TBR 2021/95
TBR 2021/95
Een bouwcontract en geen juristencontract
Over een eenvoudig twee-fasencontract binnen de UAV-GC
– Mr. R.G.T. Bleeker1
I
1. Inleiding
n deze bijdrage staat een variant van de twee fasen-overeenkomst centraal, zoals die contract- vorm tegenwoordig meestal wordt genoemd. In het openingsartikel van Xxxxx Xxxxxx0 is deze variant ingedeeld in procesinrichting 4: de geïn- tegreerde uitbesteding op basis van één contract, met cesuur tussen de ontwerpfase en de vaststelling van de prijs voor de bouw. In deze bijdrage wordt deze procesinrichting geconcretiseerd tot een stan-
daard-bepaling in de UAV-GC.
ARTIKEL
D
eze oplossing van het probleem dat centraal staat in dit themanummer wordt behandeld op de wijze zoals door Xxxxxx in het openingsartikel is uitgewerkt: (paragraaf 2) wat zijn de kenmerken van de onderhavige procesinrichting; (paragraaf 3) hoe past die oplossing binnen de geldende aanbe- stedingsrechtelijke kaders; (paragraaf 4) welke keu- zes dienen binnen juridisch-administratieve kaders gemaakt te worden om de oplossing mogelijk te maken; en (paragraaf 5) hoe scoort de oplossing op de geformuleerde normatieve uitgangspunten (paragraaf 3 van het eerder genoemde openings- artikel). In die laatste paragraaf zal blijken dat de effectiviteit van dit model niet afhankelijk is van
nu eerst een korte inleiding waarin de achtergrond van de oplossing wordt toegelicht.
N
1.1 Aanleiding
adat de bouw decennia met dezelfde samenwer- kingsvorm heeft gewerkt, namelijk op basis van
de UAV, is vanaf 2005 op grote schaal omgescha- keld naar een andere samenwerkingsvorm, op basis van de UAV-GC 2005. Een aantal jaren daarna kon langzaam de balans worden opgemaakt. Daartoe heb ik een poging gedaan in twee artikelen in dit tijdschrift in 2014, waarin acht problemen werden geïnventariseerd.3 Die analyse is verder uitgewerkt in een publicatie die in 2016 verscheen.4 Zoekend naar een oplossing van de problemen die door UAV-GC 2005 contracten ontstonden, kwam ik in 2018 tot de conclusie dat voor grote en complexe projecten de huidige UAV-GC 2005 niet geschikt waren, en dat een wijziging nodig was op basis van een twee fasen-model.5 Xxxxxxx sloot ik aan bij de voorkeur die Xxxxxx in zijn preadvies van 2001 heeft ontwikkeld.6 In 2019 kwam McKinsey in een onderzoek voor Rijkswaterstaat7 tot dezelf- de conclusie, welke conclusie door Rijkswaterstaat werd overgenomen. Daardoor ontstond een breed draagvlak voor die oplossingsrichting. Vervolgens
kunstmatige contractuele sancties, maar dat die
verzekerd is door aan te sluiten bij de wezenlijke belangen van partijen, zodat juist volstaan kan wor- den met een zeer eenvoudige contractuele regeling. Voordat die onderwerpen worden behandeld volgt
1 Xxx Xxxxxxx is advocaat bij Rozemond Advocaten te Amsterdam. Deze bijdrage is gebaseerd op een voordracht tijdens de studiedag op 18 november 2020, die weer was gebaseerd op het werk van de in noot 7 genoemde personen. Mr. W.M.J. Xxxxxx haalde fouten uit een eerdere versie van dit artikel, waarvoor ook op deze plaats nog dank wordt betuigd.
2 C.E.C. Xxxxxx, ‘Over ‘twee-fasen-proces’, ‘bouwteam met UAV-GC’
en ‘alliantie’: mogelijke oplossingen voor een verbeterde beheersing van het informatierisico bij de aanbesteding en realisatie van geïntegreerde projecten’, TBR 2021/94.
3 R.G.T. Bleeker, ‘UAV-GC 2005. Over de uitleg van enkele conflictge- voelige paragrafen (deel 1 en deel 2)’, TBR 2014/114 en TBR 2014/129.
4 R.G.T. Xxxxxxx, X.X.X. Xxxxxx & X. xxx xxx Xxxxx, UAV-GC 2005, Over problemen bij het werken met geïntegreerde contracten, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2016.
5 R.G.T. Xxxxxxx, ‘Einde integrale contracten of verrekening van grote tegenvallers’, Cobouw 20 december 2018. Of de herziening van de
UAV-GC ertoe zal leiden dat ook deze procesinrichting (nummer 3 in het overzichtsartikel van Xxxxxx) goed zal scoren op de kwalitatieve uitgangspunten van de onderhavige exercitie, is geen onderwerp van deze bijdrage.
6 C.E.C. Xxxxxx, Totstandkoming en inhoud van design & con-
struct-contracten voor complexe infrastructurele projecten (Preadviezen voor de Vereniging voor Xxxxxxxxx xx. 00), Xxxxxxxx: Kluwer 2001, p.
41-46.
7 Toekomstige opgave Rijkswaterstaat: Perspectief op de uitdagingen en verbetermogelijkheden in de GWW-sector, mei 2019.
heeft een aantal juristen geprobeerd die conclusie uit te werken tot concrete contractuele bepalingen.8
I
n deze bijdrage zal ik toelichten hoe die concrete uitwerking van de oplossingsrichting eruit ziet. De voorgestelde uitwerking is enerzijds een gedachte- nexperiment, bedoeld om de kwestie te concreti- seren en een discussie op gang te brengen over de voor- en nadelen van deze twee fasen-oplossing en de mogelijke uitwerking daarvan. Anderzijds is de uitwerking opzettelijk zodanig geconcretiseerd, dat die geschikt is om te dienen als contract voor een praktijk-experiment, vergelijkbaar met de verschil- lende projecten waarin een aantal opdrachtgevers op dit moment werken met een min of meer ver- gelijkbare opzet.
I
1.2 Gemene deler van de problemen
n het overzichtsartikel heeft Xxxxxx een uitvoerige probleemanalyse uitgevoerd.9
ARTIKEL
W
at mijzelf betreft werd de grote gemene deler van de problemen duidelijker toen ik mij de vraag stelde: hoe kun je eigenlijk uitrekenen wat een werk kost als je nog niet eens een ontwerp hebt? Want pas na de aanbesteding volgt de opdracht om het (deflnitieve) ontwerp op te stellen. Op die vraag kwam van een grote groep gepeilde op- drachtnemers grosso modo het antwoord dat men op grond van een Deflnitief Ontwerp (DO) wel kan uitrekenen wat het kost, maar niet daarvoor; tenzij het een standaard-werk is.10 Veelal wordt de door- ontwikkeling van dat ontwerp nog beïnvloed door onbekende variabelen zoals latere beslissingen van derden en opdrachtgever zelf, en onbekende fysie- ke omstandigheden: juridische en fysieke raakvlak-
ken dus.
B
ij het denken over alternatieven moet dan ook betrokken worden dat de oplossing niet ligt in het vragen van extra ontwerp-inspanningen voor de aanbesteding, omdat die tot aanzienlijk hogere transactiekosten leiden, en dus tot geld- en tijdver- spilling, tenzij de opdrachtgever natuurlijk zelf het volledige ontwerp opstelt waarbij we weer terug zijn bij de UAV, of de klassieke procesinrichting 1 zoals onderscheiden in de openingsbijdrage van dit
themanummer (par. 4.2.1).
8 Mrs. M.M. Teeuwen (Heijmans), I.M. Xxxxxxx (Van Oord Nederland),
X. xx Xxxxx (Koninklijke BAM Groep), xx. X. Xxxxxx (DuraVermeer) en ondergetekende.
9 Xxxxxx, TBR 2021/94, par. 2, gebaseerd op: C.E.C. Xxxxxx, Herbe- zinning op de aanbesteding en realisatie van geïntegreerde projecten: verkenning van bestaande en nieuwe inrichtingen van het bouwproces met het oog op een verbeterde beheersing van het informatierisico, Den Haag, Instituut voor Bouwrecht 2021, hoofdstuk 2.
10 De vraag is in 2016 voorgelegd aan twee groepen van ca. 100 opdrachtnemers, een groep infra-aannemers en een groep bouw-aan- nemers, ter gelegenheid van het 90 jarig bestaan van ons kantoor.
egen deze achtergrond manifesteren zich ver- schillende visies tussen opdrachtgevers en aan- nemers op een aantal terreinen. Dat speelt met name in de beginfase van het project: de fase voor de aanbesteding en de ontwerpfase. Ik acht het voor de toelichting van het hierna ontwikkelde mo- del van belang een viertal aspecten te belichten in aanvulling op de achtergrond die in genoemde ope-
T
ningsbijdrage is geschetst.
O
1.3 Geen onderzoeksplicht
pdrachtgevers hebben bij de hantering van UAV-GC 2005 contracten, zo kan vastgesteld worden, de veronderstelling gehad dat aannemers in staat waren om ontbrekende gegevens in de aan- bestedingsstukken in hun aanbieding voldoende op waarde te schatten en in de prijs te verdisconteren.11 Mede als gevolg van de reeds hoge aanbiedingskos- ten en beperkte tijd baseren aannemers zich echter hoofdzakelijk op de informatie in de aanbestedings- stukken en verrichten zij voor de aanbieding maar in beperkte mate onderzoek; en in de regel geen
bodemonderzoek.
