HOF VAN BEROEP TE GENT, 31 JANUARI 2013, DERDE KAMER
XXX XXX XXXXXX XX XXXX, 00 JANUARI 2013, DERDE KAMER
de zaak van het Openbaar Ministerie en van de burgerlijke partij:
L.X.en Z.X., beiden wonende te Brussel, (…)
Tegen
Nr.
C.Y.
geboren te Zhejiang (China) op (…), van Chinese nationaliteit, zonder beroep, wonende te Hooglede, (…)
vrij
Nr.
C.P.
geboren te Chencun (China) op (…), van Belgische nationaliteit, kok,
wonende te Hooglede, (…)
vrij
Nr.
S.L.,
geboren te Wenzhou (China), op (…), van Belgische nationaliteit, helpster in restaurant, wonende te Menen (…)
vrij
Nr.
Y.H.,
geboren te Zhejiang (China) op (…), van Chinese nationaliteit, horecawerker,
wonende te Brugge, (…)
vrij
5. Nr.
J.A.
geboren te Changzhou (China) op (…), van Franse nationaliteit
wonende te Ukkel, (….)
vrij
6. Nr.
Y.F.,
geboren (…),
illegaal verblijvende te Brussel, (…)
thans zonder gekende woon- of verblijfplaats;
verstek
Inverdenkinggesteld van:
xxxxxxxx, de tweede, de derde. de vierde, de vijfde en de zesde
:
de Hooglede:
in de periode van 10.8.2006 tot 1.9.2006:
Zich schuldig te hebben gemaakt aan mensenhandel, door teneinde L.X. geboren op (…), illegaal verblijvende in het land van Chinese afkomst, en Z.X. geboren op (…), illegaal verblijvende in het land van Chinese afkomst, en andere illegaal verblijvende niet geïdentificeerde Chinezen aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, hem/haar te hebben aangeworden, vervoerd, overgebracht, gehuisvest, opgevangen, de controle over hem te hebben gewisseld of overgedragen, de toestemming van hem/haar met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang zijnde,
met de omstandigheid dat misbruik werd gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de persoon verkeerde ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken;
met de omstandigheid dat direct of indirect gebruik werd gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang;
met de omstandigheid dat van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt;
met de omstandigheid dat het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.
- inbreuken op art. 79, 80, 433 quinquies 1°, 3°, 433septies 2°, 3°, 6° en 70 Sw.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, 9° kamer, zetelende in correctionele zaken, dd. 17 januari 2012 bij verstek t.a.v. Y.F. en op tegenspraak t.a.v. de overige beklaagden gewezen, werd als volgt beslist:
OP STRAFGEBIED:
Verklaart de feiten van de tenlastelegging niet bewezen in hoofde van C.Y., C.P., S.L., Y.H., X.X. xx Y.F. C
Spreekt C.Y., C.P., S.L., X.X., X.X. en Y.F. vrij en ontslaat hen dienvolgens van rechtsvervolging uit hoofde van de feiten omschreven van de voormelde tenlastelegging zonder kosten.
Laat de kosten ten laste van de Staat.
Overtuigingstukken
Zegt dat er geen aanleiding is om te statueren over de overtuigingsstukken gelet op de vrijspraak van de beklaagden.
OP BURGERLIJK GEBIED
Verklaart de burgerlijke partijstelling van L.X. en Z.X. ontvankelijk doch ongegrond.
Tegen voormeld vonnis werd hoger beroep ingesteld:
op 30 januari 2012 door het Openbaar Ministerie tegen C.Y., C.P., S.L., X.X., X.X. xx Y.F.;
op 30 januari 2012 door het Openbaar Ministerie tegen C.Y., C.P., S.L., X.X., X.X. xx Y.F.en dit tegen alle beschikkingen, hen als burgerlijke partij betreffend.
Gehoord in openbare terechtzitting in het Nederlands:
de beklaagden C.Y., C.P. en Y.H. in hun middelen van verdediging, met machtiging van het Hof vertegenwoordigd door mr. R.V., advocaat te Brugge;
de beklaagde S.L. in haar middelen van verdediging, bijgestaan door mr. M.V. in de plaats van mr. C.V., beiden advocaat te Kortrijk;
de beklaagde J.A. in zijn middelen van verdediging, bijgestaan door mr. W.V. en mr. C. C., beiden advocaat te Merelbeke;
mr. I. H., advocaat te Gent, in de plaats van mr. B.L., advocaat te Kortrijk, die de burgerlijke partijen L.X. en Z.X. vertegenwoordigt in hun eis;
mevrouw E.V., Advocaat-generaal, in haar vordering;
De beklaagde Y.F. verschijnt ter terechtzitting niet, alhoewel behoorlijk gedagvaard, en laat aldus VERSTEK gaan.
