijlage 3: Vervroegingsfactoren, als bedoeld in artikel 10, tweede lid
Bijlage 4: Afkoopgrens klein pensioen, als bedoeld in artikel 27, achtste lid en artikel 28, derde lid
Begripsomschrijvingen
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
1. ‘instelling’ : Instelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen;
2. ‘kerkelijke instelling’: een kerkelijke instelling, als bedoeld in artikel 1, onder g, van de statuten;
3. ‘werkgever’: een kerkelijke instelling;
4. ‘deelnemer’: de huishoudster of huishouder van 18 jaar of ouder, die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van een werkgever is;
5. ‘pensioendatum’: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt, dan wel een eerdere datum als bedoeld in artikel 10;
5a. ‘AOW-pensioengerechtigde leeftijd’: de leeftijd waarop het recht op ouderdomspensioen ontstaat, zoals bedoeld in artikel 1, sub 1 onder i van de Algemene Ouderdomswet;
6. ‘nabestaandenpensioen’: partnerpensioen en wezenpensioen;
7. ‘partnerpensioen’: weduwe- of weduwnaarspensioen;
8. ‘gepensioneerde’: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
9. ‘pensioengerechtigde’: degene voor wie het pensioen is ingegaan.
10. ‘gewezen deelnemer’: degene die van wie het deelnemerschap is beëindigd, anders dan door het bereiken van de pensioendatum of door overlijden.
11. ‘gewezen partner’: degene die voor de scheiding als partner werd aangemerkt.
Gelijkstelling huwelijk en geregistreerd partnerschap
Artikel 2
1. Waar in dit reglement en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken over gehuwden, worden als partners geregistreerde personen daarmee gelijkgesteld. Voor hiervan afgeleide en verwante begrippen, zoals huwelijk en huwelijkse voorwaarden, gelden overeenkomstige gelijkstellingen.
2. Met ongehuwden worden gelijkgesteld degenen die alleenstaand zijn en met of zonder notarieel samenlevingscontract met een ander samenwonen.
Deelnemerschap
Artikel 3
1. Het deelnemerschap aan dit reglement gaat in op het tijdstip waarop de betrokkene in dienst van een werkgever komt. De aanmelding bij de instelling geschiedt door het betreffende bisdom. Het bestuur stelt de deelnemer, de betrokken werkgever en het bisdom over de aanmelding in kennis.
2. Het in het vorige lid genoemde reglement is een uitkeringsovereenkomst, op grond waarvan het pensioen waarop recht bestaat, in maandelijkse termijnen wordt uitgekeerd.
3. De deelnemer is verplicht zich te houden aan de uit dit reglement voortvloeiende, op hem van toepassing zijnde rechten en verplichtingen. Door zijn deelnemerschap is hij tevens gebonden aan de bepalingen van de statuten van de instelling, ook nadat hij gewezen deelnemer of gepensioneerde is geworden.
4. Degene die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, neemt aan dit reglement deel, met dien verstande dat aan hem pensioenaanspraken worden verleend naar evenredigheid van de aanspraken die in geval van een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen.
5. Tijdens een periode van onbetaald verlof blijft de verzekering ingevolge dit reglement tot een maximum van 18 maanden op de deelnemer van kracht.
6. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b. bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever;
c. op de pensioendatum.
Het bisdom meldt een beëindiging van het deelnemerschap onverwijld aan de instelling.
Behoud van pensioenaanspraken bij voortijdige beëindiging van het deelnemerschap en bij demotie
Artikel 4
1. Bij beëindiging van het deelnemerschap voor de pensioendatum en anders dan door overlijden of arbeidsongeschiktheid, behouden de gewezen deelnemer en zijn eventuele nagelaten betrekkingen de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken ingevolge dit reglement.
2. Indien artikel 3, vierde lid, van dit reglement van toepassing wordt, worden de tot het tijdstip van de evenredige verlaging van de pensioenopbouw opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.
Informatieverstrekking algemeen
Artikel 5
1. Het bestuur draagt zorg voor een communicatiebeleidsplan dat jaarlijks wordt geactualiseerd en waarin het de lange termijn strategie en visie van de instelling beschrijft op de communicatie
met zijn doelgroepen. De communicatie- en informatieverplichtingen uit de pensioenwetgeving vormen de basis voor het communicatiebeleid.
2. De instelling heeft een website waarop informatie te vinden is over de pensioenregeling en de financiële situatie van de instelling. Verder heeft het de instelling op de websitedocumenten beschikbaar gesteld zoals het bestuursverslag, verklaring beleggingsbeginselen en het pensioenreglement.
