BEDRIJF & MILIEU
BEDRIJF & MILIEU
Het Agentschap Ondernemen is het aanspreekpunt voor ondernemers op zoek naar informatie over regelgeving, subsidies en ondernemen. Het agentschap zet mensen en middelen in om het ondernemerschap in Vlaanderen voluit te ondersteunen en aan te moedigen. Want er is echt nood aan ondernemers die voor duurzame groei zorgen. Zo helpen we mee om van Vlaanderen tegen 2020 een topregio te maken.
Om deze uitdagende opdracht te realiseren, stelt het Agentschap Ondernemen een multidisciplinair team van accountma- nagers ter beschikking om op vragen van ondernemers een passend antwoord te geven. Indien nodig brengen wij hen in contact met een van onze partners, zoals bedrijfsorganisaties en lokale overheden.
Volgende domeinen behoren tot onze expertise:
• Starten met een onderneming
• Groei en professionalisering
• Financiering
• Overdracht, overname en stopzetting
• Milieu en energie
• Ruimtelijke ordening en bedrijfshuisvesting
• Regelgeving en vergunning
• E-business en e-government
• Design
Deze publicatie kadert in onze dienstverlening ‘Milieu en energie’. Naast onze publicaties waarin wij een samenvatting geven van bedrijfsgerelateerde topics, kunt u bij onze medewerkers ook terecht voor gratis eerstelijnsinformatie over milieu of energie gerelateerde onderwerpen, zoals VLAREM I en II, subsidiemogelijkheden voor milieu-investeringen, …. Indien nodig wordt doorverwezen naar ander overheidsinstellingen, gespecialiseerde bureaus of onderzoeksinstellingen.
Uitgebreide informatie over onze dienstverlening vindt u op onze website xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx. Houdt ook onze kalender in het oog, regelmatig worden infosessies over actuele milieu- en energiethema’s georganiseerd!
Versie juni 2012 D/2012/3241/183
* Disclaimer: Deze brochure heeft evenwel geen officieel karakter en de gegevens worden enkel verstrekt bij wijze van inlichting. Mochten er ondanks onze zorgen onvolkomenheden worden vastgesteld, dan worden uw opmerkingen en/of suggesties erg op prijs gesteld.
Inhoud
1. Wegwijs in de Vlaamse milieuwetgeving 4
1.1.2. De stedenbouwkundige vergunning 8
1.1.3.1. De vergunning voor captatie van oppervlaktewater 10
1.1.3.2. De vergunning inzake gebruik van waterwegen en aanhorigheden 10
1.1.3.3. De vergunning inzake ioniserende stralingen 11
1.1.3.4. Springstoffenvergunning 11
1.1.3.5. Kennisgeving of toelating voor het ingeperkt gebruik van pathogenen of genetisch gemodificeerde organismen 11
1.2.1. Heffing op de waterverontreiniging – De integrale waterfactuur 12
1.2.2. Heffing op grondwaterwinning 13
1.2.3. Heffing op captatie van oppervlaktewater 13
1.2.4. Heffing op afvalverwijdering 14
1.2.5. Heffing op Seveso-bedrijven 14
1.3. De wetgeving inzake de bescherming van het leefmilieu 15
1.3.1. Het milieuvergunningsdecreet en VLAREM I 15
1.3.2. VLAREM II: milieuvoorwaarden 15
1.3.6. Decreet voor bodemsanering en bodembescherming 31
1.3.8. Wetgeving inzake beheersing van zware ongevallen 35
1.3.9. Andere regelgeving van belang voor de milieuverantwoordelijke (ARAB, Codex) 36
1.4. Handhaving van de milieuhygiënewetgeving 36
2. Wegwijs in de Vlaamse overheidsdiensten 39
2.1. Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) 39
2.3. Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (Vito) 42
2.4. Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) 43
2.5. Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) 43
1. Wegwijs in de Vlaamse milieuwetgeving
1.1. VERGUNNINGEN
Alvorens u met een bedrijf kan starten, moet u over de nodige vergunningen beschikken. In deze brochure worden enkel de vergunningen besproken die betrekking hebben op het milieu.
De stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning zijn voor nagenoeg elke industriële activiteit vereist.
1.1.1. De milieuvergunning
Wanneer is een milieuvergunning nodig ?
Bedrijven die een exploitatie willen starten in Vlaanderen moeten nagaan of een milieuvergunning (klasse 1 of 2) vereist is of een melding (klasse 3) volstaat. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de lijst van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen, ook wel de indelingslijst genoemd, van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM). Deze lijst bevat 61 rubrieken die alle mogelijke hinderlijke activiteiten van een onderneming behelzen. Het is aan het bedrijf om na te gaan welke van deze rubrieken voor hen van toepassing zijn. Afhankelijk van onder andere de grootte van de opslag, het totaal vermogen van de aanwezige machines of de opslagcapaciteit van al dan niet als gevaarlijke producten gecatalogeerde grondstoffen, valt de van toepassing zijnde rubriek in een bepaalde klasse. De klasse-indeling van een bedrijf in zijn totaliteit komt overeen met de klasse van de meest hinderlijke activiteit die er plaatsvindt. Klasse 1 (2)-activiteiten zijn hinderlijker dan klasse 2 (3)-activiteiten. De indelingslijst kan geraadpleegd worden op xxxxxxxxx.xxxx.xxxx.xx en xxx.xxx.xx/xxxxxx/ vergunningen/regelgeving. De indelingslijst is terug te vinden als ‘bijlage 1’ van VLAREM I.
Afhankelijk van de klasse van een bedrijf kan er een andere overheid bevoegd zijn, kan er een andere vergunningsprocedure van toepassing zijn en kunnen de milieuverplichtingen verschillen. Dikwijls verschilt ook het gemeentelijk en/of provinciaal fiscaal regime waaraan het bedrijf onderworpen wordt.
Voor het bepalen van de klasse waartoe een bedrijf behoort kan men terecht bij de accountmanagers milieu van het Agent- schap Ondernemen.
Milieuvergunningsprocedure
Voor klasse 3-bedrijven (die enkel activiteiten uitvoeren die thuishoren in klasse 3) is geen milieuvergunning vereist. In dit geval is een melding bij het gemeentebestuur voldoende. Het gemeentebestuur neemt akte van deze melding, waarna de exploitatie daags na de melding kan aanvangen.
Voor klasse 1-bedrijven en klasse 2-bedrijven dient een milieuvergunning te worden aangevraagd bij respectievelijk de Bestendige Deputatie van de provincie en het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente waar de geplande activiteit zal plaatsvinden. Een schematische voorstelling voor klasse 2-dossiers wordt gegeven in figuur 1. De procedure voor klasse 1-dossiers wordt weergegeven in figuur 2.
De procedure wordt gekenmerkt door dwingende termijnen: een klasse 2-milieuvergunning wordt na 3,5 maand verkregen, een klasse 1-milieuvergunning na 4,5 maand. Steeds zal een openbaar onderzoek gebeuren. Het openbaar onderzoek omvat het ter inzage leggen van de vergunningsaanvraag en bijlagen bij het Gemeentebestuur gedurende 30 dagen en het aanplak- ken van een bekendmaking van de vergunningsaanvraag door enerzijds het Gemeentebestuur op de plaatsen voorbehouden voor officiële berichten en door anderzijds de aanvrager, op bevel van de burgemeester, op een goed zichtbare plek op de plaats waar de exploitatie gebeurt of gepland is. Tijdens het openbaar onderzoek kan door iedereen schriftelijk en mondeling bezwaren worden ingediend. Als in eerste aanleg geen antwoord komt, wordt de vergunning als stilzwijgend geweigerd beschouwd.
Elke belanghebbende (d.i. de aanvrager of de exploitant, de gouverneur en de adviesverlenende organen, evenals elke natuurlijke en rechtspersoon die rechtstreekse hinder kan ondervinden van de vestiging of exploitatie van de inrichting, maar ook bijvoorbeeld de natuurverenigingen die actief zijn in het gebied waar de exploitatie zal gebeuren) kan in beroep gaan. Tegen elke beslissing van het College respectievelijk de Bestendige Deputatie over een vergunningsaanvraag of over een aktename van een mededeling van een kleine verandering kan in beroep gegaan worden bij de Bestendige Deputatie respectievelijk de Vlaamse regering. De aanvrager dient van een ontvankelijk bevonden beroep op de hoogte te worden gebracht (ook wat betreft de inhoud).
De vergunningstermijn varieert van geval tot geval maar bedraagt maximaal twintig jaar. In geval de vergunning ook be- trekking heeft op lozing van gevaarlijke stoffen in oppervlakte- of grondwater moet ze minstens om de vier jaar opnieuw worden onderzocht. Een definitief toegekende vergunning vervalt indien de exploitatie of verandering niet binnen de drie jaar aanvangt.
Wat met oude ARAB-vergunningen?
Sinds VLAREM I in werking trad, integreert de milieuvergunning de voorheen separate vergunningen (ARAB-exploitatie- vergunning, lozingsvergunning, grondwatervergunning,…) in één vergunning. Er zijn echter nog steeds bedrijven die in hoofdzaak vergund zijn volgens het ‘oude’ ARAB-systeem. De afkorting “ARAB” staat voor “Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming” en werd vastgesteld in 1946. Met de intrede van het VLAREM in 1991 werden de belangrijkste titels van het ARAB opgeheven. Meer informatie over het ARAB is te vinden onder hoofdstuk 1.3.9.
Op 1 september 2016 vervallen alle exploitatie-, lozingsvergunningen en alle vergunningen voor de verwijdering van afval- stoffen, die niet op basis van het VLAREM werden afgeleverd, ook al staat in die vergunning eventueel een latere datum vermeld.
De vergunningen voor grondwaterwinning die verleend zijn volgens het besluit van 27 maart 1985, blijven geldig voor de vastgestelde termijn, maar ten laatste tot 1 januari 2019.
Openbaarheid van milieu-informatie
In het kader van de openbaarheid van milieu-informatie kan iedereen bij het gemeentebestuur inzage krijgen in de milieu- vergunningen van de bedrijven uit de gemeente en tegen kostendekkende vergoeding een afschrift ontvangen. In beginsel zijn alle documenten van het vergunningsdossier openbaar, behalve commerciële en industriële geheimen en behalve de identiteit van bezwaarindieners evenals de inhoud van bezwaren, indien dit uitdrukkelijk gevraagd werd.
Milieueffectrapport en Veiligheidsrapport
Een aantal bedrijven dient bij hun milieuvergunningsaanvraagdossier een conform verklaard milieueffectrapport (MER) of omgevingsveiligheidsrapport (OVR) te voegen. Voor veiligheidsrapportage zie ook 1.3.8. “Wetgeving inzake beheersing van zware ongevallen”. Indien een MER of een OVR vereist is, wordt voor de procedure van de milieuvergunningsaanvraag verwezen naar de brochure “Handleiding milieuvergunningsaanvraag”.
MEER INFORMATIE
Bevoegde overheid: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE): contactgegevens zie hoofdstuk 3 Website: xxx.xxx.xx
Publicatie: Handleiding milieuvergunningsaanvraag: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
(*)
Indiening vergunningsaanvraag
max. 14 dagen
verklaring volledig- en ontvankelijkheid
openbaar onderzoek (30 dagen)
advies overheidsdiensten (30 dagen)
advies gemeentelijke milieudienst (30 dagen)
Uitspraak door het College van Burgemeester en Schepenen (max.3 maand na volledig- en ontvankelijkheidsverklaring; éénmalig verlengbaar tot 4,5 maand)
max. 10 dagen
Bekendmaking (gedurende 30 dagen) en betekening (115 na (*))
indiening beroep (30 dagen)
(**)
max. 14 dagen verklaring volledig- en ontvankelijkheid
advies overheidsdiensten (30 dagen)
advies provinciale milieuvergunningscommissie (90 dagen)
uitspraak door de deputatie (max. 4 maanden na (**); éénmalig verlengbaar tot 5 maanden)
max. 10 dagen
Bekendmaking (gedurende 30 dagen) en betekening
(*)
Indiening vergunningsaanvraag
max. 14 dagen
verklaring volledig- en ontvankelijkheid
openbaar onderzoek (30 dagen)
advies overheidsdiensten (60 dagen)
advies provinciale milieuvergunningscommissie (90 dagen)
advies College van Burgemeester en Schepenen (50 dagen)
Uitspraak door de deputatie: 4 maanden (of na verlenging 6 maanden) na (*)
max. 10 dagen
Bekendmaking (gedurende 30 dagen) en betekening (130 dagen (of 190 dagen) na (*))
max. 30 dagen
indiening beroep
(**)
max. 14 dagen verklaring volledig- en ontvankelijkheid
advies overheidsdiensten (30 dagen)
advies gewestelijke milieuvergunningscommissie (90 dagen)
uitspraak door de Gemeenschapsminister 5 maanden na (**) (of na verlenging 6 maanden)
max. 10 dagen
Bekendmaking (gedurende 30 dagen) en betekening
1.1.2. De stedenbouwkundige vergunning
Wanneer is een stedenbouwkundige vergunning nodig?
Niemand mag zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning:
• De hiernavolgende bouwwerken uitvoeren, met uitzondering van onderhoudswerken:
- het optrekken of plaatsen van een constructie ,
- het functioneel samenbrengen van materialen waardoor een constructie ontstaat,
- het afbreken, herbouwen , verbouwen en uitbreiden van een constructie;
• met bomen begroeide oppervlakten ontbossen;
• bomen vellen die op een hoogte van één meter boven het maaiveld een stamomtrek van één meter hebben;
• het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen;
• een grond gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten voor:
- het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval,
- het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens,
- het plaatsen van één of meer verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt, in het bijzonder woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen en tenten;
• de hoofdfunctie van een gebouw wijzigen, indien de Vlaamse Regering deze functiewijziging als vergunningsplichtig heeft aangemerkt (zie verder);
• een woning opsplitsen of in een gebouw het aantal woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande wijzigen;
• recreatieve terreinen aanleggen of wijzigen, onder meer een golfterrein, een voetbalterrein, een tennisveld of een zwembad.
Vergunningsplichtige functiewijzigingen
Een stedenbouwkundige vergunning is ook nodig als één van de hierna vermelde hoofdfuncties van een gebouw wordt gewijzigd in een andere hierna vermelde hoofdfunctie. Xxxxxx als hoofdfunctie beschouwd:
• wonen;
• verblijfsrecreatie;
• dagrecreatie;
• landbouw in de ruime zin;
• handel, horeca, kantoorfunctie en diensten;
• industrie en ambacht.
De stedenbouwkundige melding
De meldingsplicht is een nieuwe procedure die voorzien is in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Deze vervangt voor bepaalde handelingen de vergunningsplicht. Voorbeelden van handelingen onderworpen aan de meldingsplicht:
• Handelingen mét stabiliteitswerken uitgevoerd binnen in hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, als aan alle volgende voorwaarden voldaan is:
1. er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd;
2. het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd.
• Handelingen mét stabiliteitswerken, uitgevoerd aan zijgevels, achtergevels en daken van hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, als aan alle volgende voorwaarden voldaan is:
1. er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd;
2. het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;
3. het bouwvolume blijft ongewijzigd.
• Het verbouwen of uitbreiden van gebouwen, gelegen in industriegebied in de ruime zin, als aan alle volgende voorwaarden voldaan is:
1. het betreft een bestaand, hoofdzakelijk vergund gebouw;
2. de handelingen brengen geen wijziging van de industriële of ambachtelijke functie met zich mee;
3. er wordt geen bedrijfswoning gecreëerd;
4. de uitbreiding maakt een fysisch geïntegreerd deel uit van het bestaande gebouwencomplex;
5. de werken gaan niet gepaard met een ontbossing;
6. de hoogte van de gebouwen wordt beperkt tot de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen;
7. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen bedraagt minstens 3 meter;
8. de gebouwen zijn niet hoger dan 10 meter;
9. voor de inrichting is een milieuvergunning klasse I of II verleend, en de gebouwen zijn in het aanvraagdossier van de milieuvergunning vermeld.
Wat men dus bijvoorbeeld via een melding kan, is raam- en deuropeningen wijzigen, die tevens de stabiliteit van het gebouw beïnvloeden.
De meldingsplicht kan nooit worden ingevoerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied. Het vervangen van de vergunningsplicht door de meldingsplicht is ook niet mogelijk voor handelingen die strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkun- dige verordeningen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen, met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen of andere van toepassing zijnde regelgeving. De meldingsplicht is ook niet mogelijk op percelen waarop voorlopig of definitief beschermde monumenten aanwezig zijn, in voorlopig of definitief beschermde landschappen, in voorlopig of definitief aangeduide erfgoedlandschappen, in voorlopig of definitief beschermde stads- en dorpsgezichten, in voorlopig of definitief beschermde archeologische monumenten, in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen, voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook.
MEER INFORMATIE
Bevoegde overheid: Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO): contact- gegevens zie hoofdstuk 3
Website: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Publicatie: Bedrijf en stedenbouwkundige vergunning: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Koppeling stedenbouwkundige vergunning – milieuvergunning
De stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning zijn gekoppeld. Dit betekent dat beide vergunningen moeten toegekend zijn alvorens men de bouw- en exploitatieactiviteit kan aanvatten.
Sinds 1 januari 2010 zijn de gemeenten verplicht om een uniek gemeentelijk loket te hebben. Dit uniek gemeentelijk loket milieuvergunning–stedenbouwkundige vergunning houdt in dat:
• er een uniek loket is voor alle aanvragen en meldingen waarvoor de gemeente bevoegd is inzake milieu en stedenbouw;
• de aanvrager kan kiezen voor een gelijklopende behandeling door een milieuvergunningsaanvraag en een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning samen in te dienen;
• er een gezamenlijk openbaar onderzoek komt en de adviesverlening gestroomlijnd wordt;
• de termijnen voor het nemen van de beslissingen op elkaar worden afgestemd.
1.1.3.1. De vergunning voor captatie van oppervlaktewater
Wanneer nodig?
Het opnemen van oppervlaktewater uit bevaarbare waterwegen (rivieren en kanalen) en havens in het Vlaamse Gewest is vergunningsplichtig. Deze materie wordt geregeld in het Besluit van de Vlaamse Executieve van 3 mei 1991 betreffende het afleveren van vergunningen voor het capteren van water uit de in het Vlaams Gewest gelegen bevaarbare waterlopen, kanalen en havens (B.S. 19 juli 1991). Het besluit behandelt de vergunningprocedures, en de vergunningsvoorwaarden en bevat in bijlage 1 de lijst van bevaarbare waterlopen waaruit de captatie vergunningsplichtig is.
