FICHES VAN HET HOF VAN CASSATIE
LiberCas
4 - 2010
FICHES VAN HET HOF VAN CASSATIE
1136
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Schade geleden door de Staat - B.T.W. - Verhaal op de aansprakelijke - Aan de Staat toekomende belastingen
Wanneer de Staat schade lijdt aan een haar toebehorende zaak die niet wordt aangewend voor activiteiten die aan de B.T.W. zijn onderworpen is de Staat gerechtigd om de op de herstelkosten verschuldigde B.T.W. op de aansprakelijke te verhalen; de omstandigheid dat de B.T.W. uiteindelijk aan de Staat ten goede komt, doet hieraan geen afbreuk aangezien de aan de Staat toekomende belastingen en de hem toekomende schadevergoeding op verschillende rechtsgronden steunen en een verschillend voorwerp hebben (1). (1) Zie Cass., 29 mei 1973, A.C., 1973, 949.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
- Art. 2 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
15/02/2010
BELGISCHE STAAT, Minister van Binnenlandse Zaken t/ AXA BELGIUM N.V.
C.2009.0028.N
1137
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Schade geleden door de Staat - Recht op vergoeding - Zaakschade
De Staat die schade lijdt door een onrechtmatige daad heeft recht op de integrale vergoeding van de geleden schade; in principe omvat bij zaakschade, de schadevergoeding van de benadeelde die geen B.T.W.-plichtige is, ook de B.T.W.
- Art. 1382 Burgerlijk Wetboek
15/02/2010
BELGISCHE STAAT, Minister van Binnenlandse Zaken t/ AXA BELGIUM N.V.
C.2009.0028.N
1138
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Begrip - Verlies van een kans - Vergoedbaarheid
De rechter kan vergoeding toekennen voor het verlies van een reële kans op het verwerven van een voordeel of het vermijden van een nadeel indien tussen de fout en het verlies van deze kans een conditio sine qua non verband bestaat (1). (1) Cass., 5 juni 2008, AR C.07.0199.N, A.C., 2008, nr 350.
- Artt. 1382 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
17/12/2009
VLAAMS GEWEST, Minister van Financien, Begroting en Ruimtelijke Ordening t/ HOLCIBEL N.V.
C.2008.0145.N
1139
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Beoordelingsbevoegdheid - Vernield voertuig - Vervangingswaarde - Belasting over de toegevoegde waarde - Benadeelde niet B.T.W.-plichtig - B.T.W.-tarief - Taak van de rechter
De verplichting de benadeelde volledig te vergoeden voor het verlies van een voertuig en zijn recht vrij te beschikken over de toegekende vergoeding hebben tot gevolg dat de rechter niet verplicht is na te gaan of de benadeelde al dan niet de mogelijkheid heeft aan te kopen met een ander B.T.W.-tarief dan dit dat geldt voor de aankoop van een nieuw voertuig.
- Artt. 2 en 26 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
11/05/2000
WINTERTHUR EUROPE, VERZEKERINGEN N.V. t/ D.
C.1996.0283.N
1140
ADVOCAAT
Orde van Advocaten - Lijsten voor rechtsbijstand - Procedure tot schrapping van een advocaat - Raad van de Orde - Samenstelling - Leden-advocaten - Concurrentie
De omstandigheid dat een aantal advocaten, die deel uitmaken van de raad van de Orde van advocaten in het kader van een procedure tot schrapping van een advocaat van de lijsten voor rechtsbijstand, zelf ook op die lijsten staan, is niet van aard te doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de raad om over de zaak uitspraak te doen nu concurrentiële verhoudingen in verband met de rechtsbijstand in beginsel uitgesloten zijn gelet in het bijzonder op de aard zelf van de rechtsbijstand en op de plichten die in dit verband wegen op de advocaten (1). (1) Bij vergissing wordt in het arrest vermeld dat "advocaat- generaal Xxx Xxxxxxxx heeft geconcludeerd", terwijl het advocaat-generaal Xxxx Xxxxx was die de conclusie nam.
- Art. 648, 2° Gerechtelijk Wetboek
1141
11/02/2010
ADVOCAAT
Q. t/ ORDE VAN ADVOCATEN VAN DE BALIE TE ANTWERPEN
C.2009.0637.N
Vooronderzoek en onderzoek in strafzaken - Aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor - Geheim van het opsporingsonderzoek en van het gerechtelijk onderzoek
Het intern recht staat de aanwezigheid niet toe van een advocaat bij het politieverhoor; het geheim van het opsporingsonderzoek en van het gerechtelijk onderzoek staat daaraan in de regel in de weg.
- Artt. 28quinquies en 57, § 1 Wetboek van Strafvordering
1142
24/02/2010 M.
ADVOCAAT
P.2010.0298.F
Strafzaken - Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Behandeling ter zitting - Recht op bijstand van een advocaat - Substantiële vormvereiste
Wanneer de veroordeelde beslist om zich door een advocaat te laten bijstaan op de zitting van de strafuitvoeringsrechtbank die uitspraak moet doen over de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, vormt het horen van zijn raadsman in principe een substantiële vormvereiste; de rechtbank moet zich daarnaar schikken, in zoverre de wettelijke termijnen om uitspraak te doen daaraan niet in de weg staan (1). (1) Zie concl.
O.M. in Pas., 2010, nr ...
1143
3/03/2010 P.
ADVOCAAT
P.2010.0254.F
Strafzaken - Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Behandeling ter zitting - Recht op bijstand van een advocaat - Substantiële vormvereiste
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
3/03/2010 P. P.2010.0254.F
0000
XXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Loopbaanonderbreking - Ouderschapsverlof - Vermindering van de arbeidsprestaties - Loon
Wanneer de werknemer gebruik maakt van zijn recht om de arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering van de arbeidsprestaties om voor zijn kind te zorgen, is de uitvoering van de arbeidsovereenkomst tijdens de periode van vermindering niet volledig geschorst en heeft de werknemer recht op een overeenkomstig loon van zijn werknemer.
- Art. 2 K.B. 29 okt. 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan
15/02/2010
M. t/ PROOST N.V.
S.2007.0027.N
1145
ARBEIDSOVEREENKOMST
Loopbaanonderbreking - Raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof - Ouderschapsverlof - Vermindering van de arbeidsprestaties - Waarborgen
Uit het geheel van de bepalingen van de clausule 2 punten 4, 5, 6 en 7 van de in bijlage bij de Richtlijn 96/34/EG van 3 juni 1996 opgenomen raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, volgt dat deze raamovereenkomst wil waarborgen dat de werknemer niet zou worden ontslagen om reden van het ouderschapsverlof en dat hij tijdens het ouderschapsverlof zijn vroegere rechten behoudt (1). (1) Cass., 25 feb. 2008, AR
S.07.0027.N, A.C., 2008, nr 126.
- Clausule 2, punten 4, 5, 6 en 7 van de in bijlage bij de Richtlijn 96/34/EG van 3 juni 1996 opgenomen raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof
15/02/2010
M. t/ PROOST N.V.
S.2007.0027.N
1146
ARBEIDSOVEREENKOMST
Loopbaanonderbreking - Ouderschapsverlof - Vermindering van de arbeidsprestaties - Uitputting van het recht - Ontslag
Het arrest dat te kennen geeft dat het ontslag van de werknemer mede is ingegeven door het recht dat hij krachtens artikel 107bis van de Herstelwet van 22 januari 1985 ontleent aan de uitoefening van het ouderschapsverlof, oordeelt niet wettig dat het ontslag gegeven is om redenen die vreemd zijn aan de vermindering van de arbeidsprestatie van de werknemer ingevolge de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof.
- Artt. 101 en 107bis Herstelwet 22 jan. 1985
15/02/2010
M. t/ PROOST N.V.
S.2007.0027.N
1147
ARBEIDSOVEREENKOMST
Loopbaanonderbreking - Ouderschapsverlof - Vermindering van de arbeidsprestaties - Opzeggingsvergoeding - Beschermingsvergoeding - Berekening
De bepaling van artikel 103 van de Herstelwet van 22 januari 1985 dient aldus te worden uitgelegd dat, hoewel geen uitdrukkelijke afwijking is bepaald, de opzeggingsvergoeding ten gunste van de werknemer in dat geval ook dient te worden berekend met inachtneming van het loon alsof de werknemer voltijds zou zijn tewerkgesteld op het ogenblik van de kennisgeving van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
- Art. 103 Herstelwet 22 jan. 1985
15/02/2010
M. t/ PROOST N.V.
S.2007.0027.N
1148
ARBITRAGE
Overeenkomst - Arbitragebeding - Overheidsrechter - Verzoek tot verwijzing - Beoordeling - Criteria
De rechter van een verdragsluitende Staat bij wie een geschil aanhangig wordt gemaakt over een onderwerp ten aanzien waarvan partijen een overeenkomst hebben aangegaan als bedoeld in artikel 2.3 van het Verdrag van New York van 10 juni 1958, en aan wie door een van de partijen de vraag wordt onderworpen het geschil naar arbitrage te verwijzen, kan die vraag toetsen aan zijn rechtstelsel en zodoende de grenzen bepalen waarin private rechtspraak over bepaalde materies bestaanbaar is met zijn interne rechtsorde; hij kan de mogelijkheid van het beroep op arbitrage mede laten afhangen van voorwaarden die los staan van de toestand van partijen of van het voorwerp van het geschil alsmede de dwingende regels van zijn interne rechtsorde in zijn beoordeling betrekken (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Artt. 2.1 en 2.3 Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958
1149
14/01/2010
ARBITRAGE
SEBASTIAN INTERNATIONAL INC.,
vennootschap naar Amerikaans recht t/ COMMON MARKET COSMETICS N.V.
C.2008.0503.N
Overeenkomst - Arbitragebeding onderworpen aan een vreemde wet - Overheidsrechter - Exceptie van rechtsmacht - Beoordeling - Criteria
Wanneer een arbitrageovereenkomst volgens de wil van de partijen aan een vreemde wet is onderworpen, moet de overheidsrechter die kennis neemt van een exceptie van rechtsmacht, de arbitrage uitsluiten wanneer het geschil krachtens alle relevante rechtsregels van de lex fori niet aan de rechtsmacht van de nationale rechter mag worden onttrokken (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Artt. 2.1 en 2.3 Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958
1150
14/01/2010
ARBITRAGE
SEBASTIAN INTERNATIONAL INC.,
vennootschap naar Amerikaans recht t/ COMMON MARKET COSMETICS N.V.
C.2008.0503.N
Overeenkomst - Arbitragebeding - Overheidsrechter - Verzoek tot verwijzing - Beoordeling - Criteria
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
1151
14/01/2010
ARBITRAGE
SEBASTIAN INTERNATIONAL INC.,
vennootschap naar Amerikaans recht t/ COMMON MARKET COSMETICS N.V.
C.2008.0503.N
Overeenkomst - Arbitragebeding onderworpen aan een vreemde wet - Overheidsrechter - Exceptie van rechtsmacht - Beoordeling - Criteria
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
14/01/2010
SEBASTIAN INTERNATIONAL INC.,
vennootschap naar Amerikaans recht t/ COMMON MARKET COSMETICS N.V.
C.2008.0503.N
1152
AUTEURSRECHT
Inbreuk - Kwade trouw - Begrip - Relevante omstandigheden - Houder van het recht - Houding na kennisname van de inbreuk
Voor de invulling van het begrip kwade trouw, in de zin van de bepaling die voorziet dat de inbreukmaker die te kwader trouw is, wordt veroordeeld tot de verbeurdverklaring van de nagemaakte voorwerpen en van de platen, vormen en matrijzen en andere gereedschappen die rechtstreeks gediend hebben tot het plegen van de namaking of, in voorkomend geval, tot de betaling van een som gelijk aan de prijs van deze voorwerpen of andere reeds overgedragen goederen, dient rekening gehouden te worden met al de relevante omstandigheden van het geval; zo een omstandigheid kan ook de houding zijn die de houder van het recht heeft ingenomen nadat hij kennis kreeg van de inbreuk op zijn recht waardoor bij de inbreukmaker twijfel kon ontstaan over de precieze omvang van de betrokken rechten.
- Art. 87, § 2, tweede lid Wet 30 juni 1994 betreffende de auteursrechten en de naburige rechten
25/02/2010
STOKKE AS VENNOOTSCHAP NAAR NOORS RECHT e.a. t/ NEW VALMAR B.V.B.A.
C.2009.0217.N
1153
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Vrijstellingen - Verstrekken van onderwijs of beroepsopleiding - Andere dan publiekrechtelijke lichamen - Voorwaarden - Afwezigheid van systematisch winstoogmerk
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
14/01/2010
AIRCRAFTS CIDRA DISTRIBUTION N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
F.2008.0010.N
1154
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Maatstaf van heffing - Leveringen of diensten waarvan de tegenprestatie niet uitsluitend uit een geldsom bestaat
De maatstaf van heffing voor onder bezwarende titel verrichte goederenleveringen of diensten wordt gevormd door de daartoe door de belastingplichtige werkelijk ontvangen tegenprestatie welke in beginsel moet worden uitgedrukt in een som geld; deze tegenprestatie is dus de subjectieve waarde, dat wil zeggen de werkelijk ontvangen waarde, en niet een volgens objectieve maatstaven geschatte waarde; in de gevallen waarin het onmogelijk is de werkelijke waarde te bepalen, sluit de Zesde Richtlijn niet uit dat de normale waarde als maatstaf wordt gebruikt (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 11.A.1 vóór de wijziging bij Richtlijn 24 juli 2006 Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977
- Art. 32 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
14/01/2010
GEWESTELIJKE INVESTERINGSMAATSCHAPPIJ VOOR VLAANDEREN N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
F.2008.0064.N
1155
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Maatstaf van heffing - Leveringen of diensten waarvan de tegenprestatie niet uitsluitend uit een geldsom bestaat
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
14/01/2010
GEWESTELIJKE INVESTERINGSMAATSCHAPPIJ VOOR VLAANDEREN N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
F.2008.0064.N
1156
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Schade geleden door de Staat - B.T.W. - Verhaal op de aansprakelijke - Aan de Staat toekomende belastingen
Wanneer de Staat schade lijdt aan een haar toebehorende zaak die niet wordt aangewend voor activiteiten die aan de B.T.W. zijn onderworpen is de Staat gerechtigd om de op de herstelkosten verschuldigde B.T.W. op de aansprakelijke te verhalen; de omstandigheid dat de B.T.W. uiteindelijk aan de Staat ten goede komt, doet hieraan geen afbreuk aangezien de aan de Staat toekomende belastingen en de hem toekomende schadevergoeding op verschillende rechtsgronden steunen en een verschillend voorwerp hebben (1). (1) Zie Cass., 29 mei 1973, A.C., 1973, 949.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
- Art. 2 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
15/02/2010
BELGISCHE STAAT, Minister van Binnenlandse Zaken t/ AXA BELGIUM N.V.
C.2009.0028.N
1157
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Vrijstellingen - Verstrekken van onderwijs of beroepsopleiding - Andere dan publiekrechtelijke lichamen - Voorwaarden - Afwezigheid van systematisch winstoogmerk
Uit de bewoordingen van artikel 44, § 2, 4°, van het BTW-Wetboek blijkt dat de wetgever noch impliciet, noch uitdrukkelijk, de vrijstelling inzake het verstrekken van onderwijs of beroepsopleiding door andere dan publiekrechtelijke lichamen, heeft voorbehouden aan organisaties die niet systematisch het maken van winst beogen (1).
(1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 44, § 2, 4° Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
- Art. 13, A, 1, i) en A, 2, a, eerste streepje Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977
14/01/2010
AIRCRAFTS CIDRA DISTRIBUTION N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
F.2008.0010.N
1158
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Vernield voertuig - Vervangingswaarde - Benadeelde niet B.T.W.-plichtig - B.T.W.-tarief - Taak van de rechter
De verplichting de benadeelde volledig te vergoeden voor het verlies van een voertuig en zijn recht vrij te beschikken over de toegekende vergoeding hebben tot gevolg dat de rechter niet verplicht is na te gaan of de benadeelde al dan niet de mogelijkheid heeft aan te kopen met een ander B.T.W.-tarief dan dit dat geldt voor de aankoop van een nieuw voertuig.
- Artt. 2 en 26 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
11/05/2000
WINTERTHUR EUROPE, VERZEKERINGEN N.V. t/ D.
C.1996.0283.N
1159
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Vrijstellingen - Voorwaarden bepaald bij ministeriële omzendbrief - Legaliteitsbeginsel
Het bepalen van de draagwijdte van een B.T.W.-vrijstelling in een ministeriële omzendbrief is niet verzoenbaar met artikel 172, tweede lid, van de Grondwet (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 172, tweede lid Grondwet 1994
1160
14/01/2010
BESLAG
AIRCRAFTS CIDRA DISTRIBUTION N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
F.2008.0010.N
Uitvoerend beslag onder derden - Regelmatigheid - Toepasselijke bepaling - Werking van de wet in de tijd - Zetelakkoord tussen België en de Groep van Staten in Afrika, het Caraïbisch Gebied en de Stille Zuidzee - Goedkeuringswet - Bepaling nog niet van toepassing
Het middel is niet ontvankelijk bij gebrek aan belang, wanneer het, om de regelmatigheid van een uitvoerend beslag onder derden te bekritiseren, de schending aanvoert van een zetelakkoord dat in de Belgische rechtsorde tien dagen na de bekendmaking van de goedkeuringswet in het Belgisch Staatsblad, maar na het betwiste beslag, in werking is getreden.
21/12/2009
SECRETARIAT GENERAL DU GROUPE DES ETATS D'AFRIQUES, DES CARAIBES ET DU PACIFIQUE t/ L.
C.2003.0328.F
1161
BEVOEGDHEID EN AANLEG
Verweerster zonder woonplaats in België - Belgische rechter - Internationale rechtsmacht - Criteria
Om te beslissen dat een Belgische rechter geen internationale rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 635 van het Gerechtelijk Wetboek volstaat het niet vast te stellen dat de verbintenis die ten grondslag ligt aan de vordering buiten België is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, maar dient er bovendien te worden vastgesteld dat deze verbintenis niet in België is ontstaan (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Artt. 624, 2° en 635, 3° Gerechtelijk Wetboek
- zoals van toepassing vóór zijn opheffing bij Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht
- Art. 4 E.E.G.-Verordening nr 44/2001 van de Raad van 22 dec. 2000
14/01/2010
TUCANA TELECOM N.V. t/ CATAPULT
COMMUNICATIONS INC., vennootschap naar Amerikaans recht
C.2008.0330.N
1162
BEVOEGDHEID EN AANLEG
Verweerster zonder woonplaats in België - Belgische rechter - Internationale rechtsmacht - Criteria
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
14/01/2010
TUCANA TELECOM N.V. t/ CATAPULT
COMMUNICATIONS INC., vennootschap naar Amerikaans recht
C.2008.0330.N
1163
BEVOEGDHEID EN AANLEG
Vrederechter - Wettelijke samenwoning - Beëindiging - Dringende en voorlopige maatregelen - Verzoekschrift neergelegd vóór het optreden van de ambtenaar van de burgerlijke stand
De vrederechter is bevoegd om uitspraak te doen over een vordering tot dringende en voorlopige maatregelen die neergelegd is voordat de ambtenaar van de burgerlijke stand in de bevolkingsregisters akte heeft genomen van de beëindiging van de wettelijke samenwoning.
- Art. 1476, § 2, tweede, derde en zesde lid Burgerlijk Wetboek
- Art. 1479, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek
1164
19/02/2010
BEVOEGDHEID EN AANLEG
V. t/ B.
C.2009.0045.F
Vrederechter - Wettelijke samenwoning - Beëindiging - Dringende en voorlopige maatregelen - Verzoekschrift neergelegd meer dan drie maanden na de ondertekening van een ontwerp- overeenkomst
De beslissing dat een vordering tot dringende en voorlopige maatregelen niet rechtsgeldig bij de vrederechter is neergelegd, omdat er meer dan drie maanden zijn verlopen tussen de ondertekening door de partijen van een ontwerp-overeenkomst die de beëindiging van hun wettelijke samenwoning vaststelt en hun scheiding regelt, en het gedinginleidende verzoekschrift, zonder hun verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand in aanmerking te nemen, is onwettig.
