Zitting 1965-1966 - 872 0
Zitting 1965-1966 - 872 0
Overeenkomst, op 20 augustus 1964 te Washington ondertekend, tot vaststelling van een voorlopige regeling voor een commercieel wereldstelsel van communicatie- satellieten, met bijbehorende overeenkomsten
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Nr. 1
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Gcneraal ontvangen: 6 september 1966.
De wens, dat deze overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Gcneraal zal worden onder- worpen, kan door of namens de Kamer of door tcu minste dertig leden der Kamer te kennen worden ge- geven uiterlijk op 8 oktober 1966.
i
's-Gravenhage, 6 september 1966.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 60, lid 2, en onder verwijzing naar artikel 61, lid 3, van de Grondwet, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge hiernevens de teksten van de op 20 augustus 1964 te Washing- ton ondertekende Overeenkomst tot vaststelling van een voor- lopige regeling voor een commercieel wereldstelsel van com- municatiesatellieten, van de daarbij behorende en eveneens op
20 augustus 1964 te Washington ondertekende Bijzondere Overeenkomst, en van de op 4 juni 1965 te Washington ondertekende Aanvullende Overeenkomst (Trb. 1966, 156) 1), over te leggen.
Een toelichtende nota bij deze overeenkomsten gelieve U Hoogedelgestrenge hiernevens aan te treffen.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zullen de over- eenkomsten alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
TOELICHTENDE NOTA
Inleiding
Sedert enige jaren vormt de totstandkoming van een stelsel van kunstmatige satellieten, via welke een wereldomvattend verkeer van verreberichtgeving zou kunnen worden verwezen- lijkt, in stijgende mate het onderwerp van studies en proef- nemingen. Met name in de Verenigde Staten van Amerika zijn, zowel door de Regering als door particuliere ondernemingen, grote bedragen ten koste gelegd aan onderzoek op dit terrein, terwijl ook in West-Europa de belangstelling van overheid en industrie voor dit denkbeeld is ontwaakt. Dit proces werd onder meer door tweeërlei ontwikkeling bevorderd.
In de eerste plaats bleek uit schattingen omtrent de toe- nemende behoefte aan transatlantische telefoonverbindingen, dat spoedig de bestaande zeekabels en radioverbindingen niet meer aan de vraag zullen kunnen voldoen, zodat op korte termijn ofwel door het leggen van nieuwe kabels ofwel met behulp van communicatiesatellieten de capaciteit diende te wor- den vergroot. In principe zijn beide oplossingen mogelijk, doch men verwacht, dat bij toepassing van satellieten op den duur de kosten lager zullen zijn dan bij gebruik van kabels.
In de tweede plaats hebben in de Verenigde Staten een aan- tal bedrijven een grote hoeveelheid kennis en ervaring opge- daan met betrekking tot het ontwerpen en vervaardigen van satellieten, terwijl de „National Aeronautics and Space Admini- stration (N.A.S.A.)" over de nodige kennis en ervaring be- schikt met betrekking tot de lanceertechniek en de ruimte- wetenschap. Op grond hiervan groeide het vertrouwen, dat aan de technische voorwaarden voor verwezenlijking van een mon- diaal systeem van satellieten voor telecommunicatiedoeleinden zou kunnen worden voldaan. In het bijzonder vormden de
1) Nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden.
8720 1 (2 vel)
2
kennis en de ervaring, opgedaan met de communicatiesatellie- ten Syncom I t/m III, een belangrijke bijdrage tot dit ver- trouwen. Gereleveerd zij, dat Syncom II werd gebruikt voor de televisie-uitzending van de gebeurtenissen rondom de moord op wijlen President Xxxx Xxxxxxx, terwijl door middel van Syncom III de televisie-rapportage van de Olympische Spelen te Tokio werd verzorgd.
De samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven op dit gebied is in de Verenigde Staten vastgelegd in de „Commu- nications Satellite Act" van 1962, waarbij de „Communications Satellite Corporation (C.O.M.S.A.T.)" werd opgericht. De wet verleent aan C.O.M.S.A.T machtiging om, ter aanvulling van bestaande intercontinentale verbindingen, een commercieel sa- tellietensysteem voor telecommunicatie te ontwerpen, uit te voeren, te bezitten en in bedrijf te hebben, al of niet tezamen met overheidsdiensten of particuliere instellingen in andere landen. De wet verleent aan C.O.M.S.A.T. de bevoegdheid om communicatiekanalen te verhuren aan die Amerikaanse en andere ondernemingen, inbegrepen de P.T.T.-administraties, die zich bezighouden met de verreberichtgeving.