3. De informatie van de instelling is correct, duidelijk en evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
4. De instelling verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk.
5. Indien de instelling voornemens is de informatie elektronisch te verstrekken, worden deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde hierover schriftelijk geïnformeerd.
6. Een gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde die bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, ontvangt de informatie schriftelijk.
7. Bij het verstrekken van schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst bij hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de Basisregistratie Personen in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
8. Indien bij elektronische verstrekking het bij de instelling bekende adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
Informatie aan de deelnemer
Artikel 5a
1. De werkgever zorgt ervoor dat de instelling wordt geïnformeerd over het sluiten van de pensioenovereenkomst en de start van verwerving van pensioen. De instelling informeert de deelnemer bij het begin van het deelnemerschap over de inhoud van de pensioenregeling en overige zaken die voor de deelnemer van belang zijn. Van de nadien in de pensioenregeling doorgevoerde wijzigingen wordt de deelnemer ook geïnformeerd.
2. De instelling verstrekt de deelnemer jaarlijks een opgave van de opgebouwde en de te bereiken aanspraken, de reglementaire pensioenleeftijd, de fiscale waardeaangroei, alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken de werkgevers- en werknemerspremie, garanties, het land waar het pensioen is ondergebracht, de toezichthouder waar het pensioen onder valt en over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf. Bij de opgave van de opgebouwde en te bereiken aanspraken wordt tevens een waarschuwing geplaatst dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen.
3. De instelling verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming een opgave van de opgebouwde aanspraken alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken en beëindiging van de deelneming. Indien van toepassing wordt informatie verstrekt over het functioneren van de instelling.
Informatie aan de gewezen deelnemer
Artikel 5b
1. De instelling verstrekt de gewezen deelnemer ten minste één keer in de vijf jaar een opgave van de opgebouwde aanspraken, de te bereiken aanspraken, alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken, de reglementaire pensioenleeftijd, garanties, het land waar het pensioen is ondergebracht, de toezichthouder waar het pensioen onder valt en de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf. Deze informatie wordt daarnaast jaarlijks ter beschikking gesteld op de persoonlijke omgeving van de gewezen deelnemer via de website van het fonds. Bij de opgave van de opgebouwde en te bereiken aanspraken wordt tevens een waarschuwing geplaatst dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen.
2. De instelling stelt de gewezen deelnemer binnen drie maanden op de hoogte van een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement, over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Informatie aan de gewezen partner
Artikel 5c
1. De instelling verstrekt aan degene die gewezen partner wordt een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken en informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is.
2. Ten minste één keer in de vijf jaar verstrekt de instelling aan de gewezen partner een opgave van het bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van aanspraken.
3. De instelling stelt de gewezen partner binnen drie maanden op de hoogte van wijzigingen in het toeslagenbeleid.
Informatie aan de pensioengerechtigde
Artikel 5d
1. De instelling verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt en vervolgens jaarlijks een opgave van zijn pensioenrecht en de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van aanspraken en rechten, garanties, over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt.
2. Na afloop van elk kalenderjaar ontvangt de pensioengerechtigde een jaaropgave met daarin vermeld de hoogte van de in dat boekjaar uitgekeerde bedragen en de hoogte van de wettelijke inhoudingen van dat boekjaar.
3. De instelling informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden over een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement, over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Informatie op verzoek
Artikel 5e
1. De instelling verstrekt de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraken, te bereiken aanspraken of pensioenrecht. Voor zover het ouderdomspensioen betreft, worden deze gegevens weergegeven op basis van een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario;
b. informatie die specifiek voor hem relevant is;
c. documenten van de instelling.
2. De instelling verstrekt de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan wie de informatie elektronisch wordt verstrekt, op verzoek een papieren afschrift van de informatie.
Informatieverplichting
Artikel 5f
1. De (gewezen) deelnemer, (gewezen) partner en pensioengerechtigde zijn verplicht de instelling in kennis te stellen van de voor de instelling van belang zijnde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit pensioenreglement.
Premiebetaling
Artikel 6
1. De werkgever is voor iedere deelnemer aan de instelling een premie verschuldigd.
2. De werkgever verhaalt een vierde deel van de premie op het loon van de deelnemer.
Gehele of gedeeltelijke premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
Artikel 7
1. Zodra een deelnemer vóór het bereiken van de pensioendatum een uitkering ontvangt ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar vermogen op grond van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, blijft hij deelnemer aan dit reglement en loopt zijn pensioenopbouw volledig en premievrij door.
2. In geval de in het vorige lid bedoelde deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is of naderhand wordt, loopt de pensioenopbouw en premievrijstelling door naar de mate van arbeidsongeschiktheid volgens onderstaande tabel.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Premievrije pensioenopbouw |
65% - 80% 55% - 65% 45% - 55% 35% - 45% | 72,5% 60% 50% 40% |
3. Bedraagt de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid minder dan 35%, dan vindt geen premievrije pensioenopbouw meer plaats.
