VERSIE 2019)
Stichting Brocacef Pensioenfonds
Pensioenreglement 2015
(VERSIE 2019)
Inhoudsopgave
Considerans 4
Inleidende bepaling 4
Hoofdstuk I: Algemene bepalingen 5
Artikel 1 Begrippen 5
Artikel 2 Deelnemerschap 8
Artikel 3 Pensioenaanspraken van de deelnemers 9
Artikel 4 Verlof 10
Hoofdstuk II: Grondslagen voor de bepaling van de pensioenaanspraken 11
Artikel 5 Pensioengevend salaris 11
Hoofdstuk III: Pensioenaanspraken 12
Artikel 6 Ouderdomspensioen 12
Artikel 7 Partnerpensioen 13
Artikel 8 Toestemming partner 13
Artikel 9 Wezenpensioen 14
Artikel 10 Fiscale grenzen 14
Hoofdstuk IV: Xxxxxxxxxxx 00
Artikel 11 Xxxxxxxxxxx 00
Artikel 12 Vervroeging ouderdomspensioen 15
Artikel 13 Deeltijdpensioen 16
Artikel 14 Uitruil partnerpensioen voor hoger ouderdomspensioen 16
Artikel 15 Uitruil ouderdomspensioen voor hoger partnerpensioen 17
Artikel 16 Hoog-laag uitkering ouderdomspensioen 18
Hoofdstuk V: Ziekte en arbeidsongeschiktheid 19
Artikel 17 Voortzetting pensioenopbouw bij ziekte en arbeidsongeschiktheid 19
Artikel 18 Samenloop ouderdomspensioen en uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid 19
Hoofdstuk VI: Scheiding 20
Artikel 19 Bijzonder partnerpensioen 20
Artikel 20 Pensioenverevening bij scheiding 21
Hoofdstuk VII: Einde deelnemerschap, waardeoverdracht en afkoop 23
Artikel 21 Beëindiging van het deelnemerschap 23
Artikel 22 Waardeoverdracht 23
Artikel 23 Afkoop van kleine pensioenen 24
Hoofdstuk VIII: Voorwaardelijke toeslagen 25
Artikel 24 Toeslagen 25
Hoofdstuk IX: Financiering 27
Artikel 25 Financiering van de pensioenregeling 27
Artikel 26 Vermindering van de bijdrage door de Werkgever 27
Artikel 27 Betaling van pensioenen 27
Hoofdstuk X: Informatieverstrekking 29
Artikel 28 Informatieverstrekking door deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden 29
Artikel 29 Informatieverstrekking door de Stichting 29
Hoofdstuk XI: Overige bepalingen 31
Artikel 30 Behoud pensioenbestemming 31
Artikel 31 Herziening pensioenreglement 31
Artikel 32 Korten pensioenaanspraken en pensioenrechten 32
Artikel 33 Klachten- en geschillenregeling 32
Artikel 34 Hardheidsclausule 32
Artikel 35 Onvoorziene gevallen 32
Artikel 36 Fiscale toets 32
Hoofdstuk XII: Inwerkingtreding 34
Artikel 37 Inwerkingtreding 34
Hoofdstuk XIII: Overgangsbepalingen 35
Artikel 38 Aanspraken uit oude pensioenregeling 35
Bijlage: Factoren 36
Considerans
1. Brocacef Groep N.V. stelt bij aanvang van de onderhavige pensioenregeling in samenwerking met sociale partners een methodiek vast op basis waarvan de pensioenpremie wordt afgeleid. Deze methodiek maakt alleen gebruik van veronderstellingen omtrent de (toekomstige ontwikkeling van) elementen die de kosten van pensioenopbouw bepalen en houdt geen verband met de realisatie van aannames in het verleden, noch met de huidige financiële positie van de Stichting. De premie, die volgens deze methodiek wordt afgeleid, wordt bij aanvang van de regeling vastgesteld en vervolgens elke vijf jaar voor de toekomstige pensioenopbouw aangepast en uitgedrukt als een vast percentage van de pensioengrondslagsom.
2. De premie die in enig jaar benodigd is voor de opbouw c.q. inkoop van pensioen dient ten minste gelijk te zijn aan de kostendekkende premie zoals vastgesteld conform de ABTN van de Stichting.
3. De opbouw van pensioenaanspraken vindt, met inachtneming van punt 1, plaats op basis van een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een streefopbouwpercentage van 1,875% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag.
4. Als de totale premie, als bedoeld in punt 1, in enig jaar echter ontoereikend is voor de inkoop van pensioenaanspraken zoals hierboven gedefinieerd in punt 3, en indien dit tekort niet kan worden gefinancierd uit het premiedepot van de Stichting, zal het opbouwpercentage van alle deelnemers evenredig worden verlaagd tot een niveau waarop de premie, vermeerderd met de eventuele middelen uit het premiedepot, wel toereikend is voor de inkoop van nieuwe pensioenaanspraken.
5. Als de financiële positie van de Stichting niet toereikend is en dit tekort naar verwachting niet kan worden ingelopen, zullen de pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden worden verlaagd zodat de financiële positie binnen de daarvoor gestelde termijnen weer voldoet aan de eisen bij of krachtens de Pensioenwet.
6. Een en ander is nader uitgewerkt in het onderhavige pensioenreglement
Inleidende bepaling
Dit pensioenreglement treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervangt per deze datum voor de in artikel 2 genoemde deelnemers het op 1 januari 2006 (versie 2014) in werking getreden pensioenreglement, waaraan zij geen aanspraken meer kunnen ontlenen. Dit reglement is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2019.
Hoofdstuk I: Algemene bepalingen
Artikel 1 Begrippen
In dit pensioenreglement gelden de begrippen vermeld in artikel 1 van de statuten. Voorts wordt in dit pensioenreglement verstaan onder:
1. Aanspraakgerechtigde: de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen tegenover de Stichting.
2. ABTN: de actuariële en bedrijfstechnische nota van de Stichting.
3. AOW-uitkering: de maandelijkse bruto uitkeringsbedragen ingevolge de Algemene Ouderdomswet te weten:
a. Voor gehuwden/samenwonenden
Tweemaal het maandelijks bruto uitkeringsbedrag voor één gehuwde, met een partner die de pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt, of ouder is, als bedoeld in artikel 9, lid 1 sub b, van de Algemene Ouderdomswet.
b. Voor ongehuwden/alleenwonenden:
Het maandelijks bruto uitkeringsbedrag voor een ongehuwde zonder een kind jonger dan 18 jaar als bedoeld in artikel 9, lid 1 sub a, van de Algemene Ouderdomswet.
Beiden zonder vakantie-uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
4. Belanghebbende: de persoon die als deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of nagelaten betrekking van een (gewezen) deelnemer rechten kan ontlenen of meent te kunnen ontlenen aan het bepaalde in het reglement van de Stichting.
5. Beleidsdekkingsgraad: de gemiddelde dekkingsgraad van de Stichting van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling.
6. Bestuur: het Bestuur van de Stichting Brocacef Pensioenfonds.
7. CPI: het percentage, tot op één decimaal nauwkeurig berekend, waarmee het consumentenprijsindexcijfer van de maand juli van het voorgaande jaar is gestegen ten opzichte van het consumentenprijsindexcijfer over de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar. Als consumentenprijsindexcijfer wordt gehanteerd het consumentenprijsindexcijfer alle bestedingen, afgeleid, basisjaar 2015 = 100, zoals dit door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd.
8. Datum indiensttreding: de datum van indiensttreding bij de Werkgever. Bij overplaatsing naar een andere bij de Stichting aangesloten Werkgever geldt als datum van indiensttreding de datum van indiensttreding bij de eerste Werkgever.
9. Deelnemer: iedere Werknemer, die conform artikel 2 van het reglement tot het deelnemerschap is toegelaten, alsmede degene die door schriftelijke voordracht van de Directie hiermede gelijk is gesteld.
10. Deeltijdfactor: dit is de factor die wordt berekend door het aantal uren dat de deelnemer conform zijn/haar dienstverband werkzaam is te delen door het aantal uren dat hij/zij werkzaam zou zijn geweest indien hij/zij het normale aantal arbeidsuren zou werken.
11. Directie: de Directie van Brocacef Groep N.V..
12. Franchise: de franchise bedraagt € 13.785,00 (niveau 1 januari 2019). Per 1 januari van ieder kalenderjaar vindt aanpassing van de franchise plaats op basis van de ontwikkeling van de conform de fiscale wet- en regelgeving minimaal toegelaten franchise behorend bij een streefopbouw van 1,875%, doch tenminste de minimale AOW-franchise als bedoeld in artikel 18a Wet LB, tenzij het Bestuur op grond van hetgeen in de CAO is bepaald, anders beslist.
13. Geboortedatum: als geboortedatum geldt de in de registers van de burgerlijke stand opgenomen geboortedatum. Indien voor buitenlandse Werknemers uitsluitend een geboortejaar in deze registers is opgenomen, stelt de Stichting de geboortedatum op 1 juli van dat geboortejaar.
14. Gepensioneerde: de persoon voor wie het bij de Stichting opgebouwde ouderdomspensioen is ingegaan.
15. Gewezen deelnemer: de persoon van wie de deelneming is beëindigd anders dan door overlijden en die bij beëindiging van het deelnemerschap recht heeft op een nog niet ingegaan pensioen, alsmede degene, met wie het dienstverband met de Werkgever is beëindigd en die heeft deelgenomen aan de pensioenregeling, voor zover hij bij de beëindiging van de deelneming vóór de pensioendatum een premievrije aanspraak op pensioen ingevolge artikel 21 lid 2 heeft verkregen en behouden jegens de Stichting. Met de gewezen deelnemer wordt gelijk gesteld de gewezen partner, vanaf het tijdstip waarop de deelnemer gewezen deelnemer is geworden, voor zover de gewezen partner na scheiding aanspraak op pensioen ingevolge het reglement heeft verkregen en behouden jegens de Stichting.
16. Herverzekeraar: één of meer levens(her)verzekeringsmaatschappijen in het bezit van een vergunning als bedoeld in artikel 2:27 van de Wet op het financieel toezicht vereiste vergunning.
