Contract
IX. MAATREGELEN BETREFFENDE HET BEHOUD EN DE HERINSCHAKELING VAN DE GE- HANDICAPTEN IN HET ARBEIDSPROCES IN HET RAAM VAN DE REGELGEVINGEN INZA- KE SOCIALE ZEKERHEID EN SOCIALE BIJSTAND
A. Ziekte- en invaliditeitsverzekering (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering)
1. Toegelaten arbeid tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid
a. Werknemers
De persoon die wordt erkend arbeidsongeschikt te zijn overeenkomstig de medische criteria die zijn bepaald in artikel 100, § 1 van de wet betreffende de verplichte verze- kering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (GW), kan, indien hij het wenst, het werk hervatten in omstandigheden die zijn aange- past aan zijn gezondheidstoestand.
Die geleidelijke hervatting zal moeten worden toegestaan door de adviserend ge- neesheer van het ziekenfonds onder de voorwaarden die zijn bepaald in artikel 100, § 2 GW en volgens de nadere regels die zijn vastgesteld in artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Vanaf 12 april 2013, en om de mechanismen van socio-professionele herinschakeling op het niveau van de sector van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen te versterken, moet de adviserend geneesheer geen toestemming meer geven voor de werkhervat- ting, maar moet de betrokkene uiterlijk een werkdag onmiddellijk voorafgaand aan zijn werkhervatting aan zijn verzekeringsinstelling aangeven dat hij het werk zal hervatten en aan de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling een aanvraag tot toelating indienen (door middel van eenzelfde formulier). De adviserend geneesheer kan zijn beslissing meedelen uiterlijk binnen 30 werkdagen na de hervatting. De ver- richte activiteit moet verenigbaar zijn met de aandoening in kwestie en de werknemer moet vanuit geneeskundig oogpunt een vermindering van zijn geschiktheid van ten minste 50 % behouden.
1) Wanneer de persoon al een aangepast werk hervat in afwachting van de beslissing van de adviserend geneesheer van het ziekenfonds en er ondertussen een nega- tief advies wordt gegeven door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer moet die persoon ingevolge de wetgevingen inzake arbeidsovereenkomsten en bescher- ming van de werknemer de werkhervatting stopzetten.
Wat zijn de gevolgen voor de verzekering uitkeringen?
Die situatie zal geregeld kunnen worden op grond van de nieuwe bepalingen van artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.
In het kader van de nieuwe procedure inzake hervatting van een aangepast werk heeft de adviserend geneesheer van het ziekenfonds immers vooraf een vraag om toelating ontvangen van de betrokken persoon en moet hij zich daarover dus uit- spreken (uiterlijk binnen 30 werkdagen na de hervatting).
a) Wat gebeurt er als de adviserend geneesheer de hervatting van een aangeast werk toestaat? – De adviserend geneesheer neemt een positieve beslissing (toelating om een aangepast werk te hervatten) overeenkomstig de medische criteria die in artikel 100, § 2 GW zijn bepaald, terwijl de preventieadviseur- arbeidsgeneesheer een negatief advies heeft gegeven
In dat geval is de toelating door de adviserend geneesheer niet bindend voor de werkgever, die dus de hervatting van een aangepast werk kan weigeren (bur- gerrechtelijk begrip van de arbeidsovereenkomst).
In dat geval moet de werknemer de werkhervatting stopzetten ingevolge de wetgevingen inzake arbeidsovereenkomsten en bescherming van de werkne- mer.
Wat de verzekering uitkeringen betreft zal die toestand geregulariseerd kunnen worden op grond van de nieuwe bepalingen van artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.
Zo blijft de persoon tijdens de periode van werkhervatting (toegestaan door de adviserend geneesheer) erkend als arbeidsongeschikte werknemer en behoudt hij zijn uitkeringen, eventueel verminderd ingevolge de cumulatieregel waarin artikel 230 van het genoemde koninklijk besluit voorziet.
Voor de erop volgende periode blijft de persoon die het werk heeft stopgezet erkend als arbeidsongeschikte werknemer en behoudt hij het recht op zijn vol- ledige uitkeringen, voor zover hij nog voldoet aan de medische criteria die zijn bepaald in artikel 100, § 1 GW.
b) Als de adviserend geneesheer een negatieve beslissing neemt omdat de werk- hervatting niet verenigbaar is met de gezondheidstoestand van de persoon
In dat geval hebben zowel de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer als de ad- viserend geneesheer een negatieve beslissing genomen over de hervatting van een aangepast werk, omdat die hervatting niet verenigbaar is met de gezond- heidstoestand van de persoon.
Wat de verzekering uitkeringen betreft, is die situatie geregeld door de nieuwe bepalingen van artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.
In die situatie beslist de adviserend geneesheer dat de werkhervatting niet wordt toegestaan omdat ze niet verenigbaar is met de gezondheidstoestand. Die negatieve beslissing moet worden voorafgegaan door een medisch onder- zoek.
Zodra de adviserend geneesheer tot dat medisch onderzoek is overgegaan, kan de negatieve beslissing na dat onderzoek aan de betrokken persoon wor- den afgegeven tegen ontvangstbewijs of hem over de post worden bezorgd, ui- terlijk binnen 7 kalenderdagen vanaf de beslissing.
Voor de periode die voorafgaat aan de datum waarop de negatieve beslissing ingaat, wordt die situatie geregeld op grond van de nieuwe bepalingen van arti- kel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996. De persoon blijft erkend als ar- beidsongeschikte werknemer en behoudt zijn uitkeringen, eventueel verminderd ingevolge de cumulatieregel (artikel 230, § 2 ter van het genoemde koninklijk besluit).
Voor de erop volgende periode blijft de persoon die het werk heeft stopgezet arbeidsongeschikte werknemer en behoudt het recht op zijn volledige uitkerin- gen (zolang hij nog voldoet aan de medische criteria die zijn bepaald in arti- kel 100, § 1 GW).
c) Wat in geval van ontslag wegens overmacht?
Als de persoon wordt ontslagen wegens overmacht (definitieve ongeschiktheid om het overeengekomen werk te verrichten) doet dat ontslag geen afbreuk aan de erkenning van zijn ongeschiktheid om te werken, voor zover de persoon nog voldoet aan de medische criteria die zijn bepaald in artikel 100, § 1 GW.
Als er eventueel een verbrekingsvergoeding wordt betaald door de werkgever (wat in principe niet het geval zou zijn bij een ontslag wegens overmacht) zou de betrokken persoon de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen niet krijgen voor de periode waarvoor die eventuele verbrekingsvergoeding wordt betaald (arti- kel 103 GW).