4. Zolang in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de dienstbetrekking van de deelnemer voortduurt, is artikel 3, vierde lid, van toepassing. Zodra de in de vorige volzin bedoelde dienstbetrekking eindigt, vindt artikel 4, eerste lid, toepassing.
Ouderdomspensioen; begin- en einddatum
Artikel 8
De deelnemer of gewezen deelnemer heeft recht op ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum. Het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
Hoogte van het ouderdomspensioen
Artikel 9
1. Het ouderdomspensioen bedraagt de som van de jaarlijks opgebouwde pensioenopbouwbedragen.
2. Het in het vorige lid bedoelde jaarlijkse pensioenopbouwbedrag wordt per deelnemersjaar vastgesteld op 1,75% van het per 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar van vaststelling geldend wettelijk minimumloon op jaarbasis, inclusief de daarover minimaal te verstrekken vakantiebijslag, welk bedrag eveneens per deelnemersjaar wordt verminderd met 1,68% van het per dezelfde datum geldende jaarbedrag van het ouderdomspensioen voor ongehuwden, inclusief vakantietoeslag, als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet. Indien de in de vorige volzin bedoelde berekening tot een negatief bedrag leidt, kan het bestuur besluiten het laatstelijk vastgestelde pensioenopbouwbedrag te handhaven.
3. Voor de toepassing van het vorige lid wordt een beëindiging van het deelnemerschap of van de als deelnemersjaren meetellende tijd, die binnen 12 maanden wordt gevolgd door een aanname als deelnemer, geacht niet te hebben plaatsgevonden.
4. De deelnemersjaren worden in jaren en maanden nauwkeurig bepaald. Hierbij wordt een gedeelte van een maand van 15 dagen of minder verwaarloosd, terwijl een gedeelte van een maand van 16 dagen of meer voor een volle maand wordt gerekend.
Vervroegde pensionering
Artikel 10
1. Op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer kan zijn ouderdomspensioen eerder ingaan dan op de pensioendatum, maar niet eerder dan vijf jaar voor de AOW- pensioengerechtigde leeftijd.
2. Op het opgebouwde ouderdomspensioen, berekend ingevolge artikel 9 (in combinatie met het partnerpensioen, berekend ingevolge artikel 13), wordt een voor mannen en vrouwen gelijke actuariële reductie toegepast, overeenkomstig de in bijlage 3 bij dit reglement opgenomen vervroegingsfactoren.
3. Reductie vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. De in het tweede lid genoemde factoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien.
4. Bij de keuze voor vervroegde pensionering is de schriftelijke toestemming van de partner vereist.
Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
Artikel 11
1. De (gewezen) deelnemer kan op de datum van beëindiging van zijn deelnemerschap of op de pensioendatum eenmalig en onherroepelijk kiezen voor een hoger partnerpensioen in plaats van een deel van het ouderdomspensioen.
2. Het partnerpensioen bedraagt na uitruil maximaal 70% van het na deze uitruil resterende ouderdomspensioen.
3. Het deel van het ouderdomspensioen waarop een recht op uitbetaling rust in verband met de Wet pensioenverevening pensioenrechten bij scheiding, mag niet in de uitruil worden betrokken.
4. Uitruil vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. De uitruilfactoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien en zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit reglement.
5. De uitruil heeft geen gevolgen voor de hoogte van het eventuele wezenpensioen.
Partnerpensioen; begin- en einddatum
Artikel 12
1. Bij overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, heeft zijn weduwe of weduwnaar recht op partnerpensioen, tenzij het huwelijk is gesloten na de pensioendatum of nadat het deelnemerschap voor 1 januari 2002 voortijdig is beëindigd.
2. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin het overlijden plaatsvindt.
3. Bij overlijden van de weduwe of weduwnaar wordt het partnerpensioen uitbetaald tot en met de maand waarin dit overlijden plaatsvindt.
Hoogte van het partnerpensioen
Artikel 13
1. Het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen van de overledene.
2. Bij overlijden van een deelnemer voor de pensioendatum bedraagt het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen, dat de deelnemer zou hebben bereikt als hij tot de pensioendatum deelnemer zou zijn gebleven.
Anw-hiaatpensioen
Artikel 14
1. Indien de weduwe of weduwnaar van een deelnemer die tijdens het deelnemerschap komt te overlijden niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Xxxxxxxx nabestaandenwet dan wel slechts recht heeft op een gedeeltelijke uitkering krachtens die wet, bestaat recht op een toeslag op het partnerpensioen. De toeslag vult dit pensioen aan tot het niveau van de nabestaandenuitkering, als bedoeld in artikel 17 in verbinding met artikel 31 van de Algemene nabestaandenwet. Op de eenmaal vastgestelde toeslag is artikel 22 van toepassing.
