De EU-rechtshulpovereenkomst toegelicht
De EU-rechtshulpovereenkomst toegelicht
De Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Brussel 29 mei 2000
(Trb. 2000,86)
Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken
Inleiding
Per 1 juli 2004 heeft Nederland de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Brussel 29 mei 2000 (Trb. 2000, 96), hierna: ‘EU-rechtshulpovereenkomst’, geratificeerd. De EU-rechtshulpovereenkomst is een aanvulling op de bestaande rechtshulp- verdragen. Aangezien de EU-rechtshulpovereenkomst van latere datum is dan de bestaande rechtshulpverdragen hebben de bepalingen van de EU-rechts- hulpovereenkomst voorrang.
Deze overeenkomst is het resultaat van een evaluatie van de rechtshulprege- lingen die tussen de lidstaten van de Unie gelden. Daarbij is gekeken naar de bestaande praktijk van de wederzijdse rechtshulp, naar de ontwikkelingen in nationale wetgeving en naar technologische ontwikkelingen. De conclusie was dat de geldende rechtshulpregelingen niet voldoen aan de behoeften bij justi- tiële samenwerking. Vandaar de EU-rechtshulpovereenkomst die bedoeld is om die samenwerking te versnellen en te vereenvoudigen.
Daartoe zijn een aantal nieuwe elementen opgenomen met als meest vernieu- wende:
- de mogelijkheid rechtshulp te krijgen van lidstaten die geen aansprakelijkheid van rechtspersonen kennen (artikel 3);
- de uitvoering van rechtshulpverzoeken met inachtneming van de in het rechtshulpverzoek aangegeven vormvoorschriften en procedures (artikel 4);
- de verplichting om gerechtelijke stukken rechtstreeks per post te zenden (arti- 3
kel 5);
- de spontane informatie-uitwisseling tussen de justitiële autoriteiten (artikel 7);
- het horen van getuigen of deskundigen per videoconferentie (artikel 10);
- een samenwerkingskader voor de instelling van gemeenschappelijke onder- zoeksteams (artikel 13);
- een regeling inzake het aftappen van telecommunicatie, waarbij ook de situa- tie is geregeld dat bij mobiele (satelliet-)telecommunicatie meerdere rechts- systemen van toepassing kunnen zijn (artikelen 17 tot en met 21).
De EU-rechtshulpovereenkomst treedt formeel in werking wanneer acht lidsta- ten de overeenkomst hebben geratificeerd. Tot die tijd kunnen de lidstaten ver- klaren dat de EU-rechtshulpovereenkomst voorlopig wordt toegepast. Op het moment van schrijven is dat het geval in relatie met Spanje, Portugal en Finland.
Met het oog op de uitvoering van de EU-rechtshulpovereenkomst zijn een aan- tal bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, de Wet Politieregisters en het Wetboek van Strafrecht gewijzigd. De wijzigingen worden bij het betreffen- de onderwerp genoemd en treden op hetzelfde moment in werking als de EU- rechtshulpovereenkomst.
Verder is de rechtsgrondslag van de EU-rechtshulpovereenkomst van belang. De overeenkomst is namelijk gegrond op het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam. Dat betekent automatisch dat het EG Hof van Justitie bevoegd is uitspraken te doen in geschillen tussen lidstaten over de uitleg of toepassing van de overeenkomst. Een andere belang- rijke consequentie is dat de overeenkomst deels ook voor Noorwegen en IJsland gaat gelden. In artikel 2 staat welke bepalingen dit betreft.
Volledigheidshalve wordt ook gewezen op het aanvullend protocol bij de EU- rechtshulpovereenkomst, 16 oktober 2001 (Trb. 2001, 187), welke een regeling geeft voor het opvragen van gegevens bij financiële instellingen. Dit protocol verplicht de lidstaten om op verzoek rekeningen bij een op hun grondgebied gevestigde bank op te sporen en informatie hierover te verschaffen. Om de uit- voering van het protocol mogelijk te maken zijn er nieuwe opsporingsbevoegd- heden in het WvSv opgenomen. De bepalingen van de EU-rechtshulpovereen- komst zijn van toepassing op die van het protocol, en omgekeerd. Aangezien op dit moment alleen Nederland het protocol heeft geratificeerd wordt volstaan
4 met een verwijzing. Een uitgebreide toelichting op het protocol komt tezijner-
tijd te staan in de Handleiding Internationaal Recht. Juli 2004.
Inhoudsopgave
Inleiding 3
Lijst van afkortingen 6
Algemene bepalingen 7
De EU-rechtshulpovereenkomst in verhouding tot ander verdragen (artikel 1) 7
Verhouding SUO en EU-rechtshulpovereenkomst (artikel 2) 7
Rechtshulp bij ‘Mulderfeiten’ en verdachte rechtspersonen (artikel 3) 8
Formaliteiten en procedures bij de uitvoering van
rechtshulpverzoeken (artikel 4) 8
Toezending en uitreiking van gerechtelijke stukken (artikel 5) 10
Toezending van verzoeken om rechtshulp (artikel 6) 11
Spontane informatie-uitwisseling (artikel 7) 12
Verzoeken om specifieke vormen van rechtshulp 14
Teruggave aan de rechtmatige eigenaar (artikel 8) 14
Tijdelijke overbrenging van gedetineerden ten behoeve van een
onderzoek (artikel 9) 14
Verhoor per videoconferentie (artikel 10) 15
Verhoor van getuigen en deskundigen per telefoonconferentie (artikel 11) 18
Gecontroleerde aflevering (artikel 12) 19
Gemeenschappelijke onderzoeksteams (artikel 13) 20
Infiltratie (artikel 14) 24
Strafrechtelijke aansprakelijkheid van ambtenaren (artikel 15) 24
Civielrechtelijke aansprakelijkheid (artikel 16) 25
Het aftappen van telecommunicatie 26
Autoriteiten die bevoegd zijn om opdracht te geven tot het aftappen 26
van telecommunicatie (artikel 17) 26
Verzoeken om het aftappen van telecommunicatie (artikel 18) 26
Aftappen van telecommunicatie op eigen grondgebied door
tussenkomst van dienstverstrekkers (artikel 19) 29
Xxxxxxxx zonder technische bijstand van een andere lidstaat (artikel 20) 29
Aansprakelijkheid voor de door aanbieders van telecommunicatienetwerken gemaakte kosten (artikel 21) 31
Bilaterale regelingen (artikel 22) 32
Schema aftappen telecommunicatie 32
Gebruik van persoonsgegevens (artikel 23) 33
Bronnenlijst 35
Adressen 36
Bijlagen: relevante wetswijzigingen 41
Lijst van afkortingen en verkort geciteerde verdragen
BUV Beneluxverdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (zoals gewijzigd bij Protocol van 11 mei 1974), 27 juni 1962, Trb.
1962, 97.
CJIB Centraal Justitieel Incasso Bureau
EG Europese Gemeenschap
ERV Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, 20 april 1959,
Trb. 1965, 10.
EU Europese Unie
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
4 november 1950, Trb. 1951, 154; Trb. 1990,156.
LCGO Landelijk Coördinatiepunt Grensoverschrijdende Observatie
LIRC Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum
MvT Memorie van Toelichting
6 NVvR Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak OvJ Officier van Justitie
RC Rechter-Commissaris
SUO Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke
grenzen, 19 juni 1990, Trb. 1990, 145.
VN-Sluikhandel- Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluik- verdrag handel in verdovende middelen en psychotrope
stoffen, 20 december 1988
WvSr Wetboek van Strafrecht
WvSv Wetboek van Strafvordering
Algemene bepalingen
De EU-rechtshulpovereenkomst in verhouding tot andere verdragen
(artikel 1)
De EU-rechtshulpovereenkomst is een aanvulling op het Europees Rechtshulpverdrag van 1959, het aanvullend protocol bij dit verdrag, de Schengen Uitvoeringsovereenkomst en het Benelux uitleverings- en rechts- hulpverdrag.1 Verdergaande bepalingen in bilaterale en multilaterale overeen- komsten blijven van toepassing.
Verhouding SUO en EU-rechtshulpovereenkomst (artikel 2)
Een aantal bepalingen van de overeenkomst wordt ook van toepassing ver- klaard op de samenwerking met Noorwegen en IJsland.
Rechtshulpverzoek aan Noorwegen en IJsland.
Op grond van de EU-rechtshulpovereenkomst kan een rechtshulpverzoek wor- den gedaan aan Noorwegen en IJsland inzake:
- het toezenden en uitreiken van gerechtelijke stukken (art. 5)
- het toezenden van verzoeken om rechtshulp (art. 6) 7
- de spontane informatie-uitwisseling ( art. 7)
- de gecontroleerde aflevering (art. 12)
- de in artikel 3 genoemde procedures (zie hierna).
Bij de uitvoering van deze rechtshulpverzoeken zijn tevens de artikelen betref- fende de aansprakelijkheid van opsporingsambtenaren in andere lidstaten (art. 15, 16) en de bescherming van persoonsgegevens (art. 23) van toepassing.
1 Zie voor een uitgebreide toelichting op de EU-rechtshulpovereenkomst het Toelichtend Rapport van de Raad van de Europese Unie (2000/C 379/02), Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Rechtshulp in administratieve strafzaken
De Schengenbepalingen die de rechtshulp in administratieve strafzaken betref- fen worden in artikel 2 ingetrokken en vervangen door artikel 3 van de EU- rechtshulpovereenkomst (zie hierna).2
Rechtshulp bij 'Mulderfeiten' en verdachte rechtspersonen (artikel 3)
Dit artikel vergroot de omvang van de te vragen en te verlenen rechtshulp bij administratieve strafzaken en strafzaken tegen verdachte rechtspersonen.
Rechtshulp bij 'Mulderfeiten'
De eerste uitbreiding van de rechtshulp is rechtstreeks overgenomen uit artikel 49 sub a SUO, dat hierdoor is komen te vervallen. Dit onderdeel slaat voor wat Nederland betreft op de zogenaamde 'Mulderfeiten'.3
Rechtshulp bij verdachte rechtspersonen
De tweede uitbreiding betreft de rechtshulp als de verdachte een rechtspersoon is. Dit artikel zorgt ervoor dat lidstaten die geen (strafrechtelijke) aansprakelijk- heid voor rechtspersonen kennen, zoals Oostenrijk, Duitsland en Italië, toch rechtshulp kunnen verlenen aan lidstaten die deze aansprakelijkheid wel ken- nen.
