ZITTING 1956—1957 — 463 4
ZITTING 1956—1957 — 463 4
Goedkeuring van de op 22 juni 1956 te Washington gesloten Overeenkomst tussen liet Koninkrijk der Neder- landen en de Verenigde Staten van Amerika betreffende. het niet-militair gebruik van atoomenergie
MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 3
Bij brief van 26 februari 1957 deelde de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de eerste onderge- tekende mede, dat tweeëndertig leden der Kamer overeenkonv stig artikel 61, lid 3, van de Grondwet de wens te kennen hadden gegeven, dat de op 22 juni 1956 te Washington tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika gesloten overeenkomst betreffende het niet-militair gebruik van atoomenergie (overgelegd aan de Staten-Gene- raal bij brieven van. 19 februari 1957, Bijl. Hand. I 1956/ 57, nr. 68, en. Bijl. Hand. II 1956/57 — 4601, nr. 1) aan de uitdrukkelijke goedkeuring der Staten-Generaal zou worden onderworpen. Gevolg gevend aan deze wens hebben de onder- getekenden aan de Koningin in overweging gegeven het onder- havigc wetsontwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal ie zenden.
De tekst van de toelichtende nota, die was gevoegd bij de bovenvermelde brieven van 19 februari 1957, luidde als volgt:
De op 18 juli 1955 met de Verenigde Staten van Amerika gesloten Overeenkomst tot samenwerking betreffende het niet- militair gebruik van atoomenergie (Trb. 1955, 96 en 105; 1956, 13) vermeldde in artikel X, dat de Verdragsluitende Par- tijen hoopten en verwachtten, dat deze eerste overeenkomst tussen de twee landen in de naaste toekomst zich zou uit- breiden tot een verdergaande samenwerking dan waarin de overeenkomst voorzag.
De overeenkomst van 1955 is namelijk van beperkte strek- king. Zij heeft alleen betrekking op onderzoekingsreactoren en voorziet in de levering van slechts 6 kg uranium-235 in een maximumverrijking van 20 pet., juist voldoende voor een in Nederland te bouwen „Hoge Flux Reactor" (materials testing reactor).
In september 1955 werden de besprekingen met de Ver- enigde Staten van Amerika heropend om te komen tot een bredere overeenkomst, welke het ons land mogelijk zou maken op een veel uitgestrekter gebied onderzoekingen te verrichten en een programma tot ontwikkeling van energiereactoren te verwezenlijken. Het was daarbij de bedoeling van onderge- tekenden de mogelijkheid te openen tot het verkrijgen van ge- gevens, welke door de Verenigde Staten als vertrouwelijk of geheim worden beschouwd en welke voor de verwezenlijking van een Nederlands programma van bijzondere betekenis zou- den kunnen zijn.
De onderhandelingen, welke te Washington werden ge- voerd, hadden een bevredigend verloop, zij het, dat, gezien de complexe materie, bij de opstelling van de tekst langdurige gedachtenwisselingen noodzakelijk bleken.
Tot goed begrip van het verloop der onderhandelingen diene, dat de Regering der Verenigde Staten rekening moest houden met de bepalingen van de Atomic Energy Act, als- mede met reeds bestaande overeenkomsten met andere landen. Bovendien werd niet alleen met Nederland, doch ook met een aantal andere Mogendheden ongeveer gelijktijdig onderhan- deld. Dit maakte het voor Nederland moeilijker bepaalde for- muleringen in de tekst te wijzigen. Geen van deze formule- ringen is echter van een dusdanige aard, dat daardoor het sluiten van de overeenkomst niet raadzaam zou zijn.
In uitvoerige onderhandelingen is het gelukt, hoewel de Verenigde Staten eenzijdig dachten, om de uitwisseling van inlichtingen vrijwel geheel tweezijdig te regelen. Eenzijdigheid blijft begrijpelijkerwijze bestaan in de leverings- en controle- sector.
De onderhavige overeenkomst vervangt die van 1955. Zij is voor tien jaar aangegaan met ingang van de dag, waarop de beide Regeringen elkaar zullen hebben medegedeeld, dat de vereiste goedkeuring is verkregen (artikel IB) . Reeds op
2 augustus 1956 ontving de Nederlandse tijdelijk zaakgelas- tigde te Washington de schriftelijke mededeling, dat — voor wat betreft de Verenigde Staten — voldaan is aan alle ver- eisten voor de inwerkingtreding van de overeenkomst.
