TRAC T A TENBLAD
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2024 Nr. 154
A. TITEL
Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (met Bijlagen en Protocollen);
Brussel, 13 december 2023
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013884 in de Verdragenbank.
B. TEKST1)
Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds
Preambule
Het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije,
de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken,
de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland,
de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek,
de Republiek Kroatië, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen,
het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije,
de Republiek Malta,
1) De Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse tekst zijn niet opgenomen.
De tekst van Bijlagen 9, 10-A t.e.m. 10-B, 17-B t.e.m. 17-I (met aanhangsels), 19-A t.e.m. 19-C, 21-A t.e.m. 21-B, 25 (met aanhangsels), 28-A t.e.m. 28-B, 29, 32-A t.e.m. 32-C (met aanhangsels) en 38-A t.e.m. 38-B is niet opgenomen. De Neder- landse tekst van deze bijlagen ligt ter inzage bij de afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is gepubliceerd in PbEU 2024, L 01759.
het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk,
de Republiek Polen,
de Portugese Republiek, Roemenië,
de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden,
partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna „de lidstaten” genoemd,
en
de Europese Unie, enerzijds,
en
De Republiek Chili, hierna „Chili” genoemd, anderzijds,
hierna gezamenlijk „de Partijen” genoemd,
Gezien de sterke culturele, politieke, economische op samenwerking gebaseerde banden die hen binden,
Opnieuw bevestigende dat zij de democratische beginselen, mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat en goed bestuur aanhangen, en zich inzetten voor de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling en het aanpakken van klimaatverandering, wat het uitgangspunt vormt voor hun partnerschap en samenwer- king,
Delende de mening dat de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daar- voor, onder zowel statelijke als niet-statelijke actoren, een van de ernstigste bedreigingen voor de interna- tionale vrede en veiligheid vormt,
Indachtig de belangrijke bijdrage voor de versterking van die banden die is geleverd door de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ener- zijds, en de Republiek Chili, anderzijds, ondertekend te Brussel op 18 november 2002 („Associatieovereen- komst”),
Benadrukkende dat hun betrekkingen van alomvattende aard zijn en dat het belangrijk is een samenhangend kader voor de voortgang ervan te scheppen,
Gezien hun toezegging om de bestaande Associatieovereenkomst te moderniseren om rekening te houden met de nieuwe politieke en economische realiteit en de voortgang van hun partnerschap,
Erkennende dat een sterk en doeltreffend multilateraal systeem, op basis van internationaal recht, van belang is om de vrede in stand te houden, conflicten te voorkomen, de internationale veiligheid te versterken en gezamenlijke uitdagingen aan te pakken,
Bevestigende hun toezegging om de samenwerking op het gebied van bilaterale, regionale en mondiale kwesties van gemeenschappelijk belang te versterken en alle beschikbare instrumenten in te zetten om acti- viteiten te bevorderen die zijn opgezet om een actieve en wederzijdse internationale samenwerking tot stand te brengen,
Ingenomen met de vaststelling van en het verzoek om uitvoering van het kader van Sendai voor rampenrisi- covermindering 2015–2030, aangenomen tijdens de derde Wereldconferentie van de VN in Sendai op 18 maart 2015, de actieagenda van Addis Abeba van de derde internationale conferentie over ontwikkelingsfi- nanciering, aangenomen in Addis Abeba op 13 tot en met16 juli 2015, Resolutie 70/1, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties („Algemene Vergadering van de VN”) op 25 september 2015, houdende het slotdocument „Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development and the 17 Sustainable Development Goals” (Naar een nieuwe wereld: de agenda inzake duurzame ontwikkeling voor 2030 en de 17 daarin vervatte duurzameontwikkelingsdoelstellingen) („Agenda 2030”), de Overeen- komst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te Parijs op 12 december 2015 („Overeenkomst van Parijs”), de Nieuwe Stedenagenda, goedgekeurd tijdens de VN-conferentie over huisvesting en duurzame stadsontwikkeling (Habitat III) op 20 oktober 2016 in Quito, Ecuador („Nieuwe Stedenagenda”) en de verbintenissen van de wereldtop over humanitaire hulp, aangenomen tijdens de wereldtop over humanitaire hulp in Istanbul op 23 en 24 mei 2016,
Opnieuw bevestigende dat zij zich verbinden tot het bevorderen van duurzame ontwikkeling in economisch, sociaal en ecologisch opzicht, dat zij zich erop toeleggen de internationale handel zodanig te ontwikkelen dat die bijdraagt tot duurzame ontwikkeling in die drie dimensies, die onderling nauw zijn verbonden en elkaar wederzijds versterken, en dat zij zich verbinden tot het bevorderen van de verwezenlijking van de doelstellin- gen van de Agenda 2030,
Opnieuw bevestigende dat zij vastbesloten zijn hun handelsbetrekkingen uit te breiden en te diversifiëren overeenkomstig de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organiza- tion, WTO), gedaan te Marrakesh op 15 april 1994, en de specifieke doelstellingen en bepalingen van deel III van deze overeenkomst,
Geleid door de wens hun economische betrekkingen te versterken, in het bijzonder hun handels- en investe- ringsbetrekkingen, door de toegang tot de markt te versterken en te verbeteren, en bij te dragen tot econo- mische groei, waarbij zij zich bewust zijn van de noodzaak het bewustzijn te vergroten rond de economische en sociale gevolgen van milieuschade, niet-duurzame productie- en consumptiepatronen en het bijbeho- rende effect op het menselijk welzijn,
Ervan overtuigd dat deze overeenkomst een klimaat zal scheppen dat hun onderlinge duurzame economische betrekkingen zal doen groeien, met name op het gebied van handel en investeringen, die noodzakelijk zijn voor de economische en sociale ontwikkeling, de technologische innovatie, en modernisering,
Erkennende dat de bepalingen van deze overeenkomst investeringen en investeerders beschermen en tot doel hebben tot wederzijds voordeel strekkende zakelijke activiteiten te stimuleren, zonder afbreuk te doen aan het recht van de Partijen op hun grondgebied regels te stellen in het openbaar belang,
Erkennende het nauwe verband tussen innovatie en handel, alsook het belang van innovatie voor economi- sche groei en sociale ontwikkeling, en ook bevestigende hun belang bij het bevorderen van een grotere mate van samenwerking op het gebied van innovatie, onderzoek, wetenschap, technologie, vervoer en andere daaraan gerelateerde gebieden, en bij het bevorderen van de deelname van de publieke en de particuliere sector,
Bevestigende hun toezegging om intensiever samen te werken op het gebied van justitie, vrijheid en veilig- heid,
Erkennende dat de versterkte samenwerking op het gebied van onderwijs, milieuaangelegenheden, cultuur, onderzoek en innovatie, werkgelegenheid en sociale zaken, gezondheid en andere gebieden van gemeen- schappelijk belang, wederzijdse voordelen oplevert,
Uiting gevende aan hun vastberadenheid om hun betrekkingen te blijven versterken door middel van nieuwe samenwerkingsovereenkomsten, alsook hun wens dat die samenwerking wordt uitgevoerd in het voordeel van derde landen, zoals vastgelegd in het in 2015 door de Partijen ondertekende Memorandum van overeen- stemming over internationale samenwerking, en door de voortdurende deelneming van Chili aan de regio- nale programma’s van de Europese Unie,
Herinnerende aan het belang van de verschillende overeenkomsten tussen de Europese Unie en Chili, die de politieke dialoog en samenwerking in de sectorale gebieden van de betrekkingen tussen de Partijen alsook handel en investeringen hebben bevorderd,
Wijzende op het feit dat, als de Partijen in het kader van deze overeenkomst specifieke overeenkomsten slui- ten op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, die door de Europese Unie zouden worden gesloten op grond van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”), de bepalingen van dergelijke toekomstige overeenkomsten niet bindend zijn voor Ierland, tenzij de Europese Unie, samen met Ierland wat betreft hun respectieve eerdere bilaterale betrekkingen, Chili ervan in kennis stelt dat Ierland gebonden is door dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten als deel van de Euro- pese Unie, overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie („VEU”) en het VWEU is gehecht. Evenzo zijn latere interne maatregelen van de Europese Unie die met het oog op de uitvoering van deze overeenkomst op grond van titel V van het derde deel van het VWEU worden genomen, niet bindend voor Ierland, tenzij Ierland zijn wens te kennen heeft gegeven deel te nemen aan die maatregelen of die te aanvaarden overeenkomstig Protocol nr. 21. Voorts wijzende op het feit dat dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten of dergelijke latere interne maatregelen van de Europese Unie zouden komen te vallen onder de werkingssfeer Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken dat aan het VEU en het VWEU is gehecht,
Zijn als volgt overeengekomen:
DEEL I
ALGEMENE BEGINSELEN EN DOELSTELLINGEN
HOOFDSTUK 1
DOELSTELLINGEN, ALGEMENE BEGINSELEN EN DEFINITIES
Doelstellingen van deze overeenkomst
Deze overeenkomst heeft tot doel:
a. het herbevestigen van de associatie tussen de Partijen op basis van een versterkt partnerschap, een ver- sterkte politieke dialoog en versterkte samenwerking op het gebied van kwesties van gemeenschappelijk belang, waaronder innovatie op alle toepasselijke gebieden;
b. het bevorderen van handel en investeringen tussen de Partijen door hun handelsbetrekkingen uit te brei- den en te diversifiëren, wat moet bijdragen tot een hogere economische groei en een verbeterde levens- kwaliteit; en
c. het versterken van de bestaande samenwerkingsrelatie tussen de Partijen, waaronder internationale samenwerking voor duurzame ontwikkeling en bevordering van gezamenlijke werkzaamheden, met als doel bij te dragen tot de uitvoering van de Agenda 2030.
Algemene beginselen
1. De Partijen bevestigen hun krachtige steun voor de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.
2. De eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals die zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, aangenomen door de Alge- mene Vergadering van de VN op 10 december 1948, en andere toepasselijke internationale mensenrechten- instrumenten waarbij de Partijen partij zijn, en van het beginsel van de rechtsstaat en goed bestuur, die ten grondslag liggen aan het interne en het internationale beleid van beide Partijen, is een essentieel element van deze overeenkomst.
3. De Partijen delen de mening dat de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmidde- len daarvoor, onder zowel statelijke als niet-statelijke actoren, een ernstige bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid vormt.
4. De Partijen bevestigen opnieuw dat zij zich ervoor blijven inzetten duurzame ontwikkeling in alle opzich- ten te stimuleren, bij te dragen tot de verwezenlijking van internationaal overeengekomen duurzameontwik- kelingsdoelstellingen, en onder meer samen te werken om wereldwijde milieuproblemen aan te pakken.
5. De Partijen bevestigen dat zij zich zullen inzetten voor het mainstreamen van gendergelijkheid en voor het versterken van de positie van vrouwen en meisjes.
6. De Partijen herbevestigen hun steun aan de Verklaring over de rechten van inheemse volken, aangenomen op 13 september 2007, en hun toezeggingen om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en de rechten van inheemse volken te beschermen.
7. De Partijen voeren deze overeenkomst uit op basis van gemeenschappelijke waarden, met inbegrip van de beginselen van dialoog, wederzijds respect, gelijkwaardig partnerschap, multilateralisme, consensus en eerbiediging van het internationaal recht.
Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. „associatieovereenkomst”: de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, ondertekend te Brus- sel op 18 november 2002;
b. „tussentijdse handelsovereenkomst”: de tussentijdse handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Chili, ondertekend te Brussel op 13 december 2023;
c. „derde land”: een land of grondgebied gelegen buiten de territoriale werkingssfeer van deze overeen-
komst zoals uiteengezet in artikel 41.2; en
d. „Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht”: het te Wenen op 23 mei 1969 tot stand gekomen Ver- drag van Wenen inzake het verdragenrecht.
DEEL II
POLITIEKE DIALOOG EN SAMENWERKING
HOOFDSTUK 2
POLITIEKE DIALOOG, BUITENLANDS BELEID, INTERNATIONALE VREDE EN VEILIGHEID, BESTUUR EN MENSENRECHTEN
Politieke dialoog
1. De Partijen versterken hun politieke dialoog en samenwerking op alle niveaus door middel van uitwisse- lingen en overleg inzake bilaterale, regionale, internationale en multilaterale vraagstukken, teneinde hun ver- sterkte partnerschap te consolideren.
2. De politieke dialoog heeft tot doel:
a. de ontwikkeling van bilaterale betrekkingen te bevorderen en het partnerschap tussen de partijen te ver- sterken;
b. de samenwerking inzake regionale en mondiale uitdagingen en vraagstukken te versterken;
c. de institutionele capaciteiten van de partijen te versterken, met inbegrip van de modernisering van de staat, decentralisatie en de bevordering van interinstitutionele samenwerking.
3. De politieke dialoog tussen de Partijen kan de volgende gezamenlijk overeen te komen vormen aannemen:
a. overleg, bijeenkomsten en bezoeken op het hoogste niveau;
b. overleg, bijeenkomsten en bezoeken op ministerieel niveau;
c. regelmatige bijeenkomsten tussen hoge ambtenaren, met inbegrip van een politieke dialoog op hoog niveau;
d. sectorale dialogen, onder andere door de uitwisseling van missies en deskundigen op het gebied van kwesties van gemeenschappelijk belang;
e. uitwisseling van delegaties en andere contacten tussen het Nationaal Congres van Chili en het Europees Parlement.
Bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens
1. De Partijen zijn van oordeel dat de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmidde- len daarvoor, onder zowel statelijke als niet-statelijke actoren, een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale stabiliteit en veiligheid vormt. De Partijen komen derhalve overeen samen te werken en een bijdrage te leveren aan de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbren- gingsmiddelen daarvoor, door de volledige naleving en de uitvoering op nationaal niveau van de verbinte- nissen die zij zijn aangegaan in het kader van internationale verdragen en overeenkomsten op het gebied van ontwapening en non-proliferatie, alsook van hun andere internationale verplichtingen op dat gebied. De Par- tijen komen overeen dat dit lid een essentieel element van deze overeenkomst vormt.
2. De Partijen komen bovendien overeen samen te werken en bij te dragen aan de strijd tegen massavernie- tigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor:
a. door maatregelen te nemen, gericht op de ondertekening of de ratificatie van alle andere relevante inter- nationale instrumenten, of, waar passend, op aansluiting daarbij, en op de volledige uitvoering daarvan;
b. door een doeltreffend nationaal uitvoercontrolesysteem in te voeren, gericht op zowel de uitvoer als de doorvoer van goederen die verband houden met massavernietigingswapens, waaronder controle op het eindgebruik van technologieën voor tweeërlei gebruik, en door doeltreffende sancties op te leggen in het geval van overtreding van de uitvoercontroles.
Mensenrechten, rechtsstaat, goed bestuur
1. De Partijen bevorderen een regelmatige, zinvolle en breed gefundeerde mensenrechtendialoog.
2. De Partijen werken samen aan de bevordering en bescherming van de mensenrechten, ook wat betreft de ratificatie en uitvoering van internationale mensenrechteninstrumenten, en aan de versterking van de demo- cratische beginselen en de rechtsstaat, door gendergelijkheid te bevorderen en discriminatie in al haar vor- men en op welke grond dan ook te bestrijden.
3. Die samenwerking kan bestaan uit:
a. het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van actieplannen met betrekking tot de mensenrech- ten;
b. het bevorderen van de mensenrechten, ook via onderwijs en de media;
c. het versterken van nationale en regionale instellingen in verband met de mensenrechten, de rechtsstaat en goed bestuur;
d. het opvoeren van de samenwerking met de toezichthoudende verdragsorganen van de Verenigde Naties en het verbeteren van de speciale procedures van de Mensenrechtenraad volgens de algemene beginse- len van het internationale recht inzake de mensenrechten;
e. het opvoeren van de coördinatie en samenwerking met de instellingen van de Verenigde Naties op het gebied van de mensenrechten en met de desbetreffende regionale en multilaterale fora;
f. het versterken van de nationale, regionale en gedecentraliseerde capaciteit om democratische beginse- len en praktijken toe te passen, waaronder het bevorderen van verkiezingsprocessen die in overeenstem- ming zijn met de internationale democratische normen;
g. het versterken van goed, onafhankelijk en transparant bestuur op lokaal, nationaal, regionaal en mondi- aal niveau, het bevorderen van de verantwoordingsplicht en transparantie van instellingen, en het onder- steunen van de participatie van burgers en de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld;
h. het samenwerken en coördineren, voor zover nodig, ook in derde landen, ter versterking van de demo- cratische beginselen, de mensenrechten en de rechtsstaat, daarbij inbegrepen het bestaan van een onaf- hankelijk rechtsstelsel, gelijkheid voor de wet, de toegang van mensen tot doeltreffende rechtsbijstand door de overheid, en het recht op een onpartijdig gerecht, een eerlijk proces en toegang tot de rechter;
i. het bevorderen van de universaliteit van internationale mensenrechtenverdragen en het aanmoedigen van derde partijen om hun verplichtingen op dat gebied na te komen;
j. het streven naar verantwoordingsplicht voor schendingen van de mensenrechten en het waarborgen van de toegang tot rechtsmiddelen voor de slachtoffers van dergelijke schendingen.
Gendergelijkheid en versterken van de positie van vrouwen en meisjes
1. De Partijen bevorderen gendergelijkheid, het volledige genot van alle mensenrechten door alle vrouwen en meisjes en de versterking van hun positie. Zij erkennen de noodzaak van gendergelijkheid en de verster- king van de positie van vrouwen en meisjes als een doel op zich en als een drijvende kracht voor democratie, duurzame en inclusieve ontwikkeling, vrede en veiligheid. De Partijen wisselen beste praktijken uit en onder- zoeken verdere regelingen voor samenwerking en potentiële synergieën tussen hun respectieve initiatieven, zoals beleidslijnen en programma’s, in overeenstemming met internationale normen en verbintenissen, zoals het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), dat op 18 decem- ber 1979 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, de algemene aanbevelingen van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen, de verklaring van Peking en het actiepro- gramma van Peking, aangenomen tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie, gehouden in Peking van 4 tot en met 15 september 1995, het actieprogramma dat is aangenomen tijdens de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling, gehouden in Caïro van 5 tot en met 13 september 1994 en de resultaten van de desbetreffende toetsingsconferenties, de Agenda 2030 en Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad en daaruit voortvloeiende resoluties inzake vrouwen, vrede en veiligheid, en andere internationale overeen- komsten betreffende gendergelijkheid en de mensenrechten van vrouwen en meisjes waarbij zij partij zijn.
2. Die samenwerking kan bestaan uit:
a. het samenwerken om alle duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, met name doelstel- ling 5 en de bijbehorende streefcijfers;
b. het bevorderen, beschermen en behartigen van alle mensenrechten van vrouwen en meisjes, het voorko- men, bestrijden en vervolgen van alle vormen van geweld, discriminatie en intimidatie van vrouwen en meisjes in zowel het particuliere als het publieke leven, en het actief bevorderen van de mensenrechten van vrouwen en meisjes volgens het desbetreffende internationale kader;
c. het actief bevorderen van de systematische mainstreaming van het genderperspectief; het versterken van de dialoog en samenwerking voor het bevorderen van gendergelijkheid en non-discriminatie, de sociale dialoog, bescherming en inclusie, de agenda voor fatsoenlijk werk, en het werkgelegenheidsbeleid;
d. het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van een nationaal actieplan inzake Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad, alsook de uitvoering van de agenda van de Verenigde Naties voor vrou- wen, vrede en veiligheid, die bestaat uit Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad en zijn daarop- volgende resoluties;
e. het bevorderen van politieke participatie en politiek leiderschap van vrouwen, alsook toegang tot kwali- teitsonderwijs, economische empowerment en economisch leiderschap, en van hun verhoogde partici- patie aan alle facetten van het dagelijks leven, met inbegrip van de politieke, sociale, economische en cul- turele aspecten daarvan;
f. het versterken van nationale en regionale instellingen door middel van specifieke maatregelen om pro- blemen in verband met geweld tegen vrouwen en meisjes aan te pakken en te behandelen, onder meer via de preventie van en de bescherming tegen alle vormen van seksueel en gendergerelateerd geweld en intimidatie, door middel van onderzoek en verantwoordingsmechanismen, zorgverlening aan en onder- steuning van slachtoffers, en de bevordering van de veiligheid van vrouwen en meisjes;
g. het effectief waarborgen dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes worden bevorderd, geëerbiedigd en beschermd, het tegengaan van elke vorm van tegen hen gerichte discriminatie en geweld, met inbe- grip van geweld dat gericht is op verdedigers van vrouwenrechten, het waarborgen van toegang tot de rechter en het nemen van de noodzakelijke stappen om een einde te maken aan straffeloosheid;
h. het versterken van de samenwerking met de betrokken organen van de Verenigde Naties en andere inter- nationale organisaties;
i. het actief bevorderen van genderanalyse en de systematische integratie van het genderperspectief in alle aangelegenheden die verband houden met vrede en veiligheid, en het waarborgen van het leiderschap van vrouwen en hun zinvolle participatie aan vredesprocessen, bemiddelingspogingen, conflictoplossing en vredesopbouw, alsook aan civiele en militaire missies en operaties.
Internationale veiligheid en cyberspace
De Partijen intensiveren hun samenwerking en de uitwisseling van standpunten op het gebied van cyberbe- veiliging en met betrekking tot het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) in de context van internationale vrede en veiligheid, onder andere met betrekking tot normen, beginselen van verantwoord gedrag van de staten, de naleving van het bestaande internationale recht op cybergebied, de ontwikkeling van vertrouwenwekkende maatregelen en capaciteitsopbouw.
Terrorismebestrijding
1. De Partijen herbevestigen het belang van de strijd tegen terrorisme en werken samen aan de preventie en onderdrukking van terroristische daden overeenkomstig internationaal recht en hun respectieve wetgeving en de rechtsstaat. Zij doen dat in het bijzonder:
a. in het kader van de volledige uitvoering van alle relevante resoluties van de Veiligheidsraad van de Ver- enigde Naties en de Algemene Vergadering van de VN, internationale overeenkomsten en instrumenten;
b. door de samenwerking tussen de VN-lidstaten te bevorderen om de mondiale strategie voor terrorisme- bestrijding van de VN, die op 8 september 2006 door de Algemene Vergadering van de VN is aangeno- men, doeltreffend uit te voeren;
c. door beste praktijken voor het voorkomen van radicalisering die leidt tot gewelddadig extremisme uit te wisselen, en terrorisme te bestrijden;
d. door informatie over terroristische groeperingen en hun ondersteunende netwerken uit te wisselen, op grond van nationaal en internationaal recht, en door, wanneer dat haalbaar is, regionale initiatieven voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de strijd tegen terrorisme te ondersteunen, en tegelijkertijd ten volle de mensenrechten, het recht op privacy en de rechtsstaat in acht te nemen.
Veiligheid van burgers
1. De Partijen werken samen op het gebied van veiligheid van burgers. Zij erkennen dat de veiligheid van burgers nationale en regionale grenzen overschrijdt en een bredere dialoog en samenwerking met zowel een regionale als een biregionale dimensie vereist.
De Partijen erkennen de noodzaak om georganiseerde misdaad en drugshandel te bestrijden om de veilig- heid van burgers te versterken. Zij verbinden zich ertoe biregionale dialogen en samenwerking op het gebied van de veiligheid van burgers te ondersteunen.
2. De Partijen kunnen empirisch onderbouwde ervaringen en beste praktijken voor het ontwerp en de uitvoe- ring van beleid ter voorkoming van geweld en misdaad uitwisselen, alsook met betrekking tot systemen voor het meten en evalueren van geweld, criminaliteit en onveiligheid.
De Partijen kunnen empirisch onderbouwde beste praktijken voor de bescherming van slachtoffers van mis- drijven uitwisselen in de context van de veiligheid van burgers.
3. Met betrekking tot preventie kunnen de Partijen overheidsbeleid dat gericht is op het voorkomen van geweld bevorderen, met extra aandacht voor jongeren en gender.
4. De Partijen kunnen ervaringen en beste praktijken uitwisselen op gebieden zoals de bevordering van een cultuur van vrede en geweldloosheid, de naleving van de wetgeving, rehabilitatie, sociale heraanpassing, corrigerend recht. Internationale normen moeten tot uiting komen in het recht van de Partijen dat de respec- tieve penitentiaire stelsels regelt.
Handvuurwapens en lichte wapens en andere conventionele wapens
1. De Partijen erkennen dat de illegale productie en overdracht van en de illegale handel in handvuurwapens, lichte wapens en andere conventionele wapens en munitie daarvoor, alsook de buitensporige accumulatie, het slechte beheer en de ongecontroleerde verspreiding ervan, alsook inadequaat beveiligde voorraden, een ernstige bedreiging voor de vrede en de internationale veiligheid blijven vormen.
2. De Partijen komen overeen dat zij hun respectieve verplichtingen met betrekking tot de aanpak van alle aspecten van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en andere conventionele wapens en munitie daarvoor zullen uitvoeren, in het kader van de bestaande internationale verdragen, het VN-Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, aangenomen bij Resolutie 55/255 van de VN van 31 mei 2001, en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, evenals hun verbintenissen in het kader van andere internationale instrumenten op dat gebied, zoals het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten dat op 20 juli 2001 is goedgekeurd.
3. De Partijen erkennen het belang van interne controlesystemen voor de overdracht van conventionele wapens overeenkomstig de geldende internationale normen en voorschriften. De Partijen onderkennen dat het van belang is die controles op verantwoordelijke wijze toe te passen en aldus bij te dragen tot de interna- tionale en regionale vrede, veiligheid en stabiliteit, en tot het verminderen van menselijk leed, en te helpen voorkomen dat conventionele wapens op de illegale markt belanden.
4. In dat verband verplichten de Partijen zich ertoe het Wapenhandelsverdrag, aangenomen te New York op 2 april 2013, volledig uit te voeren en in het kader van dat verdrag met elkaar samen te werken, ook wat betreft het bevorderen van de universalisering van dat verdrag en van de volledige uitvoering ervan door alle VN-lidstaten.
5. De Partijen verplichten zich er daarom toe met elkaar samen te werken en te zorgen voor coördinatie, com- plementariteit en synergie bij het opstellen of verbeteren van de regelgeving voor de internationale handel in conventionele wapens, en bij het voorkomen, bestrijden en uitroeien van de illegale wapenhandel.
Internationaal Strafhof
1. De Partijen erkennen dat de ernstigste misdrijven die de internationale gemeenschap aangaan, niet onge- straft mogen blijven en zij streven ernaar dat die misdrijven effectief worden onderzocht en vervolgd door middel van maatregelen op nationaal niveau en door de versterking van de internationale samenwerking, onder meer via het Internationaal Strafhof („ICC”).