- Artt. 1476, § 2, en 1479, derde lid Burgerlijk Wetboek
1165
19/02/2010
BEVOEGDHEID EN AANLEG
V. t/ B.
C.2009.0045.F
Goederenvervoer - Landvervoer. Wegvervoer - C.M.R.-Verdrag - Exclusief bevoegdheidsbeding - Geldigheid
Uit artikel 31, lid 1, van het C.M.R.-Verdrag volgt dat wanneer de partijen in hun overeenkomst een bepaald gerecht hebben aangewezen, dit niet kan uitsluiten dat het geschil door een eiser kan worden gebracht voor een van de andere in dit artikel bedoelde gerechten (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Artt. 31, eerste lid en 41.1 Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (C.M.R.)
1166
21/01/2010
BEWIJS
ECS EUROPEAN CONTAINERS N.V. t/
DANZAS N.V., vennootschap naar Frans recht
C.2008.0246.N
Bewijslast - Aansprakelijkheid buiten overeenkomst - Oorzaak - Oorzakelijk verband
Degene die schadevergoeding vordert moet bewijzen dat er tussen de fout en de schade, zoals die zich heeft voorgedaan, een oorzakelijk verband bestaat; dit verband veronderstelt dat, zonder de fout, de schade niet had kunnen ontstaan, zoals ze zich heeft voorgedaan (1). (1) Cass., 26 juni 2008, AR C.07.0272.N, A.C., 2008, nr 406.
- Artt. 1382 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
17/12/2009
VLAAMS GEWEST, Minister van Financien, Begroting en Ruimtelijke Ordening t/ HOLCIBEL N.V.
C.2008.0145.N
1167
BEWIJS
Begrip - Tijdvak waarbinnen het misdrijf is gepleegd - Verbetering van de datum van de in de dagvaarding bedoelde feiten
De rechter miskent de bewijskracht niet van de dagvaarding die de zaak bij hem aanhangig maakt, in zoverre hij, zonder dat hij van de dagvaarding een uitleg geeft die zij niet bevat, de datum van de hem ter onderzoek voorgelegde feiten verbetert (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1168
10/02/2010
BEWIJS
J. et crts
P.2009.1281.F
Begrip - Tijdvak waarbinnen het misdrijf is gepleegd - Verbetering van de datum van de in de dagvaarding bedoelde feiten
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1169
10/02/2010
BEWIJS
J. et crts
P.2009.1281.F
Afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en telecommunicatie - Rechten van de Mens - Artikel 8, E.V.R.M. - Recht op eerbiediging van het privé-leven - Grenzen - Inmenging
Concl. adv.-gen. XXXXXXXXXXXXX, Xxxx., 10 okt. 2007, AR P.07.0864.F, A.C., 2007, nr. ...
1170
10/10/2007
BEWIJS
V. t/ S.A. de droit public LA POSTE et crts
P.2007.0864.F
Afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en telecommunicatie - Rechten van de Mens - Artikel 8, E.V.R.M. - Recht op eerbiediging van het privé-leven - Grenzen - Inmenging
Artikel 90ter Sv. is een toegankelijke en duidelijk gestelde regel. Het is een wettelijke bepaling die, krachtens artikel 8.2 E.V.R.M., de inmenging toestaat van het openbaar gezag in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het privé-leven (1). (1) Zie concl. O.M.
1171
10/10/2007
BORGTOCHT
V. t/ S.A. de droit public LA POSTE et crts
P.2007.0864.F
Borgstelling door verscheidene personen - Schuld voldaan door één van de borgen - Verhaal van de betalende borg op de overige borgen
Wanneer verscheidene personen zich borg hebben gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, heeft, krachtens artikel 2033 van het Burgerlijk Wetboek, de borg die de schuld heeft voldaan verhaal op de overige borgen, ieder voor zijn aandeel; deze bepaling maakt geen onderscheid tussen de gewone en de hoofdelijke borgtocht (1). (1) Cass., 21 feb.1980, A.C., 1979 - 80, nr 391.
- Art. 2033, eerste lid Burgerlijk Wetboek
28/01/2010
T. t/ INBEV BELGIUM N.V.
C.2008.0539.N
1172
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
Tijdige instelling voor de strafrechter - Verjaring - Duur
Wanneer de burgerlijke rechtsvordering tijdig voor de strafrechter is ingesteld, loopt de verjaring ervan niet meer totdat een in kracht van gewijsde gegane beslissing het geding heeft beëindigd; ongeacht de verjaring van de strafvordering blijft de strafrechter bevoegd om de burgerlijke vordering te beoordelen (1). (1) Zie Cass., 13 mei 2003, AR P.02.1261.N, A.C., 2003, nr. 291, inz. voetnoot 4; Cass., 13 nov. 2007, AR P.07.0961.N,
A.C., 2007, nr. 549; Cass., 12 maart 2008, AR P.07.1523.F, A.C., 2008, nr. 171.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
- Artt. 4, eerste lid, en 26 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
16/03/2010
V. t/ V. e.a.
P.2009.1519.N
1173
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
Tijdige instelling voor de strafrechter - Verjaring van de strafvordering
Wanneer de burgerlijke rechtsvordering tijdig voor de strafrechter is ingesteld, loopt de verjaring ervan niet meer totdat een in kracht van gewijsde gegane beslissing het geding heeft beëindigd; ongeacht de verjaring van de strafvordering blijft de strafrechter bevoegd om de burgerlijke vordering te beoordelen (1). (1) Zie Cass., 13 mei 2003, AR P.02.1261.N, A.C., 2003, nr. 291, inz. voetnoot 4; Cass., 13 nov. 2007, AR P.07.0961.N,
A.C., 2007, nr. 549; Cass., 12 maart 2008, AR P.07.1523.F, A.C., 2008, nr. 171.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
- Artt. 4, eerste lid, en 26 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
1174
16/03/2010
CASSATIE
V. t/ V. e.a.
P.2009.1519.N
Handelspraktijken - Bescherming van de consument - Onrechtmatig beding - Kennelijk onevenwicht - Wettelijk begrip - Beoordeling
Het Hof moet nagaan of de bodemrechter, bij zijn beoordeling, het wettelijk begrip kennelijk onevenwicht niet heeft miskend (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
- Art. 31, § 1 Wet 14 juli 1991
1175
21/12/2009
CASSATIE
S.A. HANCIAUX t/ C.
C.2008.0499.F
Handelspraktijken - Bescherming van de consument - Onrechtmatig beding - Kennelijk onevenwicht - Wettelijk begrip - Beoordeling
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
1176
21/12/2009
CASSATIE
S.A. HANCIAUX t/ C.
C.2008.0499.F
Materiële vergissing in de bestreden beslissing - Verbetering door het Hof
Het Hof is bevoegd om een materiële vergissing in de bestreden beslissing, die blijkt uit de samenhang van de tekst, te verbeteren (1). (1) Zie Cass., 27 juli 2004, AR P.04.0912.F, A.C., 2004, nr. 369.
4/02/2010
VERWARMINGSBEDRIJF DE BRUYNE
N.V. t/ ALLIANZ BELGIUM N.V. e.a.
C.2009.0246.N
1177
CASSATIEBEROEP
Beslissing alvorens recht te doen - Aanstelling deskundige
De beschikking van een arrest die een deskundige aanstelt, is een beslissing alvorens recht te doen die slechts na de eindbeslissing vatbaar is voor cassatieberoep.
- Art. 1077 Gerechtelijk Wetboek
1178
19/02/2010
CASSATIEBEROEP
REGION WALLONNE t/ V. et crts
C.2008.0127.F
Xxxxxxxxxxxxxx gericht tegen een voorbereidend arrest en een arrest van onderzoek - Eindarrest waartegen verzet is aangetekend - Ontvankelijkheid
Het cassatieberoep dat gericht is tegen een voorbereidend arrest en een arrest van onderzoek, terwijl tegen het eindarrest verzet is aangetekend waarover nog geen uitspraak is gedaan, is niet ontvankelijk (1). (1) Zie Cass., 17 juni 1986, AR 8629, A.C., 1986, nr 648; Xxxxx XXXXXXXX, Cassation en xxxxxxx xxxxxxxxxx, Xxxxxxxx, 0000, x. 000, xxx 000 tot 314.
1179
24/02/2010 N.
CASSATIEBEROEP
P.2010.0219.F
Vreemdelingen - Vrijheidsberovende maatregel - Beroep bij de rechterlijke macht - Intrekking van de beslissing tot verwijdering en vrijheidsberoving - Nieuwe gelijkaardige maatregel
Wanneer tegen de vreemdeling een maatregel tot verwijdering van het grondgebied samen met een maatregel tot vrijheidsberoving is genomen en de bestuurlijke overheid die akte intrekt en op regelmatige wijze een nieuwe, zelfs gelijkaardige, maatregel neemt, komt laatstgenoemde maatregel in de plaats van de vorige, zodat het cassatieberoep tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet over een verzoek tot invrijheidstelling voor de hechtenis die hij op grond van eerstgenoemde akte heeft ondergaan, zonder voorwerp is.
1180
3/03/2010 M.
CASSATIEBEROEP
P.2010.0272.F
Onderzoeksgerechten - Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle van de bijzondere opsporingsmethode observatie - Geen cassatieberoep - Behandeling van de feitenrechter - Vaststelling van het bestaan van een wettigheidsincident bij de controle - Overzending naar het openbaar ministerie voor een nieuwe controle - Arrest waarbij de kamer van inbeschuldingstelling weigert een nieuwe controle uit te voeren - Cassatieberoep - Ontvankelijkheid
Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling bij een eerste controle in toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, heeft geoordeeld dat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is verlopen en tegen dat arrest geen cassatieberoep is ingesteld, blijft die beslissing onverkort bestaan en is nadien het cassatieberoep van de inverdenkinggestelde tegen een beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling die, buiten het geval van het bestaan van concrete nieuwe gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na deze eerste controle, zoals bedoeld in artikel 189ter, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, weigert een tweede controle uit te voeren, bij gebrek aan belang niet ontvankelijk (1). (1) Cass., 21 april 2009, AR P.09.0428.N, A.C., 2009, nr ...
2/03/2010
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT e.a. t/ V.
P.2010.0174.N
1181
CASSATIEMIDDELEN
Xxxxxx dat opkomt tegen de door de rechter aan de deskundige toegewezen opdracht - Xxxxxx dat niet opkomt tegen de redenen die aan de eindbeslissing ten grondslag liggen - Ontvankelijkheid
De omstandigheid dat de eiser niet opkomt tegen de redenen die ten grondslag liggen aan de eindbeslissing die het hof van beroep heeft genomen nadat de deskundige zijn verslag heeft neergelegd, ontneemt niet het belang van het middel dat is ingesteld tegen het onderwerp van de opdracht die de rechters van dat hof aan de deskundige hebben toegewezen om hen in staat te stellen uitspraak te doen.
19/02/2010
REGION WALLONNE t/ V. et crts
C.2008.0127.F
1182
CASSATIEMIDDELEN
Ontvankelijkheid - Zetelakkoord tussen België en de Groep van Staten in Afrika, het Caraïbisch Gebied en de Stille Zuidzee - Goedkeuringswet - Werking van de wet in de tijd - Bepaling nog niet van toepassing
Het middel is niet ontvankelijk bij gebrek aan belang, wanneer het, om de regelmatigheid van een uitvoerend beslag onder derden te bekritiseren, de schending aanvoert van een zetelakkoord dat in de Belgische rechtsorde tien dagen na de bekendmaking van de goedkeuringswet in het Belgisch Staatsblad, maar na het betwiste beslag, in werking is getreden.
21/12/2009
SECRETARIAT GENERAL DU GROUPE DES ETATS D'AFRIQUES, DES CARAIBES ET DU PACIFIQUE t/ L.
C.2003.0328.F
1183
CASSATIEMIDDELEN
Wettelijke bepaling - Miskenning van de bewijskracht van de akten - Ontvankelijkheid
Het middel dat de bestreden beslissing verwijt dat het de bewijskracht van beroepen vonnis miskent maar alleen artikel 149 Gw. als geschonden wetsbepaling vermeldt, is niet ontvankelijk.
- Art. 1080 Gerechtelijk Wetboek
1184
21/12/2009
CASSATIEMIDDELEN
T. t/ O.N.A.F.T.S.
S.2009.0007.F
Wettelijke bepaling - Miskenning van de bewijskracht van de akten - Ontvankelijkheid
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
T. t/ O.N.A.F.T.S.
S.2009.0007.F
1185
DADING
Dading die tot doel heeft de onverdeeldheid onder de mede-erfgenamen te doen ophouden - Benadeling voor meer dan een vierde - Vordering tot vernietiging van de verdeling - Mogelijkheid
Een mede-erfgenaam kan wegens benadeling voor meer dan een vierde opkomen tegen een dading die tot doel heeft de onverdeeldheid te doen ophouden (1). (1) Cass., 21 nov. 1946, A.C., 1946, 400.
- Artt. 887, tweede lid, en 888, eerste lid Burgerlijk Wetboek
28/01/2010
S. t/ S. e.a.
C.2009.0036.N
1186
DAGVAARDING
Strafzaken - Omschrijving van de telastlegging - Tijdvak waarbinnen het misdrijf is gepleegd - Verbetering van de datum van de in de dagvaarding bedoelde feiten - Miskenning van de bewijskracht van de dagvaarding
De rechter miskent de bewijskracht niet van de dagvaarding die de zaak bij hem aanhangig maakt, in zoverre hij, zonder dat hij van de dagvaarding een uitleg geeft die zij niet bevat, de datum van de hem ter onderzoek voorgelegde feiten verbetert (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1187
10/02/2010
DAGVAARDING
J. et crts
P.2009.1281.F
Strafzaken - Omschrijving van de telastlegging - Tijdvak waarbinnen het misdrijf is gepleegd - Verbetering van de datum van de in de dagvaarding bedoelde feiten - Miskenning van de bewijskracht van de dagvaarding
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1188
10/02/2010
DERDENVERZET
J. et crts
P.2009.1281.F
Gerechtelijk akkoord - Vonnis van definitieve opschorting van betaling - Schuldeiser - Stemrecht - Aard - Derdenverzet - Ontvankelijkheid
Een schuldeiser van een debiteur die een gerechtelijk akkoord heeft aangevraagd, kan niet opkomen bij wege van derdenverzet tegen een beslissing van een rechtbank van koophandel die een definitieve opschorting toekent, behalve wanneer de debiteur bedrog heeft gepleegd of wanneer de schuldeiser zich kan beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten zijn schuldvordering ligt; zijn stemrecht kan niet als zulk recht worden beschouwd (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 1122, eerste en tweede lid, aanhef en 3° Gerechtelijk Wetboek
- Artt. 3, tweede lid en 32 Wet 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord
1189
4/02/2010
DERDENVERZET
M-TEC N.V. t/ TELENET N.V.
C.2009.0030.N
Gerechtelijk akkoord - Vonnis van definitieve opschorting van betaling - Schuldeiser - Stemrecht - Derdenverzet - Ontvankelijkheid
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXX.
4/02/2010
M-TEC N.V. t/ TELENET N.V.
C.2009.0030.N
1190
DESKUNDIGENONDERZOEK
Burgerlijke zaken - Opdracht - Bevoegdheid
De aan een deskundige toegewezen opdracht moet beperkt blijven tot het verzamelen van de feitelijke gegevens die noodzakelijk zijn om de rechter in staat te stellen de pertinente rechtsregels toe te passen; de rechter mag de deskundige niet opdragen een advies te geven over de gegrondheid van de vordering (1). (1) Cass., 3 juni 2004, AR C.03.0111.N, A.C., 2004, nr 303.
- Artt. 11, eerste lid, en 962 Gerechtelijk Wetboek
19/02/2010
REGION WALLONNE t/ V. et crts
C.2008.0127.F
1191
DIEFSTAL EN AFPERSING
Diefstal - Materieel element - Zaak die aan een ander toebehoort - Medisch dossier dat bewaard wordt in een ziekenhuis - Toepassing
Uit de artikelen 15, § 1 en 17quater, § 1, Ziekenhuiswet en 1, §§ 1 en 3 en 6, § 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het medisch dossier moet voldoen, volgt dat het medisch dossier aan het ziekenhuis toebehoort en niet aan een individuele arts.
16/09/2008
D. t/ AZ XXX XXXXXXX
P.2007.1572.N
1192
DOUANE EN ACCIJNZEN
Wet van 10 juni 1997 - Verbeurdverklaring - Veroordeling tot de betaling van de tegenwaarde bij niet-voortbrenging - Aard
De veroordeling inzake douane en accijnzen tot betaling van de tegenwaarde van de verbeurdverklaarde goederen bij niet-voortbrenging ervan is geen straf, maar het civielrechtelijk gevolg van de strafrechtelijke veroordeling tot verbeurdverklaring (1). (1) Cass., 21 sept. 1999, AR P.98.1346.N, nr 474; Cass., 29 april 2003, AR
P.02.1459.N - P.02.1578.N, nr 268; Cass., 29 april 2003, AR P.02.1461.N, nr 269.
31/10/2006
S. e.a. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN e.a.
P.2006.0928.N
1193
ECHTSCHEIDING EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED
Wettelijke samenwoning - Beëindiging - Dringende en voorlopige maatregelen - Verzoekschrift neergelegd vóór het optreden van de ambtenaar van de burgerlijke stand - Vrederechter - Bevoegdheid
De vrederechter is bevoegd om uitspraak te doen over een vordering tot dringende en voorlopige maatregelen die neergelegd is voordat de ambtenaar van de burgerlijke stand in de bevolkingsregisters akte heeft genomen van de beëindiging van de wettelijke samenwoning.
- Art. 1476, § 2, tweede, derde en zesde lid Burgerlijk Wetboek
- Art. 1479, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek
1194
19/02/2010
EUROPESE UNIE
V. t/ B.
C.2009.0045.F
Richtlijn - Uit de Richtlijn voortvloeiende verplichting - Nationale rechter
De uit een richtlijn voortvloeiende verplichting van de Lid-staten van de Europese Unie om het met de richtlijn beoogde resultaat te bereiken, alsook hun verplichting om, krachtens artikel 10 van het EG-verdrag, alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit het Verdrag of uit handelingen van de instellingen der Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren, gelden voor alle met overheidsgezag beklede instanties van de Lid-staten en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties, wat impliceert dat de nationale rechter bij de toepassing van het nationale recht dat recht zo veel mogelijk dient uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 249, derde lid, van het EG-verdrag te voldoen.
- Art. 249, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
15/02/2010
M. t/ PROOST N.V.
S.2007.0027.N
1195
EUROPESE UNIE
Xxxxxxxxxxx (XX) xx. 0000/00 - Xxxxxxxxxxxx kwekersrecht - Inbreuk - Houder - Vordering - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of artikel 94 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd door de Verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, in samenhang gelezen met de artikelen 11.1., 13.1. tot en met 13.3., 16, 27 en 104 van de voornoemde Verordening (EG) nr. 2100/94, aldus moet worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk op het communautaire kwekersrecht kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder, wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautaire kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd en, zo ja, of het voor de beoordeling van de inbreuk van belang is dat diegene die de handelingen verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van die beperkingen, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepalingen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 94 Verordening 2100/94/EEG van de Raad van 27 juli 1994
- Art. 267 Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
1196
EUROPESE UNIE
GREENSTAR-KANZI EUROPE N.V. t/ H.
e.a.
C.2008.0474.N
Handelingen van de instellingen - Uitlegging door het Hof van Justitie - Prejudiciële vraag - Rechterlijke instanties van de lidstaten - Verwijzingsbevoegdheid - Beperking
De rechterlijke instanties van de Lid-Staten kunnen met betrekking tot titel IV van het derde deel van het E.G.-Verdrag en de daarin genoemde handelingen van afgeleid recht gebruik maken van artikel 234 van dit verdrag, met dien verstande dat hun verwijzingsbevoegdheid beperkt wordt tot de rechters die een beslissing wijzen waartegen volgens het nationaal recht niet kan worden opgekomen; dit sluit de bevoegdheid uit van het hof van beroep om een prejudiciële vraag te stellen, als er nog een cassatieberoep mogelijk is tegen zijn beslissing (1). (1) E.G.-Verdrag, zoals van toepassing voor de inwerkingtreding, op 1 december 2009, van het Verdrag van Lissabon van 13 december 2007 tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en Slotakte (Wet 19 juni 2008, B.S. 19 feb. 2009, 15048).