2) Tijdens de geleidelijke hervatting behoudt de betrokkene het recht op zijn uitkering, eventueel verminderd, volgens de bijzondere regels die zijn vastgesteld in arti- kel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet.
Gedurende de hervatting van een aangepast werk zal het brutodagbedrag van het beroepsinkomen (verminderd met de RSZ-bijdragen) van de werknemer binnen een bepaalde inkomensgrens gecumuleerd kunnen worden met het dagbedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Zo wordt gedurende die hervatting het beroepsinkomen slechts in aanmerking ge- nomen ten belope van het volgende percentage, bepaald per inkomensschijf11:
– eerste inkomensschijf van 15,6068 euro: 0 %;
– tweede inkomensschijf van 9,3641 euro: 20 %;
– derde inkomensschijf van 9,3641 euro: 50 %;
– vanaf de vierde inkomensschijf, hoger dan het totaal van de vorige drie schij- ven: 75 %.
11 Bedragen op 1 december 2012.
Met andere woorden, indien het dagbedrag van het beroepsinkomen alleen binnen de eerste inkomensschijf van 15,6068 euro ligt, zal het dagbedrag van de arbeids- ongeschiktheidsuitkering niet worden verminderd en de werknemer blijft dan recht hebben op zijn volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Indien daarentegen het dagbedrag van het beroepsinkomen meer bedraagt dan die eerste inkomensschijf van 15,6068 euro zal het dagbedrag van de arbeidson- geschiktheidsuitkering worden verminderd naar rata van een bepaald percentage, vastgesteld per inkomensschijf.
Onder beroepsinkomen moet worden verstaan, de lonen en andere voordelen die aan socialezekerheidsbijdragen onderworpen zijn alsook het gewaarborgd loon tweede week, de vergoeding waarin de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 12 bis en nr. 13 bis voorzien en het voordeel betreffende het persoonlijke en indivi- duele gebruik van een door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig.
De voordelen toegekend door de instellingen die zich bezighouden met de sociale integratie en de inschakeling in het arbeidsproces van gehandicapten of door overheidsondernemingen of -instellingen in het raam van de gewestelij- ke/communautaire bepalingen betreffende de sociale integratie en de inschakeling in het arbeidsproces van gehandicapten, worden niet in aanmerking genomen voor de beperking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering (artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzeke- ring voor geneeskundige verzorging en uitkeringen).
Indien de betrokkene het aangepast werk moet stopzetten vanwege een verslech- tering van zijn gezondheidstoestand, zal hij opnieuw recht hebben op de volledige vergoeding (geen herberekening op basis van het inkomen uit het aangepast werk).
b. Zelfstandigen
Er moet een onderscheid worden gemaakt naargelang een volledige herinschakeling op de arbeidsmarkt al dan niet nog mogelijk wordt geacht, rekening houdend met de gezondheidstoestand van de zelfstandige gerechtigde:
1) Zelfstandige gerechtigden voor wie een volledige herinschakeling op de arbeids- markt nog mogelijk wordt geacht
De zelfstandige gerechtigde kan een andere zelfstandige beroepsbezigheid hervat- ten (een andere dan zijn vroegere zelfstandige beroepsbezigheid), een activiteit als helper, of gelijk welke andere beroepsbezigheid, met de voorafgaande instemming van de adviserend geneesheer, voor een maximumduur van twee keer zes maan- den. De uitoefening van die nieuwe activiteit moet de herinschakeling van de be- trokkene tot doel hebben.
De zelfstandige gerechtigde kan de toestemming krijgen van de adviserend ge- neesheer om een deel van de zelfstandige activiteit die hij uitoefende op het ogen- blik van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid te hervatten met het oog op zijn herinschakeling. De adviserend geneesheer kan zijn toestemming pas geven na het verstrijken van het tijdvak van primaire niet-vergoedbare ongeschiktheid – dat wil zeggen de eerste maand van arbeidsongeschiktheid – voor een maximumperi- ode van drie keer 6 maanden.
2) Zelfstandige gerechtigden die, rekening houdend met hun gezondheidstoestand, niet meer kunnen worden heringeschakeld, maar die niettemin enige geschiktheid behouden
De zelfstandige gerechtigde mag een deel van de activiteiten die hij voor de aan- vang van de arbeidsongeschiktheid uitoefende, hervatten met de voorafgaande in- stemming van de adviserend geneesheer (indien de gerechtigde die activiteit her- vat gedurende een tijdvak van primaire vergoedbare ongeschiktheid) of de Ge- neeskundige Raad voor Invaliditeit (op voorstel van de adviserend geneesheer, in- dien de gerechtigde die activiteit hervat gedurende een tijdvak van invaliditeit).
Die toestemming is slechts geldig wanneer de gerechtigde erkend blijft als ar- beidsongeschikt en op voorwaarde dat de activiteit die wordt hervat verenigbaar is met de algemene gezondheidstoestand van de gerechtigde.
De zelfstandige gerechtigde mag tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid het werk hervatten in een beschutte werkplaats zonder de toestemming van de ad- viserend geneesheer en zonder beperking in de tijd. Er bestaat een vermoeden van arbeidsongeschiktheid tijdens de volledige duur van die tewerkstelling.
3) Verordenende bepalingen inzake cumulatie
Voor de zelfstandige gerechtigden voor wie een volledige herinschakeling mogelijk wordt geacht, worden de vergoedingen verlaagd met 10 % zodra het tijdvak dat is gedekt door de toestemming een duur van 6 maanden bereikt.
Vanaf het ogenblik waarop het tijdvak van tewerkstelling in een beschutte werk- plaats een duur van zes maanden bereikt, worden de uitkeringen verminderd met 75 % van het tijdens dat tijdvak verworven brutoberoepsinkomen.
2. Multidisciplinair re-integratieplan
De programmawet van 19 december 2014 (artikel 153) heeft in artikel 100 GW een nieu- we paragraaf 1/1 ingevoegd waarin wordt bepaald dat na een grondig overleg tussen de adviserend geneesheer en alle te betrekken actoren, een multidisciplinair re- integratieplan wordt opgesteld voor de gerechtigde voor wie een re-integratie gelet op zijn resterende capaciteiten kan worden overwogen. Dit plan wordt op regelmatige wijze op- gevolgd. De Koning bepaalt de betrokken actoren, de inhoud en de nadere regels van dat re-integratieplan.
3. Beroepsherscholing
Vanaf 1 juli 2009 kan de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit de tenlasteneming door de uitkeringsverzekering van de programma’s van beroepsherscholing toestaan.