2. De in het eerste lid bedoelde toeslag wordt verleend tot de eerste dag van de maand waarin de weduwe of weduwnaar de 67-jarige leeftijd bereikt dan wel hertrouwt of gaat samenwonen.
Bijzonder partnerpensioen
Artikel 15
1. Indien het huwelijk van een deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt zijn gewezen partner recht op een premievrije aanspraak op partnerpensioen. De in de vorige volzin bedoelde premievrije aanspraak is gelijk aan de aanspraak die de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of ontbinding van het huwelijk zijn deelneming zou zijn geëindigd, anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
2. Indien de deelnemer daarna opnieuw een huwelijk aangaat, heeft zijn tweede partner bij zijn overlijden recht op een gedeeltelijk partnerpensioen. Het in de vorige volzin bedoelde partnerpensioen wordt gebaseerd op de periode van deelnemerschap vanaf de datum waarop het eerste huwelijk door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed is geëindigd tot de datum waarop het recht op ouderdomspensioen zou zijn ontstaan, dan wel een eerdere datum waarop het tweede huwelijk om voornoemde reden is geëindigd. De som van de gedeeltelijke partnerpensioenen mag nooit groter zijn dan het enkelvoudige, volgens artikel 13, eerste lid, berekende partnerpensioen.
3. Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer respectievelijk gepensioneerde eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt zijn gewezen partner recht op een premievrije aanspraak op partnerpensioen. De in de vorige volzin bedoelde premievrije aanspraak is gelijk aan de aanspraak die de gewezen deelnemer dan wel gepensioneerde ten behoeve van die gewezen partner heeft verkregen bij beëindiging van zijn deelneming respectievelijk pensionering.
4. De gewezen partner kan zijn of haar recht op bijzonder partnerpensioen vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
a. de instelling bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b. de vervreemding onherroepelijk is, en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
5. De instelling verstrekt aan de gewezen partner van de deelnemer of gewezen deelnemer een bewijs van de premievrije aanspraak op een partnerpensioen.
6. De artikelen 12 tot en met 14 zijn van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen.
7. De vorige leden blijven buiten toepassing, indien de man en de vrouw bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien daaraan een verklaring van de instelling is gehecht, dat de instelling bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
Pensioenverevening bij scheiding
Artikel 16
1. In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed na 1 mei 1995 kunnen de gewezen partners het tijdens hun huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen verevenen overeenkomstig de voorschriften van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. In afwijking van lid 1 kan met schriftelijke toestemming van de deelnemer en de gewezen partner in geval van echtscheiding conversie worden toegepast overeenkomstig de voorschriften van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Hierbij wordt de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 15 en de aanspraak op het deel van het pensioenvermogen als bedoeld in artikel 16 lid 1 geconverteerd in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen voor de gewezen partner.
3. De instelling kan voor de verevening of conversie kosten in rekening brengen ter hoogte van
€150 voor de deelnemer en €150 voor de gewezen partner.
Uitruil van partnerpensioen in hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen
Artikel 17
1. De gehuwde deelnemer of gewezen deelnemer kan uiterlijk op de dag voorafgaande aan de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen eenmalig kiezen voor een verhoging van dit pensioen in plaats van behoud van een aanspraak op partnerpensioen.
2. In plaats van de in het vorige lid bedoelde verhoging kan de gehuwde deelnemer of gewezen deelnemer de aanspraak op partnerpensioen omzetten in een vervroegde ingang van zijn ouderdomspensioen. Een verzoek daartoe moet uiterlijk op de dag voorafgaande aan de beoogde pensioeningangsdatum bij de instelling worden ingediend.
3. In afwijking van het eerste lid, gaat de instelling uit eigen beweging ertoe over het ouderdomspensioen van een ongehuwde deelnemer of gewezen deelnemer te verhogen.
4. Uitruil vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. De uitruilfactoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien en zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit reglement.
5. Bij de keuze voor een verhoging of vervroegde ingang van het ouderdomspensioen is de toestemming van de partner vereist.
6. De uitruil heeft geen gevolgen voor de hoogte van het eventuele wezenpensioen.
Wezenpensioen; begin- en einddatum
Artikel 18
1. Bij overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft ieder van zijn eigen kinderen recht op een wezenpensioen, mits het kind de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.
2. Het vorige lid blijft buiten toepassing indien het kind is geboren uit een huwelijk dat na de pensioendatum van de deelnemer of na de beëindiging van het deelnemerschap is gesloten.