2. De Partijen propageren de universele ratificatie van of toetreding tot het Statuut van Rome inzake het Inter- nationaal Strafhof („Statuut”), en streven naar de doeltreffende interne uitvoering van het Statuut door de staten die partij zijn bij het Statuut. De Partijen wisselen waar passend beste praktijken uit voor de vaststel- ling van hun respectieve wetgeving en nemen maatregelen om de integriteit van het Statuut te waarborgen.
Samenwerking op het gebied van internationaal crisisbeheer
1. De Partijen herbevestigen hun toezegging om samen te werken bij het bevorderen van vrede en interna- tionale veiligheid, onder andere met het oog op de totstandbrenging van een genderdimensie op het gebied van internationale vrede en veiligheid.
2. De Partijen coördineren de activiteiten voor crisismanagement, met inbegrip van samenwerking bij crisis- beheersingsoperaties.
3. De Partijen werken samen voor de uitvoering van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Repu- bliek Chili tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Chili aan crisisbeheersingsope- raties van de Europese Unie, ondertekend te Brussel op 30 januari 2014.
HOOFDSTUK 3 JUSTITIE, VRIJHEID EN VEILIGHEID
Justitiële samenwerking
1. De Partijen versterken de bestaande samenwerking op het gebied van wederzijdse rechtshulp en uitleve- ring op basis van de toepasselijke internationale overeenkomsten. De Partijen versterken de bestaande mechanismen en overwegen waar passend de ontwikkeling van nieuwe mechanismen om de internationale samenwerking op dat gebied te vergemakkelijken. Dergelijke samenwerking omvat de toetreding tot en uit- voering van de desbetreffende internationale instrumenten, naargelang het geval, en nauwere samenwer- king met andere relevante internationale netwerken voor juridische samenwerking.
2. De Partijen bouwen de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken uit, met name wat betreft de onderhandeling over, en de ratificatie en uitvoering van multilaterale verdragen inzake samenwerking in burgerlijke zaken, waaronder de verdragen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het gebied van internationale juridische samenwerking en procesvoering alsook de bescherming van kinderen.
3. De Partijen werken samen om het gebruik van elektronische middelen voor de verzending van stukken te bevorderen, naargelang het geval, alsook strenge normen voor de bescherming van persoonsgegevens, met het oog op internationale justitiële samenwerking.
Het wereldwijde drugsprobleem
1. De Partijen werken samen om te zorgen voor een geïntegreerde, evenwichtige en op feiten gebaseerde aanpak van drugsvraagstukken teneinde:
a. initiatieven met het oog op vermindering van de vraag en daarmee verband houdende maatregelen uit te voeren, met inbegrip van preventie en behandeling, en sociale re-integratie alsook andere gezondheids- gerelateerde kwesties;
b. de beschikbaarheid van en de toegang tot gereglementeerde stoffen voor uitsluitend medische en weten- schappelijke doeleinden te waarborgen, en misbruik van die stoffen te voorkomen;
c. initiatieven met het oog op vermindering van het aanbod en daarmee verband houdende maatregelen, zoals doeltreffende handhaving van de wetgeving en antwoorden op drugsgerelateerde criminaliteit, uit te voeren, witwassen en illegale drugshandel, waaronder door internet gefaciliteerde drugshandel, te bestrijden en justitiële samenwerking te bevorderen;
d. zich te richten op horizontale aandachtspunten zoals drugs en mensenrechten, jongeren, kinderen, gen- der, vrouwen en gemeenschappen, onder andere door middel van maatregelen voor samenwerking en coördinatie met het oog op het bevorderen van de ontwikkeling van programma’s en acties voor onder- wijs en re-integratie, waarmee de vraag naar drugs en psychotrope stoffen kan worden verminderd;
e. informatie en beste praktijken over veranderende situaties, trends en bestaande omstandigheden, opko- mende en aanhoudende uitdagingen en bedreigingen, waaronder nieuwe psychoactieve stoffen, uit te wisselen; het kan daarbij gaan om de vermindering van de vraag naar drugs en de forensische analyse van materiaal, zoals in beslag genomen drugsprecursoren;
f. de internationale samenwerking te versterken, onder andere om misbruik van drugsprecursoren, essen- tiële chemische stoffen en producten of preparaten die die stoffen bevatten en die worden gebruikt voor de illegale productie van verdovende middelen, psychotrope stoffen en nieuwe psychoactieve stoffen, aan te pakken;
g. alternatieve ontwikkeling en regionale, interregionale en internationale samenwerking aan een op ontwik- keling gericht en evenwichtig beleid inzake drugsbestrijding te versterken.
2. De Partijen werken samen om die doelstellingen te verwezenlijken, onder meer door, waar mogelijk, derde landen die dat nog niet hebben gedaan aan te moedigen de bestaande internationale verdragen en protocol- len inzake drugsbestrijding waarbij zij partij zijn, te ratificeren en uit te voeren. De Partijen baseren hun acties op hun toepasselijke wet- en regelgeving, op algemeen aanvaarde beginselen in overeenstemming met de desbetreffende VN-verdragen inzake drugsbestrijding, en op de aanbevelingen in het slotdocument van de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over het wereldwijde drugspro- bleem 2016 getiteld „Our joint commitment to effectively addressing and countering the world drug pro-
blem”, als de recentste internationale consensus over het mondiale drugsbeleid, teneinde de balans op te maken van de uitvoering van de verbintenissen die zijn aangegaan om het wereldwijde drugsprobleem geza- menlijk aan te pakken en te bestrijden.
Internationale migratie en asiel
1. De Partijen werken samen en wisselen standpunten uit binnen het kader van hun respectieve wetten, voor- schriften en bevoegdheden op het gebied van migratie, met inbegrip van reguliere en irreguliere migratie, mensenhandel en migrantensmokkel, migratie en ontwikkeling, asiel en internationale bescherming, terug- keer, overname, integratie, en visa en grensbeheer.
2. De Partijen werken samen, onder meer door middel van mogelijke technische samenwerking, bij het uit- wisselen van informatie en goede praktijken met betrekking tot beleidslijnen, voorschriften, instellingen en maatschappelijke organisaties, naast het delen van gegevens en statistieken over migratie.
3. De Partijen werken samen om irreguliere migratie te voorkomen en migrantensmokkel te bestrijden. Daar- toe zal het volgende gebeuren:
a. Chili verbindt zich ertoe al zijn onderdanen die illegaal aanwezig zijn op het grondgebied van een lidstaat, op verzoek van die lidstaat en, tenzij in een specifieke overeenkomst anders is bepaald, zonder verdere formaliteiten over te nemen;
b. iedere lidstaat verbindt zich ertoe al zijn onderdanen die illegaal aanwezig zijn op het grondgebied van Chili, op verzoek van Chili en, tenzij in een specifieke overeenkomst anders is bepaald, zonder verdere for- maliteiten over te nemen;
c. de lidstaten en Chili verstrekken hun onderdanen passende reisdocumenten voor de in de punten a) en b) genoemde doeleinden of aanvaarden het gebruik van de Europese reisdocumenten voor terugkeer;
d. de Partijen komen onderling overeen te onderhandelen over een specifieke overeenkomst tot vaststelling van de verplichtingen inzake overname, met inbegrip van bewijsmiddelen betreffende de nationaliteit; die overeenkomst kan ook een verplichting bevatten om personen over te nemen die onderdanen van derde landen zijn, overeenkomstig het toepasselijke recht van de Partijen.
4. De Partijen verbinden zich ertoe de internationale samenwerking op het gebied van migratie in alle opzich- ten te versterken, onder andere binnen het kader van de Verenigde Naties, met name bij het aanpakken van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, waarbij tegelijkertijd de nationale bevoegdheden in acht worden genomen.
Consulaire bescherming
De diplomatieke en consulaire autoriteiten van alle vertegenwoordigde lidstaten bieden bescherming aan alle onderdanen van een lidstaat die niet over een permanente vertegenwoordiging in Chili beschikt, indien zij feitelijk in staat zijn in een concreet geval consulaire bescherming te bieden, op dezelfde voorwaarden als aan de onderdanen van die vertegenwoordigde lidstaat.
Witwaspraktijken en de financiering van terrorisme
De Partijen werken samen om het gebruik van hun financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen voor de financiering van terrorisme en het witwassen van opbrengsten van cri- minele activiteiten te voorkomen en te bestrijden. Daartoe wisselen zij informatie uit in het kader van hun res- pectieve wetgeving en werken zij samen om te zorgen voor de effectieve en volledige uitvoering van de aan- bevelingen van de Financiële-actiegroep (FATF). Die samenwerking kan onder meer betrekking hebben op de terugvordering, inbeslagname, confiscatie, opsporing, identificatie en teruggave van vermogensbestandde- len of gelden die uit de opbrengsten van criminele activiteiten zijn verkregen.
Rechtshandhaving en de bestrijding van corruptie en grensoverschrijdende georganiseerde misdaad
1. De Partijen werken samen aan en wisselen standpunten uit over de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde, economische en financiële criminaliteit, drugshandel en illegale drugs, mensenhandel en andere daarmee verband houdende vormen van uitbuiting, corruptie, namaak, smokkel en illegale transac-
ties, door te voldoen aan hun wederzijdse internationale verplichtingen in dat verband, onder meer met betrekking tot wederzijdse rechtshulp en effectieve samenwerking om beslag te leggen op uit corruptie ver- kregen vermogensbestanddelen.
2. De Partijen wisselen empirisch onderbouwde ervaringen en beste praktijken voor het ontwerp en de uit- voering van beleid in verband met de bestrijding van corruptie en grensoverschrijdende georganiseerde cri- minaliteit uit.
3. De Partijen zetten een dialoog en samenwerking op het gebied van rechtshandhaving op, onder meer door hun strategische samenwerking met Europol voort te zetten, alsook hun strategische justitiële samenwer- king, onder meer via Eurojust.
4. De Partijen streven ernaar samen te werken in internationale fora en waar passend de naleving en uitvoe- ring te bevorderen van het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, dat op 15 november 2000 is aangenomen bij VN-Resolutie 55/25, en de daaraan gehechte protocollen.
5. De Partijen bevorderen de uitvoering van het VN-Verdrag tegen corruptie, dat op 31 oktober 2003 is aan- genomen bij Resolutie 58/4 van de VN, en het beoordelingsmechanisme voor de uitvoering van het VN- Verdrag tegen corruptie, dat is ingesteld door de Conferentie van de staten die partij zijn bij het VN-Verdrag tegen corruptie in Doha van 9–13 november 2009 („beoordelingsmechanisme”), onder meer door vast te houden aan de transparantiebeginselen en de deelname van het maatschappelijk middenveld aan het beoor- delingsmechanisme.
6. De Partijen erkennen het belang van corruptiebestrijding in de internationale handel en investeringen en gaan daartoe akkoord met gedetailleerdere bepalingen in het aan deze overeenkomst gehecht Protocol inzake de voorkoming en bestrijding van corruptie.
7. Met betrekking tot de bestrijding van corruptie komen de Partijen in het bijzonder overeen:
a. relevante informatie en beste praktijken uit te wisselen voor kwesties zoals integriteit, openbare transpa- rantie en corruptiebestrijding;
b. informatie en beste praktijken uit te wisselen, waaronder bewustwordingscampagnes en onderwijsme- thoden over de bestrijding van corruptie.
Cybercriminaliteit
1. De Partijen erkennen dat cybercriminaliteit een wereldwijd probleem is, dat een mondiale oplossing vergt.
2. De Partijen intensiveren hun samenwerking om cybercriminaliteit te voorkomen en te bestrijden. Daartoe wisselen zij informatie en beste praktijken uit overeenkomstig hun respectieve wetten en internationale ver- plichtingen, zoals het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit, gedaan te Boedapest op 23 november 2001 („Verdrag van Boedapest”), met volledige inachtneming van de grondrechten en binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid.
3. De Partijen wisselen informatie uit over het onderwijs aan en de opleiding van onderzoekers en andere beroepsbeoefenaren of openbare aanklagers die gespecialiseerd zijn in computercriminaliteit en digitaal forensisch onderzoek, en kunnen gezamenlijke opleidingsactiviteiten uitvoeren waarbij zij zelf of waarbij derde partijen baat hebben.
4. De Partijen streven ernaar zo nodig samen te werken om andere staten bijstand en ondersteuning te bie- den bij de ontwikkeling van passende wetten, beleidslijnen, praktijken, onderwijs en opleiding, in overeen- stemming met het Verdrag van Boedapest, en erkennen dat als de internationale norm voor de preventie en bestrijding van cybercriminaliteit.
Bescherming van persoonsgegevens
1. De Partijen erkennen het belang van de bescherming van de grondrechten op eerbiediging van het privé- leven en de bescherming van persoonsgegevens. De Partijen werken samen om de eerbiediging van die grondrechten te waarborgen, onder meer op het gebied van rechtshandhaving en bij het voorkomen en bestrijden van terrorisme en andere ernstige grensoverschrijdende misdrijven.
2. De Partijen werken samen om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te bevorderen. De samenwerking op bilateraal en multilateraal niveau kan betrekking hebben op capaciteitsopbouw, techni-
sche bijstand, uitwisseling van informatie en expertise, en samenwerking via regelgevende tegenhangers in internationale organen, zoals wederzijds overeengekomen door de Partijen.