De hogere beroepen werden tijdig en regelmatig ingesteld.
OP STRAFGEBIED
Voorafgaand
1.1.1.Bijstand van een raadsman
Sommige van de beklaagden verwijzen naar de 'Salduz-uitspraak’ van het EHRM en stellen ten onrechte dat de strafvordering onontvankelijk zou zijn, gezien hun verklaringen werden afgelegd buiten aanwezigheid van een raadsman.
Wanneer een verhoor heeft plaatsgevonden zonder bijstand van een advocaat, heeft dit niet automatisch tot gevolg dat het definitief onmogelijk wordt om de zaak van een beklaagde op een eerlijke wijze te behandelen. Het eerlijk karakter van het proces blijft gevrijwaard wanneer voldaan is aan volgende voorwaarden:
de rechter mag de verklaringen niet ais doorslaggevend bewijs gebruiken;
de rechter stelt vast dat er geen misbruik is of geen dwang werd gebruikt;
de rechter stelt vast dat de beklaagde zich op het ogenblik van het verhoor en tijdens het onderzoek niet bevond in een kwetsbare positie of dat aan de kwetsbare positie van de beklaagde op een daadwerkelijke en passende wijze werd geremedieerd.
De onrechtmatigheid van het bewijs omwille van het afleggen door een beklaagde, tijdens zijn vrijheidsberoving, van zelfincriminerende verklaringen zonder bijstand van een advocaat, leidt niet tot de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering, maar enkel tot de gebeurlijke uitsluiting of ontoelaatbaarheid van dit bewijs. Het recht de strafvordering uit te oefenen ontstaat immers door het plegen van het misdrijf, ongeacht de wijze waarop ze verder wordt uitgeoefend en onafhankelijk van de wijze waarop de bewijsgaring verloopt. Voor de feitenrechter kan de beklaagde of de beschuldigde met de bijstand van een advocaat alle verklaringen die hij nodig acht, afleggen en zijn eerder afgelegde verklaringen verduidelijken, vervolledigen of intrekken. Het staat de feitenrechter om, in het licht van het geheel van het proces, na te gaan of de bewijswaarde van alle hem voorgelegde gegevens aangetast is door het enkele feit dat bepaalde verklaringen tijdens het onderzoek afgelegd werden zonder de bijstand van een advocaat en, in voorkomend geval, te beslissen tot de niet- toelaatbaarheid of de uitsluiting van deze bewijsmiddelen (zie Cass., 29 november 2011, R11.0113.N, te consulteren via xxxx.xxxx.xx - navolgbaar).
Bij de bewijsbeoordeling zal enkel rekening worden gehouden met de verklaringen, stukken en bevindingen zoals hierna in dit arrest weergegeven, De rechten van de beklaagden op een eerlijk proces blijven in zulke omstandigheden voldoende gewaarborgd. Er is nergens aangetoond dat de beklaagden gedurende het vooronderzoek onder druk werden gezet, misleid werden of dat er op enige andere wijze misbruiken zouden zijn begaan die leiden tot een onherstelbare inbreuk op de beginselen die een eerlijke procesvoering in strafzaken overeenkomstig artikel 6 E.V.R.M. beheersen.
1.1.2. De geldigheid van de huiszoeking
Onder het begrip woning in de zin van de artikelen 15 Gw en 87 Sv. moet de plaats worden verstaan die een persoon bewoont om er zijn verblijf of zijn werkelijke verblijfplaats te vestigen en waar hij uit dien hoofde recht heeft op een eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, zijn rust en meer in het algemeen zijn privéleven (zie Xxxx., 26 oktober 2004, P.04.1129.N, te consulteren via xxx.xxxx.xx - navolgbaar). Artikel 8, lid 1 E.V.R.M. erkent het recht van eenieder op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en briefwisseling.