3. Het bestuur is bevoegd een pleegkind met een eigen kind gelijk te stellen, tenzij het in het gezin van de overledene is opgenomen na zijn pensioendatum of na de beëindiging van zijn deelnemerschap.
4. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het betrokken kind niet meer aan de voorwaarden voor het recht op wezenpensioen voldoet, dan wel is overleden.
Hoogte van het wezenpensioen
Artikel 19
1. Het wezenpensioen bedraagt voor elke halve wees een zevende gedeelte en voor elke volle wees twee zevende gedeelte van het ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 13.
2. Het gezamenlijke bedrag van de wezenpensioenen dat aan het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde wordt verleend, gaat een bedrag dat gelijk is aan vijf zevende gedeelte van het ouderdomspensioen waarvan die pensioenen zijn afgeleid, niet te boven. Indien wegens toepassing van de vorige volzin de wezenpensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid naar de omvang van de wezenpensioenen.
Inkoop van extra pensioenaanspraken
Artikel 20
1. Een deelnemer kan in geval van ontbrekende dienstjaren extra pensioenaanspraken inkopen. Deze aanspraken worden behandeld overeenkomstig de pensioenaanspraken die uit dit reglement op basis van het verplichte deelnemerschap voortvloeien.
2. Er is sprake van ontbrekende dienstjaren wanneer er minder jaren pensioen zijn opgebouwd dan het aantal gewerkte jaren. Onder gewerkte jaren worden verstaan jaren bij de huidige werkgever en jaren bij een eerdere werkgever indien het gedurende die periode opgebouwde pensioen is overgedragen.
3. Het bestuur stelt, gehoord de actuaris, de premie of de koopsom vast voor de inkoop.
4. Inkoop geschiedt tegen de op het moment van de aanvraag geldende gedempte kostendekkende premie, vermenigvuldigd met het aantal in te kopen jaren, vermeerderd met de solvabiliteitsopslag.
Uitbetaling van pensioen
Artikel 21
1. De pensioenen worden door de instelling uitgekeerd door middel van uitbetaling achteraf in maandelijkse termijnen, uiterlijk op de laatste dag van elke maand, ten bedrage van een twaalfde deel van het jaarlijkse pensioenbedrag. Alle uitkeringen geschieden in euro’s.
2. Voor de uitbetaling van een pensioentermijn kan het bestuur overlegging eisen van een bewijs, waaruit blijkt dat de rechthebbende op het pensioen in leven is, alsmede van andere documenten, die door het bestuur voor de uitbetaling nodig worden geacht.
3. De pensioenen worden verminderd met die belastingen en heffingen, die de instelling verplicht of gerechtigd is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitbetaling van kracht zijnde wetten of besluiten.
4. Alle uitbetalingen binnen Nederland vinden kosteloos plaats. Het bestuur is bevoegd voor uitbetalingen in het buitenland kosten in rekening te brengen en deze op het pensioen in mindering te brengen.
5. Ten onrechte ontvangen uitkeringen worden teruggevorderd of op toekomstige uitkeringen in mindering gebracht.
(On)voorwaardelijke toeslagverlening
Artikel 22
1. Het jaarlijkse opbouwbedrag van de (actieve) deelnemers aan Reglement II en als afgeleide daarvan de opgebouwde aanspraken volgen elk jaar de ontwikkeling van het minimumloon, verminderd met de ontwikkeling van het AOW-pensioen voor een ongehuwd alleenstaande. Het opbouwbedrag wordt hierbij bepaald als 1,75% van het per 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar van vaststelling geldend wettelijk minimumloon op jaarbasis inclusief vakantiebijslag, verminderd met 1,68% van de per dezelfde dag geldende AOW uitkering voor ongehuwden op jaarbasis. De betreffende verhoging is onvoorwaardelijk. Deze verhoging is onvoorwaardelijk en wordt uit de kostendekkende premie gefinancierd.
2. Op de ingegane pensioenen van pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers wordt jaarlijks toeslag verleend van de stijging van het consumentenprijsindexcijfer, reeks alle huishoudens, afgeleid. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre ingegane pensioenen en pensioenaanspraken worden aangepast. Hierbij baseert het bestuur zich op de beleidsdekkingsgraad <op de laatste dag van het derde kwartaal> voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de indexering plaatsvindt. Het bestuur van het Pensioenfonds kan uitsluitend toeslag verlenen als:
− de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 110%, en
− de verleende toeslag naar verwachting ook in de toekomst mogelijk is.
Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Aan een aanpassing kunnen pensioengerechtigden en gewezen deelnemers geen rechten of verwachtingen ontlenen met betrekking tot toekomstige aanpassingen.