A
an aannemerszijde is op dit gebied stilzwijgend verondersteld dat voortgebouwd kan worden op
de door opdrachtgever verstrekte informatie, in de zin dat die adequaat is om daarop een verantwoor- de aanbieding te baseren. De rechtspraak heeft ge- leerd dat dit vertrouwen gerechtvaardigd is, zowel wanneer informatie door opdrachtgever expliciet als ‘bindend’ is verklaard als wanneer die van een voorbehoud voorzien. In dat laatste geval hebben arbiters de jurisprudentie die onder de UAV is ont- wikkeld in de loop der decennia doorgetrokken: ook informatie met het predicaat ‘indicatief’, ‘niet bin- dend’ etc. vormt de basis van de overeenkomst en afwijkingen dienen verrekend te worden zoals op de voet van par. 38 lid 2 UAV 1989/2012.12 Dat is een belangrijk inzicht: een calculatie moet op feiten zijn gebaseerd, en niet op risico-inschattingen, zo- als wellicht door beide partijen verondersteld. Ook al zijn die aangenomen feiten onzeker of betwist- baar, zij leveren wel vrijwel objectief meetbare uit- gangspunten op die ertoe leiden dat aanbiedingen vergelijkbaar zijn en dat tussen partijen een ijkpunt geldt voor verrekening van later blijkende verschil- len.
V
oor zowel UAV-GC 2005 contracten als voor nieuwe contractvormen dient daarom in aanbe- stedingen het uitgangspunt te zijn dat de benodigde informatie door opdrachtgever wordt verzameld; voor zover nodig mede op basis van suggesties van
11 Zie over die afstemming ook: Xxxxxx 2021, a.w. par. 2.3.2.
12 RvA 21 augustus 2007, No. 27.733, TBR 2008/130, RvA 21 juli 2010,
No. 32.490 (besproken in X.X.X. xxx Xxxx, ‘Kroniek rechtspraak UAV-gc’,
TBR 2013/7), RvA 16 februari 2018, No. 35.734, TBR 2018/109 en RvA
20 juli 2018, No. 72.109 (besproken in de bijdrage van X.X. xxx Xxxx, ‘Enkele overpeinzingen over de UAV-GC 2005’, TBR 2019/4).
inschrijvers bij Nota van Inlichtingen (NvI). Door inschrijvers wordt geen onderzoek verricht voor de aanbesteding, zodat er geen dubbel werk wordt verricht en geen misverstanden ontstaan over ver- ondersteld aanvullend onderzoek door inschrijvers. De aanbiedingen zijn daardoor beter vergelijkbaar, de transactiekosten lager en effectiever besteed, en niet te vergeten: er wordt geen stilzwijgende bonus geïntroduceerd op te weinig vooronderzoek door opdrachtgever. Dat laatste (voor het fundament van de procesinrichting fatale) risico ontstaat in hoge mate in de concepttekst van de toelichting op de concept UAV-GC, waar wordt overwogen dat inschrijvers voor aanbesteding in actie moeten komen als opdrachtgever te weinig gegevens heeft verstrekt.13 Een aannemer zou dan minder snel een beroep kunnen doen op de inhoud van par. 3 lid 3 van de concept-UAV-GC 2020 (een anachronisme dat de UEFA heeft overgenomen van CROW met de EK 2020 van dit jaar). Voor een opdrachtgever ontstaat daarmee het dilemma dat zijn risico be- perkter wordt naarmate hij minder gegevens ver- strekt. De enige manier om die onwenselijke situa- tie te voorkomen is om er geen misverstand over te laten bestaan dat er geen enkele onderzoeksplicht bestaat voor aannemers voor aanbesteding. Wel daarna: na opdracht moet de aannemer alles doen wat nodig is om het werk conform de eisen en dus zonder gebreken op te leveren; inclusief adequaat onderzoek, deugdelijk ontwerp en een goede uit- voering. De correctie van aangenomen feiten dient vervolgens verrekend te worden om de prijs aan de werkelijke situatie aan te passen.
D
aar komt bij dat voorafgaand aan de aanbeste- ding door geen van beide partijen voldoende on- derzoek kan worden verricht om de hier bedoelde problemen te voorkomen. Deskundigen op het ge- bied van civiele techniek, geotechniek en geologie zijn het erover eens dat pas wanneer de uitgangs- punten van een (beton-)constructie voldoende uit- gewerkt zijn om relevante belastingen en krachten te bepalen, het uiteindelijk relevante geotechnische en geologische onderzoek kan worden verricht. Ook de oplossingsrichting waarin een aanbesteder dus tijdens de aanbesteding mogelijkheden opent om op voorstel van inschrijvers nader onderzoek te doen, levert dus geen adequate oplossing op van het probleem dat hier aan de orde is. Xxxxxx heeft dat toegelicht in par. 2.1 van de openingsbijdrage:
dat is een inherent ‘systeemkenmerk’.
I
1.4 Xxxxxx informeren/waarschuwen; de speld
ARTIKEL
n het verlengde van dit uitgangspunt dient te wor- den overwogen hoe inschrijvers reageren op de door opdrachtgever in de aanbesteding gepresen-
volstaan om een deugdelijke aanbieding te kunnen doen, en zo nodig te vragen naar extra gegevens of onderzoek.
O
ver dat uitgangspunt zal weinig discussie be- staan. Anders ligt dat voor mogelijke tekortko- mingen in de verstrekte gegevens. In bijna ieder project ontstaat op enig moment het besef dat be- paalde gegevens onjuist of misleidend zijn geweest. In de regel wordt die ontdekking door de aannemer gedaan. De begrijpelijke reflex van opdrachtgever (maar soms ook van de ontwerpende aannemer zelf) is: waarom is dat niet eerder opgemerkt? Vaak is daar niet een bevredigend antwoord op mogelijk, behalve de constatering na 15 jaar geïntegreerde contracten dat het niet mogelijk is om de gegevens en de verbanden daartussen voor de aanbesteding in alle details en volledige samenhang te doorgron- den; en zelfs daarna niet altijd. Wanneer je weet waar je de speld in de hooiberg hebt gevonden kun je die vrij makkelijk aanwijzen, maar wanneer je te- voren niet weet of er een speld is, laat staan waar,
dan lukt dat meestal niet.
D
e conclusie behoort daarom, in het geval dat tij- dens de uitvoering een fout wordt ontdekt, niet
te zijn dat een precontractuele waarschuwingsplicht verzuimd is, maar dat voldaan is aan de contractuele waarschuwingsplicht. Voor beide types waarschu- wingsplicht dienen essentieel andere maatstaven te worden gehanteerd: om een fout in alle aanbeste- dingsstukken te kunnen opmerken in de korte tijd voor aanbesteding, is een zeer evidente fout vereist. Na opdrachtverstrekking lukt het de aannemer in de regel wel om fouten in de ontwerpstukken te ontdekken, en de opdrachtgever te behoeden voor gebreken. Daarbij geldt echter geen verplichting om de ontwerpgegevens volledig te veriflëren door die na te rekenen en al zeker geen regel dat aanne- mer de verantwoordelijkheid voor het aangeleverde ontwerp overneemt.
B
ij opdrachtgevers heerst soms het vermoeden dat inschrijvers bepaalde fouten wel zien, maar daarover vooralsnog zwijgen zodat zij die fouten na opdracht beter kunnen exploiteren (om de kwa- liflcatie van Xxxxxx00 te hanteren).15 Voor zover ik dat zelf kan overzien, ontvangen inschrijvers intern strenge instructies om alle mogelijke fouten via de NvI aan de orde te stellen, want die ondernemingen willen juist niet aansturen op conflicten en verdere vergroting van hun risico’s. Maar wat daar van zij: het uitgangspunt van verrekening van verschillen ten opzichte van de feiten die verondersteld zijn bij aanbesteding (zoals hierna voorgesteld) zal ertoe leiden dat dit risico volledig wordt geëlimineerd:
teerde gegevens. Zij dienen zich af te vragen of die
14 Xxxxxx 2021, a.w. par. 2.2.2.
15 Zie de uitgebreide analyse van deze problematiek door G.J. Huith
13 CROW concept teksten UAV-GC 2020 zoals in maart van dit jaar ter visie gelegd op de website van CROW.
& X.X. xxx Xxxxxxxxxxxx, ‘Informatieverstrekking, de achilleshiel van de UAV-GC 2005, TBR 2016/52.
alle aanbiedingen zullen zijn gebaseerd op dezelf- de feitelijke uitgangspunten en het door sommigen veronderstelde belang, om op voorhand vragen over die feiten voor zich te houden, vervalt.
ARTIKEL
B
ovendien heeft de samenwerking in UAV-GC 2005 overeenkomsten er de aandacht op geves- tigd, dat een opdrachtgever niet kan volharden in een passieve opstelling wanneer hij het ontwerp- en realisatieproces van de aannemer volgt. Veelal wor- den beide partijen bijgestaan door grote gespecia- liseerde ingenieursbureaus, die het ontwerpproces vormgeven. Van een goed project komt weinig te- recht wanneer het ene ontwerpteam (terecht) via een normatieve waarschuwingsplicht wordt aan- gemoedigd problemen tijdig te onderkennen, ter- wijl het andere ontwerpteam (aan de zijde van de opdrachtgever) slechts de loze verplichting heeft om problemen te melden die daadwerkelijk onder- kend zijn; dus zonder de normatieve aanmoediging (en aansprakelijkheid bij onvoldoende oplettend- heid). Voor dit soort contracten is een wederzijdse waarschuwingsplicht noodzakelijk.16 Daarbij geldt dat niet alleen de opdrachtgever zich de redelijke belangen van de aannemer dient aan te trekken17, maar dat ook de adviseurs van opdrachtgever zich niet kunnen verschuilen achter de merkwaardige beperking van de waarschuwingsplicht voor de opdrachtgever in de UAV-GC 2005. Deze des- kundige adviseurs dienen evenals opdrachtgever zelf rekening te houden met de redelijke belangen van de opdrachtnemer, zo leert de Hoge Raad in de schakel-jurisprudentie, op straffe van eigen aansprakelijkheid.18 In een procesinrichting die is gericht op samenwerking (het tweede normatieve uitgangspunt, par. 3.3 in het overzichtsartikel) be- horen deze informatieverplichtingen gelijk te wor-
den getrokken.