HOOFDSTUK 4 DUURZAME ONTWIKKELING
Duurzame ontwikkeling
1. De Partijen bevorderen op een inclusieve en evenwichtige wijze duurzame ontwikkeling in de drie dimen- sies ervan, namelijk economie, maatschappij en milieu, door middel van dialoog, gezamenlijke actie, het delen van beste praktijken, goed bestuur op alle niveaus, samenhangende nationale strategieën inzake duur- zame ontwikkeling en de beschikbaarstelling van financiële middelen, waarbij zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande en toekomstige instrumenten.
2. De Partijen pakken de uitdagingen in verband met de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoel- stellingen van de Verenigde Naties (de „duurzameontwikkelingsdoelstellingen”) aan door voorrang te geven aan de behoeften van elke Partij en aan nationale zeggenschap, rekening houdend met de regionale en lokale context, en door synergieën en partnerschappen op te bouwen met relevante belanghebbenden op dat gebied, waaronder het maatschappelijk middenveld, lokale overheden, de particuliere sector of organisaties zonder winstoogmerk en de academische wereld. Hoewel de Partijen de centrale rol van regeringen bij het bevorderen van ontwikkeling erkennen, zullen zij ook samenwerken om de particuliere sector, in het bijzon- der kleine en middelgrote ondernemingen, aan te moedigen om in hun activiteiten rekening te houden met duurzame ontwikkeling.
3. De Partijen erkennen het belang van de uitvoeringsmiddelen, met inbegrip van financiering, technologie- overdracht, technische samenwerking en capaciteitsopbouw, bij de uitvoering en follow-up van de Agenda 2030 via meerdere belanghebbenden, waaronder regeringen, maatschappelijke organisaties, de particuliere sector en andere actoren. In dat opzicht verbinden zij zich ertoe te blijven werken aan het intensiveren van de internationale samenwerking, onder andere door het gebruik van innovatieve instrumenten te bevorderen teneinde duurzame ontwikkeling te verwezenlijken.
4. De Partijen werken samen om duurzaamheid in consumptie- en productiepatronen te verbeteren, en stre- ven ernaar acties te ondernemen die erop gericht zijn economische groei los te koppelen van aantasting van het milieu, onder andere door middel van de circulaire economie, overheidsbeleid en bedrijfsstrategieën.
5. De Partijen streven ernaar het verantwoorde, duurzame en efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen.
6. De Partijen streven naar het vergroten van het bewustzijn rond de economische en sociale kosten van milieuschade en het bijbehorende effect op het menselijk welzijn, onder andere door wetenschappelijk onderbouwde gegevens te gebruiken.
7. De Partijen voeren een regelmatige gestructureerde beleidsdialoog over duurzame ontwikkeling en de ver- wezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen om de coördinatie van het beleid inzake kwesties van gemeenschappelijk belang en de kwaliteit en doeltreffendheid van die coördinatie te verbeteren.
8. De Partijen werken samen om genderaspecten te integreren in beleidsmaatregelen en instrumenten.
9. De ontwikkelingssamenwerking wordt uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende internatio- naal overeengekomen beginselen en beleidslijnen waartoe beide Partijen zich hebben verbonden.
Internationale samenwerking
1. De Partijen erkennen het wederzijde voordeel van internationale samenwerking en de waarde ervan om processen voor duurzame ontwikkeling te bevorderen.
2. De Partijen moedigen trilaterale samenwerking met derde landen in kwesties van gemeenschappelijk belang aan met volledige inachtneming van de strategieën en prioriteiten van de begunstigden. Zij bevorde- ren het versterken van de regionale integratie binnen Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en erkennen het strategische belang van inclusieve biregionale samenwerking.
Milieu
1. De Partijen erkennen de noodzaak om het milieu te beschermen en natuurlijke hulpbronnen te behouden, te herstellen en op duurzame wijze te beheren.
2. De Partijen zullen met name samenwerken bij kwesties als toegangsrechten in milieuaangelegenheden, biodiversiteit en beschermde gebieden, land en bodem, water, luchtkwaliteit, milieumonitoring, milieueffect- rapportage, afvalbeheer, uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, recycling en beheer van chemische stoffen, effectbeoordeling en beheer op het gebied van vervoer.
3. De Partijen erkennen het belang van mondiale milieugovernance, met inbegrip van de uitvoering van mul- tilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn en, waar passend, resoluties van de Milieuvergadering van de Verenigde Naties en andere relevante fora, om milieu-uitdagingen van gemeenschappelijk belang aan te pakken. Elke Partij herbevestigt haar verbintenis om de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij par- tij is, uit te voeren.
4. De Partijen versterken hun samenwerking bij het beschermen van het milieu en de gezondheid van de mens, en bij het opnemen van milieuoverwegingen in alle sectoren van samenwerking, waar passend, met name wat betreft:
a. het bevorderen van goede milieugovernance op onderling overeengekomen prioritaire gebieden;
b. het bevorderen van de uitwisseling van informatie, technische expertise en beste praktijken op gebieden als:
x. xx xxxxxx en circulaire economie en de beste beschikbare technologieën;
ii. doelstellingen inzake het behoud en het duurzame gebruik van de biodiversiteit, met inbegrip van het in kaart brengen en beoordelen van ecosystemen en ecosysteemdiensten, de waardering ervan, en het opnemen van die doelstellingen in andere relevante beleidsdomeinen;
iii. de bescherming en het duurzame beheer van bossen;
iv. de bestrijding van de illegale handel in wilde dieren en planten, daarbij inbegrepen hout en andere biologische hulpbronnen;
v. het deugdelijke beheer van chemische stoffen en afval;
vi. watervoorraden, bodem en het beleid inzake landgebruik;
vii. luchtverontreiniging en beperking van kortlevende verontreinigende stoffen;
viii. het behoud en het beheer van het kust- en mariene milieu;
ix. de sociale en economische gevolgen van de achteruitgang van het milieu;
x. de gevolgen voor het milieu van economische activiteiten en de kansen die de vergroening van bedrijven biedt;
xi. toegang tot informatie, deelname en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden;
xii. gezamenlijke academische onderzoek op het gebied van milieuaangelegenheden.
Klimaatverandering
1. De Partijen erkennen dat de dringende dreiging van klimaatverandering collectieve actie vereist voor een emissiearme en klimaatbestendige ontwikkeling.
2. De Partijen erkennen het belang van internationale regels en overeenkomsten op het gebied van klimaat- verandering, met name het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te New York op 9 mei 1992 („UNFCCC”), de Overeenkomst van Parijs, en het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te Kyoto op 11 december 1997.
3. De Partijen zetten zich gezamenlijk in om hun samenwerking in het kader van het UNFCCC te versterken, om de Overeenkomst van Parijs en hun nationaal bepaalde bijdragen in het kader van die overeenkomst uit te voeren.
4. Die samenwerking kan bestaan uit:
a. het samenwerken met het oog op de uitvoering van de toezeggingen en acties van vóór 2020 om voor wederzijds vertrouwen tussen de Partijen te zorgen;
b. het mogelijk maken van verdere actie door de Partijen op basis van hun nationale debatten en beleids- analyse;
c. het ondersteunen van een op lage uitstoot van broeikasgassen gebaseerde economische ontwikkeling in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs;
d. het ondersteunen van alle constructieve dialogen en verbintenissen in het kader van het UNFCCC, met name die welke tot stand zijn gebracht om de gezamenlijke vooruitgang naar verwezenlijking van de doel- stellingen van de Overeenkomst van Parijs, zoals de algemene inventarisatie, te beoordelen;
e. het ontwikkelen van een beleidsdialoog en samenwerking bij de uitvoering van het versterkte kader voor transparantie dat met de Overeenkomst van Parijs is ingevoerd, op onderling overeengekomen prioritaire gebieden, zoals de versterking van de nationale capaciteit om een hogere mate van transparantie te berei- ken;
f. het bevorderen van de bilaterale dialoog en samenwerking op terreinen van wederzijds belang om mul- tilaterale processen te ondersteunen, waar passend, die een aanzienlijk effect kunnen hebben op de terug- dringing van broeikasgasemissies van het internationale zeevervoer en de internationale luchtvaart, in het bijzonder in de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Internationale Maritieme Organisa- tie;
g. het bevorderen van binnenlandse klimaatbeleidsmaatregelen en klimaatprogramma’s die de doelstellin- gen van de Overeenkomst van Parijs tot matiging, aanpassing en afstemming van geldstromen, te onder- steunen, onder andere door middel van de doelen en acties die in de nationaal bepaalde bijdragen van de Partijen in het kader van die overeenkomst staan;
h. het ondersteunen van acties om geldstromen af te stemmen op een traject naar broeikasgasarme en kli- maatveerkrachtige ontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op inclusieve klimaatfinanciering, die gericht is op de armste mensen en groepen die bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige effecten van klimaatveran- dering, zoals vrouwen en meisjes;
i. het bevorderen van een dialoog over het versterken van aanpassingsbeleidslijnen en -maatregelen, onder andere met betrekking tot zaken die verband houden met de financiering van aanpassing, de evaluatie van resultaten en het vergroten van de veerkracht;
j. het bevorderen van synergieën op het gebied van klimaatactie op alle niveaus tussen de overheid, maat- schappelijke organisaties en particuliere bedrijven en het bevorderen van de deelname van de particuliere sector met het oog op een klimaatveerkrachtige economie met lage broeikasgasemissies;
k. het bevorderen van economische beleidsinstrumenten voor acties op het gebied van klimaatverandering, zoals koolstofbeprijzing, marktgebaseerde instrumenten en koolstofheffingen, al naar gelang het geval;
l. het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van commercieel levensvatbare emissiearme en an- dere klimaatvriendelijke technologieën;
m. het bevorderen van wereldwijde inspanningen om inefficiënte subsidies voor fossiele brandstoffen die verspilling aanmoedigen, te rationaliseren en geleidelijk af te schaffen, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften en voorwaarden van ontwikkelingslanden, en het mogelijk nade- lige effect op hun ontwikkeling tot een minimum wordt beperkt op een wijze die armen en getroffen gemeenschappen beschermt;
n. het versterken van de bilaterale dialoog die kan ontstaan op andere gebieden van het klimaatbeleid en het streven om rekening te houden met de horizontale aanpak van de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030.
Duurzame energie
1. De Partijen erkennen het belang van de energiesector voor de economische welvaart en de internationale vrede en stabiliteit, en benadrukken dat de transformatie van de energiesector van fundamenteel belang is om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030 te verwezenlijken. Zij zijn het eens over de noodzaak om de energievoorziening te verbeteren en te diversifiëren, innovatie te bevorderen, de energie-efficiëntie te vergroten om de toegang tot veilige, duurzame, milieuvriendelijke en betaalbare ener- gie te waarborgen. De Partijen erkennen dat de energietransitie met kosten gepaard zal gaan in de regio’s en een rechtvaardige transitie zal ondersteunen. De Partijen streven die doelstellingen na.
2. De Partijen wisselen informatie uit over energie en werken bilateraal, regionaal en multilateraal samen om open en concurrerende markten te ondersteunen, beste praktijken uit te wisselen, op wetenschap geba- seerde, transparante regelgeving te bevorderen en samenwerkingsgebieden inzake energievraagstukken te bespreken.
3. Om synergieën te waarborgen, wordt de samenwerking tussen de Partijen op grond van dit artikel uitge- voerd met inachtneming van artikel 15.14.
Oceaangovernance
1. De Partijen erkennen het belang van het duurzame beheer van de oceanen en zeeën, met inbegrip van de bescherming en het behoud van het mariene milieu, het verband tussen oceanen en klimaat, het behoud en het duurzame gebruik en het verantwoorde beheer van de visserij, aquacultuur en andere maritieme activi- teiten en de bijdrage daarvan aan het bieden van ecologische, economische en sociale kansen voor de hui- dige en toekomstige generaties.