Hoewel C.O.M.S.A.T. een particuliere onderneming is, die het karakter draagt van een vennootschap op aandelen, is aan de Amerikaanse Regering een zekere zeggenschap voorbehou- den, zulks met het oog op de veelheid van nationale belangen die hierbij zijn betrokken en met het oog op de politieke aspecten van de internationale samenwerking welke nodig is voor het welslagen van het beoogde mondiale stelsel. Deze zeggenschap komt onder meer tot uitdrukking waar de wet bepaalt, dat drie van de vijftien commissarissen van C.O.M.-
S.A.T. door de President van de Verenigde Staten zullen wor- den benoemd en dat aan de „Federal Communications Com- mission" bepaalde adviserende en toezichthoudende taken ten aanzien van C.O.M.S.A.T. worden opgedragen. Voorts ver- plicht de wet C.O.M.S.A.T. tot samenwerking met N.A.S.A op het terrein van onderzoek en ontwikkeling, voorzover de Re- gering dit in het algemeen belang acht, terwijl N.A.S.A. tegen betaling kan worden ingeschakeld voor de lancering van satel- lieten en de verstrekking van aanverwante diensten, nodig voor de inhedrijfstelling, de werking en het onderhoud van het satellietenstelsel.
II. Onderhandelingen
In de herfst van 1962 brachten enkele vertegenwoordigers van de Amerikaanse Regering en van C.O.M.S.A.T. een be- zoek aan een aantal Europese regeringscentra, waaronder 's-Gravenhage, teneinde de bevoegde Europese autoriteiten in te lichten omtrent het Amerikaanse voornemen, een systeem voor verreberichtgeving via kunstmatige satellieten tot stand te brengen en teneinde de gedachten hieromtrent van de Euro- pese landen te vernemen.
Ter afronding van deze exploratoire besprekingen nam de Amerikaanse missie contact op met de „Conférence Euro- péenne des Administrations des Postes et des Télécommuni- cations (C.E.P.T.)". Dit contact had tot gevolg, dat de C.E.P.T. in december 1962 een ,.ad-hoc"-commissie instelde voor de bestudering van enige hoofdproblemen, verband houdende met een eventuele Europese deelneming aan een mondiaal telecom- municatiesvsteem met behulp van kunstmatige satellieten.
In mei 1963 kwam vervolgens, op Brits-Frans initiatief, te Parijs een intergouvernementele Europese conferentie bijeen ter bespreking van de niet-technische vraagstukken, verbonden aan een mogelijke Ei iropees-Amerikaan se" samenwerking. Be- perkte dit eerste overleg zich tot een oriëntatie, tijdens de twee volgende bijeenkomsten van belanghebbende Europese landen kon men meer ter zake komen. De derde conferentie, in no- vember 1963 te Rome gehouden, stelde ten slotte een resolutie op (Trb. 1966, 156, blz. 95 e.v.) betreffende de oprichting van een voorlopige Europese organisatie, de „Conférence Européenne de Télécommunications par Satellites (C.E.T.S.)" welke resolutie inmiddels door de regeringen van vrijwel alle bij de C.E.P.T. aangesloten landen is aanvaard.
De C.E.T.S. concentreerde zich op de organisatorische, in- dustriële, financiële en juridische problemen van de voor ogen
staande samenwerking, terwijl de genoemde „ad-hoc"-commis- sie van de C.E.P.T. bleef fungeren als adviseur voor meer direct op het terrein der uitoefening van het telecommunicatie- verkeer liggende technische en operationele kwesties. Het secre- tariaat van de C.E.T.S., aanvankelijk door de Britse Regering verzorgd, wordt thans gezamenlijk gefinancierd door de lid- staten. Het Nederlandse aandeel in de kosten hiervan bedraagt circa f 7000 per jaar. In de bestaande opzet zal het lidmaat- schap van de C.E.T.S. voor Nederland geen andere dan de secretariaatskostcn meebrengen.
Overeenkomstig de doelstelling, genoemd onder b van de resolutie waarbij de C.E.T.S. werd opgericht, heeft deze orga- nisatie namens de Europese geïnteresseerden sedert februari 1964 met Amerikaanse en Canadese vertegenwoordigers onder- handelingen gevoerd over de Europese deelneming in het ont- werpen, de oprichting, het beheer, de exploitatie en de eigen- dom van een mondiaal stelsel van communicatiesatellieten. In een later stadium namen ook een Australische en een Japanse delegatie aan de onderhandelingen deel.
Daarbij bleek, dat de tijd nog niet rijp was voor de oprich- ting van een permanente wereldorganisatie. Tussen de Europese delegatie en die van de V.S. — welke in sterke mate werd be- heerst door de topleiding van C.O.M.S.A.T. — openbaarde zich een diepgaand verschil van mening over de structuur die aan een permanente organisatie zou moeten worden gegeven. Van Europese kant wenste men een organisatie die in grote lijnen overeenkwam met de vormen van internationale samenwerking, welke vooral na de tweede wereldoorlog gebruikelijk zijn ge- worden. De Amerikanen, gesteund door Canadezen, Austra- liërs en Japanners, waren echter sterk geporteerd voor een bij uitstek commerciële vorm. Daarenboven meenden de Europese onderhandelaars, dat het thans bestaande Amerikaanse weten- schappelijke en technische overwicht een zekere temporisering wenselijk maakte, die aan Europa gelegenheid zou bieden tot het verwerven van grotere vertrouwdheid met en nader inzicht in de vele problemen, inhaerent aan de toepassing van het ge- heel nieuwe communicatiemiddel. Voor het bereiken van een compromis werd aansluiting gevonden bij de inmiddels door C.O.M.S.A.T. ontworpen plannen, die voorzagen in een aan- loopperiode welke zou moeten dienen om de nodige ervaring met de werking en de exploitatie van een „initieel" stelsel op te doen.