De tegemoetkomingen inzake beroepsherscholing omvatten alle voorzieningen of dien- sten die erop gericht zijn geheel of gedeeltelijk de initiële arbeidsgeschiktheid van de ar- beidsongeschikt erkende gerechtigde te herstellen of de potentiële arbeidsgeschiktheid van de gerechtigde te valoriseren, met het oog op de volledige integratie van de betrok- kene in een arbeidsomgeving.
Zij omvatten met name elk onderzoek, zoals een loopbaanoriëntatieonderzoek, dat moet toelaten te bepalen of een beroepsherscholingsprogramma mogelijk en nuttig is, en elke opleiding, begeleiding of scholing die rechtstreeks bijdraagt tot de integratie. De geweste- lijke/gemeenschapsmaatregelen voor gehandicapten kunnen passen in het kader van een programma van beroepsherscholing.
Nieuwe filosofie inzake beroepsherinschakeling (18 maart 2014): de technisch-medische raad (TMR) van het RIZIV heeft een methodologie ontwikkeld voor een nieuwe en brede- re benadering van het begrip "socioprofessionele re-integratie", door re-integratietrajecten voor te stellen naar gelang van de verschillende niveaus in de evaluatie van de arbeids- ongeschiktheid die de gerechtigden vertonen. Het gaat om een dynamische visie waarin de verzekerde en de adviserend geneesheer samen streven naar een zo snel mogelijke terugkeer op de arbeidsmarkt.
Het RIZIV heeft zijn beheersprocessen inzake arbeidsongeschiktheid aangepast volgens het advies van de TMR en met instemming van het beheerscomité van de dienst Uitke- ringen. Een als arbeidsongeschikt erkende sociaal verzekerde heeft vandaag de moge- lijkheid om een reeks nieuwe acties te ondernemen met het oog op zijn beroepsherin- schakeling.
Die acties, die tot nog toe beperkt waren tot de professionele heroriëntering (verandering van beroep) voor verzekerden die ongeschikt zijn voor al hun referentieberoepen (loop- baan en opleidingen), kunnen vandaag betrekking hebben op de rehabilitatie (bijwerking van de kennis) of een professionele heroriëntering, zodra een socioprofessionele diagno- se bepaalt dat het niet uitoefenen van een beroepsactiviteit ertoe leidt dat de verzekerde blijvend van de arbeidsmarkt verwijderd zal worden (omzendbrief VI nr. 2014/143 van 18 maart 2014).
Dit vroegtijdige ingrijpen verruimt de actiegebieden en vormt de nieuwe filosofie inzake beroepsherinschakeling door die middelen vlugger ter beschikking te stellen van alle so- ciaal verzekerden die arbeidsongeschikt zijn.
Die nieuwe filosofie leidt tot een grotere doelgroep van de maatregelen inzake beroeps- herinschakeling buiten en binnen het raam van de overeenkomsten die het RIZIV heeft gesloten met de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten en de diensten voor de inte- gratie van personen met een handicap, waardoor meer mensen die vinden dat ze klaar zijn om een traject naar werk aan te vatten, gebruik kunnen maken van de middelen van al die partners met het oog op een terugkeer naar werk.
Het RIZIV heeft overeenkomsten gesloten met het oog op de beroepsherscholing:
– Op 5 november 2013 werd een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen het RIZIV, de verzekeringsinstellingen, Actiris, VDAB, Bruxelles Formation en PHARE, in het raam van de socioprofessionele re-integratie van de arbeidsongeschikt erkende gerechtigden (Omzendbrief VI nr. 2014/127 van 10 maart 2014).
– Er werd een overeenkomst gesloten tussen het RIZIV en de VDAB en de GTB's (ge- specialiseerde trajectbepalings- en begeleidingsdiensten) in het kader van de be- roepsherinschakeling van gerechtigden die als arbeidsongeschikt zijn erkend (proef- project van 1 maart 2011 tot 1 oktober 2012).
Na evaluatie werd die overeenkomst vervangen door een nieuwe overeenkomst tus- sen het RIZIV, de verzekeringsinstellingen, de VDAB en de GTB's, die op 1 oktober 2012 in werking is getreden.
– Op 15 januari 2013 werd een overeenkomst gesloten tussen het RIZIV, de verzeke- ringsinstellingen, de Forem en de AWIPH over de beroepsherinschakeling van de ge- rechtigden die zijn erkend als arbeidsongeschikt. Ze treedt in werking op 1 februari 2013.
De gerechtigde kan aanspraak maken op een premie van vijf euro per effectief gevolgd uur opleiding, begeleiding of scholing. De gerechtigde die een programma van beroeps- herscholing met succes heeft doorlopen, kan aanspraak maken op een forfaitaire tege- moetkoming van 500 euro.
Die financiële voordelen worden geweigerd als de gerechtigde gelijkaardige voordelen geniet die worden toegekend door de gewesten en de gemeenschappen. Als het bedrag van die voordelen lager is dan het bedrag van de voordelen toegekend in het kader van de uitkeringsverzekering kan de betrokkene aanspraak maken op het verschil ten laste van de verzekering.
De kosten die verbonden zijn aan de effectieve integratie van de gerechtigde na een pro- gramma van beroepsherscholing moeten, om ten laste te worden genomen, in verhou- ding zijn met het te bereiken doel en rechtstreeks bijdragen tot de integratie. De tenlaste- neming van die kosten is beperkt tot maximaal zes maanden volgend op de maand waar- in het programma van beroepsherscholing wordt afgerond.
Die tenlasteneming wordt geweigerd als de gerechtigde gelijkaardige voordelen geniet die worden toegekend door de gewesten en de gemeenschappen. Als het bedrag van die voordelen lager is dan het bedrag van de voordelen toegekend in het kader van de uitke- ringsverzekering kan de betrokkene aanspraak maken op het verschil ten laste van de verzekering.
De gerechtigde wordt geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te behouden (hij blijft dus geacht arbeidsongeschikt te zijn) tijdens de periode waarin hij een program- ma van beroepsherscholing volgt.
Voor de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid wordt rekening gehouden met de tijdens het programma van beroepsherscholing verworven beroepscompetenties na afloop van een periode van zes maanden die aanvangt bij het verstrijken van de maand waarin dat programma werd doorlopen.
De adviserend geneesheren hebben bovendien tot taak toe te zien op de socio- professionele herinschakeling van de gerechtigden in arbeidsongeschiktheid. Zij nemen daartoe alle nuttige maatregelen en contacteren, met het akkoord van de gerechtigde, al- le natuurlijke personen of rechtspersonen die kunnen bijdragen tot de beroepsherinscha- keling van de betrokkene. De adviserend geneesheren worden betrokken bij het proces inzake beroepsherscholing.