Procedure
Voor de winning van minder dan 500 m³/jaar is een melding nodig. Voor de watervang van 500 m³/jaar of meer moet een vergunning aangevraagd worden. De melding of vergunning moet aangevraagd worden bij de beheerder van de waterweg. Dit zijn de Scheepvaart nv, Waterwegen en Zeekanaal nv of het bevoegde havenbedrijf.
De captatievergunning telt steeds voor één jaar. Jaarlijks wordt de vergunning automatisch hernieuwd door het betalen van een retributie. (zie verder “Heffing op captatie van oppervlaktewater”).
Bijzondere bepalingen
Op de constructie voor watervang en waterlozing moet een debietmeetsysteem of tijdopnamesysteem geinstalleerd worden dat toelaat het opgepompte en eventueel teruggestorte watervolume vast te stellen. Indien het water wordt terug- gestort, dan moet de vergunninghouder tevens over een milieuvergunning beschikken (lozing in oppervlaktewateren). De toegevoegde vuillast van het teruggestorte water wordt in rekening gebracht bij de bepaling van de heffing op de lozing van afvalwater (zie verder “Heffing op de waterverontreiniging – de integrale waterfactuur”).
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Beheerder van de waterweg (zie ook contactgegevens in hoofdstuk 3) Publicatie: Bedrijf en Water: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
1.1.3.2. De vergunning inzake gebruik van waterwegen en aanhorigheden
Wanneer nodig ?
Het private gebruik van het domein van de waterwegen en hun aanhorigheden, de zeewering en de dijken, is vergunnings- plichtig. Deze vergunning geeft het bedrijf de toestemming om kaaimuren, afvoerleidingen, aanlegsteigers, ... te construeren en te gebruiken. De vergunning moet bekomen zijn voorafgaand aan ingebruikname van het domeingoed. Hetzelfde geldt voor wijzigingen aan installaties die het voorwerp zijn van een verleende vergunning.
Procedure
De vergunningsaanvraag wordt ingediend in één exemplaar bij de beheerder van de waterweg. Deze zijn de Scheepvaart nv en Waterwegen en zeekanaal nv. Meer informatie op hun websites xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx en xxx.xxxx.xx. De behande- lingstermijn van de vergunningsaanvraag in eerste aanleg is niet bepaald, doch beslaat gewoonlijk drie maanden. Wanneer de vergunninghouder binnen het jaar geen gebruik maakt van de vergunning, dan vervalt deze. De vergunning wordt jaarlijks voor de duur van één jaar hernieuwd door de betaling van een jaarlijkse retributie aan de beheerder van de waterweg.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Beheerder van de waterweg: contactgegevens zie hoofdstuk 3
1.1.3.3. De vergunning inzake ioniserende stralingen
De verschillende inrichtingen, waar radioactieve stoffen in het bezit gehouden worden of waar toestellen gebruikt worden die ioniserende stralingen kunnen voortbrengen, worden in 4 klassen ingedeeld. Voor bedrijven uit klasse I, II en III is een oprichtings- en exploitatievergunning vereist. Bedrijven uit klasse IV zijn vrijgesteld van vergunning.
Ioniserende stralingen worden zeer frequent aangewend in de geneeskunde van mens en dier, evenals in de tandheelkunde. Medische specialismen zoals de radiologie, de nucleaire geneeskunde of de radiotherapie zijn volledig gebaseerd op de toepassing van deze stralingen.
De indeling in klassen is vastgelegd in het KB van 20 juli 2001 houdende het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van ioniserende stralingen (ARBIS; B.S. 30 augustus 2001).
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC): contactgevens zie hoofdstuk 3 Website: xxx.xxxx.xxxx.xx
1.1.3.4. Springstoffenvergunning
Volgens het Algemeen Reglement op de Springstoffen is voor de productie en/of opslag van ontplofbare stoffen, munitie en vuurwerk een springstoffenvergunning nodig. Dergelijke bedrijven worden ingedeeld in twee klassen. Een 1ste klasse vergunning moet aangevraagd worden bij de provincie, een 2de klasse bij de gemeente.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: FOD Economie, KMO, Middenstand en energie – Dienst der Springstoffen: contactgege- vens zie hoofdstuk 3
website: xxxx://xxxxxx.xxxx.xx (bescherming consument – veiligheid van de consument – algemeen regle- ment op de springstoffen)
1.1.3.5. Kennisgeving of toelating voor het ingeperkt gebruik van pathogenen of genetisch gemodificeerde organismen
Elk ingeperkt gebruik van pathogene en/of genetisch gemodificeerde (micro-)organismen moet aangegeven worden aan de regionale bevoegde overheid (LNE). Naargelang het risiconiveau van de activiteit, zal deze het voorwerp uitmaken van een voorafgaande toelating (risiconiveau 2, 3 en 4) of kennisgeving (risiconiveau 1). In beide gevallen moet een bioveiligheids- dossier opgesteld worden dat opgestuurd wordt naar de Dienst Bioveiligheid en Biotechnologie (SBB) Deze dienst neemt de rol van technische deskundige voor het gewest op en bezorgt haar advies aan de regionale bevoegde overheid (LNE afdeling milieuvergunningen). Op basis van dit advies zal LNE al dan niet de toelating afleveren.
Het ingeperkt gebruik kan aanvangen van zodra een schriftelijke toelating en een milieuvergunning voor rubriek 51 werd afgeleverd.
De procedures staan beschreven in Vlarem I hoofdstuk XIV bis. Vooraleer een project op te starten wordt aangeraden om contact op te nemen met de SBB. Meer informatie bij: Afdeling Bioveiligheid en Biotechnologie (SBB), xxxx://xxx.xxxxxxxxx. be/CU/NL/CUMenuNL.html.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheden: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) – afdeling milieuvergunningen; Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid – Dienst Bioveiligheid en Biotechnologie - contactgegevens zie hoofdstuk 3
website: xxxx://xxx.xxxxxxxxx.xx/XX/XX/XXXxxxXX.xxxx
1.2. HEFFINGEN
1.2.1. Heffing op de waterverontreiniging – De integrale waterfactuur
Iedereen die water gebruikt en/of loost in het Vlaamse Gewest, ongeacht de herkomst van het water, moet een heffing op de waterverontreiniging betalen. Via deze heffing draagt men bij in de kosten die de overheid maakt om de waterlopen zuiver te maken. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) berekent en int de heffing op de waterverontreiniging.
Sinds de reorganisatie van de watersector in 2005 is de heffingsregeling grondig gewijzigd en zijn de drinkwatermaatschap- pijen mede verantwoordelijk gesteld voor de zuivering van het aan hun abonnees geleverde drinkwater. De kostprijs die aan die zuiveringsplicht verbonden is, kan de drinkwatermaatschappij echter terugwinnen door aan haar abonnees een bovengemeentelijke saneringsbijdrage aan te rekenen.
Daarnaast kan ook de gemeente aan de drinkwatermaatschappij de opdracht geven om een gemeentelijke saneringsbijdrage te innen voor het inzamelen en transporteren van afvalwater, de uitbouw van kleinschalige waterzuivering e.d., waarvoor de gemeentes instaan. Beide bijdragen worden in de kostprijs van het water geïntegreerd. Het geheel wordt de integrale waterfactuur genoemd. De aangerekende bovengemeentelijke saneringsbijdrage (zonder btw) wordt in mindering gebracht van de heffing. Beide bijdragen zijn fiscaal aftrekbaar, dit in tegenstelling met de heffing die niet fiscaal aftrekbaar is.
Bij de berekening van de heffing wordt een onderscheid gemaakt tussen kleinverbruikers (leidingwaterverbruik < 500 m³/ jaar of pompcapaciteit <5 m³/u) en grootverbruikers (leidingwaterverbruik > 500 m³/jaar of pompcapacteit > 5 m³/u).
Voor de kleinverbruikers wordt de heffing volledig vervangen door de integrale waterfactuur. De grootverbruikers daarente- gen blijven wel heffingsplichtig en moeten jaarlijks voor 15 maart hun heffingsaangifte indienen bij de VMM. De vastgestelde heffing wordt dan wel verminderd met de reeds aangerekende bovengemeentelijke bijdrage.
Grootverbruikers met een eigen waterwinning ( oppervlakte-, grond- of hemelwater) dat geloosd wordt op een operationele rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen voor de zuivering van dit afvalwater een contract afsluiten met de NV Aquafin. Zij be- talen dan een vergoeding aan Aquafin voor de zuivering van hun bedrijfsafvalwater. Ook deze vergoeding is fiscaal aftrekbaar en zal van het heffingsbedrag worden afgetrokken. Het afsluiten van dergelijk contract is niet verplicht.
Grootverbruikers die zelf zuiveren en lozen op oppervlaktewater moeten geen bijdrage betalen, maar ze blijven wel heffingsplichtig.
Het bedrag van de heffing wordt bekomen door vermenigvuldiging van het eenheidstarief met het aantal vervuilingseen- heden (V.E.) dat het bedrijf loost. Deze vuilvracht (in V.E.) wordt berekend op basis van het volume verbruikt en/of geloosd water, het gehalte aan zwevende en zuurstofbindende stoffen, het gehalte aan zware metalen, het gehalte aan nutriënten (N en P) en het debiet aan geloosd koelwater.
Grootverbruikers hebben voor de bepaling van het aantal V.E. de keuze tussen een uitgebreide berekeningsmethode op basis van analysegegevens van het afvalwater of een forfaitaire berekeningsmethode gebaseerd op omzettingscoëfficiënten. Hierbij dient opgemerkt dat VMM desgewenst kan overgaan tot een heffing op basis van meet- en bemonsteringsgegevens en dit ongeacht het door de heffingsplichtige gekozen regime.
Voor kleinverbruikers is de heffing enkel afhankelijk van het totale jaarverbruik, ongeacht of het huishoudelijk of industrieel afvalwater betreft en ongeacht de samenstelling ervan. Kleinverbruikers kunnen ook de berekeningsmethoden beschreven voor grootverbruikers eisen.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Vlaamse Milieumaatschappij: contactgegevens zie hoofdstuk3
Websites: xxx.xxxxxxxxx.xx; xxx.xxx.xx/xxxxx/xxxxxx-xx-xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxx
Publicatie: Bedrijf en Water: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
1.2.2. Heffing op grondwaterwinning
Alle exploitanten van een grondwaterwinning moeten een heffing betalen, behalve wanneer de totaal gewonnen hoeveel- heid grondwater in de grondwaterwinningeenheid kleiner is dan 500 m³/jaar. Onder een grondwaterwinningeenheid verstaat men de verschillende grondwaterwinningen waarvan het gewonnen water bestemd is voor éénzelfde milieutechnische eenheid, zoals gedefinieerd in VLAREM I.
Alle grondwaterwinningen vanaf 500 m³/jaar worden belast volgens vastgelegde formules waarbij de opgepompte hoeveel- heid enerzijds en specifieke laag- en gebiedsfactoren anderzijds de hoogte van de heffing bepalen. Uitzonderingen zijn de ondiepe winningen tussen de 500 m³ en 30.000 m³ die enkel belast worden op de hoeveelheid opgepompt water in het voorgaande jaar en waarbij geen laag- en gebiedsfactoren in rekening gebracht worden. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) is belast met de vestiging, inning en invordering van deze heffing.
Er is geen heffing verschuldigd voor:
• grondwater dat uitsluitend met een handpomp wordt opgepompt;
• het uitvoeren van proefpompingen die minder dan 3 maanden in gebruik zijn;
• het uitvoeren van draineringen van bouw- of weiland;
• grondwaterwinningen voor koude-warmtepompen;
• grondwaterwinningen in het kader van bodemsaneringswerken;
• voor bronbemalingen onder bepaalde voorwaarden.
De manier waarop de heffing berekend wordt, verschilt afhankelijk van de jaarlijkse gewonnen hoeveelheid. Sinds 1 januari 2010 zijn verzegelde debietsmeters verplicht voor elke grondwaterwinning. Uitzondering op deze verplichting zijn:
• grondwaterwinningen uitgerust met een handpomp
• grondwaterwinningen bedoeld voor huishoudelijk gebruik tot maximaal 500 m³/jaar
• draineringen die noodzakelijk zijn om het gebruik van bouw- en weilanden mogelijk te maken of te houden.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Vlaamse Milieumaatschappij, Adeling operationeel Waterbeheer, diens Grondwaterbe- heer: contactgegevens zie hoofdstuk 3
Websites: xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx > grondwater; xxx.xxxxxxxxx.xx
Publicatie: Bedrijf en Water: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
1.2.3. Heffing op captatie van oppervlaktewater
Voor het onttrekken van het oppervlaktewater is de exploitant een vergoeding verschuldigd aan de beheerder van de waterweg. Die vergoeding of retributie is afhankelijk van het opgepompte volume en het teruggestorte volume oppervlak- tewater. Om die reden moet de exploitant jaarlijks vóór 15 januari de beheerder van de waterweg melden hoeveel water hij
gedurende het voorgaande jaar heeft opgenomen en geloosd. De exploitant doet dit aan de hand van de resultaten van de debietmeting of via een debietberekening op basis van de maximale pompcapaciteit en het aantal gebruiksuren.
De exploitant betaalt jaarlijks vóór 15 maart een voorschot op de retributie van het lopende jaar. Op basis van de gemelde hoeveelheden maakt de beheerder van de waterloop nadien een eindafrekening.
Captaties van minder dan 500 m³/jaar zijn vrijgesteld van heffing. Wanneer water wordt teruggestort in dezelfde waterloop kan dit, met maximaal de helft van het verschuldigde bedrag, in mindering van de heffing worden gebracht..
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Waterwegbeheerder: contactgegevens zie hoofdstuk 3 Publicatie: Bedrijf en Water: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
1.2.4. Heffing op afvalverwijdering
Algemeen gesteld is in Vlaanderen milieuheffing verschuldigd voor het storten van afvalstoffen, het verbranden van afvalstof- fen en sinds 2003 ook voor het sorteren en voorbehandelen van afvalstoffen. Daarnaast is ook milieuheffing verschuldigd indien Vlaamse afvalstoffen buiten het Vlaamse Gewest worden gestort, verbrand, gesorteerd of voorbehandeld.
De heffingsplichtige is verplicht om in de loop van de maanden april, juli, oktober en januari een aangifte in te dienen met betrekking tot de heffing verschuldigd voor het voorafgaande kwartaal. De speciaal daarvoor bestemde aangifteformulieren dienen bij de OVAM te worden aangevraagd.
De heffingsprocedure is vastgelegd in hzr materialendecreet (art. 44 en verder). De tarieven en de lijst van heffingsplichtige verwijderinghandelingen zijn raadpleegbaar op de website van OVAM, xxx.xxxx.xx (afval&materialen – eindverwerking
– milieuheffingen).
1.2.5. Heffing op Seveso-bedrijven
Bedrijven met risico’s op zware ongevallen zijn een jaarlijkse heffing verschuldigd aan de Federale Overheidsdienst Binnen- landse Zaken. Op basis van de Seveso-richtlijn wordt een onderscheid gemaakt tussen lagedrempelbedrijven en hogedrem- pelbedrijven (zie 1.3.8. “Wetgeving inzake beheersing van zware ongevallen”). De lagedrempelbedrijven zijn geen heffing verschuldigd.
De verantwoordelijke exploitant van een hogedrempelbedrijf moet aangifte doen door een voorgeschreven berekenings- formulier over te maken aan de Afdeling van het toezicht op de chemische risico’s van de Federale Overheidsdienst Werk- gelegenheid, Arbeid en Sociaal Xxxxxxx.Xx aangifte moet gebeuren voor 15 februari van het betrokken aanslagjaar. Deze aangifte hoeft in principe slechts éénmaal te gebeuren, namelijk voor het belastingsjaar waarin de inrichting voor het eerste heffingsplichtig wordt. Enkel wanneer er wijzigingen gebeuren aan de activiteit, moet opnieuw een aangifte ingediend worden. Na onderzoek van het dossier wordt het overgemaakt aan de FOD Binnenlandse zaken .
Het bedrag van de heffing wordt door de bevoegde ambtenaar van de FOD Binnenlandse Zaken aangetekend meegedeeld aan de betrokken exploitant.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg – afdeling van het toezicht op de chemische risico’s; FOD Binnenlandse Zaken – algemene directie van de civiele veiligheid contactgegevens: zie hoofdstuk 3
Website: xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxx.xxxx
1.3. DE WETGEVING INZAKE DE BESCHERMING VAN HET LEEFMILIEU
1.3.1. Het milieuvergunningsdecreet en VLAREM I
1.3.2. VLAREM II: milieuvoorwaarden
Hinderlijke inrichtingen worden onderworpen aan milieuvoorwaarden. In het besluit van de Vlaamse regering houdende al- gemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II) worden de algemene en de sectorale milieuvoorwaarden opgesomd waaraan de hinderlijke inrichtingen moeten voldoen. De volledige tekst van Titel II van het VLAREM vindt u op xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx of op xxxxxxxxx.xxxx.xxxx.xx.
1.3.2.1. Welke milieuvoorwaarden zijn van toepassing?
Er kunnen 4 soorten milieuvoorwaarden onderscheiden worden: de algemene milieuvoorwaarden, de sectorale, de bijzon- dere en de integrale milieuvoorwaarden.
Zowel de algemene als de sectorale voorwaarden hebben een rechtstreekse werking voor alle vergunningsplichtige en meldingsplichtige inrichtingen en moeten voor klasse 1- en klasse 2-inrichtingen niet noodzakelijk in de vergunning zijn op- genomen om van toepassing te zijn. De algemene voorwaarden staan in deel 4 van VLAREM II en de sectorale voorwaarden in deel 5. De sectorale voorschriften hebben voorrang op de algemene voorwaarden indien ze ervan afwijken.
Mits motivering kunnen ook bijzondere vergunningsvoorwaarden worden opgelegd in de milieuvergunning. De bijzondere vergunningsvoorwaarden vullen de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van VLAREM II aan of stellen bijkomende eisen. Indien de bijzondere vergunningsvoorwaarden afwijken van de algemene en de sectorale voorwaarden, moet rekening gehouden worden met de bijzondere voorwaarden. In vele gevallen zijn emissiegrenswaarden als bijzondere vergunnings- voorwaarden in de milieuvergunning opgegeven. Sinds 1 maart 2009 kan de gemeente, mits motivering, aanvullende bijzondere milieuvoorwaarden opleggen aan een klasse 3-bedrijf.