E
1.5 Parlementaire enquête (PEC) en daarna
en van de belangrijkste inzichten na ruim 15 jaar UAV-GC 2005 is dat een bouwproject een samenwerkingsvorm is. Bij de toepassing van de UAV-GC vanaf 2005 hebben velen in de praktijk verondersteld dat het de bedoeling was dat de op- drachtgever na opdracht een passieve rol diende aan te nemen die zich beperkte tot strenge toepas- sing van gestelde eisen, in de zin van een zo ruim mogelijke uitleg van die eisen. Die veronderstelling bleek geen recht te doen aan de dynamiek van een bouwproject, waarin geformuleerde eisen niet een zodanig hoge graad van perfectie hebben dat die op alle vragen adequaat antwoord bieden, vooral omdat er nogal wat vragen rijzen die niemand had kunnen voorzien; en waarbij het gunningscriterium
juist niet is gericht op een zo ruim mogelijke uitleg van eisen leidend tot een zo hoog mogelijke prijs maar juist het tegenovergestelde.
W
at daarbij bepaald niet heeft geholpen is dat nieuwe rolverdeling die de UAV-GC 2005 vroeg samen liep met het ontstaan van een enor- me vertrouwenskloof tussen opdrachtgevers en aannemers na de bouwaffaire van 2001 en de daarop volgende PEC. In plaats van vertrouwen en samenwerking regeerde wantrouwen, en uit de begrijpelijke vrees voor onvoldoende integriteit ko- zen veel overheden voor een afstandelijke en meer formele opstelling tegenover aannemers die vroe- gen om contractwijzigingen. Daardoor of althans tegelijkertijd ontwikkelde zich een veel te juridische benadering van de problemen op de bouwplaats; met de focus op het contract in plaats van op het
resultaat van het werk.
N
a deze periode vond de laatste jaren geleidelijk een omslag in het denken plaats en werd de fo- cus juist gericht op het resultaat van het werk, de samenwerking en dejuridisering als essentiële suc-
ceselementen voor een oplossing.
H
1.6 Onderopdrachtnemers/model-overeenkomst
et grootste deel van het werk wordt niet door de hoofdaannemer zelf uitgevoerd, maar door
de onderaannemers, leveranciers en adviseurs die daarbij betrokken worden. In de opzet van een twee fasencontract is het (net als in een goed bouw- team19) nodig dat deze derden al volop betrokken worden in de eerste fase. Zij dienen mee te den- ken over ontwerp, alternatieve bouwmethoden en over de kosten. Het is immers de bedoeling dat in de eerste fase beslissingen over het ontwerp mede worden genomen op basis van de kosten daarvan en de praktische gevolgen voor de wijze van uit- voering. De beoogde efflciency in de uitvoering kan alleen optimaal gerealiseerd worden wanneer al deze informatie verzameld en afgewogen wordt in de eerste fase.
D
e praktische consequentie daarvan is waarschijn- lijk dat er al vroeg in de eerste fase, en deels al voor de aanbesteding, een soort bouwteam ontstaat van de hoofdrolspelers aan de zijde van opdracht- nemer (maar ook aan de zijde van opdrachtgever). De praktijk zou waarschijnlijk zeer gediend zijn met een model-overeenkomst van onderopdracht- neming, waarin de uitgangspunten in de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer worden door-gecontracteerd. Anders ontstaat het risico dat de voordelen van de tweefasen-opzet onvoldoende
benut kunnen worden.
16 Zie R.G.T. Bleeker, TBR 2014/114 en 129 en Xxxxxxx, Xxxxxx & Xxx xxx Xxxxx 2016, par. 2.14.
17 Sinds Xxxxx-Xxxxxxxxxx, HR 15 november 1957, NJ 1958, 67
18 HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1355 (Compaen)
19 Zie elders in dit themanummer: A.M.B. Chao, ‘Bouwteam samenwerking als een procesinrichting om het informatierisico en de gevolgen daarvan het hoofd te bieden’, TBR 2021/97.
Tot zover de uitgangspunten.
O
2. Oplossing, belangrijkste kenmerken en voorbeeld-bepaling van het regiemodel
p grond van de ervaringen sinds 2007 (de eer- ste uitspraak over een UAV-GC 2005 werk, zie noot 12 hiervoor) luidde de conclusie dat men pas bij DO kan overzien wat het werk gaat kosten. Wat daarna komt (UO, engineering, uitvoering) is het domein waarin de aannemer met zijn ervaring en bouwkwaliteiten moet laten zien of hij het werk strak en renderend kan uitvoeren of juist subopti- maal en niet renderend. Iedereen is het er wel over eens dat het risico voor die laatste methode bij de bouwer behoort te blijven, en bouwers willen ook zelf graag in dat domein de concurrentie aangaan. Daarbij geldt overigens de waarschuwing van Xxx xxx Xxxx, die de leercurve van het ontwerpproces niet als een mooie geleidelijke lijn verbeeldt, maar
als een kronkelig pad inclusief cirkels.20
ARTIKEL
M
in of meer volgens dit stramien wordt inmiddels een aantal proefprojecten uitgevoerd.21 Met name het Hoogwaterbeschermingsprogramma van de waterschappen, bij uitstek de bewaarders van de poldergeest, die gericht is op samenwerking. De denkstappen hierna komen echter niet uit een van die contracten. Het uitgangspunt van de denkstap- pen is hoe men op zo eenvoudig mogelijke manier het probleem kan oplossen, binnen het kader van
de UAV-GC 2005 die al ingewikkeld genoeg zijn.
H
et model sluit aan op het voorstel dat Xxxxxx al in 2001 heeft gedaan voor deze procesin- richting.22 In het voorstel van Xxxxxx speelde een belangrijke rol dat op voorhand risico’s worden verdeeld, die de verrekening van nieuwe informa- tie na gereedkoming van het ontwerp (aanzienlijk) kunnen beperken. Xxxxxx laat deze mogelijkheid in de openingsbijdrage van dit themanummer buiten beschouwing vanwege de negatieve ervaringen met onder meer ‘lijstrisico’s’, en die conclusie lijkt mij terecht.23 Ik meen dat die benadering het nadeel heeft dat de discussies die thans over UAV-GC 2005 contracten plaatsvinden niet zullen verdwij- nen maar zich zullen verplaatsen. Die benadering vereist immers juridische criteria voor die risicover- deling, hetgeen onvermijdelijk met zich meebrengt dat discussies over voorzienbaarheid en conformi-
20 B. van den Berg, Over onzekerheid en vaste prijs-contracten, in
M.A.B. Xxxx-Xxxxxx, J.M. Xxxxx en E.J. Blom (red.), Van het gebaande pad. Opstellen aangeboden aan mr. X.X.X. xxx Xxxxxxxxx, Den Haag: Instituut voor Bouwrecht 2016, p. 149.
21 Zie Rijkswaterstaat, Op weg naar een vitale infrastructuur, maart 2020.
22 Xxxxxx 2001, zie par. 3.3.9.2, met name de op voorhand gevraagde betrouwbaarheidsmarge voor prijs en planning, en de kwantificering van geïdentificeerde xxxxxx’x en vooral de stimulering om die risico’s af te kopen, zie ook par. 3.5.2.2.
23 Zie overzichtsartikel Jansen, TBR 2021/94, noot 63.
teit de praktijk zullen blijven domineren.24 De er- varing van de afgelopen 20 jaar heeft juist geleerd dat dergelijke criteria geen oplossing kunnen vor- men van het probleem. Laat men de formulering van die criteria aan partijen door te veronderstellen dat die per aanbesteding door opdrachtgever kun- nen worden bepaald, dan stimuleert men zelfs de allerslechtste praktijken van het recente verleden, waarin onbedoeld (of misschien ook wel opzette- lijk) onduidelijke en ingewikkelde criteria ontstaan die garant staan voor uitleg-geschillen. Die risico- verdeling-benadering leidt daarmee tot suboptima- le oplossingen. Ook voor verdeling van de gevolgen van het informatie-risico over partijen (zoals Xxxxxx voorstelt in de openingsbijdrage in paragraaf 4.3.2) zie ik geen goede reden: sterker nog, dat uitgangs- punt zou de opdrachtgever ertoe kunnen verleiden om extra onzekerheden te laten bestaan ten tijde van de aanbesteding, omdat de aannemer dan mee- betaalt aan de verwezenlijking van die risico’s. Der- gelijke contraproductieve elementen dienen mijns inziens achterwege te blijven.