- Artt. 61, 68 en 234 Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1197
EUROPESE UNIE
Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Voorwaarden - Openbaar ministerie - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of het begrip "de voorwaarden die gesteld worden" van artikel 3.4.a van de Insolventieverordening ook doelt op voorwaarden die slaan op de hoedanigheid of het belang van een persoon - zoals het openbaar ministerie van een andere Lid-Staat - om een insolventieprocedure aan te vragen dan wel of deze voorwaarden slechts betrekking hebben op de materiële voorwaarden om aan die procedure te worden onderworpen, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.a Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
1198
EUROPESE UNIE
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Schuldeiser - Nationale autoriteit - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of de term 'schuldeiser' van artikel
3.4.b van de Insolventieverordening ruim kan worden geïnterpreteerd, in die zin dat ook een nationale autoriteit, die, krachtens het recht van de Lid-Staat waartoe zij behoort, bevoegd is om een insolventieprocedure aan te vragen en optreedt in het algemeen belang en als vertegenwoordiger van het geheel van de schuldeisers, in voorkomend geval geldig de territoriale insolventieprocedure krachtens artikel 3.4.b van de Insolventieverordening zou kunnen aanvragen. stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.b Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1199
EUROPESE UNIE
Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Schuldeiser - Nationale autoriteit - Belang - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of, indien de term schuldeiser ook kan slaan op een nationale autoriteit bevoegd om een insolventieprocedure aan te vragen, het noodzakelijk is, voor de toepassing van artikel 3.4.b van de Insolventieverordening, dat die nationale autoriteit aantoont dat zij ageert in het belang van schuldeisers die zelf hun woonplaats, zetel of gebruikelijke verblijfplaats hebben in het land van die nationale autoriteit, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.b Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
1200
EUROPESE UNIE
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
Richtlijn van de Raad - B.T.W. - Aankoop - Aftrek van B.T.W. - Deelname aan een frauduleuze verrichting - Belastingplichtige op de hoogte
Het hof van beroep verantwoordt naar recht zijn beslissing dat de belastingplichtige niet het recht had de litigieuze belastingen af te trekken, wanneer het op het geschil de uitlegging toepast die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft gegeven van artikel 17 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, volgens welke, wanneer op grond van objectieve gegevens bewezen is dat een levering is gebeurd aan een belastingplichtige die wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een btw-fraude, de nationale rechter die belastingplichtige het recht op aftrek moet weigeren, en oordeelt dat uit de gegevens die het ter beoordeling voorgelegd kreeg, volgt dat de belastingplichtige wist dat hij door zijn aankopen deelnam aan een door zijn leverancier opgezette frauduleuze verrichting (1). (1) 1 H.v.J., 6 juli 2006, gevoegde zaken C-439/04 en X-000/00, Xxxxxx t/ Belgische Staat en Belgische Staat t/ Recolta Recycling; Cass., 7 okt. 2004, AR C.03.0144.F, A.C., 2004, nr. 466 met concl. O.M. in Pas., 2004, nr. 466 en 22 maart 2007, AR
C.02.0185.F, nr. 150.
- Art. 17 Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977
1201
18/06/2009
EUROPESE UNIE
S.A. GSM DIS t/ ETAT BELGE, MINISTRE DES FINANCES
F.2007.0082.F
Richtlijn van de Raad - B.T.W. - Aankoop - Aftrek van B.T.W. - Deelname aan een frauduleuze verrichting - Belastingplichtige op de hoogte
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXX, 18/06/2009, F.07.0082.F
18/06/2009
S.A. GSM DIS t/ ETAT BELGE, MINISTRE DES FINANCES
F.2007.0082.F
1202
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD
Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Voorwaarden - Schuldeiser - Nationale autoriteit - Belang - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of, indien de term schuldeiser ook kan slaan op een nationale autoriteit bevoegd om een insolventieprocedure aan te vragen, het noodzakelijk is, voor de toepassing van artikel 3.4.b van de Insolventieverordening, dat die nationale autoriteit aantoont dat zij ageert in het belang van schuldeisers die zelf hun woonplaats, zetel of gebruikelijke verblijfplaats hebben in het land van die nationale autoriteit, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.b Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1203
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD
Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Voorwaarden - Openbaar ministerie - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of het begrip "de voorwaarden die gesteld worden" van artikel 3.4.a van de Insolventieverordening ook doelt op voorwaarden die slaan op de hoedanigheid of het belang van een persoon - zoals het openbaar ministerie van een andere Lid-Staat - om een insolventieprocedure aan te vragen dan wel of deze voorwaarden slechts betrekking hebben op de materiële voorwaarden om aan die procedure te worden onderworpen, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.a Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1204
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD
Gerechtelijk akkoord - Vonnis van definitieve opschorting van betaling - Schuldeiser - Stemrecht - Aard - Derdenverzet - Ontvankelijkheid
Een schuldeiser van een debiteur die een gerechtelijk akkoord heeft aangevraagd, kan niet opkomen bij wege van derdenverzet tegen een beslissing van een rechtbank van koophandel die een definitieve opschorting toekent, behalve wanneer de debiteur bedrog heeft gepleegd of wanneer de schuldeiser zich kan beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten zijn schuldvordering ligt; zijn stemrecht kan niet als zulk recht worden beschouwd (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 1122, eerste en tweede lid, aanhef en 3° Gerechtelijk Wetboek
- Artt. 3, tweede lid en 32 Wet 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord
4/02/2010
M-TEC N.V. t/ TELENET N.V.
C.2009.0030.N
1205
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD
Gerechtelijk akkoord - Vonnis van definitieve opschorting van betaling - Schuldeiser - Stemrecht - Aard - Derdenverzet - Ontvankelijkheid
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXX.
4/02/2010
M-TEC N.V. t/ TELENET N.V.
C.2009.0030.N
1206
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD
Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Voorwaarden - Schuldeiser - Nationale autoriteit - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of de term 'schuldeiser' van artikel
3.4.b van de Insolventieverordening ruim kan worden geïnterpreteerd, in die zin dat ook een nationale autoriteit, die, krachtens het recht van de Lid-Staat waartoe zij behoort, bevoegd is om een insolventieprocedure aan te vragen en optreedt in het algemeen belang en als vertegenwoordiger van het geheel van de schuldeisers, in voorkomend geval geldig de territoriale insolventieprocedure krachtens artikel 3.4.b van de Insolventieverordening zou kunnen aanvragen. stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.b Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1207
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD
Verschoonbaarverklaring
De verschoonbaarverklaring treft enkel de eigen schulden van de gefailleerde; het gedeelte van de aanslag dat betrekking heeft op het belastbaar inkomen van de belastingplichtige echtgenoot van de gefailleerde is geen eigen schuld van de gefailleerde, ook al kan deze schuld krachtens artikel 394, § 1, W.I.B. (1992), worden verhaald op zowel het gemeenschappelijk vermogen als op de eigen goederen van de beide echtgenoten, zodat de verschoonbaarverklaring van de gefailleerde niet tot gevolg heeft dat voor deze schuld geen verhaal meer mogelijk is op de eigen goederen van de belastingplichtige echtgenoot (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 394, § 1 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 82, eerste lid Wet 8 aug. 1997
14/01/2010
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN t/ A.
F.2008.0090.N
1208
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD
Verschoonbaarverklaring
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
1209
14/01/2010
GEMEENTE
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN t/ A.
F.2008.0090.N
Gemeentereglement - Wegverkeer - Aanvullend reglement - Wijze van bekendmaking
Uit de artikelen 2, eerste lid en 12 van de Wegverkeerswet volgt dat bedoelde aanvullende reglementen niet op een andere wijze moeten worden bekendgemaakt en dat deze aanvullende reglementen en de goedkeuring ervan derhalve niet behoren tot de ambtelijke kennis van de rechter.
- Artt. 2, eerste lid, en 12 Koninklijk besluit tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer
1210
18/01/2010
GENEESKUNDE
FINANCIEEL- EN VERZEKERINGSKANTOOR B.V.B.A. t/ GEMEENTE LAARNE e.a.
C.2008.0471.N
Verdovende middelen - Misdrijf - Vergemakkelijken van het gebruik door het verschaffen van een lokaal - Misdrijf gepleegd "ten aanzien" van een minderjarige
Door artikel 2bis, § 4, Drugwet dat een zwaardere straf oplegt wanneer het in de eerste paragraaf bedoelde misdrijf gepleegd wordt ten aanzien van een kind dat geen volle twaalf jaar oud is, heeft de wetgever een verhoogde bescherming van de minderjarigen wegens hun grotere kwetsbaarheid beoogd; die bescherming gaat ervan uit dat verdovende middelen voor de minderjarige gevaarlijk kunnen zijn en houdt in dat ofwel de minderjarige over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om zich bewust te zijn van de feiten die in zijn aanwezigheid zijn gepleegd, ofwel dat hij rechtstreeks het risico loopt de schadelijke gevolgen van die feiten te ondergaan (1). (1) Cass., 8 feb.
2006, AR P.05.1543.F, A.C., 2006, nr 83.
2/03/2010
B. e.a.
P.2009.1726.N
1211
GENEESKUNDE
Medisch dossier - Strafvervolgingen - Beklaagde - Verweer - Voorlegging door de beklaagde van gegevens uit zijn medisch dossier - Wettigheid
Noch artikel 8 E.V.R.M. noch de artikelen 9 en 10 wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, verbieden dat de beklaagde tot staving van zijn verweer gegevens uit zijn medisch dossier voorlegt.
24/02/2010
S. c/M. et crts; S.A. ACTEL DIRECT c/M. et crts
P.2009.1614.F
1212
GERECHTSKOSTEN
Burgerlijke partij die zich bij de vervolgingen heeft aangesloten - Vrijgesproken beklaagde - Rechtsplegingsvergoeding - Veroordeling van de burgerlijke partij - Wettigheid
Artikel 162bis Sv. staat niet toe dat de rechtsplegingsvergoeding ten laste wordt gelegd van de burgerlijke partij die optreedt tegen de personen tegen wie de vervolgingen door het openbaar ministerie zijn ingesteld (1). (1) Zie Cass., 11 maart 2009, AR P.08.1778.F, A.C., 2009, nr ...
- Art. 162bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 1022 Gerechtelijk Wetboek
1213
24/02/2010
GERECHTSKOSTEN
S.A. AXA BELGIUM t/ K. et crts
P.2009.1870.F
Rechtsvordering tot ontheffing en tot terugbetaling van een inkomstenbelasting - In geld waardeerbare vordering
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXX.
12/03/2010
ETAT BELGE, MINISTRE DES
FINANCES c/G. et crts; t/ G. et crts c/ ETAT BELGE, MINISTRE DES FINANCES
F.2009.0006.F
1214
GERECHTSKOSTEN
Rechtsvordering tot ontheffing en tot terugbetaling van een inkomstenbelasting - In geld waardeerbare vordering
De rechtsvordering die strekt tot ontheffing en tot terugbetaling van een inkomstenbelasting, heeft betrekking op een in geld waardeerbare vordering (1). (1) Zie concl. O.M., Pas., 2010, nr ...
- Art. 1022 Gerechtelijk Wetboek
12/03/2010
ETAT BELGE, MINISTRE DES
FINANCES c/G. et crts; t/ G. et crts c/ ETAT BELGE, MINISTRE DES FINANCES
F.2009.0006.F
1215
GEZINSBIJSLAG
Kind dat geen recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling - Kind dat reeds recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling - Onderscheid - Bedrag - Verwijzing - Regeling voor werknemers - Regeling voor zelfstandigen - Relevant en niet discriminerend criterium van onderscheid
Wanneer de Koning bepaalt dat wanneer het kind reeds recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling, de maandelijkse bedragen van de gewaarborgde gezinsbijslag overeenstemmen met het bedrag dat vastgesteld is door de regeling van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, slaat Hij alleen acht op het criterium volgens hetwelk het kind recht heeft op gezinsbijslag in een andere regeling, zonder een onderscheid tussen de kinderen te maken naar gelang van hun feitelijke situatie; dit criterium behoudt het residuaal karakter van de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag en is relevant voor het doel dat de genomen maatregel nastreeft, zonder dat die maatregel het grondwettelijk beginsel van de gelijkheid van de Belgen voor de wet en de niet-discriminatie t.a.v. de hen erkende rechten aantast (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2009, nr ...
- Art. 8, §§ 1 en 1bis K.B. 25 okt. 1971
- Artt. 2, eerste lid, 2°, en 4, tweede lid Wet 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag
- Art. 17 K.B. 8 april 1976
1216
21/12/2009
GEZINSBIJSLAG
Stelsel - Aard - Residuaal karakter
T. t/ O.N.A.F.T.S.
S.2009.0007.F
De bepalingen die de gewaarborgde gezinsbijslag invoeren, leggen het residuaal karakter van de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag t.a.v. de andere gezinsbijslagen vast (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2009, nr ...
- Art. 8, §§ 1 en 1bis K.B. 25 okt. 1971
- Artt. 2, eerste lid, 2°, en 4, tweede lid Wet 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag
1217
21/12/2009
GEZINSBIJSLAG
Stelsel - Aard - Residuaal karakter
T. t/ O.N.A.F.T.S.
S.2009.0007.F
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
T. t/ O.N.A.F.T.S.
S.2009.0007.F
1218
GEZINSBIJSLAG
Kind dat geen recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling - Kind dat reeds recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling - Onderscheid - Bedrag - Verwijzing - Regeling voor werknemers - Regeling voor zelfstandigen - Relevant en niet discriminerend criterium van onderscheid
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
T. t/ O.N.A.F.T.S.
S.2009.0007.F
1219
GRONDWET
Artikel 00 - Xxxxxxxxxx - Xxx-xxxxxxxxxxxxx - Xxxxxxxxxxxxx - Xxxxxxxxxxxx gezinsbijslag - Kind dat geen recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling - Kind dat reeds recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling - Onderscheid - Bedrag - Verwijzing - Regeling voor werknemers - Regeling voor zelfstandigen - Relevant en niet discriminerend criterium van onderscheid
Wanneer de Koning bepaalt dat wanneer het kind reeds recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling, de maandelijkse bedragen van de gewaarborgde gezinsbijslag overeenstemmen met het bedrag dat vastgesteld is door de regeling van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, slaat Hij alleen acht op het criterium volgens hetwelk het kind recht heeft op gezinsbijslag in een andere regeling, zonder een onderscheid tussen de kinderen te maken naar gelang van hun feitelijke situatie; dit criterium behoudt het residuaal karakter van de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag en is relevant voor het doel dat de genomen maatregel nastreeft, zonder dat die maatregel het grondwettelijk beginsel van de gelijkheid van de Belgen voor de wet en de niet-discriminatie t.a.v. de hen erkende rechten aantast (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2009, nr ...
- Art. 8, §§ 1 en 1bis K.B. 25 okt. 1971
- Artt. 2, eerste lid, 2°, en 4, tweede lid Wet 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag
- Art. 17 K.B. 8 april 1976
1220
21/12/2009
GRONDWET
T. t/ O.N.A.F.T.S.
S.2009.0007.F
Artikel 00 - Xxxxxxxxxx - Xxx-xxxxxxxxxxxxx - Xxxxxxxxxxxxx - Xxxxxxxxxxxx gezinsbijslag - Kind dat geen recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling - Kind dat reeds recht heeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling - Onderscheid - Bedrag - Verwijzing - Regeling voor werknemers - Regeling voor zelfstandigen - Relevant en niet discriminerend criterium van onderscheid
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
1221
21/12/2009
GRONDWET
T. t/ O.N.A.F.T.S.
S.2009.0007.F
Belasting over de toegevoegde waarde - Vrijstellingen - Voorwaarden bepaald bij ministeriële omzendbrief - Legaliteitsbeginsel
Het bepalen van de draagwijdte van een B.T.W.-vrijstelling in een ministeriële omzendbrief is niet verzoenbaar met artikel 172, tweede lid, van de Grondwet (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 172, tweede lid Grondwet 1994
14/01/2010
AIRCRAFTS CIDRA DISTRIBUTION N.V. t/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN
F.2008.0010.N
1222
HANDELSPRAKTIJK
Bescherming van de consument - Onrechtmatig beding - Kennelijk onevenwicht - Wettelijk begrip - Hof van Cassatie - Beoordeling
Het Hof moet nagaan of de bodemrechter, bij zijn beoordeling, het wettelijk begrip kennelijk onevenwicht niet heeft miskend (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
- Art. 31, § 1 Wet 14 juli 1991
1223
21/12/2009
HANDELSPRAKTIJK
S.A. HANCIAUX t/ C.
C.2008.0499.F
Bescherming van de consument - Onrechtmatig beding - Opschortende voorwaarde - Voorwaarde niet vervuld - Bestemming van het gestorte voorschot - Kennelijk onevenwicht - Beoordeling - Criterium
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
1224
21/12/2009
HANDELSPRAKTIJK
S.A. HANCIAUX t/ C.
C.2008.0499.F
Bescherming van de consument - Onrechtmatig beding - Kennelijk onevenwicht - Wettelijk begrip - Hof van Cassatie - Beoordeling
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
1225
21/12/2009
HANDELSPRAKTIJK
S.A. HANCIAUX t/ C.
C.2008.0499.F
Bescherming van de consument - Onrechtmatig beding - Opschortende voorwaarde - Voorwaarde niet vervuld - Bestemming van het gestorte voorschot - Kennelijk onevenwicht - Beoordeling - Criterium
Het arrest verantwoordt zijn beslissing naar recht wanneer het, zonder verder in te gaan op de verplichtingen van de verkoper door het invoegen van een opschortende voorwaarde, beslist dat er een onrechtmatig gebruik van het voorschot wordt gemaakt in geval van niet-vervulling van die voorwaarde, omdat het een kennelijk onevenwicht tussen de partijen schept (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
- Art. 31, § 1 Wet 14 juli 1991
1226
21/12/2009
HOF VAN ASSISEN
S.A. HANCIAUX t/ C.
C.2008.0499.F
Regeling van de rechtspleging - Kamer van inbeschuldigingstelling - Opdracht
Bij misdaden komt de regeling van de rechtspleging alleen toe aan de kamer van inbeschuldigingstelling, op vordering van de procureur-generaal; de beschikking die de raadkamer met toepassing van artikel 133 Sv. heeft gewezen, heeft dienaangaande niet de waarde van een beslissing.
3/03/2010
L. et crts
P.2010.0262.F
1227
HOGER BEROEP
Verstekvonnis - Opeenvolgend verzet en hoger beroep van dezelfde partij
Uit artikel 187, zesde lid, Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat ten gevolge van het verzet de veroordeling voor niet bestaande wordt gehouden, volgt dat als een en dezelfde partij en van een verstekvonnis in hoger beroep komt en verzet aantekent, rechtsgevolg enkel wordt toegekend aan het rechtsmiddel dat het eerst is ingesteld, op voorwaarde dat het ontvankelijk is (1). (1) XXXXXXXX X., Beginselen van Strafrechtspleging, 4° ed., 2007, p. 1350, nr. 3165.
1228
16/03/2010
HOGER BEROEP
PROCUREUR DES KONINGS BIJ DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE TONGEREN t/ V.
P.2009.1837.N
Verstekvonnis - Opeenvolgend verzet en hoger beroep van de beklaagde - Hoger beroep van het openbaar ministerie - Ontvankelijk verklaard verzet
Het ontvankelijk verklaren van het verzet heeft voor gevolg dat het hoger beroep van de beklaagde en van het openbaar ministerie geen voorwerp meer heeft (1). (1) Cass., 11 dec. 2002, AR P.02.0818.F, A.C., 2002, nr. 665; XXXXXXXX X., Beginselen van
Strafrechtspleging, 4° ed., 2007, p. 1351, nr. 3169.
16/03/2010
PROCUREUR DES KONINGS BIJ DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE TONGEREN t/ V.
P.2009.1837.N
1229
XXXX XXX XXXXXXXX
Opzegging door de verpachter
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXX.
25/02/2010
VM INVEST N.V. e.a. t/ D. e.a.