Op basis van de vaststellingen door de verbalisanten is het Hof van oordeel dat het pand, gelegen te Hooglede, (…) waar op 31 augustus 2006 een controle werd uitgevoerd, geenszins kan beschouwd worden als een "woning" maar duidelijk een "werkplaats" betreft:
- de verbalisanten van de PZ Riho noteerden in hun proces-verbaal van 31.08.2006: "Op vrijdag vijfentwintig augustus om elf uur vernemen wij via het openbaar gerucht dat er te Hooglede, Xxxxxxxxxxxxxx 0, een chinees restaurant zou gebouwd worden en dat dit zou gebeuren met een aantal arbeiders van Chinese afkomst, vermoedelijk illegalen. Normaal is er daar een kinderspeeldorp gevestigd. (...) Op 31/08/09 (noot Hof: moet 31/08/06 zijn) om 09.40 uur begeven wij ons bijgestaan door de mensen van de sociale inspectie ter plaatse. Wij beveiligen de uitgangen van het gebouw. Wij zien dat er binnen in de zaak licht xxxxxx en horen achtergrondlawaai. Wanneer wij tussen de spleetjes van het papier waarmee de ramen zijn afgekleefd, kijken, zien wij bouwmaterialen liggen. De toegangsdeur is toe maar niet gesloten. Wij gaan binnen en stellen vast dat de volledige ruimte vol met materiaal ligt. In de linker achterhoek van het gebouw is er duidelijk iemand aan het werken. Wij treffen er twee mensen van Chinese origine aan. Wij maken ons kenbaar ais zijnde politie en inspecteurs van de sociale inspectie. Zij hebben materiaal om te werken in de hand. Naast tien staat een mengmachine waarmee men zonet pleister heeft gemaakt om een muur te plaatsen met ytong-blokken." (stuk 2 strafdossier);
de foto's die aan dit proces-verbaal zijn gehecht tonen voor het Hof aan
dat dit pand op dat ogenblik een werf betrof die voor het grootste gedeelte vol lag met bouwmaterialen (stukken 4 tot en met 6 strafdossier);
de inspecteurs van de Sociale Inspectie deden gelijkaardige vaststellingen: "We verspreiden ons langs de voorkant, zijkanten en achterkant van de loods. De vensters vooraan zijn afgeplakt met krantenpapier maar langs de rechterkant, bovenaan van het venster dichtst bij de deur, is het papier losgekomen en kan ik zien dat er licht xxxxxx. Ik zie stapels bouwmaterialen liggen en hoor lawaai dat ik omschrijf ais geproduceerd door een zaagmachine of een slijpschijf. We stellen vast dat het een werkplaats is waar effectief wordt gewerkt door één of meerdere nog te identificeren personen. (…) De loods is toegankelijk, Collega V. en ikzelf gaan omstreeks 09.40 uur als eerste samen de loods binnen met een deal van de lokale recherche. We zien op het einde van de loods links twee kleine mannen aan het werk. Dichterbij zien we dat ze bezig zijn met het verzagen van gyproc-platen. Ik roep luid "Sociale Inspectie" en de mannen kijken op. Het gaat over twee mannen vermoedelijk van Chinese afkomst. Wij en de leden van de lokale recherche vragen hun papieren. Ze maken met gebaren duidelijk dat zij geen papieren hebben.” (stukken 14 en 15 strafdossier)
Het gegeven dat deze illegale Chinese arbeiders in dit pand (klaarblijkelijk gedwongen) verbleven (zie eerste vaststellingen: 'In de rechter voorhoek van het pand zien wij een viertal slaapplaatsen. Twee zien eruit ais bed maar zijn voorzien van een houten plank als matras. Erop liggen een aantal dekens. De twee andere zijn gewone paletten waarop eveneens een plank en dekens liggen. Uit de sporen kunnen wij opmaken dat er drie verschillende soorten sigaretten worden gerookt en dat er ook roltabak aanwezig is. Er ligt kledij naast de slaapplaatsen en ook schoenen en pantoffels. In het gebouw is er praktisch geen sanitair, enkel een toilet zonder afscherming en een tweetal urinoirs. In de rechter achterhoek werd een soort keukentje gemaakt met wat materiaal om te koken. Er liggen voedingswaren her en der verspreid. Er is een gammele diepvries waar de vis zo bloot in ligt. Het pand stinkt ronduit." - stukken 2 en 3 met foto's stukken 7 tot en met 11) brengt voor het Hof niet met zich mee dat dit pand als "woning" kan worden beschouwd of ais een plaats die de illegale Chinese arbeiders bewoonden om er hun verblijf of hun werkelijke verblijfplaats te vestigen . Er is op geen enkel ogenblik een inbreuk geweest op het privé-leven van één van de beklaagden of een krenking van het recht op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer en rust.
Overeenkomstig artikel 4, §1, 10 van de Wet van 16 november 1972 betreffende de Arbeidsinspectie mogen de sociale inspecteurs bij de uitoefening van hun opdracht op elk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnen gaan in alle werkplaatsen of andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn of waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat daar personen tewerkgesteld zijn die onderworpen zijn aan de bepalingen van de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen.
Nu het pand dat werd gecontroleerd als werkplaats te beschouwen is en de sociale inspecteurs van buiten deze werkplaats reeds konden vaststellen dat er aldaar ook effectief werd gewerkt, hadden zij volkomen het recht om, vergezeld van leden van de lokale politie, zich toegang te verschaffen tot deze werkplaats teneinde een controle uit te oefenen, en dit zonder voorafgaand visitatiebevel van de politierechter of huiszoekingsmandaat van de onderzoeksrechter.