D
at hierna de UAV-GC 2005 als uitgangspunt zijn genomen, is omdat de praktijk daar nu aan ge- wend is, en er een redelijk goed uitleg-kader ligt van de Raad van Arbitrage en rechtbanken. Wanneer men iets geheel nieuws ontwikkelt moet iedereen weer geheel nieuwe rollen instuderen en het kost 10 of 20 jaar geschillen voordat men is ingespeeld. Tegelijk is het ontwikkelde model in essentie ook geschikt is om als basis te gelden voor heel nieuwe contracten. Het model bleek ook verrassend goed aan te sluiten bij de uitgangspunten die Xxxxxx al in zijn preadvies uit 2001 had geformuleerd voor een
ideaalmodel.25
D
ie oplossing moet dan met name gericht zijn op die grote complexe integrale dus moeilijke wer- ken, maar er zijn ongetwijfeld geen glasheldere cri- teria te bedenken voor het onderscheid makkelijk en moeilijk, zoals in het hele leven. Dat onderscheid is het beste in grote lijnen te markeren en kan daar- na eventueel in een marktconsultatie worden geve-
rifleerd bij belangstellenden.
I
2.1 Hybride model; gehele of gedeeltelijke verrekening
n recente experimenten zien we dat Rijkswa- terstaat elementen onderscheidt die wel en niet binnen het hier bedoelde probleemgebied vallen;
24 Alternatief zou zijn om die risico’s per object te alloceren. Dat verkleint het risico op interpretatieverschillen maar neemt niet het elementaire nadeel weg dat inschrijvers worden aangemoedigd en dus verplicht om zonder realistische uitgangspunten te speculeren op meevallers. Dergelijke perfide prikkels dienen in beginsel vermeden te worden.
25 Xxx met name p. 46, 281, 282 en 284.
ARTIKEL
dus ‘zekere’ resp. ‘onzekere’ of risicovolle delen.26 Of het efflciënt is om zo’n onderverdeling te ma- ken, of dat juist een keuze voor volledige herzie- ning efflciënt is, zullen die experimenten moeten leren. In het hier besproken model wordt aan Op- drachtgever de keuze gelaten: hij kan onderdelen kiezen die al dan niet verrekenbaar zijn. Voor het ‘zekere’ deel vraagt de Opdrachtgever dan een vaste prijs, zoals bedoeld in par. 4 lid 4 UAV-GC 2005: de aannemer moet het werk afmaken zonder bijbetaling behoudens par. 44 en 45. Voor die delen geldt dan procesinrichting 3 zoals beschreven in de openingsbijdrage van Xxxxxx. In het hierna toe te lichten model wordt ook die hybride opzet open ge- laten, al zou een volledige herziening mijn voorkeur hebben. Voor het onzekere deel zou Opdrachtgever een keuze moeten maken tussen ofwel een vaste prijs-behoudens-de-te-introduceren verrekening; ofwel een opgave van prijscomponenten, zoals in enkele waterschaps-contracten. De term ‘compo- nenten’ die hierna wordt gehanteerd voor de op te geven tarieven komt uit art. 2 lid 4 MBO, waarin een ‘totaalbedrag’ moet worden ingevuld, bestaan- de uit ‘componenten’ die volgens noot 6 door par- tijen moeten worden uitgewerkt. Om die referenties te introduceren hoeft er dus niets aan de UAV-GC 2005 te worden veranderd. Die componenten kun- nen worden aangesloten op de SSK systematiek van XXXX, en in die SSK-systematiek wordt dan uiteindelijk verrekend.27 Bij tarieven kan gedacht worden aan uurtarieven voor personeel, aan uur- prijzen voor materieel, en aan eenheidsprijzen voor bepaalde werkzaamheden.28 Behalve deze concrete (zo concreet en gedetailleerd mogelijke!) prijsinfor- matie is ook van groot belang dat een inschrijver alvast inzicht geeft in de wijze waarop tijdens de ontwerpfase (dus in aanloop naar de herziene aan- bieding op basis van het op te stellen DO) aan de opdrachtgever inzage wordt geboden in de kosten van uitvoering, bijvoorbeeld door toegang te bieden tot een deel van de administratie inclusief offertes etc.29 De combinatie van die beide instrumenten (prijsinformatie en transparante prijsvorming) waarborgt dat er een duidelijke relatie blijft tussen de eerste en de tweede aanbieding.
H
et onderscheid tussen zeker en onzeker stemt grosso modo overeen met het oude verrekening- stramien voor bouwcontracten, namelijk een vaste aanneemsom versus regie, en dat is geen toeval;
waarover later meer. Niks nieuws dus.
2.2 Herziening
W
at in de meeste UAV-GC projecten te weinig gebeurt is elkaar op de hoogte houden, met
als dieptepunt het ontbreken van een wederkerige waarschuwingsplicht zoals hiervoor toegelicht. Ook veel voorkomende scope-discussies bij eisen-analy- se/compositie/veriflcatie komen bij adequate com- municatie tijdig aan de orde, zodat eerder blijkt wat de Opdrachtgever wil en wat de Opdrachtnemer begrepen heeft.30
I
n een twee fasen-contract zou de ontwerpende aannemer dus niet alleen stukken ter toetsing of acceptatie moeten sturen, maar zou een wat meer constructieve vorm van rapportage op de weg naar het DO gewenst zijn. Uiteindelijk is het in de ge- kozen opzet wenselijk dat het DO niet slechts ter toetsing maar ter Acceptatie wordt ingediend, zodat een duidelijk kader wordt overeengekomen voor het (op basis van het DO) af te prijzen werk. Van- zelfsprekend betekent ‘acceptatie’ in de UAV-GC 2005 geen aanvaarding (zie par. 1 sub b), maar in de UAV-GC 2005 demarceert acceptatie de over- gang van ontwerp- naar realisatiefase. Zie par. 23 lid 8: pas na acceptatie kan met de werkzaamheden worden aangevangen waarop de acceptatie betrek- king heeft.31
V
ervolgens wordt dat DO door de aannemer via een begroting en conform de bij inschrijving gemaakte flnanciële afspraken gecalculeerd en het resultaat daarvan wordt in de vorm van een Prijs- aanbieding aan Opdrachtgever voorgelegd.32 Op- drachtgever laat daarna binnen een termijn van vier weken weten of en in hoeverre hij de prijsaanbie- ding aanvaardt, ook hier vergezeld van liefst mon- delinge vragen en antwoorden om werkelijk inzicht te bevorderen en dat niet uit te stellen tot een zitting over een geschil. Wanneer sprake is van verdeling in zekere en onzekere delen zullen daarbij ook raak-
vlakken tussen die delen betrokken kunnen zijn.
W
ellicht heeft Opdrachtgever eerder al eisen gewijzigd via par.14/45 of par. 44 UAV-GC 2005, die mogelijk apart zijn geprijsd, en die wor-
den apart in de DO-begroting vermeld.
D
e eenvoud van de gekozen opzet ligt vooral in het uitgangspunt dat de gehele herziening van het samenhangende geïntegreerd ontwerp vervol- gens kan worden gebaseerd op slechts één herzie-
26 Zie Evaluatie 2-fasen proces, Rijkswaterstaat 28 mei 2020 en de aanbesteding van de A-27 Houten-Hooipolder.
27 SSK is een door CROW ontwikkelde methode van calculatie.
28 Zie ook in die zin Xxxxxx 2001, par. 3.3.9.2, die weer verwijst naar Xxxxxxx (2000) p. 725.
29 In de leidraad van CROW (Handreiking ‘Aanbesteden van twee fasen contracten’, november 2020) wordt die optie ‘prijsbeheersingscri- teria’ genoemd, p. 15.
30 Zie voor een uitstekende remedie de concept par. 2a van de con- cept UAV-GC zoals in maart van dit jaar ter visie gelegd op de website van CROW.
31 Zie over acceptatie en aanvaarding W.J.M. Herber, ‘acceptatie of Acceptatie’, TBR 2015/24 en Xxxxxxx, Xxxxxx & Xxx xxx Xxxxx 2016, par. 2.6.3.
32 Het model zou wellicht nog verder vereenvoudigd kunnen worden door deze offerte te kwalificeren als de aanspraak op kostenvergoeding en (zo nodig) termijnsverlenging conform par. 44 lid 5.
ningscriterium: van groot praktisch belang is het om geen specifleke juridische criteria te introduce- ren voor het verrekenbare deel zoals bijvoorbeeld nieuwe informatie; onvoorzienbare omstandig- heden etc. Het enige criterium is de prijs van het ontworpen werk, aan de hand van de begroting. De discussie kan vervolgens gaan over de kosten zelf, dus ook over de (doelmatigheid van de) uit- voering. Dat is zeer bekend terrein in de bouw, want zo werkt ook een regiecontract, of de stelpost. Voor die herziening wordt in par. 44 lid 1 UAV- GC 2005 een rechtsgrond opgenomen, die tevens de basis vormt voor een eventuele vordering in het geval partijen over minder dan 5% van de herziene aanbieding geen overeenstemming bereiken en Op- drachtnemer besluit om voor dat restant het oor- deel van arbiters te vragen.33 Dat geschil heeft dan een volledig technisch-flnancieel karakter.
ARTIKEL
I
n dat verband is van belang dat de verrekening zo- als voorgesteld een uitwerking is van het klassieke onderscheid tussen de twee prijsvormings-technie- ken in het BW, namelijk art 7:752 BW, enerzijds de vaste aanneemsom en anderzijds regie, op basis van ‘gewoonlijk bedongen prijzen’ of een richtprijs met een marge van 10% behoudens aangekondig- de overschrijdingen. Die bepaling is van regelend recht, maar maakt als oriëntatiepunt duidelijk dat deze verrekening (en de mogelijke beoordeling van een rest-geschil door arbiters) een traditionele bouwrechtelijke kwestie is. Ook (besteks-)wijzigin- gen worden volgens deze methode berekend, en de invulling van een twee fasen-prijs zou zelfs als een grote stelpost kunnen worden beschouwd. Bekend terrein dus.