Formaliteiten en procedures bij de uitvoering van rechtshulpverzoeken
8 (artikel 4)
Hoofdregel
Bij de uitvoering van een rechtshulpverzoek worden de daarin opgenomen vormvoorschriften en procedures in acht genomen.4 Dit artikel bepaalt uit- drukkelijk dat de aangezochte lidstaat de plicht heeft hieraan zoveel mogelijk te voldoen.
2 De artikelen 49, onder a, 52, 53 en 57 SUO worden in artikel 2 EU-rechtshulpovereenkomst ingetrokken.
3 Koers, J., Nederland als verzoekende staat bij de wederzijdse rechtshulp in strafzaken,
Achtergronden, grenzen en mogelijkheden, maart 2001, p. 369. Mulderfeiten staan in de ‘Wet Mulder’, de officiële benaming van deze wet is: Wet Administratieve Handhaving Verkeersovertredingen. De bevoegde autoriteiten zijn de officier van justitie en het CJIB.
4 Dit artikel beoogt de bruikbaarheid van de resultaten van de uitvoering van een rechtshulpver-
zoek als bewijsmiddel te vergroten.
Uitzondering
In de artikelen over gecontroleerde aflevering en infiltratie is bepaald dat deze rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd volgens de procedures van de aange- zochte lidstaat.5 In die gevallen hoeft de aangezochte lidstaat niet met de in het rechtshulpverzoek opgenomen vormvoorschriften en procedures rekening te houden.
Nederland als verzoekende lidstaat
Dit betekent voor Nederlandse rechtshulpverzoeken aan het buitenland dat de andere staat rekening moet houden met specifieke Nederlandse eisen.
Bijvoorbeeld de aanwezigheid van de raadsman van de verdachte bij het horen van getuigen.6 Let op: de gewenste vormvoorschriften en procedures moeten
uitdrukkelijk in het rechtshulpverzoek worden opgenomen. Een eventueel opgenomen termijn dient nader te worden gemotiveerd.7
Nederland als aangezochte lidstaat
De betekenis van deze regeling voor de uitvoering van buitenlandse rechtshulp- verzoeken in Nederland is gering. Artikel 552k WvSv bepaalt immers al dat aan de in het verzoek opgenomen vormvoorschriften zoveel mogelijk gevolg wordt gegeven.8
Vertrouwelijke behandeling
Bij een vraag om vertrouwelijke behandeling van het rechtshulpverzoek ver-
dient het aanbeveling om contact op te nemen met de verzoekende autoriteit 9
om de uitvoering goed af te stemmen. De verzoekende autoriteit kan dan zelf afwegen of hij zijn rechtshulpverzoek wil handhaven.9
Weigeringsgronden
Alleen bij strijd met fundamentele beginselen van het eigen recht vervalt deze verplichting. In de praktijk zal deze situatie zich niet gauw voordoen want alle betrokken landen zijn gebonden aan het EVRM.
5 Zie artikelen 12 en 14.
6 Memorie van Toelichting, kamerstukken II, 2001 – 2002, 28350 (R 1720), nr. 3, p. 3.
7 De termijn moet gemotiveerd zijn, opdat de aangezochte lidstaat kan afwegen of een vertra- ging schade kan toebrengen aan bijvoorbeeld een lopende procedure in de verzoekende lidstaat. 8 Mede naar aanleiding van opmerkingen van de NVvR in zijn advies bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van de EU-rechtshulpovereenkomst, wordt vermeld dat wanneer bijvoorbeeld bij artikel 552p WvSv een machtiging van de raadkamer noodzakelijk is voor de afgifte van voorwer- pen, deze machtiging volgens de gebruikelijke procedure zal dienen te worden gevraagd.
9 In dit kader wordt gewezen op de wijziging van artikel 23 WvSv, in het bijzonder de toevoeging van lid 5, welke de mogelijkheid laat om af te zien van de oproeping van de verdachte indien daardoor het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad.
Toezending en uitreiking van gerechtelijke stukken (artikel 5)
Dit artikel stelt de toezending van gerechtelijke stukken per post verplicht, omdat van de mogelijkheid die de Schengenregeling biedt te weinig gebruik wordt gemaakt.10
Weinig invloed op Nederlandse praktijk
Voor de Nederlandse praktijk heeft deze regeling weinig gevolgen. Gerechtelijke stukken worden momenteel al zoveel mogelijk per post toegestuurd. Dit artikel zal ook niet leiden tot wijziging in de uitreiking van dagvaardingen in het bui- tenland. Het gaat erom dat moet blijken dat de dagvaarding de persoon heeft bereikt, of heeft kunnen bereiken. Denk bijvoorbeeld aan een bewijs van ont- vangst bij verzending per aangetekende post. Om zeker te zijn van een beteke- ning in persoon zal steeds de hulp van de buitenlandse autoriteiten moeten worden ingeroepen.11
Vertaling vereist
Op grond van dit artikel is vereist dat de essentie van gerechtelijke stukken moet worden vertaald in een taal die de geadresseerde begrijpt. Een verder- gaande verplichting geldt in Nederland voor de vertaling van dagvaardingen. Op grond van art. 588 lid 2 WvSv (nieuw) moet een dagvaarding in zijn geheel vertaald worden.
10
10 Dit artikel is grotendeels overgenomen van artikel 52 SUO.
11 Uit artikel 588, lid 2, WvSv blijkt dat bij de uitreiking van gerechtelijke mededelingen aan per- sonen in het buitenland, ook rekening moet worden gehouden met wat er in het toepasselijke verdrag is bepaald.
Toezending van verzoeken om rechtshulp (artikel 6)
Hoofdregel
Uitgangspunt is de rechtstreekse toezending van alle rechtshulpverzoeken tus- sen de bevoegde justitiële autoriteiten van de EU-lidstaten.12
Overdracht van strafvervolging
Verzoeken tot overdracht van strafvervolging kunnen rechtstreeks worden ver- zonden.13
Uitzonderingen:
Toezending centrale autoriteiten
Alleen in bijzondere gevallen dient (terug)zending plaats te vinden tussen de centrale autoriteiten, of tussen een rechterlijke autoriteit en een centrale autori- teit. Dat is bijvoorbeeld het geval bij complexe strafzaken of bij een rechtshulp- verzoek, gericht aan meer dan één bevoegde autoriteit. Daarnaast dienen rechtshulpverzoeken om tijdelijke overbrenging van een gedetineerde xxx xx xxxxxxxx xxxxxxxxxx xx xxxxxx xxxxxxxxx.00
Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx en Ierland
Voor deze landen geldt dat alle van Nederland uitgaande rechtshulpverzoeken, en mededelingen in lopende zaken, naar de centrale autoriteit worden verzon- den.15
11
Toezending van justitiële naar politiële autoriteit
In sommige lidstaten zijn bij bepaalde opsporingsbevoegdheden, zoals gecon- troleerde aflevering, infiltratie en het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, de politiële autoriteiten bevoegd. Dit betekent voor
12 Dit artikel vervangt artikel 53 SUO. In Nederland zijn de bevoegde justitiële autoriteiten de OvJ en RC. Voor de andere lidstaten verschilt dit per lidstaat. Zie hiervoor de website van de Raad van de Europese Unie: xxxx://xx.xx.xxx.
13 Zie hiertoe artikelen 552wa, 552ii WvSv. In de tweede helft van 2004 treedt een nieuwe richt-
lijn overdracht en overname van strafvervolging in werking.
14 Voor Nederland is de centrale autoriteit bij deze inkomende en uitgaande verzoeken om klei- ne rechtshulp het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het Ministerie van Justitie. 15 Het adres van de centrale autoriteit van het Verenigd Koninkrijk is: UK Central Authority, Judicial Co-operation Unit, Home Office, 50 Queen Anne’s Gate, London SW1H 9AT. Het adres van de centrale autoriteit van Schotland is: Fraud and Xxxxxxxxxx Xxxxxxxx Xxxx, Xxxxx Xxxxxx, 00 Xxxxxxxx Xxxxxx, Xxxxxxxxxx XX0 0XX. Het adres van de centrale autoriteit van Noord-Ierland is: Xxx Xxxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx, 00 Xxxxxxxx, Xxxxxx XX0X 0XX. Indien het een rechtshulpver- zoek betreft dat bijvoorbeeld zowel Schotland als Noord-Ierland betreft kan het verzoek naar de centrale autoriteit van het Verenigd Koninkrijk worden verzonden, of afzonderlijk naar beide autoriteiten.
Nederland dat de inkomende en uitgaande verzoeken, bij deze vormen van rechtshulp, kunnen worden gedaan tussen een Nederlandse officier van justitie en een in de andere lidstaat bevoegde politieautoriteit. Dit geldt alleen voor lid- staten die hierover een verklaring hebben afgelegd.16
Toezending naar bestuurlijke autoriteit
Bij administratieve strafzaken, oftewel overtredingen van de ‘Wet Mulder’, kan de toezending naar de bevoegde bestuurlijke autoriteit worden verzonden.17 Ofschoon in Nederland het CJIB de uitvoerende instantie is bij de afdoening van ‘Mulderfeiten’, is het CJIB geen bestuurlijke autoriteit die zelfstandig rechtshulpverzoeken kan doen.18
Wijze van verzending
Verzoeken worden in principe schriftelijk gedaan of op zo’n manier dat het ver- zoek schriftelijk kan worden vastgelegd. Dit laatste betekent dat verzending via e-mail of fax ook mogelijk is, mits het verzoek daarna nog per post wordt ver- stuurd.19 Spoedeisende verzoeken kunnen nog steeds via Interpol worden inge- zonden.
Spontane informatie-uitwisseling (artikel 7)
Met dit artikel wordt de spontane informatie-uitwisseling ook mogelijk voor justitiële autoriteiten.20
12
Voorwaarden
Aan het gebruik van de verstrekte gegevens kunnen voorwaarden worden gesteld ter bescherming van het eigen onderzoek.21 De ontvangende autoriteit is aan deze voorwaarden gebonden. De ontvangende rechter-commissaris, en vooral ook de officier van justitie, moeten op dit punt alert zijn.
16 In welke lidstaten politiële autoriteiten bevoegd zijn, blijkt uit de verklaringen die de lidstaten hebben afgelegd. De verklaringen van de lidstaten staan op de website van de Raad van de Europese Unie: xxxx://xx.xx.xxx.
17 De Lidstaten waar dit voor geldt, hebben hiertoe een verklaring afgelegd. Zie: http//xx.xx.xxx.
18 Hiervoor blijft de OvJ bevoegd. In de toekomst zou Nederland een verklaring kunnen afleggen bij dit artikel, zodat het CJIB wel bevoegd wordt om zelf rechtshulpverzoeken te doen.