Ten gronde
Met betrekking tot C.Y., C.P., S.L. en Y.H.
Uit de verklaringen van deze vier beklaagden blijkt dat zij het idee hadden opgevat om samen een Chinees restaurant (met als handelsnaam: "C.J. Wok") op te starten. Daartoe zouden zij samen een vennootschap oprichten die dit restaurant zou uitbaten.
Bij notariële akte van 26 juni 2006 werd door vijf vennoten (waaronder deze vier beklaagden) de "B.V.B.A. C.J. Wok" opgericht, met als maatschappelijke zetel het pand gelegen te Gits, (…) en met als doel (ondermeer) de exploitatie van een restaurant.
Kort daarvoor op 15 juni 2006 werd door deze vier beklaagden (“die optreden als
zaakvoerders van een vennootschap in oprichting" zie contract: stuk 21
strafdossier) met de vennootschap Xxxx X. reeds een handelshuurovereenkomst afgesloten met betrekking tot “een handelsruimte met een oppervlakte van ongeveer 1000 m2 gelegen vooraan het gebouwencomplex, (…) te Gits. (..) Deze eigendom is bekend door de huurder die verklaart het goed te hebben bezichtigd en er geen nadere omschrijving van verlangt en was tot voor kort uitgebaat als speeldorp. Het verhuurde goed is bestemd voor het uitoefenen van een handel zijnde een Restaurant, ..."- zie contract: stuk 21 strafdossier). Op 31 augustus 2006 verklaarde de eigenaar van het pand P.G. hieromtrent: "Ik ben de eigenaar van het pand (…) Hooglede-Gits. Het pand is verhuurd aan mevrouw S.L., mevrouw C.P. en C.Y. en Y.H., die opgesomd staan in het huurcontract dat ik in copy hierbij voeg. Het contract spreekt voor een periode van 9 jaar die ingaat op 1/09/2006 om te eindigen op 31/06/2015. Het huurcontract werd afgesloten op 15 juni 2006. Het pand wordt verhuurd tegen een maandelijkse huurprijs van 2500 euro. (...) Het pand stond leeg, de waarborg werd reeds gestort en daardoor hadden ze reeds de toelating om te starten. De sleutel werd door mij een week geleden gegeven. lk verhuur en de huurder doet wat hij wilt doen, met werken heb ik niets te zien" (stuk 19 strafdossier — eigen onderlijning door het Hof).
Gezien dit pand, dat tot dan werd uitgebaat ais speeldorp, diende omgebouwd te worden tot restaurant kwamen deze vier beklaagden, via een advertentie in een Chinese krant ("…") die in België wordt verdeeld (stuk 259 strafdossier: "X.F. Renovaties Wij doen alle grote en kleine werken, redelijke prijs, uitstekende kwaliteit, we bedanken iedereen voor de jarenlange steun en vriendschap. Mr. Y.F. uit Qingtian. Tel: (…)) in contact met de zesde beklaagde Y.F. (zie zijn visitekaartje - stuk 259 strafdossier: "We doen alle renovatie/decoratiewerken en loodgieterij, schrijnwerkerij, grondwerken, van resto 's, woonhuizen, take-aways, villa 's, enz. Gehele pakket, redelijke prijs, gegarandeerde kwaliteit. X.F. Tel: (…)).
Tussen de B.V.B.A. C.J. Wok (de beklaagden C.Y., C.P., X.X. xx Y.H.- genoemd: "eerste partij”) en de X.X. XXXX (voor wie optrad de huidige zesde beklaagde Xx Xxxx Xxxxx — genoemd "tweede partij") werd een aannemingsovereenkomst opgesteld waarin (ondermeer) werd gestipuleerd (stuk 116 strafdossier met vertaling uit het Chinees eigen onderlijning door het Hof):
"1, De eerste en tweede partij hebben een wederzijdse overeenkomst dat de renovatiekosten voor C.J. Company, in Euro berekend, 130.000 bedragen. (..)
Er wordt beslist met de werken te starten op dinsdag (15 augustus 2006), de vooraf bepaalde voltooiingstijd van het project is drie maanden (15 november 2006,) (...)
Gedurende de tijd van net renovatieproject, indien er werkongevallen zouden zijn, of indien er zwartwerk is waar de politie voor moet komen is de tweede partij verantwoordelijk en heeft dit niets te maken met de eerste partij. (...)"