4. Volledige werkhervatting gevolgd door een nieuwe arbeidsongeschiktheid – Uitkeringsga- rantiemaatregel
Voor de gerechtigde werknemer die na een tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid van meer dan zes maanden of na een tijdvak van invaliditeit binnen vierentwintig maan- den volgend op het einde van dat tijdvak opnieuw arbeidsongeschikt wordt buiten de ter- mijnen van herval, mag het gederfde loon niet lager zijn dan het gederfde loon op grond waarvan de uitkering berekend zou zijn indien het voornoemde tijdvak ononderbroken had voortgeduurd.
Die maatregel strekt ertoe de werkhervatting te bevorderen door ervoor te zorgen dat een persoon die als gevolg van een werkhervatting (na een periode van ar- beidsongeschiktheid) een lager loon zou krijgen dan het loon dat hij kreeg voor zijn onge- schiktheid, daardoor geen lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering (berekend op het laat- ste loon) zou krijgen in geval van een nieuwe ongeschiktheid.
5. Maatregelen met het oog op de tewerkstelling in een beschermd milieu – Statuut van de in een beschutte werkplaats tewerkgestelde werknemers met een handicap
De zelfstandige gerechtigde op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (RIZIV) die, rekening houdend met zijn gezondheidstoestand, niet kan worden heringeschakeld, maar die eni- ge geschiktheid behoudt, kan tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid het werk hervatten in een beschutte werkplaats zonder voorafgaande instemming van de advise- rend geneesheer en zonder beperking in de tijd. In dat geval is er een vermoeden van arbeidsongeschiktheid tijdens de volledige duur van die tewerkstelling. Zodra de periode van tewerkstelling in een beschutte werkplaats zes maanden bedraagt, worden de uitke- ringen evenwel verminderd met 75 % van het tijdens die periode verworven brutobe- roepsinkomen.
B. Arbeidsongevallen (Fonds voor Arbeidsongevallen)
1. Voorafgaande opmerking
De wet van 13 juli 2006 houdende diverse bepalingen inzake beroepsziekten en arbeids- ongevallen en inzake beroepsherinschakeling, hierna afgekort als "beroepsherinschake- lingswet" heeft een aantal wijzigingen aangebracht in de tekst van de arbeidsongevallen- wet van 10 april 1971, die evenwel nog niet in werking zijn getreden. Deze wijzigingen worden dan ook niet opgenomen in dit overzicht. De wet van 25 april 2014 houdende di- verse bepalingen inzake sociale zekerheid heeft echter een artikel 32 bis ingevoegd in de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (zie punt 5. hieronder).
2. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
a. Volledige tijdelijke arbeidsongeschiktheid
De getroffene heeft in de periode van volledige tijdelijke arbeidsongeschiktheid in principe geen mogelijkheden van wedertewerkstelling in het beroep dat hij uitoefende op het ogenblik van het arbeidsongeval.
b. Gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid
Ingeval de tijdelijke arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk is of wordt, kan de ver- zekeringsonderneming aan de werkgever vragen de mogelijkheid van een wederte- werkstelling te onderzoeken, hetzij in het beroep dat de getroffene voor het ongeval uitoefende, hetzij in een passend beroep dat voorlopig aan de getroffene kan worden opgedragen. De wedertewerkstelling kan slechts gebeuren na een gunstig advies van de arbeidsgeneesheer wanneer dit advies voorgeschreven wordt in de wetgeving om- trent het welzijn op het werk of wanneer de getroffene zichzelf niet geschikt acht om het werk te hervatten.
De getroffene heeft recht op de vergoedingen voor volledige tijdelijke arbeids- ongeschiktheid, wanneer hij niet is wedertewerkgesteld, ook wanneer hij de hem aan- geboden wedertewerkstelling of de voorgestelde behandeling om een geldige reden weigert of stopzet.
Ingeval de getroffene zonder geldige reden de hem aangeboden wedertewerkstelling of behandeling, die hem met het oog op zijn wederaanpassing werd voorgesteld, wei- gert of voortijdig verlaat, heeft hij recht op een vergoeding die overeenstemt met zijn graad van arbeidsongeschiktheid.
De getroffene die de wedertewerkstelling aanvaardt, heeft recht op een vergoeding die gelijk is aan het verschil tussen het loon verdiend vóór het ongeval en het loon dat hij ingevolge zijn wedertewerkstelling ontvangt.
3. Blijvende arbeidsongeschiktheid
De gedeeltelijk blijvend arbeidsongeschikt verklaarde werknemer kan de hem resterende mogelijkheden op de arbeidsmarkt steeds te gelde maken, zonder dat dit een financiële weerslag heeft op de verworven uitkering of rente wegens blijvende arbeidsongeschikt- heid.
Indien de blijvende arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door een arbeidsongeval zodanig verergert dat de getroffene het beroep, waarin hij gereclasseerd werd, tijdelijk niet meer kan uitoefenen, heeft hij gedurende deze periode opnieuw recht op de vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid.
Met deze toestand worden gelijkgesteld alle periodes nodig om de medische en professi- onele revalidatiemaatregelen, met inbegrip van alle problemen gesteld door de prothe- sen, te herzien of te hernemen, wanneer dit de uitoefening van het beroep, waarin de ge- troffene gereclasseerd was tijdelijk geheel of gedeeltelijk onmogelijk maakt.
4. Kosten van geneeskundige verzorging
De getroffene heeft recht op de geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verple- gingszorg en, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, op de prothesen en ortho- pedische toestellen die als gevolg van het ongeval nodig zijn.
5. Kosten van professionele revalidatie en herscholing
De Koning bepaalt de kosten van professionele revalidatie en herscholing die ten laste worden genomen, de voorwaarden waaronder de verzekeringsonderneming en de getrof- fene hun akkoord verlenen, en de tarieven op basis waarvan de kosten ten laste worden genomen.
6. Hulp van derden
Indien de toestand van de getroffene absoluut de geregelde hulp van een ander persoon vergt, kan hij aanspraak maken op een bijkomende jaarlijkse vergoeding, die vastgesteld wordt in functie van de noodzakelijkheid van deze hulp op basis van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimumloon zoals het op het ogenblik dat de ongeschiktheid een bestendig karakter vertoont, is vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is in de Nationale Arbeidsraad voor een voltijdse werknemer die minstens eenentwintig en een half jaar oud is en die ten minste zes maanden anciënniteit heeft in de onderneming die hem tewerkstelt.
Deze vergoeding wegens de hulp van derden kan slechts toegekend worden vanaf de consolidatie.