De samenwerking waartoe, tijdens een internationale con- ferentie in juli 1964 te Washington, werd besloten, heeft dan ook slechts betrekking op deze initiële periode en is van voor- lopige aard. Aangezien noch de Amerikaanse Regering, noch C.O.M.S.A.T. bereid was bij intergouvernementele overeen- komst regelingen te treffen .inzake die aangelegenheden welke ingevolge de genoemde wet tot de uitsluitende bevoegdheid van de maatschappij behoren en dus niet onder de competentie van de Amerikaanse Regering vallen, is de materie waaromtrent overeenstemming werd bereikt, vervat in twee nauw verbonden doch formeel gescheiden documenten, te weten:
a. de Overeenkomst, die alleen door regeringsgevolmachtig- den is ondertekend en die de algemene regels voor de samen- werking inhoudt, en
b. de Bijzondere Overeenkomst, die, al naar gelang van de nationale bepalingen, namens regeringen, autonome PTT-ad- ministralïes en particuliere ondernemingen (waaronder C.O.M.S.A.T.) is ondertekend. De Bijzondere Overeenkomst bevat voornamelijk voorzieningen ten aanzien van commer- ciële, technische en financiële aangelegenheden.
Wat het Koninkrijk betreft, is de ondertekening in beide ge- vallen geschied voor de Regering, die uiteraard de uitvoering voor een belangrijk deel aan het Staatsbedrijf der PTT overlaat.
III. Operationele aspecten
Tot voor circa 10 jaar was de „kortegolf" radiotransmissie het enige middel dat ter beschikking stond om transatlantisch telefoonverkeer af te wikkelen. De capaciteit van het radio- medium is echter van nature begrensd. Sinds het technisch
3
mogelijk werd om transatlantische kabels te leggen, geschikt voor telefoontransmissie, waarbij in het algemeen de kansen op goede overdracht beter werden dan bij de radio, zette een sterke groei in van het transatlantische telefoonverkeer. De toe- neming kan het best worden aangetoond aan de hand van het groeicijfer over de periode 1953—1964: in genoemde periode bedroeg zij 750 pet., hetgeen neerkomt op een jaarlijkse groei van 20 a 25 pet.
In 1963 werd in het kader van de C.E.P.T. een onderzoek ingesteld naar de verwachtingen van de Europese PTT-admini- straties voor de toekomstige behoefte aan transatlantische ver- bindingen. Men kwam toen voor het jaar 1970 op een aantal circuits van ± 750.
De totale capaciteit van de thans reeds in gebruik genomen kabelvcrbindingen bedraagt ongeveer 540, zodat het totale aan- tal circuits, waarvoor in 1970 nieuwe voorzieningen dienen te zijn getroffen, 210 bedraagt. Volgens de laatste ramingen zal in 1970 het voor Nederland benodigde aantal verbindingen 32 bedragen, waarvan er 24 door middel van thans bestaande transatlantische kabels zullen kunnen worden gerealiseerd.
Deze nieuwe verbindingen kunnen tot stand worden ge- bracht door middel van kabels of van satellieten. Uit veilig- heidsoverwegingen is het aantrekkelijk deze laatste oplossing te kiezen, aangezien het risico van storing door het beschik- baar hebben van twee wegen geringer wordt.
In de Verenigde Staten moet de „Federal Communications Commission" (F.C.C.) toestemming geven voor het openen van nieuwe verbindingen, zowel voor die via kabels als voor die via satellieten. Teneinde de satellieten een goede kans te geven, heeft de F.C.C, indertijd bepaald, dat voorlopig geen nieuwe transatlantische kabels meer worden gelegd; men zal daartoe pas overgaan als er over de satelliet ongeveer evenveel verkeer gaat als over de kabels.
Wat de economische kant van de zaak betreft, zij nog ver- meld, dat, zolang het aantal gebruikte satellieten gering is, deze relatief duur zijn. Neemt het gebruik toe, dan nemen de totale kosten van de satelliet en van de grondstations wel toe, maar lang niet evenredig. Naarmate het aantal gebruikte ka- nalen stijgt, dalen dus de kosten per kanaal aanzienlijk.
Het eerste punt van het in de onderhavige overeenkomsten voorziene initiële programma omvat de lancering van een synchrone satelliet, de HS 303. Deze lancering is in maart 1965 verricht. De satelliet beschrijft, ongeveer in het vlak van de equator en op omstreeks 36 000 km hoogte boven de aarde, een cirkelvormige baan met een omlooptijd van 24 uur. Aan- gezien de aarde in eveneens 24 uur om haar as draait, schijnt de satelliet t.o.v. de aarde praktisch stil te staan (als de satel- liet precies in het vlak van de equator bewoog, zou dit exact gelden). De synchrone satelliet HS 303 blijft „stilstaan" boven de Atlantische Oceaan en dient, nadat aanvankelijk een aantal technische proeven is genomen, thans voor commercieel tele- foonverkeer en voor televisie. Bovendien worden proeven ge- nomen met gebruik van de satelliet voor telegrafie.