Bij de controle op 31 augustus 2006 (noot Hof: amper 15 dagen na de opstart van renovatiewerken) werden 2 illegale Chinese arbeiders aangetroffen, die met betrekking tot hun tewerkstelling het volgende verklaarden:
L.X.: ”Hetzelfde geldt voor wat mijn huidige werkgever betreft, voor wie ik nog maar sinds begin augustus ben beginnen werken. Hooglede was mijn eerste werf voor Y.F. lk ben geen stielman en doe meestal het brute werk waarvoor ik 30€ per dag ben beloofd; Ik ben voor mijn prestaties nog niet betaald. Y.F. is wel onze baas die regelmatig kwam controleren op de bouwwerf. (…) We zijn volledig afhankelijk van Y.F. ook wat betreft het eten." (verklaring van 13/09/2006 - stukken 273 en 274 strafdossier);
Z.X.: "Het is sinds het begin van het jaar dat ik voor Y.F. werk. lk heb mijn eerste twee jaar in België voor diverse bazen gewerkt. Voor Y.F. heb ik als goede stielman op verschillende werven gewerkt. Van zodra ik werk had begon ik te werken en te leven op de werven. Geld had ik niet om iets voor mezelf te huren. (...) lk ben compleet afhankelijk van de willekeur van mijn werkgever om in mijn levensonderhoud te kunnen voorzien."(verklaring van 12/09/2006 — stukken 268 en 269 strafdossier);
De beklaagden C.Y., C.P., S.L. en Y.H. worden (als dader) vervolgd wegens "mensenhandel", meer bepaald voornoemde L.X. en Z.X. te hebben aangeworven om hen aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid. Naar het oordeel van het Hof bevat het dossier onvoldoende elementen waaruit men (in strafrecht noodzakelijke) zekerheid kan worden aangenomen dat deze vier beklaagden zich aan deze tenlastelegging (waarbij bovendien nog enkele verzwarende omstandigheden worden weerhouden) hebben schuldig gemaakt. Bij het ondertekenen van de aannemingsovereenkomst zijn deze beklaagden expliciet overeengekomen met de aannemer dat deze laatste de verantwoordelijkheid droeg met betrekking tot de werknemers (zie hiervoor in het contract: "indien er zwartwerk is waar de politie voor moet komen is de tweede partij verantwoordelijk, en heeft dit niets te maken met de eerste partij") en het Hof kan aannemen dat deze vier beklaagden, ondermeer ook gelet op de korte duur dat de werken reeds aan de gang waren (maximaal 16 dagen), zich niet bewust waren of konden zijn dat de aangetroffen Chinese arbeiders het slachtoffer waren van mensenhandel.
Het ontslag van rechtsvervolging door de eerste rechter van de beklaagden C.Y., C.P., S.L. en Y.H. wordt door het Hof bevestigd, zij het wel om andere redenen.
Met betrekking tot J.A.
De beklaagde J.A. verklaarde op 27/09/2006: “ Ik ben in contact gekomen met een zekere Y.F. Dit contact dateert van eind augustus 2006 of begin september 2006. lk zei hem dat ik nog nooit in bouwwerven heb gewerkt, maar niettemin ontmoette ik de man die mij vroeg of ik een wagon had en dat Y.F. xxxx had aan een chauffeur; lk weet dat we eerst naar Brugge gereden zijn en dan heeft hij mij de weg getoond naar een grote hangaar of depot waar werken moesten uitgevoerd worden. Wij waren vergezeld van twee werkmannen die naar de werken moesten gebracht worden." (stuk 307 strafdossier) en op 27/09/2006 voor de onderzoeksrechter: "Als U me zegt dat dit de firma is van Y.F., zal het wel zo zijn, maar ik ken de naam niet. lk denk dat Y.F. achter de firma zit en ik ben met hem mee geweest naar één werf en daar zeiden ze baas tegen hem. Hij had me een arbeidscontract beloofd maar ik wacht daar nog steeds op. Vraag: Sedert wanneer kent u Y.F. Antwoord: Eind vorige maand of begin deze maand. Niet vroeger. Vraag: Wij denken dat het vroeger is. Antwoord: Het kan misschien tien dagen schelen dat het in de vorige maand was. (...) lk heb Y.F. voor het eerst ontmoet in Brussel en we zijn met 2 andere Chinezen naar Hooglede gereden. lk was chauffeur. De ene Chinees was spraakzaam, de andere niet en één zei dat hij de Belgische nationaliteit had; lk ben daar 3 of 4 keer geweest." (stukken 373 en 374 strafdossier).