19 Nazending per post geldt alleen voor de lidstaten die bij dit artikel een voorbehoud of verkla-
ring hebben afgelegd, zie: xxxx://xx.xx.xxx. Mocht Europol in de toekomst de taak krijgen om te fungeren als kanaal voor doorgeleiding van rechtshulpverzoeken, dan is in lid 4 hiertoe de bevoegdheid gegeven.
20 Spontane uitwisseling van politie-informatie was al mogelijk op grond van artikel 46 SUO.
21Een voorbeeld van een te stellen voorwaarde is dat de gegevens niet voor een bepaald moment openbaar worden gemaakt.
In het geval gegevens voor een ander doel nodig zijn, dan volgens de gestelde voorwaarden mogelijk is, dient de verstrekkende autoriteit toestemming te geven.22 Die toestemming moet in het strafdossier duidelijk herkenbaar aanwe- zig zijn met het oog op rechterlijke controle.23 Ook moet de verstrekking van gegevens worden aangetekend. Het ligt voor de hand dit te doen in het strafdos- sier waaruit de gegevens afkomstig zijn.
13
22 Bijvoorbeeld het gebruik van de gegevens in relatie tot een andere verdachte, of in relatie tot andere feiten.
23 Koers, p. 369-370.
Verzoeken om specifieke vormen van rechtshulp
Teruggave aan de rechtmatige eigenaar (artikel 8)
Dit artikel gaat over inbeslagneming uitsluitend met het doel om voorwerpen terug te kunnen geven aan de rechtmatige eigenaar. De praktische betekenis van het artikel is gering, omdat het de lidstaten niet verplicht om aan deze vorm van inbeslagname mee te werken.24
Hoofdregel
De bestaande praktijk blijft gehandhaafd.25 Dit betekent dat in beginsel aan dergelijke verzoeken vanuit het buitenland niet kan worden voldaan.26
Uitzondering
De uitzondering is dat een voorwerp in Nederland al om strafvorderlijke rede- nen in beslag is genomen. In dat geval kan wel aan zo’n buitenlands verzoek worden voldaan. Met toepassing van artikel 116 WvSv kan worden beoordeeld of teruggave aan het slachtoffer mogelijk is. Het slachtoffer kan dan rechtstreeks per brief worden geïnformeerd over de teruggave en de wijze waarop dit zal
14 geschieden. Het antwoord op het rechtshulpverzoek van de verzoekende staat
kan dan beperkt blijven tot een eenvoudig afloopbericht.
Tijdelijke overbrenging van gedetineerden ten behoeve van een onder- zoek (artikel 9)
Dit artikel regelt de situatie dat betrokkene is gedetineerd in de verzoekende
24 Niet elke lidstaat kent een dergelijke vorm van inbeslagname in haar nationale wetgeving. De EU-rechtshulpovereenkomst verplicht niet tot invoering daarvan.
25 Het artikel wordt door Nederland niet geïmplementeerd.
26 Dit volgt uit de gronden voor inbeslagname opgenomen in artikel 94 WvSv (de waarheidsvin- ding, het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel) en de artikelen 94a en 94c WvSv (de verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer en het conservatoir strafvorderlijk beslag).
lidstaat en vanwege een strafrechtelijk onderzoek, ten behoeve van de verzoe- kende lidstaat, tijdelijk wordt overgebracht naar de aangezochte lidstaat.27 Denk bijvoorbeeld aan een reconstructie of een confrontatie waarbij de aanwe- zigheid van de gedetineerde is gewenst.
De overbrenging kan in geen geval worden gebruikt om de betrokkene in de andere lidstaat terecht te doen staan. Daarvoor is de uitlevering bedoeld.
Toestemmingsvereiste
Nederland heeft bij dit artikel een verklaring afgelegd waarin staat dat de instemming van betrokkene is vereist met zijn overbrenging.
Verhoor per videoconferentie (artikel 10)
Dit artikel maakt het mogelijk om onder beperkte voorwaarden per video getui- gen of deskundigen te horen die zich in een andere lidstaat bevinden.
Uitgangspunt blijft dat de te horen persoon verschijnt op de plaats van verhoor. Onderhavige regeling is alleen bedoeld voor getuigen en deskundigen wier aan- wezigheid in de staat van verhoor niet mogelijk, of niet wenselijk is.28
Horen van een verdachte
In Nederland is het niet mogelijk om verdachten per video te horen.29 Overigens is de praktische betekenis van de mogelijkheid om een verdachte per
video te horen gering. Reden daarvan is dat nagenoeg alle lidstaten zich hierin 15
terughoudend opstellen.30
27 Deze regeling is in feite een spiegelregeling van het ERV, waarin alleen de tijdelijke overbren- ging van gedetineerden van aangezochte naar verzoekende staat is geregeld. Overigens voorziet het BUV, in artikel 25bis, al in dezelfde mogelijkheid.
28 Het oordeel over de niet wenselijkheid komt uitsluitend toe aan de justitiële autoriteiten van
de verzoekende staat (MvT, p. 15). Hierbij kan worden gedacht aan getuigen voor wie het wegens hun leeftijd of gezondheid zeer bezwaarlijk is om te reizen, of getuigen die worden bedreigd. Ook indien betrokkene in het land van verhoor de status van ongewenst vreemdeling heeft kan een videoverhoor uitkomst bieden.
29 Hierover is door de Nederlandse regering een verklaring afgelegd bij artikel 10.
30Alleen Italië is voorstander van deze regeling geweest. De andere lidstaten waren van oordeel dat de fysieke aanwezigheid van een verdachte bij een inhoudelijk verhoor door rechterlijke autoriteiten noodzakelijk is en dat het een vreemde situatie oplevert als de verdachte - die zich in het buitenland bevindt en daarmee feitelijk buiten het bereik is van de justitiële autoriteiten die een onderzoek tegen hem hebben ingesteld – per video wordt gehoord.
Inhoud verzoek
Het verzoek dient, behalve de in het artikel 14 ERV en artikel 37 BUV genoemde gegevens, ook de reden te bevatten waarom het onmogelijk of onwenselijk is de getuige in persoon te horen.31
Beslissing op verzoek
De aangezochte lidstaat is in beginsel verplicht in te stemmen met een verzoek om videoverhoor, tenzij:
• dit in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen;
• het aangezochte land niet beschikt over de vereiste technische middelen en de verzoekende staat deze niet ter beschikking kan stellen.
Een verzoek kan niet worden geweigerd omdat de nationale wet niet voorziet in het horen per videoconferentie.32
Toepasselijke wetgeving
Bij een videoverhoor bevinden de verhorende autoriteiten zich in de verzoe- kende staat en de te verhoren persoon zich in de aangezochte lidstaat. Dat leidt ertoe dat op een videoverhoor het recht van beide staten van toepassing is.
Uitgangspunt is dat voor een videoverhoor dezelfde waarborgen dienen te gel- den als voor een verhoor waarbij de getuige fysiek aanwezig is.
Nederland als verzoekende lidstaat
Het inhoudelijk deel van het verhoor vindt plaats volgens het recht van de ver-
16 zoekende lidstaat.33 In Nederland heeft de rechter-commissaris de leiding van het verhoor (artikel 539a WvSv). Dit brengt met zich mee dat, als op de terecht- zitting blijkt dat een getuige per videoverhoor gehoord dient te worden, moet worden terugverwezen naar de rechter-commissaris.34
31 De gegevens genoemd in artikel 14 ERV en 37 BUV die het verzoek dienen te bevatten zijn: de autoriteit waarvan het verzoek uitgaat; het onderwerp van en de grond voor het verzoek; voor zover mogelijk de identiteit en de nationaliteit van de betrokken persoon; zo nodig de naam en het adres van degene voor wie het bestemd is.
32 De Nederlandse wetgeving wordt aangepast wat betreft het meewerken aan verzoeken van
andere lidstaten. De artikelen 552n en 552o WvSv worden aangevuld, tevens wordt een nieuw artikel 207b WvSr opgenomen. (MvT, p. 16).
33 Zie lid 5 sub c.
34 Videoverhoor is niet mogelijk tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Dit volgt uit het feit dat de mogelijkheid daartoe alleen is geregeld in artikel 539a WvSv. Bewust is afgezien om in dit sta- dium deze mogelijkheid te scheppen. Reden daarvan is dat een videoverhoor een nieuwe werk- methode betreft, die nogal wat voorbereiding en planning vergt in de twee betrokken landen. Dit vergroot het risico dat de inpassing van een videoverhoor de ordelijke gang van zaken tijdens het onderzoek ter terechtzitting verstoort of, indien de terechtzitting vertraging oploopt, van de getuige en justitiële autoriteit in de aangezochte staat wordt genoodzaakt te wachten tot het moment dat het videoverhoor kan plaatsvinden (MvT, p. 15).
Dagvaarding van de te horen persoon geschiedt door de rechterlijke autoriteit van de aangezochte lidstaat.35 Ook is de in de deze lidstaat geldende regeling over de verschijningsplicht van getuigen van toepassing.
Nederland als aangezochte lidstaat
Zoals hiervoor al vermeld vindt het inhoudelijk deel van het verhoor plaats vol- gens het recht van de verzoekende lidstaat (lid 5, onder c). De aangezochte lid- staat, in casu Nederland, is verantwoordelijk voor de dagvaarding van de te horen persoon en bewaking van de gang van zaken tijdens het verhoor.
De rechter-commissaris is in deze situatie verantwoordelijk voor de vaststelling van de identiteit van de te verhoren persoon, de aanwezigheid van een tolk (op verzoek van de verzoekende lidstaat) en de handhaving van de fundamentele rechtsbeginselen (EVRM). De rechter-commissaris vermeldt in het proces-ver- baal ook de identiteit en de hoedanigheid van alle personen die in Nederland aan het verhoor hebben deelgenomen, evenals eventuele eedafleggingen en de technische omstandigheden waaronder het verhoor heeft plaatsgevonden. Doel hiervan is om eventuele latere vragen over het verloop van het verhoor te kun- nen beantwoorden.36 Het proces-verbaal wordt toegezonden aan de autoriteit van de verzoekende lidstaat.
De rechter-commissaris dient de te horen persoon conform de reguliere proce- dure te dagvaarden.
17
Verschoningsrecht
De te horen persoon kan zich zowel verschonen op basis van het recht van de aangezochte staat, als op basis van het recht van de verzoekende staat (lid 5, onder e).