3. Indien het bestuur tot indexering besluit
a. ontvangt de gepensioneerde, die niet tot de pensioendatum aan dit reglement heeft deelgenomen, in ieder geval een verhoging die overeenkomt met die voor de gepensioneerde die wel tot de ingang van zijn pensioen aan dit reglement heeft deelgenomen, en
b. ontvangt de gewezen deelnemer een verhoging van zijn premievrije aanspraak die in ieder geval overeenkomt met de onder a genoemde verhoging.
Incidentele toeslagverlening
Artikel 22a
1. Indien in het verleden geen of gedeeltelijke voorwaardelijke toeslagverlening heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 22, kan dit onder voorwaarden naderhand incidenteel worden gerepareerd.
2. Incidentele toeslagen worden alleen verleend, mits dit geen gevolgen heeft voor de toekomstbestendigheid van de reguliere toeslagambitie en daardoor de beleidsdekkingsgraad niet lager wordt dan de vereiste dekkingsgraad.
3. De instelling zal jaarlijks niet meer dan een vijfde van het beschikbare vermogen voor incidentele toeslagen aanwenden.
4. De incidentele toeslagverlening zal beperkt blijven tot de ten tijde van de verlening in leven zijnde rechthebbenden.
5. Indien het bestuur besluit een incidentele toeslag te verlenen, zal de oudste gemiste toeslag als eerste worden gerepareerd. Het bepaalde in artikel 137, lid 2, sub c van de Pensioenwet dient hierbij in acht te worden genomen.
Korting op pensioen(aanspraken)
Artikel 23
1. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht van de instelling zou worden verbroken, zal getracht worden dit evenwicht te herstellen, zonder de reeds ingegane pensioenen en pensioenaanspraken aan te tasten. Mocht zulks niet mogelijk zijn, dan kan de instelling besluiten deze pensioenen en pensioenaanspraken te verminderen met inachtneming van het bepaalde in artikel 134 van de Pensioenwet.
2. De in het vorige lid bedoelde vermindering van ingegane pensioenen en pensioenaanspraken vindt evenredig plaats naar rato van het tekort.
3. De instelling informeert de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden en de werkgever onverwijld schriftelijk over het besluit tot vermindering van ingegane pensioenen en pensioenaanspraken.
4. De vermindering kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, werkgever en toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
Overdracht, in pandgeving en volmacht tot invordering van pensioen(aanspraken)
Artikel 24
1. Overdracht, in pandgeving of elke andere handeling, waardoor de deelnemer of gewezen deelnemer enig recht op zijn pensioen of pensioenaanspraak aan een ander toekent, is slechts geldig voor zover beslag op zijn pensioen geldig zou zijn bij het ontbreken van andere inkomsten.
2. Volmacht tot invordering van het pensioen, onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3. Een aanspraak op een ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer ingevolge dit reglement kan zonder toestemming van zijn partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en de instelling of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop ingevolge de Xxxxxxxxxxx, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Xxx verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
4. Een aanspraak op een partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en de instelling of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop ingevolge de Pensioenwet.
5. Een aanspraak op een pensioen kan niet vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden.
6. Elk beding, strijdig met de voorgaande leden, is nietig.
Inkomende waardeoverdracht van pensioenaanspraken
Artikel 25
1. De deelnemer heeft het recht de waarde van de pensioenaanspraken, die bij de pensioenuitvoerder respectievelijk andere bij of krachtens wet geoorloofde (buitenlandse) pensioeninstelling of verzekeraar van de vorige werkgever zijn verworven, over te dragen aan de instelling. Overdracht vindt plaats met inachtneming van de voorwaarden, procedures en rekenregels, zoals vermeld in de Pensioenwet en daarop gebaseerde uitvoeringsmaatregelen, alsmede met toepassing van de door de instelling gehanteerde actuariële grondslagen.
2. De deelnemer moet het verzoek tot waardeoverdracht zo spoedig mogelijk bij de instelling indienen.
3. De waarde zal worden aangewend ter verwerving van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste, in dit reglement genoemde onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten.
Inkomende waardeoverdracht van kleine pensioenaanspraken
Artikel 25a
1. De instelling is op grond van de Pensioenwet verplicht mee te werken aan inkomende waardeoverdrachten van kleine pensioenaanspraken. Voor deze overdracht hoeft de deelnemer geen verzoek in te dienen en is geen instemming van de deelnemer vereist. Overdracht vindt automatisch plaats met inachtneming van de voorwaarden, procedures en rekenregels, zoals vermeld in de Pensioenwet en daarop gebaseerde uitvoeringsmaatregelen, alsmede met toepassing van de door de instelling gehanteerde actuariële grondslagen.
2. De waarde zal worden aangewend ter verwerving van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste, in dit reglement genoemde onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten.
3. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde kleine pensioenaanspraken wordt vastgesteld en jaarlijks herzien door het bevoegde ministerie en vervolgens door het bestuur opgenomen in bijlage 4 bij dit reglement.
Uitgaande waardeoverdracht van pensioenaanspraken
Artikel 26
1. In geval van een individuele beëindiging van het deelnemerschap, anders dan door overlijden of pensionering, zal de instelling de pensioenaanspraken overdragen aan een andere pensioenuitvoerder respectievelijk andere bij of krachtens wet geoorloofde (buitenlandse) pensioeninstelling of verzekeraar indien de gewezen deelnemer daarom verzoekt en mits aan de voorwaarden van de Pensioenwet is voldaan.
2. Op verzoek van een gewezen deelnemer van wie het deelnemerschap aan dit reglement vóór 8 juli 1994 is geëindigd, kan het bestuur besluiten mee te werken aan waardeoverdracht. Een dergelijke overdracht dient te voldoen aan artikel 75, eerste lid, van de Pensioenwet.
Uitgaande waardeoverdracht van kleine pensioenaanspraken
Artikel 26a
Indien na beëindiging van het deelnemerschap op of na 1 januari 2018 het ouderdomspensioen minder bedraagt dan het in artikel 25a lid 3 van dit pensioenreglement genoemde bedrag, draagt de instelling de waarde van deze pensioenaanspraken over naar de pensioenuitvoerder waar de gewezen deelnemer pensioen opbouwt.
Voor deze overdracht hoeft de deelnemer geen verzoek in te dienen en is geen instemming van de deelnemer vereist.
Afkoop van aanspraken op klein ouderdomspensioen
Artikel 27
1. Indien het opgebouwde ouderdomspensioen op de pensioendatum tot een uitkering zal leiden die op jaarbasis het bedrag bedoeld in artikel 25a lid 3 van dit pensioenreglement niet te boven gaat, heeft de instelling de mogelijkheid om het ouderdomspensioen op deze pensioendatum af te kopen. Voor deze afkoop is geen instemming van de (gewezen) gewezen deelnemer vereist indien de deelneming in 2007 of later is geëindigd. Bij einde van de deelname voor 2007 is
geen instemming vereist maar wordt de (gewezen) deelnemer in de gelegenheid gesteld bezwaar te maken tegen de afkoop.
2. Indien het ouderdomspensioen zoals bedoeld in dit artikel wordt afgekocht, worden de meeverzekerde aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen eveneens afgekocht ten gunste van de gewezen deelnemer. Een eventueel bijzonder partnerpensioen wordt afgekocht ten gunste van de gewezen partner.
3. Na de vervanging van de pensioenaanspraak door een afkoopsom ineens, kan door de betrokkene tegenover de instelling geen recht meer worden ontleend aan de periode van zijn deelnemerschap, waarop de aanspraak betrekking had en wordt bij een hernieuwd deelnemerschap met die periode geen rekening gehouden.
4.Afkoop vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren worden door het bestuur, gehoord de actuaris, jaarlijks herzien en zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit reglement.
Afkoop van aanspraken op klein (bijzonder) partnerpensioen
Artikel 28
1. Indien het partnerpensioen bij ingang het bedrag bedoeld in artikel 25a lid 3 van dit pensioenreglement op jaarbasis niet te boven gaat, wordt dit pensioen binnen zes maanden na ingang daarvan afgekocht ten gunste van de rechthebbende. Voor deze afkoop is geen instemming van rechthebbende vereist. De rechthebbende wordt over de voorgenomen afkoop geïnformeerd.
2. Indien het bijzonder partnerpensioen bij vaststelling het bedrag bedoeld in artikel 25a lid 3 van dit pensioenreglement op jaarbasis niet te boven gaat, wordt dit pensioen binnen zes maanden na de melding van de scheiding afgekocht ten gunste van de rechthebbende. Voor deze afkoop is geen instemming van rechthebbende vereist. De rechthebbende wordt door het bestuur over de voorgenomen afkoop geïnformeerd.
Verval van hele kleine pensioenaanspraken
Artikel 28a
Hele kleine ouderdomspensioenen van € 2,00 of lager bruto per jaar, en bijbehorende andere pensioenen, vervallen bij einde van de deelneming van rechtswege ten gunste van de instelling, tenzij de deelnemer verhuist naar een staat die deel uit maakt van de Europese Unie of die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en hij de instelling daarvan bij de beëindiging op de hoogte heeft gesteld. Dit geldt voor heel kleine pensioenen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2019.