2. Daartoe verbinden de Partijen zich, in overeenstemming met hun internationale verplichtingen in het kader van het internationaal recht, met name het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, gedaan te Montego Bay, op 10 december 1982, tot:
a. het aansporen van staten die daartoe in staat zijn, om de Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee over het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, aangenomen te New York op 19 juni 2023, te ondertekenen en te ratificeren, goedkeuren of aanvaarden;
b. het samenwerken om duurzameontwikkelingsdoelstelling 14 en andere daarmee verband houdende duur- zameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, onder meer in relevante regionale en multilaterale organen en processen;
c. het bijdragen aan de verbetering van de internationale oceaangovernance, onder meer door lacunes in de regelgeving en de uitvoering op te vullen;
d. het bevorderen van betere samenwerking en beter overleg, binnen en tussen de bevoegde internationale organisaties, instrumenten en organen teneinde de oceaangovernance te verbeteren en doeltreffende naleving te bevorderen;
e. het bevorderen en op doeltreffende wijze uitvoeren van monitoring-, controle- en bewakingsmaatregelen, zoals waarnemersregelingen, toezichtsystemen voor vaartuigen, toezicht op het overladen, inspecties op zee en havenstaatcontrole, en van bijbehorende sancties, overeenkomstig hun eigen wet- en regelgeving, gericht op de instandhouding van de visbestanden en de voorkoming van overbevissing;
f. het vaststellen of handhaven van acties en samenwerking bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij („IOO-visserij”), met inbegrip van, indien van toepassing, uitwisseling van informatie over IOO-activiteiten in hun wateren en de uitvoering van beleid en maatregelen om IOO- producten van de handelsstromen en viskwekerijen uit te sluiten;
g. het samenwerken met, en waar passend in, regionale organisaties voor visserijbeheer waarvan beide Par- tijen lid, waarnemer of medewerkende niet-verdragsluitende partij zijn, met als doel tot goed bestuur te komen;
h. het verminderen van de druk op de oceanen door mariene verontreiniging en zwerfvuil op zee te bestrij- den, ook die welke afkomstig zijn van bronnen op het land, plastic en microplastic;
i. het samenwerken om ecosystemen en gebiedsgerichte instandhoudingsmaatregelen en beheersinstru- menten te ontwikkelen, overeenkomstig het recht van elke Partij en het internationaal recht en gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, om kust- en mariene gebieden en hulpbronnen, met inbegrip van beschermde mariene gebieden, te beschermen en te herstellen;
j. het aanmoedigen van het versterken van de veiligheid en de bescherming van de oceanen door beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot kustwachttaken en maritiem toezicht, onder meer door betere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten;
k. het bevorderen van gebiedsgerichte instrumenten zoals ecosysteemgerichte maritieme ruimtelijke plan- ning en geïntegreerd beheer van kustgebieden om maritieme activiteiten op duurzame wijze te beheren en te ontwikkelen;
l. het samenwerken om onderzoek op oceanografisch gebied en gegevensverzameling te versterken;
m. het ondersteunen van marien onderzoek en op wetenschappelijke inzichten gebaseerde besluiten voor visserijbeheer en voor andere activiteiten met betrekking tot de exploitatie van xxxxxxx hulpbronnen;
n. het samenwerken om de nadelige effecten van klimaatverandering op de oceaan, kustlijnen en ecosyste- men tot een minimum te beperken, onder meer door de beperking van de emissies van broeikasgassen, in het bijzonder koolstofdioxide, en om doeltreffende adaptatieacties en steun voor de uitvoering van rele- vante internationale overeenkomsten en internationale acties te verwezenlijken;
o. het bevorderen van de ontwikkeling van duurzame en verantwoorde aquacultuur, onder meer met betrek- king tot de uitvoering van de doelstellingen en beginselen van de Gedragscode voor een verantwoorde visserij, aangenomen in Rome op 31 oktober 1995 door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Ver- enigde Naties;
p. het uitwisselen van beste praktijken betreffende de duurzame ontwikkeling van geselecteerde maritieme economische activiteiten die van belang zijn voor de Partijen.
Beperking van het risico op rampen
1. De Partijen erkennen de noodzaak om de risico’s op zowel binnenlandse als mondiale natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen te beperken.
2. De Partijen werken samen om maatregelen inzake preventie, verzachting, paraatheid, respons en herstel te verbeteren om het risico op rampen te verkleinen, een preventiecultuur te bevorderen en hun samenlevin- gen, ecosystemen en infrastructuur veerkrachtiger te maken, en werken zo nodig op bilateraal, regionaal en multilateraal politiek niveau samen om de mondiale rampenrisicovermindering te verbeteren.
3. De Partijen verbinden zich ertoe de uitwisseling van informatie over en goede praktijken voor de uitvoe- ring van en het toezicht op het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015–2030, aangenomen tijdens de derde Wereldconferentie van de VN in Sendai op 18 maart 2015, te bevorderen door middel van
regionale en mondiale samenwerkingsplatforms, en met name met betrekking tot risicobeoordeling, de uit- voering van plannen inzake rampenrisicovermindering op alle niveau, en de verzameling en het gebruik van statistieken over rampen en schadegegevens, onder meer met betrekking tot de economische evaluatie van rampen.
Artikel 4.8
Beleid ten behoeve van de grote steden
1. De Partijen erkennen het belang van beleid ter bevordering van duurzame stedelijke ontwikkeling als mid- del om effectief bij te dragen aan de uitvoering van de doelstellingen van de Agenda 2030 en de Nieuwe Ste- denagenda.
2. De Partijen bevorderen samenwerking en partnerschap tussen alle belangrijke actoren op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling, met name betreffende manieren om stedelijke uitdagingen op geïnte- greerde en alomvattende wijze aan te pakken.
3. De Partijen ontwikkelen waar mogelijk concrete mogelijkheden voor samenwerking tussen steden inzake duurzame oplossingen voor stedelijke uitdagingen, om de capaciteitsopbouw te verbeteren door uitwisse- ling van ervaringen en praktijken en door van elkaar te leren.
Artikel 4.9
Samenwerking op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling2)
1. De Partijen werken samen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling met de gemeenschap- pelijke doelstelling om de veerkracht en duurzaamheid van de voedselproductie, duurzame landbouw en het beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, en klimaatactie en circulaire voedselsystemen te verbeteren, onder meer door voedselverlies en -verspilling te voorkomen en te verminderen, en producentenorganisa- ties, geografische aanduidingen, onderzoek en innovatie, beleid inzake plattelandsontwikkeling en de voor- uitzichten voor de landbouwmarkt te bevorderen.
2. De Partijen erkennen de inspanningen die in internationale fora zijn verricht om de wereldwijde voedsel- zekerheid en voeding en duurzame landbouw te verbeteren en verbinden zich ertoe zich actief in te zetten om in die fora samen te werken met als doel om tegen 2030 een einde te maken aan honger en alle vormen van ondervoeding.
3. De Partijen werken samen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de Agenda 2030 in de agrovoedings- middelenindustrie, met name de duurzameontwikkelingsdoelstellingen 1, 2, 12, 15, 17 en andere relevante duurzameontwikkelingsdoelstellingen.
4. De Partijen stimuleren en bevorderen doeltreffende publieke, publiek-private en maatschappelijke partner- schappen, waarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen en de financieringsstrategieën van partnerschap- pen als vermeld in duurzameontwikkelingsdoelstelling 17. Daartoe streven de Partijen ernaar de bilaterale samenwerking en coördinatie in verband met landbouw en plattelandsontwikkeling te intensiveren op basis van het beginsel van hun respectieve langetermijndoelstellingen inzake duurzaamheid, in het kader van de Green Deal van de Europese Unie, de „van boer tot bord”-strategie van de Europese Unie en de biodiversi- teitsstrategie van de Europese Unie, en de Chileense initiatieven inzake de duurzaamheid van agrovoedings- middelen.
HOOFDSTUK 5
ECONOMISCH, SOCIAAL EN CULTUREEL PARTNERSCHAP
Ondernemingen en industrie
1. De Partijen werken samen om een gunstige omgeving te bevorderen voor de ontwikkeling en het verbe- terde concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen en waar passend samenwerking op het gebied van industrieel beleid. Die samenwerking omvat:
a. het bevorderen van contacten tussen bedrijven, het stimuleren van gezamenlijke investeringen en het tot stand brengen van gezamenlijke ondernemingen en informatienetwerken door middel van bestaande horizontale programma’s;
2) Voor zover de aangelegenheden die onder dit artikel vallen ook in hoofdstuk 14 aan bod komen, wordt de in dit artikel bedoelde samenwerking volgens dat hoofdstuk behandeld.
b. het uitwisselen van gegevens over en ervaringen met het scheppen van kadervoorwaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen om het concurrentievermogen te verbeteren en inzake de procedures voor het oprichten van kleine en middelgrote ondernemingen;
c. het faciliteren van de activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen van de Partijen;
d. het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het aanmoedigen van verantwoorde- lijke ondernemingspraktijken, waaronder duurzame consumptie en productie.
2. De Partijen werken samen om relevante samenwerkingsactiviteiten van de particuliere sector te facilite- ren.
Grondstoffen
1. De Partijen erkennen dat een transparante, marktgebaseerde aanpak de beste manier is om een gunstig klimaat te scheppen voor investeringen in de grondstoffensector.
2. De Partijen bevorderen op basis van wederzijdse belangen de samenwerking op het gebied van vraagstuk- ken met betrekking tot grondstoffen binnen de desbetreffende regionale of multilaterale verbanden of via een bilaterale dialoog op verzoek van een van de Partijen. Die samenwerking is erop gericht de transparantie op de wereldmarkten voor grondstoffen te vergroten en bij te dragen tot duurzame ontwikkeling.
3. Om synergieën te waarborgen, wordt de samenwerking tussen de Partijen op grond van dit artikel uitge- voerd met inachtneming van artikel 15.14.
Verantwoord ondernemerschap, en bedrijfsleven en mensenrechten
1. De Partijen ondersteunen de ontwikkeling en uitvoering van nationale actieplannen inzake bedrijfsleven en mensenrechten door ervoor te zorgen dat doeltreffende zorgvuldigheidsbepalingen op het gebied van mensenrechten worden vermeld en aangemoedigd met betrekking tot die plannen.
2. Rekening houdend met het feit dat de staten de plicht hebben om de mensenrechten op hun grondgebied met betrekking tot zakelijke activiteiten te beschermen, bevorderen de Partijen verantwoord ondernemer- schap in overeenstemming met de internationale normen die door de Partijen worden goedgekeurd of gesteund in het kader van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties, de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwer- king en Ontwikkeling (OESO), en de algemene OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor ver- antwoord ondernemerschap, de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en de Agenda 2030.
Werkgelegenheid en sociale vraagstukken
1. De Partijen erkennen in overeenstemming met de Agenda 2030 dat de uitbanning van armoede in alle vor- men en opzichten, waaronder extreme armoede, wereldwijd de grootste uitdaging is en een essentieel ver- eiste vormt voor duurzame ontwikkeling. In dat opzicht komen zij overeen informatie uit te wisselen over methoden om armoede te meten om op feiten gebaseerd beleid te ondersteunen.
2. De Partijen erkennen dat het verbeteren van de levensstandaard, het scheppen van hoogwaardige banen en het bevorderen van sociale bescherming en fatsoenlijk werk voor iedereen — vrouwen en mannen — cen- traal moeten staan in het werkgelegenheids- en sociaal beleid.
3. De Partijen eerbiedigen, bevorderen en realiseren de grondbeginselen en grondrechten op het werk zoals uiteengezet in de IAO-Verklaring betreffende de grondbeginselen en grondrechten op het werk, aangenomen te Genève op 18 juni 1998, en de follow-up daarvan, de IAO-Verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering, aangenomen op 10 juni 2008, en de overeenkomstige fundamentele IAO-verdragen.
4. De Partijen intensiveren de samenwerking, onder meer tussen sociale partners op het gebied van werkge- legenheid en sociale zaken, en bevorderen de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot werkgele- genheid, gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidsinspecties, zwartwerk, de sociale dialoog en sociale en arbeidsbescherming, met inbegrip van een beoordeling van de effecten van de informele economie als- ook het beheer van arbeidstransities.
5. De Partijen komen overeen een regelmatige dialoog op te zetten om de voortgang van de werkzaamheden op die gebieden van gemeenschappelijk belang alsook van het ontwerp en de doeltreffendheid van hun beleidsmaatregelen op die gebieden te vergezellen en te toetsen.
Ouderen en personen met een beperking
1. De Partijen verbinden zich ertoe te werken aan het welzijn, de waardigheid en de effectieve inclusie van kwetsbare groepen in hun samenleving, alsook van personen die op belemmeringen stuiten bij hun deel- name aan de samenleving op voet van gelijkheid met anderen, met name ouderen en personen met een beperking.
2. De Partijen erkennen de noodzaak om een positieve vergrijzing en toegankelijkheid op alle niveaus gedu- rende de levensduur te bevorderen. De Partijen erkennen tevens de noodzaak om te voldoen aan de verplich- tingen op het gebied van toegankelijkheid in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangenomen op 13 december 2006.
3. De Partijen komen overeen samen te werken om:
a. acties te bevorderen en te ontwikkelen ter ondersteuning en verbetering van de kansen op de arbeids- markt voor en de sociale inclusie van ouderen en personen met een beperking;
b. inclusief onderwijs en een leven lang leren te waarborgen voor personen met een beperking, in het bij- zonder kinderen en jongeren alsook ouderen;
c. gerichte acties te bevorderen waarbij de nadruk ligt op de inclusie van personen met een geestelijke en verstandelijke beperking en geestelijke gezondheidsproblemen, alsook op hun habilitatie en revalidatie;
d. goede praktijken te identificeren en uit te wisselen in verband met hulpmiddelen, waaronder die welke worden gebruikt bij het verlenen van zorg om zelfstandig wonen te bevorderen en die welke kunnen wor- den gebruikt voor zowel ouderen als personen met een beperking, onder andere in situaties van afhanke- lijkheid;
e. op samenhangende wijze de toegankelijkheid van producten en diensten te verbeteren om toegang op voet van gelijkheid en zonder discriminatie van personen met een beperking of ouderen te waarborgen.
Jeugdzaken
1. De Partijen erkennen het belang van jongeren als aanjager van groei en welvaart. In dat opzicht zullen de Partijen de noodzaak om werkgelegenheid en fatsoenlijke banen voor jongeren te scheppen, alsook om pro- jecten te ontwikkelen die erop gericht zijn hun burgerparticipatie te vergroten, benadrukken.
2. De Partijen werken samen om:
a. de actieve participatie van jongeren aan het maatschappelijk leven mogelijk te maken;
b. de uitwisselingen op het gebied van jeugdbeleid en niet-formeel onderwijs voor jongeren en jeugdwer- kers te bevorderen;
c. duurzame en inclusieve ontwikkeling te bevorderen door een dialoog aan te gaan om bewustwordings- campagnes voor jongeren met betrekking tot hun mensenrechten en non-discriminatie te ondersteunen.
3. Binnen dat kader zullen zij gezamenlijke werkzaamheden uitvoeren om pesten en geweld op onderwijs- instellingen tegen te gaan.