Nadat oorspronkelijk ook gedacht was aan systemen met satellieten op geringere hoogte die ten opzichte van de aarde bewogen is, toen bleek dat de HS 303 zeer redelijk voldeed, besloten het hiervoor vermelde „geo-stationnaire" systeem te handhaven. Wel zal dit systeem wellicht moeten worden aan- gevuld met één of meer andere systemen.
De overeenkomsten regelen uitsluitend de samenwerking met betrekking tot het ,.ruimte-onderdeel" („space segment") van het communicatiesysteem, d.w.z. tot de communicatie- satellieten) zelf en de grondinstallaties, vereist om deze in hun baan te brengen en te houden. Ten aanzien van de grond- stations, die via de satelliet(en) berichten uitzenden en ont- vangen, is volstaan met de aanduiding, in algemene termen, van enige voorwaarden waaronder deze toegang tot het ruimte- onderdeel kunnen verkrijgen.
Wat deze grondstations betreft kan hier worden vermeld, dat er op het ogenblik vier in Europa in regelmatig bedrijf zijn en twee in Amerika. Van de Europese grondstations zijn er drie, nl. die in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland, geschikt voor een groot aantal tele-
foonkanalen, terwijl er één, nl. dat in Italië, op het ogenblik nog slechts voor een klein aantal kan worden gebruikt. Binnen- kort zal echter ook het Italiaanse station voor een groot aantal kanalen geschikt zijn; hetzelfde geldt voor een station dat thans in Spanje gebouwd wordt.
Bij de proeven met de stationnaire satelliet HS 303 doet ge- durende elke week één van de drie grote stations dienst voor de afwikkeling van het commerciële telefoonverkeer, en wel van maandag tot vrijdag telkens van 13.00 tot 01.00 Neder- landse tijd. Gedurende die week staat van de beide andere grote stations één als reserve beschikbaar, terwijl het derde voor onderhoud vrij is. De functies van de drie stations wis- selen per week om. Elk van de drie grote grondstations doet dus eens in de drie weken actief dienst. Voor het weekend- verkcer, alsmede voor het nachtverkeer van 01.00 tot 07.00 Nederlandse tijd wordt van dinsdag tot zaterdag het Italiaanse station gebruikt, voorzover daaraan behoefte bestaat. In de praktijk komt dit alleen neer op televisie-uitzendingen. Voor deze laatste uitzendingen wordt niet star vastgehouden aan de bovengenoemde tijden.
Het roulerende gebruik van de drie grote grondstations brengt mede, dat deze onderling moeten zijn verbonden door een koppelnet, bevattende een groot aantal telefooncircuits; een voorziening die een zekere kostenverhogende invloed heeft. De toegang voor Nederland tot de Europese grondstations door PTT is verzekerd door middel van een tweetal con- tracten met resp. de P IT-administraties van Duitsland en Frankrijk. Nederland heeft — via deze contracten — in elk van beide grondstations deelgenomen voor 1,79 pet. van de totale investering. Hierdoor is voor de tijd van tien jaar het onvervreemdbaar gebruiksrecht verworven van een evenredig deel van de capaciteit van de grondstations, alsmede van een evenredig deel van de rechten van deze grondstations op de capaciteit van andere grondstations. Deze laatste rechten zijn door de grondstations bezittende landen — in het kader van de C.E.P.T. — onderling door middel van een gemeenschap-
pelijke verklaring vastgelegd.
In de huidige conceptie heeft Nederland de beschikking over een zodanig deel van de totale Europese grondstationscapaciteit dat het in staat is twee telefooncircuits via de satelliet te rea- liseren.
In de experimenteel-operationele fase is geen batig saldo van het stelsel te verwachten. Gunstiger uitkomsten zijn eerst mogelijk in een later stadium, wanneer meer kanalen in dienst komen terwijl de grondstations parallel werken. Het koppel- net kan dan vervallen. De satelliet dient daartoe echter ge- schikt te worden gemaakt: men moet maatregelen treffen voor
z.g. „multiple access". Bij de stationnaire experimentele satelliet HS 303 is deze mogelijkheid nog niet aanwezig. De capaciteit van deze satelliet is 240 circuits, waarvan er thans 75 ver- huurd zijn voor commercieel telefoonverkeer.