C.2009.0043.N
1230
XXXX XXX XXXXXXXX
Opzegging door de verpachter
De paragraaf van de Pachtwet betreffende de opzegging door de verpachter heeft enkel betrekking op een opzegging die voldoet aan de voorwaarden gesteld door artikel 1 van de wet (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 1, § 3 Wet van 4 nov. 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen
25/02/2010
VM INVEST N.V. e.a. t/ D. e.a.
C.2009.0043.N
1231
XXXX XXX XXXXXXXX
Verkoop van het in pacht gegeven goed - Voorkooprecht van de pachter
Er komt slechts een voorkooprecht toe aan de pachter wiens pachtovereenkomst op het ogenblik van de verkoop nog onder toepassing van de Pachtwet valt (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 1711, derde lid Burgerlijk Wetboek
- Artt. 1, 47 en 52, 1° Wet van 4 nov. 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen
25/02/2010
VM INVEST N.V. e.a. t/ D. e.a.
C.2009.0043.N
1232
XXXX XXX XXXXXXXX
Verkoop van het in pacht gegeven goed - Voorkooprecht van de pachter
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXX.
25/02/2010
VM INVEST N.V. e.a. t/ D. e.a.
C.2009.0043.N
1233
IMMUNITEIT
Rechten van de Mens - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen - Internationale organisaties - Immuniteit van tenuitvoerlegging
Om te bepalen of de aantasting van de basisrechten kan worden aangenomen in het licht van art. 6.1, moet overeenkomstig de rechtspraak van het E.H.R.M. onderzocht worden of de persoon tegen wie de immuniteit van tenuitvoerlegging wordt aangevoerd, over andere redelijke rechtsmiddelen beschikt om de hem bij het Verdrag gewaarborgde rechten op een efficiënte wijze te vrijwaren.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
1234
21/12/2009
IMMUNITEIT
SECRETARIAT GENERAL DU GROUPE DES ETATS D'AFRIQUES, DES CARAIBES ET DU PACIFIQUE t/ L.
C.2003.0328.F
Rechten van de Mens - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen - Internationale organisaties - Vrijstelling van rechtsvervolging - Voorwaarden - Beoordeling
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
1235
21/12/2009
IMMUNITEIT
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
Immuniteit van tenuitvoerlegging - Internationale organisaties - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen
De regel van immuniteit van tenuitvoerlegging van de internationale organisaties streeft een gewettigd doel na; om te bepalen of de aantasting van de basisrechten aanvaardbaar is in het licht van art. 6.1, moet worden onderzocht of de persoon tegen wie de immuniteit wordt aangevoerd, over andere redelijke rechtsmiddelen beschikt om de hem bij het Verdrag gewaarborgde rechten op een efficiënte wijze te vrijwaren.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
XXXXXXXXXXX XX XXXXXX XXX XXXXX X'XXXXXXX, XXX XXXXXXXX XX XX XXXXXXXXX x/ X.
C.2007.0407.F
1236
IMMUNITEIT
Rechten van de Mens - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen - Internationale organisaties - Vrijstelling van rechtsvervolging - Voorwaarden - Beoordeling
De regel van de vrijstelling van rechtsvervolging van de internationale organisaties streeft een gewettigd doel na; om te bepalen of de aantasting van de basisrechten aanvaardbaar is in het licht van artikel 6.1, moet, overeenkomstig de rechtspraak van het E.V.R.M., worden onderzocht of de persoon tegen wie de vrijstelling van rechtsvervolging wordt aangevoerd, over andere redelijke rechtsmiddelen beschikt om de hem bij het Verdrag gewaarborgde rechten op een efficiënte wijze te vrijwaren (1).
(1) Zie concl. O.M. in Pas., 2009, nr ...
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
1237
INKOMSTENBELASTINGEN
Kadastraal inkomen - Proportionele vermindering wegens onproductiviteit - Toepassingsvoorwaarden
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
11/02/2010
X. x/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN
F.2009.0059.N
1238
INKOMSTENBELASTINGEN
Kadastraal inkomen - Proportionele vermindering wegens onproductiviteit - Toepassingsvoorwaarden
De vermindering van het kadastraal inkomen bij toepassing van artikel 15, § 1, 1° en 2° van het W.I.B. (1992), vereist dat het goed niet gebruikt wordt door omstandigheden buiten de wil van de eigenaar; het aanwenden van een pand voor het opbergen of stockeren van roerende goederen, tijdens de uitvoering van verbouwingswerken, sluit een gebruik niet uit in de zin van dit artikel (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 15, § 1, 1° en 2° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
11/02/2010
X. x/ BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN
F.2009.0059.N
1239
INKOMSTENBELASTINGEN
Gezin
Het begrip gezin in de zin van artikel 259 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 veronderstelt een feitelijke toestand en geen wettelijke band (1). (1) Zie concl.
O.M., Pas., 2010, AR F.09.0023.F, nr ...
- Art. 259 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
12/03/2010
ETAT BELGE, MINISTRE DES
FINANCES t/ D. et crts
F.2009.0023.F
1240
INKOMSTENBELASTINGEN
Gezin
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXX.
12/03/2010
ETAT BELGE, MINISTRE DES
FINANCES t/ D. et crts
F.2009.0023.F
1241
INKOMSTENBELASTINGEN
Invordering - Schuldenaar - Onroerende voorheffing - Stukken van het kadaster - Overgang van de eigendom van het onroerend goed - Begrip
De artikelen 395 en 396 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 zijn niet van toepassing als het onroerend goed nooit van eigenaar veranderd is en de verlener van een zakelijk recht op dat onroerend goed steeds de eigenaar ervan gebleven is (1).
(1) Zie andersluidende concl. O.M., in Pas., 2010, nr ...
- Artt. 395 en 396 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
12/03/2010
ETAT BELGE, MINISTRE DES FINANCES t/ S.A. SOFINSUD
F.2009.0004.F
1242
INKOMSTENBELASTINGEN
Invordering - Schuldenaar - Onroerende voorheffing - Stukken van het kadaster - Overgang van de eigendom van het onroerend goed - Begrip
Andersluidende conclusie van advocaat-generaal XXXXXX.
12/03/2010
ETAT BELGE, MINISTRE DES FINANCES t/ S.A. SOFINSUD
F.2009.0004.F
1243
INKOMSTENBELASTINGEN
Rechtsvordering wijzend op het bestaan van niet aangegeven inkomsten - Bijzondere aanslagtermijn
Artikel 263, § 1, 3° van het W.I.B. (1992) sluit uit dat de administratie een belasting of aanvullende belasting zou vestigen voor belastbare inkomsten, die niet werden aangegeven meer dan vijf jaar voor het jaar waarin de rechtsvordering, waaruit de niet- aangifte blijkt, is ingesteld; het laat de administratie wel toe, binnen de verlengde termijn, ook de inkomsten te belasten, die na het instellen van de rechtsvordering niet werden aangegeven en waarvan het bestaan door die vordering aan het licht is gebracht (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Art. 263, § 1, 3° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
11/02/2010
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ V. e.a.
F.2008.0095.N
1244
INKOMSTENBELASTINGEN
Rechtsvordering wijzend op het bestaan van niet aangegeven inkomsten - Bijzondere aanslagtermijn
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
11/02/2010
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIEN t/ V. e.a.
F.2008.0095.N
1245
INKOMSTENBELASTINGEN
Belasting verhaald op het eigen vermogen van de andere echtgenoot - Faillissement - Verschoonbaarverklaring
De verschoonbaarverklaring treft enkel de eigen schulden van de gefailleerde; het gedeelte van de aanslag dat betrekking heeft op het belastbaar inkomen van de belastingplichtige echtgenoot van de gefailleerde is geen eigen schuld van de gefailleerde, ook al kan deze schuld krachtens artikel 394, § 1, W.I.B. (1992), worden verhaald op zowel het gemeenschappelijk vermogen als op de eigen goederen van de beide echtgenoten, zodat de verschoonbaarverklaring van de gefailleerde niet tot gevolg heeft dat voor deze schuld geen verhaal meer mogelijk is op de eigen goederen van de belastingplichtige echtgenoot (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 394, § 1 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 82, eerste lid Wet 8 aug. 1997
14/01/2010
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN t/ A.
F.2008.0090.N
1246
INKOMSTENBELASTINGEN
Belasting verhaald op het eigen vermogen van de andere echtgenoot - Faillissement - Verschoonbaarverklaring
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
14/01/2010
BELGISCHE STAAT, MINISTER VAN FINANCIËN t/ A.
F.2008.0090.N
1247
INTERNATIONALE VERDRAGEN
Internationale organisaties - Vrijstelling van rechtsvervolging - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen - Voorwaarden - Beoordeling
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
1248
INTERNATIONALE VERDRAGEN
Internationale organisaties - Vrijstelling van rechtsvervolging - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen - Voorwaarden - Beoordeling
De regel van de vrijstelling van rechtsvervolging van de internationale organisaties streeft een gewettigd doel na; om te bepalen of de aantasting van de basisrechten aanvaardbaar is in het licht van artikel 6.1, moet, overeenkomstig de rechtspraak van het E.V.R.M., worden onderzocht of de persoon tegen wie de vrijstelling van rechtsvervolging wordt aangevoerd, over andere redelijke rechtsmiddelen beschikt om de hem bij het Verdrag gewaarborgde rechten op een efficiënte wijze te vrijwaren (1).
(1) Zie concl. O.M. in Pas., 2009, nr ...
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
1249
INTERNATIONALE VERDRAGEN
Internationale organisaties - Immuniteit van tenuitvoerlegging - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen
Om te bepalen of de aantasting van de basisrechten kan worden aangenomen in het licht van art. 6.1, moet overeenkomstig de rechtspraak van het E.H.R.M. onderzocht worden of de persoon tegen wie de immuniteit van tenuitvoerlegging wordt aangevoerd, over andere redelijke rechtsmiddelen beschikt om de hem bij het Verdrag gewaarborgde rechten op een efficiënte wijze te vrijwaren.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
SECRETARIAT GENERAL DU GROUPE DES ETATS D'AFRIQUES, DES CARAIBES ET DU PACIFIQUE t/ L.
C.2003.0328.F
1250
JAARLIJKSE VAKANTIE
Bedienden - Veranderlijk loon
Voor de toepassing van artikel 39 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 moet loon als veranderlijk worden beschouwd wanneer de toekenning ervan als loon, dit is als tegenprestatie van de in de arbeidsovereenkomst bedongen arbeid, afhankelijk is van criteria die de betaling van het loon onzeker en wisselend maken. Wanneer de betaling van het loonvoordeel niet onzeker is, maar alleen het bedrag ervan wisselend is, betreft het geen veranderlijk loon (1). (1) Cass., 11 feb. 2008, AR S.07.0085.N, A.C., 2008, nr
102.
- Art. 39 K.B. 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie
18/01/2010
ANHEUSER-BUSCH INBEV N.V. t/ PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET ARBEIDSHOF TE BRUSSEL e.a.
S.2009.0068.N
1251
JEUGDBESCHERMING
Gerechtelijke bescherming - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Minderjarige in gevaar - Maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding - Rechten van de Mens - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 8 - Recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven - Verenigbaarheid
De maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding die de jeugdrechtbank kan bevelen ten aanzien van de voor haar gebrachte personen, zijn niet in strijd met artikel 8 E.V.R.M.
- Artt. 36, 2°, en 37, tweede lid Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
- Art. 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27/01/2010
M. et crts
P.2009.1686.F
1252
KOOP
Concessie van alleenverkoop voor onbepaalde duur - Eenzijdige beëindiging - Opzeggingsvergoeding - Berekening - In aanmerking te nemen referentieperiode
Noch de omstandigheid dat de redelijke opzeggingstermijn, waarop de concessiehouder recht heeft in geval eenzijdige beëindiging van een voor onbepaalde tijd verleende concessie van alleenverkoop, bepaald wordt bij de opzegging van het contract, noch de billijkheid waardoor de rechter zich moet laten leiden, beletten dat hij, bij de raming van de redelijke opzeggingstermijn, rekening houdt met alle elementen waarover hij op het tijdstip van zijn beslissing beschikt; de rechter oordeelt onaantastbaar in feite of een bepaald element, waarover hij op het tijdstip van zijn beslissing beschikt en dat dateert van na de opzegging van het contract, een effectieve weerslag dient te hebben op de raming naar billijkheid van de redelijke opzeggingstermijn (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 2 Wet 27 juli 1961 betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop
1253
14/01/2010
KOOP
HONDA MOTOR EUROPE NORTH
GMBH, vennootschap naar Duits recht t/ M.
C.2008.0082.N
Concessie van alleenverkoop voor onbepaalde duur - Eenzijdige beëindiging - Opzeggingsvergoeding - Verplichting tot betaling - Aard van de verbintenis
Bij ontstentenis van een redelijke opzeggingstermijn moet de concessiegever een vergoeding betalen ter compensatie van de schade die de concessiehouder ingevolge die ontoereikende opzeggingstermijn lijdt; wanneer een partij de concessie beëindigt met een ontoereikende opzeggingstermijn, kan de rechter, in geval van betwisting, die partij enkel veroordelen tot de betaling van een vergoeding ter compensatie van de schade geleden ingevolge die ontoereikende opzeggingstermijn, nu de verplichting tot betaling van dergelijke opzeggingsvergoeding geen autonome contractuele verbintenis is, maar een verbintenis die in de plaats treedt van de niet-nagekomen contractuele verbintenis een redelijke opzeggingstermijn in acht te nemen (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 2 Wet 27 juli 1961 betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop
1254
14/01/2010
KOOP
HONDA MOTOR EUROPE NORTH
GMBH, vennootschap naar Duits recht t/ M.
C.2008.0082.N
Concessie van alleenverkoop voor onbepaalde duur - Eenzijdige beëindiging - Opzeggingsvergoeding - Berekening - In aanmerking te nemen referentieperiode
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
1255
14/01/2010
KOOP
HONDA MOTOR EUROPE NORTH
GMBH, vennootschap naar Duits recht t/ M.
C.2008.0082.N
Concessie van alleenverkoop voor onbepaalde duur - Eenzijdige beëindiging - Opzeggingsvergoeding - Verplichting tot betaling - Aard van de verbintenis
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
14/01/2010
HONDA MOTOR EUROPE NORTH
GMBH, vennootschap naar Duits recht t/ M.
C.2008.0082.N
1256
LOON
Ouderschapsverlof - Vermindering van de arbeidsprestaties - Schorsing van de arbeidsovereenkomst
Wanneer de werknemer gebruik maakt van zijn recht om de arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering van de arbeidsprestaties om voor zijn kind te zorgen, is de uitvoering van de arbeidsovereenkomst tijdens de periode van vermindering niet volledig geschorst en heeft de werknemer recht op een overeenkomstig loon van zijn werkgever.
- Art. 2 K.B. 29 okt. 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan
1257
15/02/2010
LOON
M. t/ PROOST N.V.
S.2007.0027.N
Loopbaanonderbreking - Ouderschapsverlof - Vermindering van de arbeidsprestaties - Schorsing van de arbeidsovereenkomst
Wanneer de werknemer gebruik maakt van zijn recht om de arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering van de arbeidsprestaties om voor zijn kind te zorgen, is de uitvoering van de arbeidsovereenkomst tijdens de periode van vermindering niet volledig geschorst en heeft de werknemer recht op een overeenkomstig loon van zijn werknemer.
- Art. 2 K.B. 29 okt. 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan
1258
15/02/2010
MERKEN
M. t/ PROOST N.V.
S.2007.0027.N
Internationaal privaatrecht - Europese Unie - Verordening (EG) nr. 2100/94 - Communautair kwekersrecht - Inbreuk - Houder - Vordering - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of artikel 94 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd door de Verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, in samenhang gelezen met de artikelen 11.1., 13.1. tot en met 13.3., 16, 27 en 104 van de voornoemde Verordening (EG) nr. 2100/94, aldus moet worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk op het communautaire kwekersrecht kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder, wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautaire kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd en, zo ja, of het voor de beoordeling van de inbreuk van belang is dat diegene die de handelingen verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van die beperkingen, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepalingen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 94 Verordening 2100/94/EEG van de Raad van 27 juli 1994
- Art. 267 Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
GREENSTAR-KANZI EUROPE N.V. t/ H.
e.a.
C.2008.0474.N
1259
MISDRIJF
Samenloop van misdrijven - Eenheid van opzet - Onaantastbare beoordeling van de feitenrechter - Geen collectief misdrijf - Redengeving
De rechter beoordeelt in feite en, bijgevolg, op onaantastbare wijze, of verschillende misdrijven waarover hij moet oordelen de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van hetzelfde misdadig opzet en, behalve als er een conclusie is, is hij niet verplicht de redenen op te geven waarom hij verschillende straffen uitspreekt, wanneer hij impliciet oordeelt dat die misdrijven geen collectief misdrijf uitmaken (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
- Art. 65 Strafwetboek
1260
10/02/2010
MISDRIJF
J. et crts
P.2009.1281.F
Tijdvak waarbinnen het misdrijf is gepleegd - Verbetering van de datum van de in de dagvaarding bedoelde feiten - Miskenning van de bewijskracht van de dagvaarding
De rechter miskent de bewijskracht niet van de dagvaarding die de zaak bij hem aanhangig maakt, in zoverre hij, zonder dat hij van de dagvaarding een uitleg geeft die zij niet bevat, de datum van de hem ter onderzoek voorgelegde feiten verbetert (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1261
10/02/2010
MISDRIJF
J. et crts
P.2009.1281.F
Samenloop van misdrijven - Eenheid van opzet - Onaantastbare beoordeling van de feitenrechter - Geen collectief misdrijf - Redengeving
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1262
10/02/2010
MISDRIJF
J. et crts
P.2009.1281.F
Identiek misdrijf - Begrip - Feiten van één telastlegging volledig vervat in een andere telastlegging - Stedenbouw - Misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van illegale werken - Misdrijf dat bestaat in het voortzetten van illegale werken met overtreding van een bevel van de overheid - Onderscheiden misdrijf
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
10/02/2010
J. et crts
P.2009.1281.F
1263
MISDRIJF
Eenheid van opzet - Meerdere feiten tegelijkertijd gepleegd en vastgesteld - Verval van de strafvordering door de betaling van een geldsom voor één feit - Gevolg voor de straftoemeting voor de andere feiten
Artikel 65, tweede lid, eerste zin Strafwetboek, dat bepaalt dat wanneer de feitenrechter vaststelt dat misdrijven die reeds het voorwerp waren van een in kracht van gewijsde gegane beslissing en andere feiten die bij hem aanhangig zijn en die, in de veronderstelling dat zij bewezen zouden zijn, aan die beslissing voorafgaan en samen met de eerste misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van een zelfde misdadig opzet, hij bij de straftoemeting rekening houdt met de reeds uitgesproken straffen, is niet toepasselijk bij feiten die reeds het voorwerp waren van een minnelijke schikking (1). (1) Cass., 17 okt. 2000, AR P.98.1337.N, A.C., 2000, nr.
553.
- Art. 65, tweede lid Strafwetboek
- Art. 216bis Wetboek van Strafvordering
1264
16/03/2010
MISDRIJF
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN e.a. t/ V.
P.2009.1520.N
Tijdvak waarbinnen het misdrijf is gepleegd - Verbetering van de datum van de in de dagvaarding bedoelde feiten - Miskenning van de bewijskracht van de dagvaarding
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1265
10/02/2010
MISDRIJF
J. et crts
P.2009.1281.F
Identiek misdrijf - Begrip - Feiten van één telastlegging volledig vervat in een andere telastlegging - Stedenbouw - Misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van illegale werken - Misdrijf dat bestaat in het voortzetten van illegale werken met overtreding van een bevel van de overheid - Onderscheiden misdrijf
Uit artikel 158, laatste lid, C.W.A.T.U.P. blijkt dat degene die werken of handelingen voortzet met overtreding van het bevel tot stopzetting, van de beslissing tot bevestiging of van de beschikking van de voorzitter, een misdrijf pleegt dat onderscheiden is van het misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van werk met overtreding van artikel 154 van het voormelde Wetboek (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1266
10/02/2010
MISDRIJF
J. et crts
P.2009.1281.F
Materieel element - Diefstal - Zaak die aan een ander toebehoort - Medisch dossier dat bewaard wordt in een ziekenhuis - Toepassing
Uit de artikelen 15, § 1 en 17quater, § 1, Ziekenhuiswet en 1, §§ 1 en 3 en 6, § 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het medisch dossier moet voldoen, volgt dat het medisch dossier aan het ziekenhuis toebehoort en niet aan een individuele arts.