Wijziging van het reglement
Artikel 29
Een wijziging van dit reglement vindt plaats overeenkomstig artikel 37 en 38 van de statuten, met inachtneming van de tussen de kerkelijke instelling en de deelnemer aan dit reglement in
de pensioenovereenkomsten overeengekomen pensioenvoorzieningen, alsmede met inachtneming van hetgeen hierover is afgesproken in de tussen de instelling en bisdommen gesloten uitvoeringsovereenkomsten.
Wijziging van sociale verzekeringswetten
Artikel 30
Indien als gevolg van nieuwe of wijziging van bestaande wettelijke voorzieningen (gewijzigde) wettelijke rechten op uitkering in verband met ouderdom of overlijden ontstaan, kan het bestuur besluiten om de aan dit reglement te ontlenen pensioenaanspraken, inclusief toeslag, alsmede de premiebetaling aan de nieuwe omstandigheden aan te passen.
Van het reglement afwijkende besluitvorming
Artikel 31
1. In de gevallen waarin dit reglement naar het oordeel van het bestuur tot onredelijke uitkomsten leidt, is het bestuur bevoegd om in het belang van betrokkene een afwijkend besluit te nemen.
2. Bij de uitvoering van het reglement blijft het bestuur te allen tijde binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving.
Onvoorziene gevallen
Artikel 32
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Overgangsbepalingen bij de reglementsvaststelling per 1 januari 2005
Artikel 33
1. In afwijking van artikel 1, vierde lid, begint voor de huishoudster of huishouder, die voor 1 januari 1979 reeds in dienst was van een werkgever, het deelnemerschap op 1 januari 1979.
2. Wijzigingen in rechten en verplichtingen die ontstaan als gevolg van de in artikel 2 genoemde gelijkstellingen, werken terug tot de dag waarop het deelnemerschap is begonnen.
3. Vervallen.
Artikel 34
Vervallen.
Artikel 35
Vervallen.
Artikel 36
Vervallen.
Artikel 36a
Vervallen.
Artikel 36b
1. In afwijking van artikel 1, vijfde lid, is tot 1 maart 2024 de eerste dag van de maand waarin de AOW-pensioengerechtigde leeftijd valt, de pensioendatum van het ouderdomspensioen ingevolge dit reglement; dientengevolge eindigt dan ook de pensioenopbouw. Op de voornoemde datum eindigt, in afwijking van artikel 7, eerste lid, de premievrije pensioenopbouw. De voornoemde datum geldt tevens, in afwijking van artikel 13, tweede lid, en artikel 14, tweede lid, als uitgangspunt voor de berekening van het (tijdelijk) partnerpensioen en Anw-hiaatpensioen.
4. In afwijking van artikel 10, eerste lid, gaat de instelling tot 1 maart 2024 uit eigen beweging ertoe over om het ouderdomspensioen te vervroegen naar de eerste dag van de maand waarin de AOW-pensioengerechtigde leeftijd van rechthebbende valt, tenzij deze heeft aangegeven zijn ouderdomspensioen op een andere datum tussen zijn 67-jarige leeftijd en vijf jaar voor zijn AOW-pensioengerechtigde leeftijd te willen laten ingaan. De keuze voor een andere datum laat onverlet dat de pensioenopbouw uiterlijk op de eerste dag van de maand, waarin de AOW- pensioengerechtigde leeftijd valt, eindigt.
Artikel 36c
Vervallen.
Inwerkingtreding
Artikel 37
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2024.
Aldus vastgesteld door het Bestuur van Instelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen op 15 november 2023 te Utrecht.
J.P.B. Brand A.J.H.N. xxx xx Xxxx
(Voorzitter) (Secretaris)
Bijlage 1: Uitruilfactoren 2024
1.000 euro ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67 kan op leeftijd 67 uitgeruild worden voor 1.000 euro * 5,036 = 5.036 euro partnerpensioen. 1.000 euro partnerpensioen kan uitgeruild worden voor 1.000 euro * 0,199 = 199 euro ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67.
Bijlage 2: Afkoopfactoren 2024
100 euro ingegaan ouderdomspensioen kan op leeftijd 67 afgekocht worden voor 100 euro * 13,914 = 1.391,40 euro.
Bijlage 3: Vervroegingsfactoren 2024
1.000 euro ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67 in combinatie met 700 euro partnerpensioen kan uitgeruild worden voor bijvoorbeeld 1.000 euro * 0,892 = 892 euro ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 65 in combinatie met 700 euro * 0,892 = 624,40 euro partnerpensioen.
Bij pensionering op gebroken leeftijden wordt de reductiefactor bepaald door toepassing van lineaire interpolatie tussen de factoren op hele leeftijden.
Bijlage 4: Afkoopgrens klein pensioen
De wettelijke afkoopgrens voor kleine pensioenen bedraagt in 2023 € 594,89 bruto per jaar.