Wanneer de overeenkomst in werking treedt, zal Nederland gedurende de komende jaren over splijtstof en andere voor het splijtingsproces noodzakelijke materialen de beschikking kunnen krijgen in een zodanige hoeveelheid, dat, voor zover thans kan worden overzien, van een belangrijke bijdrage tot dekking van de Nederlandse behoeften gedurende dit tijdvak van tien jaar kan worden gesproken.
Voorts zal Nederland kunnen putten uit vertrouwelijke en geheime gegevens en de „know-how", die de Verenigde Staten in de loop der jaren na kostbare onderzoekingen hebben weten te vergaren. De uitwisseling van deze (technologische) gegevens vindt alleen plaats, voor zover dit voor lopende of voorgenomen programma's van belang is (artikel III B (2)) . Met betrekking tot de beveiliging van deze gegevens bestaan enkele wederkerige afspraken. Door hun aard lenen deze zich niet voor openbaarmaking. Voor de goede orde moge hierbij worden opgemerkt, dat het hier afspraken betreft, welke uit- sluitend dienen tot nadere uitwerking van de overeenkomst.
In de overeenkomst wordt uitdrukkelijk gesteld, dat geen der partijen gegevens van militaire aard zal verstrekken (arti- kelen II B en C). Daarnaast is bepaald, dat geen vertrouwelijke gegevens zullen worden uitgewisseld, welke van derde landen verkregen zijn of in particulier bezit zijn (artikel II D). Aan- gezien de Stichting Reactor Centrum Nederland in de eerste plaats van deze overeenkomst zal kunnen en moeten profiteren en het vooral deze stichting is, die hier te lande over de met Amerika uit te wisselen gegevens zal beschikken, en deze stichting een privaatrechtelijke status bezit, is aan de Ameri- kaanse Regering medegedeeld, dat op deze bepaling, voor zover het Reactor Centrum Nederland betreft, geen beroep zal worden gedaan. Opdat genoemde uitwisseling kan plaats- hebben, zal het noodzakelijk zijn tot een formele afspraak te geraken tussen de Nederlandse Regering en het bestuur der stichting. Ook dienen enkele verplichtingen, die de Regering aangaan, eveneens te bestaan voor het Reactor Centrum Nederland. De stichting heeft reeds medegedeeld, dat harer- zijds tegen een dergelijke regeling geen bezwaar bestaat.
Ondergetekenden zijn van mening, dat de overeenkomst is te verenigen met de overeenkomsten tussen het Reactor Cen- trum Nederland en de Noorse en Engelse atoomorganisaties. De Regering der Verenigde Staten is volledig op de hoogte van de strekking van deze overeenkomsten, terwijl eerstge- noemde organisaties hunnerzijds op de hoogte zijn van de verplichtingen, die Nederland in het kader van de onder- havige overeenkomst aangaat.
Indien het Internationaal Atoomagentschap der Verenigde Naties zijn arbeid heeft aangevangen, zullen beide partijen overleggen, of de overeenkomst wijziging behoeft en welke taken, bij voorbeeld die inzake controle en veiligheid, aan dit agentschap kunnen worden overgedragen (artikel XI A) . Indien een Europese geïntegreerde landengroepering (op het gebied der atoomenergie) tot stand komt, kan deze op aanvrage van Nederland en na goedkeuring door de Verenigde Staten rechten en plichten van Nederland, voortvloeiende uit
de onderhavige overeenkomst, overnemen (artikel XI B).
De overeenkomst voorziet in een controle van Amerikaanse zijde, die erop gericht is het gebruik van splijtstof voor niet overeengekomen doeleinden te voorkomen (artikel XII). Dit kan met zich medebrengen, dat de Amerikaanse Regering via een dergelijke controle in zekere mate op de hoogte zou kunnen komen van hetgeen in Nederland op het gebied van de kernenergie wordt verricht. Bij de beoordeling van deze bepaling dient te worden bedacht, dat splijtstoffen nimmer zullen kunnen worden verkregen zonder dat de leverancier, of dit nu een ander land dan wel het Internationaal Atoom- agentschap, de O.E.E.S. of Euratom is, op het gebruik daar- van eveneens een effectieve controle zal wensen uit te oefe- nen. Bij iedere geprojecteerde internationale samenwerking betekent controle tevens een recht tot inspectie. Problemen doen zich daarbij onder meer voor ten aanzien van indus- triële geheimen en van de geheimhouding van produktie- methoden, welke aan de inspecteurs uit hoofde van hun functie moeten worden geopenbaard. De Regering vertrouwt echter, dat in de praktijk voor dergelijke problemen een op- lossing kan worden gevonden. In het bijzonder zal erop wor- den toegezien, dat de vrijheid van het universitaire onderzoek en de hogeronderwijsopleidingen door de tenuitvoerlegging van de overeenkomst niet wordt aangetast.