17. Nabestaande: de partner met wie ten tijde van het overlijden van de (gewezen) deelnemer een partnerschap bestond.
18. Ondernemingsraad: de Centrale Ondernemingsraad bij Brocacef Groep N.V.
19. Partner: degene met wie de (gewezen) deelnemer:
a. Is gehuwd;
b. Een geregistreerd partnerschap is aangegaan waarvan de registratie is geschiedt bij een akte van registratie door een ambtenaar van de burgerlijke stand;
c. Een niet geregistreerde gemeenschappelijke huishouding voert en wel in die zin, dat zij volgens het bevolkingsregister en op het zelfde adres woonachtig zijn. De ongehuwde deelnemers dienen zich bij de Stichting te melden middels een bij de Stichting op te vragen aanmeldingsformulier en onder overlegging van de navolgende documenten:
i. Originele uittreksels uit de bevolkingsregisters van de deelnemer en zijn/haar partner; de uittreksels mogen niet eerder zijn afgegeven dan twee maanden voor de datum waarop de gemeenschappelijke huishouding wordt gemeld.
ii. Een origineel notarieel afschrift van een door een notaris opgemaakte samenlevingsovereenkomst, dan wel een door een notaris opgesteld origineel uittreksel uit deze overeenkomst, dan wel een notariële verklaring waaruit duidelijk naar voren komt dat de ongehuwd samenwonende partners duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij de situatie ook overigens niet feitelijk verschilt van die van gehuwden en waarin tenminste is opgenomen:
1. De datum aanvang van de gemeenschappelijke huishouding;
2. Het gemeenschappelijke adres;
3. De geboortedata;
4. Dat beide partners ongehuwd zijn en geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan;
5. De datum waarop de samenlevingsovereenkomst is opgemaakt;
6. Dat de deelnemer zijn/haar partner aanwijst als partnerpensioengerechtigde in de zin van dit reglement.
De ongehuwde (gewezen) deelnemer waarbij tussen beide partners sprake is van bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn wordt niet aangemerkt als ongehuwd samenwonend in de zin van dit reglement.
d. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar het geslacht van de ongehuwd samenwonende partners;
e. Er kan slechts sprake zijn van één partner.
20. Partnerschap: de formele relatie met een partner als bedoeld in lid 19 dit artikel.
21. Pensioendatum: de eerste dag van een maand waarin de (gewezen) deelnemer feitelijk met pensioen gaat.
22. Pensioenrichtdatum: de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt.
23. Pensioengerechtigde: de persoon voor wie het bij de Stichting geldende pensioen is ingegaan.
24. Pensioenovereenkomst: hetgeen tussen de Werkgever en de – vertegenwoordiging van de – werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. De pensioenovereenkomst, die is vastgelegd in dit reglement, is een uitkeringsovereenkomst zoals bedoeld in de Pensioenwet.
25. Premiedepot: het depot zoals beschreven in de uitvoeringsovereenkomst.
26. Scheiding: beëindiging van het partnerschap door:
a. Echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
b. Beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door overlijden of het aangaan van een huwelijk met dezelfde partner;
c. Beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in lid 20, anders dan door overlijden of het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap met dezelfde partner.
27. Stichting: Stichting Brocacef Pensioenfonds, gevestigd te Maarssen.
28. Totale vaste pensioenpremie: de vaste pensioenpremie die de Werkgever is verschuldigd op grond van de uitvoeringsovereenkomst, inclusief de deelnemersbijdrage.
29. Wees: het ongehuwde kind van wie de (gewezen) deelnemer in familierechtelijke zin ouder is, alsmede het ongehuwde pleeg-, geadopteerd of stiefkind, van wie wordt aangetoond dat het in het gezin van de (gewezen) deelnemer is opgenomen en tot het overlijden van de (gewezen) deelnemer als eigen kind is onderhouden en opgevoed.
30. Werkgever: Brocacef Groep N.V., gevestigd te Maarssen. Als Werkgever wordt op grond van artikel 2:24b BW (groep) eveneens aangemerkt de vennootschap, waarvan de aandelen geheel of ten dele, direct of indirect, in handen zijn van Brocacef Groep N.V. en die daartoe in de zin van de statuten en het reglement van de Stichting door de Directie van Brocacef Groep N.V. is aangewezen. De statuten en het reglement van de Stichting zijn dienovereenkomstig op deze vennootschap van toepassing.
31. Werknemer: iedere Werknemer, die een dienstverband met de Werkgever is aangegaan dan wel aangaat.
Artikel 2 Deelnemerschap
1. Aanmelding en toelating
De Stichting is verplicht iedere Werknemer als Deelnemer tot het deelnemerschap toe te laten, die voldoet aan de in de statuten en het reglement van de Stichting gestelde eisen en als zodanig door de Werkgever wordt voorgedragen, tot welke voordracht de Werkgever verplicht is. Van het deelnemerschap worden uitgesloten stagiaires, werkstudenten en vakantiewerkers.
2. Aanvang deelnemerschap
Het deelnemerschap in deze pensioenregeling vangt aan op de eerste dag van de maand samenvallend met of volgende op de datum van indiensttreding bij de Werkgever.
3. Einde deelnemerschap
a. Bij het bereiken van de pensioenrichtdatum: op de pensioenrichtdatum;
b. Bij toepassing van vervroeging op grond van artikel 12: op de pensioendatum;
c. Bij overlijden vóór de pensioendatum: per de eerste dag van de maand volgend op het overlijden;
d. Bij beëindiging van het dienstverband met de Werkgever vóór de pensioendatum, anders dan door overlijden: per de eerste dag van de maand voorafgaande aan of samenvallend met de datum van beëindiging van het dienstverband met de Werkgever, of per de eerste dag van de maand na beëindiging van het dienstverband indien de beëindiging van het dienstverband met de Werkgever per de laatste werkdag van de maand plaatsvindt;
e. In afwijking van het hiervoor bepaalde vindt de beëindiging van het deelnemerschap niet plaats wanneer de beëindiging van het dienstverband met de Werkgever het gevolg is van het arbeidsongeschikt zijn van de deelnemer, waarbij op grond van zijn arbeidsongeschiktheid door de Werkgever het dienstverband is beëindigd en waarbij op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband aan de deelnemer een uitkering krachtens de WAO of WIA is toegekend, naar een arbeidsongeschiktheidspercentage behorende bij de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse van de WAO of WIA (zijnde IVA) en door de Werkgever en de Stichting aan de deelnemer premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is toegekend conform het bepaalde in artikel 17.
4. Voortzetting deelnemerschap
Het Bestuur is bevoegd om na beëindiging van het dienstverband – onder door het Bestuur te stellen voorwaarden en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving – op voorstel van de Werkgever het deelnemerschap vrijwillig voort te zetten. Bij een vrijwillige voorzetting komt de Totale vaste pensioenpremie volledig voor rekening van de gewezen deelnemer.
Artikel 3 Pensioenaanspraken van de deelnemers
1. De werknemers en de Werkgever hebben een pensioenregeling gesloten in de vorm van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Deze uitkeringsovereenkomst is een voorwaardelijke middelloonregeling met een vaste werkgeverspremie.
2. De verwerving van pensioenaanspraken in het kader van deze uitkeringsovereenkomst vindt, met inachtneming van artikel 5, gedurende de deelneming evenredig in de tijd plaats.
3. De pensioenregeling, als bedoeld in lid 1, is door de Werkgever bij de Stichting ondergebracht door middel van een door de Werkgever met de Stichting gesloten uitvoeringsovereenkomst.
4. De rechten en verplichtingen van de werknemers en de Werkgever uit hoofde van de in lid 1 bedoelde pensioenregeling zijn opgenomen in dit pensioenreglement.
5. De deelnemer heeft met inachtneming van de bepalingen van dit pensioenreglement en de statuten aanspraak op:
a. Een ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf, ingaande op de pensioendatum en uit te keren tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt;
b. Een (tijdelijk) partnerpensioen ten behoeve van zijn/haar partner, ingaande op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de deelnemer en alsdan uit te keren tot en met de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
c. Bijzonder partnerpensioen ten behoeve van zijn/haar gewezen partner;
d. Wezenpensioen ten behoeve van zijn/haar kind(eren), ingaande op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de deelnemer en alsdan uit te keren tot en met de laatste dag van de maand waarin de wees de 18-jarige leeftijd bereikt, overlijdt of in het huwelijk treedt.
6. De deelnemer heeft onder de voorwaarden genoemd in dit pensioenreglement het recht:
a. Het ouderdomspensioen (gedeeltelijk) eerder dan de pensioenrichtdatum in te laten gaan;
b. Het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk in te ruilen voor een verhoging van het ouderdomspensioen;
c. Het ouderdomspensioen gedeeltelijk in te ruilen voor een verhoging van het partnerpensioen;
d. Het ouderdomspensioen in hoogte te laten variëren.
Een en ander is verder uitgewerkt in de artikelen 11 en volgende.
7. De pensioenaanspraken en pensioenrechten uit hoofde van dit pensioenreglement luiden op jaarbasis en in euro’s, tenzij anders wordt aangegeven.
Artikel 4 Verlof
1. Ingeval van een periode van onbetaald verlof welke binnen een kalenderjaar in totaal meer bedraagt dan één maand – 30 dagen voor zover dit niet een en dezelfde kalendermaand betreft – wordt over het meerdere geen pensioen opgebouwd. Hierbij vindt een correctie plaats, tenzij de deelnemer de totale premie (inclusief werkgeversdeel) voldoet. Voor zover er sprake is van een risicodekking voor het (tijdelijk) partnerpensioen, wezenpensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid, blijft deze in stand. Het Bestuur kan de hiervoor benodigde premie (deels) in rekening brengen. Het voorgaande is van toepassing gedurende de periode waarin het verlof wordt genoten.
2. Bij het gebruikmaken van het wettelijk geregelde ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet Arbeid en Zorg vindt geen correctie plaats, mits de deelnemer de betaling van zijn eigen bijdrage in de pensioenpremie volledig voortzet. Het voorgaande is van toepassing gedurende de periode waarin het verlof wordt genoten.
3. Het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer tijdens de deelneming is niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.