Zijn bewering dat hij enkel sinds midden augustus 2006 gefungeerd heeft als chauffeur (gezien Y.F. in België niet mocht rijden) en als tolk (gezien Y.F. geen Frans kende en hij wel) wordt niet weerlegd door de gegevens van het strafdossier. Bij een confrontatie op 26 oktober 2006 gaven de twee slachtoffers L.X. en Z.X. immers toe: "Ik moet de zaken stellen zoals ze zijn, J.A. zat daar maar een beetje. Het was steeds Y.F. die de orders gaf. Hij (noot Hof: bedoeld wordt J.A.) kende niks af van de bouw. Hij sprak ook niet veel. (...) We zijn niet onheus behandeld geworden door X.X." (stuk 499 strafdossier).
Ook de beklaagde J.A. wordt vervolgd wegens het misdrijf van "mensenhandel" (met diverse verzwarende omstandigheden). Naar het oordeel van het Hof bevat het dossier echter onvoldoende elementen waaruit met (in strafrecht noodzakelijke) zekerheid kan worden aangenomen dat deze beklaagde zich aan deze tenlastelegging schuldig heeft gemaakt. Het Hof kan aannemen dat deze beklaagde, ondermeer ook gelet op de korte duur die hij ais chauffeur en tolk voor Y.F. heeft gewerkt (maximaal 16 dagen), zich niet bewust was of kon zijn dat de Chinese arbeiders het slachtoffer waren van mensenhandel.
Het ontslag van rechtsvervolging door de eerste rechter van de beklaagde J.A. wordt door het Hof bevestigd, zij het wel om andere redenen.
Met betrekking tot Y.F.
De tenlastelegging (met de in de dagvaarding weerhouden verzwarende omstandigheden) is naar het oordeel van het Hof in hoofde van de beklaagde Y.F. afdoende bewezen. Uit de verklaringen van de slachtoffers L.X. en Z.X. blijkt duidelijk dat zij door deze beklaagde werden aangeworden en aan het werk werden gezet in mensonwaardige omstandigheden, waarbij ze zowel wat de leef- en werkomstandigheden als wat de betaling van loon betreft volkomen afhankelijk waren van de beklaagde Y.F.
De door de beklaagde Y.F. gepleegde feiten zijn bijzonder ernstig en getuigen van een criminele ingesteldheid. Xxxxxx met het oog op geldgewin maakte deze beklaagde op schandelijke wijze misbruik van de precaire situatie van landgenoten. De hierna bepaalde gevangenisstraf en geldboete komen het Hof passend en gerechtvaardigd voor om de beklaagde Y.F. te wijzen op de xxxxx van de door hem gepleegde feiten, om hem tot het besef te brengen dat hij respect dient op te brengen voor zijn medemens en teneinde hem ervan te weerhouden om in de toekomst nieuwe misdrijven te plegen.
Het Hof is de overtuiging toegedaan dat de opgelegde bestraffing op die wijze, zowel vanuit algemeen ais vanuit individueel repressief en preventief oogpunt, in hoofde van de beklaagde Y.F. volkomen effect zal sorteren.
De solidariteitsbijdrage is verschuldigd per veroordeling en bedraagt thans (25,00 x 6=) 150,00 euro:
- zie artikel 29, tweede lid van de wet van 01/08/1985 houdende fiscale en andere bepalingen,
- zoals gewijzigd door artikel 3 van de programmawet van 24/12/1993,
nadien (met ingang van 01/01/2004) vervangen door artikel 3 van de wet van 22/04/2003 (B.S. 22/05/2003, tweede uitg.),
- nadien (met ingang van 01/01/2004) opnieuw gewijzigd door artikel 23 van het KB. dd. 19/12/2003 (B.S. 30/12/2003 - dit KB. tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 december 1986 betreffende de commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en van het artikel 29, tweede lid van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen werd genomen "op de voordracht van de Minister van Justitie en na advies van de in Raad vergaderde Ministers" (zie aanhef van dit KB. dd, 19/12/2003)
- en nadien (met ingang van 17/12/2004) nogmaals gewijzigd door artikel 1 van het K.B. dd. 31/10/2005 (B.S. 07/12/2005, 52.809),
De veroordeling tot betaling van de vaste vergoeding is voor elke criminele, correctionele en politiezaak verplichte aanvulling van de strafrechtelijke veroordeling. Zij heeft een eigen karakter en is geen straf ( Cass.9/11/1994, J.T. 1995, 214, navolgbaar). Zij moet worden uitgesproken ongeacht de datum van de bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder ongeacht de omstandigheid dat de feiten dagtekenen van vóór de inwerkingtreding van de wetsbepalingen, die de rechter ertoe verplichten die vergoeding aan iedere veroordeelde op te leggen. Artikel 2 Swb. is op die bijdrage niet toepasselijk. Krachtens artikel 6, eerste alinea, van de Programmawet II van 27.12.2006 en de artikelen 77, tweede lid en 79 van het Koninklijk Besluit van 27.4.2007, houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, bedroeg deze vergoeding (na indexatie) 30,69 euro. Bij arrest van de Raad Van State dd. 17/12/2008 (Nr. 188.928) werd dit K.B. vernietigd (B.S. 02/02/2009, 7548). De bepalingen van het vroegere algemeen reglement in strafzaken blijven toepasselijk. Krachtens artikel 91, tweede lid van het K.B. van 28/12/1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, zoals laatst gewijzigd door de artikelen 1 en 2 van het Koninklijk Besluit van 11 december 2001 betreffende de invoering van de euro in de regelgeving inzake justitie, blijft de beklaagde veroordeeld tot betaling van een forfaitaire vergoeding. Het bedrag ervan bedraagt actueel (ingevolge het KB. 13/11/2012 tot wijziging van het Algemeen Reglement op de gerechtskosten in strafzaken, vastgesteld bij K.B. 28/12/1950 wat betreft de administratieve kosten in strafzaken) € 50,00. Het beroepen vonnis wordt in die zin gewijzigd.