16/09/2008
D. t/ AZ XXX XXXXXXX
P.2007.1572.N
1267
MISDRIJF
Veroordeling met verantwoordelijke rechtspersoon - Strafuitsluitingsgrond - Toepassingsvoorwaarde - Fout wetens en willens gepleegd
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1268
10/02/2010
MISDRIJF
J. et crts
P.2009.1281.F
Veroorderling samen met de verantwoordelijke rechtspersoon - Strafuitsluitingsgrond - Toepassingsvoorwaarde - Fout wetens en willens gepleegd
Artikel 5, tweede lid, Sw., dat de gevallen regelt waarin de verantwoordelijkheid van een natuurlijk persoon en van een rechtspersoon in het gedrang komen wegens eenzelfde misdrijf, voert een strafuitsluitingsgrond in voor degene die de minst zware fout heeft begaan ; die verschoningsgrond geldt evenwel alleen voor de dader van het door onvoorzichtigheid of onachtzaamheid gepleegde misdrijf en niet voor degene die willens en wetens heeft gehandeld (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1269
10/02/2010
MISDRIJF
J. et crts
P.2009.1281.F
Onweerstaanbare dwang - Elementen die de stelling aannemelijk kunnen maken - Gegevens uit het medisch dossier van de beklaagde - Recht op eerbiediging van het privé-leven
De vaststelling volgens welke de beklaagde die de gegevens uit zijn medisch dossier niet voorlegt, de gegevens niet aanreikt die de door hemzelf opgeworpen rechtvaardigingsgrond kunnen bewijzen, is geen inmenging in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het privé-leven.
1270
24/02/2010
MISDRIJF
S. c/M. et crts; S.A. ACTEL DIRECT c/M. et crts
P.2009.1614.F
Onweerstaanbare dwang - Verwerping - Elementen die de stelling aannemelijk kunnen maken
Wanneer de beklaagde een rechtvaardigingsgrond aanvoert, staat het aan hem om de rechter de gegevens aan te reiken die zijn bewering geloofwaardig kunnen maken (1). (1) Zie Cass., 24 maart 1999, AR P.98.1127.F, A.C., 1999, nr 175.
- Art. 71 Strafwetboek
1271
24/02/2010
MISDRIJF
S. c/M. et crts; S.A. ACTEL DIRECT c/M. et crts
P.2009.1614.F
Verantwoordelijke rechtspersoon wegens het optreden van geïdentificeerde natuurlijke persoon - Strafuitsluitingsgrond - Toepassingsvoorwaarde - Fout wetens en willens gepleegd
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
10/02/2010
J. et crts
P.2009.1281.F
1272
MISDRIJF
Verantwoordelijke rechtspersoon wegens het optreden van geïdentificeerde natuurlijke persoon - Strafuitsluitingsgrond - Toepassingsvoorwaarde - Fout wetens en willens gepleegd
Artikel 5, tweede lid, Sw., dat de gevallen regelt waarin de verantwoordelijkheid van een natuurlijk persoon en van een rechtspersoon in het gedrang komen wegens eenzelfde misdrijf, voert een strafuitsluitingsgrond in voor degene die de minst zware fout heeft begaan ; die verschoningsgrond geldt evenwel alleen voor de dader van het door onvoorzichtigheid of onachtzaamheid gepleegde misdrijf en niet voor degene die willens en wetens heeft gehandeld (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1273
10/02/2010
MISDRIJF
J. et crts
P.2009.1281.F
Verdovende middelen - Vergemakkelijken van het gebruik door het verschaffen van een lokaal - Misdrijf gepleegd "ten aanzien" van een minderjarige
Door artikel 2bis, § 4, Drugwet dat een zwaardere straf oplegt wanneer het in de eerste paragraaf bedoelde misdrijf gepleegd wordt ten aanzien van een kind dat geen volle twaalf jaar oud is, heeft de wetgever een verhoogde bescherming van de minderjarigen wegens hun grotere kwetsbaarheid beoogd; die bescherming gaat ervan uit dat verdovende middelen voor de minderjarige gevaarlijk kunnen zijn en houdt in dat ofwel de minderjarige over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om zich bewust te zijn van de feiten die in zijn aanwezigheid zijn gepleegd, ofwel dat hij rechtstreeks het risico loopt de schadelijke gevolgen van die feiten te ondergaan (1). (1) Cass., 8 feb.
2006, AR P.05.1543.F, A.C., 2006, nr 83.
2/03/2010
B. e.a.
P.2009.1726.N
1274
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Bijzondere opsporingsmethoden - Observatie - Machtiging tot observatie - Proces-verbaal van uitvoering van de observatie - Wettelijk verplichte vermeldingen - Beperking
Uit artikel 47septies, § 2, derde lid, Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat in een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, worden opgenomen en artikel 47septies,
§ 2, tweede lid, Wetboek van Strafvordering dat bepaalt dat de officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47sexties, § 2, 6°, proces-verbaal opstelt van de verschillende fasen van uitvoering van de observatie, maar hierin geen elementen vermeldt die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de uitvoerders in het gedrang brengen, volgt dat de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, Wetboek van Strafvordering enkel in het proces- verbaal worden opgenomen op voorwaarde dat zij niet vertrouwelijk zijn in de zin van artikel 47septies, § 2, voormeld.
2/03/2010
E. e.a.
P.2010.0177.N
1275
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Geheim van het onderzoek - Schending
Een schending van het geheim van het vooronderzoek kan geen invloed hebben op strafvervolgingen die niet op deze schending zijn gegrond en die niet steunen op bewijzen die naderhand zijn vergaard (1). (1) Cass., 28 april 1999, AR P.98.0963.F,
A.C. 1999; nr. 244.
- Art. 57 Wetboek van Strafvordering
27/02/2008
A.S.B.L. EGLISE DE SCIENTOLOGIE DE BELGIQUE
P.2007.1485.F
1276
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor - Geheim van het onderzoek
Het intern recht staat de aanwezigheid niet toe van een advocaat bij het politieverhoor; het geheim van het opsporingsonderzoek en van het gerechtelijk onderzoek staat daaraan in de regel in de weg.
- Artt. 28quinquies en 57, § 1 Wetboek van Strafvordering
24/02/2010 M. P.2010.0298.F
1277
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Eerste politieverhoor van de verdachte - Geen voorafgaand contact met de advocaat - Artikelen
6.1 en 6.3.c E.V.R.M. - Recht op de eerlijke behandeling van de zaak - Miskenning
Noch artikel 6.1, noch artikel 6.3.c E.V.R.M., zoals zij momenteel worden uitgelegd door het Hof Mensenrechten, verplichten de onderzoeksgerechten ertoe om onmiddellijk het bevel tot aanhouding op te heffen alleen op grond dat de verdachte, vóór zijn verschijning voor de onderzoeksmagistraat, door de politie werd gehoord en daar een bekentenis heeft afgelegd in de vormen als bepaald in het Wetboek van Strafvordering; het feit dat die bekentenis er is, ook al werd zij op die manier verkregen, is op zichzelf geen wettelijk beletsel voor de voortgang van het gerechtelijk onderzoek en de eventuele verlenging van de dwangmaatregelen die ermee gepaard gaan (1). (1) Zie Cass., 11 maart 2009, AR P.09.0304.F, A.C., 2009, nr 194; 29 dec. 2009, AR P.09.1826.F, A.C., 2009, nr ...; 13 jan. 2010, AR P.09.1908.F, A.C., 2010, nr ...; met concl. adv.-gen.
Vandermeersch.
- Artt. 6.1 en 6.3.c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 28quinquies en 57, § 1 Wetboek van Strafvordering
24/02/2010 M. P.2010.0298.F
1278
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Bijzondere opsporingsmethoden - Observatie - Controle door de kamer van inbeschuldigingstelling van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethode observatie - Doel
De controle door de kamer van inbeschuldigingstelling over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethode observatie bepaald in artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, beoogt na te gaan of naar de gegevens van het vertrouwelijke dossier, de voorschriften bepaald in de artikelen 47sexies en 47septies van hetzelfde wetboek werden nageleefd zodat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is; dienaangaande gaat de kamer van inbeschuldigingstelling na of de vermeldingen van het proces-verbaal betreffende de toepassing van de observatie overeenstemmen met de gegevens van het vertrouwelijke dossier.
2/03/2010
E. e.a.
P.2010.0177.N
1279
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Bijzondere opsporingsmethoden - Observatie - Controle door de kamer van inbeschuldigingstelling van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethode observatie
De controle door de kamer van inbeschuldigingstelling over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethode observatie bepaald in artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, beoogt na te gaan of naar de gegevens van het vertrouwelijke dossier, de voorschriften bepaald in de artikelen 47sexies en 47septies van hetzelfde wetboek werden nageleefd zodat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is; dienaangaande gaat de kamer van inbeschuldigingstelling na of de vermeldingen van het proces-verbaal betreffende de toepassing van de observatie overeenstemmen met de gegevens van het vertrouwelijke dossier.
2/03/2010
E. e.a.
P.2010.0177.N
1280
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle van de bijzondere opsporingsmethode observatie - Geen cassatieberoep - Behandeling van de feitenrechter - Vaststelling van het bestaan van een wettigheidsincident bij de controle - Overzending naar het openbaar ministerie voor een nieuwe controle - Arrest waarbij de kamer van inbeschuldingstelling weigert een nieuwe controle uit te voeren - Cassatieberoep - Ontvankelijkheid
Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling bij een eerste controle in toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, heeft geoordeeld dat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is verlopen en tegen dat arrest geen cassatieberoep is ingesteld, blijft die beslissing onverkort bestaan en is nadien het cassatieberoep van de inverdenkinggestelde tegen een beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling die, buiten het geval van het bestaan van concrete nieuwe gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na deze eerste controle, zoals bedoeld in artikel 189ter, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, weigert een tweede controle uit te voeren, bij gebrek aan belang niet ontvankelijk (1). (1) Cass., 21 april 2009, AR P.09.0428.N, A.C., 2009, nr ...
2/03/2010
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT e.a. t/ V.
P.2010.0174.N
1281
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Bijzondere opsporingsmethoden - Observatie - Machtiging tot observatie - Proces-verbaal van uitvoering van de observatie - Wettelijk verplichte vermeldingen - Vermelding van de periode tijdens dewelke de observatie kan plaatsvinden - Inlichting die de afscherming van de opsporingsmethode of de veiligheid van de uitvoerders in het gedrang kan brengen
De periode tijdens dewelke de observatie kan plaatsvinden, kan in bepaalde omstandigheden een inlichting zijn die van die aard is dat haar mededeling de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de uitvoerders in het gedrang brengt; in dat geval, waarover de kamer van inbeschuldigingstelling onaantastbaar oordeelt, is dat gegeven vertrouwelijk zodat het, in tegenstelling tot het bepaalde is artikel 47septies, § 2, derde lid, Wetboek van Strafvordering in het in dat artikel bedoelde proces-verbaal niet moet worden vermeld.
2/03/2010
E. e.a.
P.2010.0177.N
1282
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
Bijzondere opsporingsmethoden - Observatie - Vermeldingen in het proces-verbaal van uitvoering - Loutere vermelding dat de observatie werd uitgevoerd binnen de geldende periode van de verleende machtiging
De enkele omstandigheid dat het proces-verbaal van de uitvoering van de observatie slechts vermeldt dat de observatie werd uitgevoerd binnen de geldende periode van de verleende machtiging, heeft niet noodzakelijk voor gevolg dat hierdoor de bijzondere opsporingsmethode observatie onregelmatig is; het staat de kamer van inbeschuldigingstelling op grond van het proces-verbaal en van de stukken van het vertrouwelijk dossier onaantastbaar in feite vast te stellen of de voorschriften van de artikelen 47sexies en 47septies werden nageleefd zodat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig werd uitgevoerd.
1283
2/03/2010
ONDERZOEKSGERECHTEN
E. e.a.
P.2010.0177.N
Raadkamer - Regeling van de rechtspleging in strafzaken - Beschikking gewezen met toepassing van artikel 133 Sv.
Bij misdaden komt de regeling van de rechtspleging alleen toe aan de kamer van inbeschuldigingstelling, op vordering van de procureur-generaal; de beschikking die de raadkamer met toepassing van artikel 133 Sv. heeft gewezen, heeft dienaangaande niet de waarde van een beslissing.
1284
3/03/2010
ONDERZOEKSGERECHTEN
L. et crts
P.2010.0262.F
Kamer van inbeschuldigingstelling - Regeling van de rechtspleging in strafzaken - Opdracht
Bij misdaden komt de regeling van de rechtspleging alleen toe aan de kamer van inbeschuldigingstelling, op vordering van de procureur-generaal; de beschikking die de raadkamer met toepassing van artikel 133 Sv. heeft gewezen, heeft dienaangaande niet de waarde van een beslissing.
3/03/2010
L. et crts
P.2010.0262.F
1285
ONDERZOEKSGERECHTEN
Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle van de bijzondere opsporingsmethode observatie - Geen cassatieberoep - Behandeling van de feitenrechter - Vaststelling van het bestaan van een wettigheidsincident bij de controle - Overzending naar het openbaar ministerie voor een nieuwe controle - Arrest waarbij de kamer van inbeschuldingstelling weigert een nieuwe controle uit te voeren - Cassatieberoep - Ontvankelijkheid
Wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling bij een eerste controle in toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, heeft geoordeeld dat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is verlopen en tegen dat arrest geen cassatieberoep is ingesteld, blijft die beslissing onverkort bestaan en is nadien het cassatieberoep van de inverdenkinggestelde tegen een beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling die, buiten het geval van het bestaan van concrete nieuwe gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na deze eerste controle, zoals bedoeld in artikel 189ter, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, weigert een tweede controle uit te voeren, bij gebrek aan belang niet ontvankelijk (1). (1) Cass., 21 april 2009, AR P.09.0428.N, A.C., 2009, nr ...
2/03/2010
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE GENT e.a. t/ V.
P.2010.0174.N
1286
ONDERZOEKSGERECHTEN
Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethode van observatie
De controle door de kamer van inbeschuldigingstelling over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethode observatie bepaald in artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, beoogt na te gaan of naar de gegevens van het vertrouwelijke dossier, de voorschriften bepaald in de artikelen 47sexies en 47septies van hetzelfde wetboek werden nageleefd zodat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is; dienaangaande gaat de kamer van inbeschuldigingstelling na of de vermeldingen van het proces-verbaal betreffende de toepassing van de observatie overeenstemmen met de gegevens van het vertrouwelijke dossier.
1287
2/03/2010
ONDERZOEKSGERECHTEN
E. e.a.
P.2010.0177.N
Kamer van inbeschuldigingstelling - Controle van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethode van observatie - Doel
De controle door de kamer van inbeschuldigingstelling over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethode observatie bepaald in artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, beoogt na te gaan of naar de gegevens van het vertrouwelijke dossier, de voorschriften bepaald in de artikelen 47sexies en 47septies van hetzelfde wetboek werden nageleefd zodat de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is; dienaangaande gaat de kamer van inbeschuldigingstelling na of de vermeldingen van het proces-verbaal betreffende de toepassing van de observatie overeenstemmen met de gegevens van het vertrouwelijke dossier.
2/03/2010
E. e.a.
P.2010.0177.N
1288
ONTUCHT EN PROSTITUTIE
Misdrijven bepaald in artikel 380, § 1, 1° en 4°, Sw. - Verschillende handelingen
Het aanwerven met het oog op het plegen van prostitutie en het exploiteren daarvan, zijn verschillende handelingen die dezelfde dader kunnen worden ten laste gelegd of ten nadele van hetzelfde slachtoffer kunnen worden gepleegd.
- Art. 380, § 1, 1° en 4° Strafwetboek
1289
24/02/2010 K.
OPENBAAR MINISTERIE
P.2009.1767.F
Europese Unie - Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Voorwaarden - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of het begrip "de voorwaarden die gesteld worden" van artikel 3.4.a van de Insolventieverordening ook doelt op voorwaarden die slaan op de hoedanigheid of het belang van een persoon - zoals het openbaar ministerie van een andere Lid-Staat - om een insolventieprocedure aan te vragen dan wel of deze voorwaarden slechts betrekking hebben op de materiële voorwaarden om aan die procedure te worden onderworpen, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.a Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1290
OVEREENKOMST
Schuldenaar - Gehoudenheid - Schade - Voorzienbaarheid
De voorzienbaarheid van de schade tijdens het aangaan van de overeenkomst, waartoe een schuldenaar, behoudens opzet, gehouden is, betreft enkel de oorzaak van de schade.
- Art. 1150 Burgerlijk Wetboek
4/02/2010
VERWARMINGSBEDRIJF DE BRUYNE
N.V. t/ ALLIANZ BELGIUM N.V. e.a.
C.2009.0246.N
1291
OVEREENKOMST
Handelspraktijken - Bescherming van de consument - Onrechtmatig beding - Opschortende voorwaarde - Voorwaarde niet vervuld - Bestemming van het gestorte voorschot - Kennelijk onevenwicht - Beoordeling - Criterium
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
S.A. HANCIAUX t/ C.
C.2008.0499.F
1292
OVEREENKOMST
Contractant die zich laat vervangen - Aansprakelijkheid voor de hulppersoon - Vergoedingsplicht
Een contractuele schuldenaar die zich voor de uitvoering van de overeenkomst laat vervangen, is tegenover zijn medecontractant contractueel aansprakelijk voor de hulppersoon op wie hij een beroep heeft gedaan; zijn vergoedingsplicht blijft in beginsel beperkt tot de schade die een voorzienbaar gevolg is van de gebrekkige uitvoering door de hulppersoon (1). (1) Zie Cass., 29 sept. 2006, AR C.03.0502.N, A.C., 2006, nr. 447.
4/02/2010
VERWARMINGSBEDRIJF DE BRUYNE
N.V. t/ ALLIANZ BELGIUM N.V. e.a.
C.2009.0246.N
1293
OVEREENKOMST
Handelspraktijken - Bescherming van de consument - Onrechtmatig beding - Opschortende voorwaarde - Voorwaarde niet vervuld - Bestemming van het gestorte voorschot - Kennelijk onevenwicht - Beoordeling - Criterium
Het arrest verantwoordt zijn beslissing naar recht wanneer het, zonder verder in te gaan op de verplichtingen van de verkoper door het invoegen van een opschortende voorwaarde, beslist dat er een onrechtmatig gebruik van het voorschot wordt gemaakt in geval van niet-vervulling van die voorwaarde, omdat het een kennelijk onevenwicht tussen de partijen schept (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
- Art. 31, § 1 Wet 14 juli 1991
1294
21/12/2009
PARITAIR COMITE
S.A. HANCIAUX t/ C.
C.2008.0499.F
Ressort - Paritair comité voor de socio-culturele sector - Bevoegdheid
Het artikel 2.1° van het koninklijk besluit van 28 oktober 1993 tot oprichting en vaststelling van de benaming en de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de socio- culturele sector houdt in dat de in artikel 1 van dit koninklijk besluit bedoelde werkgevers, van zodra zij werknemers tewerkstellen aan activiteiten die onder de bevoegdheidsomschrijving van het Paritair Comité voor het hotelbedrijf vallen, onder dit laatste paritair comité ressorteren, dit evenwel uitsluitend ten aanzien van de bedoelde werknemers.
- Artt. 1 en 2.1° K.B. 28 okt. 1993 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de socio-culturele sector
18/01/2010
R.S.Z. c/ VAKANTIES DE VOORZORG V.Z.W.; ten aanzien van WAARBORG- EN SOCIAAL t/ FONDS VOOR HET HOTEL,
RESTAURANT-, CAFE- EN AANVULLENDE BEDRIJVEN
S.2008.0150.N
1295
PARITAIR COMITE
Ressort - Wijze van bepaling
Het ressort van een paritair comité wordt, in de regel, bepaald door de hoofdactiviteit van de betrokken onderneming tenzij het oprichtingsbesluit een ander criterium bepaalt.