35 Zie lid 4.
36 MvT, p.5.
Weigerachtige getuige/valse verklaring
De rechtsbasis voor het optreden tegen een weigerachtige getuige is te vinden in artikel 552o lid 2 WvSv en voor meineed in artikel 207b WvSr. In dit laatste artikel is de strafbaarstelling geregeld van een persoon die tijdens een videover- hoor in Nederland meineed pleegt. Ingevolge dit artikel zijn de nationale bepa- lingen betreffende meineed ook van toepassing op een getuige die tijdens een videoverhoor tegenover een buitenlandse autoriteit niet in overeenstemming met de waarheid verklaart.
Aanwezigheid raadsman
Het verdrag regelt niets over de aanwezigheid van de raadsman van verdachte op de plaats waar de getuige zich bevindt. Maar door de waarborg die het pro- ces-verbaal biedt is aanwezigheid niet noodzakelijk en een vergoeding van de daarmee verbonden reis- en verblijfkosten ligt dan ook niet voor de hand.37 Dit zal echter ook afhangen van het recht van de verzoekende staat.
Kosten
In beginsel betaalt de verzoekende staat aan de aangezochte lidstaat de kosten terug voor het tot stand brengen van de videoverbinding, van het functioneren van de verbinding in de aangezochte lidstaat, van de tolk, en de vergoeding aan de getuigen en deskundigen, met inbegrip van reiskosten (lid 7). Het staat de lidstaten vrij hieromtrent afwijkende afspraken te maken.
18 Verhoor van getuigen en deskundigen per telefoonconferentie
(artikel 11)
Dit artikel creëert de mogelijkheid voor de rechterlijke autoriteiten om getuigen of deskundigen via de telefoon te horen. Deze regeling geldt daarom niet voor het horen van verdachten. Daarbij is de werking van de regeling beperkt tot sta- ten die deze mogelijkheid in de nationale regelgeving hebben opgenomen.38
37 MvT, p.6.
38 Op het moment van schrijven kent alleen Zweden deze regeling.
Telefonisch verhoor vanuit Nederland
Telefonisch verhoor vanuit Nederland is niet mogelijk. De Nederlandse wetge- ving kent geen specifieke regeling hieromtrent.
Telefonisch verhoor in Nederland
Medewerking aan een inkomend verzoek kan worden verleend op basis van artikel 552 k WvSv.
Instemmingvereiste
Een verhoor per telefoon kan alleen geschieden met instemming van de te horen getuige of deskundige.
Gecontroleerde aflevering (artikel 12)
Gecontroleerde aflevering is thans mogelijk bij alle soorten transport39 bijvoor- beeld van drugs, vervuilde grond, crimineel geld, losgeld en wapens.40
Hoofdregel
Rechtshulp inzake gecontroleerde aflevering kan alleen worden verleend
als de strafbare feiten aanleiding kunnen geven tot uitlevering. Dit dient vooraf getoetst te worden.
De beslissing tot, en de uitvoering van de gecontroleerde aflevering wordt
beheerst door het nationale recht van de aangezochte lidstaat.41 19
Grensoverschrijdende observatie
Voor zover gecontroleerde aflevering wordt gecombineerd met grensoverschrij- dende observatie – en dat zal bijna altijd het geval zijn – dient zowel bij een inkomend, als uitgaand rechtshulpverzoek, contact te worden opgenomen met de landelijk officier van justitie, bevoegd voor grensoverschrijdende observatie.42
39 De regeling is identiek aan artikel 73 SUO, zij het dat de beperking tot drugsdelicten is komen te vervallen. Met inwerkingtreding van de EU-rechtshulpovereenkomst wordt artikel 73 SUO ingetrokken.
40 In het geval van drugs kan gecontroleerde aflevering ook worden gebaseerd op artikel 11 VN-
sluikhandelverdrag. Op grond daarvan kan veelal met het toepassen van gecontroleerde afleve- ring al worden begonnen in niet-EU landen, zoals Colombia, Pakistan, of welk land dan ook.
41 De verplichting van artikel 4 geldt dus niet.
42 Tijdens kantooruren kan hiervoor contact worden opgenomen met het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC), tel. 079 – 000 00 00, fax. 079 – 000 00 00. Buiten kan- tooruren kan contact worden opgenomen met het Landelijk Coördinatiepunt Grensoverschrijdende Observatie (LCGO), tel. 079 – 000 00 00, fax. 079 – 000 00 00
Verbod op doorlaten
Een verzoek dat betrekking heeft op voorwerpen waarvan het voorhanden heb- ben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksge- zondheid of hun gevaar voor de veiligheid, kan alleen worden uitgevoerd op basis van artikel 126ff WvSv. Dit betekent dat de controle op de betreffende voorwerpen met het oog op de voorgenomen inbeslagname voldoende moet zijn gewaarborgd.43 Denk bijvoorbeeld aan het onder observatie houden van de voorwerpen.
Gemeenschappelijke onderzoeksteams (artikel 13)
Dit artikel geeft het kader tot samenwerking in één team tussen opsporings- ambtenaren, officieren van justitie en/of rechters-commissarissen, uit verschil- lende lidstaten, op het grondgebied van één van de betrokken staten.44
Oprichting
Een gemeenschappelijk team is altijd gebaseerd op een rechtshulpverzoek.45 Vervolgens moet de oprichting van een onderzoeksteam schriftelijk worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van de betrok- ken landen. Aangeraden wordt om de modelovereenkomst ter instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, van de Raad van de Europese Unie, te gebruiken.46 In de overeenkomst dient in ieder geval de samenstelling, de duur
20 en het doel te worden opgenomen.47
In de praktijk zal een officieel rechtshulpverzoek voorafgegaan worden door gezamenlijke besprekingen over de wenselijkheid en de mogelijkheden ervan.48
43 Handboek voor de opsporingspraktijk, Hoofdstuk 1, paragraaf 3.4., Uitstel van inbeslagname. 44 Dit artikel beoogt een kader tot samenwerking te scheppen. De nadere invulling zal in de praktijk op basis van het concrete geval moeten gebeuren (MvT, p.6). Zie ook het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002, inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (2002/465/JBZ).
45 Het rechtshulpverzoek dient naast de in de artikelen 14 ERV en 37 BUV vermelde gegevens, ook een voorstel tot samenstelling van het team, te bevatten.
46 Aanbeveling van de Raad betreffende een modelovereenkomst ter instelling van een gemeen-
schappelijk onderzoeksteam, Xxxxxxx, 0 april 2003, nr. 7061/03.
47 Het doel is bijvoorbeeld het gezamenlijk uitvoeren van onderzoek naar feiten in de betrokken landen gepleegd, ten aanzien waarvan op goede gronden kan worden aangenomen dat deze in onderling verband staan, maar het kan ook het gecoördineerd en gezamenlijk optreden bij al in verschillende lidstaten lopende onderzoeken zijn.
48 Koers, p. 373.
Bevoegde autoriteit
Gewoonlijk zijn justitiële autoriteiten uit de lidstaten bevoegde autoriteiten. In Nederland is de officier van justitie bevoegd, die daarbij dient te handelen con- form de procedure beschreven in de ‘Aanwijzing internationale gemeenschap- pelijke onderzoeksteams’.49 In andere landen kan ook een (onderzoeks)rechter of een politiechef de bevoegde autoriteit zijn.
Plaats van vestiging
Een gemeenschappelijk team wordt gevestigd in de lidstaat waar naar verwach- ting het zwaartepunt van het onderzoek zal liggen.50 Indien tijdens het onder- zoek blijkt dat het zwaartepunt in een andere lidstaat ligt, kunnen de justitiële autoriteiten besluiten het team naar die lidstaat te verplaatsen.
Structuur en opzet
De teams hebben een ad hoc karakter. Een onderzoek van een gemeenschappe- lijk team dient juridisch zo veel mogelijk gelijk gesteld te worden met een natio- naal onderzoek. De anders in verschillende lidstaten uit te voeren (deel)onder- zoeken dienen te worden geconcentreerd bij één onderzoeksteam. Dit onder- zoeksteam werkt volgens het nationale recht van het land van vestiging. De jus- titiële autoriteiten van de betrokken lidstaten dragen overeenkomstig het eigen recht de verantwoordelijkheid voor het gemeenschappelijke onderzoek, zoals zij dat ook voor een nationaal onderzoek doen. Die verantwoordelijkheid kan tot uitdrukking worden gebracht door zelf te participeren in het team, of door
intensief toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden en regelmatig met het 21
team te overleggen over de gang van zaken in het onderzoek.
Het onderzoek van een gemeenschappelijk team kan niet in alle opzichten gelijk worden gesteld aan nationaal onderzoek. Daarom is een nieuwe eerste afdeling A van Titel X WvSv opgenomen met een aantal artikelen die specifiek voor gemeenschappelijke onderzoeksteams gelden.51
49 De verwachting is dat de Aanwijzing internationale gemeenschappelijk onderzoeksteams, van het College van procureurs-generaal, in het najaar 2004 in werking zal treden.
50 MvT, p. 18.
51 De artikelen 552qa tot en met 552qe WvSv.
Gedetacheerde leden
Bij een gemeenschappelijk onderzoeksteam moet onderscheid gemaakt wor- den tussen leden die afkomstig zijn uit de lidstaat waar het team is gevestigd en leden uit andere betrokken lidstaten. De laatstbedoelde personen zijn de zoge- naamde gedetacheerde leden. Voor deze leden kunnen afwijkende voorwaar- den worden opgenomen in de oprichtingsovereenkomst. In Nederland hebben gedetacheerde leden geen opsporingsbevoegdheden, tenzij de wet, of de tussen de betrokken lidstaten geldende verdragen daarin uitdrukkelijk voorzien.52 De overeenkomst waarbij het team wordt ingesteld, moet aangeven of, en zo ja, welke onderzoekshandelingen de gedetacheerde leden mogen verrichten.53 Uitgangspunt hierbij is dat niet meer bevoegdheden worden uitgeoefend dan mogelijk is op grond van het nationale recht van het gedetacheerde lid. Ook moet de overeenkomst de verplichting voor de buitenlandse opsporingsambte- naar vastleggen om in Nederland te getuigen.54
Teamleiding
Elk gemeenschappelijk onderzoeksteam heeft een teamleider die moet worden aangewezen door en afkomstig is van de lidstaat waarin het team actief is. De leider dient zoals in elk onderzoeksteam de leden en de gedetacheerde leden van het team aanwijzingen te kunnen geven.
Toepasselijk recht
Het onderzoek valt onder het recht van de lidstaat van vestiging.
22
Geen rechtshulpverzoek
Indien in één van de deelnemende staten onderzoek moet worden verricht, kunnen de bij het team gedetacheerde ambtenaren uit die staat hun eigen bevoegde autoriteiten verzoeken een dergelijk onderzoek in te stellen. Een rechtshulpverzoek is niet nodig.