Hoofdstuk II: Grondslagen voor de bepaling van de pensioenaanspraken
Artikel 5 Pensioengevend salaris
1. De pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen in enig jaar is gelijk aan het pensioengevend salaris verminderd met de franchise, als bedoeld in artikel 1. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt de pensioengrondslag vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
2. Het pensioengevend salaris wordt als volgt berekend:
a. Het maandsalaris maal 12;
b. Onder maandsalaris wordt verstaan het fulltime bruto basissalaris per maand, zoals dat per 1 januari van het betreffende jaar door de Werkgever is vastgesteld, vermeerderd met een eventueel toegekende persoonlijke toeslag, op basis van de normaal bij de Werkgever geldende arbeidstijd;
c. Onder persoonlijke toeslag wordt verstaan de toeslag door de Werkgever toegekend op basis van de CAO geldend bij de Werkgever aan deelnemers wegens indeling in enige salarisgroep, waardoor een lager schaalsalaris ontstaat dan het oorspronkelijke salaris;
d. Voor de deelnemers aan wie bij aanvang van of tijdens het deelnemerschap een uitkering krachtens de WAO of WIA wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage niet behorende bij de hoogste klasse van de WAO of WIA, wordt onder maandsalaris in dit reglement verstaan het maandsalaris conform dit lid sub a, b en c op basis van de normaal bij de Werkgever geldende arbeidstijd;
e. Het maandsalaris van de deelnemer met een deeltijd dienstverband wordt voor de berekening van het pensioengevend salaris als bedoeld in dit artikel herleid tot een maandsalaris, dat de deelnemer zou hebben gehad, indien hij/zij het aantal normale arbeidsuren zou werken (rekening houdend de deeltijdfactor).
3. Indien het deelnemerschap aanvangt ingevolge artikel 2 lid 2 wordt onder pensioengevend salaris verstaan 12 maal het maandsalaris conform lid 2 van dit artikel, zoals dat per de eerste dag van de maand van aanvang van het deelnemerschap door de Werkgever is vastgesteld.
4. Aanpassing van het in de vorige leden omschreven pensioengevend salaris vindt uitsluitend plaats per 1 januari van enig kalenderjaar, tenzij het pensioengevend salaris gedurende enig kalenderjaar daalt. In dat geval wordt dit lagere pensioengevend salaris direct in aanmerking genomen voor de pensioenopbouw.
5. Het pensioengevend salaris wordt voor ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen vanaf 1 januari 2015 gemaximeerd op € 107.593 (niveau 1 januari 2019) en volgt het bedrag zoals bedoeld in artikel 18ga Wet LB, eerste lid. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt het maximum verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor.
6. In geval van verlaging van de pensioengrondslag van een deelnemer worden de tot het tijdstip van verlaging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in artikel 32.
Hoofdstuk III: Pensioenaanspraken
Inleiding
1. De Werkgever betaalt een vaste premie, zoals vastgelegd in artikel 25 van dit pensioenreglement en in de uitvoeringsovereenkomst. Door betaling van de in de vorige volzin bedoelde premie voldoet de Werkgever aan de verplichtingen uit hoofde van de pensioenovereenkomst en de Werkgever kan niet aansprakelijk worden gesteld voor enig tekort in de Stichting dan wel de Werkgever kan geen aanspraak maken op enig overschot, mede omvattende het premiedepot als bedoeld in lid 3, in de Stichting.
2. Als de totale premie, bestaande uit de deelnemersbijdrage en de vaste werkgeverspremie als bedoeld in lid 1, in enig jaar evenwel minder bedraagt dan de kostendekkende premie die benodigd is voor de inkoop van de pensioenaanspraken zoals in dit artikel gedefinieerd, en dit tekort kan niet conform het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst worden gefinancierd uit het premiedepot, dan zal het opbouwpercentage in dat jaar van alle deelnemers evenredig worden verlaagd tot een niveau waarop de totale premie, vermeerderd met de eventuele middelen uit het premiedepot, wel toereikend is voor de inkoop van nieuwe pensioenaanspraken die worden vastgesteld conform het bepaalde in de ABTN van de Stichting.
3. Het premiedepot is bedoeld voor de pensioenopbouw van deelnemers en wordt gevoed met het eventuele positieve verschil tussen de vaste premie die door de Werkgever en de deelnemers op grond van artikel 25 is verschuldigd verminderd met de kostendekkende premie die op grond van de ABTN van de Stichting benodigd is voor de inkoop van pensioenaanspraken. Bij een eventueel negatief verschil tussen de vaste premie die door de Werkgever en de deelnemers op grond van artikel 25 is verschuldigd en de kostendekkende premie die op grond van de ABTN van de Stichting benodigd is, wordt het premiedepot aangewend, zoals nader omschreven in lid 2.
4. Als de financiële positie van de Stichting niet toereikend is en dit tekort naar verwachting niet kan worden ingelopen dan zullen met inachtneming van artikel 32, de opgebouwde pensioenaanspraken en –rechten van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden worden verlaagd zodat de financiële positie binnen de daarvoor gestelde termijnen weer voldoet aan de bij of krachtens de Pensioenwet opgenomen eisen.
5. Indien er geen sprake meer is van pensioenopbouw voor deelnemers, dan wel na iedere vijf jaar bij aanpassing van de vaste premie op basis van een vaste premiesystematiek, zal het saldo van het premiedepot als bedoeld in lid 2. aan de algemene middelen van de Stichting worden toegevoegd. Onder de algemene middelen van de Stichting wordt verstaan de algemene middelen zoals nader omschreven in de ABTN van de Stichting, na toepassing van eventuele toeslagen op grond van artikel 24 van dit pensioenreglement.
Artikel 6 Ouderdomspensioen
1. Het nagestreefde ouderdomspensioen bedraagt vanaf 1 januari 2015, onder voorbehoud van de hiervoor in de inleiding van dit hoofdstuk beschreven beperking, 1,875% van de pensioengrondslag in enig kalenderjaar. Het ouderdomspensioen wordt eventueel vermeerderd met het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 38. Het ouderdomspensioen is gelijk aan de som van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, de eventuele opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 38 en de eventuele
toeslagen uit hoofde van artikel 24.
2. Het ouderdomspensioen gaat standaard in op de pensioenrichtdatum en wordt uitgekeerd tot en met het einde van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
Artikel 7 Partnerpensioen
1. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt vanaf 1 januari 2015 70% van de voor de deelnemer vastgestelde opbouw van het ouderdomspensioen in enig jaar, zoals bepaald in artikel 6, lid
1. Het partnerpensioen wordt eventueel vermeerderd met de partnerpensioen als bedoeld in artikel 38. Het partnerpensioen is gelijk aan de som van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen, de eventuele opgebouwde aanspraken op partnerpensioen als bedoeld in artikel 38 en de eventuele toeslagen uit hoofde van artikel 24.
2. Bij overlijden van de deelnemer tijdens het deelnemerschap wordt het opgebouwde partnerpensioen op de datum van overlijden verhoogd met het partnerpensioen dat de deelnemer tot de pensioenrichtdatum zou hebben kunnen opbouwen op basis van de pensioengrondslag geldend op het tijdstip van overlijden van de deelnemer en 70% van het streefopbouwpercentage van 1,875%. Dit partnerpensioen wordt daarnaast verhoogd met een tijdelijk partnerpensioen ter grootte van 25% van het ouderdomspensioen zoals bepaald in artikel 6, lid 1, maar dan vastgesteld alsof de deelnemer tot de pensioenrichtdatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag geldend op het tijdstip van overlijden van de deelnemer en het streefopbouwpercentage van 1,875%. Dit tijdelijke partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de deelnemer en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op het bereiken van de AOW-datum van de partner en is op risicobasis verzekerd.
3. Bij overlijden nadat het deelnemerschap is beëindigd, is het partnerpensioen gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die de gewezen deelnemer heeft verkregen bij het einde van het deelnemerschap, dan wel de aanspraak op het partnerpensioen die de gepensioneerde heeft verkregen bij de pensionering, inclusief de nadien toegekende toeslagen uit hoofde van artikel 24.
4. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en wordt uitbetaald tot en met het einde van de maand van overlijden van de partner.
5. Indien er sprake is geweest van een eerdere partnerrelatie ter zake waarvan door een gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen is verworven of had kunnen zijn verworven indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van conversie als bedoeld in artikel 20, lid 6 wordt het partnerpensioen berekend over de periode van deelnemerschap na het tijdstip van beëindiging van die eerdere partnerrelatie.
6. Bij het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen wordt rekening gehouden met de gemaakte keuzes zoals bedoeld in Hoofdstuk IV. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer bij ingang van het ouderdomspensioen geen partner heeft, wordt het opgebouwde partnerpensioen, voor zover niet toekomend aan een gewezen partner, omgezet in extra ouderdomspensioen op basis van de ruilvoet die volgens de Bijlage van toepassing is.
Artikel 8 Toestemming partner
De aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen kan zonder de toestemming van de (gewezen)
partner niet worden verminderd, anders dan bij afkoop zoals voorzien in de Pensioenwet.
Artikel 9 Wezenpensioen
1. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde is het wezenpensioen per kind gelijk aan 20% van het in artikel 7, lid 1 opgebouwde partnerpensioen.
2. In afwijking van het vorige lid wordt bij overlijden van de deelnemer het wezenpensioen vastgesteld alsof de deelnemer tot de pensioenrichtdatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag geldend op het tijdstip van overlijden van de deelnemer.
3. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien de (gewezen) deelnemer overlijdt zonder een partner na te laten.
4. Laat de (gewezen) deelnemer bij zijn overlijden wel een partner na, dan wordt het wezenpensioen eerst verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de partner.
Artikel 10 Fiscale grenzen
Bij de toepassing van de keuzes uit hoofde van hoofdstuk lV worden de fiscale maxima uit de fiscale wet- en regelgeving in acht genomen.
Hoofdstuk IV: Uitkeringen
Artikel 11 Voorwaarden
1. De keuzes bedoeld in dit hoofdstuk vinden plaats met in achtneming van de bepalingen van artikel 12 tot en met 16 en zijn na de pensioendatum onherroepelijk.
2. De keuzes bedoeld in dit hoofdstuk vinden plaats in navolgende volgorde:
a. Een eventuele vervroeging, waaronder eventueel deeltijdpensioen; en
b. Een eventuele uitruil van partnerpensioen;
c. Een eventuele variatie in hoogte van het ouderdomspensioen.
3. Een schriftelijk verzoek van de deelnemer om deeltijdpensioen wordt door de Stichting ingewilligd, indien:
a. de deelnemer het voornemen tot de keuze minimaal zes maanden vóór de pensioendatum, maar ten minste zes maanden vóór de pensioenrichtdatum aan de Stichting heeft voorgelegd; en
b. de deelnemer binnen de onder a. genoemde termijnen het verzoek om deeltijdpensioen ter instemming aan de Werkgever heeft voorgelegd en deze van geen bezwaar heeft doen blijken; en
c. de deelnemer binnen de onder a. genoemde termijn zijn overeengekomen arbeidsuren voor het overeenkomstige deel heeft verlaagd.