C. Beroepsziekten (Fonds voor de Beroepsziekten)
Opmerking vooraf: De wet van 13 juli 2006 houdende diverse bepalingen inzake be- roepsziekten en arbeidsongevallen en inzake beroepsherinschakeling heeft in de gecoördi- neerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoe- ding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, een aantal wijzigingen aangebracht wat de beroepsherinschakeling betreft. Die bepalingen zijn echter nog niet in werking getreden.
Alvorens aan een door een beroepsziekte getroffen of bedreigde persoon voor te stellen de voor hem schadelijke beroepsactiviteit definitief stop te zetten en af te zien van elke activiteit die hem nog aan het risico van deze ziekte zou kunnen blootstellen, kan het Fonds voor de Beroepsziekten de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer adviseren over de wijzigingen die moeten worden aangebracht in de werkpost en met hem bepalen of een verandering van werkpost in de onderneming mogelijk is.
1. In geval van definitieve stopzetting van de beroepsactiviteit12 heeft de werknemer voor een periode van negentig dagen volgend op de dag van de werkelijke stopzetting, recht op een forfaitaire uitkering die gelijk is aan de vergoedingen voor volledige blijvende ar- beidsongeschiktheid. Het is de bedoeling dat die uitkering de werknemer in staat stelt een andere betrekking te zoeken of sommige uitgaven te dekken die zijn mutatie moeten vergemakkelijken. Zodra die periode van negentig dagen is verstreken, kan een vergoe- ding voor economische schade worden toegekend (een percentage van blijvende ar- beidsongeschiktheid).
Verder kan de persoon die ermee instemt de beroepsactiviteit definitief stop te zetten, een herscholing volgen ten laste van het Fonds voor de Beroepsziekten, voor zover die persoon niet voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld door de gefedereerde overheden die bevoegd zijn voor het outplacement van personen met een handicap. A posteriori onderzoekt het Fonds ambtshalve of op vraag van het slachtoffer de mogelijk- heid van die herscholing.
De beroepsherscholing is maar toegestaan indien het Fonds akkoord gaat met de voor- gestelde opleiding en indien het zeker is dat de betrokkene bij de uitoefening van zijn nieuwe beroep niet meer zal zijn blootgesteld aan het risico waarvoor hij definitief werd verwijderd.
In de gangbare procedure spreekt de geneesheer van het Fonds zich over de verwijde- ring uit in zijn medisch besluit, dat wil zeggen bijna aan het einde van het onderzoek van de aanvraag tot schadeloosstelling en dus vaak te laat om de verwijderingsprocedure op te starten. Ondertussen is de betrokkene immers werkloos geworden of heeft hij zelf een initiatief tot herscholing genomen. Het blijft moeilijk om in de huidige procedure het as- pect preventie te integreren en snel te reageren.
12 Artikelen 37 en 38 van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepszie k- ten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit en koninklijk besluit van 1 juli 2006 betref- fende het voorstel tot stopzetting van de arbeid gericht tot personen die door een beroepsziekte aangetast of bedreigd zijn.
De beroepsherscholing bestaat uit:
– hetzij een beroepsopleiding georganiseerd of gesubsidieerd door een gewestelijke en/of gemeenschapsdienst bevoegd voor arbeidsbemiddeling en/of beroepsoplei- ding13, of een individuele beroepsopleiding in een onderwijsinstelling, erkend of aan- bevolen door de bovengenoemde dienst;
– hetzij een opleiding in een andere functie bij de huidige of bij een andere werkgever of in een vormingscentrum op sectorniveau voor zover de werkgever zich bereid ver- klaart om de betrokkene voor deze functie in dienst te nemen of te houden.
Het Fonds neemt de kosten in verband met de herscholing ten laste, namelijk:
– de kosten van de onderzoeken ter beroepskeuzevoorlichting;
– de verplaatsingskosten (wettelijk vastgesteld) en de kosten voor materiaal dat nodig is voor de opleiding (zoals omschreven in een overeenkomst die het Fonds en de be- trokkene sluiten);
– de kosten die ofwel zijn bepaald in de samenwerkingsovereenkomst die getekend werd tussen de gewestelijke en/of gemeenschapsdienst bevoegd voor arbeidsbemid- deling en/of beroepsopleiding en het Fonds, ofwel in het contract dat gesloten werd met de werkgever die heeft aanvaard de opleiding te geven, ofwel in het contract dat gesloten werd met de betrokkene die een opleiding volgt in een instelling voor be- roepsonderwijs.
Tijdens de duur van de herscholing heeft de getroffene recht op de vergoedingen voor volledige blijvende arbeidsongeschiktheid, verminderd met de eventuele voordelen in geld, toegestaan door de instelling waar de herscholing gebeurt.
De persoon die, al dan niet ten laste van het Fonds, een beroepsherscholing volgt, heeft tussen de dag van de effectieve stopzetting van het werk en die van de herscholing met het oog op zijn beroepskeuzevoorlichting, recht op de vergoedingen voor volledige tijde- lijke arbeidsongeschiktheid, en dit gedurende 15 dagen.
2. In geval van tijdelijke stopzetting van de beroepsactiviteit14 op voorstel van het Fonds, vraagt dat Fonds de werkgever of het mogelijk is de werknemer tijdelijk aangepast werk in de onderneming te geven en daartoe het advies van de preventieadviseur- arbeidsgeneesheer van de onderneming te vragen.
De werknemer die aanvaardt om een aangepaste arbeid uit te oefenen die tot loonverlies leidt, heeft recht op een vergoeding die overeenstemt met het verschil tussen het vroeger verdiende loon en het effectief ontvangen loon.
13 Er werden samenwerkingsakkoorden gesloten tussen het Fonds en Actiris, Bruxelles-Formation, de Forem, de VDAB en het Arbeitsamt der DG. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Waalse Gewest en het Vlaamse Gewest is een voorafgaande inschrijving als werkzoekende vereist, maar niet in de Duitstalige Ge- meenschap.
14 Artikelen 34 en 34 bis van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroeps- ziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit (tijdelijke arbeidsongeschiktheid).
Ingeval hem geen aangepast werk kan worden aangeboden, heeft hij recht op de in punt
3. hieronder bepaalde vergoeding.
3. Wanneer de ziekte een tijdelijke arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft en die tijdelijke arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk is of wordt, gelden de bepalingen die zijn vastgesteld inzake arbeidsongevallen op het vlak van de wedertewerkstelling en de schadeloosstel- ling van de getroffene.
De getroffene die, ten gevolge van een gedeeltelijke tijdelijke ongeschiktheid of van een voorstel tot tijdelijke stopzetting van de beroepsactiviteit, aanvaardt om een aangepast werk uit te oefenen dat tot loonverlies leidt, heeft recht op een vergoeding die overeen- stemt met het verschil tussen het vroeger verdiende loon en dat waarop hij recht heeft in- gevolge zijn wedertewerkstelling.