H
2.3 Het gezamenlijke belang
et organiserende principe van de gekozen opzet is het gezamenlijk belang om redelijke prijzen te hanteren: wordt het verschil te groot dan gaat fase 2 niet door, hetgeen voor beide partijen een tamelijk fatale afloop betekent. Over tarieven zijn partijen het al bij de gunning eens geworden. De discus- sie zal zich in deze fase concentreren op de hoogte van prijzen van leveranties en op de doelmatigheid van de gekozen uitvoeringsmethode. Daarin is de Opdrachtnemer in een UAV-GC 2005 contract op zich vrij, maar in het kader van de te bereiken prijs- overeenstemming voor de herziene prijs dient hij Opdrachtgever wel te overtuigen dat er geen slim-
33 Men zou de grondslag ook in een wijziging ex par. 14 kunnen zoeken, maar die is in beginsel bedoeld voor wijziging van eisen. Uitgangspunt van dit model is juist dat de eisen op voorhand zo geformuleerd zijn, dat die eisen niet gewijzigd worden. Dat neemt niet weg dat opdrachtgever de vrijheid heeft om op onderdelen wijzigingen op te dragen (de ervaring leert dat toenemende of wijzigende inzichten aan de kant van opdrachtgever altijd tot wijzigingen leiden). Maar dat zijn dan uitzonderingen op de regel, en die worden in de calculatie gesepareerd. Ook is het mogelijk om aansluiting te zoeken bij par. 44 lid 1 a UAV-GC 2005, de daarin bedoelde uitdrukkelijke voorziening is dan de voorgestelde nieuwe par. 49.
mere methodes zijn; Opdrachtgever moet eventueel door hem voorgestelde alternatieven op zijn beurt goed motiveren, en kan daarbij aanbieden om voor- delen te delen. Beide partijen kunnen in dit stadi- um (maar niet eerder; zie hiervoor) ook afspraken maken over risicoverdeling, over bonussen voor het behalen van secundaire doelstellingen (tevreden- heid gebruikers, omwonenden, andere stakeholders etc). In dit stadium is immers voldoende onderzoek gedaan naar fysieke en juridische raakvlakken in re- latie tot de details van het ontwerp om die risico’s en de (kosten van) gewenste beheersmaatregelen met voldoende nauwkeurigheid te bepalen.
D
e doelmatigheid van de door de aannemer gecal- culeerde kosten wordt niet alleen gewaarborgd door overleg over de begroting; maar met name door de mogelijkheid om afscheid te nemen: na- melijk wanneer de herziene prijs hoger is dan de inschrijfprijs. Dat hoeft niet speciflek te worden ge- regeld: uitgegaan kan worden van de bevoegdheid van Opdrachtgever om een werk in ieder stadium op te zeggen op grond van par. 16 UAV-GC 2005. De Opdrachtnemer zal dat risico willen beperken door enerzijds op voorhand in de aanbesteding een realistische inschrijfprijs aan te bieden en in de tweede plaats te streven naar een realistische her-
ziene prijsaanbieding.
A
nderzijds zal Opdrachtgever niet snel naar op- zegging grijpen omdat er dan vertraging ont- staat door het zoeken naar een opvolger die mis- schien helemaal niet goedkoper kan aanbieden: Opdrachtgever heeft immers geen enkele zekerheid dat een opvolgend inschrijver die hij na opzegging zou kunnen benaderen, een lagere aanbieding zal doen. Om dat grote risico te voorkomen heeft ook Opdrachtgever er geen enkel belang bij om de zaak onnodig op de spits te drijven. Die wederzijdse belangen bij voortzetting van de overeenkomst in combinatie met wederzijds inzicht in de kosten van het werk vormen de belangrijkste inherente waar- borg voor de effectiviteit van dit model. De trans- parantie over de kosten en de doelmatige uitvoering die in deze fase noodzakelijk is, zal ook bevorderlijk zijn voor het wegnemen van het wantrouwen tussen Opdrachtgever en Opdrachtnemer dat na de PEC
en sinds UAV-GC 2005 is gegroeid.
E
n de opzet houdt tevens een enorme dejuridi- sering in: het overleg vindt plaats aan de hand van (veel objectiever en effectiever) technische en
flnanciële criteria.
H
et resultaat van gebruik van dit model zal zijn dat de Opdrachtgever betaalt wat het kost: hij betaalt niet te veel en de Opdrachtnemer krijgt ook niet te weinig. Vanwege de tevoren overeengeko- men tarieven en marges betaalt Opdrachtgever de kostprijs plus de schamele vooraf overeengekomen marge die in de bouw gebruikelijk is: waar in ande-
re sectoren twee-cijferige winstmarges de norm zijn streeft het gemiddelde bouwbedrijf hooguit naar de helft daarvan. Niemand wordt er rijk van en nie- mand wordt er arm van.
N
a overeenstemming over de herziening gaat de Opdrachtnemer aan het werk met verantwoor- delijkheid voor ontwerp en uitvoering conform UAV-GC 2005 en dus ook met inachtneming van par. 44 en 45. Maar vanaf de herziening is de kans op een succesvol beroep op die paragrafen natuur- lijk aanzienlijk geringer, na het doorlopen van het ontwerp- en herzieningstraject. Een expliciete uit- sluiting van die gronden is ook hier volstrekt onno- dig, de bestaande criteria van die paragrafen voor-
zien reeds in die situatie.
E
en belangrijk onderdeel van het hierna volgende model is dat, voor zover sprake is van een klein verschil, een bouwplicht van Opdrachtnemer ont- staat met de mogelijkheid dat Opdrachtnemer over dat relatief kleine rest-geschil (voorgesteld wordt 5%) een geschil voor te leggen aan derden, aan een Raad van Deskundigen of de Raad van Arbitrage voor bouwgeschillen die dan een beslissing kan nemen over het resterende deel van de kosten. De opdrachtgever is er daarmee temeer van verzekerd dat het werk in beginsel wordt uitgevoerd na de herziening, en niet afhankelijk wordt van volledige prijsovereenstemming. En de aannemer heeft de mogelijkheid om ook over de laatste geschilpunten zijn gelijk te halen, in een geschil waarin de kosten centraal staan en niet juridische bepalingen. Die mogelijkheid tot beoordeling van de kosten door een deskundige derde is essentieel om te voorko- men dat de Opdrachtgever via dit mechanisme op- zettelijk te weinig aanbiedt, maar ook om te voorko- men dat de aannemer opzettelijk een te hoge prijs aanbiedt.Waarbij geldt dat de mogelijke neiging om een hogere prijs aan te bieden door opdrachtnemer moet worden afgewogen tegen het risico dat op- drachtgever de overeenkomst opzegt; welk risico in
beginsel zwaarder zal wegen.
T
en slotte is het noodzakelijk om bij dit gezamen- lijk belang van redelijke kosten ook de andere partijen in de keten te betrekken: vaak wordt het grootste deel van de werkzaamheden door derden verricht, en wordt ook een belangrijk deel van de ontwerpwerkzaamheden door derden uitgevoerd. Dat vergt met name aan opdrachtnemerszijde ver-
moedelijk een andere inkoop dan gebruikelijk.
L
2.4 Geschil/ontbinding
igt de herziene prijs boven de inschrijfprijs dan kan Opdrachtgever overwegen de overeenkomst op te zeggen op basis van par. 16 UAV-GC 2005, waarbij de gederfde kostenvergoeding voor de aannemer van 5% voor het restant (lid 10 sub b) vervalt in het geval Opdrachtgever opzegt als de
prijs boven de inschrijfprijs ligt. Die reductie is be- doeld als extra prikkel voor de aannemer om het ontwerpproces te richten op een aanbieding bin- nen budget. In het verlengde daarvan zou, gelet op het voorgestelde hybride systeem waarin misschien maar een deel verrekenbaar is gesteld, ook moeten worden voorzien in gedeeltelijke opzegging, waar- in de wet (art. 7:764 lid 1 BW) wel voorziet maar par. 16 UAV-GC 2005 nog niet. Dat is zeker no- dig wanneer een deel van het werk al is of wordt uitgevoerd wanneer voor het overige het moment van verrekening (en mogelijk gedeeltelijk afscheid) wordt bereikt.
ARTIKEL
I
s Opdrachtgever niet bereid om meer dan 95% van de prijsaanbieding van Opdrachtnemer te aanvaarden (en het verschil dus groter zou zijn dan 5%), dan zou Opdrachtnemer de overeenkomst moeten kunnen ontbinden om de impasse te door- breken. Voor die situatie dient Opdrachtnemer een malus te accepteren (van 1% in het voorstel). Die malus heeft namelijk ook de functie dat het voor Opdrachtnemer onaantrekkelijk moet zijn om te speculeren op een hoge prijsaanbieding, en is tege- lijk het maximale risico dat Opdrachtnemer draagt wanneer hij inschrijft op een aanbesteding volgens dit model. Het percentage is gekoppeld aan de prijsaanbieding en niet aan de inschrijvingsprijs bij aanbesteding: dat is een extra prikkel om de prijs- aanbieding zo laag mogelijk te richten. En in het verlengde daarvan ontstaat een extra waarborg op een redelijke inschrijvingsprijs bij aanbesteding. Bij een onverhoopte ontbinding wordt het DO eigen- dom van Opdrachtgever, die wel betaalt voor het gemaakte (en door hem geaccepteerde) DO, en Opdrachtnemer dechargeert voor eventuele tekort- komingen in het DO.