Het artikel inzake de octrooien (artikel IX) is geheel twee- zijdig en alleen beperkt tot uitvindingen door één der par- tijen gedaan met gebruikmaking van door de andere partij verstrekte geclassificeerde gegevens. Het is begrijpelijk, dat partijen hun belangen in uitvindingen, gedaan met door hen verschafte geheime gegevens, veilig willen stellen. Uiteraard moet worden verwacht, dat voorlopig deze bepalingen in één richting zullen werken, daar er grotere kans is op overgang van Amerikaanse gegevens naar Nederland dan omgekeerd.
In de nieuwe overeenkomst zijn enkele bepalingen opge- nomen, welke voor Nederland reeds op korte termijn voor- deel kunnen opleveren en welke het gewenst maken, dat de overeenkomst spoedig in werking treedt. De belangrijkste van deze bepalingen (artikel VIIA) brengt mede, dat tevens uranium-235 kan worden verkregen met een maximale ver- rijkingsgraad van 90 pet. voor gebruik in de in Nederland te bouwen „Hoge Flux Reactor", die niet meer dan 6 kg van dit uranium zal kunnen bevatten. In de verwachting, dat de overeenkomst spoedig in werking zou treden, zodat van een zodanige bepaling profijt kon worden getrokken, is bij het opstellen van de plannen voor de door het Reactor Centrum Nederland te bouwen' reactor daarmede rekening gehouden; inmiddels werd uit de Verenigde Staten een ontwerp voor een
„Hoge Flux Reactor" verkregen met recht van aankoop van deze reactor vóór 1 mei 1957. Tevens zal na inwerkingtreding van de overeenkomst toegang kunnen worden verkregen tot een aantal rapporten inzake de veiligheid van reactoren, welke direct van groot belang zijn voor Nederland bij de plaatsing en inrichting van reactoren.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel II stelt zeer in het algemeen vast, dat de twee lan- den zullen samenwerken om vreedzame toepassing van atoom- energie te bereiken, en sluit vervolgens de uitwisseling van
„Restricted Data" op militair gebied uit. Hoewel ten tijde van de onderhandelingen bleek, dat gegevens over enkele soorten van kernreactoren, bij voorbeeld die voor de voortstuwing van schepen, nog niet voor uitwisseling in aanmerking komen, omdat de Amerikaanse Regering deze van voornamelijk mili-
3
tair belang acht, kunnen nochtans steeds besprekingen met de Verenigde Staten hierover worden geopend.
Artikel III omschrijft het gebied der uitwisseling van ge- gevens. De omschrijving van lid A omvat het gehele terrein van samenwerking van de overeenkomst van 18 juli 1955. Het geclassificeerde terrein omvat de uitwisseling van gegevens omtrent reactoren van diverse aard, hun technologie, con- structiematerialen en werkwijzen, alsmede de veiligheidsvraag- stukken, die daarmede samenhangen. Lid B (3) (c) houdt een beperking in, welke voortvloeit uit reeds door de Verenigde Staten jegens andere landen aangegane verplichtingen.
Artikel IV geeft aan, welke materialen kunnen worden ge- leverd voor onderzoekingsdoeleinden. Hieronder vallen z.g.
„gramme quantities" (minieme hoeveelheden) U-235 in de hoogst mogelijke graad van verrijking, plutonium en U-233, welke van uitermate groot belang zijn voor onderzoekingen in laboratoria. •
Artikel VI stelt particuliere personen en instellingen in beide landen in staat onderling transacties aan te gaan be- treffende de materie, waarop de overeenkomst betrekking heeft. Hierbij kunnen, onder door beide landen aan hun onderdanen te stellen voorwaarden, eveneens geclassificeerde gegevens worden uitgewisseld, voor zover deze gegevens nodig zijn voor een bestaand of nog te ondernemen reactorpro- gramma.