De vergoeding voor volledige tijdelijke arbeidsongeschiktheid is van toepassing wanneer de betrokkene niet opnieuw werd tewerkgesteld.
4. Ten slotte kan het Fonds bijdragen tot de voorkoming van beroepsziekten door maatre- gelen te bekostigen ten voordele van personen die getroffen zijn door een arbeidsgerela- teerde ziekte.15 Het kan met name gaan om de volgende maatregelen:
– de voordelen betreffende beroepsherscholing;
– andere maatregelen ter bevordering van de revalidatie en de re-integratie in het ar- beidsmilieu. In dat verband kan het Fonds gemachtigd worden bepaalde initiatieven te nemen (de terugbetaling van de individuele voorzieningen, de organisatie van een samenwerking met andere socialezekerheidsinstellingen, de werkgever, de preventie- adviseurs van de werkgever ..., het stimuleren van het wetenschappelijk onderzoek en van de verspreiding van de kennis met betrekking tot de revalidatie en de re-integratie in het arbeidsmilieu).
* Een koninklijk besluit van 17 mei 2007 geeft uitvoering aan die maatregel; het be- oogt lagerugpijn bij bepaalde soorten van werknemers en bepaalt de regels die van toepassing zijn op een preventieprogramma, dat een revalidatiebehandeling en een ergonomisch advies omvat (interventieprogramma ergonomie van niveau I
– standaardbegeleiding van de werknemer).
Dat programma heeft tot doel de verergering van lagerugpijn of de overgang naar de chronische fase van de ziekte te voorkomen en de werkhervatting van de werk- nemers die rugbelastend werk uitvoeren te bevorderen.
Een koninklijk besluit van 3 april 201316 voorziet in een proefproject (interventie- programma participatieve ergonomie van niveau II) voor werknemers met rugpijn die het standaardbegeleidingsprogramma in een revalidatiecentrum hebben ge- volgd, en die hetzij:
15 Artikel 62 bis van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit.
16 Koninklijk besluit van 3 april 2013 tot vaststelling van de voorwaarden voor een pilootproject inzake ergonomi- sche interventie, teneinde verergering van rugziekten te voorkomen.
🗸 ondanks die standaardbegeleiding hun werk niet hebben kunnen hervatten of die slechts aangepast werk of werk verschillend van hun gewone werk hebben kunnen hervatten;
of,
🗸 in de loop van de voorbije twaalf maanden met succes hun werk hebben hervat gedurende meerdere weken, maar het slachtoffer zijn van een lumbalgieterug- val die een werkonderbreking van minstens zeven dagen tot gevolg heeft.
Dat programma wordt voorgesteld door de ergonoom van de interne of externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.
* Voorts kan het beheerscomité van het Fonds voor de Beroepsziekten, op voorstel van de Wetenschappelijke Raad, beslissen tot het opzetten van een proefproject inzake preventie teneinde de verergering van een ziekte te voorkomen. Dat proef- project heeft, volgens een koninklijk besluit van 29 januari 201317, een maximum- duur van drie jaar en is gericht op een bepaalde doelgroep. Het wordt gerealiseerd binnen een maximale begroting van 500.000 euro.
D. Werkloosheid (RVA)
Opmerking vooraf: Sedert 1 juli 2014 werden diverse bevoegdheden inzake werkloosheid ingevolge de zesde staatshervorming overgedragen aan de gewesten en de Duitstalige Ge- meenschap.
1. Uitkeringen als tijdelijk werkloze
Artikel 61 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werk- loosheidsreglementering bepaalt dat een werknemer geen werkloosheidsuitkeringen kan genieten indien hij een uitkering ontvangt ingevolge een Belgische ziekte- of invaliditeits- verzekering. In afwijking hiervan kan hij evenwel uitkeringen als tijdelijke werkloze genie- ten indien hij krachtens de op hem toepasselijke verzekeringsregel bepaalde arbeid mag verrichten onder voorbehoud van schorsing of tijdelijke vermindering van zijn recht op uit- kering wegens ziekte of invaliditeit.
Hetzelfde artikel 61 bepaalt dat een werknemer die tijdelijk volledig of gedeeltelijk ar- beidsongeschikt is overeenkomstig de Belgische wetgeving die betrekking heeft op de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar of van het werk of beroepsziekten, geen werkloosheidsuitkeringen kan genieten. In afwijking hiervan kan hij evenwel uitkeringen als tijdelijke werkloze genieten indien hij krachtens de op hem toe- passelijke verzekeringsregel bepaalde arbeid mag verrichten onder voorbehoud van schorsing of tijdelijke vermindering van zijn recht op vergoeding.
17 Koninklijk besluit van 29 januari 2013 tot vaststelling van de voorwaarden onder dewelke het Beheerscomité van het Fonds voor de Beroepsziekten kan beslissen om een pilootproject op te zetten inzake preventie, ten- einde de verergering van een ziekte te voorkomen.
2. Procedure voor het volgen van werklozen bij het zoeken naar werk
Alle werklozen worden gevolgd bij het actief zoeken naar werk. Bij elke opvolging dient onder andere rekening te worden gehouden met de bekwaamheden van de werkloze. De arbeidsgeschiktheid van de werkloze is een bijzondere factor bij de beoordeling van de inspanningen die de werkloze heeft geleverd om werk te zoeken. De opvolgingsprocedu- re wordt geschorst gedurende de periode waarin de werkloze een specifiek begelei- dingstraject volgt dat hem door de bevoegde gewestelijke arbeidsbemiddelingsdienst wordt voorgesteld, op voorwaarde dat de werkloze een combinatie vertoont van psycho- medisch-sociale factoren die zijn gezondheid en/of zijn sociale inschakeling, en daardoor zijn beroepsinschakeling duurzaam aantasten, met als gevolg dat de werkloze niet in staat is om binnen twaalf maanden die volgen te werken in het gewone economische cir- cuit of in het kader van een (al dan niet betaalde) aangepaste en omkaderde arbeids- plaats; het voorgestelde traject moet zelf aan een aantal voorwaarden voldoen. Dat spe- cifieke traject kan één keer worden vernieuwd of verlengd voor een periode van maxi- maal 18 maanden.
3. Overstappremie
Er wordt een overstappremie toegekend aan de werknemer die op zijn verzoek en met inkomensverlies (minstens 270,60 euro per maand op basis van een voltijdse tewerkstel- ling) bij dezelfde werkgever overstapt van zwaar werk naar lichter werk. Hij moet voldoen aan diverse voorwaarden; zo moet hij op het tijdstip van de overstap ten minste 50 jaar oud zijn en sinds ten minste 5 jaar zwaar werk verrichten. De premie wordt toegekend door de RVA en uitbetaald door de instelling die de werkloosheidsuitkeringen betaalt. Het bedrag van de premie en de periode van toekenning ervan zijn afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op het tijdstip van die overstap. Het voordeel wordt slechts één keer gedurende de beroepsloopbaan toegekend.