K
omen partijen er niet uit, en volgt opzegging of ontbinding, dan kan Opdrachtgever overgaan tot heraanbesteding, of gebruikmaken van een wachtkamer-constructie mogelijk waarbij redelijk snel een opvolger kan worden gerekruteerd die op basis van het geaccepteerde DO kan aanbieden.
Waarbij het maar de vraag is of die prijs hoger of lager is dan het herziene prijsaanbod.
O
p deze eenvoudige manier zijn de prikkels voor Opdrachtgever en Opdrachtnemer om radicale strategieën te volgen erg klein, en de kans op een redelijke prijs erg groot. Dat alles leidt tot de vol-
gende voorbeeld-bepaling:
2.5 Uitwerking model
I
Basisovereenkomst
n de Basisovereenkomst dienen alleen de volgende elementen te worden toegevoegd:
Art. 2 lid 4
… (na: “Het voorgaande bedrag is opgebouwd uit de volgende componenten”):
- Inschrijvingsprijs: en/of
- Vaste Prijs: en/of
- Prijscomponenten (zie annex ..).
Art. 2 lid 7 (aankruisen)
Partijen komen overeen dat zij voor de Acceptatie en de Prijsaanbieding van het na opdracht in te dienen deflnitief ontwerp de procedure volgen als bedoeld in par. 22 en par. 49.
Art. 12 (f)
de termijn binnen welke het in deflnitief ontwerp als bedoeld in art. 2 lid 7 ter Acceptatie moet worden ingediend.
I
UAV-GC 2005
n de UAV-GC zou maar één paragraaf moeten worden toegevoegd, nadat de deflnitiebepalingen zijn aangepast:
Hoofdstuk 1 Par. 1 Begripsbepalingen
(..) Inschrijvingsprijs: de totale prijs opgenomen in de aanvaarde Aanbieding.
ARTIKEL
(..) Prijsaanbieding: de prijs die de Opdrachtnemer vermeldt in de aanbieding voor het geaccepteerde deflnitief ontwerp.34
(..) Vaste Prijs: het deel van de Inschrijvingsprijs waarvoor geen Prijsaanbieding in de zin van par. 49 wordt gedaan;
(..) Prijscomponenten: de prijzen of prijsvormings- methode voor door de Opdrachtgever gedeflnieerde Werkzaamheden, die de basis vormen voor de be- paling van de prijs voor het onderdeel van het werk waarvoor de Opdrachtnemer geen Inschrijvingsprijs of Vaste Prijs heeft aangeboden.
Hoofdstuk 9 Par. 22 lid 1
(f) het in art. 2 lid 7 bedoelde deflnitief ontwerp.
Hoofdstuk 17 Par. 44 lid 1 sub d35
in het geval zoals bedoeld in art. 2 lid 7 van de Ba- sisovereenkomst de kosten van de Werkzaamheden verbonden aan het geaccepteerde deflnitief ontwerp hoger zijn dan de Inschrijvingsprijs.
Hoofdstuk 19 Par. 4936
Lid 1 Na acceptatie van het in art. 2 lid 7 bedoelde deflnitief ontwerp dient de Opdrachtnemer binnen
34 Zie hiervoor voetnoot 33: het model kan verder vereenvoudigd worden door de aanspraak te passen in par. 44 lid 5 UAV-GC 2005.
35 In aansluiting op de hiervoor genoemde mogelijkheid om de aan- spraak te passen in par. 44 lid 5 UAV-GC 2005 is het ook mogelijk om de grondslag voor bijbetaling te zoeken in par. 44 lid 1 a: de toegevoegde par. 49 is dan de uitdrukkelijke voorziening zoals bedoeld in par. 44 lid 1 a.
36 De regeling kan ook in een andere paragraaf van de UAV-GC 2005 worden ondergebracht om hernummering van het geheel te voorko- men, bijvoorbeeld in par. 44 UAV-GC 2005.
vier weken een Prijsaanbieding in voor de daaraan verbonden Werkzaamheden.
Lid 2 In deze Prijsaanbieding maakt de Opdrachtne- mer een onderscheid tussen enerzijds Werkzaamhe- den die een gevolg zijn van door de Opdrachtgever gewijzigde eisen en anderzijds Werkzaamheden die verbonden zijn aan de eisen die zijn opgenomen in de Overeenkomst en het deflnitief ontwerp.
Lid 3 De Opdrachtgever deelt binnen vier weken na ontvangst van de Prijsaanbieding mee in hoeverre hij de Prijsaanbieding aanvaardt op basis van par. 44 en/ of par. 45, dan wel de Overeenkomst ingevolge par. 16 geheel of gedeeltelijk opzegt. In dat laatste geval vervalt de vergoeding van 5% in art. 16 lid 10 sub b en heeft de Opdrachtgever het recht het Werk con- form de Ontwerpdocumenten tot stand te brengen. De Opdrachtnemer is niet aansprakelijk voor gebre- ken in de Ontwerpdocumenten.
Lid 4 Wanneer het verschil tussen het saldo van het in lid 3 bedoelde aanvaarde deel van de Prijsaanbie- ding en de gehele Prijsaanbieding groter is dan 5% van de gehele Prijsaanbieding, is de Opdrachtnemer gerechtigd de Overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. In dat geval vergoedt de Opdrachtne- mer aan de Opdrachtgever 1% van de Prijsaanbie- ding onverminderd zijn recht op vergoeding van de kosten van de reeds uitgevoerde Werkzaamheden en heeft de Opdrachtgever het recht het Werk conform de Ontwerpdocumenten tot stand te brengen. De Opdrachtnemer is niet aansprakelijk voor gebreken in de Ontwerpdocumenten.
Lid 5 Wanneer het verschil tussen het saldo van de in lid 3 bedoelde aanvaarde deel van de Prijsaan- bieding en de Prijsaanbieding kleiner is dan 5%, is de Opdrachtnemer gehouden de Werkzaamheden bedoeld in het deflnitief ontwerp uit te voeren en is hij gerechtigd het geschil over de vergoeding van de Werkzaamheden te doen beslechten op basis van art. 18 en par. 47.
Lid 6 Wanneer de Prijsaanbieding lager is dan de In- schrijvingsprijs heeft de Opdrachtnemer recht op de helft van dat verschil.
D
2.6 Tussenconclusie
e conclusie is dan ook dat de voordelen van een twee fasen-contract met enkele eenvoudige toe- voegingen aan de UAV-GC 2005 kunnen worden gerealiseerd. De enorme bouwopgaven in Neder- land kunnen daarmee veel sneller en doelmatiger worden opgelost dan nu, of het nu de Amsterdamse kades zijn die nu een voor een worden afgesloten, of de grote werken ten behoeve van de energietran-
sitie en nog veel meer.
D
3. Aanbesteding
e uitwerking van de tweefasen-opzet hierboven is in belangrijke mate ingegeven door het aan- bestedingsrechtelijke kader. Daarbij spelen met name twee vragen een rol: kan de tweede fase zon- der nieuwe aanbesteding worden opgedragen; en is herziening van de prijs mogelijk zonder wezenlijke
wijziging?
T
en aanzien van de eerste vraag is in het voor- gaande als uitgangspunt genomen dat een over- eenkomst wordt aangegaan voor ontwerp en rea- lisatie. Het model bevat een mogelijkheid om de overeenkomst na de ontwerpfase te beëindigen, maar die mogelijkheid is bedoeld voor noodgeval-
len: in beginsel worden beide fases opgedragen.
D
at is een belangrijk voordeel boven alternatieve oplossingen, waarbij afzonderlijke overeenkom- sten voor ontwerp en realisatie dienen te worden gesloten, zoals een bouwteam-model (procesin- richting 6 in het overzichtsartikel van Jansen37) en
sommige andere experimenten.
ARTIKEL
N
iet alleen omdat de richtlijn en de Aanbeste- dingswet niet voorzien in de mogelijkheid om met één aanbesteding achtereenvolgens twee over- heidsopdrachten aan te gaan, maar ook omdat de verleiding kan ontstaan om in het tweede contract zaken te regelen die niet in de aanbestedingstukken zijn voorzien; en die voor derden niet verifleerbaar of (door de rechter) toetsbaar zijn. Alleen al de mo- gelijkheid van een aparte realisatie-overeenkomst opent de deur naar het gevaarlijke terrein van de wezenlijke wijziging. Per deflnitie zijn dan immers de voorwaarden van de realisatie-overeenkomst bij de aanbesteding van de eerste overeenkomst nog
niet bekend.
M
inder riskant maar vooral een betere waarborg van rechtmatigheid jegens overheid en inschrij-
vers is de keuze voor één opdracht.
D
e tweede vraag is of een verrekening op basis van het DO niet tot een verboden wezenlijke wijziging kan leiden. Om te voorkomen dat men in dit opzicht in de gevarenzone belandt is het vooral belangrijk dat de opdracht in de aanbesteding vol- doende ruim wordt omschreven. Dat ligt ook voor de hand, omdat het uitgangspunt van deze opzet juist is dat partijen gezamenlijk het ontwerp gaan bepalen. In de regel zal Opdrachtgever wel een budget vaststellen, en in het voorstel hierboven is ook voorzien in de mogelijkheid van een (al dan niet gedeeltelijke) vaste prijs als onderdeel van de inschrijving. Wanneer de opdracht voldoende ruim is geformuleerd, is de kans op wijziging van de gestelde eisen betrekkelijk beperkt. De mogelijke
37 A.M.B. Chao, 2021.
overschrijding van budget of aanneemsom zal dan ook eerder worden veroorzaakt door de wijze waar- op partijen binnen de gestelde eisen het ontwerp bepalen dan door wijzigingen.