Een schriftelijk verzoek van de (gewezen) deelnemer of de gewezen partner met een eigen aanspraak op grond van artikel 20 lid 6 om vervroeging wordt door de Stichting ingewilligd, indien de (gewezen) deelnemer of de gewezen partner het voornemen tot de keuze ten minste zes maanden vóór de pensioendatum, maar ten minste zes maanden vóór de pensioenrichtdatum aan de Stichting heeft voorgelegd.
Een schriftelijk verzoek van de (gewezen) deelnemer om een hoog-laaguitkering wordt door de Stichting ingewilligd, indien het verzoek ten minste zes maanden vóór de pensioendatum, maar ten minste zes maanden vóór de pensioenrichtdatum aan de Stichting is voorgelegd.
4. Een schriftelijk verzoek van de (gewezen) deelnemer om uitruil van partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen of uitruil van ouderdomspensioen voor hoger partnerpensioen wordt door de Stichting ingewilligd, indien de (gewezen) deelnemer het voornemen tot de keuze ten minste zes maanden vóór de pensioendatum, maar ten minste zes maanden vóór de pensioenrichtdatum aan de Stichting heeft voorgelegd.
5. Voor elke keuze, als bedoeld in dit hoofdstuk, die leidt tot een vermindering van het partnerpensioen is de schriftelijke toestemming van de partner vereist.
6. De Stichting stelt periodiek met betrekking tot de keuzemogelijkheden bij pensionering voor alle (gewezen) deelnemers ruilvoeten vast. De Stichting kan de ruilvoeten aanpassen voor al degenen die op het moment van aanpassing nog geen gebruik hebben gemaakt van de betreffende ruilmogelijkheid. De ruilvoeten en hun geldigheidsduur zijn opgenomen in de Bijlage bij dit pensioenreglement.
Artikel 12 Vervroeging ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht het ouderdomspensioen op een eerder tijdstip dan de pensioenrichtdatum te laten ingaan.
2. De (gewezen) deelnemer kan middels een eenmalige keuze het ouderdomspensioen geheel
laten ingaan op een datum vóór de pensioenrichtdatum, maar niet eerder dan vijf jaar voor de datum waarop voor de (gewezen) deelnemer de AOW-uitkering aanvangt, een en ander onder de volgende voorwaarden:
a. De (gewezen) deelnemer dient zijn voornemen om vóór de pensioenrichtdatum het pensioen geheel te laten ingaan ten minste zes maanden vóór de gewenste pensioendatum maar ten minste zes maanden vóór de pensioenrichtdatum schriftelijk aan de Stichting en in het geval van een deelnemer aan de Werkgever kenbaar te maken;
b. Bij gebruikmaking van de mogelijkheid om vóór de pensioenrichtdatum het pensioen geheel te laten ingaan, dient het huidige dienstverband van de (gewezen) deelnemer per de gewenste pensioendatum te worden beëindigd;
c. Het door de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen op basis van de pensioenrichtdatum, wordt bij een gehele ingang vóór de pensioenrichtdatum op actuariële en voor mannen en vrouwen gelijke wijze verlaagd en gaat in op de pensioendatum.
Bij toepassing van het bepaalde in dit lid wordt voor de berekening van het partnerpensioen en het wezenpensioen uitgegaan van het ouderdomspensioen dat zonder toepassing van het bepaalde in dit lid zou zijn uitgekeerd.
3. Indien de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen eerder wil laten ingaan dan op de pensioenrichtdatum, wordt het ouderdomspensioen herrekend op basis van de ruilvoeten die volgens de Bijlage van toepassing zijn. De factoren en hun geldigheidsduur zijn opgenomen in de Bijlage bij dit pensioenreglement.
4. De mogelijkheid tot vervroeging staat ook ter beschikking aan gewezen partners met een eigen aanspraak op grond van artikel 20 lid 6.
Artikel 13 Deeltijdpensioen
Voorafgaand aan de volledige pensionering kan de deelnemer vanaf vijf jaar voor de datum waarop voor de deelnemer de AOW-uitkering aanvangt, de Stichting éénmalig verzoeken voor een deel van de overeengekomen arbeidsuren een eerdere pensioendatum vast te stellen, onder de voorwaarde dat het aantal overeengekomen arbeidsuren voor dit deel wordt verlaagd.
Artikel 14 Uitruil partnerpensioen voor hoger ouderdomspensioen
1. a. De (gewezen) deelnemer heeft het recht om tenminste zes maanden voor de pensioenrichtdatum dan wel – indien van de in artikel 12 geboden mogelijkheid tot vervroeging van de pensioeningang gebruik wordt gemaakt – ten minste zes maanden voor de overeengekomen pensioendatum het opgebouwde partnerpensioen om te zetten in een hoger ouderdomspensioen;
b. Indien de deelnemer komt te overlijden in de periode van zes maanden voorafgaande aan de overeengekomen eerdere pensioendatum wordt voor het partnerpensioen uitgegaan van de situatie als ware geen sprake van gewijzigde pensioeningang.
2. Een verhoging van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer in plaats van de aanspraak op partnerpensioen vindt slechts plaats, indien de keuze blijkt uit een daartoe strekkend verzoek vóór de pensioendatum door de (gewezen) deelnemer middels een door de Stichting verstrekte uitruilverklaring. Indien de (gewezen) deelnemer een formele relatie met een partner is aangegaan, zoals bedoeld in artikel 1 lid 19, dient bedoelde uitruilverklaring door de (gewezen) deelnemer en diens partner te worden ingevuld en ondertekend en samen met een kopie van een geldig identiteitsbewijs van beide partners aan de Stichting te worden geretourneerd. De gemaakte keuze tot uitruil is definitief indien
deze door de Stichting aan de (gewezen) deelnemer en diens partner is bevestigd.
3 Indien lid 1 van dit artikel van toepassing is, wordt de vastgestelde aanspraak op ouderdomspensioen verhoogd. De aanspraak op partnerpensioen komt vervolgens geheel te vervallen. De omzetting geschiedt op basis van de op het moment van de omzetting geldende en daarvoor door het Bestuur vastgestelde collectieve actuariële gelijkwaardige ruilvoet die voor mannen en vrouwen gelijk is. De ruilvoet en de geldigheidsduur zijn opgenomen in de Bijlage bij dit pensioenreglement. Een aanpassing van de ruilvoet door het Bestuur geldt vanaf het bestuursbesluit hiertoe voor alle (gewezen) deelnemers die nog geen gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel omschreven uitruilmogelijkheid.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 van dit artikel kan de (gewezen) deelnemer een gedeelte van 25%, 50% of 75% van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen voor de partner behouden. De in lid 3 van dit artikel bedoelde verhoging van het ouderdomspensioen wordt dan naar evenredigheid toegepast, terwijl het overeenkomende gedeelte van het partnerpensioen komt te vervallen.
5. Indien vóór de datum waarop dit artikel toepassing vindt reeds een aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 19 is toegekend, wordt een verhoging als bedoeld in lid 3 dan wel lid 4 van dit artikel slechts toegepast op het tot die datum opgebouwde partnerpensioen, nadat dit is verminderd met het bijzonder partnerpensioen bij scheiding. De in lid 4 van dit artikel bedoelde verhoging van het ouderdomspensioen wordt dan naar evenredigheid toegepast, terwijl het uitgeruilde gedeelte van het partnerpensioen komt te vervallen.
Artikel 15 Uitruil ouderdomspensioen voor hoger partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht om:
a. bij beëindiging van het deelnemerschap; en
b. met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan; het bij de Stichting opgebouwde ouderdomspensioen gedeeltelijk om te zetten in een hoger partnerpensioen.
2. De omzetting geschiedt op basis van de op het moment van de omzetting geldende en daarvoor door het Bestuur vastgestelde collectieve actuariële gelijkwaardige ruilvoet die voor mannen en vrouwen gelijk is. De ruilvoet en de geldigheidsduur zijn opgenomen in de Bijlage bij dit pensioenreglement. Een aanpassing van de ruilvoet door het Bestuur geldt vanaf het bestuursbesluit hiertoe voor alle (gewezen) deelnemers die nog geen gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel omschreven uitruilmogelijkheid.
3. De omzetting van het ouderdomspensioen in een hoger partnerpensioen is gemaximeerd. Het vastgestelde partnerpensioen bedraagt na omzetting maximaal 70% van het verlaagde ouderdomspensioen.
4. Een verhoging van het partnerpensioen ten behoeve van de partner, vindt slechts plaats indien de keuze blijkt uit een door de (gewezen) deelnemer en diens partner ondertekend keuzeformulier.
5. Een vastgestelde aanspraak op verevend ouderdomspensioen kan niet worden betrokken in de in dit artikel bedoelde omzetting.
6. Het na de uitruil resterende deel van het ouderdomspensioen zal en mag nooit minder
bedragen dan het in artikel 23 van dit reglement genomen grensbedrag.
Artikel 16 Hoog-laag uitkering ouderdomspensioen
De (gewezen) deelnemer heeft het recht om op de vervroegde pensioendatum, zijn alsdan ingaande ouderdomspensioen om te zetten in een ouderdomspensioen dat gedurende de periode tot aan de pensioenrichtdatum hoger is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna lager is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen. Een en ander vindt plaats onder de voorwaarde dat – berekend op het tijdstip van omzetting – de hoogste uitkering van ouderdomspensioen niet meer dan 33% hoger is dan de laagste uitkering van ouderdomspensioen, met dien verstande dat voor wat betreft het uitkeringsniveau voorafgaand aan de AOW gerechtigde leeftijd een bedrag ter grootte van de dubbele AOW-uitkering voor een gehuwde, als omschreven in de Algemene Ouderdomswet, buiten beschouwing blijft. De factoren en hun geldigheidsduur zijn opgenomen in de Bijlage bij dit pensioenreglement.
Hoofdstuk V: Ziekte en arbeidsongeschiktheid
Artikel 17 Voortzetting pensioenopbouw bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
1. Ziekte
Gedurende de eerste twee ziektejaren wordt de pensioenopbouw voortgezet als ware de deelnemer niet ziek is.