Voor de uitoefening van opsporingbevoegdheden die slechts met machtiging van de justitiële autoriteiten toegestaan zijn, geldt dat de opsporingsambtena- ren zich op dezelfde wijze als in een nationaal onderzoek moeten wenden tot
52 Zie in dit verband de artikelen 126g tot en met 126i en 126o tot en met 126q WvSv en de artike- len 40 en 41 SUO.
53 MvT, p. 19.
54 Zie artikel 552qa lid 3 WvS.
de bij het gemeenschappelijke team betrokken officier van justitie van hun eigen land. De toetsing of de opsporingsbevoegdheden kunnen worden uitge- oefend, vindt op dezelfde wijze plaats als in een nationaal onderzoek.
Deelname van anderen dan opsporings- en vervolgingsautoriteiten
Het is ook mogelijk anderen dan opsporings- en vervolgingsautoriteiten te betrekken bij het gemeenschappelijk onderzoeksteam, zoals de functionarissen van Europol en personen uit niet EU-landen. Deze hebben niet de rechten van de leden en de gedetacheerde leden. Hun bevoegdheden dienen te worden opgenomen in de oprichtingsovereenkomst. Voor deelname van mogelijke toe- komstige instellingen aan onderzoeksteams geldt dat zij bevoegd moeten zijn om te participeren in een gemeenschappelijk team.
Bijstand van niet betrokken lidstaten
Als een gemeenschappelijk onderzoeksteam bijstand nodig heeft van een lid- staat die niet bij het onderzoeksteam betrokken is, dient de gewone weg van de justitiële samenwerking te worden gevolgd, dus een rechtshulpverzoek. Ook kan op politieel niveau informatie worden gevraagd overeenkomstig artikel 39 SUO.
Gebruik persoons- en andere gegevens
De gegevens die een teamlid rechtmatig verkrijgt kunnen door de autoriteiten van zijn staat voor de volgende doeleinden worden gebruikt:
- voor het doel waarvoor het team is ingesteld; 23
- met voorafgaande toestemming van de lidstaat waar de informatie vandaan komt, voor het opsporen, onderzoeken en vervolgen van andere strafbare fei- ten. Die toestemming kan alleen geweigerd worden wanneer dergelijk gebruik strafrechtelijk onderzoek in de betrokken lidstaat in gevaar brengt of wanneer die lidstaat rechtshulp kan weigeren;
- ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid;
- voor andere doeleinden, indien dat tussen de lidstaten die het team hebben ingesteld is overeengekomen.55
55 Koers, p. 374.
Infiltratie (artikel 14)
Op basis van dit artikel kan rechtshulp worden verleend in het kader van grens- overschrijdende infiltratie.
Hoofdregel
Grensoverschrijdende infiltratie mag alleen plaatsvinden door opsporingsamb- tenaren.56 Naar Nederlands recht vallen onder dit artikel niet alleen de infiltra- tie zelf, maar ook de begrippen pseudo-koop, pseudo-dienstverlening en het stelselmatig inwinnen van informatie.57 De beslissing tot en de uitvoering van infiltratie wordt beheerst door het nationale recht van de aangezochte lid- staat.58
Nederland als aangezochte lidstaat
Rechtshulpverzoeken tot infiltratie moeten worden beoordeeld aan de hand van de Nederlandse regelgeving hieromtrent. Voorzover mogelijk wordt reke- ning gehouden met de vormvoorschriften en procedures die door de verzoe- kende lidstaat in het rechtshulpverzoek zijn opgenomen.
Nederland als verzoekende lidstaat
Hoewel het rechtshulpverzoek wordt beoordeeld op basis van het nationale recht van de aangezochte lidstaat, wordt - met het oog op het gebruik van het verkregen materiaal voor bewijsvoering - aangeraden in het rechtshulpverzoek
24 te verzoeken om de Nederlandse vormvoorschriften en procedures in acht te
nemen.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid van ambtenaren (artikel 15 )
Dit artikel vergroot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ambtenaren ten opzichte van het SUO.59 De opsporingsambtenaren van een andere lidstaat die in Nederland ingevolge artikel 12, 13 of 14 van de EU-rechtshulpovereenkomst
56 De inzet van burgerinfiltranten is in de overeenkomst uitgesloten. 57 MvT, p. 21.
58 De verplichting van artikel 4 geldt dus niet.
59 De in deze artikelen opgenomen regelingen betreffende strafrechtelijke en burgerrechtelijke aansprakelijkheid van buitenlandse opsporingsambtenaren zijn identiek aan de artikelen 42 en
optreden, zijn gelijkgesteld met Nederlandse opsporingsambtenaren voor wat betreft hun strafrechtelijke aansprakelijkheid.60 Die gelijkstelling geldt ook hun rechtsbescherming. Daarom is in artikel 185a WvSr een regeling getroffen die inhoudt dat, in geval van onder meer wederspannigheid, aan een opsporings- ambtenaar van een andere lidstaat gelijke bescherming toekomt als aan een Nederlandse opsporingsambtenaar.
Civielrechtelijke aansprakelijkheid (artikel 16)
Nederlandse ingezetenen die schade hebben geleden door het optreden van opsporingsambtenaren van een andere lidstaat in het kader van artikel 12, 13 en 14, kunnen schadevergoeding claimen in Nederland.61 Nederland heeft de verplichting op zich genomen om in eerste instantie die schade te vergoeden. Tussen de landen onderling is voorzien in regresrecht.
25
60 Artikel 12: Gecontroleerde aflevering; artikel 13: Gemeenschappelijke onderzoeksteams, arti- kel 14: Infiltratie en, daaronder begrepen, pseudo-koop, pseudo-dienstverlening en het stelsel- matig inwinnen van informatie.
61 Idem.
Het aftappen van telecommunicatie
De ontwikkeling van de mobiele (satelliet-) telecommunicatie is aanleiding geweest voor een gemeenschappelijke regeling tussen de lidstaten. Bij ieder rechtshulpverzoek dient rekening te worden gehouden met de plaats waar betrokkene zich bevindt en met het door hem gebruikte type telecommunica- tie. Het is immers mogelijk dat bij het aftappen van één persoon meerdere rechtssystemen toepasselijk zijn.
Autoriteiten die bevoegd zijn om opdracht te geven tot het aftappen van telecommunicatie (artikel 17)
Dit artikel bevat een definitie van het begrip ‘bevoegde autoriteit’. De reden van deze bepaling is dat het niet in alle lidstaten een rechterlijke autoriteit is, die een aftapbevel geeft. Indien hiertoe in een lidstaat een andere autoriteit dan de rechter bevoegd is, dient hierover een verklaring te zijn afgelegd.62 Zo is bij- voorbeeld in het Verenigd Koninkrijk de bevoegdheid tot aftappen wettelijk opgedragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken.63
Verzoeken om het aftappen van telecommunicatie (artikel 18)
26
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van het aftappen van telecommunicatie en de rechtstreekse doorgeleiding daarvan, of het aftappen, opnemen en ver- volgens het doorgeleiden van de opname, naar de verzoekende lidstaat.
Hoofdregel
Rechtstreekse doorgeleiding tussen de lidstaten vormt de hoofdregel. Voordeel daarvan is dat de afgetapte telecommunicatie direct in handen komt van de
62 Zie hiervoor: http//xx.xx.xxx/xxxxxxx.
63 De Minister van Binnenlandse Zaken in het Verenigd Koninkrijk, oftewel ‘the Secretary of State for the Home Department’.
autoriteiten van de verzoekende staat en dus ook meteen in het onderzoek kan worden gebruikt.
Uitzondering
Het laten opnemen en daarna doorgeleiden van de opname is bedoeld voor het geval rechtstreekse doorgeleiding niet mogelijk is.64
Nederland als verzoekende lidstaat
Voorafgaand aan een rechtshulpverzoek tot aftappen dient de officier van justi- tie een aftapbevel te geven (art. 126m lid 6 en 126t lid 5 WvSv). Het rechtshulp- verzoek dient daarvan melding te maken, zodat de autoriteiten van de aange- zochte lidstaat weten dat tappen in Nederland in concreto mogelijk is.
Nederland als aangezochte lidstaat
Buitenlandse verzoeken tot rechtstreekse doorgeleiding zijn uitvoerbaar op basis van het nieuwe artikel 552ob WvSv. Als het alleen om technische bijstand gaat, blijft een inhoudelijke toetsing van het verzoek achterwege. De verzoeken- de lidstaat hoeft in dat geval de feiten niet te omschrijven. Maar als de te tappen persoon zich op Nederlands grondgebied bevindt, wordt alleen tot tappen over- gegaan als deze maatregel ook zou zijn getroffen in een soortgelijke nationale zaak. Verder worden conform het nieuwe artikel 552ob WvSv nadere voorwaar- den gesteld.65
Inhoud van het rechtshulpverzoek 27
Het derde lid omschrijft de gegevens die in het rechtshulpverzoek moeten staan. Let erop dat meer gegevens nodig zijn dan op grond van de geldende ver- dragen het geval is.66 Zo dient bijvoorbeeld in de verzoekende lidstaat vooraf- gaand aan het rechtshulpverzoek het aftapbevel te zijn gegeven. Als de commu- nicatie in de aangezochte lidstaat moet worden afgetapt, dient tevens een beknopt overzicht van de feiten te zijn opgenomen.
64 Zie lid 6.
65 Te weten: 1. het niet gebruiken en vernietigen van telecommunicatie die betrekking heeft op communicatie tussen de betrokkene en een persoon die zich kan verschonen; 2. het gebruik is beperkt tot het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan het aftappen heeft plaatsgevon- den. Voorafgaande toestemming is nodig indien het voor een ander doel dient te worden gebruikt.