IV. Organisatorische aspecten
Tijdens de onderhandelingen hebben langdurige discussies plaatsgevonden over de verdeling onder de deelnemende lan- den van de bijdragen voor het beginkapitaal, dat aanvankelijk op $ 200 min. is gesteld en dat maximaal tot $ 300 min. zal kunnen worden verhoogd. Een van de richtsnoeren bij deze verdeling was het aandeel van de participerende landen in het intercontinentale telefoonverkeer. Uit hoofde van het wezen- lijk grotere aandeel, dat de Verenigde Staten aan de ontwikke- ling van de benodigde apparatuur hebbben bijgedragen en gezien het feit dat zij op dit ogenblik ook de enigen zijn, die een dergelijk systeem kunnen effectueren, zijn correcties aan- gebracht, welke ertoe hebben geleid, dat het Amerikaanse quotum is vergroot ten koste van het Europese. Uiteindelijk zijn de bijdragen aan het kapitaal der voorlopige organisatie bij het begin van haar bestaan gesteld op 30,5 pet. voor Europa, 61 pet. voor de Verenigde Staten en 8,5 pet. voor Australië, Canada en Japan gezamenlijk. De vaststelling van deze percentages was van bijzondere betekenis, aangezien deze zowel de verhouding in de eigendom van het ruimte-onderdeel
4
(artikel III) als het gewicht van de stemmen in de Interim- commissie bepalen (artikel V, lid a).
Deze Interimcommissie is verantwoordelijk voor het ont- werpen, het ontwikkelen, de bouw, de totstandbrenging, het onderhoud en de exploitatie van het ruimte-onderdeel van het initiële systeem (artikel IV). Zij is als het beleidsorgaan van de voorlopige wereldorganisatie, die onlangs de naam ,,Intel- sat" gekregen heeft, te beschouwen en heeft ten gevolge van sterke Europese druk meer bevoegdheden gekregen dan de Amerikanen, uitgaande van de commerciële conceptie, aan- vankelijk wilden accepteren.
Men heeft de omvang van de commissie beperkt gehouden, teneinde te voorkomen dat een te groot ledental de beraad- slagingen zou verlengen of belemmeren. Xxxxxxx heeft één vertegenwoordiger per deelnemend land of per landengroep, waarvan de kapitaalbijdrage een percentage van minimaal 1,5 pet. bereikt. Ingevolge deze bepaling kunnen ook de kleine landen zich in de commiss;e laten horen.
Nederland en België, die aanvankelijk 1, respectievelijk 1,1 pet. aan de kosten van het systeem contribueerden, vormen tezamen een landengroep en nemen jaarlijks bij toerbeurt in de commissie zitting, met dien verstande dat de officiële ver- tegenwoordigcr wordt geassisteerd door een plaatsvervangend gedelegeerde van het land, weiks vertegenwoordiger niet in de commissie zitting heeft. In de periode 1965/66 berust de vertegenwoordiging bij Nederland.
De overige Europese landen, die thans zijn vertegenwoor- digd, /:ijn de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk met Monaco, Italië met Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk met Ierland, Zwitserland met Oostenrijk, de Scandinavische landen, en Spanje met Portugal. Dit betekent, dat Europa acht leden in de commissie heeft, naast een vertegenwoordiger van onder- scheidenlijk de Verenigde Staten, van Australië, van Canada, van Japan, van Argentinië, van Brazilië en van Algerije met Irak. Jemen, Jordanië, Koeweit, Xxxxxxx, Xxxxx, Xxxxxx-Xxxxxx, Xxxxxx, xx Xxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx, Xxxxxxx en de Ver- enigde Arabische Republiek.
De C.E.T.S. is er niet in geslaagd haar wens, dat bij toe- treding van nieuwe landen hun financiële bijdragen en dus ook hun aandeel in de stemmen, in mindering zullen worden gebracht op het quotum van de Verenigde Staten, ingewilligd te krijgen. Men is het er tenslotte over eens geworden, dat de bijdragen van eventueel toetredende nieuwe leden ponds- ponds-gewijze in mindering op de vastgestelde quota zullen worden gebracht (artikel XII, c). Daarnaast is evenwel bc- paald dat, indien bij toetreding van nieuwe leden en derhalve bij wijzigingen van de contributieschaal, het percentage van een land dat (of een landengroep die ) in de Interimcommissie zitting heeft, zou dalen beneden !.5 pet., dit niet tot gevolg heeft dat dit land of deze groep zijn zetel verliest (artikel IV, lid e).
Inderdaad zijn bu'ten de kring van de oorspronkelijke ondertekenaars nog een aantal staten partij geworden (verg. de blz. 25 en 48 e.v. xxx Xxx. 1966, 156).