Voor sommige sectoren gelden de integrale milieuvoorwaarden. De milieuwetgeving stelt voor houtbewerkingsbedrijven en voor garages en carrosseriebedrijven welomschreven standaardinrichtingen vast, waardoor die bedrijven nu meldingsplichtig zijn in plaats van vergunningsplichtig. In plaats van een uitgebreid vergunningsdossier te moeten opstellen, volstaat in de meeste gevallen een eenvoudige melding bij de gemeente. Bovendien is voor elk van de standaardinrichtingen alle toepas- selijke milieuwetgeving samengebracht in één pakket, namelijk de integrale milieuvoorwaarden. De teksten zijn in VLAREM II opgenomen als deel 5bis.
1.3.2.2. Algemene milieuvoorwaarden: deel 4 VLAREM II
A) Bedrijfsinterne milieuzorg
De algemene bepalingen inzake het milieubeleid met betrekking tot de bedrijfsinterne milieuzorg zijn ingeschreven in VLAREM II, meer bepaald onder hoofdstuk 4.1. algemene voorschriften. Bedrijven worden hierdoor aangezet om de milieu-impact van hun processen te beheersen. De belangrijkste elementen zijn de milieucoördinator, de milieuaudit, het milieujaarverslag en de beste beschikbare technieken (BBT).
De milieucoördinator
Als algemene regel geldt dat alle inrichtingen die in de eerste klasse zijn ingedeeld verplicht zijn een milieucoördinator aan te stellen. In de praktijk bevat de VLAREM I-indelingslijst informatie over de al dan niet verplichte aanstelling van een milieu- coördinator, over de milieuaudit en over het milieujaarverslag. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een milieucoördinator van niveau A of B en dit naargelang de graad waarin de hinderlijke activiteit geacht wordt belastend te zijn voor mens en leefmilieu. Bij zware potentiële belasting dient een milieucoördinator niveau A aangesteld. Bepaalde klasse 1-activiteiten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanstelling van een milieucoördinator (kenletter N in de indelingslijst).
De milieucoördinator is in de regel een werknemer van de exploitant of een derde (bv. een consultantsbureau). De medede- ling van de milieucoördinator gebeurt aan de provinciale dienst van het Departement LNE Afdeling Milieuvergunningen (zie “Nuttige adressen”). De mogelijkheid bestaat dat één persoon als milieucoördinator kan optreden voor meerdere bedrijven. Enkel indien deze bedrijven op dezelfde locatie zijn gelegen en onder controle staan van eenzelfde persoon of rechtspersoon is hiervoor de toestemming van het Departement LNE niet nodig; in de andere gevallen is deze toestemming wel nodig. Anderzijds kan de vergunningverlenende overheid de aanstelling van een gezamenlijke milieucoördinator voor verschillende bedrijven verplicht stellen.
De milieuaudit
In de milieuvergunning kan éénmalig of periodiek een milieuaudit opgelegd worden (kenletters respectievelijk E en P in de indelingslijst). Het is dus niet zo dat inrichtingen welke in de indelingslijst de letters E of P naast hun hinderlijke activiteit vermeld zien, automatisch een milieuaudit moeten uitvoeren. Dit is enkel verplicht indien dit opgelegd wordt door de vergun- ningverlenende overheid in de milieuvergunning.
Een milieuaudit is een evaluatie van het beheer, de organisatie en de uitrusting van de betrokken inrichting of het gebied van het milieu. De milieuaudit heeft onder meer betrekking op de voorstellen en adviezen van de milieucoördinator en het gevolg dat eraan werd gegeven.
Het Integraal Milieujaarverslag
Het “Integraal Milieujaarverslag” (IMJV) is een integratie van voorheen afzonderlijke aangiften en bestaat uit de volgende deelformulieren:
• Identificatiegegevens van de IMJV-plichtige (bedrijfsgegevens = vast onderdeel van het IMJV)
• Luchtemissies (installaties, activiteiten, lozingspunten, enz.)
• Energiegegevens
• Wateremissies (activiteiten, lozingspunten, enz.)
• Grondwaterstatistiek (grondwatervergunningen, putten)
• Afvalstoffenmelding voor afvalproducenten
• Afvalstoffenmelding voor overbrengers
• Afvalstoffenmelding voor verwerkers
Wie welk deel van het IMJV moet invullen is voornamelijk afhankelijk van de activiteit van het bedrijf. De OVAM neemt echter elk jaar een steekproef van ongeveer 15.000 bedrijven uit alle bedrijfssectoren. Deze zijn verplicht om een afvalstoffenmel- ding te doen via het IMJV. De OVAM gebruikt deze gegevens om een onderbouwd afvalverwerkingsbeleid te kunnen voeren.
Meer informatie over het IMJV vindt u op de website xxxx://xxxx.xxxxxxxxxx.xx. De IMJV-plichtige stuurt voor 15 maart (=ten laatste op 14 maart) het ingevulde IMJV naar de centrale administratie.
Beste Beschikbare Technieken (BBT)
B) Beheersing van oppervlaktewaterverontreiniging
Alle hinderlijke bedrijven die water lozen (rubriek 3 van de indelingslijst) dienen te voldoen aan de algemene lozingsnormen (hoofdstuk 4.2. van VLAREM II) voor ofwel huishoudelijk afvalwater, ofwel bedrijfsafvalwater, ofwel koelwater. Daarnaast zijn sectorale lozingsnormen per bedrijfstak vastgelegd in bijlage 5.3.2 van VLAREM II. Het gaat veelal over stoffen die typisch vrijkomen bij een bepaalde bedrijfsactiviteit. Wanneer voor een bepaalde stof zowel sectorale als algemene lozingsvoorwaa- den gelden, dan heeft de strengste norm voorrang (meestal de sectorale).
Een aantal lozingen zijn niet ingedeeld in de bijlage 1 van VLAREM I, zoals het lozen van huishoudelijk afvalwater van woon- gelegenheden en het lozen van huishoudelijk afvalwater van niet-woongelegenheden met een debiet van minder dan 600 m³/jaar. Deze lozingen evenals de erbij horende septische put of IBA (individuele behandeling afvalwater) dienen te voldoen aan de voorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen (hoofdstuk 6.2 van VLAREM II).
Op 10 maart 2006 is het besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van de regels met betrekking tot de scheiding tussen de gemeentelijke en de bovengemeentelijke saneringsverplichting en het vaststellen van de zonerings- plannen goedgekeurd. Hiermee kregen de zoneringsplannen wettelijke grond. De zoneringsplannen geven aan in welke zone in een gemeente een riolering al dan niet zal aangelegd worden en waar bedrijven/particulieren al dan niet verplicht zullen worden om hun afvalwater zelf te zuiveren in een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA). Sinds 27/07/2009 zijn de zoneringsplannen voor alle Vlaamse gemeenten vastgesteld. Deze plannen zijn 6 jaar geldig.
Opgelet! De zoneringsplannen viseren quasi uitsluitend het huishoudelijke afvalwater afkomstig van woongelegenheden. De gebiedsgerichte regels van de zoneringsplannen gelden ook voor de meldingsplichtige lozingen van bedrijfsafvalwater en voor de lozingen van huishoudelijk afvalwater ander dan afkomstig van woongelegenheden (vb. kmo’s). Het bedrijfsafvalwa- ter afkomstig van de industrie werd niet mee bekeken/niet opgenomen op de zoneringsplannen omdat deze meestal een individuele oplossing vergen, namelijk zelf zuiveren en lozen in oppervlaktewater.
Algemene voorwaarden voor ingedeelde lozingen:
• De verschillende afvalwaterstromen moeten in de mate van het mogelijke zoveel mogelijk gescheiden geloosd worden.
• De volledige scheiding van regenwater van dakvlakken en grondvlakken is verplicht op het ogenblik dat een geschei- den riolering wordt aangelegd/heraangelegd. Bij gesloten bestaande bebouwing is de scheiding van regenwater enkel verplicht indien daarvoor geen leidingen onder of door het gebouw moeten worden aangelegd. Bij nieuwbouw is de scheiding van afvalwater en regenwater verplicht opgelegd door de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemel- water (Besluit van de Vlaamse Regering van 01/10/2004)
• De lozing van regenwater in de riolering is verboden wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is dit regenwater te gebruiken, te infiltreren, te bufferen of het gescheiden van afvalwater te lozen in oppervlaktewater of een kunstma- tige afvoerweg voor regenwater.
• Betreffende metingen en controle van de lozing van bedrijfsafvalwater legt VLAREM II vanaf een debiet van meer dan 2 m³/dag of 50 m³/maand of 500 m³/jaar de installatie van een controle-inrichting op. Voor debieten van meer dan
2 m³/ uur of 20 m³/dag is hierbij een meetgoot vereist. Voor debieten van meer dan 100 m³/uur (afvalwater zonder gevaarlijke stoffen) of van meer dan 50 m³/uur (afvalwater met gevaarlijke stoffen) is een debietsmeet- en bemon- steringsapparatuur vereist. Bij de milieuvergunningsaanvraag kan hiervan worden afgeweken. Ook koelwater met een debiet van meer dan 100 m³/uur moet via een controle-inrichting worden geloosd.
Deze meetinrichtingen zijn erop gericht een zelfcontroleprogramma uit te voeren, op kosten en initiatief van de exploitant.
De resultaten worden bijgehouden en liggen ter inzage van de toezichthoudende overheid. De inhoud van het zelfcon- troleprogramma vindt u in artikel. 4.2.5.2.1 voor bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke stoffen en in artikel 4.2.5.3.1 voor bedrijfsafvalwater met gevaarlijke stoffen van VLAREM II.
• Algemene lozingsvoorwaarden
Parameter | lozing in oppervlaktewater | lozing in openbare riolering |
pH | 6,5 c pH c 9 | 6 c pH c 9,5 |
temperatuur | max. 30 °C | max. 45 °C |
BZV (5 dagen, 20 °C) | max. 25 mg O2/l | - |
bezinkbare stoffen | max. 0,5 ml/l | - |
zwevende stoffen | max. 60 mg/l | max. 1 g/l (en afmetingen < 1 cm) |
Perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen | max. 5 mg/l | - |
stoffen extraheerbaar met pe¬tro¬leum ether | - | max. 0,5 g/l |
Som van de anionische, kationische en niet-ionogene oppervlakte-actieve stoffen | 3 mg/l | - |
oliën, vetten of andere drijvende stoffen | geen drijvende laag mag zichtbaar zijn | - |
gevaarlijke gassen en uitwasemingen | - | mogen niet veroorzaakt worden |
Regels inzake contractuele sanering van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie | - | om de verwerkbaarheid van bedrijfsafvalwater op een rioolwaterzuiveringsinstallatie te beoordelen, gelden als regels de criteria, vermeld in de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 2005 houdende vaststelling van de regels inzake contractu- ele sanering van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie |
stoffen die gevaar en schade opleveren aan de pomp- en zuiveringsinstallaties, leidingen en personeel | - | mogen behoudens uitdrukkelijke vergunning niet geloosd worden |
pathogene kiemen | ontsmetting verplicht bij gevaar voor gevaarlijke besmetting van ontvangend water | |
gevaarlijke stoffen (VLAREM I, Bijlage 2C) of andere schadelijke stoffen of eutrofiërende stoffen geloosd in oppervlaktewater | concentratie mag niet hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom ‘indelingscriterium GS’ van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel I van VLAREM |
Tabel 1: Algemene lozingsnormen voor bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke stoffen (Afdeling 4.2.2. van VLAREM II)
Bij vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan moet de lozing van bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke stoffen voldoen aan:
• voorwaarden 1e kolom bij lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied
• voorwaarden 2e kolom bij lozing in riolering in centraal gebied, het collectief geoptimaliseerd gebied, en/of het collectief te optimaliseren gebied
Bestaande vergunde lozingen moeten hun lozingsvoorwaarden nakijken. Wanneer de nieuwe voorwaarden afwijken in stren- gere zin moet hieraan voldaan worden de eerste van de 29e maand na definitieve vaststelling van het zoneringsplan.
Wanneer bij de lozing van bedrijfsafvalwater met gevaarlijke stoffen voor een bepaalde stof geen algemene of sectorale lozingsnormen opgelegd worden, maar deze stof is wel aanwezig in een concentratie groter dan het indelingscriterium GS (i.e. concentratie vanaf wanneer het afvalwater beschouwd wordt als bedrijfsafvalwater met gevaarlijke stoffen) uit de tabel van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van VLAREM II dan moet een aangepast lozingsnorm in de milieuvergunning aangevraagd worden. Enkel die gevaarlijke stoffen waarvoor in de milieuvergunning een emissiegrenswaarde als bijzonder voorwaarde is opgelegd, mogen door het bedrijf geloosd worden.
Deze emissiegrenswaarden kunnen betrekking hebben op maximaal toelaatbare concentraties of toelaatbare maximumhoe- veelheden tijdens een bepaalde periode (vuilvracht).
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: LNE afdeling milieuvergunningen; VMM team milieuvergunningen
Publicaties: Bedrijf en Water: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx; Codes van goede praktijk: xxx.xxxxxxxxxx.xx Websites: xxx.xxxx.xxxx.xx/xxxxxxxxx; xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx: VLAREM I en II inclustief bijlagen bij het besluit
C) Beheersing van geluidshinder
Alle bedrijven dienen te voldoen aan de algemene geluidsvoorwaarden, opgenomen als hoofdstuk 4.5. in VLAREM II. De exploitant treft de nodige maatregelen om de geluidsproductie aan de bron en de geluidsoverdracht naar de omgeving te beperken. De normen die opgesomd zijn in de onderstaande tabel moeten nageleefd worden en gelden op de plaats waar de ontvanger het geluid opmeet.
Gebied | Milieukwaliteitsnormen in dB(A) in open lucht | ||
overdag 7-19 h | ‘s avonds 19-22 h | ‘s nachts 22-7 h | |
Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie | 40 | 35 | 30 |
Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van industriegebieden niet vermeld sub 3° of van gebieden voor gemeen- schapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen | 50 | 45 | 45 |
Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote onder- nemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning | 50 | 45 | 40 |
Woongebieden | 45 | 40 | 35 |
Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeen- schapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsge- bieden tijdens de ontginning | 60 | 55 | 55 |
Agrarische gebieden | 45 | 40 | 35 |
Recreatiegebieden, uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie | 50 | 45 | 40 |
Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld | 45 | 40 | 35 |
Bufferzones | 55 | 50 | 50 |
Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning | 55 | 50 | 45 |
Opmerking: als eenzelfde gebied valt onder twee of meer punten van de tabel dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing |
Tabel 2: Uittreksel uit de richtwaarden voor het specifieke geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen (bijlage 4.5.4 van VLAREM II)
D) Beheersing luchtverontreiniging
VLAREM II legt een strategie vast voor het uitvoeren van emissiemetingen. Het principe is een autocontrole, of m.a.w. de bedrijven worden gestimuleerd om zelf metingen uit te voeren. De voorwaarde daarvoor is dat de metingen uitgevoerd worden volgens een code van goede praktijk, én dat de meting en de meetmethode geattesteerd of goedgekeurd wordt door een milieudeskundige van de discipline lucht. Uiteraard kunnen metingen ten alle tijde uitbesteed worden aan een daartoe erkend laboratorium of organisme.
De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing tenzij voor bepaalde categorieën van inrichtingen andere bepalingen krachtens VLAREM II gelden. De algemene emissiegrenswaarden hebben betrekking op stof en stofvormige anorganische stoffen, damp- of gasvormige anorganische stoffen, organische stoffen en kankerverwekkende stoffen. De algemene emissiegrenswaarden blijven van kracht voor inrichtingen ingedeeld in rubriek 59 ‘Activiteiten die gebruik maken van organische oplosmiddelen’ van de VLAREM-indelingslijst. Naast de algemene emissiegrenswaarden bestaan ook secto- rale voorwaarden.
E) Beheersing van grondwaterverontreiniging
De bescherming van het grondwater wordt nagenoeg volledig geregeld door VLAREM I en VLAREM II. VLAREM I bepaalt een meldings- of vergunningsplicht voor grondwaterwinningen. VLAREM II bepaalt een reeks van exploitatievoorwaarden voor deze meldings- of vergunningsplichtige grondwaterwinningen, zoals de wijze waarop het gewonnen debiet moet gemeten worden, het aanleggen van een minimum aantal peilputten en het laten analyseren van grondwaterstalen.
1.3.2.3. Sectorale milieuvoorwaarden voor enkele vaak voorkomende installaties – niet limitatief overzicht: deel 5 VLAREM II
A) Sectorale voorwaarden voor stookinstallaties - hfdst 5.43
Belangrijk voor iedere onderneming zijn de sectorale milieuvoorwaarden voor stookinstallaties. Stookinstallaties worden ingedeeld in drie klassen afhankelijk van hun nominaal thermisch vermogen. Kleine stookinstallaties hebben een nominaal thermisch vermogen van 300 kW tot en met 5 MW. Middelgrote stookinstallaties hebben een nominaal thermisch vermogen van meer dan 5 MW tot 50 MW. En grote stookinstallaties zijn installaties met een nominaal thermisch vermogen van 50 MW of meer.
De emissiegrenswaarden zijn opgenomen in hoofdstuk 5.43. van XXXXXX XX. Er gelden strengere normen sinds 1 januari 2008. Men maakt hierbij onderscheid tussen bestaande en nieuwe installaties en het type brandstof. Installaties met een nominaal thermisch vermogen tot en met 1 MW moeten ten minste om de 5 jaar gecontroleerd worden, voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 1 MW is dit tenminste om de 2 jaar. Voor nieuwe installaties die na 1 januari 2004 in gebruik worden genomen, moet een eerste meting binnen 3 maanden na ingebruikname worden uitgevoerd.
Kleine stookinstallaties vanaf 20 kW (stookolie of gas) of elke installatie op vaste brandstof hebben sinds 1 juni 2007 nieuwe regels voor onderhoud en nazicht. Deze regels zijn opgenomen in het Infoblad ‘Onderhoud en nazicht van stooktoestellen‘ (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx) Uitgebreide informatie vindt u ook op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.xx.
B) Sectorale voorwaarden voor die activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen – hfdst 5.59
Voor bedrijven die gebruik maken van solventen kan de solventrichtlijn van toepassing zijn. Om te weten of een bedrijf de bepalingen van de solventrichtlijn moet naleven, dient het volgende nagegaan te worden:
• Voert het bedrijf een activiteit uit zoals beschreven is in rubriek 59 van Xxxxxx X?
• Worden bij deze activiteit organische oplosmiddelen gebruikt?
• Overschrijdt het jaarlijks oplosmiddelenverbruik de drempelwaarde (ton oplosmiddel / jaar) van rubriek 59?