66 Artikel 14 ERV of 37 BUV.
Situaties waarin een verzoek tot aftappen kan worden gedaan:
a. De te tappen persoon bevindt zich in de verzoekende lidstaat, maar deze staat heeft de technische bijstand nodig van de aangezochte lidstaat (art. 18 lid 2 sub a). Deze situatie doet zich met name voor als betrokkene gebruik maakt van mobiele satelliettelecommunicatie. Het aftappen kan dan slechts plaatsvinden in het grondstation.67 In dit geval moet het verzoek worden gericht aan de lidstaat waar het grondstation is gevestigd. Indien Nederland een dergelijk rechtshulpverzoek krijgt, wordt technische bijstand verleend zonder inhoudelijke toetsing van het verzoek.68
b. De te tappen persoon bevindt zich in de aangezochte lidstaat en de communicatie kan daar worden afgetapt (art. 18 lid 2 sub b). Dit betreft de situ- atie waarbij gebruik wordt gemaakt van mobiele telecommunicatie van een aards netwerk, zoals een GSM-systeem, een gewone vaste telefoon, of van satel- lietcommunicatie.69 Het verzoek wordt gericht aan de staat van verblijf. Het verzoek dient in dit geval een beknopt feitenoverzicht te bevatten (art. 18 lid 4). Zo’n verzoek wordt ingewilligd als de gevraagde maatregel zou worden getrof- fen in een soortgelijke nationale zaak. In een dergelijk geval is de aangezochte lidstaat bevoegd tot volledige toetsing van het rechtshulpverzoek aan het eigen recht en kan aanvullende voorwaarden stellen.70
c. De te tappen persoon bevindt zich in een derde lidstaat maar kan daar niet worden afgetapt zonder technische bijstand van de aangezochte lidstaat (art. 18 lid 2 sub c). Dit betreft de situatie dat de lidstaat niet bij het aftappen als zodanig is betrokken, maar wel op grond van artikel 20 EU-rechtshulpovereen-
28 komst voorafgaand om toestemming moet worden gevraagd, omdat de te tap-
pen persoon zich in die staat bevindt.71 Na toestemming kan een rechtshulp- verzoek worden gericht aan de lidstaat waar het grondstation is gevestigd. De aangezochte lidstaat wordt in dit geval niet geacht het verzoek inhoudelijk te toetsen.
67 In Nederland bevindt zich in Buuren een grondstation voor Immarsat (behoort tot het KPN- netwerk).
68 Artikel 18 lid 5 EU-rechtshulpovereenkomst regelt de positie van de aangezochte lidstaat. In
dit kader wordt nog opgemerkt dat deze regeling voor het land van het grondstation tevens de juridische grondslag vormt om inbreuk te kunnen maken op het telecommunicatiegeheim, zoals dat geldt op grond van artikel 37 van het Statuut van de Internationale Telecommunicatie Unie (laatstelijk gewijzigd op 6 november 1998, zie Trb. 2001, 90 en 123).
69 Dit volgt uit artikel 19 lid 3.
70 Reden hiervan is dat de aangezochte lidstaat door het opnemen op dezelfde wijze bij het aftappen is betrokken als bij het aftappen in het kader van nationale strafrechtelijke onderzoe- ken. Wat Nederland betreft, geldt hiervoor het bepaalde in artikel 552oa WvSv.
71 Zie artikel 20 EU-rechtshulpovereenkomst en uitwerking in artikelen 126m lid 4 en 5 en 126t
lid 4 WvSv.
Aftappen van telecommunicatie op eigen grondgebied door tussenkomst van dienstverstrekkers (artikel 19)
Dit artikel betreft het tappen van telecommunicatie via satelliettelefoons, waar- bij de te tappen persoon zich bevindt op het grondgebied van een lidstaat die niet beschikt over een grondstation. In dat geval kan ook getapt worden via een in die lidstaat gevestigde dienstverlener van dat satellietnetwerk. Deze techni- sche mogelijkheid maakt in zo’n geval het vragen van rechtshulp aan de lidstaat waar het grondstation is gevestigd overbodig.
Wanneer de af te tappen persoon zich in de eigen danwel aangezochte72 lid- staat bevindt, kan via de dienstverlener afgetapt worden totdat de afgetapte persoon zich naar een andere lidstaat begeeft. Dan moet de interceptie worden beëindigd. In dat geval dient op basis van artikel 18 een rechtshulpverzoek te worden gedaan aan de lidstaat waar betrokkene zich bevindt. Als vooraf bekend is dat de af te tappen persoon zich regelmatig van de ene naar de andere lid- staat verplaatst, is het raadzaam vooraf een verzoek te richten aan het land waar het grondstation is gevestigd.
Xxxxxxxx zonder technische bijstand van een andere lidstaat (artikel 20)
Dit artikel bepaalt dat, wanneer het mogelijk is een persoon in een andere lid- staat af te tappen zonder technische bijstand van die lidstaat, die lidstaat toch toestemming moet geven.
29
Situaties waarin voornoemde methode van aftappen kan voorkomen:
• bij mobiele satellietcommunicatie waarbij de af te tappen persoon zich bevindt in een andere lidstaat dan die waar het grondstation is gevestigd (art. 18, lid 2, onderdeel c)
• bij mobiele (GSM) telecommunicatie.73
72 Dit volgt uit lid 3.
73 Dit ziet op de situatie dat een deel van de telecommunicatie die in het buitenland wordt gevoerd door een houder van een Nederlandse GSM-aansluiting via het Nederlands netwerk wordt afgehandeld. Is met betrekking tot die gebruiker al een tapbevel in Nederland afgegeven dan zullen ook de door hem in het buitenland gevoerde gesprekken die via het Nederlandse net- werk worden afgehandeld automatisch worden afgetapt en opgenomen.
Nederland als kennisgevende lidstaat
De definitie in dit artikel komt overeen met de bevelen zoals genoemd in artikel 126m, lid 1 WvSv. Een bevel op grond van artikel 126t, lid 1 WvSv valt er in beginsel niet onder, behalve in het geval de te tappen persoon zich bevindt in een derde lidstaat. Op basis van beide bevelen is een verzoek tot rechtshulp om telecommunicatie af te tappen mogelijk.74
Het tijdstip waarop de lidstaat waar betrokkene verblijft ingelicht moet worden, is afhankelijk van het moment waarop duidelijk is waar de betrokkene is (lid 2):
• is voorafgaand aan het tappen bekend dat betrokkene zich in een andere lid- staat bevindt dan dient kennisstelling vooraf plaats te vinden;
• is pas tijdens het tappen bekend dat betrokkene zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, dan dient de kennisgeving onmiddellijk nadat dit bekend is, te worden gedaan.75 Het ontbreken van 100% nauwkeurigheid is
daarbij als realiteit aanvaard.
Lid 3 somt de gegevens op die in de kennisgeving vermeld dienen te worden.76
Zolang nog geen beslissing van de in kennis gestelde lidstaat binnen is (uit- gangspunt: binnen 96 uur) mag het tappen worden voortgezet.77 Al getapte telecommunicatie mag in beginsel niet worden gebruikt, tenzij de betrokken lidstaten anders zijn overeengekomen of het gebruik noodzakelijk is ter voorko- ming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare orde.78
30 Nederland als in kennisgestelde lidstaat
De lidstaat van verblijf heeft de bevoegdheid te eisen dat het aftappen niet plaatsvindt, wordt stopgezet, of dat de al afgetapte telecommunicatie niet wordt gebruikt.79 In ieder geval dient de reactie zo snel mogelijk te worden gegeven; in beginsel binnen maximaal 96 uren na ontvangst van de kennisge- ving. Deze termijn kan in overleg worden verlengd.
74 MvT, p. 26.
75 Verblijfplaats van betrokkene kan bekend worden door verkeersgegevens of door de inhoud van de afgetapte telecommunicatie.
76 Het verdient aanbeveling om de kennisgeving zo zorgvuldig mogelijk te doen. Indien de auto-
riteiten van de ontvangende staat (waar de afgetapte persoon zich bevindt) in staat zijn zich een oordeel te vormen met betrekking tot de toepasbaarheid van de eigen wetgeving, wordt wellicht voorkomen dat alsnog nadere inlichtingen worden gevraagd (art. 20 lid 4).
77 Zie artikel 20 lid 4, sub b, onder i.
78 Zie artikel 20 lid 4, sub b, onder ii.
79 In lid 4 van artikel 20 wordt geregeld wat te doen na een kennisgeving.
Het nieuwe artikel 552oc WvSv legt vast hoe een kennisgeving uit het buiten- land te behandelen. In Nederland is bureau SIRENE aangewezen als contact- punt voor het ontvangen en verzenden van kennisgevingen. Het bureau zendt elke melding uit het buitenland onverwijld door naar de officier van justitie bij het landelijk parket, die verantwoordelijk is voor de behandeling en de beant- woording van de melding. De door Nederland aan het buitenland te zenden kennisgeving dient afkomstig te zijn van de officier van justitie die het desbe- treffende bevel van plan is te verlenen, respectievelijk al heeft verleend. De offi- cier van justitie dient deze kennisgeving te doen via bureau SIRENE en dient er op toe te zien dat van bureau SIRENE het antwoord uit het buitenland wordt ontvangen.
Vertrouwelijkheid
De ontvangende staat is verplicht om de in dit artikel bedoelde gegevens ver- trouwelijk te behandelen.80
Aansprakelijkheid voor de door aanbieders van telecommunicatienetwer- ken gemaakte kosten (artikel 21)
Dit artikel bevat een regeling over de gemaakte kosten. Uitsluitend de kosten van het aftappen in een concrete zaak mogen aan de verzoekende lidstaat wor- den doorberekend. De kosten voor het aftapbaar maken van de telecommuni-
catienetwerken niet. Deze bepaling is in overeenstemming met de Nederlandse 31
wetgeving hieromtrent met dien verstande dat thans concrete kosten verbon- den aan de uitvoering van individuele aftapbevelen kunnen worden doorbere- kend aan het buitenland.81
80 De in Nederland geldende informatieplicht, bedoeld in artikel 126bb WvSv, wordt ook van toepassing verklaard op de gevallen, waarin Nederland instemt met het tappen, zoals blijkt uit het nieuwe 552oc WvSv.
81 MvT, p. 30.
mobiele satelliettelecommunicatie dienstenverstrekker op grondgebied
aangezochte lidstaat
geen technische bijstand nodig
te tappen persoon
in aangezochte lidstaat
technische bijstand nodig dienstenverstrekker van satellietnetwerk op eigen grondgebied
technische bijstand nodig mobiele satelliettelecommunicatie
te tappen persoon
in verzoekende lidstaat
te tappen persoon in andere lidstaat -B-
technische bijstand nodig van derde lidstaat -C-
mobiele satelliettelecommunicatie
tappen door aangezochte lidstaat
te tappen persoon
in aangezochte lidstaat
Bilaterale regelingen (artikel 22)
In dit artikel is uitdrukkelijk bepaald dat de lidstaten bilaterale of multilaterale regelingen kunnen treffen ter vergemakkelijking van het rechtmatig aftappen van telecommunicatie. Deze bepaling is opgenomen met het oog op toekomsti- ge technische ontwikkelingen.