De quotumverdeling is als gevolg daarvan geworden:
Algerije | 0,567166 |
Argentinië | 1,475607 |
Austrai'ë | 2,496228 |
Xxxxxxxxxx | 0,000000 |
Xxxxxx | 0,998491 |
Xxxxxxxx | 0,000000 |
Xxxxxx | 3,403947 |
Ceylon | 0.047264 |
Chili | 0,295121 |
China | 0,094528 |
Columbia | 0.567166 |
Denemarken | 0.363088 |
Ethiopië | 0,075622 |
Frankrijk 5.537087
Duitsland (Bondsrepubliek) 5.537087
Xxxxxxxxxxx 0,000000
Xxxxx 0,491869
Indonesië | 0,283583 |
Irak | 0,009453 |
Ierland | 0,317702 |
Xxxxxx | 0,000000 |
Xxxxxx | 1,996982 |
Japan | 1,815438 |
Jordanië | 0,047264 |
Koeweit | 0,047264 |
Xxxxxxx | 0,000000 |
Xxxxx | 0,028358 |
Monaco | 0,004726 |
Nederland | 0,907719 |
Xxxxx-Xxxxxxx | 0,000000 |
Xxxxxxx | 0,350000 |
Noorwegen | 0,363088 |
Xxxxxxxx | 0,000000 |
Xxxxxxxx | 0.363088 |
Saoedi Xxxxxx | 0.047264 |
Xxxx-Xxxxxx | 0,000000 |
Xxxxxx | 0,998491 |
Xxxxxx | 0,000000 |
Xxxxxx | 0,635403 |
Zwitserland | 1,815438 |
Syrië | 0,037811 |
Xxxxxxx | 0,000000 |
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx | Xxxxxxxxx 0,330847 |
Het Verenigd Koninkrijk 7,624841 | |
De Verenigde Staten | 55.370870 |
Vaticaanstad | 0,045386 |
Venezuela | 1,000000 |
Yemen | 0,029595 |
Ten aanzien van de stemprocedure (artikel V) gaat men er- van uit, dat in de commissie besluiten dienen te worden ge- nomen met unanimiteit. Het ligt mitsdien op de weg van C.O.M.S.A.T., die als vertegenwoordiger van de Verenigde Staten over veruit het grootste deel van de stemmen beschikt, met de wensen van de partners rekening te houden. Om niet- temin het gevaar te ontlopen, dat de eis van eenstemmigheid in feite ieder lid van de commissie in staat zou stellen een besluit tegen te houden, is een gedifferentieerde stemregeling getroffen voor het geval unanimiteit niet mogelijk mocht blijken. Ofschoon in zodanig geval besluiten in beginsel bij enkelvoudige meerderheid van stemmen tot stand komen (waarbij elke partner stemt overeenkomstig artikel V, lid a), is ten aanzien van een aantal onderwerpen (artikel V, lid c) bepaald, dat een beslissing slechts kan worden genomen met een gekwalificeerde meerderheid, bestaande uit de stem van de Verenigde Staten, vermeerderd met een aantal stemmen dat tezamen tenminste 12,5 pet. van het kapitaal vertegenwoordigt.
Hierdoor is voorshands gewaarborgd, dat bij het ontbreken van eenstemmigheid tenminste één Europees land zich dient te scharen achter een voorstel dat de instemming heeft van de Verenigde Staten en van de andere niet-Europese deelnemende landen. Voor enige zeer belangrijke en naar hun aard urgente onderwerpen heeft men evenwel gemeend, de mogelijkheid dat geen besluit tot stand zou komen, verder te moeten be- perken door een bepaling (artikel V, leden d en e) dat, indien in de Interimcommissie deze gekwalificeerde meerderheid van stemmen niet binnen 60 dagen kan worden bereikt, na het verstrijken van die termijn een besluit kan worden geno- men met een kleinere gekwalificeerde meerderheid, bestaande uit de Amerikaanse stem, vermeerderd met een aantal stern- men dat tezamen tenminste 8,5 pet. van het kapitaal vertegen- woordigt. In zodanig geval is derhalve denkbaar, dat de Ver- cnigde Staten met de steun van enige niet-Europese leden der commissie een beslissing zouden doorzetten, waartegen geheel Europa is gekant. Het lijkt evenwel weinig waarschijnlijk dat zich een dergelijke controverse tussen de Europese en de niet- Europese deelnemers zal voordoen.
Deze regeling vertoont duidelijke sporen van een compromis. Inderdaad zijn de onderhandelingen terzake door de C.E.T.S. gevoerd met een verlangen naar grotere invloed op de beslis-
singen van de commissie, terwijl de Verenigde Staten bezwaar- lijk konden instemmen met een regeling die afbreuk zou doen aan de feitelijke leiding van C.O.M.S.A.T.
Gezien de kloof welke aanvankelijk bestond tussen het Europese en het Amerikaanse standpunt en gezien het door de Verenigde Staten sterk beklemtoonde commerciële karakter der voorlopige organisatie, kan de overeengekomen stern- procedure van Europese kant als aanvaardbaar worden be- schouwd. Zij is evenwel te onbevredigend om model te kunnen staan voor de stemregeling van een definitieve wereldorgani- satie.