Die bevoegdheid is sedert 1 juli 2014 overgedragen aan de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap. De RVA blijft die bevoegdheid voorlopig uitoefenen totdat de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap zelf in staat zijn om die bevoegdheid uit te oefenen.
4. Activa
Vanaf 1 september 2011 is de werkzoekende met een verminderde arbeidsgeschiktheid gerechtigd op een werkuitkering van 500 euro per kalendermaand voor 36 maanden vanaf 1 oktober 2012. Een persoon met een verminderde arbeidsgeschiktheid is:
– hetzij een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze met een definitieve arbeidsonge- schiktheid van minstens 33 %;
– hetzij een niet-werkende werkzoekende die voldoet aan de medische voorwaarden om recht te hebben op een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratie- tegemoetkoming in het kader van de gehandicaptenwetgeving;
– hetzij een niet-werkende werkzoekende die als doelgroepwerknemer tewerkgesteld was bij een beschutte werkplaats of een sociale werkplaats;
– hetzij een niet-werkende werkzoekende persoon met een handicap die het recht op verhoogde kinderbijslag opent op basis van een lichamelijke of geestelijke onge- schiktheid van minstens zesenzestig procent;
– hetzij een niet-werkende werkzoekende die in het bezit is van een attest afgeleverd door de algemene directie Personen met een Handicap van de Federale Overheids- dienst Sociale Zekerheid.
De desbetreffende bevoegdheden zijn vanaf 1 juli 2014 overgedragen aan de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap. De RVA blijft samen met de betalingsinstellingen be- voegd om de uitkeringen te betalen.
5. Sine
De maatregel "Sociale Inschakelingseconomie" (SINE) bevordert de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen in de sociale-inschakelingseconomie, d.w.z. onder andere de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen, de inschakelingsbedrijven en de werkgevers die initiatieven van lokale sociale economie opzetten.
In het kader van die maatregel kan een langdurig werkloze tewerkgesteld worden, die bij zijn indiensttreding niet in het bezit is van een diploma of getuigschrift van het hoger se- cundair onderwijs en uitkeringsgerechtigd volledig werkloos (of gelijkgesteld) is en indien hij jonger is dan 45 jaar:
– ten minste 312 dagen werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen heeft genoten in het zesdagenstelsel of zich in een gelijkgestelde situatie bevond, in de loop van de maand van de indiensttreding en de 18 kalendermaanden die eraan voorafgaan;
– ten minste 624 dagen werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen heeft genoten in het zesdagenstelsel of zich in een gelijkgestelde situatie bevond, in de loop van de maand van de indiensttreding en de 36 kalendermaanden die eraan voorafgaan.
Indien hij 45 jaar is of ouder moet hij ten minste 156 dagen werkloosheids- of inschake- lingsuitkeringen hebben genoten in het zesdagenstelsel of zich in een gelijkgestelde situ- atie hebben bevonden, in de loop van de maand van de indiensttreding en de 9 kalen- dermaanden die eraan voorafgaan.
De werkgever geniet een vermindering van de socialezekerheidsbijdragen en krijgt een financiële tegemoetkoming in het nettoloon.
De desbetreffende bevoegdheden zijn vanaf 1 juli 2014 overgedragen aan de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap. De RVA blijft samen met de betalingsinstellingen be- voegd om de uitkeringen te betalen.
E. Stelsel van sociale bijstand (FOD Sociale Zekerheid)
1. Definities
De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste 21 jaar en jonger dan 65 jaar is, van wie is vastgesteld dat zijn li- chamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de al- gemene arbeidsmarkt kan verdienen. De algemene arbeidsmarkt omvat niet de beschut- te tewerkstelling. Het bedrag van de tegemoetkoming is afhankelijk van de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort. Op basis van de gezinssituatie van de persoon met een handicap werden drie categorieën vastgesteld.
De integratietegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste 21 jaar en jonger dan 65 jaar is, van wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld. Het bedrag van de tegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handi- cap behoort. Er werden vijf categorieën vastgesteld, gaande van de grootste tot de ge- ringste zelfredzaamheid.
2. Inkomen van de persoon met een handicap
Er kunnen maar tegemoetkomingen worden toegekend indien het bedrag van het inko- men van de persoon met een handicap en de persoon met wie hij een huishouden vormt, het bedrag van die tegemoetkomingen niet overschrijdt.
Wat betreft de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming wordt onder inkomen verstaan, de inkomsten van de persoon met een handicap en de inkomsten van de personen met wie hij een huishouden vormt. Het betreft de jaarlijkse belastbare inkomsten die in aanmerking worden genomen voor de aanslag inzake perso- nenbelasting.
In beginsel zijn de in aanmerking te nemen gegevens inzake inkomsten die welke betrek- king hebben op het referentiejaar, zijnde het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de uitwerkingsdatum van de aanvraag om tegemoetkoming in de gevallen waarin de beslis- sing op aanvraag genomen wordt.
Voor het bepalen van de inkomsten wordt geen rekening gehouden met de uitkeringen en het aanvullend loon die de persoon met een handicap ontvangt wanneer hij een be- roepsopleiding, omscholing of herscholing volgt die ten laste is van de overheid, een openbare dienst of een socialezekerheidsinstelling.
Wanneer de inkomsten van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar in de loop waar- van de aanvraag uitwerking heeft ten minste met 20 % verlaagd of verhoogd zijn ten op- zichte van de inkomsten van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag haar uitwerking heeft, wordt rekening gehouden met de inkomsten van het ka- lenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag haar uitwerking heeft. Er wordt echter geen rekening gehouden met de inkomsten van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag haar uitwerking heeft, wanneer de persoon met een handi- cap over een beroepsinkomen als loontrekker of zelfstandige beschikt.
Wanneer de persoon met een handicap de integratietegemoetkoming ontvangt en over een arbeidsinkomen beschikt en zich op het ogenblik van de aanvang van een beroeps- activiteit in een situatie van ambtshalve herziening bevindt, wordt het jaarlijkse beroeps- inkomen verschillend berekend naargelang het om een loontrekkende activiteit of om een zelfstandige activiteit gaat. Wat de inkomsten van de werknemer betreft, wordt het ver- kregen resultaat vrijgesteld met een bedrag dat gelijk is aan 13,07 % van het berekende jaarinkomen. Dit resultaat wordt verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de forfaitaire beroepskosten. De inkomsten van de zelfstandige worden verminderd met de jaarlijkse beroepskosten.