Als u cumulatief aan deze voorwaarden voldoet, kunt u de verplichtingen die hier aan verbonden zijn, nalezen op het infoblad ‘Solventemissies: neem het niet te (v)luchtig op’ op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
C) Sectorale voorwaarden voor koelinstallaties en airco’s- hfdst 5.16
Titel II van het VLAREM legt in hoofdstuk 5.16 algemeen geldende voorwaarden vast die sinds 1 januari 2004 van toepassing zijn op zowel airco’s als koeltoestellen en koelinstallaties. Deze regels vloeien voort uit de EU Verordening 2037/2000.
Uitgebreide informatie over deze voorwaarden vindt u op het infoblad ‘Koelinstallaties en airco’s’ op www.agentschaponder- xxxxx.xx.
D) Sectorale voorwaarden voor de opslag van gevaarlijke stoffen - hfdst 5.17
Bodemverontreiniging wordt voornamelijk veroorzaakt door het niet omzichtig genoeg omspringen met gevaarlijke pro- ducten. Daarom zijn hiervoor in de VLAREM algemene en sectorale voorwaarden opgenomen. De opslag van gevaarlijke producten wordt volgens de indelingslijst van VLAREM I ingedeeld in subrubrieken 17.2., 17.3. en 17.4 (zie tabel 3). Voor de indeling binnen subrubriek 17.3. wordt zowel met de hoofdeigenschap als met het ontvlammingspunt rekening gehouden. Voor de vloeibare brandstoffen wordt enkel met het ontvlammingspunt rekening gehouden.
De hoofdeigenschap is de catalogering volgens de meest recente versie van de EG-preparatenrichtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG. Indien dit niet wordt gepreciseerd in de EG-richtlijn, moet de indeling worden gevolgd van de ADR-reglemente- ring. Indien een product wordt gekenmerkt met twee of meer gevaarsymbolen, moet het meest relevante risico in aanmer- king worden genomen. Als er geen zekerheid bestaat over de hoofdeigenschap wordt het product best in de verschillende rubrieken ingedeeld. Producten die opslagen worden in recipiënten met een inhoud van max. 25 kg of l worden ingedeeld in rubriek 17.4. Volgens de indeling van VLAREM I, in combinatie met de definities van VLAREM II, wordt een onderscheid gemaakt tussen de P-producten (P1, P2, P3 en P4) en de andere dan P-producten.
Voor de indeling van de opslag van gevaarlijke producten in vaste houders wordt een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe houders en tussen ondergrondse en bovengrondse houders.
De opslag van spuitbussen dient in eerste instantie te worden ingedeeld in rubriek 16.7 ‘opslag van gassen in verplaatsbare recipiënten’ (gezamenlijk water-inhoudsvermogen van alle spuitbussen). Indien de ingehouden vloeistof van een spuitbus op zich gevaarlijk is, dan is ook de indeling in rubriek 17 nodig voor de hoeveelheid per spuitbus.
Bijkomend bij de voorwaarden verbonden aan de houders, zijn er voor een brandstofverdeelinstallatie (bv. benzine en diesel voor personenwagens, vrachtwagens, heftrucks e.d.) additionele voorschriften. Deze voorwaarden zijn te vinden in art. 5.17.1.17. (voorwaarden m.b.t. het vullen van de vaste houders en tankwagens), afdeling 5.17.4. (beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen bij de opslag en verlading van benzine) en 5.17.5. brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen). Bedrijven met een verdeelinstallatie zijn ingedeeld in rubriek 17.3.9. van VLAREM I (zie tabel 3).
Naast de VLAREM wetgeving is ook de Codex – Welzijn op het werk (Titel III,hfdst IV, afd 9 art 8 – KB opslag ontvlambare vloeistoffen) en het ARAB art 52.3 van toepassing (zie verder onder hoofdstuk 1.3.9. van deze brochure).
Xxxxxxx nummer volgens VLAREM I | Benaming en definitie volgens VLAREM II | Voorbeelden | Klasse | Hoeveelheden |
17.3.2. | Opslag van zeer giftige, giftige en ontplofbare stoffen = niet P-producten | fenol | 3 | > 10 - 100 kg |
2 | > 100 - 1.000 kg | |||
1 | > 1.000 kg | |||
17.3.3. | Opslag van oxyderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen = niet P-producten | white spirit (twee eigenschappen), beitsmiddelen, ontvettingsmiddelen, vele anorganische en organische zuren en basen | 3 | 200 - 10.000 kg (industriegebied) 200 – 1.000 kg (andere dan industriegebied) > 10.000 - 50.000 kg (industriegebied) |
2 | > 1.000 – 50.000 kg (andere dan industriegebied) | |||
1 | > 50.000 kg | |||
17.3.4 | Opslag van P1-producten: zeer licht en licht ontvlambare vloeistoffen met vlampunt < 21°C | benzine, ethanol, methanol, aceton, thinners, vele organische solventen | 3 | 50 – 500 l (andere dan industriegebied) 50 – 1.000 l (industriegebied) > 1.000 - 30.000 l (industriegebied) |
2 | > 500 – 30.000 l (andere dan industriegebied) | |||
1 | > 30.000 l | |||
17.3.5 | Opslag van P2-producten: ontvlambare vloeistoffen met 21°C vlampunt c 55°C | white spirit (twee eigenschappen), petroleum, terpentijn, bepaalde verven | 3 | 100 - 5.000 l |
2 | > 5.000 l - 100.000 l | |||
1 | > 100.000 l | |||
17.3.6 | Opslag van P3-producten voor profes- sioneel gebruik: vloeistoffen met 55°C < vlampunt c 100 °C | stookolie, diesel, afvalolie, bepaalde zware stookolie | 3 | 5.000 l – 20.000 l (behoort bij woonfunctie) 100 - 20.000 l (bedrijf) |
2 | > 20.000 l - 500.000 l | |||
1 | > 500.000 l | |||
17.3.7 | Opslag van P4-producten: vloeistoffen met 100°C < vlampunt c 250 °C | bepaalde zware stookolie, bepaalde verven | 3 | 200 l - 50.000 l |
2 | > 50.000 l - 5.000.000 l | |||
1 | > 5.000.000 l | |||
17.3.8. | Opslag van milieugevaarlijke stoffen | 3 | > 100 kg – 1 ton | |
2 | > 1 ton – 100 ton | |||
1 | > 100 ton | |||
17.3.9. | Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voerding van de erop geïnstalleerde motor(en) | 3 | -inrichtingen voor de verde- ling van de in rubriek 17.3.6. of in rubriek 17.3.7 bedoelde vloeistoffen met max. 1 verdeelslang | |
2 | -inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek 17.3.4., in rubriek 17.3.5., in rubriek 17.3.6. of rubriek 17.3.7 bedoelde vloeistoffen met max. 2 verdeelslangen waarmee uitsluitend eigen bedrijfsvoertuigen worden bevoorraad | |||
1 | -Overige inrichtingen |
Benaming en definitie volgens VLAREM II | Voorbeelden | Klasse | Hoeveelheden | |
17.4. | Opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen in verpakkingen met een inhoudsver- mogen van maximaal 25 liter of 25 kilogram | 3 | 50 kg of 50 l – 5.000 kg of 5.000 l |
Tabel 3: Indeling en definitie van bepaalde gevaarlijke producten volgens VLAREM I en VLAREM II
EXTRA INFORMATIE
Publicatie: Infoblad ‘Opslag van gevaarlijke producten’: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
1.3.3. Afval en Materialen
Het decreet van 2 juli 1981 gaf het startsein aan een Vlaams afvalstoffenbeleid en was aanleiding voor de oprichting van OVAM. Dit decreet werd in 1994 fundamenteel gewijzigd. De doelstellingen van het overheidsbeleid in het domein van de afvalstoffen waren toen: het ontstaan en de schadelijkheid van afvalstoffen voorkomen, het bevorderen van nuttige toepas- sing van afvalstoffen en de organisatie van de verwijdering van die afvalstoffen waarvan de productie niet kan worden voor- komen of die niet nuttig kunnen toegepast worden. Op 1 juni 2012 werd het afvalstoffendecreet echter volledig herzien en vervangen door het Decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen of het zogenaamde Materialendecreet (VR 23 december 2011). Het materialendecreet implementeert de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en verankert het duurzaam materialenbeheer in Vlaanderen. Het materialendecreet legt de basis om de milieu-impact van materialen, en niet zozeer enkel afvalstoffen, te bekijken en er op in te grijpen. Het toepassingsveld is dus verruimd en gaat verder dan enkel de afvalfase van een product. De uitvoeringsbesluiten van dit decreet zijn vastgelegd in het Vlaams Reglement voor het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA)
Voor verpakkingsafval ligt een Europese Richtlijn aan de basis van het huidig wettelijk kader. Deze richtlijn wil het verpak- kingsafval doen afnemen en legt daartoe doelstellingen vast voor recyclage en nuttige toepassing. De omzetting van deze doelstelling gebeurde in België via het Samenwerkingsakkoord tussen de drie gewesten.
1.3.3.1 Het materialendecreet
In het materialendecreet zijn twee begrippen cruciaal: materiaal en materiaalkringloop:
• Een materiaal wordt gedefinieerd als elke stof die wordt of is ontgonnen, gewonnen, geteeld, verwerkt, geprodu- ceerd, verdeeld, in gebruik genomen, afgedankt of opnieuw verwerkt, evenals alle voorwerpen die uit die stoffen zijn vervaardigd. Alle afvalstoffen zijn materialen, maar niet alle materialen zijn afvalstoffen. Materialen kunnen primaire grondstoffen zijn, half afgewerkte of afgewerkte producten, of producten die al geruime tijd in gebruik zijn. Ze kunnen zowel hernieuwbaar als niet-hernieuwbaar zijn. Materialen zijn in essentie alle stoffen en voorwerpen of hun componenten die omgaan in onze economie.
• Een materiaalkringloop slaat op het geheel van opeenvolgende handelingen doorheen de hele levenscyclus, vanaf het onttrekken van materialen aan de natuur tot en met het moment dat ze terugkeren naar de natuur in de vorm van afvalstoffen die geen nut meer hebben.
Eén van de basisprincipes van het Materialendecreet is een duidelijke prioriteitsvolgorde voor de omgang met materialen:
1. De preventie van afvalstoffen en milieuvriendelijke productie en consumptie;
2. Voorbereiding tot hergebruik, hetgeen slaat op repareren of schoonmaken van materialen zodat ze kunnen worden hergebruikt;
3. Materiaalrecyclage en het sluiten van kringlopen;
4. Het (terug)winnen van energie op basis van afvalstoffen en materialen;
5. Afvalstoffenverwijdering, met storten als laatste optie.
Deze volgorde is een richtlijn op basis waarvan de overheid maatregelen zal nemen. Voor bedrijven is het echter geen rechtstreekse verplichting. Voor sommige materialen en sectoren zal op basis van ecologisch, economisch of sociaal oogpunt gemotiveerd kunnen afgeweken worden van deze prioriteitsvolgorde.
Het streefdoel van het materialendecreet is om de milieudruk zo klein mogelijk te houden over de hele levenscyclus van een product. Daarnaast is het de wens afvalstoffen zoveel mogelijk opnieuw in te zetten als grondstoffen met het oog op het sluiten van materiaalkringlopen. Om deze doelstellingen te bereiken voorziet het decreet in een aantal regulerende instrumenten:
• de meldingsplicht, die: sinds 2005 deel uit maakt van het Integraal Milieujaarverslag blijft behouden (zie punt 1.3.2.2);
• opmaak van preventieprogramma’s voor het Vlaamse Gewest: deze bevatten een inventarisatie en een analyse van de afvalstromen, geven een prognose van de evolutie in de nabije toekomst en behandelen de verwerking van de afvalstromen. De goedgekeurde preventieprogramma’s hebben verordenende kracht.
• de sectorale uitvoeringsplannen. Dit zijn concrete projecten en acties in verband met de preventie, de recuperatie of de verwijdering van afvalstoffen of deze hebben betrekking op specifieke categorieën van afvalstoffen. Ze zijn in uitvoering van het geldende preventieprogramma’s. Een overzicht van de goedgekeurde uitvoeringsplannen is raadpleegbaar op xxx.xxxx.xx.
• het vergunningssysteem: inrichtingen voor de verwerking en nuttige toepassing van afvalstoffen worden onderworpen aan het VLAREM-vergunningssysteem en blijft onveranderd t.o.v. het afvalstoffendecreet
• de registratieplicht voor inzamelaars, afvalstoffenhandelaars- en makelaars (vervangt de regeling m.b.t. erkenningen voor overbrengers van afvalstoffen);
• de milieuheffingen: de uitbaters van vergunningsplichtige verwijderingsinrichtingen en de voortbrengers van bepaalde afvalstoffen die volgens het decreet verwijderd moeten worden, zijn gehouden een bijdrage te betalen aan de Vlaamse overheid (zie hiervoor punt 1.2.4 ”Heffing op afvalverwijdering”);
• de aanvaardingsplicht uit het afvalstoffendecreet blijft bestaan, maar wordt geïntegreerd in een breder kader rond uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Voortaan zijn meerdere soorten instrumenten inzetbaar om de betrok- kenheid van producenten, invoerders en eindverkopers bij de milieugevolgen van het gebruik van hun producten te garanderen. Naast het verplicht doen aanvaarden van de afvalstoffen, kunnen hen ook regels opgelegd worden inzake de gescheiden inzameling en verwerking van de afvalstoffen, maar ook over milieuverantwoord productgebruik.
• het zoveel mogelijk sluiten van de materiaalkringloop door een duidelijke afbakening van de afvalfase. Sommige specifieke afvalstoffen of bijproducten die voldoen aan specifieke criteria kunnen hun afvalstatuut verliezen en grondstof worden en opnieuw ingezet worden in de materiaalkringloop. Voor bepaalde toepassingsgebieden zijn specifieke milieuparameters en eisen vastgesteld (vroegere secundaire grondstoffen). Voor bepaalde grondstoffen zal een grondstofverklaring nodig zijn (vgl gebruikscertificaat) om aan te tonen dat ze aan de specifieke voorwaarden en criteria voldoen.• de verbodsbepalingen: bepaalde productieprocedés of de productie van bepaalde stoffen kunnen door de Vlaamse Regering verboden worden of onderworpen worden aan bijzondere reglementeringen. Met het oog op een hoogwaardige verwerking van afvalstoffen werden bijvoorbeeld stort- en verbrandingsverboden ingevoerd
• het toezicht en de strafbepalingen.
Naast de regulering en heffingen zijn er in het decreet ook mogelijkheden voorzien om stimulerende subsidies toe te kennen en overlegplatformen op te richten. De overlegplatformen of transitietarena’s bestaan uit belanghebbende overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties die betrokken zijn bij het beheer van één of meer categorieën van afvalstoffen of bij het beheer van één of meer materiaalkringlopen, alsook belanghebbenden uit het bredere maatschappelijk mid- denveld. Voorbeelden van dergelijke overlegplatformen zijn Plan C, de transitiearena Duurzaam Bouwen en Wonen en een actief Cradle-to-Cradle netwerk. Dergelijke stimulerende instrumenten moeten mee helpen om het gedrag van burgers en ondernemingen te beïnvloeden en hen te laten evolueren naar een ‘groen’ consumentengedrag, afvalpreventie, ecodesign, …
1.3.3.2. Het Vlaams Reglement voor het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ( VLAREMA)
Parallel aan het decreet werd ook het uitvoeringsbesluit VLAREA volledig vervangen door het Vlaams Reglement voor het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA). Dit uitvoeringsbesluit bevat meer gedetailleerde voorschriften over (bijzondere) afvalstoffen, grondstoffen, selectieve inzameling, vervoer, de registerplicht en de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
a. Algemene bepalingen inzake afvalstoffen
Het materialendecreet maakt onderscheid tussen vier categorieën van afvalstoffen:
• huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Dit is bedrijfsafval dat ontstaat door ‘huishoudelijke activiteiten’ in het bedrijf. Ze zijn niet eigen aan de bedrijfsactiviteit. Gelijkgesteld aan huishoudelijke afvalstoffen zijn straat- en veegvuil.
• bedrijfsafvalstoffen: alle afvalstoffen die geen huishoudelijke afvalstoffen zijn.
• gevaarlijke afvalstoffen: afvalstoffen met een gevaarskenmerk zoals vastgesteld in bijlage 2.1 van VLAREMA.
• bijzondere afvalstoffen: een bijzondere regeling werd uitgewerkt voor drukwerkafval, afvalbanden, afgedankte elektri- sche en elektronische apparatuur, afgedankte batterijen en accu’s, gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën, gebruikte wegwerpluiers, afvallandbouwfolies, zwerfvuil, afval van de zee- en binnenvaart, gebruikte injectienaalden, afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen, baggerspecie en ruimingsspecie, papier- en kartonafval, asbesthoudend af- val, pvc-afval, houtafval, klein gevaarlijk afval, landbouwafval, dierlijk afval, medisch afval, afvalstoffen die ontstaan bij het onderhouden, herstellen of slopen van motorvoertuigen, enz. De Vlaamse regering kan deze lijst steeds wijzigen.
Xxxxxx niet onder het materialendecreet: radioactief afval, afvalwater dat geloosd wordt, luchtemissies en dierlijke mest.
Elke afvalstof wordt gekenmerkt door een code uit de Europese afvalstoffenlijst (bijlage 2.1 VLAREMA). Andere algemene bepalingen hebben betrekking op de verplichte gescheiden inzameling van bepaalde afvalstoffen, de indeling van afvalstof- fenbehandelingen, stort- en verbrandingsverboden.
b. De Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
In het VLAREMA wordt de aanvaardingsplicht uitgebreid tot de zogenaamde uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. De regeling geldt voor:
• oude en vervallen geneesmiddelen;
• afgedankte batterijen en accu’s
• afgedankte voertuigen
• drukwerkafvalstoffen
• afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
• afgewerkte olie
• afvalbanden
• gebruikte dierlijke en plantaardige afvalvetten en –oliën van huishoudelijke oorsprong
• afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen
• afvallandbouwfolies
• zwerfvuil
• gebruikte injectienaalden
• gebruikte wegwerpluiers
Voor elk van deze afvalstoffen krijgt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ofwel vorm via de aanvaardingsplicht ofwel via het collectief plan (zie VLAREMA afdeling 3.4).
De aanvaardingsplicht houdt in dat de (eind)verkoper verplicht wordt om wanneer de consument een product bij hem aan- koopt, het overeenstemmende product waarvan hij zich ontdoet, gratis in ontvangst te nemen (“1 voor 1-beginsel”) of ook wanneer die consument geen vervangend product aankoopt (“1 voor 0-beginsel”).De wijze waarop de aanvaardingsplicht georganiseerd wordt, wordt vastgelegd in een door de Vlaamse regering goedgekeurde milieubeleidovereenkomst (MBO) met de betrokken sector of via een individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan.