32
Schema aftappen telecommunicatie
satelliet telecommunicatie
aards netwerk gewone en
mobiele telecommunicatie
aftappen telecommunicatie
EU-rechtshulpovereenkomst (EU-RHO)
rechtshulpverzoek
grondstation op grondgebied andere lidstaat
grondstation op grondgebied andere lidstaat
in kennis stellen lidstaat
geen rechtshulpverzoek
rechtshulpverzoek bevel aangezochte lidstaat aan dienstenverstrekker
grondstation op grondgebied derde lidstaat -C-
artikel 18 lid 2 b EU-RHO
rechtshulpverzoek
bevel aan dienstenverstrekker geen rechtshulpverzoek
artikel 20 lid 2 EU-RHO
artikel 19 lid 3 EU-RHO
in kennis stellen en toestemming vooraf staat -B-
artikel 18 lid 2 a EU-RHO
artikel 19 lid 2 EU-RHO
artikel 20 lid 2 a EU-RHO
artikel 20 lid 4 a, subonderdeel i EU-RHO
rechtshulpverzoek aan staat C
artikel 18 lid 2 c EU-RHO
Gebruik van persoonsgegevens (artikel 23)
Algemene regeling
In dit artikel is een algemene regeling voor de bescherming van persoonsgege- vens opgenomen.82
De persoonsgegevens kunnen zonder toestemming van de verstrekkende lid- staat worden gebruikt bij:
• de procedure in het kader waarvan de gegevens zijn verstrekt;
• de gerechtelijke of administratiefrechtelijke procedures die rechtstreeks verband houden met de procedure waarop de EU-rechtshulpovereenkomst van toepassing is;83
• ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de open- bare veiligheid.
Bij gebruik voor een ander doel moet de verstrekkende staat voorafgaand toe- stemming verlenen, tenzij al toestemming van betrokkene is verkregen.84
Bijzondere regelingen
Er gelden nadere bepalingen voor het gebruik van gegevens bij:
• de uitwisseling van gegevens op eigen initiatief (art. 7, lid 2);
• de gemeenschappelijke onderzoeksteams (art. 13, lid 10);
• het tappen van telecommunicatie (art. 18, lid 5, sub b, en lid 6):
• het tappen zonder technische bijstand van een andere lidstaat (art. 20, lid 4).
Let erop dat deze bijzondere regelingen betrekking hebben op alle verkregen 33
gegevens.
Bevoegdheid tot navraag
De verstrekkende lidstaat heeft de bevoegdheid om in bijzondere gevallen navraag te doen naar het gebruik van de gegevens in de ontvangende lidstaat. Denk bijvoorbeeld aan gevallen waarover verschil van interpretatie kan bestaan.85
82 Bij een afwijkende situatie dient het Verdrag betreffende gegevensbescherming van 28 januari 1981, Trb. 1988,7, geraadpleegd te worden. Alle EU-lidstaten, evenals Noorwegen en IJsland zijn hierbij partij.
83 Bijvoorbeeld een procedure tot het intrekken van een wapenvergunning in verband met een
strafrechtelijk onderzoek naar geweldpleging. 84 Lid 1, sub d.
85 MvT, p. 31.
Bijzondere regeling voor persoonsgegevens afkomstig uit Luxemburg Persoonsgegevens uit Luxemburg mogen niet zonder meer worden gebruikt.86 Luxemburg heeft zich het recht voorbehouden om in bijzondere gevallen medewerking te weigeren op grond van de al bestaande weigeringsgronden.87 Indien aanleiding is om te veronderstellen dat Luxemburg had kunnen weige- ren, dan dient of degene wiens persoonsgegevens het betreft, of Luxemburg, voorafgaand toestemming te geven. Een weigering moet door Luxemburg wor- den gemotiveerd.
34
86 Deze regeling houdt rechtstreeks verband met de terughoudendheid van Luxemburg bij het verlenen van medewerking in fiscale strafzaken.
87 Luxemburg heeft niet de bevoegdheid die eis systematisch te stellen (MvT, p. 31).
Bronnenlijst
• Aanbeveling van de Raad betreffende een modelovereenkomst ter instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, Xxxxxxx, 0 april 2003, nr. 7061/03.
• J. Koers, Nederland als verzoekende staat bij de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Achtergronden, grenzen en mogelijkheden, maart 2001.
• Handboek voor de opsporingspraktijk, Openbaar Ministerie, SDU uitgevers
• Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onder- zoeksteams (2002/465/JBZ), Publicatieblad van de Europese Gemeenschap- pen.
• Memorie van Toelichting, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2001-2002, 28 350 (R1720), nr.3.
• Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Brussel, 29 mei 2000, Trb. 2000, Nr. 96. en Memorie van Toelichting, Tweede Kamer der Staten- Generaal, vergaderjaar 2001-2002, 28351.
• Protocol bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in straf- zaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie (vorderen gegevens finan- ciële sector), 16 oktober 2001, Trb. 2001, 187.
• Toelichtend Rapport, bij de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese 35
Unie (2000/ C 379/02).
• Wetsvoorstel tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Wet politieregisters en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2001-2002, 28 351, nrs. 1-2.
Adressen
Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken (BIRS)
Xxxxxxx 00000 0000 XX Xxx Xxxx
Telefoon (000) 000 00 00
Fax (000) 000 00 00
Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC)
Xxxxxxx 000
0000 XX Xxxxxxxxxx
Telefoon (000) 000 00 00
Fax (000) 000 00 00
Dienst Internationale Netwerken Bureau Sirene
Xxxxxxxxx 00
0000 XX Xxxxxxxxxx
Telefoon (000) 000 00 00 (24 u. per dag)
Fax 0000 000 00 00
36
IRC-Noord Xxxxxxx 000
0000 XX Xxxxx
Telefoon (0592) 383 030
Fax (0592) 383 031
IRC-Limburg Xxxxxxx 0000
0000 XX Xxxxxxxxxx
Telefoon (000) 000 00 00
Fax (000) 000 00 00
IRC-Rotterdam/Dordrecht Xxxxxxx 00000
0000 XX Xxxxxxxxx
Telefoon (000) 000 00 00
Fax (000) 000 00 00
IRC-Amsterdam/Utrecht Xxxxxxx 00000
0000 XX Xxxxxxxxx
Dienst Nationale Recherche Informatie Telefoon (000) 000 00 00
Landelijk Coördinatiepunt Grensoverschrijdende Observatie (LCGO)
Xxxxxxxxx 00
0000 XX Xxxxxxxxxx
Telefoon (000) 000 00 00
Fax (000) 000 00 00
Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)
Xxxxxxx 0000
0000 XX Xxxxxxxxxx
Telefoon (000) 000 0000
Fax (000) 000 0000
Fax (000) 000 00 00
IRC-Oost Xxxxxxx 000
0000 XX Xxxxxxxx
Telefoon (000) 000 0000
Fax (000) 000 0000
IRC-Zuid West Xxxxxxx 0000
0000 XX Xxxxx
Telefoon (000) 000 0000
Fax (000) 000 0000
IRC-Den Haag Xxxxxxx 000
0000 XX Xxx Xxxx Telefoon (000) 000 0000
Fax (000) 000 0000
IRC-Haarlem/Alkmaar Xxxxxxx 0000
0000 XX Xxxxxxx
Telefoon (000) 000 0000
Fax (000) 000 0000
37
38
Bijlagen
39
40
Relevante wetswijzigingen
Wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Wet politieregisters en aanvulling van het Wetboek van Xxxxxxxxxx met het oog op de uitvoering van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie.
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 126m worden, onder vernummering van het vierde lid tot zevende lid, drie leden ingevoegd, die luiden:
4. Indien bij de afgifte van het bevel, bedoeld in het eerste lid, bekend is dat de gebruiker van het nummer, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het voorne- men tot het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instem- ming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.
5. Indien na aanvang van het opnemen van de telecommunicatie op grond van een bevel als bedoeld in het eerste lid bekend wordt dat de gebruiker zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag
dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het 41
opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven.
6. De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in het eerste lid eveneens geven, indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks naar Nederland door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in Nederland.
In artikel 126t worden, onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid, twee leden ingevoegd, die luiden:
4. Indien bij de afgifte van het bevel, bedoeld in het eerste lid, bekend is dat de gebruiker van het nummer, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het voorne- men tot het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instem- ming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.
5. De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in het eerste lid eveneens geven, indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks naar Nederland door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in Nederland.
In artikel 552h, tweede lid, wordt na «verzoeken tot het» ingevoegd:
al dan niet gezamenlijk.
Artikel 552n, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen b en c worden geletterd c en d.
2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 351, nrs. 1–2 2
b. indien het strekt tot het meewerken aan een verhoor door of onder leiding van een buitenlandse rechterlijke autoriteit van een getuige of deskundige per videoconferentie;.
In artikel 552o wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, dat luidt:
2. In afwijking van het eerste lid heeft een vordering als bedoeld in artikel 552n, derde lid, welke is gedaan met het oog op de voldoening aan een voor inwilli-
42 ging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechter-
lijke autoriteit tot het meewerken aan een verhoor door hem of onder zijn lei- ding van een getuige of deskundige per videoconferentie, dezelfde rechtsgevol- gen als een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek, zulks voor wat betreft de toepassing van de artikelen 190, eerste en vierde lid, 191, eerste en vierde lid, 210, eerste lid, tweede volzin, 213, 214, 215, 217 tot en met 219a, 221 tot en met 225, 226, 226a, eerste lid, 226c, eerste lid, 226f en 236.
Artikel 552oa wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt na «kunnen worden uitgeoefend» de komma.
2. In het derde lid wordt «, en aan artikel 126ff kan geen toepassing worden gegeven,» vervangen door: en kan aan artikel 126ff geen toepassing worden gegeven,.
Na artikel 552oa worden twee artikelen ingevoegd, die luiden: Artikel 552ob
1. Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan op verzoek van een buitenlandse
autoriteit telecommunicatie worden afgetapt met het oog op de rechtstreekse doorgeleiding naar het buitenland. Artikel 126m, eerste lid, en artikel 126t, eer- ste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de afgetapte en rechtstreeks doorgeleide telecommunicatie betrekking heeft op een gebruiker van telecommunicatie die zich op Nederlands grondge- bied bevindt, worden aan de doorgeleiding de voorwaarden verbonden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd;
en
b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan het rechtshulpverzoek is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn ver- kregen.
3. Artikel 126bb is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 552oc
1. Een kennisgeving, op basis van een verdrag, van de bevoegde autoriteiten van een andere staat over het voornemen tot aftappen of het Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 351, nrs. 1–2 3 aftappen van telecommunicatie van
een gebruiker die zich op Nederlands grondgebied bevindt, wordt onverwijld 43
doorgezonden aan de door het College van procureurs-generaal daartoe aange- wezen officier van justitie.