De beklaagde Y.F. dient eveneens te worden veroordeeld tot een zesde van de gerechtskosten, zowel in eerste aanleg ais in hoger beroep.
2. OP BURGERLIJK GEBIED
De eerste rechter heeft terecht de vorderingen van de burgerlijke partijen L.X. en Z.X., gelet op de vrijspraak van de beklaagden C.Y., C.P., S.L., Y.H. en J.A., voor zover gesteld tegen deze partijen, als ongegrond afgewezen.
Voor zover gesteld tegen Y.F. komen de vorderingen van de burgerlijke partijen L.X. en Z.X. gerechtvaardigd voor en kunnen deze worden toegekend zoals gevorderd.
OP DEZE GRONDEN,
HET HOF, recht doende bij verstek wat Y.F. betreft en op tegenspraak wat de overige partijen betreft, met eenparigheid van de stemmen,
Gelet op de artikelen:
hoger in dit arrest aangegeven:
1, 2, 3, 25, 38, 40, 42, 50, 79, 80, 433quinquies 1° en 3°, 433septies 2°, 3°, 6° en 7° van het strafwetboek;
1382 van het burgerlijk wetboek,
186, 190, 211, 211bis en 212 van het wetboek van strafvordering;
24 van de wet van 15 juni 1935;
al deze wetsbepalingen ter terechtzitting van heden door de Voorzitter aangeduid;
Ontvangt de hogere beroepen en erover beslissend:
OP STRAFGEBIED
Bevestigt het bestreden vonnis waar de tenlastelegging in hoofde van C.Y., C.P., S.L., Y.H. en J.A. niet bewezen werd verklaard en aan C.Y., C.P., S.L., Y.H. en J.A. ontslag van rechtsvervolging werd verleend zonder kosten
Doet het bestreden vonnis voor het overige teniet, en opnieuw wijzende:
Verklaart de tenlastelegging in hoofde van Y.F. bewezen en veroordeelt Y.F. wegens deze tenlastelegging tot een gevangenisstraf van EEN JAAR en een geldboete van DUIZEND EURO, te verhogen met 45 opdeciemen en aldus gebracht op 5.500,00 euro of een vervangende gevangenisstraf van drie maanden.
Veroordeelt Y.F. tot:
de bijzondere vergoeding van 50,00 euro;
de solidariteitsbijdrage van 150,00 euro:
een zesde van de gerechtskosten in eerste aanleg, aan de zijde van het openbaar ministerie in hun geheel begroot op 5.785,37 euro;
Laat de overige gerechtskosten gevallen in beide aanleggen ten laste van de Staat.
Stelt de overtuigingsstukken neergelegd ter griffie van de correctionele rechtbank te Kortrijk onder de nummers 2840/06, 3639/06, 3787/06, 3788/06, 3953/06 en 4061/06 ter beschikking van het Openbaar Ministerie om te handelen als naar recht.
Beveelt de teruggave aan de rechtmatige eigenaars van de overtuigingsstukken neergelegd ter griffie van de correctionele rechtbank te Kortrijk onder de nummers (…)
OP BURGERLIJK GEBIED
Bevestigt het bestreden vonnis waar de vorderingen van de burgerlijke paren L.X. en Z.X. voor zover gesteld tegen C.Y., C.P, S.L., Y.H. en J.A. als ongegrond werden afgewezen.