Een collectief plan houdt voor de producenten in dat een gemeenschappelijk plan moet worden ingediend waarin beschreven staat hoe uitvoering zal gegeven worden aan de specifieke bepalingen die voor de specfieke afvalstroom zijn vastgelegd. Ter uitvoering van het collectief plan wordt jaarlijks een actieplan opgesteld dat een opsomming geeft van de geplande acties met een duidelijke timing, vooropgestelde resultaten en een taakverdeling.
c. Afbakening van de afvalfase
Een belangrijke verbetering van het nieuwe VLAREMA t.o.v. het VLAREA is de duidelijkere afbakening van de afvalfase.
De lijst van afvalstoffen is opgenomen als bijlage 2.1 bij het VLAREMA. Stoffen en voorwerpen die op deze lijst zijn opgeno- men, worden alleen als afvalstof beschouwd als ze aan de definitie van afvalstof voldoen. Met andere woorden als men zich van het materiaal ontdoet, wenst te ontdoen of moet ontdoen.
Na één of meerdere bewerkingen kan het mogelijk zijn dat men een materiaal krijgt waar men zich niet meer wenst van te ontdoen en dat de afvalstof eigenlijk een nieuwe grondstof of nieuw product wordt. In dergelijk geval mogen de beoogde grondstoffen alleen als grondstof beschouwd worden als ze bij oordeelkundig gebruik geen gevaar voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen inhouden. Voor zes toepassingsgebieden van materialen werden specifieke criteria vastgelegd waaraan het materiaal moet voldoen om als grondstof voor die toepassing beschouwd te wor- den. Het gaat over gebruik als bodem, als meststof of bodemverbeterend middel, als bouwstof, in afdichtingslagen met wa- terglas voor stortplaatsen, in de non-ferrometallurgie en materialen uit de ferro-metallurgie voor inzet in de cementindustrie.
De materialen die op de lijst in bijlage 2.2 van het VLAREMA voorkomen en aan deze criteria voldoen kunnen als grondstof toegepast worden. Voor sommige van deze materialen is nog een grondstofverklaring nodig.
Voor materialen die niet op de lijst in bijlage 2.2 voorkomen en die men als grondstof wil aanwenden in één van de zes toe- passingsgebieden, is steeds een grondstofverklaring nodig. De procedure om deze verklaring te bekomen wordt beschreven in afdeling 2.4 van het VLAREMA.
d. Inzameling, vervoer en verwerking van afvalstoffen
Elke onderneming die bedrijfsafvalstoffen produceert dient deze op haar kosten te laten verwerken, hetzij door nuttig toe te passen hetzij door ze te verwijderen. Bovendien heeft hij volgende verplichtingen:
• de meldingsplicht, opgenomen in het integraal milieujaarverslag. OVAM maakt jaarlijks de lijst bekend van meldings- plichtige bedrijven. Daarnaast blijft de verplichting gelden voor GPBV/IPPC-bedrijven.
• bijhouden van een afvalstoffenregister met de oorsprong, de hoeveelheid, de aard en samenstelling (EURALcode), de bestemming en de wijze van nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen. Het register wordt minstens elke maand aangevuld met de meest recente gegevens. Bijgehouden identificatieformulieren kunnen ook fungeren als afvalstoffenregister.
• bijhouden kopieën identificatieformulieren als producent, bijhouden volledig ingevulde identificatieformulieren indien producent ook opdrachtgever is.
• scheidingsplicht: tenminste KGA van huishoudelijke oorsprong, glasafval, papier/karton, afval van plantaardige en dierlijke oliën en vetten, groenafval, textielafvalstoffen, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, afvalban- den, steenachtige fracties van bouw- en sloopafval, afgewerkte olie, gevaarlijke afvalstoffen, asbestcementhoudende afvalstoffen, afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevat- ten en afvallandbouwfolies dienen afzonderlijk te worden opgehaald en/of ingezameld. Houten metaalresten kunnen samen worden ingezameld indien ze naderhand worden uitgesorteerd.
Het VLAREMA regelt de registratie van vervoerders (onderafdeling 6.1.2.) en de registratie van inzamelaars, afvalstoffenhan- delaars of –makelaars (onderafdeling 6.1.3). Zowel voor de overbrenging van gevaarlijke als voor niet-gevaarlijke afvalstoffen is een registratie noodzakelijk.
Naast de voorwaarden die aan de registratie verbonden zijn, moet de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of –makelaar van gevaarlijke afvalstoffen ook over een intern kwaliteitsborgingssysteem beschikken. Dit kwaliteitsborgingssysteem moet ge- keurd worden door een onafhankelijke keuringsinstelling. Voor sommige niet-gevaarlijke afvalstoffen kan deze regeling ook opgelegd worden. De registratie geldt voor een periode van tien jaar.
Gemeenten en verenigingen van gemeenten die huishoudelijke afvalstoffen en daarmee vergelijkbare afvalstoffen inzame- len, zijn van rechtswege geregistreerd als vervoerder van afvalstoffen en als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of – makelaar. Dit geldt ook voor:
1. de particulier die zijn afvalstoffen naar inzamelpunten van huishoudelijke afvalstoffen brengt;
2. de zelfstandige of kleine ondernemer (minder dan tien werknemers) die zijn afvalstoffen naar inzamelpunten van afvalstoffen brengt;
3. de producent van afvalstoffen die de afvalstoffen die zijn ontstaan uit verleende onderhoudsdiensten bij derden, naar zijn bedrijfsterrein of naar een verwerkingsinrichting brengt;
4. de leverancier van goederen die in het kader van de terugnameplicht, van de aanvaardingsplicht of van vrijwillige terugname, ter gelegenheid van een levering van goederen, lege verpakkingen of afgedankte goederen naar zijn bedrijfsterrein of naar een inzamelpunt voor afgedankte goederen brengt;
5. de houder van afvalstoffen, die in het kader van de terugnameplicht, van de aanvaardingsplicht of van vrijwillige terugname, de afvalstoffen terugbrengt naar zijn leverancier van soortgelijke goederen;
6. een erkend kringloopcentrum of de exploitant van een inrichting die de door hem ingezamelde afvalstoffen over- brengt naar die inrichting, waar afgedankte goederen die in aanmerking komen voor producthergebruik worden opgeslagen, gesorteerd, gereinigd of hersteld, en waar de scheiding in herbruikbare goederen en nietherbruikbare afvalstoffen plaatsvindt, evenals het transport van de niet-herbruikbare afvalstoffen na deze scheiding naar inzamel- punten van afvalstoffen.
Voor bovenvermelde gevallen geldt eveneens dat er geen identificatieformulier moet voorzien worden bij vervoer.
Elke afvalstof moet bij vervoer voorzien zijn van een identificatieformulier. Het bevat onder meer de aard, herkomst, hoeveel- heid en EURAL-code van de afvalstof, gegevens van producent, ophaler, geregistreerde vervoerder en verwerker en datum van vervoer van de afvalstof. Bij de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen dient ook de producent te dateren en te tekenen. Indien de producent als opdrachtgever fungeert, dient hij de documenten ook te tekenen indien het vervoer betreft
van niet-gevaarlijke afvalstoffen.
Voor huishoudelijke afvalstoffen of de daarmee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen en voor de niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstof- fen die in één ophaalronde (‘melkronde’) opgehaald worden door een privé-overbrenger of in opdracht van de gemeente moet geen identificatieformulier worden voorzien.
e. In- en uitvoer van afvalstoffen conform Verordening EG nr. 1013/2006/EG
Het VLAREMA preciseert de toepassing van deze verordening voor het Vlaamse Gewest. De grensoverschrijdende overbren- ging van afval wordt gereglementeerd door de Verordening 1013/2006/EG. De verordening vervangt de Verordening 259/93/ EEG. De verordening heeft tot doel het internationaal vervoer van afvalstoffen in kaart te brengen en een samenhangend en sluitend controlesysteem voor de overbrenging van afvalstoffen tot stand te brengen. De verordening maakt
onderscheid tussen afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing en afvalstoffen bestemd voor verwijdering. De afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing worden ingedeeld in de groene en de oranje lijst. Voor alle afvalstoffen bestemd voor verwijdering en voor afvalstoffen van de oranje lijst en voor niet-genoemde afvalstoffen, moet een kennisgeving gebeuren. Bij elke grensoverschrijdende overbrenging waarvoor een kennisgeving vereist is, dient een bankgarantie of gelijkwaardige verzekering gesteld te worden. In Vlaanderen gebeurt de coördinatie en het toezicht over de in- en de
uitvoer van afvalstoffen door de OVAM volgens de richtlijnen uit het VLAREMA (hoofdstuk 6).
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM): contactgegevens zie hoofdstuk 3 Websites:xxx.xxxx.xx > afval en materialen; xxxxxxxxx.xxxx.xxxx.xx; xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx; xxx.xxxx-x.xx (Plan C); xxx.x0xx.xx (Cradle to cradle network)
Publicatie: Handeleiding bij de afbakening van de afvalfase: materialen, afvalstoffen en grondstoffen in de kringloop: xxx.xxxx.xx > afval en materialen > beleid > wetgeving > publicaties.
1.3.3.3 Het Interregionaal Samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval (ISA)
a. Toepassingsgebied
Onder deze wetgeving valt zowel “het verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong” (dit is verpakkingsafval afkomstig van de normale werking van huishoudens of die hiermee gelijkgesteld is) als “het verpakkingsafval van bedrijfsmatige oorsprong” (dit is verpakkingsafval die niet kan beschouwd worden als verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong).
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen tertiaire of vervoersverpakking, secundaire of verzamelverpakking en primaire of verkoopsverpakking. Tertiaire verpakkingen geven steeds aanleiding tot bedrijfsmatig verpakkingsafval. Secundaire verpak- kingen zijn steedsbedrijfsmatig, behalve deze van producten die dienen voor de normale werking van huishoudens en een maximum volume van 0,5 m³ hebben en die zo zijn ontworpen dat ze op het verkooppunt een verkoopseenheid vormen, de zogenaamde multipacks. Een primaire verpakking kan zowel huishoudelijk als bedrijfsmatig zijn. Om het verschil tussen huishoudelijke en bedrijfsmatige verpakkingen duidelijk te maken werd de ‘Grijze Lijst’ opgesteld.
b. De terugnameplicht Centraal in het Samenwerkingsakkoord is de “terugnameplicht” die wordt opgelegd aan de “verpakkingsverantwoordelijken”. Er zijn 4 types verpakkingsverantwoordelijken:
• Type A: elk bedrijf dat zijn goederen verpakt of laat verpakken in België voor de Belgische markt;
• Type B: elk bedrijf dat verpakte producten invoert of laat invoeren en deze op de Belgische markt verkoopt;
• Type C: de ontpakker van de ingevoerde producten: bijvoorbeeld grondstoffen, onderdelen, artikelen voor de show- room, alsook verpakkingsafval dat veroorzaakt wordt door het herconditioneren van goederen.
• Type D: de producent/importeur van serviceverpakkingen (bv kassazakken)
Per verpakking is er steeds 1 en slechts 1 verpakkingsverantwoordelijke. In principe is de verpakkingsverantwoordelijke een Belgisch bedrijf. De terugnameplicht betekent voor deze verpakkingsverantwoordelijken dat ze binnen een welbepaalde termijn bepaalde percentages voor recyclage en nuttige toepassing moeten bereiken voor het verpakkingsafval waarvoor zij individueel verantwoordelijk zijn. Onder nuttige toepassing vallen alle procédés die afval een nuttige functie geven. Recyclage en energetische valorisatie worden beschouwd als een vorm van nuttige toepassing. Voor elke verpakkingsver- antwoordelijke worden de percentages bepaald ten opzichte van het totale gewicht van de éénmalige verpakkingen die gedurende het vorige kalenderjaar op de Belgische markt werden gebracht.
Er wordt aan de verpakkingsverantwoordelijken verschillende mogelijkheden geboden om deze percentages te bereiken.
Het kan in eigen beheer gebeuren of door een door de verpakkingsverantwoordelijke aangestelde publieke of private rechts- persoon (v.b. private ophalers of gespecialiseerde intercommunales). De verpakkingsverantwoordelijke kan de verplichting ook overdragen aan een erkend organisme, waarbij hij zich als lid aansluit, en dat de terugnameplicht van alle leden globaal op zich neemt. In het laatste geval voldoet hij aan de terugnameplicht indien het erkend organisme de percentages van recyclage en nuttige toepassing haalt voor het geheel van verpakkingsafval waarvoor het verantwoordelijk werd gesteld. De organisatie FOST PLUS respectievelijk VAL-I-PAC zijn erkend door de Interregionale Verpakkingscommissie (IVCIE) voor het huishoudelijk respectievelijk bedrijfsmatig verpakkingsafval. De IVCIE werd opgericht als een gemeenschappelijke instelling van de drie gewesten. De taken zijn onder meer de goedkeuring van de algemene preventieplannen en de erkenning van de organismen die de terugnameplicht op zich nemen.
c. De informatieplicht
De informatieplicht is de plicht van elke verpakkingsverantwoordelijke om de IVCIE jaarlijks op de hoogte te brengen van:
• de manier waarop hij zijn terugnameplicht vervult
• de hoeveelheid verpakking waarvoor hij verantwoordelijk is
• de behaalde percentages recyclage/nuttige toepassing
d. De preventieplicht
Elke verpakkingsverantwoordelijke die jaarlijks minstens 100 ton eenmalige verpakkingen in België aanbrengt of laat aanbrengen om de verpakte producten op de Belgische markt te brengen, alsook de verpakkingsverantwoordelijke die jaarlijks minstens 300 ton eenmalige verpakkingen op de Belgische markt brengt, is wettelijk verplicht om driejaarlijks een preventieplan in te dienen bij de IVCIE. In dit preventieplan moeten concrete acties voorgesteld worden om de hoeveelheid en schadelijkheid van het verpakkingsafval te beperken. Om aan zijn preventieplicht te voldoen kan de verpakkingsverant- woordelijke zich aansluiten bij een sectoraal preventieplan dat mogelijks door zijn beroepsfederatie wordt ingediend. Deze verpakkingsverantwoordelijken moeten tevens jaarlijks vóór 31 maart dit algemeen preventieplan evalueren.
e. Verplichtingen en tegemoetkomingen voor ontpakkers
Het samenwerkingsakkoord brengt ook verplichtingen mee voor de ontpakkers van bedrijfsmatig verpakte goederen. Zij moeten hun leveranciers, de verpakkingsverantwoordelijken, in staat stellen aan hun wettelijke verplichtingen te voldoen (b.v. het verpakkingsafval zelf nuttig toepassen en hiervan een bewijs geven aan de verpakkingsverantwoordelijke).
Indien de leverancier lid is van een erkend organisme, b.v. VAL-I-PAC, kan de ontpakker het verpakkingsafval ook laten ophalen door een operator naar keuze, zonder dat dit verpakkingsafval moet gesorteerd worden per leverancier.
Tenslotte zijn ook tegemoetkomingen voor ontpakkers voorzien, met als bedoeling de recyclage van specifieke verpak- kingsmaterialen te stimuleren: de recyclagepremie en de containerpremie. De recyclagepremie is geldig voor kunststof of houten bedrijfsmatig verpakkingsafval dat in homogene fracties ter recyclage wordt aangeboden aan een VAL-I-PACoperator.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: De Interregionale Verpakkingscommissie ( IVC): contactgegevens zie hoofdstuk 3 Websites: xxx.xxxxx.xx; xxx.xxxxxxx.xx; xxx.xxxxxxxx.xx
Publicatie: ‘uw verpakkingen, uw verantwoordelijkheid’: xxx.xxxxx.xx > downloads
1.3.4. Asbest
Met asbest moet men voorzichtig omgaan. Asbest is een verzamelnaam voor vezelachtige mineralen die gemengd worden met cement of kunststoffen tot slijtvaste, onbrandbare producten zoals golfplaten, buizen, etc. Wanneer de vezels vrijkomen, veroorzaken ze ernstige ziekten zoals asbestose en verschillende soorten kanker in het longsysteem van de mens. Dergelijk materiaal mag niet meer op de markt gebracht worden (KB van 23/10/2001) maar bij afbraakwerken is de kans groot dat men asbestafval overhoudt. Enkel werklieden die een speciale opleiding gevolgd hebben, mogen asbestwerkzaamheden uitvoeren.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Website: xxx.xxxx.xxxxxx.xx: o.a. lijst erkende asbestverwijderaars via ‘welzijn op het werk’ – ‘chemische, kankerverwekkende en mutagene agentia’
Publicaties: ‘Asbest: veelzijdig maar levensgevaarlijke’ op xxx.xxxxxx.xxxxxxx.xx > milieu > chemische stoffen; ‘Waar naar toe met asbestafval’ op xxx.xxxx.xx > publicaties
1.3.5. Het mestdecreet
Voor de uitvoering van het mestdecreet doet de Vlaamse regering een beroep op de Mestbank, een afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) De gevolgen van het mestdecreet laten zich niet alleen voelen in de landbouwbedrijven, maar ook in vele industriële bedrijven. Vanuit de industrie, en in het bijzonder vanuit de voedingsindustrie worden vele bijproducten en afvalstoffen als bodemverbeteraar of als meststof aangewend in de landbouwsector. De landbouwkundige aanwending van dergelijke meststof is onderworpen aan het mestdecreet en aan het VLAREMA Onder een meststof wordt verstaan: elke één of meer stikstof- en/of fosforverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib. Deze meststoffen omvatten dus de dierlijke mest, de chemische meststoffen en de andere meststoffen. Bijgevolg ressorteren ook organisch-biologische afvalstoffen hieronder indien ze worden toegepast op cultuurgrond in Vlaanderen.
Wat mestverwerking betreft, werd het Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking vzw opgericht. Het VCM organiseert het overleg tussen overheid en bedrijfsleven, stimuleert en begeleidt mestverwerkingsinitiatieven, verricht beleidsondersteu- nend werk en verstrekt eerstelijnsadvies en informatie aan bedrijven.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Vlaamse Landsmaatschappij: contactgegevens zie hoofdstuk 3 Websites: xxx.xxx.xx en xxx.xxx-xxxxxxxxxxxxxx.xx.