Cultuur
1. De Partijen werken samen in relevante internationale fora, zoals de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco), teneinde gemeenschappelijke doeleinden na te streven en culturele diversiteit te bevorderen, onder meer met inachtneming van het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, aangenomen te Parijs op 20 oktober 2005.
2. De Partijen bevorderen een nauwere dialoog en samenwerking in de culturele en creatieve sectoren, onder meer met betrekking tot opkomende en nieuwe technologieën en audiovisuele media, met inachtneming van de bestaande bilaterale overeenkomsten tussen Chili en de lidstaten, onder meer om het wederzijdse begrip en de kennis van elkaars cultuur te vergroten en uitwisselingen op dat gebied te bevorderen.
3. De Partijen streven ernaar passende maatregelen te nemen om culturele uitwisselingen te bevorderen en gezamenlijke initiatieven op verschillende culturele gebieden uit te voeren, zoals coproductie in de media-, film- en televisie-industrie, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beschikbare samenwerkingsinstrumenten en -kaders.
4. De Partijen bevorderen de interculturele dialoog tussen maatschappelijke organisaties en tussen indivi- duele personen van de Partijen.
Onderzoek en innovatie
1. De Partijen werken samen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie op basis van gemeenschappelijke belangen en wederzijds voordeel, overeenkomstig hun regle- ment van orde en bepalingen. Die samenwerking is gericht op het bevorderen van sociale en economische ontwikkeling, het aanpakken van mondiale maatschappelijke uitdagingen, het bereiken van wetenschappe- lijke excellentie, het verbeteren van het regionale concurrentievermogen en het versterken van de betrekkin- gen tussen de Partijen, hetgeen zal leiden tot een langdurig partnerschap. De Partijen bevorderen een beleidsdialoog en gebruiken hun verschillende instrumenten, zoals de Overeenkomst inzake wetenschappe- lijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Chili, gedaan te Brussel op 23 september 2002, op een complementaire wijze.
2. De Partijen streven naar:
a. het verbeteren van de voorwaarden voor de mobiliteit van onderzoekers, wetenschappers, deskundigen, studenten en ondernemers en voor het grensoverschrijdend verkeer van materiaal en apparatuur;
b. het vergemakkelijken van de wederzijdse toegang tot elkaars programma’s voor wetenschap, technologie en innovatie, onderzoeksinfrastructuren en -faciliteiten, publicaties en wetenschappelijke gegevens;
c. het opvoeren van de samenwerking op het gebied van normvoorbereidend onderzoek en normalisatie;
d. het bevorderen van gemeenschappelijke beginselen voor de eerlijke en billijke behandeling van intellectuele-eigendomsrechten in onderzoeks- en innovatieprojecten;
e. het aanmoedigen van een beleidsdialoog over innovatie, met name gericht op kleine en middelgrote ondernemingen, teneinde nieuwe goederen en diensten te genereren en het stimuleren van technologi- sche innovatie en ondernemerschap;
f. het vergroten van het aantal gemeenschappelijke bedrijfsprojecten op het gebied van onderzoek en ont- wikkeling in samenwerkingsverband die bedoeld zijn om innovatieve oplossingen voor gemeenschappe- lijke problemen en uitdagingen voort te brengen;
g. het bevorderen van netwerken en banden tussen instellingen voor onderzoek en innovatie, zoals univer- siteiten en onderzoekscentra en bedrijven, in de regio’s van de Partijen, voor de ontwikkeling van activi- teiten die de marktsituatie benaderen;
h. het ondersteunen van sociale en openbare innovatieprogramma’s die erop gericht zijn de sociale ontwik- keling van de regio’s en in het bijzonder de levenskwaliteit van burgers te verbeteren;
i. het bevorderen van samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken, beleidsmaatregelen en strate- gieën, met inbegrip van mondiale uitdagingen, tussen besluitvormers, innovatieagentschappen en an- dere relevante belanghebbenden.
3. De Partijen bevorderen de volgende activiteiten waarbij overheidsorganisaties, openbare en particuliere onderzoekscentra, hogeronderwijsinstellingen, innovatieagentschappen en -netwerken en andere belang- hebbenden, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen, zijn betrokken:
a. gezamenlijke initiatieven om meer bekendheid te geven aan programma’s voor wetenschap, technologie, innovatie en capaciteitsopbouw, en aan de mogelijkheden om aan elkaars programma’s deel te nemen;
b. gezamenlijke bijeenkomsten en workshops om informatie en beste praktijken uit te wisselen en gebieden voor gezamenlijk onderzoek aan te wijzen;
c. gezamenlijke en medegefinancierde acties voor onderzoek en innovatie, met inbegrip van thematische netwerken, op gebieden van gemeenschappelijk belang;
d. wederzijds erkende beoordeling en evaluatie van de samenwerking op het gebied van wetenschap en innovatie en verspreiding van de resultaten daarvan.
Samenwerking op het gebied van polaire aangelegenheden
De Partijen erkennen het belang van dialoog en samenwerking op bilateraal en multilateraal niveau in polaire aangelegenheden. Die samenwerking wordt gekanaliseerd door middel van een dialoog met deskundigen en de uitwisseling van beste praktijken, onder meer in het kader van de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren.
Digitaal beleid
1. De Partijen erkennen dat informatie- en communicatietechnologie (ICT) de economische, educatieve en sociale ontwikkeling stimuleert. De Partijen wisselen standpunten over hun respectieve beleid op dat gebied uit.
2. De Partijen werken samen op het gebied van ICT-beleid. Die samenwerking kan bestaan uit:
a. het uitwisselen van standpunten over de verschillende aspecten van de strategie inzake de digitale interne markt van de Europese Unie, met name beleid en regelgeving op het gebied van elektronische commu- nicatie, waaronder toegang tot breedbanddiensten, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, gegevensstromen, gegevenslokalisatievereisten, e-overheid, open overheid, open gegevens, internetbeveiliging, e-gezondheid en de onafhankelijkheid van de regelgevende instanties;
b. het uitwisselen van standpunten over netneutraliteit als een beginsel om een vrij en open internet te bevorderen, en het creëren van en het bieden van toegang tot onlinediensten en -toepassingen ten behoeve van alle burgers;
c. het inzetten van ICT als een middel van sociale, culturele en economische ontwikkeling, sociale en digi- tale inclusie en culturele diversiteit alsook als essentieel instrument voor het stimuleren van connectivi- teit in scholen en het ontwikkelen van academische en onderzoeksnetwerken;
d. het ontwikkelen van de interconnectie en interoperabiliteit van onderzoeksnetwerken, infrastructuren en diensten voor computergebruik en verwerking van wetenschappelijke gegevens, en het bevorderen van die ontwikkeling binnen hun regionale context;
e. het samenwerken op het gebied van e-overheid en vertrouwensdiensten, zoals elektronische handteke- ning en elektronische identiteit, met de nadruk op de uitwisseling van beleidsbeginselen, informatie en goede praktijken inzake het gebruik van ICT voor de modernisering van overheidsinstanties, en het bevor- deren van hoogwaardige openbare diensten en een transparant beheer van overheidsmiddelen;
f. het uitwisselen van informatie over normen, conformiteitsbeoordeling en typegoedkeuring, onder meer om de handel te vergemakkelijken;
g. het bevorderen van de uitwisseling en opleiding van met name jonge specialisten en vrouwen;
h. het bevorderen van digitale vaardigheden.
Onderwijs en hoger onderwijs
1. De Partijen werken samen op het gebied van onderwijs om de ontwikkeling van menselijke kapitaal te ondersteunen, met name in het hoger onderwijs.
2. Om de kwaliteit en modernisering van stelsels voor hoger onderwijs te ondersteunen, moeten de Partijen:
a. de mobiliteit van studenten, universiteitsmedewerkers en administratief personeel bevorderen door mid- del van bestaande of nieuwe programma’s;
b. de capaciteit in instellingen voor hoger onderwijs vergroten;
c. de mechanismen voor de erkenning van kwalificaties en studieperioden in het buitenland verbeteren, overeenkomstig het recht van elke Partij.
Civiele satellietnavigatie, aardobservatie en andere ruimteactiviteiten
1. De Partijen erkennen dat ruimteactiviteiten een positief effect hebben op de economische, sociale en duur- zame ecologische ontwikkeling en het concurrentievermogen van de industrie.
2. De Partijen werken samen, overeenkomstig internationale verdragen en hun respectieve recht, aan aan- gelegenheden van gemeenschappelijk belang op het gebied van civiele ruimteactiviteiten, zoals:
a. ruimteonderzoek, onder meer naar satellietnavigatie en aardobservatie door de deelname aan Horizon Europa;
b. samenwerking op het gebied van toepassingen en diensten voor mondiale satellietnavigatiesystemen, met inbegrip van met name wetenschappelijk onderzoek, industriële samenwerking, ontwikkelingen in de handel en op de markt, gebruiksnormen, certificering en regulerende maatregelen;
c. de ontwikkeling van satellietaugmentatiesystemen, met name voor luchtvervoers- of augmentatiesyste- men, wederzijdse bescherming van de infrastructuur van satellietnavigatiesystemen, samenwerking op het gebied van interoperabiliteit, compatibiliteit en spectrumgebruik;
d. aardobservatie en aardwetenschappen, met inbegrip van samenwerking in multilaterale fora en met name de Groep voor aardobservatie en het Comité voor aardobservatiesatellieten („CEOS”) om maat- schappelijke uitdagingen het hoofd te bieden en partnerschappen tussen bedrijven en innovatiepartner-
schappen inzake aardobservatie te vergemakkelijken in het kader van het Copernicus-onderdeel van het ruimtevaartprogramma van de Unie door gebieden van gemeenschappelijk belang in kaart te brengen;
e. satellietcommunicatie.
Toerisme
1. De Partijen werken op het gebied van toerisme samen om de uitwisseling van informatie te verbeteren en beste praktijken vast te stellen, teneinde een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het toerisme te waarborgen en de banencreatie, de economische ontwikkeling en de verbetering van de levenskwaliteit te ondersteunen.
2. De Partijen richten zich in het bijzonder op:
a. het behouden en vergroten van het potentieel van het natuurlijke en culturele erfgoed;
b. het eerbiedigen van de integriteit en de belangen van lokale gemeenschappen;
c. het bevorderen van samenwerking tussen de regio’s van de Partijen en de regio’s en gemeenten van buur- landen;
d. het bevorderen van informatie-uitwisseling en samenwerking voor creatieve sectoren en innovatie in de toeristische sector.
Statistieken
1. De Partijen werken samen op het gebied van statistieken.
2. Die samenwerking kan bestaan uit:
a. het bevorderen van de harmonisatie van statistische methoden ter verbetering van de vergelijkbaarheid van gegevens;
b. het produceren en verspreiden van officiële statistieken en ontwikkelingsindicatoren;
c. het uitwisselen van kennis en goede praktijken tussen de officiële instellingen in Chili die verantwoorde- lijk zijn voor statistische aangelegenheden en procedures, en hun tegenhangers in de Europese Unie.
Vervoer
1. De Partijen werken samen op de relevante terreinen van het vervoersbeleid, met inbegrip van geïnte- greerd vervoersbeleid, met het oog op de ontwikkeling en ondersteuning van een doeltreffend, duurzaam, veilig, beveiligd en milieuvriendelijk vervoerssysteem voor zowel passagiers als goederen.
2. Die samenwerking is gericht op de bevordering van:
a. de uitwisseling van informatie over hun respectieve beleidsmaatregelen, normen, beste praktijken en andere zaken van gemeenschappelijk belang op het gebied van vervoer;
b. de interconnectie en interoperabiliteit van netwerken;
c. een benadering van een multimodaal vervoerssysteem;
d. een investeringsvriendelijk klimaat;
e. de veiligheid en beveiliging van vervoerssystemen;
f. vervoersvraagstukken in verband met het milieu;
g. koolstofarme of koolstofvrije vervoersoplossingen, onderzoek en innovatie, slimme en digitale oplossin- gen;
h. een dialoog met deskundigen en samenwerking binnen internationale vervoersfora;
i. oplossingen voor duurzaam vervoer, onder meer met betrekking tot stedelijke mobiliteit; en
j. handelsbevordering, verbeterde efficiëntie en optimalisering van logistieke en vervoersactiviteiten door middel van digitalisering en de vereenvoudiging van de rapportagevereisten voor alle vervoerswijzen.
HOOFDSTUK 6 ANDERE GEBIEDEN
Macro-economisch beleid
De Partijen werken samen en bevorderen de uitwisseling van informatie en standpunten over macro- economisch beleid en trends.
Belastingaangelegenheden
De Partijen erkennen de beginselen van goed bestuur op fiscaal gebied, waaronder de mondiale normen inzake transparantie, uitwisseling van informatie en de minimumnormen tegen grondslaguitholling en winst- verschuiving (BEPS), en verbinden zich ertoe die toe te passen, alsook schadelijke belastingmaatregelen af te schaffen. De Partijen zullen een gelijk speelveld bevorderen en werken aan het verbeteren van de interna- tionale samenwerking op belastinggebied om belastingfraude en -ontwijking te voorkomen.
Consumentenbeleid
De Partijen erkennen het belang van het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming en streven daartoe naar samenwerking op het gebied van consumentenbeleid. De Partijen komen overeen dat die samenwerking, voor zover mogelijk, betrekking kan hebben op:
a. de uitwisseling van informatie over hun respectieve kaders voor consumentenbescherming, onder meer over consumentenwetgeving, de veiligheid van consumentenproducten, verhaalmogelijkheden voor con- sumenten en de handhaving van consumentenwetgeving;
b. de bevordering van de oprichting van onafhankelijke consumentenorganisaties en contacten tussen ver- tegenwoordigers van consumenten.