2. Arbeidsongeschiktheid
Aanvang voortgezet deelnemerschap:
a. Indien artikel 2 lid 3 onder e. op de deelnemer van toepassing is, zal het deelnemerschap worden voortgezet voor de tijd dat aan de deelnemer premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is toegekend;
b. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wordt alleen toegekend aan deelnemers die krachtens de WAO of WIA een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage behorende bij de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse van de WAO en WIA. Deelnemers die een uitkering ontvangen op basis van een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse worden in het kader van dit reglement gezien als reguliere deelnemers, op wie de reguliere financieringsbepalingen van toepassing zijn;
c. Het voortgezet deelnemerschap vangt aan per de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend op de datum waarop het dienstverband is beëindigd;
Gedurende de periode dat op de deelnemer het onder a. tot en met c. van dit lid gestelde van toepassing is, zal de pensioenregeling worden voortgezet. Hierbij wordt uitgegaan van de in hoofdstuk II bedoelde pensioengrondslagen, zoals deze voor de deelnemer worden vastgesteld per 1 januari van het jaar waarin premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is toegekend, met dien verstande dat de verlaging van het salaris als gevolg van de loonaanvulling in verband met ziekte hierbij buiten beschouwing blijft. De pensioengrondslagen zullen daarbij worden gefixeerd op het niveau van de pensioengrondslagen zoals deze zijn vastgesteld in de eerste volzin.
Einde voortgezet deelnemerschap: het voortgezet deelnemerschap eindigt per de eerste dag van de maand waarin de uitkering krachtens de WAO of WIA wordt vastgesteld op een arbeidsongeschiktheidspercentage dat lager ligt dan het percentage bij de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse als hiervoor bedoeld.
Artikel 18 Samenloop ouderdomspensioen en uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid
Indien en voor zover naast een uitkering van ouderdomspensioen een WAO of WIA uitkering, daaronder mede begrepen eventuele aanvullingen hierop door de Werkgever, wordt ontvangen, wordt deze uitkering gekort op de uitkering van het ouderdomspensioen.
Hoofdstuk VI: Scheiding
Artikel 19 Bijzonder partnerpensioen
1. De partner van wie het partnerschap met de deelnemer tijdens het deelnemerschap eindigt door scheiding, verkrijgt op de datum van inschrijving dan wel vastlegging van de scheiding, een zodanig op naam gestelde premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen, als de deelnemer zou hebben verkregen indien op deze datum het deelnemerschap zou zijn beëindigd vóór de pensioenrichtdatum ingevolge artikel 2, lid 3. Het bijzonder partnerpensioen wordt daarbij vastgesteld krachtens artikel 7, lid 1 met inachtneming van het in artikel 21 bepaalde.
2. Indien de inschrijving dan wel vastlegging van de scheiding plaatsvindt ná beëindiging van het deelnemerschap, verkrijgt de partner van wie het partnerschap met de gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt door scheiding, een zodanig op naam gestelde premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen, als gedurende het deelnemerschap door de gewezen deelnemer of gepensioneerde ten behoeve van partner is verkregen bij het beëindigen van het deelnemerschap. Op de aldus vastgestelde premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen is artikel 24 overeenkomstig van toepassing.
3. Indien de pensioendatum van de (gewezen) deelnemer wordt vervroegd waardoor het ouderdomspensioen wordt verlaagd, is dit niet van invloed op het aan de gewezen partner toekomende deel van het bijzonder partnerpensioen.
4. Bij hertrouwen, verzoening van partijen na scheiding van tafel en bed of opnieuw registreren van het partnerschap met dezelfde partner, dan wel bij (voor)overlijden van de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer komt de aanspraak op bijzonder partnerpensioen ingevolge dit artikel weer ten goede aan de (gewezen) deelnemer dan wel, indien de (gewezen) deelnemer overleden is, aan de partner met wie de (gewezen) deelnemer ten tijde van zijn overlijden gehuwd is, dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan.
5. Indien en voor zover hoofdstuk IV op het (restant) bijzonder partnerpensioen van toepassing is, wordt, ingeval lid 4 van dit artikel toepassing is, het weer ten goede van de (gewezen) deelnemer komende partnerpensioen op dezelfde wijze omgezet in een hoger ouderdomspensioen.
6. Het hiervoor bepaalde vindt geen toepassing indien partijen bij huwelijkse voorwaarden, dan wel voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders zijn overeengekomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de Stichting is gehecht, dat deze bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
7. Bij enige ingang van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, zoals omschreven in artikel 3 lid 5 en vastgesteld krachtens artikel 7, waarbij artikel 21 overeenkomstig van toepassing is, worden deze pensioenaanspraken met de ingevolge dit artikel één of meerdere malen vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen verminderd, dit laatste vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel 24.
8. De bij de ontbinding van het partnerschap betrokken partijen zullen daarvan terstond schriftelijk mededeling doen aan de Stichting, onder overlegging van de benodigde bewijsstukken.
9. De Stichting verstrekt aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer een bewijs van diens aanspraak op bijzonder partnerpensioen en de overige informatie die op grond van de Pensioenwet verstrekt dient te worden. De (gewezen) deelnemer ontvangt hiervan een afschrift.
Artikel 20 Pensioenverevening bij scheiding
1. Indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap eindigt door scheiding heeft de gewezen partner recht op uitbetaling van 50 procent van het aan de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde toekomende ouderdomspensioen dat zou gelden indien de periode van deelnemerschap van de deelnemer of gewezen deelnemer of gepensioneerde die tot verevening verplicht is, beperkt zou worden tot de jaren gelegen tussen de huwelijkssluiting respectievelijk de aanvang van het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van scheiding.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt bij de pensioenverevening rekening gehouden met een ander percentage respectievelijk een andere periode indien dit door de partner bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden met betrekking tot het geregistreerd partnerschap of schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding is overeengekomen. Indien de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten, dienen zij ten bewijze hiervan een afschrift of uittreksel van de in dit artikel bedoelde overeenkomst aan de Stichting te overleggen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de Stichting is gehecht, dat deze bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken. De keuze is onherroepelijk.
3. Indien op het tijdstip van scheiding het deel van het ouderdomspensioen, waarop recht op uitbetaling bestaat, lager is dan het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag wordt het ouderdomspensioen niet verevend.
4. De uitbetaling aan de gewezen partner op grond van de bepalingen in lid 1 en lid 2 vindt plaats volgens de in dit pensioenreglement vastgelegde voorwaarden. Met betrekking tot de aanvang en het einde van de uitbetaling, geldt:
a. De uitbetaling gaat in op het tijdstip waarop volgens de Wet pensioenverevening bij scheiding recht op uitbetaling jegens de Stichting bestaat;
b. Het recht op uitbetaling van ouderdomspensioen van de gewezen partner eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt dan wel, indien eerder, op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt. Na het vooroverlijden van de gewezen partner wordt dit recht op uitbetaling toegevoegd aan het ouderdomspensioen van de gepensioneerde.
5. Zolang de gewezen partner recht heeft op uitbetaling van het verevend ouderdomspensioen inclusief eventuele toeslagen heeft de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde daarop geen recht.
6. De Stichting kan in het kader van pensioenverevening ingeval van scheiding instemmen met de omzetting van het verevende ouderdomspensioen en het bijzonder partnerpensioen in een eigen pensioenaanspraak van de gewezen partner. Daarbij geldt het volgende:
a. De contante waarde van het op grond van lid 1 en lid 2 vastgestelde recht op uitbetaling van ouderdomspensioen van de gewezen partner én het op grond van artikel 19 vastgestelde recht op bijzonder partnerpensioen berekend op het tijdstip van scheiding kunnen worden omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de gewezen partner;
b. De sub a. bedoelde omzetting vindt slechts plaats indien dit bij huwelijkse voorwaarden respectievelijk voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of bij geschrift gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding is overeengekomen, binnen de grenzen van lid 10. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de Stichting is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. De Stichting kan de instemming met de omzetting afhankelijk stellen van de uitslag van een medisch onderzoek naar de gezondheid van de deelnemer en/of gewezen deelnemer.
7. De Stichting verstrekt aan de gewezen partner binnen een redelijke termijn na de melding van de scheiding een bewijsstuk waaruit blijkt wat de tijdens het huwelijk respectievelijk de tijdens het geregistreerd partnerschap opgebouwde aanspraak is waarop de verevening zal worden gebaseerd, dan wel het eigen recht op ouderdomspensioen als bedoeld in lid 6. Uit dit bewijsstuk blijkt ook de standaard ingangsdatum van de uitbetaling. De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift.
8. Het recht op verevening kan rechtstreeks jegens de Stichting worden uitgeoefend, indien binnen twee jaar na het tijdstip van de scheiding een Mededelingsformulier in verband met verdeling van ouderdomspensioen bij scheiding bij de Stichting is ingediend.
9. In geval van beëindiging van een gezamenlijke huishouding van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en een partner in de zin van artikel 1 lid 19 past de Stichting dit artikel (inclusief de mogelijkheid tot conversie) toe als ware sprake van scheiding indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding ingeval van beëindiging van de gezamenlijke huishouding zijn overeengekomen in een notarieel verleden akte.
Hoofdstuk VII: Einde deelnemerschap, automatische waardeoverdracht en afkoop
Artikel 21 Beëindiging van het deelnemerschap en automatische waardeoverdracht
1. Indien het deelnemerschap eindigt als gevolg van de beëindiging van het dienstverband met de werkgever anders dan bij overlijden of pensionering, verkrijgt de gewezen deelnemer een voor hem premievrije aanspraak op pensioen, zoals omschreven in dit artikel en vastgesteld krachtens dit reglement met inachtneming van de bepalingen in dit artikel.
2. Indien lid 1 van dit artikel op de gewezen deelnemer van toepassing is, wordt bij beëindiging van het deelnemerschap de hoogte vastgesteld van de opgebouwde premievrije pensioenaanspraken krachtens dit reglement.
3. Indien de hoogte van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer zoals vastgesteld op grond van lid 2 van dit artikel minder bedraagt dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 55, lid 6 van de Pensioenwet, komen de op grond van lid 2 van dit artikel vastgestelde premievrije pensioenaanspraken van rechtswege te vervallen.
4. De Stichting heeft het recht om, bij beëindiging van het deelnemerschap op of na 1 januari 2018, de in lid 2 van dit artikel vastgestelde opgebouwde premievrije pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien en voor zover de opgebouwde premievrije aanspraak op ouderdomspensioen minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet. De Stichting neemt bij deze automatische waardeoverdracht het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet in acht.
Artikel 22 Waardeoverdracht
1. De Stichting is verplicht om een deelnemer die daarom verzoekt toe te staan de waarde van de aanspraken, die vóór de aanvang van de deelneming in de Stichting bij een andere pensioenuitvoerder zijn opgebouwd, naar de Stichting over te dragen indien wordt voldaan aan de voorwaarden bij en krachtens de Pensioenwet.