- Art. 35 Wet van 5 dec. 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités
18/01/2010
R.S.Z. c/ VAKANTIES DE VOORZORG V.Z.W.; ten aanzien van WAARBORG- EN SOCIAAL t/ FONDS VOOR HET HOTEL,
RESTAURANT-, CAFE- EN AANVULLENDE BEDRIJVEN
S.2008.0150.N
1296
PREJUDICIEEL GESCHIL
Europese Unie - Verordening (EG) nr. 2100/94 - Communautair kwekersrecht - Inbreuk - Houder - Vordering - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of artikel 94 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd door de Verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, in samenhang gelezen met de artikelen 11.1., 13.1. tot en met 13.3., 16, 27 en 104 van de voornoemde Verordening (EG) nr. 2100/94, aldus moet worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk op het communautaire kwekersrecht kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder, wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautaire kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd en, zo ja, of het voor de beoordeling van de inbreuk van belang is dat diegene die de handelingen verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van die beperkingen, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepalingen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 94 Verordening 2100/94/EEG van de Raad van 27 juli 1994
- Art. 267 Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
GREENSTAR-KANZI EUROPE N.V. t/ H.
e.a.
C.2008.0474.N
1297
PREJUDICIEEL GESCHIL
Europese Unie - Handelingen van de instellingen - Uitlegging door het Hof van Justitie - Prejudiciële vraag - Rechterlijke instanties van de lidstaten - Verwijzingsbevoegdheid - Beperking
De rechterlijke instanties van de Lid-Staten kunnen met betrekking tot titel IV van het derde deel van het E.G.-Verdrag en de daarin genoemde handelingen van afgeleid recht gebruik maken van artikel 234 van dit verdrag, met dien verstande dat hun verwijzingsbevoegdheid beperkt wordt tot de rechters die een beslissing wijzen waartegen volgens het nationaal recht niet kan worden opgekomen; dit sluit de bevoegdheid uit van het hof van beroep om een prejudiciële vraag te stellen, als er nog een cassatieberoep mogelijk is tegen zijn beslissing (1). (1) E.G.-Verdrag, zoals van toepassing voor de inwerkingtreding, op 1 december 2009, van het Verdrag van Lissabon van 13 december 2007 tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en Slotakte (Wet 19 juni 2008, B.S. 19 feb. 2009, 15048).
- Artt. 61, 68 en 234 Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1298
PREJUDICIEEL GESCHIL
Europese Unie - Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Voorwaarden - Openbaar ministerie - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of het begrip "de voorwaarden die gesteld worden" van artikel 3.4.a van de Insolventieverordening ook doelt op voorwaarden die slaan op de hoedanigheid of het belang van een persoon - zoals het openbaar ministerie van een andere Lid-Staat - om een insolventieprocedure aan te vragen dan wel of deze voorwaarden slechts betrekking hebben op de materiële voorwaarden om aan die procedure te worden onderworpen, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.a Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1299
PREJUDICIEEL GESCHIL
Europese Unie - Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Schuldeiser - Nationale autoriteit - Begrip - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of de term 'schuldeiser' van artikel
3.4.b van de Insolventieverordening ruim kan worden geïnterpreteerd, in die zin dat ook een nationale autoriteit, die, krachtens het recht van de Lid-Staat waartoe zij behoort, bevoegd is om een insolventieprocedure aan te vragen en optreedt in het algemeen belang en als vertegenwoordiger van het geheel van de schuldeisers, in voorkomend geval geldig de territoriale insolventieprocedure krachtens artikel 3.4.b van de Insolventieverordening zou kunnen aanvragen. stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.b Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1300
PREJUDICIEEL GESCHIL
Europese Unie - Insolventieverordening - Insolventieprocedure - Opening - Schuldeiser - Nationale autoriteit - Belang - Uitlegging - Hof van Justitie - Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag - Verplichting
Wanneer een middel, voor het Hof, de vraag opwerpt of, indien de term schuldeiser ook kan slaan op een nationale autoriteit bevoegd om een insolventieprocedure aan te vragen, het noodzakelijk is, voor de toepassing van artikel 3.4.b van de Insolventieverordening, dat die nationale autoriteit aantoont dat zij ageert in het belang van schuldeisers die zelf hun woonplaats, zetel of gebruikelijke verblijfplaats hebben in het land van die nationale autoriteit, stelt het Hof de vraag tot uitlegging van die bepaling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- Art. 3.4.b Verordening Raad E.G. nr. 1346/2000 van 29 mei 2000
- Art. 267, derde lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN t/ ZAZA
RETAIL BV, vennootschap naar Nederlands recht
C.2008.0596.N
1301
RECHTBANKEN
Rechten van de Mens - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen - Internationale organisaties - Vrijstelling van rechtsvervolging - Voorwaarden - Beoordeling - Bevoegdheid van de rechter
Wanneer de rechter, die van de zaak heeft kennisgenomen, in antwoord op de vraag of de door een internationale organisatie aangevoerde vrijstelling van rechtsvervolging kan worden aangenomen in het licht van artikel 6.1, vaststelt dat de persoon tegen wie de immuniteit van tenuitvoerlegging wordt aangevoerd, het geschil aan een beroepscommissie kan voorleggen, kan hij zich niet ertoe beperken akte te nemen van het feit dat de instrumenten die deze commissie invoeren, haar als onafhankelijk omschrijven.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
1302
21/12/2009
RECHTBANKEN
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
Verweerster zonder woonplaats in België - Belgische rechter - Internationale rechtsmacht - Criteria
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
1303
14/01/2010
RECHTBANKEN
TUCANA TELECOM N.V. t/ CATAPULT
COMMUNICATIONS INC., vennootschap naar Amerikaans recht
C.2008.0330.N
Verweerster zonder woonplaats in België - Belgische rechter - Internationale rechtsmacht - Criteria
Om te beslissen dat een Belgische rechter geen internationale rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 635 van het Gerechtelijk Wetboek volstaat het niet vast te stellen dat de verbintenis die ten grondslag ligt aan de vordering buiten België is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, maar dient er bovendien te worden vastgesteld dat deze verbintenis niet in België is ontstaan (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Artt. 624, 2° en 635, 3° Gerechtelijk Wetboek
- Art. 4 E.E.G.-Verordening nr 44/2001 van de Raad van 22 dec. 2000
1304
14/01/2010
RECHTBANKEN
TUCANA TELECOM N.V. t/ CATAPULT
COMMUNICATIONS INC., vennootschap naar Amerikaans recht
C.2008.0330.N
Rechten van de Mens - Verdrag Rechten van de Mens - Artikel 6 - Artikel 6.1 - Rechtstoegang - Beperkingen - Internationale organisaties - Vrijstelling van rechtsvervolging - Voorwaarden - Beoordeling - Bevoegdheid van de rechter
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
1305
RECHTBANKEN
Conflict tussen twee normen van internationaal recht die ook van toepassing zijn in het interne recht - Rechtstoegang - Immuniteit van tenuitvoerlegging - Bevoegdheid van de rechter - Beoordeling - Criterium
De rechter die vaststelt dat er een conflict is ontstaan tussen twee normen van internationaal recht die ook van toepassing zijn in de interne rechtsorde en die respectievelijk worden aangevoerd door de partijen in het geschil, mag de ene norm niet op de andere laten voorgaan, maar moet onderzoeken in hoeverre de ene norm de uitwerkingen kan teweegbrengen die de partij, die deze norm aanvoert, hieruit meent te kunnen afleiden, niet t.a.v. België maar t.a.v. een rechtszoekende van een Belgisch gerecht, en dat conflict op te lossen door de rechten tegen elkaar af te wegen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
1306
21/12/2009
RECHTBANKEN
XXXXXXXXXXX XX XXXXXX XXX XXXXX X'XXXXXXX, XXX XXXXXXXX XX XX XXXXXXXXX x/ X.
C.2007.0407.F
Bevoegdheid - Plaatselijke bevoegdheid - Goederenvervoer - Landvervoer. Wegvervoer - C.M.R.- Verdrag - Exclusief bevoegdheidsbeding - Geldigheid
Uit artikel 31, lid 1, van het C.M.R.-Verdrag volgt dat wanneer de partijen in hun overeenkomst een bepaald gerecht hebben aangewezen, dit niet kan uitsluiten dat het geschil door een eiser kan worden gebracht voor een van de andere in dit artikel bedoelde gerechten (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Artt. 31, eerste lid en 41.1 Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (C.M.R.)
1307
21/01/2010
RECHTBANKEN
ECS EUROPEAN CONTAINERS N.V. t/
DANZAS N.V., vennootschap naar Frans recht
C.2008.0246.N
Vreemde wet - Werking in de tijd - Toepassing
De rechter die krachtens het Wetboek van Internationaal Privaatrecht een vreemde wet moet toepassen, moet op de internationale situatie waarvan hij kennisgenomen heeft, de regel van dat vreemd recht toepassen die deze situatie regelt en moet daarbij rekening houden met de bepalingen van dat recht die de werking van de wet in de tijd regelen.
- Artt. 2 en 16 Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht
21/12/2009
D. t/ A.
C.2009.0082.F
1308
RECHTBANKEN
Artikel 747, § 2, Ger.W. - Opzet - Laattijdige conclusie - Gevolg - Bevoegdheid van de rechter
De opzet van artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek is niet dat de partij die nalaat binnen de door de rechter bepaalde termijn een conclusie te nemen, hierdoor noodzakelijk het recht verbeurt om binnen een latere termijn een conclusie te nemen; de rechter mag echter op vordering van een wederpartij een deloyale proceshouding aldus straffen en op die grond een conclusie uit het debat weren (1). (1) Cass., 27 nov. 2003, AR C.01.0438.N, A.C., 2003, nr. 603.
- Art. 747, § 2 Gerechtelijk Wetboek
1309
4/12/2008
RECHTBANKEN
D. t/ S.
C.2007.0364.F
Deskundigenonderzoek - Opdracht - Bevoegdheid
De aan een deskundige toegewezen opdracht moet beperkt blijven tot het verzamelen van de feitelijke gegevens die noodzakelijk zijn om de rechter in staat te stellen de pertinente rechtsregels toe te passen; de rechter mag de deskundige niet opdragen een advies te geven over de gegrondheid van de vordering (1). (1) Cass., 3 juni 2004, AR C.03.0111.N, A.C., 2004, nr 303.
- Artt. 11, eerste lid, en 962 Gerechtelijk Wetboek
19/02/2010
REGION WALLONNE t/ V. et crts
C.2008.0127.F
1310
RECHTEN VAN DE MENS
Redelijke termijn - Voorlopige hechtenis - Beslissing tot handhaving - Motiveringsplicht
Wanneer het onderzoeksgerecht de duur van de voorlopige hechtenis moet nagaan, dient het op een actuele, nauwkeurige en geïndividualiseerde wijze, de gegevens van de zaak te beoordelen (1). (1) Zie Cass., 7 mei 2003, AR P.03.0620.F, A.C., 2003, nr. 280, en
Cass., 25 juni 2008, AR P.08.0963.F, A.C., 2008, nr. 400.
- Art. 5.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 16, § 1 en 5, 22 en 27, § 3, vierde lid Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
1311
17/02/2010 K.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2010.0267.F
Conflict tussen twee normen van internationaal recht die ook van toepassing zijn in het interne recht - Rechtstoegang - Immuniteit van tenuitvoerlegging - Internationale organisaties - Beoordeling - Bevoegdheid van de rechter - Criterium
De rechter die vaststelt dat er een conflict is ontstaan tussen twee normen van internationaal recht die ook van toepassing zijn in de interne rechtsorde en die respectievelijk worden aangevoerd door de partijen in het geschil, mag de ene norm niet op de andere laten voorgaan, maar moet onderzoeken in hoeverre de ene norm de uitwerkingen kan teweegbrengen die de partij, die deze norm aanvoert, hieruit meent te kunnen afleiden, niet t.a.v. België maar t.a.v. een rechtszoekende van een Belgisch gerecht, en dat conflict op te lossen door de rechten tegen elkaar af te wegen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
XXXXXXXXXXX XX XXXXXX XXX XXXXX X'XXXXXXX, XXX XXXXXXXX XX XX XXXXXXXXX x/ X.
C.2007.0407.F
1312
RECHTEN VAN DE MENS
Recht op de eerlijke behandeling van de zaak - Eerste politieverhoor van de verdachte - Bekentenis - Geen voorafgaand contact met de advocaat - Gevolg op het ogenblik van de beslissing over de handhaving van de voorlopige hechtenis
Noch artikel 6.1, noch artikel 6.3.c E.V.R.M., zoals zij momenteel worden uitgelegd door het Hof Mensenrechten, verplichten de onderzoeksgerechten ertoe om onmiddellijk het bevel tot aanhouding op te heffen alleen op grond dat de verdachte, vóór zijn verschijning voor de onderzoeksmagistraat, door de politie werd gehoord en daar een bekentenis heeft afgelegd in de vormen als bepaald in het Wetboek van Strafvordering; het feit dat die bekentenis er is, ook al werd zij op die manier verkregen, is op zichzelf geen wettelijk beletsel voor de voortgang van het gerechtelijk onderzoek en de eventuele verlenging van de dwangmaatregelen die ermee gepaard gaan (1). (1) Zie Cass., 11 maart 2009, AR P.09.0304.F, A.C., 2009, nr 194; 29 dec. 2009, AR P.09.1826.F, A.C., 2009, nr ...; 13 jan. 2010, AR P.09.1908.F, A.C., 2010, nr ...; met concl. adv.-gen.
Vandermeersch.
- Artt. 6.1 en 6.3.c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 28quinquies en 57, § 1 Wetboek van Strafvordering
1313
24/02/2010 M.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2010.0298.F
Overschrijding van de redelijke termijn - Sanctie - Uitspraak van een straf die lager is dan de wettelijke minimumstraf - Vervanging van de gevangenisstraf door een geldboete - Maximum bepaald in artikel 85, derde lid, Strafwetboek - Toepassing
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1314
10/02/2010
RECHTEN VAN DE MENS
J. et crts
P.2009.1281.F
Overschrijding van de redelijke termijn - Sanctie - Uitspraak van een straf die lager is dan de wettelijke minimumstraf - Vervanging van de gevangenisstraf door een geldboete - Maximum bepaald in artikel 85, derde lid, Strafwetboek - Toepassing
Wanneer de rechter, nadat de redelijke termijn is overschreden, beslist de als enige straf opgelegde gevangenisstraf te vervangen door een geldboete, staat artikel 21ter X.X.Xx. hem niet toe om het maximum te overschrijden dat in een dergelijk geval in artikel 85, derde lid, Sw. is bepaald (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1315
10/02/2010
RECHTEN VAN DE MENS
J. et crts
P.2009.1281.F
Rechtstoegang - Beperkingen - Internationale organisaties - Vrijstelling van rechtsvervolging - Voorwaarden - Beoordeling
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
1316
RECHTEN VAN DE MENS
Rechtstoegang - Beperkingen - Vrijstelling van rechtsvervolging - Voorwaarden - Beginselen
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
1317
RECHTEN VAN DE MENS
Rechtstoegang - Beperkingen - Internationale organisaties - Vrijstelling van rechtsvervolging - Voorwaarden - Beoordeling
De regel van de vrijstelling van rechtsvervolging van de internationale organisaties streeft een gewettigd doel na; om te bepalen of de aantasting van de basisrechten aanvaardbaar is in het licht van artikel 6.1, moet, overeenkomstig de rechtspraak van het E.V.R.M., worden onderzocht of de persoon tegen wie de vrijstelling van rechtsvervolging wordt aangevoerd, over andere redelijke rechtsmiddelen beschikt om de hem bij het Verdrag gewaarborgde rechten op een efficiënte wijze te vrijwaren (1).
(1) Zie concl. O.M. in Pas., 2009, nr ...
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
1318
RECHTEN VAN DE MENS
Rechtstoegang - Beperkingen - Internationale organisaties - Immuniteit van tenuitvoerlegging
Om te bepalen of de aantasting van de basisrechten kan worden aangenomen in het licht van art. 6.1, moet overeenkomstig de rechtspraak van het E.H.R.M. onderzocht worden of de persoon tegen wie de immuniteit van tenuitvoerlegging wordt aangevoerd, over andere redelijke rechtsmiddelen beschikt om de hem bij het Verdrag gewaarborgde rechten op een efficiënte wijze te vrijwaren.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
SECRETARIAT GENERAL DU GROUPE DES ETATS D'AFRIQUES, DES CARAIBES ET DU PACIFIQUE t/ L.
C.2003.0328.F
1319
RECHTEN VAN DE MENS
Rechtstoegang - Beperkingen - Vrijstelling van rechtsvervolging - Voorwaarden - Beginselen
De bij artikel 6.1 E.V.R.M. gewaarborgde rechtstoegang is geen absoluut recht: de toegepaste beperkingen kunnen de aan een persoon toegekende rechtstoegang echter niet op een dergelijke wijze of in een dergelijke mate beperken dat het recht zelf erdoor aangetast wordt; dergelijke beperkingen zijn daarenboven slechts verenigbaar met artikel 6.1 voor zover ze een gewettigd doel nastreven en er een redelijke verhouding van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel (1).
(1) Zie concl. O.M. in Pas., 2009, nr ...
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
UNION DE L'EUROPE OCCIDENTALE t/ S.
S.2004.0129.F
1320
RECHTEN VAN DE MENS
Rechtstoegang - Beperkingen - Immuniteit van tenuitvoerlegging - Internationale organisaties
De bij art. 6.1 E.V.R.M. gewaarborgde rechtstoegang is geen absoluut recht: de toegepaste beperkingen kunnen de aan een persoon toegekende rechtstoegang echter niet op een dergelijke wijze of in een dergelijke mate beperken dat het recht zelf erdoor aangetast wordt; dergelijke beperkingen zijn daarenboven slechts verenigbaar met art.
6.1 voor zover ze een gewettigd doel nastreven en er een redelijke verhouding van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
XXXXXXXXXXX XX XXXXXX XXX XXXXX X'XXXXXXX, XXX XXXXXXXX XX XX XXXXXXXXX x/ X.
C.2007.0407.F
1321
RECHTEN VAN DE MENS
Conflict tussen twee normen van internationaal recht die ook van toepassing zijn in het interne recht - Rechtstoegang - Immuniteit van tenuitvoerlegging - Internationale organisaties - Verantwoordelijkheid van de Belgische Staat
Het middel faalt naar recht, wanneer het betoogt dat, gesteld dat de litigieuze immuniteit strijdig is met art. 6.1, het enige gevolg dat aan die strijdigheid kan worden verbonden, hierin bestaat dat de Belgische Staat een fout heeft begaan door het instrument goed te keuren dat die immuniteit toekent, en dat berust op de bewering dat de rechter de toepassing van dat instrument in geen enkel geval kan verwerpen.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21/12/2009
XXXXXXXXXXX XX XXXXXX XXX XXXXX X'XXXXXXX, XXX XXXXXXXX XX XX XXXXXXXXX x/ X.
C.2007.0407.F
1322
RECHTEN VAN DE MENS
Artikel 6, § 3.c - Recht op bijstand van een advocaat - Eerste politieverhoor van de verdachte - Bekentenis - Geen voorafgaand contact met de advocaat - Gevolg op het ogenblik van de beslissing over de handhaving van de voorlopige hechtenis
Noch artikel 6.1, noch artikel 6.3.c E.V.R.M., zoals zij momenteel worden uitgelegd door het Hof Mensenrechten, verplichten de onderzoeksgerechten ertoe om onmiddellijk het bevel tot aanhouding op te heffen alleen op grond dat de verdachte, vóór zijn verschijning voor de onderzoeksmagistraat, door de politie werd gehoord en daar een bekentenis heeft afgelegd in de vormen als bepaald in het Wetboek van Strafvordering; het feit dat die bekentenis er is, ook al werd zij op die manier verkregen, is op zichzelf geen wettelijk beletsel voor de voortgang van het gerechtelijk onderzoek en de eventuele verlenging van de dwangmaatregelen die ermee gepaard gaan (1). (1) Zie Cass., 11 maart 2009, AR P.09.0304.F, A.C., 2009, nr 194; 29 dec. 2009, AR P.09.1826.F, A.C., 2009, nr ...; 13 jan. 2010, AR P.09.1908.F, A.C., 2010, nr ...; met concl. adv.-gen.