De persoon met een handicap moet de beroepsactiviteit die begint of eindigt, en zijn in- komsten niet aangeven: die gegevens worden automatisch (via Dimona en DmfA) aan de directie-generaal Personen met een Handicap van de FOD Sociale Zaken toegezonden.
Wanneer vaststaat dat een inkomen dat als basis heeft gediend voor het bepalen van het inkomen van het huishouden van de persoon met een handicap niet meer bestaat en door geen enkel ander inkomen werd vervangen, wordt het inkomen dat niet meer be- staat niet meer in aanmerking genomen om het recht op tegemoetkomingen te bepalen.
Wanneer de gegevens inzake de burgerlijke staat, het huishouden van de persoon met een handicap, de samenstelling van het gezin, de kinderlast of de samenwoning, welke tot grondslag gediend hebben voor de bepaling van het bedrag van het inkomen, gewij- zigd zijn, wordt rekening gehouden met de nieuwe toestand.
3. Ambtshalve herziening
Er wordt ambtshalve overgegaan tot een herziening van het recht op de inkomensver- vangende tegemoetkoming en het recht op de integratietegemoetkoming:
– Op 31 december van het kalenderjaar waarin de inkomsten van de persoon met een handicap en de persoon met wie hij een huishouden vormt, met ten minste 20 % zijn gestegen ten opzichte van het voorafgaande kalenderjaar.
In afwijking van wat voorafgaat, wordt tot een ambtshalve herziening van het recht overgegaan op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin een beroepsacti- viteit een aanvang nam, en op voorwaarde dat de persoon die de beroepsactiviteit uit- oefent niet over belastbare inkomsten beschikt tijdens het jaar -2 of het jaar -1.
Er wordt evenwel niet overgegaan tot een ambtshalve herziening van het recht indien de stijging van de inkomsten het gevolg is van een tewerkstelling van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar.
– Op 31 december van het kalenderjaar waarin het inkomen voortkomend uit werkelijk door de persoon met een handicap gepresteerde arbeid sedert ten minste drie maan- den is vervangen door een sociale uitkering waarop de persoon met een handicap aanspraak kan maken op grond van een andere wetgeving, op voorwaarde dat de in- komsten van het kalenderjaar waarin de wijziging zich heeft voorgedaan met ten min- ste 10 % zijn gestegen of gedaald ten opzichte van het vorige jaar.
– Vijf jaar na de ingangsdatum van de laatste beslissing waarbij een inkomensvervan- gende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming werd toegekend. Deze her- ziening heeft nochtans geen betrekking op de beoordeling van het verdienvermogen of de graad van zelfredzaamheid.
4. Vrijstelling van bepaalde inkomsten
a. Inkomensvervangende tegemoetkoming
Er wordt geen rekening gehouden met:
– Het gedeelte van het inkomen van de personen met wie de persoon met een han- dicap een huishouden vormt, dat niet meer bedraagt dan de helft van het bedrag dat overeenstemt met het bedrag van categorie A.
– Het inkomen verworven uit werkelijk gepresteerde arbeid door de persoon met een handicap wordt vrijgesteld voor 50 % voor de schijf van 0 euro tot 3.551,77 euro en voor 25 % voor de schijf van 3.551,78 euro tot 5.327,65 euro. Die bedragen wor- den geïndexeerd.
– Het gedeelte van andere dan de voormelde inkomsten, dat geen 500 euro per jaar overschrijdt. Dat bedrag wordt geïndexeerd.
b. Integratietegemoetkoming
Voor de berekening van deze tegemoetkoming worden vrijgesteld:
1) Van het inkomen van de persoon met wie de persoon met een handicap een huis- houden vormt, de eerste 16.354,13 euro, alsook de helft van het gedeelte dat meer bedraagt dan dat bedrag. Dat bedrag wordt geïndexeerd.
2) Van het arbeidsinkomen van de persoon met een handicap, de eerste 16.354,13 euro alsook de helft van het arbeidsinkomen dat meer bedraagt dan dat bedrag. Dat bedrag wordt geïndexeerd.
3) Een gedeelte van het vervangingsinkomen (d.i. het geheel van sociale uitkeringen die de persoon met een handicap ontvangt op grond van de regelgevingen inzake ziekte en invaliditeit, werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten, rust- en overlevingspensioenen, inkomensgarantie voor ouderen en gewaarborgd inkomen voor bejaarden).
4) Een gedeelte van de andere inkomsten.
Die bedragen worden geïndexeerd.
Het Centrum voor Zorgonderzoek en Consultancy (KUL) heeft op verzoek van de FOD Sociale Zekerheid en de Programmatorische Federale Overheidsdienst We- tenschapsbeleid een studie verricht over de socio-economische situatie van perso- nen met een handicap en een analyse over de effectiviteit van de inkomensver- vangende tegemoetkomingen en de integratietegemoetkomingen (enquête Handi- lab).
F. Maatschappelijke dienstverlening (OCMW)
Krachtens de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maat- schappelijk welzijn, moeten de OCMW's de maatschappelijke participatie van hun gebruikers bevorderen. Met het oog daarop kunnen de OCMW's de tewerkstelling van de betrokkenen bevorderen door toepassing van:
– artikel 60, § 7 van de voornoemde wet, waarin is bepaald dat wanneer een persoon het bewijs moet leveren van een periode van tewerkstelling om het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen te verkrijgen of teneinde de werkervaring van de betrokkene te bevorderen, het OCMW de betrokkene een betrekking kan verschaffen (terbeschik- kingstelling van een derde werkgever) of hem zelf tewerkstellen;
– artikel 61 van dezelfde wet, dat voorziet in de terbeschikkingstelling van een derde werk- gever met wie het OCMW een partnerschapsovereenkomst heeft gesloten.
Bovendien kunnen de OCMW's de maatregelen Activa en SINE genieten.
Volgens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie heeft iedereen recht op maatschappelijke integratie, en dat kan bestaan in een tewerkstelling en/of een leefloon, al dan niet gepaard gaand met een geïndividualiseerd integratieproject dat bin- nen een bepaalde periode leidt tot een arbeidsovereenkomst.
Het recht op maatschappelijke integratie door tewerkstelling kan ook worden verwezenlijkt door een financiële tegemoetkoming van het OCMW in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van de rechthebbende in het beroepsleven. Die financiële tegemoetkoming kan in mindering worden gebracht op het loon van de werknemer, maar wordt voor de toepas- sing van de sociale en fiscale wetgeving niettemin als loon beschouwd.