Volksgezondheid
De Partijen komen overeen samen te werken aan vraagstukken op het gebied van volksgezondheid, met name met betrekking tot de preventie en beheersing van overdraagbare ziekten, paraatheid om uitbraken van hoogpathogene ziekten te bestrijden, de naleving van de Internationale Gezondheidsregeling (2005), op 23 mei 2005 aangenomen door de Wereldgezondheidsvergadering, en de bestrijding van resistentie tegen anti- microbiële stoffen.
Samenwerking op het gebied van sport en lichaamsbeweging
De Partijen werken samen op het gebied van sport en lichaamsbeweging als een middel om bij te dragen tot de ontwikkeling van een actieve en gezonde levensstijl, met inbegrip van het bevorderen van gezondheids- bevorderende lichaamsbeweging in alle leeftijdscategorieën, het bevorderen van de sociale rollen en educa- tieve waarden van sport en het bestrijden van bedreigingen voor de sport, zoals doping, wedstrijdvervalsing, racisme en geweld.
HOOFDSTUK 7
MODERNISERING VAN DE STAAT EN HET OPENBAAR BESTUUR, DECENTRALISATIE, REGIONAAL BELEID EN INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING
Modernisering van de staat
De Partijen zullen in de context van hun politieke dialoog en samenwerking werken aan de uitwisseling van ervaringen op het gebied van de modernisering en decentralisatie van de staat en het openbaar bestuur, waarbij lering wordt getrokken uit de beste praktijken van de Partijen op het gebied van algemene organisa- torische doeltreffendheid en de bestaande wetgeving en het institutionele kader met het oog op de verwe- zenlijking van goed bestuur, waaronder:
a. het erkennen van de autonomie en de rol van hoge controle-instellingen bij het bevorderen van goed bestuur op alle niveaus door efficiëntie, verantwoordingsplicht, doeltreffendheid en transparantie te waarborgen;
b. het bevorderen van transparantie en verantwoordingsplicht in het beleid en de besluitvorming van de overheid ten aanzien van hun bevolking, en het versterken van de rol van het maatschappelijk midden- veld op dat gebied;
c. het bevorderen van een cultuur van integriteit en rechtschapenheid in het openbaar bestuur die de hele samenleving omvat, in samenwerking met de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld;
d. het bevorderen, ondersteunen en aanmoedigen van innovatie in de publieke sector, door oplossingen aan te dragen voor de problemen en uitdagingen van de verschillende niveaus en werkterreinen ervan, zodat zij publieke waarde genereren in het innovatie-ecosysteem en de innovatiesamenleving.
Regionaal beleid en decentralisatie
1. De Partijen erkennen het belang van beleidsmaatregelen bedoeld om evenwichtige en duurzame regio- nale en territoriale ontwikkeling te bevorderen. De Partijen erkennen het belang van regio’s en van het wer- ken met subnationale overheden, en hoe zij belangrijke kennis over overheidsbeleid kunnen aandragen in overeenstemming met de eisen van de toekomstige decentralisatie van Chili.
2. De Partijen zullen, waar mogelijk, samenwerken met het oog op de verbetering van governancesystemen op verschillende niveaus, capaciteitsopbouw door het uitwisselen van ervaringen en praktijken en door van elkaar te leren, met betrekking tot duurzame oplossingen voor uitdagingen op het gebied van territoriale en regionale ontwikkeling, met betrekking tot beleidsmaatregelen ter bevordering van de sociale, economische en territoriale cohesie, met inbegrip van grensoverschrijdende samenwerking, met betrekking tot het opzet- ten en uitvoeren van regionaal beleid en het organiseren van strategieën voor territoriale ontwikkeling en met betrekking tot kwesties in verband met partnerschappen, procedures en methoden inzake planning en eva- luatie, regionale innovatie en beleid voor slimme specialisatie.
3. De Partijen zetten zich ervoor in om waar nodig de dynamiek en de kansen voor samenwerking tussen de regio’s van de Europese Unie en de regio’s van Chili te versterken en uit te breiden door gezamenlijke pro- gramma’s en projecten die onder meer gericht zijn op regionale en territoriale ontwikkeling, te ontwerpen en uit te voeren.
4. De Partijen zullen trachten ervaringen en goede praktijken uit te wisselen met betrekking tot de onderlinge relatie tussen decentralisatie en de uitvoering van regionaal beleid.
Interinstitutionele samenwerking
1. De Partijen stimuleren en vergemakkelijken een nauwere dialoog en samenwerking tussen de betrokken instellingen op alle gebieden die onder deze overeenkomst vallen. Daartoe moedigen de Partijen contacten aan tussen de instellingen van de regering van Chili en de overheidssector en andere relevante instellingen van Chili, en hun tegenhangers in de Europese Unie met het oog op de breedst mogelijke sectorale samen- werking, die betrekking kan hebben op:
a. de preventie en de bestrijding van corruptie;
b. organisatorische opleiding en ondersteuning;
c. technische bijstand die wordt verleend aan de instellingen van Chili die verantwoordelijk zijn voor het genereren, uitvoeren en evalueren van overheidsbeleid en voor het verstrekken van informatie over dat beleid, met inbegrip van vergaderingen van het personeel van de instellingen van de Europese Unie met hun tegenhangers in Chili;
d. regelmatige uitwisseling van informatie, als dat passend wordt geacht, onder andere door het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, en de ontwikkeling van informatienetwerken, waarbij tegelij- kertijd de bescherming van persoonsgegevens wordt gewaarborgd op alle terreinen waarop gegevens- uitwisseling is vereist;
e. uitwisseling van informatie en goede praktijken met betrekking tot de digitalisering van staatsprocedures in verband met de verlening van diensten aan burgers;
f. de overdracht van gespecialiseerde kennis;
g. voorstudies en de gezamenlijke uitvoering van projecten waarbij sprake is van een evenredige financiële bijdrage;
h. de ontwikkeling van actieplannen met inbegrip van knooppunten, tijdschema’s en beoordelingsmecha- nismen;
i. bijdragen aan het genereren van capaciteiten, competenties en vaardigheden op het gebied van publieke innovatie.
2. De Partijen kunnen, in onderling overleg, andere actieterreinen toevoegen aan de in lid 1 genoemde ter- reinen.
DEEL III
HANDEL EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE AANGELEGENHEDEN
HOOFDSTUK 8
ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN AFDELING A
ALGEMENE BEPALINGEN
Instelling van een vrijhandelszone
De Partijen brengen een vrijhandelszone tot stand, in overeenstemming met artikel XXIV van de GATT 1994 en artikel V van de GATS.
Doelstellingen
Dit deel van deze overeenkomst heeft de volgende doelstellingen:
a. de uitbreiding en diversificatie van de handel in goederen tussen de Partijen, overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994, door verlaging of afschaffing van tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen;
b. de bevordering van de handel in goederen, met name door middel van de bepalingen inzake douane en handelsbevordering, normen, technische voorschriften, conformiteitsbeoordelingsprocedures en sani- taire en fytosanitaire maatregelen, met behoud van het recht van elke Partij om regelgeving vast te stel- len om doelstellingen van openbaar beleid te verwezenlijken;
c. de liberalisering van de handel in diensten, overeenkomstig artikel V van de GATS;
d. de totstandbrenging van een economisch klimaat dat bevorderlijk is voor meer investeringsstromen, de verbetering van de voorwaarden voor vestiging op basis van het non-discriminatiebeginsel, met behoud van het recht van elke Partij om de nodige maatregelen vast te stellen en te handhaven om doelstellingen van openbaar beleid na te streven;
e. de facilitering van de handel en investeringen tussen de Partijen, onder meer door middel van de vrije overdracht van lopende betalingen en kapitaalverkeer;
f. de ontwikkeling van een gunstig investeringsklimaat door te voorzien in transparante, stabiele en voor- spelbare regels die een eerlijke behandeling van investeerders waarborgen en de oprichting van een gerechtelijk stelsel om geschillen tussen investeerders en staten op doeltreffende, eerlijke en voorspel- bare wijze op te lossen;
g. de effectieve wederzijdse openstelling van de markten voor overheidsopdrachten van de Partijen;
h. de bevordering van innovatie en creativiteit door te zorgen voor adequate en effectieve bescherming van alle intellectuele-eigendomsrechten in overeenstemming met de internationale verplichtingen die van toepassing zijn tussen de Partijen;
i. de bevordering van voorwaarden die onvervalste mededinging bevorderen, met name wat betreft de onderlinge handel en investeringen tussen de Partijen;
j. de ontwikkeling van de internationale handel op een wijze die bijdraagt tot duurzame ontwikkeling op eco- nomisch, sociaal en milieugebied; en
k. de instelling van een effectieve, eerlijke en voorspelbare regeling inzake geschillenbeslechting om ge- schillen over de uitlegging en toepassing van dit deel van deze overeenkomst op te lossen.
Algemeen toepasselijke definities
Voor de toepassing van dit deel van deze overeenkomst wordt in de bijlagen 9, 10-A tot en met 10-E, 13-A tot en met 13-H, 15-A, 15-B, 16-A, 16-B, 16-C, 17-A tot en met 17-I, 19-A, 19-B, 19-C, 21-A, 21-B, 25, 28-A, 28-B, 29,
32-A, 32-B, 32-C, 38-A en 38-B en de protocollen bij deze overeenkomst verstaan:
a. „Overeenkomst inzake de landbouw”: de Overeenkomst inzake de landbouw, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
b. „Antidumpingovereenkomst”: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
c. „douanerechten”: alle soorten rechten of heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer van goederen, met uitzondering van:
i. heffingen gelijkwaardig aan interne belastingen die overeenkomstig artikel 9.4 van deze overeenkomst worden opgelegd;
ii. antidumping-, bijzondere vrijwarings-, compenserende of vrijwaringsrechten die worden toegepast in overeenstemming met de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst, de Overeenkomst inzake de land- bouw, de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen of de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, indien van toepassing; en
iii. alle vergoedingen of andere heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer en waarvan de hoogte beperkt is tot, bij benadering, de kosten van verleende diensten;
d. „CPC”: de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Sta- tistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991);
e. „dagen”: kalenderdagen, met inbegrip van weekend- en feestdagen;
f. „bestaand”: geldend op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst;
g. „GATS”: de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten, opgenomen in bijlage 1B bij de WTO- Overeenkomst;
h. „GATT 1994”: de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
i. „goed van een Partij”: een binnenlands goed in de zin van de GATT 1994, waaronder de goederen van oor- sprong van die Partij;
j. „geharmoniseerd systeem” of „GS”: het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, met inbegrip van de bijbehorende algemene interpretatieregels en de aantekeningen op de afdelingen, hoofdstukken en onderverdelingen, en wijzigingen daarvan, zoals ontwikkeld door de Wereld- douaneorganisatie;
k. „post”: de eerste vier cijfers van het tariefindelingsnummer uit hoofde van het geharmoniseerd systeem;
l. „rechtspersoon”: een juridische entiteit, uit hoofde van toepasselijk recht opgericht of anderszins xxxxxx- xxxxxxx, met winst- of andere oogmerken, en in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of vereni- gingen;
m. „maatregel”: elke maatregel in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, adminis- tratieve actie, eis, praktijk of in enige andere vorm;
n. „maatregel van een Partij”: alle maatregelen die worden vastgesteld of gehandhaafd door
3):
i. overheden en autoriteiten op alle niveaus;
ii. niet-gouvernementele organen bij de uitoefening van door overheden of autoriteiten op alle niveaus gedelegeerde bevoegdheden4); of
iii. entiteiten die met betrekking tot de maatregel in werkelijkheid handelen in opdracht van of onder het gezag of toezicht van een Partij5);
o. „natuurlijke persoon”:
i. voor de EU-Partij, een onderdaan van een lidstaat overeenkomstig het recht van die lidstaat6); en
ii. voor Chili, een onderdaan van Chili overeenkomstig het recht van Chili;
p. „goed van oorsprong”: een goed dat geldt als goed van oorsprong uit hoofde van de oorsprongsregels in hoofdstuk 10;
q. „persoon”: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;
r. „persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
s. „Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen”: de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, opge- nomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
t. „sanitaire of fytosanitaire maatregel”: een maatregel als bedoeld in punt 1 van bijlage A bij de SPS- Overeenkomst;
u. „SCM-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
v. „SPS-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, opgenomen in bij- lage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
w. „TBT-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen in bijlage 1 bij de WTO-Overeenkomst;
x. „TRIPS-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, opgenomen in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst; en
y. „WTO-Overeenkomst”: de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te
3) Voor alle duidelijkheid valt onder „maatregel” ook het nalaten van een Partij acties te ondernemen die nodig zijn om haar verplichtingen krachtens deze overeenkomst na te komen.
4) Voor alle duidelijkheid: de verplichtingen van een Partij uit hoofde van deze overeenkomst zijn van toepassing op een overheidsbedrijf of een andere persoon wanneer die als regelgevende of administratieve autoriteit optreedt of aan haar door een Partij een andere overheidsautoriteit is gedelegeerd, zoals de bevoegdheid tot onteigening, de afgifte van ver- gunningen, de goedkeuring van handelstransacties of het opleggen van quota, vergoedingen of andere heffingen.
5) Voor alle duidelijkheid: indien een Partij beweert dat een entiteit optreedt als bedoeld in punt iii), ligt de bewijslast bij die Partij en moet zij ten minste concrete aanwijzingen aandragen.