Vandermeersch.
- Artt. 6.1 en 6.3.c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 28quinquies en 57, § 1 Wetboek van Strafvordering
1323
24/02/2010 M.
RECHTEN VAN DE MENS
P.2010.0298.F
Onderzoek in strafzaken - Bijzondere opsporingsmethoden - Observatie - Proces-verbaal van uitvoering van de observatie - Niet-vermelding van de precieze periode van de machtiging
Het feit dat de juiste periode tijdens dewelke de machtiging tot het uitvoeren van de observatie verleend is, in bepaalde gevallen niet in het proces-verbaal van uitvoering is vermeld en bijgevolg niet aan de inverdenkinggestelde ter kennis is gebracht, levert geen schending op van artikel 6 E.V.R.M.; dit is voor de inverdenkinggestelde weliswaar een beperking van zijn recht van verdediging die evenwel verantwoord is door de noodzaak de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken af te schermen alsmede de veiligheid van de uitvoerders te vrijwaren en hun identiteit af te schermen en die wordt gecompenseerd door het feit dat de regelmatigheid van uitgevoerde opsporingsmethoden getoetst wordt door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, hier de kamer van inbeschuldigingstelling, en door het feit dat de inverdenkinggestelde in de latere stadia van de rechtspleging op basis van het open dossier al zijn rechtsmiddelen tegen de aangewende opsporingsmethoden zal kunnen aanwenden (1). (1) Zie Cass., 23 aug. 2005, AR P.05.0805.N, A.C., 2005, nr 399 met concl. adv.-gen. Xxxxxxxxxxxxx; Cass., 24 jan. 2006, AR P.06.0082.N, A.C., 2006, nr 52; Cass., 25 sept. 2007, AR P.07.0677.N, A.C., 2007, nr 433; Cass., 15 dec. 2009, AR
P.09.1681.N, A.C., 2009, nr Zie ook Arbitragehof, arrest nr 202/2004 van 21 dec.
2004, B. 28 en B.29.
2/03/2010
E. e.a.
P.2010.0177.N
1324
RECHTEN VAN DE MENS
Recht van verdediging - Beperking
Het feit dat de juiste periode tijdens dewelke de machtiging tot het uitvoeren van de observatie verleend is, in bepaalde gevallen niet in het proces-verbaal van uitvoering is vermeld en bijgevolg niet aan de inverdenkinggestelde ter kennis is gebracht, levert geen schending op van artikel 6 E.V.R.M.; dit is voor de inverdenkinggestelde weliswaar een beperking van zijn recht van verdediging die evenwel verantwoord is door de noodzaak de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken af te schermen alsmede de veiligheid van de uitvoerders te vrijwaren en hun identiteit af te schermen en die wordt gecompenseerd door het feit dat de regelmatigheid van uitgevoerde opsporingsmethoden getoetst wordt door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, hier de kamer van inbeschuldigingstelling, en door het feit dat de inverdenkinggestelde in de latere stadia van de rechtspleging op basis van het open dossier al zijn rechtsmiddelen tegen de aangewende opsporingsmethoden zal kunnen aanwenden (1). (1) Zie Cass., 23 aug. 2005, AR P.05.0805.N, A.C., 2005, nr 399 met concl. adv.-gen. Xxxxxxxxxxxxx; Cass., 24 jan. 2006, AR P.06.0082.N, A.C., 2006, nr 52; Cass., 25 sept. 2007, AR P.07.0677.N, A.C., 2007, nr 433; Cass., 15 dec. 2009, AR
P.09.1681.N, A.C., 2009, nr Zie ook Arbitragehof, arrest nr 202/2004 van 21 dec.
2004, B. 28 en B.29.
1325
2/03/2010
RECHTEN VAN DE MENS
E. e.a.
P.2010.0177.N
Recht op eerbiediging van het privé-leven - Beklaagde - Verweer - Voorlegging door de beklaagde van gegevens uit zijn medisch dossier - Wettigheid
Noch artikel 8 E.V.R.M. noch de artikelen 9 en 10 wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, verbieden dat de beklaagde tot staving van zijn verweer gegevens uit zijn medisch dossier voorlegt.
24/02/2010
S. c/M. et crts; S.A. ACTEL DIRECT c/M. et crts
P.2009.1614.F
1326
RECHTEN VAN DE MENS
Recht op eerbiediging van het privé-leven - Strafvervolgingen - Misdrijf - Rechtvaardiging - Onweerstaanbare dwang - Elementen die de stelling aannemelijk kunnen maken - Gegevens uit het medisch dossier van de beklaagde
De vaststelling volgens welke de beklaagde die de gegevens uit zijn medisch dossier niet voorlegt, de gegevens niet aanreikt die de door hemzelf opgeworpen rechtvaardigingsgrond kunnen bewijzen, is geen inmenging in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het privé-leven.
24/02/2010
S. c/M. et crts; S.A. ACTEL DIRECT c/M. et crts
P.2009.1614.F
1327
RECHT VAN VERDEDIGING
Niet algemeen bekende stukken - Niet overgelegde stukken - Beslissing van de rechter die hierop steunt
De rechter die zijn beslissing steunt op niet algemeen bekende stukken waarnaar een partij in besluiten verwijst, maar die noch door haar, noch door enige andere partij aan hem werden overgelegd, terwijl de tegenpartij in conclusies, ter betwisting van de aanvoering van de eerste partij, uitdrukkelijk aanvoerde dat deze stukken niet werden meegedeeld, stoelt zijn beslissing op de inhoud van stukken, waaromtrent de partijen geen tegenspraak hebben kunnen voeren en miskent zodoende het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en schendt de artikelen 6.1 E.V.R.M. en
14.1 I.V.B.P.R.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 14.1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New- York op 16 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981
18/01/2010
FINANCIEEL- EN VERZEKERINGSKANTOOR B.V.B.A. t/ GEMEENTE LAARNE e.a.
C.2008.0471.N
1328
RECHT VAN VERDEDIGING
Artikel 6.3 E.V.R.M. - Beperking
Het feit dat de juiste periode tijdens dewelke de machtiging tot het uitvoeren van de observatie verleend is, in bepaalde gevallen niet in het proces-verbaal van uitvoering is vermeld en bijgevolg niet aan de inverdenkinggestelde ter kennis is gebracht, levert geen schending op van artikel 6 E.V.R.M.; dit is voor de inverdenkinggestelde weliswaar een beperking van zijn recht van verdediging die evenwel verantwoord is door de noodzaak de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken af te schermen alsmede de veiligheid van de uitvoerders te vrijwaren en hun identiteit af te schermen en die wordt gecompenseerd door het feit dat de regelmatigheid van uitgevoerde opsporingsmethoden getoetst wordt door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, hier de kamer van inbeschuldigingstelling, en door het feit dat de inverdenkinggestelde in de latere stadia van de rechtspleging op basis van het open dossier al zijn rechtsmiddelen tegen de aangewende opsporingsmethoden zal kunnen aanwenden (1). (1) Zie Cass., 23 aug. 2005, AR P.05.0805.N, A.C., 2005, nr 399 met concl. adv.-gen. Xxxxxxxxxxxxx; Cass., 24 jan. 2006, AR P.06.0082.N, A.C., 2006, nr 52; Cass., 25 sept. 2007, AR P.07.0677.N, A.C., 2007, nr 433; Cass., 15 dec. 2009, AR
P.09.1681.N, A.C., 2009, nr Zie ook Arbitragehof, arrest nr 202/2004 van 21 dec.
2004, B. 28 en B.29.
2/03/2010
E. e.a.
P.2010.0177.N
1329
RECHT VAN VERDEDIGING
Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Behandeling ter zitting - Recht op bijstand van een advocaat - Substantiële vormvereiste
Wanneer de veroordeelde beslist om zich door een advocaat te laten bijstaan op de zitting van de strafuitvoeringsrechtbank die uitspraak moet doen over de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, vormt het horen van zijn raadsman in principe een substantiële vormvereiste; de rechtbank moet zich daarnaar schikken, in zoverre de wettelijke termijnen om uitspraak te doen daaraan niet in de weg staan (1). (1) Zie concl.
O.M. in Pas., 2010, nr ...
1330
3/03/2010 P.
RECHT VAN VERDEDIGING
P.2010.0254.F
Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Behandeling ter zitting - Recht op bijstand van een advocaat - Substantiële vormvereiste
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1331
3/03/2010 P.
RECHTERLIJK GEWIJSDE
P.2010.0254.F
Beginsel "non bis in idem" - Identieke feiten - Begrip - Feiten van één telastlegging volledig vervat in een andere telastlegging - Stedenbouw - Misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van illegale werken - Misdrijf dat bestaat in het voortzetten van illegale werken met overtreding van een bevel van de overheid - Onderscheiden misdrijf
Uit artikel 158, laatste lid, C.W.A.T.U.P. blijkt dat degene die werken of handelingen voortzet met overtreding van het bevel tot stopzetting, van de beslissing tot bevestiging of van de beschikking van de voorzitter, een misdrijf pleegt dat onderscheiden is van het misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van werk met overtreding van artikel 154 van het voormelde Wetboek (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1332
10/02/2010
RECHTERLIJK GEWIJSDE
J. et crts
P.2009.1281.F
Beginsel "non bis in idem" - Identieke feiten - Begrip - Feiten van één telastlegging volledig vervat in een andere telastlegging - Stedenbouw - Misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van illegale werken - Misdrijf dat bestaat in het voortzetten van illegale werken met overtreding van een bevel van de overheid - Onderscheiden misdrijf
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
10/02/2010
J. et crts
P.2009.1281.F
1333
REGELING VAN RECHTSGEBIED
Bevoegdheid
Het Hof van Cassatie is niet bevoegd om het rechtsgebied te regelen van onderzoeksrechters die tot hetzelfde rechtsgebied behoren (1). (1) Zie Cass., 11 mei 1999, AR P.99.0167.N, A.C., 1999, nr 279.
- Art. 540 Wetboek van Strafvordering
24/02/2010
M. t/ M. et crts
P.2010.0082.F
1334
STEDENBOUW
Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium - Beginsel "non bis in idem" - Identieke feiten - Begrip - Feiten van één telastlegging volledig vervat in een andere telastlegging - Misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van illegale werken - Misdrijf dat bestaat in het voortzetten van illegale werken met overtreding van een bevel van de overheid - Onderscheiden misdrijf
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1335
10/02/2010
STEDENBOUW
J. et crts
P.2009.1281.F
Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium - Beginsel "non bis in idem" - Identieke feiten - Begrip - Feiten van één telastlegging volledig vervat in een andere telastlegging - Misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van illegale werken - Misdrijf dat bestaat in het voortzetten van illegale werken met overtreding van een bevel van de overheid - Onderscheiden misdrijf
Uit artikel 158, laatste lid, C.W.A.T.U.P. blijkt dat degene die werken of handelingen voortzet met overtreding van het bevel tot stopzetting, van de beslissing tot bevestiging of van de beschikking van de voorzitter, een misdrijf pleegt dat onderscheiden is van het misdrijf dat bestaat in het uitvoeren van werk met overtreding van artikel 154 van het voormelde Wetboek (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
1336
10/02/2010
STEDENBOUW
J. et crts
P.2009.1281.F
Herstelmaatregel - Proces-verbaal van vaststelling
Uit de bepalingen van artikel 152, eerste en derde lid, van het decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening volgt niet dat het proces-verbaal van vaststelling, opgesteld na controle, ook verplicht is ingeval van niet-uitvoering of onvolledige uitvoering.
- Art. 152, eerste en derde lid Stedenbouwdecreet 1999 Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
1337
28/01/2010
STRAF
T. t/ GEWESTELIJKE STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR
e.a.
C.2008.0271.N
Overschrijding van de redelijke termijn - Sanctie - Uitspraak van een straf die lager is dan de wettelijke minimumstraf - Vervanging van de gevangenisstraf door een geldboete - Maximum bepaald in artikel 85, derde lid, Strafwetboek - Toepassing
Wanneer de rechter, nadat de redelijke termijn is overschreden, beslist de als enige straf opgelegde gevangenisstraf te vervangen door een geldboete, staat artikel 21ter X.X.Xx. hem niet toe om het maximum te overschrijden dat in een dergelijk geval in artikel 85, derde lid, Sw. is bepaald (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
10/02/2010
J. et crts
P.2009.1281.F
1338
STRAF
Overschrijding van de redelijke termijn - Sanctie - Uitspraak van een straf die lager is dan de wettelijke minimumstraf - Vervanging van de gevangenisstraf door een geldboete - Maximum bepaald in artikel 85, derde lid, Strafwetboek - Toepassing
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1339
10/02/2010
STRAF
J. et crts
P.2009.1281.F
Opdeciemen - Verhoging van de geldboete - Berekeningswijze
De toevoeging aan een bedrag van één decime komt overeen met de verhoging van dat bedrag met één tiende; de verhoging met vijfenveertig decimes staat gelijk met de vermenigvuldiging van het bedrag met vijf en een half (1). (1) Zie Cass., 10 mei 2006, AR P.06.0212.F, A.C., 2006, nr 265.
- Art. 1 Wet 5 maart 1952, gewijzigd bij de Wet 26 juni 2000
1340
24/02/2010 K.
STRAF
P.2009.1767.F
Bijzondere verbeurdverklaring van artikel 433terdecies Strafwetboek - Bestraffing verschillend ten tijde van de feiten en ten tijde van het vonnis - Toepassing
Conclusie van eerste advocaat-generaal DE SWAEF.
1341
22/12/2009
STRAF
D. e.a.
P.2009.0701.N
Verbeurdverklaring - Bijzondere verbeurdverklaring van de uit een misdrijf verkregen vermogensvoordelen - Begroting door de rechter - Begroting in billijkheid - Wettigheid
Artikel 195 Wetboek van Strafvordering noch enige andere wetsbepaling verhinderen dat de rechter het uit een misdrijf verkregen vermogensvoordeel in billijkheid begroot; hij kan zich daartoe steunen op de gegevens van het strafdossier die hij onaantastbaar beoordeelt.
1342
2/03/2010
STRAF
B. e.a.
P.2009.1726.N
Minnelijke schikking voor één van de feiten - Betaling - Verval van de strafvordering voor dat éne feit - Gevolg voor de straftoemeting voor de andere feiten
Artikel 65, tweede lid, eerste zin Strafwetboek, dat bepaalt dat wanneer de feitenrechter vaststelt dat misdrijven die reeds het voorwerp waren van een in kracht van gewijsde gegane beslissing en andere feiten die bij hem aanhangig zijn en die, in de veronderstelling dat zij bewezen zouden zijn, aan die beslissing voorafgaan en samen met de eerste misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van een zelfde misdadig opzet, hij bij de straftoemeting rekening houdt met de reeds uitgesproken straffen, is niet toepasselijk bij feiten die reeds het voorwerp waren van een minnelijke schikking (1). (1) Cass., 17 okt. 2000, AR P.98.1337.N, A.C., 2000, nr.
553.
- Art. 65, tweede lid Strafwetboek
- Art. 216bis Wetboek van Strafvordering
16/03/2010
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN e.a. t/ V.
P.2009.1520.N
1343
STRAF
Eenheid van opzet - Onaantastbare beoordeling van de feitenrechter - Geen collectief misdrijf - Redengeving
De rechter beoordeelt in feite en, bijgevolg, op onaantastbare wijze, of verschillende misdrijven waarover hij moet oordelen de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van hetzelfde misdadig opzet en, behalve als er een conclusie is, is hij niet verplicht de redenen op te geven waarom hij verschillende straffen uitspreekt, wanneer hij impliciet oordeelt dat die misdrijven geen collectief misdrijf uitmaken (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
- Art. 65 Strafwetboek
1344
10/02/2010
STRAF
J. et crts
P.2009.1281.F
Eenheid van opzet - Onaantastbare beoordeling van de feitenrechter - Geen collectief misdrijf - Redengeving
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
1345
10/02/2010
STRAFVORDERING
J. et crts
P.2009.1281.F
Meerdere feiten tegelijkertijd gepleegd en vastgesteld - Verval van de strafvordering door de betaling van een geldsom voor één feit - Vervolging en veroordeling voor de andere feiten - Wettigheid
De betaling van een door het parket aangeboden minnelijke schikking voor één misdrijf doet de strafvordering niet vervallen voor andere misdrijven die tegelijkertijd zijn vastgesteld en waarvoor geen minnelijke schikking werd aangeboden (1). (1) Cass., 30 sept. 1987, AR 5811, A.C., 0000-00, xx. 00; Cass., 3 dec. 2002, AR P.02.0191.N, A.C.,
2002, nr. 650.
- Art. 216bis Wetboek van Strafvordering
1346
16/03/2010
TAALGEBRUIK
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN e.a. t/ V.
P.2009.1520.N
Gerechtelijk onderzoek - Burgerlijke partijstelling in het Frans - Meerdere verdachten - Verklaringen tijdens het gerechtelijk onderzoek afgelegd voor de politie in het Frans - Meerderheid van verdacten die in diezelfde verklaring kiezen voor de Nederlandstalige rechtspleging - Verdachten niet verhoord door de onderzoeksrechter - Geen aanvraag tot taalwijziging gericht aan de onderzoeksrechter - Afsluiten van het gerechtelijk onderzoek - Vordering tot regeling van de rechtspleging opgesteld in het Nederlands - Regelmatigheid
De enkele omstandigheid dat de meerderheid van de verdachten gedurende het gerechtelijk onderzoek hun verklaring in het Frans hebben afgelegd, belet het openbaar ministerie niet om bij de regeling van de rechtspleging de zaak, wegens de noodwendigheden van de zaak, in het Nederlands voor de raadkamer aanhangig te maken, wanneer diezelfde verdachten tijdens het gerechtelijk onderzoek in hun verklaringen uitdrukkelijk gekozen hebben voor de Nederlandstalige procedure; de omstandigheid dat die verdachten, die door de onderzoeksrechter niet werden verhoord, geen aanvraag in die zin rechtstreeks aan de onderzoeksrechter hebben gericht, doet daaraan geen afbreuk.
- Art. 16, §§ 1 en 2 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
16/09/2008
A. e.a. t/ V. e.a.
P.2008.0652.N
1347
VERDELING
Dading die tot doel heeft de onverdeeldheid onder de mede-erfgenamen te doen ophouden - Benadeling voor meer dan een vierde - Vordering tot vernietiging van de verdeling - Mogelijkheid
Een mede-erfgenaam kan wegens benadeling voor meer dan een vierde opkomen tegen een dading die tot doel heeft de onverdeeldheid te doen ophouden (1). (1) Cass., 21 nov. 1946, A.C., 1946, 400.
- Artt. 887, tweede lid, en 888, eerste lid Burgerlijk Wetboek
1348
28/01/2010
VERJARING
S. t/ S. e.a.
C.2009.0036.N
Tijdig ingestelde burgerlijke vordering - Duur
Wanneer de burgerlijke rechtsvordering tijdig voor de strafrechter is ingesteld, loopt de verjaring ervan niet meer totdat een in kracht van gewijsde gegane beslissing het geding heeft beëindigd; ongeacht de verjaring van de strafvordering blijft de strafrechter bevoegd om de burgerlijke vordering te beoordelen (1). (1) Zie Cass., 13 mei 2003, AR P.02.1261.N, A.C., 2003, nr. 291, inz. voetnoot 4; Cass., 13 nov. 2007, AR P.07.0961.N,
A.C., 2007, nr. 549; Cass., 12 maart 2008, AR P.07.1523.F, A.C., 2008, nr. 171.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
- Artt. 4, eerste lid, en 26 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
1349
16/03/2010
VERVOER
V. t/ V. e.a.
P.2009.1519.N
C.M.R.-Verdrag - Plaatselijke bevoegdheid - Exclusief bevoegdheidsbeding - Geldigheid
Uit artikel 31, lid 1, van het C.M.R.-Verdrag volgt dat wanneer de partijen in hun overeenkomst een bepaald gerecht hebben aangewezen, dit niet kan uitsluiten dat het geschil door een eiser kan worden gebracht voor een van de andere in dit artikel bedoelde gerechten (1). (1) Zie de concl. van het O.M.