2. De waarde van de aan een inkomende waardeoverdracht ten grondslag liggende aanspraken wordt ingevolge de krachtens de Pensioenwet vastgestelde ‘reken- en procedureregels’, aangewend voor de inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen in de pensioenregeling, conform de tussen de betreffende pensioensoorten geldende verhoudingen. Deze uit de overgedragen waarde bij de Stichting te verkrijgen aanspraken worden verhoogd conform artikel 24.
3. De Stichting is verplicht om op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van de opgebouwde aanspraken, voor zover de opgebouwde premievrije aanspraak op ouderdomspensioen zoals vastgesteld op grond van artikel 21, lid 2 van dit reglement meer bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet, over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder indien de gewezen deelnemer in dienst is getreden bij een nieuwe werkgever en wordt voldaan aan de overige voorwaarden bij en krachtens de Pensioenwet.
4. De Stichting is bevoegd dan wel verplicht uitvoering te geven aan de overige situaties waarin waardeoverdracht op grond van de Pensioenwet mogelijk dan wel verplicht is.
Artikel 23 Afkoop van kleine pensioenen
1. De Stichting is, voor zover het deelnemerschap is beëindigd op of na 1 januari 2018, na beëindiging van het deelnemerschap bevoegd om de in artikel 21, lid 2 van dit reglement bedoelde opgebouwde premievrije pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer met instemming van de gewezen deelnemer af te kopen:
a) op de pensioendatum, voor zover de opgebouwde premievrije aanspraak op ouderdomspensioen minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet;
b) vóór de pensioendatum voor zover de opgebouwde premievrije aanspraak op ouderdomspensioen minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet en de Stichting na beëindiging van het deelnemerschap ten minste vijf maal tevergeefs heeft gepoogd de opgebouwde premievrije pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder op grond van artikel 21, lid 4 van dit reglement;
2. De Stichting heeft in beginsel het recht, voor zover het deelnemerschap is beëindigd vóór 1 januari 2018, de in artikel 21, lid 2 van dit reglement bedoelde opgebouwde premievrije pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer af te kopen, voor zover de opgebouwde premievrije aanspraak op ouderdomspensioen minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet.
3. De Stichting heeft het recht om de opgebouwde premievrije aanspraak op partner- of wezenpensioen af te kopen op de ingangsdatum van het partner- of wezenpensioen voor zover de opgebouwde premievrije aanspraak op partner- of wezenpensioen minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet.
4. De Stichting heeft het recht om bij scheiding een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen, voor zover de aanspraak op bijzonder partnerpensioen op de ingangsdatum van het bijzonder partnerpensioen minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet.
5. Afkoop van pensioen door de Stichting als bedoeld in dit artikel vindt plaats met inachtneming van het bij of krachtens de Pensioenwet bepaalde en op basis van de door het Bestuur vastgestelde collectieve actuariële gelijkwaardige afkooptarieven die voor mannen en vrouwen gelijk zijn. De afkooptarieven en de geldigheidsduur zijn opgenomen in de Bijlage bij dit reglement.
Hoofdstuk VIII: Voorwaardelijke toeslagen
Artikel 24 Toeslagen
1. Op de pensioenaanspraken van deelnemers wordt, met in achtneming van de toeslagruimte als bedoeld in lid 2, in beginsel jaarlijks en mits daartoe middelen aanwezig zijn per 1 januari toeslag verleend van maximaal de loonontwikkeling in het voorgaande kalenderjaar conform de CAO van Brocacef B.V. c.s.
Vanaf 1 januari 2018 wordt tevens op de pensioenaanspraken van gewezen partners van deelnemers met in achtneming van de toeslagruimte als bedoeld in lid 2, in beginsel jaarlijks en mits daartoe middelen aanwezig zijn per 1 januari toeslag verleend van maximaal de loonontwikkeling in het voorgaande kalenderjaar conform de CAO van Brocacef B.V. c.s. Tot 1 januari 2018 werd op de pensioenaanspraken van gewezen partners van deelnemers geen toeslag verleend.
Op de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers (waaronder conform artikel 1 onder 15 begrepen gewezen partners van gewezen deelnemers) en pensioenrechten wordt, met in achtneming van de toeslagruimte als bedoeld in lid 2, in beginsel jaarlijks en mits daartoe middelen aanwezig zijn per 1 januari toeslag verleend van maximaal de stijging van de CPI.
Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Deze toeslagverlening hangt af van de financiële positie van de Stichting.
Ingeval de procentuele ontwikkeling van de CPI negatief is, wordt voor de toepassing van dit artikel een procentuele ontwikkeling van 0% gehanteerd. In het jaar of de jaren hierna wordt, zolang de negatieve procentuele ontwikkeling in voorafgaande jaren nog niet is verrekend, slechts een procentuele verhoging toegekend voor zover deze hoger is dan het restant van de negatieve procentuele ontwikkeling uit voorafgaande jaren. Een besluit om in enig jaar op basis van dit artikel een toeslag te verlenen, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren te verlenen toeslagen en houdt geen inperking in van de beleidsvrijheid die het Bestuur heeft op grond van dit artikel.
2. De toeslagruimte wordt als volgt bepaald. Het Bestuur van de Stichting zal, rekening houdend met een evenwichtige belangenafweging, er naar streven de voorwaardelijke toeslag, als bedoeld in lid 1, te verlenen. Hiertoe zal het Bestuur jaarlijks beoordelen of en zo ja, in hoeverre het verlenen van een toeslag mogelijk is. Het Bestuur zal in zijn beoordeling onder meer betrekken:
a. De financiële positie van de Stichting en de eisen die de Pensioenwet daaraan stelt in het algemeen; én
b. De beleidsdekkingsgraad van de Stichting en de vrije reserve van de Stichting in het bijzonder.
Voor de toe te kennen toeslag zal het Bestuur de onderstaande leidraad hanteren. Het Bestuur kan besluiten om van deze leidraad af te wijken:
a. Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110% (de toeslagdrempel) worden geen toeslagen verleend;
b. Als de beleidsdekkingsgraad boven de 110% is dan wordt er (gedeeltelijke) toeslag verleend voor zover deze in de toekomst te realiseren is;
c. Als de beleidsdekkingsgraad hoger is dan de bovengrens voor volledige toeslagverlening (per 1 januari 2019: 124,0%) wordt in beginsel een volledige toeslag verleend. Deze grens voor volledige toeslagverlening zal echter verschuiven als de onderliggende verplichtingen van de Stichting en/of rekenrente veranderen.
3. Het Bestuur behoudt zich het recht voor om het toeslagenbeleid, als vastgelegd in dit artikel, volgens de bepalingen uit de statuten en conform de uitvoeringsovereenkomst aan te passen. Toekomstige wijzigingen in dit artikel zijn direct van toepassing op de nog toe te kennen (toekomstige) toeslagen ten behoeve van alle deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden van de Stichting.
4. Het Bestuur kent geen inhaaltoeslagen toe, waardoor niet-toegekende toeslagen of kortingen, zoals bedoeld in artikel 32, niet worden hersteld.
Hoofdstuk IX: Financiering
Artikel 25 Financiering van de pensioenregeling
1. De financiering van de opbouw van pensioenaanspraken gedurende het deelnemerschap vindt plaats door middel van de Totale vaste pensioenpremie, waarvan de hoogte is vastgesteld conform hetgeen is vastgelegd in de Uitvoeringsovereenkomst. De premies zijn verschuldigd door de Werkgever. De Werkgever is naast deze Totale vaste pensioenpremie geen bijdragen verschuldigd.
2. Ingeval de deelnemer gebruik maakt van deeltijdpensioen, als bedoeld in hoofdstuk IV, blijft de Werkgever de in lid 1 bedoelde premies aan de Stichting afdragen, met inachtneming van de gewijzigde deeltijdfactor.
3. In de kosten van de pensioenregeling wordt gedurende het deelnemerschap door de deelnemer vanaf de datum aanvang deelnemerschap bijgedragen. De bijdrage bedraagt 5,8% van de pensioengrondslag. De bijdrage is verschuldigd vanaf de datum van opname in de pensioenregeling over volle maanden van het deelnemerschap. De Werkgever zal de bijdrage met de deelnemer in gelijke delen, bij iedere betaling van het salaris, verrekenen.
Artikel 26 Vermindering van de bijdrage door de Werkgever
Conform het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst en met inachtneming van het bepaalde in de pensioenovereenkomst, behoudt de Werkgever zich het recht voor om zijn bijdrage aan de pensioenregeling tussentijds te verminderen, op te schorten, of te beëindigen, bij een ingrijpende wijziging van de omstandigheden. Hieronder wordt onder meer verstaan:
a. Indien er sprake is van een ingrijpende uitbreiding van bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten als gevolg van wettelijke regelingen betreffende pensioen- of overige uitkeringen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden;
b. Indien de deelnemers wettelijk worden verplicht om aan een andere pensioenregeling deel te nemen; of
c. Indien de financiële positie van de Werkgever naar het oordeel van het Bestuur van de Werkgever onverminderde betaling van deze bijdrage niet langer rechtvaardigt.
Zodra de Werkgever van dit voorbehoud gebruik maakt, zal de Stichting de Deelnemers hierover direct informeren. De opbouw van de pensioenaanspraken wordt in dezelfde mate verminderd, opgeschort of beëindigd. De Werkgever kan de betaling van de bijdrage geheel of gedeeltelijk hervatten en de verminderde aangroei van de pensioenaanspraken als gevolg van de hiervoor bedoelde wijziging van betaling van de bijdrage geheel of gedeeltelijk en al dan niet met terugwerkende kracht ongedaan maken.
Artikel 27 Betaling van pensioenen
1. De pensioenuitkeringen worden bij achterafbetaling door of namens de Stichting betaald in maandelijkse termijnen, uiterlijk de laatste dag van de kalendermaand. Alle betalingen geschieden in euro’s op een door de pensioengerechtigde aangewezen bank- of girorekening, waarbij bij betalingen aan pensioengerechtigden in het buitenland transactiekosten op de pensioenuitkeringen in mindering kunnen worden gebracht.
2. De pensioenuitkeringen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke de Stichting gerechtigd dan wel verplicht is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wet- en regelgeving.
3. De pensioenuitkeringen worden uitbetaald aan de in artikel 3 genoemde pensioengerechtigden met dien verstande dat het wezenpensioen van het kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind, tenzij in een door het kind en de wettelijke vertegenwoordiger gezamenlijk ondertekend verzoek om rechtstreekse uitbetaling aan het kind is verzocht.