D
e Aanbestedingswet geeft voor de wezenlijke wijziging na de herziening van 2016 in het voet- spoor van de richtlijn van 2014 een uitvoerige rege- ling, die ik hier bekend veronderstel.38 Deze rege- ling komt voor een belangrijk deel tegemoet aan de behoeften van de praktijk, die onder druk kwamen te staan met de uitspraak van het HvJEU in de zaak
Pressetext. 39
V
oor zover wijziging van het budget (en de aan- neemsom) veroorzaakt wordt door de verreke- ning op basis van het DO (dus zonder wijziging van de eisen, voorziet de Aanbestedingswet in die situatie via art. 2.163c Aw, namelijk een ‘duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige’ prijsherzienings-
clausule. De bepaling luidt:
Lid 1: Een overheidsopdracht kan zonder nieuwe aanbestedingsprocedure als bedoeld in deel 2 van deze wet worden gewijzigd indien de wijziging, onge- acht de geldelijke waarde ervan, in de oorspronkelij- ke aanbestedingsstukken is opgenomen in duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige herzieningsclau- sules, waaronder prijsherzieningsclausules of opties.
Lid 2: Herzieningsclausules als bedoeld in het eerste lid:
a.omschrijven de omvang en de aard van mogelijke wijzigingen of opties,
b.omschrijven de voorwaarden waaronder deze kun- nen worden gebruikt, en
c.voorzien niet in wijzigingen of opties die de alge- mene aard van de opdracht kunnen veranderen.
H
et gaat hierbij niet om indexering of iets der- gelijks, want daarvoor bestaan aparte bepalin- gen. Het gaat om ‘herzieningsclausules, waaronder prijsherzieningsclausules of opties’. De eis van een ‘duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige’ clau- sule is niet alleen een eis uit de Aanbestedingswet maar ook een eis die iedere opdrachtgever en op- drachtnemer aan een overeenkomst als deze zal stellen, en een eis waaraan de hiervoor voorgestelde bepaling voldoet: die is immers precies voor deze situatie is ontworpen. Een zwakke vermelding zoals de mededeling dat opdrachtnemer na de eerste fase kan worden gevraagd voor de tweede fase is onvol- doende.40 In dit kader zie ik daarom geen obstakels
voor de gekozen oplossingsrichting.
38 Zie verder onder meer laatstelijk advies 513 CvAE van 13 sep- tember 2019 en verder M.A.B. Xxxx-Xxxxxx, ‘De (wezenlijke) wijziging tij- dens de looptijd van een overeenkomst in de Richtlijn en de aangepaste Aanbestedingswet’, TBR 2016/151.
39 HvJEU 19 juni 2008, ECLI:EU:2008:351.
40 Althans in het kader van een prijsvraag anno 1996, zie HvJEU 14 oktober 2004, ECLI:EU:C:2004:623.
D
xxxxxx komt, maar dat is slechts een aanvullend argument, dat in de richtlijn van 2014 de stap genomen lijkt te zijn om in beginsel ieder geïnte- greerd contract via concurrentiegerichte dialoog of onderhandelingsprocedure te doen aanbesteden, waar eerder strengere eisen golden voor toepassing
van die procedures.
Z
ie bijvoorbeeld considerans 42 bij de richtlijn, waar ‘met name’ ‘omvangrijke geïntegreerde vervoersinfrastructuurprojecten’ worden vermeld, wat dat ook moge zijn. Ook andere taalversies ma- ken dat niet duidelijk, maar vanwege dat ‘met name’
is dat ook niet zo belangrijk.
M
et andere woorden, de Europese wetgever er- kent het belang van de geïntegreerde contract- vorm als uitgangspunt voor toepassing van een on- derhandelingsprocedure. Wanneer de praktijk van de twee grootste gebruikers van die contractvorm (de voormalige lidstaat Groot-Brittannië en Neder- land) uitwijst dat deze geïntegreerde contractvorm een twee fasen-opzet met een prijsherziening ver- eist, dan acht ik niet goed voorstelbaar dat ande- re bepalingen in de richtlijn zo restrictief kunnen worden uitgelegd dat die mogelijkheid weer teniet wordt gedaan.41 Dat de praktijk behoefte heeft aan een twee fasen-contract blijkt uit de sterk toegeno- men aanbestedingen met een bouwteam-fase: van
26 in 2017 naar 111 in 2019.42
I
n deze benadering past de enige uitspraak in kort geding over een twee fasen-contract tot heden.43 Ofschoon in die zaak het bezwaar tegen de twee fasen-aanbesteding op een Grossmann verweer strandde omdat eiseres daartegen niet op voorhand had geprotesteerd, wijdt de voorzieningenrechter een overweging (5.3) aan de rechtmatigheid van de constructie, waarin na een planuitwerkingsfase nog een aparte ontwerp- en realisatie-overeenkomst moet worden gesloten (dus een andere, kwetsbaar- der, opzet dan het model dat in deze bijdrage wordt bepleit):
‘Anders dan de Combinatie VVV betoogt, geeft deze wijze van aanbesteden inschrijvers geen vrijbrief tot strategisch inschrijven. Zoals HHSK met juistheid heeft opgemerkt, blijkt uit de aanbestedingsstukken dat de door de winnaar van de huidige aanbeste- dingsprocedure in te dienen prijsaanbieding voor de ontwerp- en realisatiefase te zijner tijd door een drietal externe onafhankelijke kostendeskundigen
zal worden getoetst. Daarnaast heeft HHSK erop gewezen dat hij gedurende de planuitwerkingsfase reeds nauw met deze partij zal samenwerken en dus diens prijsvorming op de voet zal volgen. Daarmee zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzienin- genrechter voldoende waarborgen ingebouwd die voorkomen dat - hetgeen de Combinatie VVV stelt te vrezen - een onevenredig hoge prijsaanbieding voor de ontwerp- en realisatiefase ter correctie van een te lage prijsaanbieding voor de planuitwerkingsfase niet door HHSK zal worden opgemerkt.’
O
fschoon daarmee dus slechts een beperkt aspect van de aanbestedingsrechtelijke context is be- oordeeld, en bovendien kennelijk ten overvloede, bevestigt de uitspraak dat een vooraf overeenge- komen mechanisme om de prijs voor de volgende fase vast te stellen (in dat geval een oordeel van drie onafhankelijke kostendeskundigen) in beginsel vol-
staat.44
E
en belangrijk aandachtspunt om het systeem goed te laten werken is de doorkoppeling van gevraagde prijsinformatie bij aanbesteding naar de uitvoeringsfase. Ofschoon die doorkoppeling ele- mentair is voor de opdrachtgever om op voorhand greep te krijgen op de realisatieprijs, leert de erva- ring met aanbestedingen die recentelijk plaatsvon- den, dat die koppeling veelal geheel ontbreekt of zo beperkt is dat die greep allerminst gewaarborgd is. Opdrachtgevers veronderstellen kennelijk dat ook zonder reeds vastgelegde prijselementen op later moment een prijs kan worden overeengekomen voor de uitvoering. Mede als gevolg daarvan ont- staat de mogelijkheid om voor de eerste ontwerp- fase een minimale prijs aan te bieden die de kans op opdracht vergroot, maar door andere inschrij- vers niet als realistisch wordt beschouwd. Wan- neer daarbij al in de aanbesteding de voorwaarde is opgenomen dat niet strategisch of manipulatief mag worden aangeboden, wordt die voorwaarde niet geoperationaliseerd laat staan gehandhaafd door de aanbesteder. Het onontkoombare gevolg daarvan voor de praktijk is dat nu door inschrijvers algemeen wordt aangenomen dat in dergelijke ge- vallen niet realistisch maar zo laag mogelijk moet worden aangeboden omdat de concurrentie dat ook met succes heeft gedaan.45 In de hoop dat de verliezen in de tweede fase kunnen worden goed- gemaakt. Dat is een opzet die tot mislukking van deze gehele contractvorm is gedoemd, en die aan- besteders eenvoudig kunnen oplossen door reeds in de aanbesteding een koppeling met prijzen voor de
ARTIKEL
41 Immers, in Groot-Brittannië is al eerder op grote schaal gekozen voor toepassing van een ‘two stage-tender’ voor grote en complexe projecten, tot tevredenheid van opdrachtgevers en opdrachtnemers; zie bijvoorbeeld NEC/4.
42 Zie Handreiking CROW ‘Aanbesteden van twee fasen contracten’, november 2020, p. 12. Ook in die Handreiking wordt als uitgangspunt genomen dat het aanbestedingsrecht zich ‘in zijn algemeenheid’ niet verzet tegen twee fasen-contracten.
43 Vrzgnr Rb. Den Haag 20 juli 2020, ECLI:RBDHA:2020:13782.
44 Die definitieve vaststelling is ook een element in het hierna toe te lichten model, namelijk voor het restgeschil van maximaal 5% van de prijsaanbieding.