1.3.6. Decreet voor bodemsanering en bodembescherming
Nieuwe verontreiniging voorkomen en historische verontreiniging saneren zijn de belangrijkste doelstellingen van het De- creet voor bodemsanering en bodembescherming van 27 oktober 2006. Dit bodemdecreet volgt dat van 1995 op. Het is eenvoudiger en duidelijker en beantwoordt meer aan situaties uit de realiteit, zodoende kunnen saneringsplicht, overdrach- ten en procedures efficiënter aangepakt worden. Met het Vlaams Reglement rond de Bodemsanering, kortweg VLAREBO, goedgekeurd op 14 december 2007 en gepubliceerd op 22 april 2008, heeft het Vlaams gewest een concrete en volwaardige nieuwe bodemwetgeving. Het VLAREBO voert de bepalingen van het bodemdecreet uit. De nieuwe bodemwetgeving trad integraal in werking op 1 juni 2008.
Identificatie en inventarisatie van gronden
Jaren van inventariseren, onderzoeken en saneren hebben gegevens opgeleverd die gecentraliseerd zijn in drie bronnen: het grondeninformatieregister, de lijst met risico-inrichtingen en de gemeentelijke inventaris van risicogronden.
Grondeninformatieregister
In het grondeninformatieregister beheert OVAM gegevens over de bodemkwaliteit van gronden in Vlaanderen. Zowel ver- ontreinigde als niet-verontreinigde gronden komen erin voor. OVAM neemt een grond op in het grondeninformatieregister wanneer ze over de volgende gegevens beschikt:
• De ligging van de grond;
• De identiteit van de eigenaar;
• Minstens één van de volgende gegevens over de grond:
• Informatie over de grond afkomstig uit de gemeentelijke inventaris
• Gegevens in verband met de bodemkwaliteit van de grond
De informatie uit het grondeninformatieregister kan o.a. opgevraagd worden via een bodemattest.
Lijst van risico-inrichtingen
‘Risico-inrichtingen’ zijn fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen, machines, installaties, toestellen en handelingen die een verhoogd risico op bodemverontreiniging kunnen inhouden. Voor een oplijsting van de risico-inrichtingen verwijst VLAREBO naar de VLAREM indelingslijst (bijlage 1 van VLAREM), waar in kolom 8 de risico-inrichtingen zijn vastgesteld.
Gemeentelijke inventaris van risicogronden
Op basis van de lijst van risico-inrichtingen inventariseert de gemeente de activiteiten met een verhoogd risico op bo- demverontreiniging die plaatsvinden of hebben plaatsgevonden op haar grondgebied. Deze inventaris is een verzameling van archiefgegevens die enkel aangeven dat op een bepaalde grond een bepaalde activiteit met een verhoogd risico op bodemverontreiniging wordt of werd uitgeoefend. Het is dus niet zeker dat deze grond ook effectief verontreinigd is. Deze gemeentelijke inventaris is openbaar.
Periodieke onderzoeksplicht bij de exploitatie van een risico-inrichting
Exploitanten van een risico-inrichting dienen periodiek de kwaliteit van de bodem te controleren. Ze moeten een oriënterend onderzoek laten uitvoeren om eventuele problemen tijdig vast te stellen. Een oriënterend onderzoek geldt ook steeds bij de sluiting, faillissement of vereffening van een risico-inrichting of bij overdracht of onteigening van een risicogrond.
Cate- gorie | Eerste oriënterend onderzoek bij OVAM | Vervolgens om de | |||
Start bedrijf | |||||
Vóór 29.10.95 | Tussen 29.10.95 en 01.06.08 | Na 01.06.08 | |||
Xxxxx oriënterend onderzoek binnen 10j voor start exploitatie | |||||
ja | nee | ||||
=> eerste onderzoek aantal jaren na start van de exploitatie | |||||
A | Vóór 31.12.2013 | Vóór 31.12.2017 | < 20 jaar | < 12 j | 20 jaar |
B | Vóór 31.12.2011 | Vóór 31.12.2015 | 10 jaar | 6 j | 10 jaar |
In de lijst van risico-inrichtingen (kolom 8 van de VLAREM indelingslijst) kan aan de hand van de exacte activiteiten van een bedrijf nagegaan worden in welke categorie het bedrijf valt, en dus of (en met welke frequentie) een periodiek onderzoek moet uitgevoerd worden.
Overdracht van gronden
‘Overdracht’ van gronden wordt zeer ruim geïnterpreteerd, de uitgebreide definitie ervan kan in het decreet worden terug- gevonden. In Vlaanderen kan geen enkele grond worden overgedragen zonder bodemattest. Dit attest geeft een overzicht van de informatie weer die in het Gronden-informatieregister over een grond beschikbaar is en vermeldt daarbij de infor- matiebronnen. Zijn er geen gegevens beschikbaar, dan staat dat letterlijk op het bodemattest. Het is de verkoper die het attest dient aan te vragen bij OVAM. Bij overdracht van een risicogrond is er naast een bodemattest ook een oriënterend bodemonderzoek nodig. Is er een mogelijke verontreiniging, dan kan er een beschrijvend bodemonderzoek volgen en even- tueel zelfs een sanering.
Een oriënterend bodemonderzoek is een eerste, verkennend bodemonderzoek dat nagaat of op de risicolocatie bodem- verontreiniging aanwezig is. Het probeert om een eerste zicht te krijgen op de ernst van die verontreiniging. In bepaalde gevallen is er voor de overdracht geen nieuw oriënterend bodemonderzoek nodig. Namelijk als er al eerder een oriënterend bodemonderzoek op de grond werd uitgevoerd en sindsdien de risico’s verdwenen of voldoende ingeperkt zijn. De juiste voorwaarden en situaties waarbij onderzoek niet langer nodig is kan terug gevonden worden in de wetgeving.
Als blijkt dat er mogelijk ernstige bodemverontreiniging is, moet er een beschrijvend bodemonderzoek plaatsvinden. Het beschrijvend bodemonderzoek geeft een precies beeld van de verontreiniging en geeft duidelijkheid aan of er sanerings- werken noodzakelijk zijn.
Een bodemsaneringsproject is noodzakelijk als er een ernstige bodemverontreiniging op de grond aanwezig is. Het project vergelijkt de mogelijke saneringstechnieken en selecteert de best beschikbare saneringstechniek die geen overmatige kos- ten met zich meebrengt. Als OVAM het project conform verklaart geldt dat ook als milieuvergunning en stedenbouwkundige vergunning.
Indien een risicogrond, die gesaneerd moet worden, wordt overgedragen, moet de overdrager of de verwerver een eenzij- dige verbintenis tekenen dat hij de saneringswerken zal uitvoeren en een financiële zekerheid stellen om deze verbintenis te waarborgen. Indien later de sanering niet (tijdig) uitgevoerd wordt, kan de OVAM het geld van de financiële zekerheid claimen en daarmee de bodemsanering laten uitvoeren. Indien het de verwerver is die de nodige garanties stelt, dan kan de overdracht van een risicogrond via een versnelde procedure gebeuren en dit al na het beschrijvend onderzoek. Dit kan nuttig zijn bij bijvoorbeeld een dringende verhuis van een zonevreemd bedrijf. Het is daarom handig om de versnelde overdracht te combineren met de mogelijkheid om oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek in één onderzoeksfase uit te voeren, de wetgeving geeft hieromtrent meer informatie.
Het zijn erkende bodemsaneringsdeskundigen die de nodige onderzoeken leiden en uitvoeren in opdracht van de verkoper.
Sanering
Op gronden met een nieuwe bodemverontreiniging (bodemverontreiniging tot stand gekomen na 28 oktober 1995) wordt overgegaan tot een beschrijvend onderzoek indien blijkt dat er ernstige aanwijzigen zijn dat de bodemsaneringsnormen worden overschreden of dreigen overschreden te worden. Indien het beschrijvend bodemonderzoek aantoont dat de bo- demsaneringsnormen overschreden zijn, moet gesaneerd worden. Bodemsanering is er bij nieuwe bodemverontreiniging
op gericht om de richtwaarden van de bodemkwaliteit te realiseren. Is dit niet mogelijk met de best beschikbare technieken omwille van de kenmerken van de bodemverontreiniging of van de verontreinigde grond, dan wordt de bodemsanering er minstens op gericht een betere bodemkwaliteit te verwezenlijken dan bepaald door de toepasselijke bodemsaneringsnor- men. Is ook dit niet mogelijk dan worden zo nodig gebruiks- of bestemmingsbeperkingen opgelegd.
Op gronden met historische bodemverontreiniging (bodemverontreiniging tot stand gekomen vóór 29 oktober 1995) wordt overgegaan tot een beschrijvend bodemonderzoek als er duidelijke aanwijzingen zijn van een ernstige bodemverontreiniging.
Op gronden met historische bodemverontreiniging wordt overgegaan tot bodemsanering als het beschrijvend bodemon- derzoek de aanwezigheid van een ernstige bodemverontreiniging aantoont. De Vlaamse Regering wijst op voorstel van OVAM die gronden aan met een ernstige historische bodemverontreiniging waar bodemsanering prioritair moet plaatsvinden. Sanering is er in dit geval op gericht om te vermijden dat de bodemkwaliteit een risico oplevert of kan opleveren tot nadelige beïnvloeding van mens of milieu door gebruik te maken van de beste beschikbare techniek die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengt. Indien dit niet mogelijk is worden er zo nodig gebruiks- of bestemmingsbeperkingen opgelegd.
Op gronden met een gemengde bodemverontreiniging (bodemverontreiniging bestaande uit een deel historische en een deel nieuwe verontreiniging) en waarop een onderscheid kan gemaakt worden tussen de historische en de nieuwe bodem- verontreiniging, worden de respectievelijke bepalingen voor elke soort toegepast. Is er geen onderscheid mogelijk dan wordt zo accuraat mogelijk een verdeling gemaakt in een deel dat naar alle redelijkheid als nieuwe verontreiniging kan worden beschouwd en een deel dat naar alle redelijkheid als historische verontreiniging kan worden beschouwd.
Afhankelijk of het gaat om een nieuwe, historische of gemengde bodemverontreiniging wordt ook de saneringsplichtige aangeduid en worden de mogelijkheden van vrijstelling van saneringsplicht en de saneringsfinanciering bepaald.
Schadegevallen (onvoorziene gebeurtenissen die aanleiding geven tot bodemverontreiniging)
De behandeling van bodemverontreiniging bij schadegevallen is in het bodemdecreet vastgelegd en kan toegepast worden enkel op schadegevallen die:
• binnen de termijn van veertien dagen gemeld worden bij de bevoegde overheid en,
• waarbij de effectieve behandeling kan worden uitgevoerd binnen 180 dagen vanaf de melding of vanaf de vaststelling door de bevoegde overheid
Voor de klasse 1-inrichtingen en alle percelen in beheer of in eigendommen van gemeenten is de OVAM de bevoegde overheid. In alle andere gevallen is de gemeente bevoegd. Voldoet het schadegeval niet aan de bepalingen en/of niet aan de definitie, dan geldt de verplichting om over te gaan tot het (beperkt) beschrijvend bodemonderzoek en om de bodemsa- nering uit te voeren en te (pre)financieren.
Uitgegraven bodem
Het beheersen van de verspreiding van verontreinigde uitgegraven bodem en het voorkomen van nieuwe bodemverontrei- niging vormen de basisdoelstellingen van de regelgeving grondverzet.
Vanuit preventief oogpunt reglementeert de Vlaamse Regering het gebruik van uitgegraven bodem:
• Door een onderzoeksverplichting naar de kwaliteit van de uitgegraven of uit te graven bodem op te leggen via de opmaak van het technisch verslag;
• Door een kader met de gebruiksmogelijkheden van de uitgegraven bodem vast te leggen;
• Door de levering van de uitgegraven bodem op de plaats van het beoogde gebruik te laten attesteren via het bodembeheerrapport;
• Door de verantwoordelijkheden van verschillende actoren in het grondverzet vast te leggen.
Vanuit curatief oogpunt reglementeert de Vlaamse Regering het gebruik van de uitgegraven bodem door een traceerbaar- heidsprocedure voor het gebruik van de uitgegraven bodem vast te leggen. In deze traceerbaarheidsprocedure worden de verschillende verantwoordelijken in het proces van het gebruik van de uitgegraven bodem aangeduid. Deze procedure maakt het mogelijk om het verband te leggen tussen de plaats van herkomst van de uitgegraven bodem en de plaats van gebruik of beoogd gebruik van de uitgegraven bodem. Het is de bedoeling op cruciale momenten elke betrokken partij op haar verantwoordelijkheid te wijzen en met gerichte controles correct gedrag aan te moedigen, het is niet de bedoeling om een procescontrole uit te voeren.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: OVAM (contactgegevens zie hoofdstuk 3)
Websites: xxx.xxxx.xx > Bodem
lijsten van erkende bodemsaneringsdeskundigen; hulpfunctie overdrachten; formulieren voor aanvraag bodemattest, melding overdracht, …
Publicaties: ‘Handleiding overdrachten’ op xxx.xxxx.xx > publicaties; ‘Leidraad voor het werken met uitge- graven bodem’ op xxx.xxxx.xx > publicaties
1.3.7. Legionella
Op 4 mei 2007 werd het nieuwe Legionellabesluit gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en ging het ook meteen van kracht. Het besluit vervangt de legionellawetgeving van 11 juni 2004. De bedoeling van deze wetgeving is de preventie van de veteranenziekte of legionellose, een potentieel ernstige longontsteking die kan optreden door het inademen van warmwaterdruppeltjes die met legionellabacteriën besmet zijn. Deze bacteriën ontwikkelen zich het best in stilstaand water met een temperatuur tussen 25 en 50 °C.
Sanitaire installaties worden ingedeeld in risicocategorieën. Hoogrisico-inrichtingen zijn voor het publiek toegankelijke inrich- tingen die instaan voor de behandeling, verzorging of huisvesting van gevoelige personen (bv. ziekenhuizen, rusthuizen…).
Matigrisico-inrichtingen zijn voor het publiek toegankelijke inrichtingen met een collectieve warmwaterinstallatie (bv. hotels, sportcomplexen…). Collectief betekent dat per dag 15 of meer personen, exclusief de werknemers, potentieel kunnen bloot- gesteld worden aan de bacterie.
Andere niet-sanitaire installaties zoals koeltorens, klimaatregelingssystemen, tandheelkundige units en exposities worden niet meer ingedeeld in risicocategorieën. Voor elk van deze installaties worden specifieke voorschriften opgelegd.
De bestaande installaties dienden vóór 4 mei 2008 een beheersplan op te maken. Nieuwe installaties moeten vóór de eerste ingebruikname een beheersplan opmaken. De grens tussen bestaand en nieuw is de datum van inwerkingtreding van het besluit (4/5/2007). Installaties waarvoor de bouwvergunning vóór 4/11/2007 werd aangevraagd, worden ook als bestaande installaties beschouwd. Voor de nieuwe installaties wordt geëist dat ze voldoen aan de Best Beschikbare Technieken (BBT).
De maatregelen die genomen worden in het kader van het uitvoeren van het beheersplan en de bijhorende relevante gegevens, moeten genoteerd worden in een register dat ter inzage ligt van de toezichthoudende ambtenaar. Het toezicht gebeurt door de afdeling Toezicht Volksgezondheid. Enkel voor koeltorens moet een melding gebeuren aan deze afdeling.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid – Team milieugezondheidszorg – Afdeling Toezicht volksgezondheid: contactgegevens zie hoofdstuk 3
Website: xxx.xxxx-xx-xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx.xxxx
Publicatie: BBT voor Legionella-beheersing in nieuwe sanitaire installaties: xxx.xxxx.xxxx.xx
1.3.8. Wetgeving inzake beheersing van zware ongevallen
Betrokken overheidsdiensten
Met het samenwerkingsakkoord (SWA, omzetting SEVESO II-richtlijn) worden zowel de informatiestroom als de inspectie omtrent Seveso-bedrijven gestroomlijnd. Er is één dienst per gewest aangeduid die de informatiestroom naar de overheid moet kanaliseren (coördinerende dienst). Voor Vlaanderen is dit de dienst Veiligheidsrapportering binnen Departement LNE
. Tevens is per gewest één dienst op federaal niveau aangeduid die de inspecties coördineert, namelijk de Afdeling Toezicht Chemische Risico’s en één gewestelijke inspectiedienst, namelijk afdeling Toezicht zwarerisicobedrijven van de Afdeling Milieu-inspectie (TZR). De inspecteurs van die diensten vormen samen het Seveso-inspectieteam.
Voor de beoordeling van het veiligheidsrapport zijn tevens de Algemene Directie van de Civiele Bescherming en de brand- weer bevoegd.
De verplichtingen van de exploitant
De SEVESO II-richtlijn viseert twee groepen bedrijven die aan verschillende verplichtingen moeten voldoen. Seveso-inrichtin- gen worden onderverdeeld in hogedrempelinrichtingen en lagedrempelinrichtingen. De aanduiding gebeurt op basis van de aard en hoeveelheden gevaarlijke stoffen die in die inrichting aanwezig zijn. Voor een aantal met naam genoemde gevaarlijke stoffen enerzijds, en een aantal categorieën van gevaarlijke stoffen anderzijds, werden twee drempelwaarden
bepaald: een hoge drempelwaarde en een lage drempelwaarde. Exploitanten van inrichtingen die de lage drempelwaarde overschrijden hebben minder verplichtingen dan exploitanten die de hoge drempelwaarde overschrijden. Voor de indeling van het bedrijf moet rekening gehouden worden met de sommatieregel. De sommatieregel houdt in dat bepaalde catego- rieën van gevaarlijke stoffen worden samengeteld (op basis van de toxische eigenschappen, de fysisch-chemische en de
ecotoxische eigenschappen), samen met de met naam genoemde gevaarlijke stoffen die dezelfde gevaareigenschappen hebben als deze van de categorieën waarmee ze samengeteld worden. Dit laatste betekent dat men moet bepalen tot welke gevarencategorie(ën) de aanwezige met naam genoemde gevaarlijke stoffen behoren.