- Artt. 31, eerste lid en 41.1 Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (C.M.R.)
21/01/2010
ECS EUROPEAN CONTAINERS N.V. t/
DANZAS N.V., vennootschap naar Frans recht
C.2008.0246.N
1350
VERWIJZING VAN EEN RECHTBANK NAAR EEN ANDERE
Gewettigde verdenking - Verzoek tot onttrekking - Procedure - Mogelijkheid tot het neerleggen van een conclusie
De procedure van onttrekking van de zaak aan de rechter zoals bepaald in de artikelen 648 tot 659 van het Gerechtelijk Wetboek laat niet toe dat een verzoeker naast zijn verzoekschrift, dat al zijn grieven moet inhouden, een conclusie neerlegt, zodat het Hof geen acht kan slaan op die conclusie; enkel de niet-verzoekende partijen en eventueel het openbaar ministerie kunnen een conclusie respectievelijk een advies neerleggen (1).
(1) Bij vergissing wordt in het arrest vermeld dat "advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx heeft geconcludeerd", terwijl het advocaat-generaal Xxxx Xxxxx was die de conclusie nam.
- Artt. 648 tot 659 Gerechtelijk Wetboek
11/02/2010
Q. t/ ORDE VAN ADVOCATEN VAN DE BALIE TE ANTWERPEN
C.2009.0637.N
1351
VERWIJZING VAN EEN RECHTBANK NAAR EEN ANDERE
Gewettigde verdenking - Verzoek tot onttrekking - Advocaat - Orde van advocaten - Lijsten voor rechtsbijstand - Procedure tot schrapping van een advocaat - Raad van de Orde - Samenstelling - Leden-advocaten - Concurrentie
De omstandigheid dat een aantal advocaten, die deel uitmaken van de raad van de Orde van advocaten in het kader van een procedure tot schrapping van een advocaat van de lijsten voor rechtsbijstand, zelf ook op die lijsten staan, is niet van aard te doen twijfelen aan de onpartijdigheid van de raad om over de zaak uitspraak te doen nu concurrentiële verhoudingen in verband met de rechtsbijstand in beginsel uitgesloten zijn gelet in het bijzonder op de aard zelf van de rechtsbijstand en op de plichten die in dit verband wegen op de advocaten (1). (1) Bij vergissing wordt in het arrest vermeld dat "advocaat- generaal Xxx Xxxxxxxx heeft geconcludeerd", terwijl het advocaat-generaal Xxxx Xxxxx was die de conclusie nam.
- Art. 648, 2° Gerechtelijk Wetboek
11/02/2010
Q. t/ ORDE VAN ADVOCATEN VAN DE BALIE TE ANTWERPEN
C.2009.0637.N
1352
VERWIJZING VAN EEN RECHTBANK NAAR EEN ANDERE
Onttrekking van de zaak aan de rechter - Gewettigde verdenking
De banden die bestaan tussen een rechter en zijn collega's van een zelfde gerecht kunnen bij de partijen en bij derden een wettige verdenking doen ontstaan over de strikte onpartijdigheid van de rechters die over de zaak uitspraak moeten doen, wanneer een van de betrokken partijen zelf rechter is in de rechtbank die uitspraak moet doen; wanneer de betrokken rechter ook benoemd is in de andere rechtbanken van hetzelfde rechtsgebied, verwijst het Hof de zaak naar een rechtbank van een ander rechtsgebied (1). (1) Zie Cass., 4 april 2003, AR C.03.0077.N, A.C., 2003, nr. 228; Cass., 28 sept.
2006, AR C.06.0422.F, xxx.xxxx.xx.
- Artt. 648, 2°, 650 en 658 Gerechtelijk Wetboek
14/01/2010
DB INVEST
C.2009.0591.N
1353
VERZEKERING
Verzekeraar - Recht van verhaal - Modelovereenkomst - Toepassing
Uit artikel 88 Wet Landverzekeringsovereenkomst, artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 en de artikelen 24, 25 en 25, 3°, b van de modelovereenkomst gevoegd bij dit koninklijk besluit, volgt dat de W.A.M.- verzekeraar, behoudens afwijkende overeenkomst ten gunste van de verzekeringnemer, de verzekerde of derden, over een recht van verhaal beschikt zoals bepaald in de artikelen 24 en 25 van de modelovereenkomst. Voor zover zij er niet contractueel van zijn afgeweken, hetgeen alleen toegelaten is in het voordeel van de verzekerde, de verzekeringnemer of derden, worden de partijen bij een W.A.M.-verzekeringsovereenkomst immers geacht de toepassing van de bepalingen van de modelovereenkomst, waaronder deze met betrekking tot het verhaal van de verzekeraar op hun overeenkomst te hebben aanvaard (1). (1) Zie de concl. van het openbaar ministerie.
- Art. 88 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
- Art. 1 K.B. 14 dec. 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
- Artt. 24, 25 en 25, 3°, b K.B. 14 dec. 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
1354
18/01/2010
VERZEKERING
FIDEA N.V. t/ V. e.a. in aanwezigheid van
L. e.a.
C.2009.0250.N
Verzekeraar - Recht van verhaal - Bewijslast - Verhouding tussen de W.A.M. en de modelovereenkomst
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXX.
18/01/2010
FIDEA N.V. t/ V. e.a. in aanwezigheid van
L. e.a.
C.2009.0250.N
1355
VERZEKERING
Verzekeraar - Recht van verhaal - Bewijslast - Verhouding tussen de W.A.M. en de modelovereenkomst
De regeling dat de W.A.M.-verzekeraar dan ook niet hoeft te bewijzen dat de verzekeringsovereenkomst een recht van verhaal bedingt in de gevallen opgesomd in artikel 25 van de modelovereenkomst, maar het overeenkomstig artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek integendeel aan de verzekeringnemer of de verzekerde is die aanvoert dat in zijn voordeel van de regeling van de artikelen 24 en 25 van de modelovereenkomst is afgeweken om te bewijzen dat dergelijke afwijking bepaald is in de verzekeringsovereenkomst, is niet in strijd met artikel 88 Wet landverzekeringsovereenkomst volgens welke de verzekeraar zich het recht van verhaal kan voorbehouden, vermits de Koning overeenkomstig artikel 19 van de wet van 9 juli 1975 gemachtigd is de algemene voorwaarden voor de W.A.M.- verzekeringsovereenkomst te regelen en de bij koninklijk besluit van 14 december 1992 opgelegde modelovereenkomst niet inhoudt dat de verzekeraar steeds verplicht zou zijn een recht van verhaal op te nemen (1). (1) Zie de concl. van het openbaar ministerie.
- Art. 88 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
- Art. 1 K.B. 14 dec. 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
- Artt. 24, 25 en 25, 3°, b K.B. 14 dec. 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
- Art. 870 Gerechtelijk Wetboek
1356
18/01/2010
VERZEKERING
FIDEA N.V. t/ V. e.a. in aanwezigheid van
L. e.a.
C.2009.0250.N
Onderhandelingen tussen de verzekeraar en de benadeelde - Onderbreking van de onderhandelingen - Voorwaarden - Vormen - Kennisgeving
De onderbreking van de onderhandelingen tussen de benadeelde en de W.A.M.- verzekeraar kan alleen worden afgeleid uit de kennisgeving, door een van de partijen aan de andere, bij deurwaardersexploot of per aangetekende brief, van zijn beslissing om de onderhandelingen te onderbreken (1). (1) Zie andersl. concl. O.M. in Pas., 2010, nr ...
- Art. 10, derde lid Wet van 1 juli l956 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
1357
21/12/2009
VERZEKERING
S.P.R.L. TECHNO-CONFORT t/ S.A. AXA BELGIUM
C.2008.0106.F
Verzekeraar - Recht van verhaal - Modelovereenkomst - Toepassing
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXX.
1358
18/01/2010
VERZEKERING
FIDEA N.V. t/ V. e.a. in aanwezigheid van
L. e.a.
C.2009.0250.N
Onderhandelingen tussen de verzekeraar en de benadeelde - Onderbreking van de onderhandelingen - Voorwaarden - Vormen - Kennisgeving
Conclusie van advocaat-generaal GENICOT.
21/12/2009
S.P.R.L. TECHNO-CONFORT t/ S.A. AXA BELGIUM
C.2008.0106.F
1359
VERZET
Verstekvonnis - Opeenvolgend verzet en hoger beroep van dezelfde partij
Uit artikel 187, zesde lid, Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat ten gevolge van het verzet de veroordeling voor niet bestaande wordt gehouden, volgt dat als een en dezelfde partij en van een verstekvonnis in hoger beroep komt en verzet aantekent, rechtsgevolg enkel wordt toegekend aan het rechtsmiddel dat het eerst is ingesteld, op voorwaarde dat het ontvankelijk is (1). (1) XXXXXXXX X., Beginselen van Strafrechtspleging, 4° ed., 2007, p. 1350, nr. 3165.
1360
16/03/2010
VERZET
PROCUREUR DES KONINGS BIJ DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE TONGEREN t/ V.
P.2009.1837.N
Verstekvonnis - Opeenvolgend verzet en hoger beroep van de beklaagde - Hoger beroep van het openbaar ministerie - Ontvankelijk verklaard verzet
Het ontvankelijk verklaren van het verzet heeft voor gevolg dat het hoger beroep van de beklaagde en van het openbaar ministerie geen voorwerp meer heeft (1). (1) Cass., 11 dec. 2002, AR P.02.0818.F, A.C., 2002, nr. 665; XXXXXXXX X., Beginselen van
Strafrechtspleging, 4° ed., 2007, p. 1351, nr. 3169.
16/03/2010
PROCUREUR DES KONINGS BIJ DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE TONGEREN t/ V.
P.2009.1837.N
1361
VOORLOPIGE HECHTENIS
Redelijke termijn - Beslissing - Motiveringsplicht
Wanneer het onderzoeksgerecht de duur van de voorlopige hechtenis moet nagaan, dient het op een actuele, nauwkeurige en geïndividualiseerde wijze, de gegevens van de zaak te beoordelen (1). (1) Zie Cass., 7 mei 2003, AR P.03.0620.F, A.C., 2003, nr. 280, en
Cass., 25 juni 2008, AR P.08.0963.F, A.C., 2008, nr. 400.
- Art. 5.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 16, § 1 en 5, 22 en 27, § 3, vierde lid Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
17/02/2010 K. P.2010.0267.F
1362
VOORLOPIGE HECHTENIS
Onderzoeksgerechten - Eerste politieverhoor van de verdachte - Geen voorafgaand contact met de advocaat - Artikelen 6.1 en 6.3.c E.V.R.M. - Recht op een eerlijke behandeling van de zaak - Miskenning
Noch artikel 6.1, noch artikel 6.3.c E.V.R.M., zoals zij momenteel worden uitgelegd door het Hof Mensenrechten, verplichten de onderzoeksgerechten ertoe om onmiddellijk het bevel tot aanhouding op te heffen alleen op grond dat de verdachte, vóór zijn verschijning voor de onderzoeksmagistraat, door de politie werd gehoord en daar een bekentenis heeft afgelegd in de vormen als bepaald in het Wetboek van Strafvordering; het feit dat die bekentenis er is, ook al werd zij op die manier verkregen, is op zichzelf geen wettelijk beletsel voor de voortgang van het gerechtelijk onderzoek en de eventuele verlenging van de dwangmaatregelen die ermee gepaard gaan (1). (1) Zie Cass., 11 maart 2009, AR P.09.0304.F, A.C., 2009, nr 194; 29 dec. 2009, AR P.09.1826.F, A.C., 2009, nr ...; 13 jan. 2010, AR P.09.1908.F, A.C., 2010, nr ...; met concl. adv.-gen.
Vandermeersch.
- Artt. 6.1 en 6.3.c Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Artt. 28quinquies en 57, § 1 Wetboek van Strafvordering
24/02/2010 M. P.2010.0298.F
1363
VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Behandeling ter zitting - Recht op bijstand van een advocaat - Substantiële vormvereiste
Wanneer de veroordeelde beslist om zich door een advocaat te laten bijstaan op de zitting van de strafuitvoeringsrechtbank die uitspraak moet doen over de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, vormt het horen van zijn raadsman in principe een substantiële vormvereiste; de rechtbank moet zich daarnaar schikken, in zoverre de wettelijke termijnen om uitspraak te doen daaraan niet in de weg staan (1). (1) Zie concl.
O.M. in Pas., 2010, nr ...
3/03/2010 P. P.2010.0254.F
1364
VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Behandeling ter zitting - Recht op bijstand van een advocaat - Substantiële vormvereiste
Conclusie van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX.
3/03/2010 P. P.2010.0254.F
1365
VREEMDELINGEN
Vrijheidsberovende maatregel - Beroep bij de rechterlijke macht - Cassatieberoep - Intrekking van de beslissing tot verwijdering en vrijheidsberoving - Nieuwe gelijkaardige maatregel
Wanneer tegen de vreemdeling een maatregel tot verwijdering van het grondgebied samen met een maatregel tot vrijheidsberoving is genomen en de bestuurlijke overheid die akte intrekt en op regelmatige wijze een nieuwe, zelfs gelijkaardige, maatregel neemt, komt laatstgenoemde maatregel in de plaats van de vorige, zodat het cassatieberoep tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet over een verzoek tot invrijheidstelling voor de hechtenis die hij op grond van eerstgenoemde akte heeft ondergaan, zonder voorwerp is.
1366
3/03/2010 M.
VREEMDE WET
Werking in de tijd - Toepassing
P.2010.0272.F
De rechter die krachtens het Wetboek van Internationaal Privaatrecht een vreemde wet moet toepassen, moet op de internationale situatie waarvan hij kennisgenomen heeft, de regel van dat vreemd recht toepassen die deze situatie regelt en moet daarbij rekening houden met de bepalingen van dat recht die de werking van de wet in de tijd regelen.
- Artt. 2 en 16 Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht
1367
21/12/2009
WEGVERKEER
D. t/ A.
C.2009.0082.F
Artikel 12 - Aanvullende reglementen - Wijze van bekendmaking
Uit de artikelen 2, eerste lid en 12 van de Wegverkeerswet volgt dat bedoelde aanvullende reglementen niet op een andere wijze moeten worden bekendgemaakt en dat deze aanvullende reglementen en de goedkeuring ervan derhalve niet behoren tot de ambtelijke kennis van de rechter.
- Artt. 2, eerste lid, en 12 Koninklijk besluit tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer
18/01/2010
FINANCIEEL- EN VERZEKERINGSKANTOOR B.V.B.A. t/ GEMEENTE LAARNE e.a.
C.2008.0471.N
0000
XXXXXX, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd - Artikel 2, Sw. - Toepassingsgebied
Artikel 2 Strafwetboek, dat in zijn geheel de werking van de strafwet in de tijd regelt, heeft alleen betrekking op de eigenlijke straffen en niet op beveiligingsmaatregelen, die de bescherming van het algemeen belang beogen; de rechter moet dergelijke maatregelen toepassen vanaf het ogenblik dat de wet die ze bepaalt in voege treedt (1). (1) Zie Cass., 26 feb. 1934, Pas., 1934, I, 180; 21 juni 0000, Xxx., 0000, X, 1149; 22 nov. 1977, A.C., 1978, 335; XXXXXX, X. en XXXXXXXXXXX, X. "Handboek Belgisch
Strafrecht", Acco Leuven-Amersfoort 1990, p. 131, nr 175; Xxx xxx Xxxxxxxx, Chr., "Strafrecht en Strafprocesrecht", Maklu 1998, p. 91.
1/02/2005
PROCUREUR DES KONINGS TE BRUGGE t/ L.
P.2004.1676.N
0000
XXXXXX, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Vreemde wet - Werking in de tijd - Toepassing
De rechter die krachtens het Wetboek van Internationaal Privaatrecht een vreemde wet moet toepassen, moet op de internationale situatie waarvan hij kennisgenomen heeft, de regel van dat vreemd recht toepassen die deze situatie regelt en moet daarbij rekening houden met de bepalingen van dat recht die de werking van de wet in de tijd regelen.
- Artt. 2 en 16 Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht
21/12/2009
D. t/ A.
C.2009.0082.F
1370
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd - Straf - Zwaarste straf - Bepaling - Bestraffing verschillend ten tijde van de feiten en ten tijde van het vonnis - Toepassing
Conclusie van eerste advocaat-generaal DE SWAEF.
22/12/2009
D. e.a.
P.2009.0701.N
0000
XXXXXX, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking van de wet in de tijd - Zetelakkoord tussen België en de Groep van Staten in Afrika, het Caraïbisch Gebied en de Stille Zuidzee - Goedkeuringswet - Bepaling nog niet van toepassing - Gevolg - Cassatiemiddel - Ontvankelijkheid
Het middel is niet ontvankelijk bij gebrek aan belang, wanneer het, om de regelmatigheid van een uitvoerend beslag onder derden te bekritiseren, de schending aanvoert van een zetelakkoord dat in de Belgische rechtsorde tien dagen na de bekendmaking van de goedkeuringswet in het Belgisch Staatsblad, maar na het betwiste beslag, in werking is getreden.
21/12/2009
SECRETARIAT GENERAL DU GROUPE DES ETATS D'AFRIQUES, DES CARAIBES ET DU PACIFIQUE t/ L.
C.2003.0328.F
1372
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd - Draagwijdte
De nieuwe wet is niet alleen van toepassing op toestanden die na haar inwerkingtreding ontstaan, maar ook op de toekomstige gevolgen van onder de vroegere wet ontstane toestanden, die zich voordoen of die voortduren onder vigeur van de nieuwe wet, voor zover die toepassing geen afbreuk doet aan reeds onherroepelijk vastgelegde rechten (1).
(1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 2 Burgerlijk Wetboek
11/02/2010
EXPORTSLACHTHUIS TIELT N.V. t/ VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ
C.2008.0542.N
1373
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Fiscale wet - Wet die de voorwaarden wijzigt waaronder een vervangende of subsidiaire aanslag kan worden gevestigd - Werking in de tijd
Behoudens wanneer de toestand van de belastingplichtige definitief is geworden, is een nieuwe wet die de voorwaarden wijzigt waaronder het bestuur een vervangende of een subsidiaire aanslag kan vestigen, vanaf de datum van haar inwerkingtreding van toepassing op de aanslagen die na een vernietiging door het bestuur of door de rechter opnieuw kunnen worden gevestigd, zelfs indien de belastingschuld reeds ontstaan was voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
- Art. 2 Burgerlijk Wetboek
- Art. 35quinquiesdecies, § 4 Wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging
11/02/2010
EXPORTSLACHTHUIS TIELT N.V. t/ VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ
C.2008.0542.N
1374
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Werking in de tijd - Draagwijdte
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
11/02/2010
EXPORTSLACHTHUIS TIELT N.V. t/ VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ
C.2008.0542.N
1375
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
Fiscale wet - Wet die de voorwaarden wijzigt waaronder een vervangende of subsidiaire aanslag kan worden gevestigd - Werking in de tijd
Conclusie van advocaat-generaal XXXXX.
1376
11/02/2010
WRAKING
EXPORTSLACHTHUIS TIELT N.V. t/ VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ
C.2008.0542.N
Burgerlijke zaken - Wrakingsgronden - Ontstaan na aanvang der pleidooien - Voordragen van de wraking - Tijdstip
De wraking op grond van artikel 833 van het Gerechtelijk Wetboek moet worden voorgedragen zodra de partij die zich erop beroept ervan op de hoogte is en, in elk geval, voor de sluiting der debatten (1) (2). (1) De door het Hof vermelde regel sluit niet uit dat een wraking wordt voorgedragen na de sluiting der debatten als de partij pas na die sluiting van de wrakingsgrond kennis gekregen heeft. (2) Zie Cass., 18 nov. 1997, AR P.96.1364.N, A.C., 1997, nr 485 met de conclusie van advocaat-generaal X. XXXXXXXXXXX; zie ook noot (1), Cass., 9 feb. 1984, AR 7001, A.C., nr 1983-84, nr
318.
- Art. 833 Gerechtelijk Wetboek
12/03/2010
BANQUE CENTRALE DU CONGO,
institution de droit public étranger t/ B.
C.2010.0102.F