Mede in verband met het commerciële karakter is X.X.X.X.X.X. xxxxxx met de dagelijkse leiding voor wat betreft het ontwerpen, het ontwikkelen, de bouw, de totstandbrenging, de exploitatie en het onderhoud van het ruimte-onderdeel (artikel VIII). C.O.M.S.A.T. dient hierbij te handelen conform de algemene politiek, uitgestippeld door de commissie en zich tevens te houden aan specifieke besluiten van de commissie. Aangezien over de quotumverdeling en de stemprocedure eerst te elfder ure overeenstemming werd bereikt, ontbrak de gelegenheid om nog voor de sluiting der Overeenkomsten een regeling te treffen met betrekking tot de beslechting van geschillen, die een zekere mogelijkheid van beroep zou openen tegen eventuele overschrijding van bevoegdheid door de part- ners — waarbij uiteraard in de eerste plaats is gedacht aan de belangrijkste partner, die tevens als directie-orgaan fungeert. De besprekingen hierover, in uitzicht gesteld door artikel 14 van de Bijzondere Overeenkomst, hebben geleid tot de Aan- vullende Overeenkomst van 4 juni 1965 (Trb. 1966, 156, blz. 75 e.v.). Deze draagt de beslechting van de in haar artikel 2 omschreven geschillen — voor zover niet op andere wijze geregeld — op aan volgens haar eigen bepalingen in te stellen scheidsgerechten. De gerechten worden steeds voor ieder ge- schil afzonderlijk samengesteld. Als voorzitters zullen juristen van naam fungeren, voorkomende op een lijst die de com- missie zal opstellen uit voordrachten, welke de ondertekenaars der Overeenkomst binnen dertig dagen na haar inwerking- treding zullen doen. De Overeenkomst bevat voorts procedure- regels ten behoeve van de voor de scheidsgerechten te voeren gedingen. Naar de mening van de ondergetekenden houdt de in de Aanvullende Overeenkomst neergelegde regeling vol- doende waarborg in dat in voorkomend geval op snelle en
onpartijdige wijze een beslissing kan worden genomen.
Hoewel het satellietencommunicatienet naar de bedoeling
5
freight" basis, zonder medeberekening van de fiscale kosten die bij invoer in de Verenigde Staten eventueel verschuldigd zijn. Inmiddels heeft de douanedienst van de V.S. bepaald, dat de invoerrechten die zouden zijn betaald voor materiaal, bestemd om te worden gelanceerd, zullen worden gerestitueerd, aangezien de lancering daarvan wordt beschouwd als identiek aan re-export.
In de Overeenkomst is op uitdrukkelijk Europees verlangen het tijdelijke karakter van de thans opgerichte organisatie geaccentueerd. Zoals uit het voorgaande moge zijn gebleken, is naar het oordeel van de Europese lid-staten de Amerikaanse invloed, gerechtvaardigd als deze voor het ogenblik ook zij, groter dan voor een verdere toekomst acceptabel is. Met het oog hierop bepaalt artikel IX, dat binnen een jaar nadat het initiële stelsel operationeel is geworden, doch uiterlijk 1 januari 1969, door de Interimcommissie aan de lid-staten van de voor- lopige organisatie een rapport moet worden uitgebracht, dat aanbevelingen bevat voor de opzet van de permanente orga- nisatie. Een internationale conferentie, bijeen te roepen door de Regering van de Verenigde Staten, zal zich hierover moeten uitspreken.
V. Europese samenwerking
Met de totstandkoming van de onderhavige Overeenkomsten heeft de C.E.T.S. haar voornaamste taak wat betreft het voe- ren van onderhandelingen met de Verenigde Staten en andere landen beëindigd. Zij blijft zorg dragen voor een zeker coör- dinatie van het optreden der Europese deelnemers in de orga- nen —• met name in de Interimcommissie — van de voor- lopige wereldorganisatie.
De activiteiten van de C.E.T.S. richten zich thans, binnen het raam van haar mandaat, in eerste aanleg op de verstevi- ging van de Europese samenwerking op het terrein van de telecommunicatie met behulp van kunstmatige satellieten. Wil Europa een van de hoofdmotieven voor de begrensde duur der Overeenkomsten waarmaken en bij het gesprek over de definitieve organisatie een sterkere positie innemen dan in 1963—1964 het geval was, dan is het noodzakelijk, dat de Europese achterstand op technisch gebied ten opzichte van de Verenigde Staten tegen 1970 behoorlijk zal zijn ingelopen. Te dien einde heeft de C.E.T.S. besloten, gedurende een eerste fase van ongeveer twee jaar de nationale inspanningen van de betrokken Europese landen te coördineren, waarbij de ver- kregen „know-how" op vrijwillige basis zoveel mogelijk zal
van de partijen openstaat voor alle landen die daaraan be- hoefte zouden hebben, wordt een zekere preferentiepositie toe- gekend aan de lid-staten. Deze bezitten nl. de zekerheid dat zij, al naar hun behoefte en in evenredigheid met hun aandeel in de kosten van het systeem, gebruik kunnen maken van het nieuwe communicatiemiddel (artikel 8, leden b en c, van de Bijzondere Overeenkomst). Zij delen ook (artikel 9, lid e, van
• de Bijzondere Overeenkomst) in de eventuele nettowinsten van de interimorganisatie, waaromtrent met name in de Ver- enigde Staten de verwachtingen hoog gespannen zijn, doch waarover men in Europa in het algemeen minder optimistisch is.
Het lidmaatschap van de voorlopige organisatie stelt de be- trokken industrieën in de lid-staten in de gelegenheid, kennis te nemen van de vorderingen op dit nieuwe terrein van hoog ontwikkelde techniek, terwijl voor hen daarboven de moge!ijk- heid openkomt, een aandeel te verwerven in de leverantie van materiaal ten behoeve van het satellietenstelsel. Zulks moge in de aanvang van slechts gering belang zijn, doch naar- mate de ervaring op dit terrein ook buiten de Verenigde Sta- ten toeneemt, groeit de kans dat andere dan Amerikaanse industrieën interessante bijdragen aan de benodigde apparatuur gaan leveren.