Lagedrempelinrichting | Hogedrempelinrichting |
algemene zorgplicht en aantoonplicht: • alle nodige maatregelen treffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen voor mens en milieu te beperken; • altijd aan de bevoegde inspectiediensten kunnen aantonen dat alle opgelegde noodzakelijke maatregelen effectief zijn genomen. | |
kennisgeving | |
acties bij een zwaar ongeval | |
document ‘preventiebeleid voor zware ongevallen’ | veiligheidsbeheersysteem veiligheidsrapport SWA-VR:uiterlijk drie maanden vóór de opstart van de installatie |
intern noodplan | intern noodplan, met specifieke eisen, waaronder link met het externe noodplan |
heffing (zie 1.2.5. De heffing op Seveso-bedrijven) |
Tabel 5: Overzicht van de verplichtingen van de exploitant van een Seveso-inrichting
Daarnaast bestaat de verplichting volgens VLAREM I voor hogedrempelinrichtingen om bij een milieuvergunningsaanvraag een omgevingsveiligheidsrapport (OVR) te voegen. Het omgevingsveiligheidsrapport dient vroeger dan het SWA-VR, cfr. het samenwerkingsakkoord, opgemaakt te zijn. Wel is ervoor gezorgd dat de vorm en de opbouw van beide rapporten zodanig zijn opgezet, dat een omgevingsveiligheidsrapport met weinig moeite kan worden uitgebouwd tot een SWA-VR.
De derde soort van veiligheidsrapportage, de ruimtelijke veiligheidsrapportage (RVR), is van toepassing bij de opmaak van sommige ruimtelijke uitvoeringsplannen.
Samengevat:
• OVR: moet bij de milieuvergunningsaanvraag gevoegd worden
• SWA-VR: uiterlijk 3 maanden voor de inbedrijfsstelling + 5-jaarlijks te herzien.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, dienst Veiligheidsrapportering (contactgege- vens zie hoofdstuk 3)
Websites: xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx; xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxx.xxxx
1.3.9. Andere regelgeving van belang voor de milieuverantwoordelijke (ARAB, Codex)
Eén van de pijlers van de Belgische wetgeving betreffende welzijn op het werk is de Wet betreffende het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk (de Welzijnswet). Dit is de basiswet betreffende de bescherming van de veiligheid en de gezondheid op het werk. De uitvoeringsbesluiten van de Welzijnswet (KB’s) werden tot 1993 gebundeld in het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming (ARAB) en sinds 1994 in de Codex over het Welzijn op het werk (Codex).
Er bestaat een duidelijke link tussen de milieuwetgeving en de ARAB-wetgeving, de stiefmoeder van de VLAREM-wetgeving. Het ARAB werd vastgesteld bij het Besluit van de Regent van 11 februari 1946 en werd later meermaals gewijzigd. Met de intrede van het VLAREM werden bij besluit van 6 februari 1991 de titels I en IV van het ARAB opgeheven, zodat momenteel een sterk afgeslankte versie overblijft. Vanaf 1993 werd het ARAB geleidelijk aan “geleegd” en werd de Codex over het welzijn op het werk opgevuld.
De grootste zorg van de milieucoördinator of milieuverantwoordelijke in het bedrijf is het waken over de naleving van de milieuwetgeving. Maar milieuwetgeving gaat verder dan de klassieke VLARE-M, -MA en –BO-teksten. In de uitvoering van zijn taak bestaat er bijgevolg vaak een functioneringsoverlapping met de preventieadviseur.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (contactgegevens zie hoofdstuk 3) Website: xxx.xxxx.xxxxxx.xx > Welzijn op het werk
1.4. HANDHAVING VAN DE MILIEUHYGIËNEWETGEVING
Wettelijke basis
Het milieuhandhavingsdecreet werd goedgekeurd op 21/12/2007 (BS 29/02/2008) en werd ingevoegd als titel XVI van het decreet algemene bepalingen inzake milieubeleid van 5/4/1995. Het uitvoeringsbesluit werd goedgekeurd op 12/12/2008 (BS 10/02/2009), waardoor het decreet van kracht is sedert 1 mei 2009.
Xxxxxxxx gaat het?
Milieuhandhaving kan worden omschreven als: ‘zorgen dat de milieuregelgeving wordt nageleefd, door toezicht en door toepassing van privaatrechtelijke, administratiefrechtelijke en strafrechtelijke middelen’.
Het milieuhandhavingsdecreet zorgt voor een vereenvoudiging en een harmonisatie van de handhavings-instrumenten die vroeger in elke sector (afval, vergunningen, bodemsanering..) afzonderlijk werden bepaald.
Belangrijk is vooral dat de mogelijkheden voor administratieve (bestuurlijke) handhaving via het opleggen van geldboetes en dwangmaatregelen uitgebreid werden, waardoor kleine inbreuken beter en sneller bestraft kunnen worden.
Anderzijds is er voor een stuk depenalisatie, aangezien dergelijke kleine overtredingen dus niet meer strafrechtelijk vervolgd zullen worden. Daarnaast hebben de toezichthouders ook steeds de mogelijkheid om pas na raadgevingen en aanmaningen over te gaan tot feitelijke handhaving.
Milieu-inbreuken versus milieumisdrijven
Het Milieuhandhavingsdecreet maakt een onderscheid tussen enerzijds milieu-inbreuken en anderzijds milieumisdrijven, hetgeen van essentieel belang is voor de verdere handhaving.
Milieu-inbreuken
Milieu-inbreuken zijn lichte overtredingen op administratieve formaliteiten, zonder gevaar voor de mens of het milieu. In het uitvoeringsbesluit heeft de Vlaamse Regering lijsten opgesteld welke overtredingen hieronder dienen begrepen te worden. Het betreft hier o.a. inbreuken m.b.t. erkenningsvoorwaarden, attesten, rapporten, procedures, …
Bij de vaststelling van een milieu-inbreuk volgt geen strafrechtelijke vervolging (depenalisatie). Er wordt dus geen PV opge- steld, enkel een ‘verslag van vaststelling’. Milieu-inbreuken kunnen enkel via bestuurlijke weg gehandhaafd worden via een zgn. bestuurlijke maatregel en/of “exclusieve bestuurlijke geldboete”.
Milieumisdrijven
Milieumisdrijven zijn overtredingen die wel een gevolg kunnen hebben voor de mens of het milieu. Het gaat dan vooral over schendingen m.b.t. emissies of afval of overtredingen die kunnen leiden tot gezondheidsschade, zoals bvb. het lozen van afvalwater in strijd met de milieuvergunning, het uitvoeren van afvalstoffen naar derde landen zonder goedkeuring van de betrokken overheden, …
Voor milieumisdrijven wordt bij de vaststelling wel een PV opgesteld. Strafrechtelijke vervolging blijft mogelijk, maar is niet meer vanzelfsprekend het geval. Het parket moet binnen een termijn van 180 dagen beslissen of er strafrechtelijk vervolgd wordt (gevangenisstraf of strafrechtelijke geldboete) of niet. In dit laatste geval kan ev. wel nog een ‘alternatieve’ bestuurlijke geldboete opgelegd kan worden.
In elk geval kunnen ook bestuurlijke maatregelen of veiligheidsmaatregelen opgelegd worden om de schade aan het leef- milieu stop te zetten of te herstellen.
Bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving
Bestuurlijke handhaving
De mogelijkheden voor bestuurlijke handhaving werden door het Milieuhandhavingsdecreet sterk uitgebreid:
• een bestuurlijke geldboete: deze geldboeten worden onderverdeeld in exclusieve en alternatieve geldboeten, naar gelang het gaat om een milieu-inbreuk, respectievelijk een milieumisdrijf. Deze geldboetes kunnen oplopen tot 50.000 euro (exclusieve geldboete) of 250.000 euro (alternatieve geldboete).
• drie bestuurlijke maatregelen (of een combinatie ervan):
• bevel tot staking: dit is een bevel vanwege de bevoegde toezichthouder aan de vermoedelijke overtreder om bepaalde activiteiten, werkzaamheden of het gebruik van zaken te staken (bijvoorbeeld de onmiddellijke stopzetting van een niet vergunde afvalwaterlozing);
• bevel tot regularisatie: dit is een bevel vanwege de bevoegde toezichthouder aan de vermoedelijke overtreder om bepaalde maatregelen te nemen met de bedoeling een milieu-inbreuk of milieumisdrijf te beëindigen, zijn gevolgen ongedaan te maken en herhaling ervan te voorkomen (bijvoorbeeld het bevel om een bepaalde vergunning aan te vragen);
• bestuursdwang: hier treedt de bevoegde toezichthouder zelf feitelijk op tegen de vastgestelde milieu-inbreuk of het milieumisdrijf (bijvoorbeeld verzegeling van bedrijfsinstallaties).
Deze maatregelen kunnen zowel bij een milieu-inbreuk als -misdrijf opgelegd worden.
Strafrechtelijke handhaving
In het geval van een milieumisdrijf kan het parket op basis van het PV beslissen dat strafrechtelijke vervolging gewenst is. De strafrechtelijke handhaving zal dan uitsluitend gebeuren via strafrechtelijke geldboeten en desgevallend gevangenisstraffen. Dit spoor wordt volledig afgestemd op het (federale) Strafwetboek.
Pure administratieve overtredingen (bvb. het niet of laattijdig invullen van formulieren) worden uitsluitend bestuurlijk ge- handhaafd (depenalisatie), aangezien deze beschouwd worden als een inbreuken en niet als een misdrijven.
EXTRA INFORMATIE
Bevoegde overheid: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer (contactgegevens zie hoofdstuk 3)
Website: xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxx
2. Wegwijs in de Vlaamse overheidsdiensten
Het Vlaamse milieubeleid wordt uitgebouwd onder de bevoegdheid van de Vlaamse minister voor Leefmilieu (figuur 3). Naar aanleiding van het decreet rond het Beter Bestuurlijk Beleid, om de overheid transparanter en slagvaardiger te maken, is de Vlaamse Milieuadministratie de voorbije jaren grondig geherstructureerd.
Sinds 1 april 2006 zijn 13 nieuwe beleidsdomeinen gestart, waaronder Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Voor elk beleids- domein werd een Vlaams Ministerie opgericht, dat bestaat uit een departement en een aantal interne agentschappen (zon- der rechtspersoonlijkheid). Daarnaast kan een beleidsdomein ook nog extra (interne of externe )agentschappen omvatten.
Binnen het beleidsdomein LNE neemt het gelijknamige departement een centrale rol op. De Agentschappen nemen de uitvoering van een specifiek onderdeel van het milieubeleid voor hun rekening.
Voor de financiering van haar milieubeleid kan het Vlaamse Gewest putten uit het Milieu- en Natuur (MINA)-fonds. Dit fonds wordt gevoed met de opbrengsten van milieuheffingen en van administratieve geldboeten betaald voor milieudelicten.
De Vlaamse regering wordt over het milieubeleid geadviseerd door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). De SERV structureert het overleg tussen de sociale partners (werkgevers en werknemers), adviseert de Vlaamse regering over alle sociaal-economisch belangrijke onderwerpen en formuleert bovendien op eigen initiatief standpunten en aanbevelingen over socio-economische onderwerpen.
Daarenboven laat de Vlaamse regering zich inzake haar milieubeleid adviseren door de MINA-Raad. Deze Raad is samenge- steld uit vertegenwoordigers van milieu- en natuurverenigingen, sociale partners en deskundigen.
Het milieuapparaat steunt op vier pijlers, met name:
• Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE);
• de Agentschappen;
• de wetenschappelijke instellingen, waaronder de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (Xxxx);
• Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV).
Hiernaast ondersteunt het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) projecten inzake milieuonderzoek.
2.1. DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR EN ENERGIE (LNE)
Het Departement LNE staat in voor de voorbereiding, opvolging en evaluatie van het Vlaamse milieubeleid en van de beleidsuitvoering, en kan gezien worden als de centrale pijler van het hele milieubeleidapparaat.
Duurzaamheid, integratie en afstemming staan hierbij centraal. Het departement ondersteunt en voert zelf ook sensibilise- ringsacties uit, zorgt voor de handhaving van het milieubeleid en behandelt milieuvergunningdossiers en erkenningen.
Het departement bestaat uit:
• Milieu-integratie en subsidieringen
• Management Ondersteunende Diensten (MOD)
• Algemene zaken, communicatie en Juridische Dienst
• Centraal Databeheer
• Internationaal Milieubeleid
• Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen
Staat in voor duurzaam beheer, monitoring en bescherming tegen verontreiniging en aantasting van de bodem en de ondergrond, inclusief de valorisatie van natuurlijk rijkdommen
Werkt naast het hoofdbestuur, decentraal vanuit twee Vlaamse provincies
• Xxxxx, Xxxxxx, Risicobeheer, Xxxxxx & Gezondheid
Ondersteunt, coördineert en bereidt de uitvoering van het Vlaamse beleid voor i.v.m. het bestrijden van luchtverontrei- niging, klimaatswijziging en milieuhinder; het beheersen van milieurisico’s en het vermijden van negatieve gezond- heidseffecten door milieuverontreiniging.
• Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Staat in voor beleidsvoorbereiding en -evaluatie, beleidsonderbouwing en het instrumentarium en milieueconomie, voor het gebiedsgericht beleid en het doelgroepenbeleid, en voor milieueffect- en veiligheidsrapportering
• Milieuvergunningen
Xxxxxxx het milieuvergunningenbeleid voor en evalueert dit; Behandelt erkenningen in verband met de milieuregelge- ving;
Werkt naast het hoofdbestuur, decentraal vanuit de vijf Vlaamse provincies.
• Milieu-inspectie
Tekent het handhavingsbeleid uit en houdt toezicht op zware risicobedrijven; Werkt naast het hoofdbestuur, decentraal vanuit de vijf Vlaamse provincies.
• Milieuhandhaving, milieuschade en crisisbeheer
• Financiën en overheidsopdrachten
2.2. DE AGENTSCHAPPEN
De agentschappen voeren het beleid uit en geven beleidsinput over leefmilieu, natuur en energie. De agentschappen en het departement overleggen op gestructureerde wijze en wisselen systematisch informatie uit.
Het Beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie omvat volgende agentschappen:
a. Agentschap voor Natuur en Bos, ANB
ANB ondersteunt het duurzaam beheer en het versterken van natuur-, bos- en groenvoorzieningen en beheert groene domeinen van het Vlaamse Gewest en partners. Website xxx.xxxxxxxxxxx.xx.
b. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO
INBO verricht wetenschappelijk onderzoek naar ontwikkeling en duurzaam gebruik van de natuur en stelt natuurjaarrap- porten op. Website xxx.xxxx.xx.
c. Vlaams Energieagentschap, VEA
VEA voert het op duurzaamheid gerichte energiebeleid uit door het bevorderen van rationeel energieverbruik en milieuvrien- delijke energieproductie. Website xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx.
ANB, INBO en VEA vormen samen met het Departement LNE het Vlaamse Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie.
d. Vlaamse Milieumaatschappij, VMM
• ondersteunt de bescherming en het herstel van de lucht- en waterkwaliteit;
• beoordeelt de toestand van lucht en water en rapporteert (twee)jaarlijkse via MIRA over de milieutoestand;
• reguleert en integreert het waterbeleid.
Concreet is de VMM belast met onder meer de uitbouw van meetnetten voor de kwaliteit van de oppervlaktewateren, voor de kwaliteit van de lucht en voor het meten van vuilvrachten van geloosde afvalwaters. Tevens stelt de VMM jaarlijks vuilvrachtenbalansen per stroom- en rivierbekken en investeringsprogramma’s voor de zuivering van rioolafvalwater op.
Het berekenen en innen van de milieuheffing op afvalwater en op grondwaterwinning gebeurt door VMM (xxx.xxx.xx).
e. Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, OVAM
OVAM staat in voor het duurzaam beheer van de afvalstromen en –stoffen en voor de bodemsanering en de aanpak van bodemverontreiniging.
Het takenpakket van de OVAM is zeer uitgebreid. De belangrijkste taken naar het bedrijfsleven toe in verband met afval zijn:
• het toezicht op het achterlaten van afvalstoffen, de meldingsplicht, afgifteplicht , transport en ophaling van afvalstof- fen, in- en uitvoer van afvalstoffen;
• de inning van milieuheffingen op afvalstoffen;
• het erkennen van ondernemin¬gen die afvalstoffen ophalen of verwerken en het registreren van vervoerder van afvalstoffen;
• verlenen van advies bij het afleveren van milieuvergunningen;
• bevoegde autoriteit in het kader van de controle en de behandeling van aanvragen tot in- of uitvoer van afvalstoffen;
• medewerking verlenen aan het opstellen van het milieubeleidsplan en het milieujaarprogramma, ontwerp en toezicht houden op de uitvoering van sectorale uitvoeringsplannen;
• uitbouw van een databank voor afvalstoffen.
Verder werkt de OVAM een actief voorkomings- en recyclagebeleid uit en verstrekt ze informatie naar verschillende doelgroe- pen (sensibilisering). Een belangrijk voorbeeld is het PRESTI-programma (PREventie van afval en STImulering van milieuzorg binnen het bedrijf) dat door de OVAM georkestreerd wordt.
In verband met bodem heeft de OVAM onder meer volgende taken:
• afleveren van de bodemattesten;
• het opstellen en aanvullen van het register van de verontreinigde gronden;
• het aanmanen tot bodemsanering bij historische verontreiniging;
• het afleveren van een conformiteitsattest voor het bodemsaneringsproject;
• het erkennen van bodemsaneringsdeskundigen.
f. Vlaamse Landmaatschappij, VLM
VLM streeft naar een kwaliteitsvolle inrichting van de open ruimte en staat in voor de beheersing van de mestoverschotten. Concreet staat de VLM o.a. in voor de landinrichting en voor de uitvoering van ruilverkavelingsprojecten en met de uitbouw en het beheer van een gronddatabank en van het Geografisch Informatiesysteem (GIS).
g. Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt, VREG
VMM, OVAM, VLM en VREG behoren niet tot het Vlaamse Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie. Samen vormen al deze entiteiten het Beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie
Beleidsraad
Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen MiNa-raad
Minister Kabinet
h. Organigram
Ministerie LNE
Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG)
Vlaamse Landmaatschappij (VLM)
Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)
Openbare Vlaamse Afvalstof- fenmaatschappij
(OVAM)
Vlaams Energieagentschap (VEA)
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie
Agentschap voor Natuur en Bos (ANB)
Technische Comités
figuur 3: Organogram van de milieu-instanties in het Vlaams Gewest
2.3. VLAAMSE INSTELLING VOOR TECHNOLOGISCH ONDERZOEK (VITO)
De Vito vormt de derde pijler binnen het Vlaamse milieubeleidsapparaat en verricht onderzoek omtrent specifieke aspecten van de milieuproblematiek. De Vito is een gespecialiseerde onderzoeksinstelling met een N.V.-statuut.
Ook bedrijven kunnen genieten van de kennis en ervaring die VITO opgedaan heeft. Voor kmo’s is er een cofinancieringsrege- ling zodat zij een deel van de onderzoekskosten niet zelf hoeven te betalen (PRODEM-EFRO).