Doet het bestreden vonnis voor het overige teniet, en opnieuw wijzende:
Veroordeelt Y.F. om te betalen aan L.X. ten titel van schadevergoeding de som van 7.822,82 euro, te vermeerderen met de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 1 september 2006, de gerechtelijke intresten op deze bedragen vanaf heden tot de dag van algehele betaling.
Veroordeelt Y.F. tot de kosten gevallen aan de zijde van de burgerlijke partij L.X. in beide aanleggen, waaronder de rechtsplegingsvergoeding, begroot op 990,00 euro in eerste aanleg en 990,00 euro in hoger beroep.
Veroordeelt Y.F. om te betalen aan Z.X. ten titel van schadevergoeding de som van 7.822,82 euro, te vermeerderen met de vergoedende intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf 1 september 2006, de gerechtelijke intresten op deze bedragen vanaf heden tot de dag van algehele betaling.
Veroordeelt Y.F. tot de kosten gevallen aan de zijde van de burgerlijke partij Z.X. in beide aanleggen, waaronder de rechtsplegingsvergoeding, begroot op 990,00 euro in eerste aanleg en 990,00 euro in hoger beroep.
Bijkomende informatieverplichting (artikel 195 Sv.)
In toepassing van artikel 195 Wb Sv, stelt het Hof, ter inlichting van de partijen deze zaak betrokken waren (ongeacht of deze partijen al dan niet aanwezig zijn tijdens de uitspraak van dit arrest in de openbare terechtzitting) vast:
de effectieve gevangenisstraf, opgelegd in dit arrest, zat worden tenuitvoergelegd (o.a.) conform de bepalingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten, althans in zoverre en op voorwaarde dat deze bepalingen in werking zullen zijn getreden op het ogenblik van de strafuitvoering (zie artikel 109 van deze wet, gepubliceerd in het B.S. dd. 15/612005, alsmede de uitvoeringsbesluiten uitgevaardigd in toepassing van dit artikel van deze wet);
de veroordeelde (dit is een natuurlijke persoon die veroordeeld is tot een vrijheidsstraf krachtens een gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan) kan, in het kader van deze strafuitvoering, toekenning bekomen van zgn. “strafuitvoeringsmodaliteiten". In de wet van 17 mei 2006 wordt nader bepaald welke overheden daartoe bevoegd zijn en op welke wijze dit kan geschieden (het betreft de Minister van Justitie, de strafuitvoeringsrechter (dit is de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank) of strafuitvoeringsrechtbank - de in de wet voorziene strafuitvoeringsmodaliteiten betreffen: de uitgaansvergunning, het penitentiair verlof, de onderbreking van de strafuitvoering, het elektronisch toezicht, de beperkte detentie, de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op het verwijderen van het grondgebied of de overlevering, de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen en de omzetting van een vrijheidsstraf in een werkstraf);
c) de natuurlijke persoon/personen, wiens burgerlijke vordering(en) in dit arrest ontvankelijk en gegrond werd(en) verklaard kunnen in het kader van de strafuitvoering, ander bepaalde voorwaarden en in de door de wet van 17 mei 2006 voorziene procedures tot toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten, in bepaalde gevallen worden gehoord over de voorwaarden die in het belang van de burgerlijke partij moeten worden opgelegd (de partijen worden ervan ingelicht dat het K.B. dd. 29/112007, tot uitvoering van artikel 2 6° van de wet van 17/5/2006, nadere regels bevat omtrent de wijze waarop de burgerlijke partij kan vragen om, na het in kracht van gewijsde treden van een gerechtelijke beslissing, te worden geïnformeerd en/of gehoord. De burgerlijke partij zal daartoe, op dat ogenblik, onverwijld van de griffier van het vonnisgerecht een informatief schrijven ontvangen, waarin nadere informatie omtrent de eventuele uitoefening van dit recht is vervat. Dit schrijven omvat eveneens het model van de slachtofferverklaring. De natuurlijke persoon, wiens burgerlijke vordering ontvankelijk
gegrond werd verklaard, kan zich tot een justitie-assistent eerstelijn wenden om algemene informatie inzake de wet te verkrijgen en voor bijstand bij het invullen van de slachtofferverklaring).
Dit arrest is gewezen door de derde kamer van het Hof van beroep te Gent, samengesteld uit de magistraten die in deze zaak hebben gezeteld en geoordeeld:
K.D. Raadsheer
X.X. Xxxxxxxxxxxxxxx
B.D. Kamervoorzitter
en op de openbare terechtzitting van EENENDERTIG JANUARI TWEEDUIZEND EN DERTIEN uitgesproken door Kamervoorzitter B.D.,
in aanwezigheid van E.V., Advocaat-generaal, met bijstand van D.B., xxxxxxxx.
13