Teneinde te voorkomen dat zodanige kansen reeds tijdens de uitvoering van het initiële programma voor de bedoelde industrieën verloren zouden gaan, is onder meer bepaald (artikel X), dat bij aanbestedingen de vergelijking tussen de prijzen van offertes door Amerikaanse en niet-Amerikaanse ondernemingen zal geschieden op een z.g. ,,cost-insurance-
worden uitgewisseld.
De betreffende organen van de C.E.T.S., te weten de Com- missie voor Ruimtetcchnologie en de Organisatiecommissie, bestuderen thans de mogelijkheden tot vaststelling en uitvoe- ring van een gemeenschappelijk Europees programma voor de vervaardiging van een telecommunicatiesatelliet gedurende de tweede fase.
Tenslotte zal naar verwachting de C.E.T.S. een belang- rijk aandeel hebben in de opstelling van de overeenkomst tot oprichting van de definitieve wereldorganisatie.
VI. Nederlands lidmaatschap
Nederland heeft, ondanks het relatief geringe Nederlandse aandeel in het transatlantische telefoonverkeer, aan de tot- standkoming van de thans ter goedkeuring aangeboden over- eenkomsten actief medegewerkt. Verschillende overwegingen hebben hiertoe geleid.
Allereerst inpliceren de mondiaal gerichte belangstelling van Nederland en de omstandigheid dat de Nederlandse commer- ciële en intercontinentale verreberichtgeving voor ons land van steeds groter betekenis wordt. Met het oog daarop menen de ondergetekenden, dat het voordeel van toegang tot het op te richten comminucatienet opweegt tegen de kosten die aan het Nederlandse lidmaatschap zijn verbonden.
Deze kosten zullen, wat de deelneming aan het beginkapi- taal betreft, tijdens de interim-periode van vijf a zes jaar
! pet. van maximaal $ 300 min., of maximaal $ 3 min., het- geen dus neerkomt op maximaal f 10,8 min. mogen bedragen.
Wordt verwacht, dat de totale kosten in de interim-periode
$ 300 min. zullen overschrijden, dat voorziet de overeenkomst in nieuw overleg (artikel VI(b) ). De kosten van het gebruik van het stelsel zullen ingevolge artikel 9 van de bijzondere overeenkomst door de commissie worden vastgesteld. Indien deze kosten een exploitatieverlies opleveren, zal hieraan door Nederland naar rato moeten worden bijgedragen. Het totale bedrag van de voor Nederland met de overeenkomsten ge- moeide kosten, inclusief het Nederlandse aandeel in de kos- ten van het C.E.T.S.-secretariaat, komt ten laste van de be- groting van de PTT.
De ondergetekenden achten voorts de Nederlandse aan- wezigheid in de voorlopige organisatie van belang voor de industrie hier te lande, in verband met de toekomstige ontwik- kelingen en toepassingsmogelijkheden die kunnen worden ver- wacht. Vooral voor de ondernemingen die zich bezighouden met de vervaardiging van apparatuur op het gebied van de electronische en de telecommunicatietechniek, kan zulks be- tekenis krijgen.
Bovendien zou Nederland bij niet-deelneming zich in een nadelige uitzonderingspositie hebben geplaatst, aangezien alle overige C.E.P.T.-landen de wens te kennen hebben gegeven bij de overeenkomsten partij te worden.
In dit verband moge het Nederlandse lidmaatschap worden vermeld van de E.L.D.O. (laatstelijk Trb. 1964, 53) en de
E.S.R.O. (laatstelijk Trb. 1964, 67). Wat laatstgenoemde orga- nisatie betreft mag worden verwacht, dat zij de onderzoek- en ontwikkelingswerkzaamheden op het terrein van de verreberichtgeving met behulp van kunstmatige satellieten zal uitvoeren. Vertegenwoordigers van de C.E.T.S. hebben ter
6
zake reeds enkele oriënterende besprekingen gevoerd met leden van het secretariaat van de E.S.R.O. Het ligt in de bedoeling het betreffende onderzoek in hoofdzaak te doen verrichten in het voornaamste E.S.R.O.-onderzoekcentrum, E.S.T.E.C., dat in Nederland is gevestigd.
Met betrekking tot de E.L.D.O. kan worden vermeld, dat deze organisatie zojuist haar initiële programma heeft herzien en aangevuld. In dit programma wordt rekening gehouden met de mogelijkheid communicatiesatellieten te lanceren.
Op grond van het voorgaande zijn de overeenkomst, onder voorbehoud van goedkeuring, de bijzondere en de aanvullende overeenkomst voor het Koninkrijk ondertekend. Daarbij heeft de Nederlandse gevolmachtigde een verklaring van voorlopige toepassing afgelegd, zoals bedoeld in artikel XII, lid e, der overeenkomst. Indien de Staten-Generaal hiermede instemmen, zal door een mededeling van goedkeuring aan de Regering der Verenigde Staten de inwerkingtreding voor Nederland een feit worden.
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
J. CALS.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
J. G. SUURHOFF.
De Minister van Economische Zaken,
J. M. DEN UYL.