Tevens is het Vlaamse Kenniscentrum voor Best Beschikbare Technologie (BBT) geïntegreerd in de Vito. Dit BBT-Kenniscen- trum maakt BBT-rapporten op welke voor een specifieke sector bepalen wat als BBT beschouwd wordt binnen die sector. Verschillende BBT-rapporten zijn beschikbaar in boekvorm (zie “Nuttige adressen”) en zijn tevens downloadbaar vanaf EMIS: oa Afgewerkte olie - Asfaltcentrales - Beton - Car- en truckwash- etc.
Daarnaast kan men op EMIS volgende databanken raadplegen:
• “AFSS”, het Afval- en mestverwerkingsselectiesysteem;
• “BOSS”, het Vlaams beslisondersteunend systeem ter bepaling van bodemsaneringstechnieken;
• “LUSS”, beslisondersteunend systeem voor luchtzuiveringstechnieken;
• “WASS” opgesteld, het Waterzuiveringsselectiesysteem.
De Navigator Wetgeving Leefmilieu, Natuur en Energie is te vinden op xxx.xxxx.xxxx.xx/xxxxxxxxx.
2.4. PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ VLAANDEREN (PMV)
De vierde pijler van het Vlaamse milieubeleid is de financieringspijler waarvoor vroeger de Vlaamse Milieuholding (VMH) bestond, die echter ontbonden is en waarvan de taken (deels) overgenomen zijn door de PMV.
Milieu en energie hebben een grote impact op de economie, als randvoorwaarde, maar ook als nieuwe impuls voor duurzame economische ontwikkeling, die vrijwel altijd gepaard gaat met de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologieën en in vele gevallen ook met belangrijke en risicovolle investeringen.
De overheid neemt daarbij verschillende rollen op: zowel voorwaardescheppend als ondernemend, en in dat laatste geval zowel in een hefboomfunctie als in de functie van risicodragend investeerder. PMV vervult de rol van ondernemer voor de Vlaamse overheid. Zij kan in die hoedanigheid ook financiële ondersteuning bieden aan bedrijven die werkzaam zijn op het gebied van milieu en energie. Uiteraard hanteert PMV altijd een weloverwogen bedrijfseconomische aanpak, die is gericht op voldoende economisch en maatschappelijk rendement op middellange en lange termijn.
Op het gebied van milieu & energie legt PMV zich momenteel toe op de volgende activiteiten:
• brownfieldontwikkeling;
• de overname van de activiteiten van de Vlaamse Milieuholding (VMH) en het zoeken naar een toekomst voor belang- rijke overheidsbedrijven in de milieusector;
• het leveren van een bijdrage tot het tot stand komen van de integrale waterketen en de organisatie van de drinkwatervoorziening
Website xxx.xxxxxxxxxxxx.xx.
2.5. AGENTSCHAP VOOR INNOVATIE DOOR WETENSCHAP EN TECHNOLOGIE (IWT)
Het IWT doet niet zelf aan onderzoek, maar ondersteunt wetenschappelijk onderzoek, onder meer op het vlak van milieu. In het IWT werd de steun op het gebied van Onderzoek & Ontwikkeling aan de Vlaamse bedrijven gecentraliseerd. Enkel productiebedrijven die in het Vlaamse Gewest gevestigd zijn, komen voor steun in aanmerking.
Tevens kreeg het IWT een dienstverlenende opdracht naar bedrijven toe (vooral kleine en middelgrote). Dit omvat onder andere technologieadvies, begeleiding bij valorisatie van onderzoeksprojecten en het bijstaan van bedrijven voor deelname aan Europese onderzoeksprogramma’s.
AGENTSCHAP ONDERNEMEN - ACCOUNTMANAGERS DOMEIN MILIEU
Agentschap Ondernemen | Adres | Xxx.xx. | Fax nr. | Contactpersoon |
Antwerpen | Xxxxx Xxxxxxxxx. 000 0000 Xxxxxxxxx | 03 260 87 15 | 03 260 87 07 | |
Limburg | Xxxxxxxxx Xxxxxxxx 000, xxx 000, 0000 Xxxxxxx | 011 29 20 31 | 011 29 20 01 | |
Oost-Vlaanderen | Xxxxxxxxxxxxxxx 0 0000 Xxxx | 09 267 40 00 | 09 267 40 60 | Mevr. Xxx Xxxxxxx xxx.xxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx Xxx. Xxxx Xxxxxxxx xxxx.xxxxxxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx |
West-Vlaanderen | VAC Xxxxxx Xxxxx xxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxx X-xxxx 0.0/ xxx 00, 0000 Xxxxxx | 050 32 50 00 | 050 32 50 01 | Mevr. Xxxxx Xxxxxxxxxxxx vikcy.wildemeersch@agentschaponderne- xxx.xx |
DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR EN ENERGIE (LNE)
Afdeling Milieuvergunningen
Hoofdbestuur:
Graaf de Ferrarisgebouw Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00, xxx 0
0000 Xxxxxxx
T 02 553 79 97
F 02 553 79 95
e-mail: xxxxxxxxxxxxxxxxxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx website: xxx.xxx.xx
Provinciale diensten:
Adres + e-mail | Tel. nr. | Fax nr. | Leidinggevend ambt. | |
Antwerpen | VAC Antwerpen, Xxxx Xxxxxxxxxxx Xxxxx Xxxxxxxxxxxx 000-000 xxx 00 | 03 224 64 81 | 03 224 64 51 | Xxx Xxxxxxx Xxxxxxxx |
Limburg | VAC Hasselt, Hendrik van Veldekegebouw Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 00 xxx 0 | 011 74 25 80 | 011 74 25 99 | Xxx. Xxxx Xxxxxx |
Oost-Vlaanderen | Apostelhuizen 26 K, 0000 Xxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx | 09 235 58 20 | 09 235 58 49 | mevr. Xxxxxxx Xxxxxxxxx |
Vlaams-Brabant | 016 66 60 40 | 016 66 60 45 | Dhr Xxx xxx Xxxxx | |
Xxxx-Xxxxxxxxxx | VAC Xxxxxx, Xxxxx xxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxx X-xxxx 0.0/xxx 00 | 050 24 79 20 | 050 24 79 25 | Xxx. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx |
Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Graaf de Ferrarisgebouw Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 xxx 0
0000 Xxxxxxx
T 02 553 83 04
F 02 553 80 06
e-mail: xxxxxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx
Dienst Veiligheidsrapportering (VR):
T 02 553 80 60
xxxxxx@xxxxxxxxxx.xx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.xx
Dienst Milieueffectrapportering (MER):
T 00 000.00.00
F 00 000.00.00
xxx@xxxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx xxx.xxx.xx
Afdeling Milieu-inspectie
Hoofdbestuur:
Graaf de Ferrarisgebouw Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00, xxx 0
0000 Xxxxxxx
T 02 553 81 83
F 02 553 80 85
e-mail: xxxxxx-xxxxxxxxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxxxxx diensthoofd hoofdbestuur: Xxxxxxx Xxxxxxxx
Dienst Toezicht zwarerisicobedrijven (TZR) dr. Sc. Xxxx Xxxxxxx
Adres + e-mail | Tel. nr. | Fax nr. | Directeur | |
Antwerpen | Xxxx Xxxxx gebouw Xxxxx Xxxxxxxxxxxx 000-000 xxx 00 0000 Xxxxxxxxx | 03 224 64 25 | 03 224 64 28 | Mevr. Xxxxx Xxx Xxxxxxxxx |
Limburg | Vlaams Administratief Centrum, Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 00 xxx 0, 0000 Xxxxxxx | 011 74 26 00 | 011 74 26 29 | Xxx. Xxxxxx Xxxxx |
diensthoofd 02 553 81 98 Provinciale diensten:
Adres + e-mail | Tel. nr. | Fax nr. | Directeur | |
Oost-Vlaanderen | Apostelhuizen 26k 0000 Xxxx | 09 235 58 50 | 09 235 58 79 | Xxx. Xxxx Xxx Xxxxxxxxx |
Vlaams-Brabant | VAC Leuven Xxxxxxxxxxxx 0, xxx 00, 0000 Xxxxxx xxxxxx-xxxxxxxxx.xxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx | 016 66 60 70 | 016 66 60 75 | Xxx. Xxxx Xxxxxxxxxx |
West-Vlaanderen | VAC Xxxxxx, Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxx. Xxxxxx X xxxx 0.0 xxx 00, 0000 Xxxxxx | 050 24 79 60 | 050 24 79 65 | Xxx. Xxxxxx Xxxxxxxxx |
DEPARTEMENT RUIMTELIJKE ORDENING, WOONBELEID EN ONROEREND ERFGOED, RWO
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00, xxx 00
0000 Xxxxxxx
T 02/553 83 02
F 02/553 83 05
e-mail: xxxxxxxxxx@xxx.xxxxxxxxxx.xx
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG (FOD WASO)
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx 0
0000 Xxxxxxx
T 02 233 41 11 (algemeen oproepnummer)
F 02 233 44 88 (algemeen faxnummer) e-mail: xxx@xxxx.xxxxxx.xx xxx.xxxx.xxxxxx.xx
Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk
Afdeling van het toezicht op de chemische risico’s
T 02 233 45 12
F 02 233 45 69
Provinciale directies Toezicht op het Welzijn op het Werk
Adres + e-mail | Tel. nr. | Fax nr. | |
Antwerpen | Theater Building, Xxxxxxxxx 000 xxx 00, 0000 Xxxxxxxxx xxx.xxxxxxxxx@xxxx.xxxxxx.xx | 03/232 79 05 | 03/226 02 53 |
Limburg en Vlaams Brabant | Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx 00 X, 0000 Xxxxx xxx.xxxxxxx.xxxxxxxxxxxxx@xxxx.xxxxxx.xx | 013 35 90 50 | 013 35 90 89 |
Oost-Vlaanderen | Xxxxxxxxx 00/000, 0000 Xxxx xxx.xxxx-xxxxxxxxxx@xxxx.xxxxxx.xx | 09 265 78 60 | 09 268 63 20 09 265 78 61 |
West-Vlaanderen | FAC Kamgebouw, Xxxxxx Xxxxxx X - xxxx 0/0 xxx 0, 0000 Xxxxxx xxx.xxxx-xxxxxxxxxx@xxxx.xxxxxx.xx | 050 44 20 20 | 050 44 20 29 |
078 150 398 |
FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR NUCLEAIRE CONTROLE (FANC)
Xxxxxxxxxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxxx
T x00 (00) 000 00 00
F x00 (00) 000 00 00
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Algemene directie van de Civiele Veiligheid
Xxxxxxxxxxx 0
0000 Xxxxxxx
T 02 500 21 11
F 02 500 23 65
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
Eurostation II
Xxxxxx Xxxxxxxxxx 00 xxx 00
0000 Xxxxxxx
T (0)0 000.00.00
FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, KMO, MIDDENSTAND EN ENERGIE
Dienst der Springstoffen
North Gate III
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 0000 Xxxxxxx
T 02 277 81 96
F 02 277 54 14
e-mail: xxxxx@xxxxxxxx.xxxx.xx
INTERREGIONALE VERPAKKINGSCOMMISSIE
Xxxxxxxxx 00-00
0000 Xxxxxxx
T 02 209 03 60
F 02 209 03 98
OPENBARE VLAAMSE AFVALSTOFFENMAATSCHAPPIJ, OVAM
Xxxxxxxxxxxxxx 000
0000 Xxxxxxxx
T 015 28 42 84
F 015 20 32 75
VLAAMS COÖRDINATIECENTRUM MESTVERWERKING VZW (VCM)
Xxxxxxxxxxxxxxx 0
0000 Xxxxxx
T 050 40 72 01
F 050 40 74 89
XXXXXXX XXXXXXXXXXXXXXXX, XXX
Xxxxxx-Xxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxxx
T 02 543 72 00
F 02 543 73 99
Provinciale diensten:
VLM | Adres | Tel. nr. | Fax nr. |
VLM Regio Oost | |||
Antwerpen | Xxxxxxxxxxx 0, 0000 Xxxxxxxxx | 014 25 83 00 | 014 25 83 99 |
Limburg | Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 00, 0000 Xxxxxxx | 011 29 87 00 | 011 29 87 99 |
Vlaams-Xxxxxxx | Xxxx Xxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxx 0 xxx 00, 0000 Xxxxxx | 016 66 52 00 | 016 66 52 99 |
VLM Regio West | |||
Oost-Vlaanderen | Xxxxxxxxxxx 000, 0000 Xxxx | 09 244 85 00 | 09 244 85 99 |
West-Vlaanderen | Xxxxxxxxxxxxxxx 00, 0000 Xxxxxx | 050 45 81 00 | 050 45 81 99 |
PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ VLAANDEREN (PMV)
Xxxx Xxxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxxx
T 02 229 52 30
F 02 229 52 31
VLAAMSE INSTELLING VOOR TECHNOLOGISCH ONDERZOEK (VITO)
Xxxxxxxxx 000
0000 Xxx
T 014 33 55 11
F 014 33 55 99
Contactpersonen voor bedrijven:
Xxxxx.Xxxxxxxxxxxxxx@xxxx.xx (Oost- en West-Vlaanderen) Xxxxxx.Xxxxxxx@xxxx.xx (Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant)
AGENTSCHAP VOOR INNOVATIE DOOR WETENSCHAP ENTECHNOLOGIE (IWT
Ellipsgebouw
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00, xxx 00
0000 Xxxxxxx
T + 00 (0)0 000 00 00
F + 00 (0)0 000 00 00
VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ, VMM
Hoofdbestuur (maatschappelijke zetel)
Xxxxxx Xxx xx Xxxxxxxxxxx 00 0000 Xxxxxxxxxxx
T 053 72 62 10
Afdeling Operationeel Waterbeheer
Dienst Xxxxxxxxxx
Xxxxx Xx Xxxxxxxxxxxxxx 0xx verdieping
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 xxx 00
0000 Xxxxxxx
Buitendienst | Adres | Contactpersoon | Xxx.xx. |
Oost-Vlaanderen Buitendienst Bovenschelde, Gentse Kanalen en Xxxxxx | Xxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxx 0 0000 Xxxx-Xxxxxx-Xxxxxxx | Hoofd Buitendienst: Xxxx Xxx Xxxxx | 09 243 78 67 |
Dienst Milieuvergunningen: Xxxxx Xxxxx | 09 221 80 86 | ||
Dienst Heffingen: Xxxx Xx Wit | 09 243 78 85 | ||
Dienst Grondwaterbeheer | 09 244 83 11 | ||
West-Vlaanderen Buitendienst Ijzer, Leie en Brugse Polders | Xxxxxxxxxxxxxxxx 000 0000 Xxxxxxxx | Hoofd Buitendienst: Xxxxxxxx Xxxxxxxx | 059 56 26 91 |
Dienst Milieuvergunningen: Xxxxx Xxxxxxx | 059 56 26 11 | ||
Dienst Heffingen: Xxxxxx Xxxxxxx | 059 56 26 21 | ||
Dienst Grondwaterbeheer | 059 56 26 02 |
Adres | Contactpersoon | Xxx.xx. | |
Limburg en Vlaams-Brabant Buitendienst Demer, Dijle en Maas | VAC Leuven Xxxxxxxxxxxx 0 xxx 00 0000 Xxxxxx | Hoofd Buitendienst: Xxxxx Xxxxxxxxxx | 0497 03 86 24 |
Dienst Milieuvergunningen: Xxxx Xxxxxxxx (Limburg) Xxxx Xxxxxx (Vlaams-Brabant) | 016 21 92 00 | ||
Dienst Heffingen: Xxxxx Xxxxxxxxxx | 016 21 92 23 | ||
Xx Xxxxxxxxxxxxx 0, 0000 Xxxxxxx | Dienst Grondwaterbeheer | 011 29 12 70 | |
Antwerpen Buitendienst Nete en Benedenschelde | Xxx Xxxxxxxxxxx 00 0000 Xxxxxxxx | Hoofd Buitendienst: Xxxx Xxxxxx | 015 45 14 19 |
Dienst Milieuvergunningen: Xxx Xxx Xxx Xxxxxx | 015 45 14 10 | ||
Dienst Heffingen: Xxx Xxx xxx Xxxxx | 015 45 14 38 | ||
Xxxxxxxxxx 0, 0000 Xxxxxxxxx | Dienst Heffingen: Xxxxxxx Xxxxxxxx | 014 28 66 36 | |
Xxxx Xxxxx Xxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxxx 000-000 xxx 00, 0000 Xxxxxxxxx | Dienst Xxxxxxxxxxxxxxxx | 00 224 62 33 |
4. Informatiebronnen
Instelling | Adres | Omschrijving |
Agentschap Ondernemen | Aanspreekpunt voor ondernemers | |
LNE | De website biedt nagenoeg alle informatie inzake het Vlaamse milieubeleid aan, De gecoördineerde teksten van het milieuvergunningsdecreet, VLAREM I en VLAREM II zijn tevens beschikbaar. | |
OVAM | De Openbare Vlaamse Afvalstoffen Maatschappij biedt informatie aan inzake afval & materialen en bodem. Op basis van o.a. trefwoorden kan men de beschikbare informatie in de OVAM-bibliotheek via het internet opvragen. | |
VMM | De Vlaamse Milieumaatschappij biedt informatie aan inzake water- en luchtkwaliteit, ozonconcentraties, lozingen... | |
VLM | De Vlaamse Landmaatschappij biedt informatie aan inzake mestbank, landinrichting en ruilverkavelingen | |
XXXX | De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek stelt een Energie en Milieu Informatie systeem ter beschikking. De gecoördineerde teksten van alle milieugerelateerde wetteksten zijn te raadplegen met behulp van de Navigator Milieuwetgeving. Andere rubrieken zijn: cijfers, technologie, organisaties, wetgeving. |
Contact
xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx xxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
Bel gratis 0800 20 555
Agentschap Ondernemen
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 xxx 00
0000 Xxxxxxx
Agentschap Ondernemen Antwerpen
Xxxxx Xxxxxxxxxxxx 000 xxx 0
0000 Xxxxxxxxx
Agentschap Ondernemen Limburg
Xxxxxxxxx Xxxxxxxx 000 xxx 000
0000 Xxxxxxx
Agentschap Ondernemen Oost-Vlaanderen Xxxxxxxxxxxxxxx 0
0000 Xxxx
Agentschap Ondernemen Vlaams-Brabant
VAC Xxxx Xxxxx - Xxxxxxxxxxxx 0 xxx 00
0000 Xxxxxx
Agentschap Ondernemen Xxxx-Xxxxxxxxxx
Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxxxxxx - VAC Xxxxxx Xxxxxx X-xxxx 0.0 xxx 00
0000 Xxxx-Xxxxxxxx/Xxxxxx