4. Niet opgeëiste pensioenuitkeringen vervallen niet bij leven van de pensioengerechtigde.
5. Voor de betaling dienen aan de Stichting - voor zover de Stichting dat verlangt - een bewijs van in leven zijn, alsmede alle overige stukken te worden verstrekt, waaruit het recht op uitkering blijkt.
6. Onverschuldigd door de Stichting betaalde pensioenuitkeringen dan wel andere uitkeringen zijn direct opeisbaar. De inning van het teveel uitgekeerde kan geschieden door verrekening met (eventueel) nog door de Stichting te verrichten uitbetalingen.
Hoofdstuk X: Informatieverstrekking
Artikel 28 Informatieverstrekking door deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden
1. De deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of andere aanspraakgerechtigde is verplicht binnen een door de Stichting gestelde termijn alle naar het oordeel van de Stichting voor een goede uitvoering van dit pensioenreglement nodig geachte informatie te verstrekken.
2. De deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde is verplicht de Stichting direct schriftelijk te informeren over:
a. Het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap;
b. Het beëindigen van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap;
c. Het overlijden van de partner;
d. Het aangaan van een gezamenlijke huishouding indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1 lid 19;
e. Het beëindigen van een gezamenlijke huishouding.
Bovenstaande verplichtingen vervallen voor zover de Basisregistratie Personen bovenstaande gegevens aan de Stichting verstrekt. De Stichting deelt dit aan de deelnemer of gewezen deelnemer mee.
3. De Stichting aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen die uit een niet, niet juist, niet tijdig of niet volledig nakomen van de informatieverplichtingen voortvloeien.
Artikel 29 Informatieverstrekking door de Stichting
1. Iedere werknemer met wie de Werkgever een pensioenovereenkomst heeft gesloten, wordt binnen drie maanden na de start van de verwerving van pensioenaanspraken door de Stichting geïnformeerd over de kenmerken van de pensioenregeling, en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemer kunnen vergen. De werknemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de Stichting en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen. De Stichting informeert de werknemer tevens binnen drie maanden na de wijziging van de pensioenovereenkomst over de inhoud van deze wijziging en de mogelijkheid om het als gevolg daarvan gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de Stichting.
2. De Stichting verstrekt de deelnemer jaarlijks en op verzoek een opgave waarin de informatie is opgenomen die de Stichting dient te verstrekken op grond van de Pensioenwet. Deze opgave bevat in ieder geval de reeds verworven en de te bereiken pensioenaanspraken, de aan het voorgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei, informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 24 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 32.
3. De Stichting verstrekt de gewezen deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap een opgave van de in de Pensioenwet bedoelde informatie. Deze opgave bevat in ieder geval de opgebouwde pensioenaanspraken, informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 24 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 32.
4. De Stichting verstrekt de gewezen partner bij scheiding een opgave van de in de Pensioenwet bedoelde informatie. Deze opgave bevat in ieder geval de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen, informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 24
en informatie van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 32.
5. De Stichting verstrekt de gewezen deelnemer jaarlijks en de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar en op verzoek een opgave van de in de Pensioenwet bedoelde informatie. Deze opgave bevat in ieder geval de opgebouwde pensioenaanspraken, informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 24 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 32.
6. De Stichting verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt een opgave waarin de informatie als bedoeld in de Pensioenwet is opgenomen. Deze opgave bevat in ieder geval informatie over de hoogte van het pensioenrecht, de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen, de toeslagregeling als bedoeld in artikel 24 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 32.
7. De Stichting verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks en op verzoek een jaaropgave waarin de informatie als bedoeld in de Pensioenwet is opgenomen. Deze opgave bevat in ieder geval de hoogte van de pensioenuitkering in het voorafgaand jaar, informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 24 en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 32.
8. De Stichting informeert de gewezen deelnemer en de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in dit reglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen. bij de pensioenuitvoerder
9. De Stichting informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van de toeslagregeling als bedoeld in artikel 24 over die wijziging.
10.Naast de informatie die de deelnemer op grond van lid 1 ontvangt, zijn de geldende statuten, het geldende pensioenreglement en eventuele andere reglementen en wijzigingen daarin via een website te raadplegen.
00.Xx Stichting zal de deelnemers schriftelijk informeren, zodra het kennis heeft genomen van het voornemen van de Werkgever om van zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 26 gebruik te maken en daarbij aangeven wat de gevolgen zullen zijn. De Stichting zal de deelnemers schriftelijk informeren, zodra het kennis heeft genomen van het voornemen van de Werkgever om de premiebetaling geheel of gedeeltelijk te hervatten en daarbij tevens aangeven of de verminderde aangroei van de pensioenaanspraken als gevolg van de hiervoor bedoelde vermindering van de bijdrage van de Werkgever geheel of gedeeltelijk en al dan niet met terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt.
00.Xx Stichting zal de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden onverwijld schriftelijk informeren, over haar besluit om opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen als bedoeld in artikel 32 en zal daarbij aangeven wat de gevolgen zullen zijn.
Hoofdstuk XI: Overige bepalingen
Artikel 30 Behoud pensioenbestemming
1. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigde van de Stichting enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. Verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in de Invorderingswet 1990;
b. Vervreemding plaatsvindt door een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits de Stichting bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken en de vervreemding onherroepelijk is en wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte;
c. Verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
d. In het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de Stichting hiermee instemt; of
e. In het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde bij de Stichting wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits de Stichting hiermee instemt.
2. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
Artikel 31 Herziening pensioenreglement
1. Ingeval de pensioenovereenkomsten en/of de uitvoeringsovereenkomst wijzigen, zal het Bestuur dit pensioenreglement met inachtneming van het bepaalde in de statuten en de Uitvoeringsovereenkomst dienovereenkomstig wijzigen. Het voorgaande is van toepassing voor zover:
a. De bepalingen uit de genoemde overeenkomsten niet strijdig zijn met de geldende wet- en regelgeving;
b. De financiële toestand van de Stichting dit toelaat;
c. De bepalingen naar het oordeel van het Bestuur van de Stichting in redelijkheid uitvoerbaar zijn.
Het gewijzigde pensioenreglement is ook van toepassing op alle deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden waarop het voorafgaande reglement ten tijde van de wijziging van toepassing was, tenzij anders wordt bepaald.
2. Het Bestuur kan besluiten tot het doorvoeren van door de wetgever en de toezichthouder vereiste wijzigingen van het pensioenreglement die niet van invloed zijn op de omvang of de aard van de pensioenaanspraken.
Artikel 32 Korten pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. De Stichting kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten als omschreven bij of krachtens de Pensioenwet uitsluitend verminderen indien:
a. De Stichting gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. De Stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan de Pensioenwet zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de Werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. Alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in de Pensioenwet.
2. De Stichting informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden en de Werkgever onverwijld schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de Werkgever en de toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Artikel 33 Klachten- en geschillenregeling
1. Een klacht is een verklaring van een belanghebbende dat deze, ofschoon zijn rechtspositie niet is geschaad, op incorrecte wijze door de Stichting is bejegend.
2. Een geschil is een dispuut tussen de Stichting en een belanghebbende over de wijze waarop de statuten en het reglement van de Stichting zijn of zullen worden toegepast, waarbij de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat hij in zijn rechten jegens de Stichting is of zal worden geschaad.
3. Voor het overige wordt verwezen naar de procedure die is opgenomen in artikel 17 van de statuten.
Artikel 34 Hardheidsclausule
In gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin toepassing van dit pensioenreglement aanleiding zou geven tot bijzondere hardheid, is de Stichting bevoegd daarvan in zoverre af te wijken, dat aansluiting wordt gevonden bij de gedachten die aan de opzet en het doel van de Stichting ten grondslag liggen. De afwijkende bepalingen mogen niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving.
Artikel 35 Onvoorziene gevallen
In incidentele gevallen, niet van algemene aard zijnde, zulks ter beoordeling van het Bestuur, waarin dit pensioenreglement of de statuten niet voorzien, beslist het Bestuur, onverminderd het bepaalde in de statuten omtrent de regeling voor geschillen. De beslissingen mogen niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving.
Artikel 36 Fiscale toets
Indien na een verzoek door de Stichting aan de belastingdienst om te beslissen of de onderhavige pensioenregeling voldoet aan de vereisten die op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 onherroepelijk is komen vast te staan dat de pensioenregeling niet voldoet
aan de eisen die deze wet aan een pensioenregeling stelt, zal onverwijld en met terugwerkende kracht tot de inwerkingtredingsdatum van dit reglement, de pensioenregeling worden gewijzigd in een pensioenregeling die wel voldoet aan de vereisten die deze wet stelt.
Hoofdstuk XII: Inwerkingtreding
Artikel 37 Inwerkingtreding
Dit reglement treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2019.
Ondertekening 17 september 2019
…………………………
J.P. Xxxxx (voorzitter)
……………………………
X. Xxxxxxx (bestuurslid)
Hoofdstuk XIII: Overgangsbepalingen
Artikel 38 Aanspraken uit oude pensioenregeling
1. De opgebouwde pensioenaanspraken en –rechten van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden, zoals opgebouwd onder het Pensioenreglement 2015 zoals dat gold per 31 december 2017 worden, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, gewaarborgd en per 1 januari 2018 ingebracht in het onderhavige pensioenreglement met inachtneming van lid 2 en 3.
2. De tot en met 31 december 2014 opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemers zijn gericht op een pensioenrichtleeftijd van de eerste van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Per 1 januari 2015 zijn de tot en met 31 december 2014 opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen omgezet (actuarieel neutraal geconverteerd) naar opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen op basis van het op 1 januari 2015 geldende pensioenreglement. De pensioenrichtleeftijd op basis van het op 1 januari 2015 geldende pensioenreglement was gericht op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de leeftijd van 67 jaar werd bereikt. De tot en met 31 december 2014 opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen zijn per 1 januari 2015 niet omgezet.
3. De tot en met 31 december 2017 opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemers zijn gericht op een pensioenrichtleeftijd van de eerste van de maand waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt. Per 1 januari 2018 zijn de tot en met 31 december 2017 opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen omgezet (actuarieel neutraal geconverteerd) naar opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen in onderhavig pensioenreglement. De bepalingen van onderhavig pensioenreglement zijn daarop van toepassing. De pensioenrichtleeftijd is daarbij gericht op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de leeftijd van 68 jaar wordt bereikt. De tot en met 31 december 2017 opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen zijn per 1 januari 2018 niet omgezet.
4. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken, als bedoeld in dit artikel, wordt jaarlijks per de peildatum toeslag verleend conform het bepaalde in artikel 24 van dit pensioenreglement.
Bijlage: Factoren
De factoren zoals opgenomen in deze bijlage gelden voor het jaar 2019. In de navolgende jaren zullen deze factoren bij bestuursbesluit opnieuw voor één kalenderjaar worden vastgesteld. De aangepaste factoren worden opgenomen op de website van de Stichting en zijn voorts opvraagbaar bij de Stichting.
Bij de vaststelling van de navolgende factoren ten behoeve van vervroeging en hoog-laag beweegt het partnerpensioen niet mee met het ouderdomspensioen.
Navolgende omzettingsfactoren zijn weergegeven voor gehele leeftijden. Voor ingangsleeftijden tussen twee gehele leeftijden in zijn exacte, op maanden nauwkeurige, omzettingsfactoren bepaald. Deze zijn bekend, en voorts opvraagbaar, bij de Stichting.
Factoren als bedoeld in artikel 12, lid 2
Verkrijgbaar vervroegd levenslang ouderdomspensioen bij vervroeging van € 1 levenslang ouderdomspensioen.
Kalenderjaar 2019 | |
Ingangsleeftijd | Tarief levenslang ouderdomspensioen vanaf 68 jaar |
61 | 0,6820 |
62 | 0,7170 |
63 | 0,7549 |
64 | 0,7961 |
65 | 0,8408 |
66 | 0,88895 |
67 68 | 0,9423 |
Voorbeeld: Een deelnemer heeft op leeftijd 66 € 2.000 opgebouwd ouderdomspensioen (ingaand op 68 jaar) met € 1.400 bijbehorend partnerpensioen. Als de deelnemer het pensioen op dat moment wil laten ingaan, dan is het direct ingaand ouderdomspensioen gelijk aan
€ 1.779 (= 2.000 x 0,8895). Het bijbehorende partnerpensioen blijft ongewijzigd op het niveau van € 1.400, ingaand bij overlijden van de deelnemer.
Factoren als bedoeld in artikel 14 en als bedoeld in artikel 15
Verkrijgbaar direct ingaand levenslang ouderdomspensioen bij uitruil € 1 partnerpensioen en verkrijgbaar partnerpensioen bij uitruil € 1 direct ingaand levenslang ouderdomspensioen.
Kalenderjaar 2019 | ||
Ingangsleeftijd | Tarief omzetting partnerpensioen in direct ingaand levenslang ouderdomspensioen | Tarief omzetting direct ingaand levenslang ouderdomspensioen in partnerpensioen |
61 | 0,2205 | 4,5351 |
62 | 0,2299 | 4,3506 |
63 | 0,2397 | 4,1726 |
64 | 0,2499 | 4,0010 |
65 | 0,2607 | 3,8356 |
66 | 0,2719 | 3,6779 |
67 | 0,2835 | 3,5278 |
68 | 0,2955 | 3,3841 |
Voorbeeld 1: Een 65-jarige deelnemer met een levenslang ouderdomspensioen (ná vervroeging) ad. € 5.000 ingaand op 65-jarige leeftijd en een bijbehorend partnerpensioen van
€ 3.000, wenst een deel van het partnerpensioen om te ruilen in levenslang ouderdomspensioen. Bij een verlaging van het partnerpensioen met 50% ( = € 1.500) wordt het levenslang ouderdomspensioen (direct ingaand, dus op de 65-jarige leeftijd) € 5.391,05
(= € 5.000 + € 1.500 x 0,2607). Het partnerpensioen wordt € 1.500.
Voorbeeld 2: Een 66-jarige deelnemer met een levenslang ouderdomspensioen (ná vervroeging) ad. € 5.000 ingaand op 66-jarige leeftijd en een bijbehorend partnerpensioen van
€ 3.000, wenst een deel van het levenslang ouderdomspensioen om te ruilen in partnerpensioen. Bij een verlaging van het ouderdomspensioen met € 100 wordt het partnerpensioen € 3.367,79 (= € 3.000 + € 100 x 3,6779). Het levenslang ouderdomspensioen (direct ingaand) wordt € 4.900.
Factoren als bedoeld in artikel 16
Afname van uitgesteld levenslang ouderdomspensioen na 68 jaar bij een hogere uitkering ad
€ 100 (ten opzichte van oorspronkelijke uitkering) voor de periode tot leeftijd 68.
Kalenderjaar 2019 | ||
Ingangsleeftijd hoge uitkering | Ingangsleeftijd lage uitkering | Verlaging lage uitkering in euro’s |
61 | 68 | 46,6295 |
62 | 68 | 39,4740 |
63 | 68 | 32,4640 |
64 | 68 | 25,6108 |
65 | 68 | 18,9287 |
66 | 68 | 12,4280 |
67 | 68 | 6,1177 |
Voorbeeld: Een deelnemer met een (vervroegd) ouderdomspensioen ingaand op de 65-jarige leeftijd ad. € 5.000, en een bijbehorend partnerpensioen van € 3.500, wenst het ouderdomspensioen te verhogen met € 200 euro per jaar voor de periode van 3 jaar tot de pensioenrichtleeftijd. Het ouderdomspensioen tot 68 jaar wordt € 5.200. Vanaf 68 jaar wordt het ouderdomspensioen € 4.962,14 (= € 5.000 – 2 x 18,9287). Het partnerpensioen blijft voor de gehele periode ongewijzigd.
Factoren als bedoel in artikel 23
Sekseneutrale afkoopfactoren (latent) ouderdomspensioen (OP), (latent) partnerpensioen (LPP), ingegaan partnerpensioen (IPP) en ingegaan wezenpensioen tot 18 jaar (WzP).
Afkoopfactoren zijn opgenomen tot en met leeftijd 60. Afkoopfactoren voor hogere leeftijden zijn bekend, en voorts opvraagbaar, bij de Stichting. Bij tussenliggende leeftijden vindt interpolatie plaats tussen opeenvolgende leeftijden.
Leeftijd | Tarief OP | Kalenderjaar 2019 Tarief LPP | Tarief IPP | |
19 | 6,7452 | 1,7108 | 40,4867 | |
20 | 6,8823 | 1,7638 | 40,2148 | |
21 | 7,0216 | 1,8184 | 39,9361 | |
22 | 7,1634 | 1,8746 | 39,6503 | |
23 | 7,3074 | 1,9324 | 39,3568 | |
24 | 7,454 | 1,9917 | 39,0561 | |
25 | 7,6029 | 2,0526 | 38,7473 | |
26 | 7,7543 | 2,1149 | 38,4303 | |
27 | 7,9079 | 2,1786 | 38,1047 | |
28 | 8,064 | 2,2439 | 37,7697 | |
29 | 8,2225 | 2,3105 | 37,4261 | |
30 | 8,3833 | 2,3785 | 37,0734 | |
31 | 8,5466 | 2,4481 | 36,711 | |
32 | 8,7124 | 2,5189 | 36,3393 | |
33 | 8,8804 | 2,5911 | 35,9579 | |
34 | 9,0508 | 2,6645 | 35,5667 | |
35 | 9,2235 | 2,7393 | 35,1658 | |
36 | 9,3985 | 2,8153 | 34,7549 | |
37 | 9,5755 | 2,8928 | 34,3336 | |
38 | 9,7547 | 2,9715 | 33,9021 | |
39 | 9,9359 | 3,0513 | 33,4602 | |
40 | 10,119 | 3,1323 | 33,008 | |
41 | 10,304 | 3,2141 | 32,5455 | |
42 | 10,4908 | 3,2969 | 32,0727 | |
43 | 10,6792 | 3,3802 | 31,5898 | |
44 | 10,869 | 3,4641 | 31,0965 | |
45 | 11,0602 | 3,5482 | 30,5934 | |
46 | 11,2525 | 3,6328 | 30,0798 | |
47 | 11,4457 | 3,7174 | 29,5564 | |
48 | 11,6397 | 3,8016 | 29,0239 | |
49 | 11,8352 | 3,8858 | 28,4814 | |
50 | 12,0334 | 3,9697 | 27,929 | |
51 | 12,2346 | 4,0528 | 27,3673 | |
52 | 12,4397 | 4,1341 | 26,7974 | |
53 | 12,6489 | 4,2134 | 26,2188 | |
54 | 12,8628 | 4,2907 | 25,6317 | |
55 | 13,0822 | 4,3656 | 25,0365 | |
56 | 13,3081 | 4,4373 | 24,4341 | |
57 | 13,5407 | 4,5061 | 23,824 | |
58 | 13,7816 | 4,5704 | 23,2073 | |
59 | 14,0303 | 4,6307 | 22,5843 | |
60 | 14,2857 | 4,6872 | 21,9537 |
Voorbeeld 1:Voor een 50-jarige gewezen deelnemer met een jaarlijks ouderdomspensioen ad.
€ 300, en een bijbehorend latent partnerpensioen van € 210, kunnen beide pensioenaanspraken worden afgekocht voor een bedrag van € 4.463,66 (= € 300 x 12,0334 +
€ 210 x 3,9697) zodra het dienstverband van de deelnemer minimaal twee jaar geleden is beëindigd.
Voorbeeld 2: Voor een 50-jarige partner gaat het partnerpensioen ad. € 250 per jaar in. Dit pensioen kan op moment van ingaan worden afgekocht voor een bedrag van € 6.982,25 ( =
€ 250 x 27,929).
Kalenderjaar 2019 | |
Leeftijd | Tarief WzP |
1 | 15,6263 |
2 | 14,8318 |
3 | 14,0213 |
4 | 13,1945 |
5 | 12,3507 |
6 | 11,4897 |
7 | 10,6110 |
8 | 9,7139 |
9 | 8,7994 |
10 | 7,8685 |
11 | 6,9218 |
12 | 5,9604 |
13 | 4,9853 |
14 | 3,9989 |
15 | 3,0039 |
16 | 2,0035 |
17 | 1,0012 |
18 | 0,0000 |
Voorbeeld: Voor een 12-jarige wees met een jaarlijkse uitkering van € 300 tot 18 jaar bedraagt de afkoopwaarde € 1.788,12 ( = € 300 x 5,9604).
Alle afkoopbedragen zijn bruto bedragen. Bij afkoop zal afdracht van belasting aan de Belastingdienst door de Stichting plaatsvinden.