2. De officier van justitie stelt de kennisgeving onverwijld in handen van de rechter-commissaris bij een schriftelijke vordering waarin, binnen de in het toepasselijke verdrag gestelde termijn, machtiging tot het verlenen van instem- ming met het voornemen tot aftappen of het aftappen door de bevoegde bui- tenlandse autoriteiten wordt verlangd.
3. De rechter-commissaris neemt een beslissing op de vordering met inachtne- ming van het bepaalde in het toepasselijke verdrag en het bepaalde bij of krach- tens artikel 126m of 126t.
4. Indien de machtiging wordt verleend, deelt de officier van justitie de autori- teiten van wie de kennisgeving afkomstig is, binnen de in het toepasselijke ver- drag gestelde termijn, mede dat met het voornemen tot aftappen of het aftap- pen van telecommunicatie van een gebruiker die zich op Nederlands grondge- bied bevindt, wordt ingestemd. Hij verbindt daaraan de voorwaarden die de rechter-commissaris heeft gesteld, alsmede de voorwaarden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie van de gebruiker tijdens
diens verblijf op Nederlands grondgebied:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 kan verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, en
b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan de kennisgeving is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
5. Indien de machtiging wordt verleend, is artikel 126bb van overeenkomstige toepassing.
6. Indien de machtiging niet wordt verleend, deelt de officier van justitie de autoriteiten van wie de kennisgeving afkomstig is, binnen de in het toepasselij- ke verdrag gestelde termijn, mede dat niet wordt ingestemd met het voornemen tot aftappen of het aftappen en eist hij, voor zover nodig, dat het aftappen onmiddellijk wordt stopgezet.
7. In een mededeling als bedoeld in het zesde lid die betrekking heeft op aftap- pen dat reeds een aanvang heeft genomen, wordt tevens opgenomen dat de gegevens, verkregen door het aftappen van telecommunicatie van de gebruiker tijdens diens verblijf op Nederlands grondgebied, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, tenzij, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, naar aanleiding van een daartoe strekkend nieuw verzoek in bijzonde- re gevallen en onder nadere voorwaarden enig gebruik wordt toegestaan door Onze Minister van Justitie.
44
Na artikel 552q wordt een afdeling ingevoegd, die luidt:
EERSTE AFDELING A. INTERNATIONALE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERZOEKSTEAMS
Artikel 552qa
1. Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan de officier van justitie voor een beperkte periode, ten behoeve van het gezamenlijk uitvoeren van strafrechtelij- ke onderzoeken, tezamen met de bevoegde autoriteiten van andere landen een gemeenschappelijk onderzoeksteam instellen. Artikel 552l, eerste lid, onder c, is niet van toepassing.
2. De instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 351, nrs. 1–2 4 door de officier van justitie met de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen schriftelijk overeenge- komen.
3. In de overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, worden in elk geval het doel, de bestaansperiode, de plaats van vestiging en de samenstelling van het gemeenschappelijke onderzoeksteam, de door Nederlandse ambtenaren op
buitenlands grondgebied en de door buitenlandse opsporingsambtenaren op Nederlands grondgebied uit te oefenen opsporingsbevoegdheden alsmede de verplichting voor buitenlandse opsporingsambtenaren om gehoor te geven aan een dagvaarding als bedoeld in artikel 210 of een oproeping als bedoeld in de artikel 260, vastgelegd.
Artikel 552qb
De uitoefening van opsporingsbevoegdheden op Nederlands grondgebied ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 552qa, geschiedt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens dit wetboek en de tussen de bij het gemeenschappelijke onderzoeks- team betrokken landen geldende verdragen.
Artikel 552qc
Stukken die buitenlandse leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 552qa, hebben opgesteld betreffende ambtshandelingen ter zake van opsporing en vervolging die zij in het kader van het onderzoek van het onderzoeksteam in het buitenland hebben verricht, hebben in Nederland de bewijskracht die toekomt aan stukken betreffende overeenkomstige, door Nederlandse ambtenaren in Nederland verrichte handelingen, met dien ver- stande dat hun bewijskracht niet uitgaat boven die welke zij naar het recht van
de staat waaruit de buitenlandse leden afkomstig zijn, hebben. 45
Artikel 552qd
1. Stukken van overtuiging en gegevensdragers waarop gegevens zijn opgeno- men die in Nederland in beslag zijn genomen of zijn vergaard met gebruikma- king van enige strafvorderlijke bevoegdheid ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 552qa, dat buiten Nederland is gevestigd, kunnen onmiddellijk, voorlopig ter beschikking worden gesteld van het onderzoeksteam.
2. De officier van justitie die betrokken is bij het gemeenschappelijk onder- zoeksteam verbindt aan de voorlopige terbeschikkingstelling, bedoeld in het eerste lid, de voorwaarden dat het Nederlandse recht onverkort blijft gelden ten aanzien van die stukken en gegevensdragers en dat het gebruik daarvan als bewijsmiddel pas mogelijk is, nadat deze definitief ter beschikking worden gesteld.
3. De officier van justitie kan de stukken en gegevensdragers, bedoeld in het eerste lid, definitief ter beschikking stellen van het gemeenschappelijk onder-
zoeksteam dat in het buitenland is gevestigd, voor zover de rechtbank daartoe verlof heeft verleend. Artikel 552oa, vierde en vijfde lid, en artikel 552p, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 552qe
1. De officier van justitie die betrokken is bij het gemeenschappelijk onder- zoeksteam, bedoeld in artikel 552qa, dat buiten Nederland is gevestigd, kan een bevel als bedoeld in artikel 126m, eerste lid, of artikel 126t, eerste lid, eveneens geven met het oog op het rechtstreeks Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 351, nrs. 1–2 5 doorgeleiden aan en het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel door het gemeenschappelijk onderzoeksteam.
2. Indien de telecommunicatie betrekking heeft op een gebruiker van telecom- municatie die zich op Nederlands grondgebied bevindt, worden aan het bevel bedoeld in het eerste lid, de voorwaarden verbonden, dat de gegevens verkre- gen door het aftappen van de telecommunicatie:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd,
en
b. alleen mogen worden gebruikt voor het onderzoek van het onderzoeksteam en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te
46 worden gevraagd en te zijn verkregen.
3. Artikel 126bb is van overeenkomstige toepassing.
Het opschrift van § 1 van de derde afdeling van Titel X van het Vierde Boek komt te luiden:
Overdracht van strafvervolging door Onze Minister van Justitie.
Het tweede lid van artikel 552t komt te luiden:
2. Indien een gerechtelijk vooronderzoek heeft plaatsgehad of indien voorlopige hechtenis is toegepast en de officier van justitie een voorstel doet ingevolge het eerste lid, doet hij de verdachte die zich in Nederland bevindt of die een beken- de woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, kennis geven dat hij de ver- volging ter zake van het feit waarop dat vooronderzoek betrekking had of waar- voor de voorlopige hechtenis is toegepast voor overdracht aan een vreemde staat heeft voorgedragen. Deze kennisgeving wordt aan de verdachte betekend.
In artikel 552u vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
Na artikel 552w wordt een paragraaf ingevoegd, die luidt:
§ 1 a. Overdracht van strafvervolging door de officier van justitie.
Artikel 552wa
Voor zover het toepasselijke verdrag uitdrukkelijk voorziet in de rechtstreekse toezending door justitiële autoriteiten van verzoeken tot strafvervolging, is de officier van justitie bevoegd, indien hij het in het belang van een goede rechts- bedeling gewenst acht dat een vreemde staat een strafvervolging instelt tegen een verdachte ter zake van een strafbaar feit met de opsporing waarvan hij is belast, aan buitenlandse justitiële autoriteiten verzoeken tot strafvervolging te doen. De artikelen 552t, tweede tot en met zevende lid, 552u, derde lid, en 552v zijn van overeenkomstige toepassing. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 351, nrs. 1–2 6
Het opschrift van § 2 van de derde afdeling van Titel X van het Vierde Boek komt te luiden:
Overname van strafvervolging door Onze Minister van Justitie.
In artikel 552x wordt na «brengt» ingevoegd:
, voor zover het toepasselijke verdrag niet reeds uitdrukkelijk in die wijze van toezending voorziet,. 47
Na artikel 552hh wordt een paragraaf ingevoegd, die luidt:
§ 2 a. Overname van strafvervolging door de officier van justitie.
Artikel 552ii
1. Voor zover het toepasselijke verdrag uitdrukkelijk voorziet in rechtstreekse toezending van verzoeken tot overname van de strafvervolging door justitiële autoriteiten, is de officier van justitie bevoegd zelfstandig op een verzoek om overname van de strafvervolging van een buitenlandse justitiële autoriteit te beslissen. De artikelen 552y, 552aa, tweede lid, 552bb, tweede en vierde lid, en 552cc tot en met 552gg zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Voor zover het toepasselijke verdrag uitdrukkelijk voorziet in rechtstreekse toezending van verzoeken tot overname van de strafvervolging door justitiële autoriteiten, wordt het verzoek, zo het is gericht tot een andere officier van jus- titie dan bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 552z, onverwijld aan die officier van justitie doorgezonden.
Artikel 588, tweede lid, komt te luiden:
2. De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden ver- taald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.
In het Wetboek van Xxxxxxxxxx wordt na artikel 207a een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 207b
1. Hij die in de gevallen waarin door of krachtens een verdrag een verklaring onder ede of onder een daarvoor in de plaats tredende Tweede Kamer, verga- derjaar 2001–2002, 28 351, nrs. 1–2 7 bevestiging of belofte wordt gevorderd, in Nederland, per videoconferentie,
voor een rechterlijke autoriteit van een andere staat mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van
48 ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Artikel 207, tweede en vierde lid, is van toepassing.
3. Geen vervolging vindt plaats dan op klacht van de rechterlijke autoriteit voor wie de valse verklaring werd afgelegd. Artikel 66 blijft met betrekking tot de in dit lid bedoelde klacht buiten toepassing.
In artikel 13d van de Wet politieregisters wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid ingevoegd, dat luidt:
3. Uit een tijdelijk register kunnen verder gegevens worden verstrekt:
a. ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, of
b. indien dat is overeengekomen bij de instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam als bedoeld in artikel 552qa van het Wetboek van Strafvordering dat in Nederland is gevestigd.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 351, nrs. 1–2 8
49
50
Dit is een uitgave van het Ministerie van Justitie Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken Xxxxxxx 00000
0000 XX Xxx Xxxx
Vormgeving: Xxxxxx Xxxxxxxx Juli 2004