Artikel VII maakt het Nederland mogelijk 500 kg U-235 tot een maximale verrijking van 20 pet. uit de Verenigde Staten te betrekken. Deze splijtstof zal worden geleverd naar- mate dat nodig is voor de Nederlandse reactoren; hierover dient overleg met de Atomic Energy Commission van de Ver- enigde Staten plaats te vinden. Van deze hoeveelheid splijt- stof zal een gedeelte worden geleverd in een maximumverrij- king van 90 pet., namelijk de brandstof voor de „Hoge Flux Reactor". In lid C is overeengekomen, dat de Nederlandse Regering zich de eigendom zal voorbehouden met betrekking tot de splijtstof, welke krachtens de overeenkomst kan worden verkregen, tot het tijdstip, waarop particuliere verbruikers in de Verenigde Staten eigendom van splijtstoffen kunnen ver- werven.
Dat de Verenigde Staten de bepalingen van lid D, waarbij het chemisch zuiveren van verbruikte splijtstof van Ameri- kaanse herkomst slechts in overleg met en na toestemming van de Atomic Energy Commission wordt toegestaan, in hun bilaterale overeenkomsten wensen te zien opgenomen, houdt verband met het militaire aspect van het bezit der bij dit proces beschikbaar komende hoeveelheden plutonium. Het is ook in het Nederlandse belang, dat de produktie en de aan- wending van plutonium alom wordt gecontroleerd. Mede uit deze overweging en omdat het hier een bepaling betreft, welke bij de hierna door de Verenigde Staten met andere landen te sluiten bilaterale overeenkomsten gebruikt zou worden, kon dit artikel in deze vorm worden aanvaard. Overigens is het principe van multilaterale controle bij het chemisch zuiveren van verbruikte splijtstof intussen ook aanvaard bij de onder- handelingen over de Statuten voor een Internationaal Atoom- agentschap.
Artikel IX handelt over octrooien op vindingen, gedaan met behulp van geheime en vertrouwelijke gegevens, die van de andere partij werden ontvangen. Ieder der beide partijen draagt op de desbetreffende octrooien alle rechten in het land van de andere partij (waar dus de informatie vandaan komt) aan die andere partij over, behoudt echter een gratis niet exclusieve licentie op het octrooi in dat land voor regerings- doeleinden en wederzijdse defensie.
Voorts geven partijen elkaar op hun octrooien, die onder dit artikel vallen, een niet exclusieve gratis licentie voor rege- ringsdoeleinden in alle landen (uiteraard geldt deze regeling niet voor het land, dat de oorspronkelijke, geclassificeerde ge- gevens heeft verstrekt, aangezien daarvoor de in de vorige alinea genoemde regeling geldt). Deze licentie bevat een z.g.
4
„have-rnade" clausule; de partij, die de licentie krijgt, kan namelijk voor haar eigen behoeften aan derden een sublicentie verlenen.
Voorts wordt nog geregeld, dat partijen bij hun licentie- verlening niet zullen discrimineren ten aanzien van elkanders onderdanen. Deze verplichting rust niet op particulieren, het- geen ten aanzien van Nederlandse particulieren voor de andere bepalingen van dat artikel wel het geval is. (Vermel- ding van Amerikaanse particulieren leek hier overbodig, daar deze octrooien in de Verenigde Staten altijd op naam van de Regering zullen staan.)
Waar de Nederlandse Staat geen eigen onderzoekingen voorziet en dus geen uitvindingen zal doen, zal worden bevor- derd, dat ten aanzien van octrooien van de Stichting Reactor Centrum Nederland te dezen zal worden gehandeld alsof zij staatsoctrooien waren. Met het R.C.N., dat hiermede akkoord ging, zal nog een formele regeling moeten worden getroffen. Nogmaals zij onderstreept, in het bijzonder in verband met tussen het R.C.N, en het Nederlandse bedrijfsleven getroffen afspraken, dat het hier alleen om die R.C.N.-rechten gaat, voortvloeiende uit door Amerika verstrekte geheime gegevens. Lid B van artikel IX garandeert, dat bij het verlenen van octrooien de geheimhouding der uitgewisselde gegevens wordt gewaarborgd.
Artikel X, C, bepaalt, dat schriftelijke toestemming van de partner vereist is alvorens overdracht van uitrusting aan der- den kan plaatsvinden, als gevolg waarvan geclassificeerde in- lichtingen, welke krachtens de overeenkomst zijn ontvangen, zouden kunnen worden onthuld.
Artikel XIII bevat enige garanties, welke ingevolge de atoomwetgeving van de Verenigde Staten in de door dat land te «luiten overeenkomsten moeten worden opgenomen.
Artikel XIV sluit de aansprakelijkheid van de leverende partij uit ten aanzien van enigerlei gegevens, materialen of installaties, welke door haar zijn verschaft.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
De Minister van Economische Zaken,
X. XXXXXXXX.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
J. CALS.