45 Ook in de hiervoor genoemde zaak werd en beweerdelijk lage prijs afgewogen tegen een evenredige kwaliteit. In die zaak komt ook nog de rechtmatigheid van een twee fasen-aanbesteding aan de orde, maar daartegen had eiseres niet op voorhand geprotesteerd zodat die vordering op een Xxxxxxxxx verweer strandde.
realisatie te leggen. Of door prijzen een zodanige waarde te geven in de gunningscriteria dat mani- pulatie zinloos is, bijvoorbeeld door het opnemen van een vaste prijs.
O
fschoon de richtlijn en Aanbestedingswet die laatste opzet expliciet toestaan, is de praktische consequentie natuurlijk dat prijs dan geen enkele toegevoegde waarde heeft bij bepaling van de ran- gorde: die is immers voor iedereen gelijk. De facto geschiedt de beoordeling dan volledig op kwaliteit.
B
estrijding van het fenomeen van manipulatieve aanbiedingen is in theorie ook mogelijk via art.
2.116 Aw, de abnormaal lage aanbieding. De er- varing leert dat een beroep op die bepaling door derden kansloos is. Een goed gemotiveerd beroep door de aanbesteder zelf is onder omstandigheden wel mogelijk.46
ARTIKEL
V
oor de wijzigingen van gestelde eisen (wanneer opdrachtgever in de aanbestedingsstukken toch voorwaarden heeft opgenomen die gewijzigd moe- ten worden om uitvoering van het geaccepteerde DO mogelijk te maken, voorziet de Aanbestedings- wet ten slotte onder meer in een forfait van 15% in art. 2.163b lid 1a sub 2e Aw. Voor bijzondere geval- len (vier cumulatieve criteria, waarin ook de bezwa- ren tegen vervanging van opdrachtnemer een rol spelen) ligt de grens voor aanvullende werken bij 50% (art. 2.163d lid 1 sub d Aw). Maar de voorge- stelde opzet zou een dergelijke wijziging overbodig
moeten maken.
I
4. Juridische kaders te wijzigen?
n dit voorstel zijn de UAV-GC 2005 als uitgangs- punt genomen, zodat er slechts een geringe aan- passing van het bestaande juridische kader vereist is.
D
e UAV-GC 2005 zijn als uitgangspunt gekozen omdat de praktijk daar nu aan gewend is, en er een redelijk uitleg-kader ligt van de Raad van Ar- bitrage voor bouwgeschillen en overheidsrechter. Bij voorkeur wordt de voorgestelde oplossing on- derdeel van de standaard-UAV-GC 2005, zodat opdrachtgevers naar keuze gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van een twee fasen-oplossing. Het voordeel van een standaardoplossing is dat de neiging om verder af te wijken van de UAV-GC 2005 via de Gids Proportionaliteit wordt beperkt, een neiging die blijkens de rechtspraak van de af- gelopen jaren garant staat voor uitleg-discussies en
dus tot onnodige conflicten.
46 Vzngr. Rb. Midden-Nederland, 7 december 2016, ECLI:NL:RBMNE:
2016:6517.
e twee fasen-optie in de UAV-GC 2005 is dan met name bedoeld voor grote, complexe inte-
D
grale werken.
H
et verdient wel aanbeveling om een standaard- contract te ontwerpen voor de hulppersonen van de aannemer, waardoor de voordelen van de twee fasen-opzet optimaal doorwerken in de keten en het probleem van de tijdige integratie van ont-
werp- en prijsinformatie optimaal wordt opgelost.
I
5. Toets aan kaders: vijf uitgangspunten en conclusie
n de openingsbijdrage van Xxxxxx (par. 3) zijn vijf criteria geformuleerd waaraan een goede oplos- sing dient te voldoen. Aan die criteria wordt het bovenstaande hierna getoetst, in aansluiting op de voor-toets in par. 4.3.2 van de bijdrage van Xxxxxx.
E
1) Xxxxxxxx betrokken bij het ontwerp
ssentieel onderdeel van de voorgestelde twee fasen-opzet is dat opdrachtgever de aannemer vanaf het begin van het ontwerp bij het project kan betrekken. Ook wanneer de keuze van de aannemer via een aanbesteding wordt gemaakt is het niet no- dig dat al een deel van het ontwerp door opdracht-
gever wordt verricht.
I
2) Prikkel tot samenwerking
n de eerste fase zijn partijen genoodzaakt om zo- veel mogelijk aandacht te hebben voor elkaars be- langen, omdat er anders geen overeenstemming zal worden bereikt over de prijs voor realisatie op ba- sis van het geaccepteerde DO. Tijdens de realisatie krijgt de samenwerking een traditioneler karakter. Maar als het goed is, zijn tijdens de eerste fase alle problemen van enige omvang en importantie in beeld gekomen, zodat die traditionelere verhouding aan een effectieve samenwerking niet in de weg hoeft te staan.
T
3) beheersing informatierisico
ijdens de opstelling van het ontwerp in de eerste fase van de overeenkomst worden alle noodza- kelijke onderzoeken uitgevoerd. Voor de opdracht- gever vervalt het belang om tijdens de aanbesteding terughoudend te zijn met uitvoering van onderzoe- ken en verstrekking van informatie om een gro- ter risico bij de aannemer te leggen: het volledige informatierisico wordt gelegd in de eerste fase en daar door beide partijen beheerst. Het door Xxxxxx beschreven informatierisico is daarmee onder con- trole.47 Voor het slagen van de opzet is het dus ook van groot belang dat de opdrachtgever de neiging onderdrukt om op voorhand acceptatie van infor- matierisico’s door de aannemer te introduceren in
47 Xxxxxx 2021, a.w. par. 2.2.2 en 2.3.
de voorwaarden van de aanbesteding. Na accepta- tie van het DO kunnen partijen tijdens het overleg over de prijsaanbieding van de aannemer wel aan de orde stellen of de rest-risico’s tijdens de reali- satiefase op voorhand verdeeld kunnen worden. De veronderstelling onder dit model is immers dat in dat stadium geen majeure risico’s meer kun- nen optreden, zodat de inschatting en verdeling van risico’s op dat moment aanvaardbaar is, en zelfs kan bijdragen aan totstandkoming van prijs- overeenstemming en een efflciënte uitvoering. De alliantie-elementen48 die Xxxxxx in deze vorm van procesinrichting zou willen inbrengen in de basis- overeeenkomst, worden in dit model dus pas ge- introduceerd in de prijsaanbieding en het daarop volgende overleg. In ieder geval wordt de vaste prijs (en de daaraan verbonden voorwaarden) pas vast- gesteld nadat er voldoende zekerheid is over de be- heersing van het informatierisico: pas dan biedt de aannemer het DO ter acceptatie aan en pas na die acceptatie (dus na veriflcatie door beide partijen) volgt de afprijzing (zie par. 4.3.2 van de openings- bijdrage).
E
4) beheersing kosten
ARTIKEL
en essentieel onderdeel van de gekozen opzet is dat beide partijen groot belang hebben bij de beheersing van de kosten. De opdrachtgever van- zelfsprekend vanwege zijn budget, en de aannemer omdat overschrijding van dat budget de kans ver- groot dat geen prijsovereenstemming wordt be- reikt waardoor geen opdracht voor realisatie kan worden verstrekt. Daarmee zou de aannemer zich de kans ontnemen om de omzet te genereren die voor zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is. Omdat de door de aannemer in de eerste fase betrokken adviseurs, onderaannemers en leveranciers hetzelf- de belang hebben (bij voorkeur neergelegd in een standaard-hulppersonencontract) wordt gelijktijdig overleg over ontwerp en kosten in deze fase bevor-
derd. De inspanningen in de eerste fase hebben dus vooral het karakter van preventiekosten en faalkos- ten worden tot een minimum beperkt (zie par. 3.5 van de openingsbijdrage van Xxxxxx).
D
5) passend in aanbestedingsrechtelijk kader
e huidige Aanbestedingswet voorziet in een prijsherzieningsclausule, en de hierboven uitge- werkte bepaling kan beschouwd worden als de ver- eiste ‘duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige’ formulering. Wanneer de opdrachtgever in de aan- kondiging van de aanbesteding geen onnodige be- perkingen opneemt van het kader van de opdracht is het risico van een wezenlijke wijziging of een aantasting van het beginsel van gelijke behande- ling anderszins in beginsel uitgesloten. Het model voldoet daarom (zoals ook Xxxxxx in par. 4.3.2 van zijn bijdrage concludeert) aan het vijfde normatieve
uitgangspunt.
D
Conclusie
aarmee lijkt de oplossingsrichting van een twee fasen-contract binnen het kader van de UAV- GC 2005 optimaal aan de vijf gestelde criteria te voldoen Uit het voorgaande is gebleken dat de ef- fectiviteit van dit model niet afhankelijk is van inge- wikkelde en kunstmatige contractuele procedures en draconische sancties, maar dat die verzekerd is door aan te sluiten bij de wezenlijke belangen van partijen. Daardoor kan juist volstaan worden met een zeer eenvoudige contractuele regeling, waar- over de bouwers aan beide zijden geen juristen hoe- ven te raadplegen en zich kunnen toeleggen op het realiseren van een zo goed mogelijk werk tegen zo laag mogelijke kosten, waarbij de opdrachtgever be- taalt wat het kost. Daarmee is de basis gelegd voor een langdurige gezonde relatie tussen opdrachtge-
vers en opdrachtnemers. ●
48 Zie elders in dit themanummer: X.X.X. xxx Xxxxxxxxx, ‘De Alliantie verder ontrafeld’, TBR 2021/98.