6) Voor de toepassing van de hoofdstukken 17 tot en met 27 omvat de definitie van „natuurlijke persoon” tevens natuur- lijke personen die permanent ingezetene van de Republiek Letland zijn en die geen staatsburger van de Republiek Let- land of van enige andere staat zijn, maar die uit hoofde van de wet- en regelgeving van de Republiek Letland recht heb- ben op een paspoort voor niet-staatsburgers.
Marrakesh op 15 april 1994.
Verhouding tot de WTO-overeenkomst en andere bestaande overeenkomsten die binnen het toepassingsgebied van dit deel van deze overeenkomst vallen
1. De Partijen bevestigen hun wederzijdse rechten en verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst en andere bestaande overeenkomsten die binnen het toepassingsgebied van dit deel van deze overeenkomst vallen en waarbij zij partij zijn.
2. Geen van de bepalingen van deze overeenkomst kan zo worden uitgelegd dat zij een van de Partijen ertoe verplicht te handelen op een wijze die in strijd is met haar verplichtingen uit hoofde van de WTO- Overeenkomst.
3. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een andere bestaande overeenkomst dan de WTO- Overeenkomst waarbij beide Partijen partij zijn en die binnen het toepassingsgebied van dit deel van deze overeenkomst valt, plegen de Partijen onmiddellijk overleg met elkaar om tot een voor beide Partijen aan- vaardbare oplossing te komen.
AFDELING B INSTITUTIONELE BEPALINGEN
Specifieke taken van de Gezamenlijke Raad in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken
1. Wanneer de op grond van artikel 40.1 ingestelde Gezamenlijke Raad kwesties behandelt die verband hou- den met dit deel van deze overeenkomst7), kan hij:
a. besluiten vaststellen tot wijziging van:
i. de tarieflijsten in de aanhangsels 9-1 en 9-2 om de tariefafbraak te versnellen;
ii. hoofdstuk 10 en de bijlagen 10-A tot en met 10-E;
iii. de bijlagen 13-F en 13-G, en aanhangsel 13-E-1;
iv. de bijlagen 16-A, 16-D, 16-E, en punt 1 van bijlage 16-B;
v. bijlage 21-B;
vi. bijlage 29;
vii. de definitie van „subsidie” in artikel 31.2, lid 1, voor zover die betrekking heeft op ondernemingen die diensten verlenen, met het oog op de opname van het resultaat van toekomstige besprekingen in de WTO of aanverwante plurilaterale fora over dat onderwerp;
viii. bijlage 32-A wat betreft de verwijzingen naar het in de Partijen toepasselijke recht;
ix. bijlage 32-B met betrekking tot de criteria die in de bezwaarprocedure moeten worden opgenomen;
x. bijlage 32-C wat betreft de geografische aanduidingen;
xi. de bijlagen 38-A en 38-B; en
xii. alle andere bepalingen, bijlagen, aanhangsels of protocollen waarvan de wijziging in dit deel van deze overeenkomst is voorzien;
b. besluiten vaststellen om uitleggingen van de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst te geven, die bindend zijn voor de Partijen en alle uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst opgerichte orga- nen en voor de in de hoofdstukken 33 en 38 bedoelde panels;
c. op grond van artikel 40.3, lid 3, bijkomende subcomités en andere organen oprichten die verantwoorde- lijk zijn voor aangelegenheden die door dit deel van deze overeenkomst worden bestreken; en
d. indien hij dat passend acht, het reglement van orde vaststellen van de subcomités en andere organen die op grond van g artikel 8.8 en punt c), van dit lid zijn opgericht.
2. De agenda van een vergadering van de Gezamenlijke Raad in zijn samenstelling voor handelsvraagstuk- ken wordt vastgesteld door de coördinatoren voor dit deel van deze overeenkomst, op grond van artikel 8.7, lid 2.
7) Voor alle duidelijkheid: Chili zal alle besluiten die de Gezamenlijke Raad in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken via acuerdos de ejecución (uitvoeringsovereenkomsten) vaststelt, overeenkomstig Chileens recht ten uitvoer leggen.
Specifieke taken van het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken
1. Wanneer het op grond van artikel 40.2 ingestelde Gemengd Comité kwesties behandelt die verband hou- den met dit deel van deze overeenkomst8):
a. verleent het de Gezamenlijke Raad bijstand bij de uitvoering van zijn taken, wanneer die betrekking heb- ben op handels- en investeringsaangelegenheden;
b. is het verantwoordelijk voor de correcte uitvoering en toepassing van dit deel van deze overeenkomst; in dat verband, en onverminderd de uit hoofde van hoofdstuk 38 vastgestelde rechten, kan elke Partij kwes- ties in verband met de toepassing of de uitlegging van dit deel van deze overeenkomst ter bespreking naar het Gemengd Comité verwijzen;
c. is het verantwoordelijk voor de correcte uitvoering en toepassing van de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst en voor de evaluatie van de met de toepassing ervan behaalde resultaten;
d. zoekt het naar passende manieren om problemen te voorkomen en op te lossen, die overigens kunnen ontstaan op door dit deel van deze overeenkomst bestreken gebieden;
e. houdt het toezicht op de werkzaamheden van alle uit hoofde van artikel 8.8 opgerichte subcomités en de uit hoofde van artikel 40.3, lid 3, ingestelde subcomités die taken uitvoeren die specifiek zijn voor dit deel van deze overeenkomst; en
f. onderzoekt het de gevolgen van de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie voor dit deel van deze overeenkomst.
2. Het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken kan:
a. op grond van artikel 40.3, lid 3, bijkomende subcomités en andere organen oprichten die verantwoorde- lijk zijn voor aangelegenheden die door dit deel van deze overeenkomst worden bestreken;
b. besluiten vaststellen tot wijziging van dit deel van deze overeenkomst op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), en de in artikel 8.5, lid 1, punt b), bedoelde uitleggingen geven tussen de vergaderingen van de Geza- menlijke Raad, wanneer de Gezamenlijke Raad niet bijeen kan komen of zoals anders bepaald in deze overeenkomst; en
c. het reglement van orde van de op grond van artikel 8.8 en in punt a), van dit lid opgerichte subcomités en andere organen vaststellen, indien het dat passend acht.
3. De agenda van een vergadering van het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken wordt vastgesteld door de coördinatoren voor dit deel van deze overeenkomst, op grond van artikel 8.7, lid 2.
Coördinatoren voor dit deel van deze overeenkomst
1. Elke Partij benoemt binnen 60 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een coör- dinator voor dit deel van deze overeenkomst en stelt de andere Partij in kennis van de contactgegevens van die coördinator.
2. De coördinatoren stellen gezamenlijk de agenda vast en voeren alle andere noodzakelijke voorbereidingen uit voor de vergaderingen van de Gezamenlijke Raad, het Gemengd Comité en de subcomités en andere organen die op grond van artikel 8.8 zijn opgericht of uit hoofde van artikel 40.3, lid 3, zijn opgericht en taken uitvoeren die specifiek zijn voor dit deel van deze overeenkomst. De coördinatoren geven waar passend follow-up aan de besluiten van de Gezamenlijke Raad en het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor han- delsvraagstukken, en aan de besluiten van de subcomités in de in de artikelen 17.39 en 25.20 bedoelde geval- len.
Subcomités en andere organen die specifiek zijn voor dit deel van deze overeenkomst
1. De Partijen stellen de volgende subcomités in:
a. het Subcomité voor corruptiebestrijding op het gebied van handel en investeringen;
b. het Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels;
c. het Subcomité Financiële diensten;
d. het Subcomité Intellectuele eigendom;
e. het Subcomité Overheidsopdrachten;
f. het Subcomité Sanitaire en fytosanitaire maatregelen;
g. het Subcomité Diensten en investeringen;
8) Voor alle duidelijkheid: Chili zal alle besluiten die het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken via acuerdos de ejecución (uitvoeringsovereenkomsten) vaststelt, overeenkomstig Chileens recht ten uitvoer leggen.
h. het Subcomité Duurzame voedselsystemen;
i. het Subcomité Technische handelsbelemmeringen;
j. het Subcomité voor de handel in goederen; en
k. het Subcomité Handel en duurzame ontwikkeling.
2. De agenda van een vergadering van de subcomités en andere organen die verantwoordelijk zijn voor door dit deel van deze overeenkomst bestreken aangelegenheden, wordt vastgesteld door de coördinatoren voor dit deel van deze overeenkomst, op grond van artikel 8.7, lid 2.
HOOFDSTUK 9 HANDEL IN GOEDEREN
Doelstelling
De Partijen liberaliseren overeenkomstig dit deel van deze overeenkomst geleidelijk en wederzijds de handel in goederen.
Toepassingsgebied
Tenzij in dit deel van deze overeenkomst anders is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op de handel in goederen van een Partij.
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en bijlage 9 wordt verstaan onder:
a. „Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen”: de Overeenkomst inzake pro- cedures op het gebied van invoervergunningen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
b. „consulaire formaliteiten”: de procedure om van een consul van de invoerende Partij op het grondgebied van de uitvoerende Partij, of op het grondgebied van een derde land, een consulaire factuur of een consulair visum voor een handelsfactuur, oorsprongscertificaat, manifest, aangifte ten uitvoer door de verlader, of enig ander douanedocument in verband met de invoer van een goed te verkrijgen;
c. „Overeenkomst inzake de douanewaarde”: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT 1994 in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
d. „procedure voor uitvoervergunningen”: een administratieve procedure in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de uitvoer uit het grondgebied van de uitvoerende Partij wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douane- afhandeling zijn vereist, worden overgelegd;
e. „procedure voor invoervergunningen”: administratieve procedure in het kader waarvan als eerste voor- waarde voor de invoer in het grondgebied van de invoerende Partij wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douane- afhandeling zijn vereist, worden overgelegd;
f. „gereviseerd goed”: een goed dat is ingedeeld onder de hoofdstukken 84 tot en met 90 of onder post 94.02, met uitzondering van goederen die zijn ingedeeld onder de posten 84.18, 85.09, 85.10, 85.16 en 87.03 of onderverdelingen 8414.51, 8450.11, 8450.12, 8508.1 en 8517.11 van het GS en dat:
i. geheel of gedeeltelijk bestaat uit onderdelen die zijn verkregen uit gebruikte goederen;
ii. met een origineel nieuw goed vergelijkbare prestaties en werkingsvoorwaarden vertoont; en
iii. waarvoor dezelfde garantie als voor een origineel nieuw goed wordt gegeven;
g. „reparatie”: elke bewerkingshandeling ten aanzien van goederen die ten doel heeft een gebrekkige wer- king of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld, of ervoor te zor- gen dat de goederen aan de technische voorschriften voor gebruik ervan voldoen, zonder welke handeling de goederen niet meer op de normale wijze kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. De reparatie van goederen omvat het herstel en onderhoud, maar omvat geen bewerkingen of processen waardoor:
i. de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;
ii. een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd; of
iii. de technische prestaties van een goed worden verbeterd of vergroot;
h. „afbouwcategorie”: de termijn voor de afschaffing van douanerechten, variërend van nul tot zeven jaar, waarna een goed vrij van douanerechten is, tenzij anders bepaald in de lijsten in bijlage 9.
Nationale behandeling op gebied van interne belastingen en regelgeving
Elke Partij behandelt goederen van de andere Partij als nationale goederen, in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij. Daartoe worden artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeen- komst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.
Verlaging of afschaffing van douanerechten
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, verlaagt elke Partij haar douanerechten op goederen van oorsprong uit de andere Partij of schaft die af overeenkomstig haar lijst in bijlage 9.
2. Voor de toepassing van lid 1 is het basistarief van de douanerechten het basistarief dat voor elk goed is vastgesteld in de lijsten in bijlage 9.
3. Indien een Partij het door haar toegepaste meestbegunstigingsrecht verlaagt, dan geldt de lijst in bijlage 9 van die Partij voor de verlaagde rechten. Indien een Partij het door haar toegepaste meestbegunstigingsrecht verlaagt tot een tarief dat lager is dan is dan het basistarief voor een bepaalde tariefpost, berekent die Partij het toegepaste preferentiële tarief door de tariefverlaging toe te passen op het verlaagde toegepaste meest- begunstigingsrecht, waarbij zij de relatieve preferentiemarge voor die specifieke tariefpost aanhoudt zolang het toegepaste meestbegunstigingsrecht lager is dan het basistarief. De relatieve preferentiemarge voor een specifieke tariefpost in elke afbouwperiode komt overeen met het verschil tussen het basistarief zoals vast- gesteld in de lijst in bijlage 9 van die Partij en het toegepaste recht voor die tariefpost volgens die lijst, gedeeld door dat basistarief en uitgedrukt als percentage.
4. De Partijen plegen op verzoek van een Partij overleg om te bezien of de in de lijsten in bijlage 9 vastge- stelde douanerechten versneld kunnen worden verlaagd of afgeschaft. De Gezamenlijke Raad kan, gelet op dat overleg, een besluit vaststellen om bijlage 9 te wijzigen om de verlaging of afschaffing van dat tarief te versnellen.
Standstill
1. Tenzij in dit deel van deze overeenkomst anders is bepaald, mag een Partij douanerechten die in bijlage 9 als basisrecht zijn vastgesteld, niet verhogen en mag zij evenmin nieuwe douanerechten vaststellen voor goederen van oorsprong uit de andere Partij.
2. Voor meer zekerheid mag een Partij een douanerecht na een eenzijdige verlaging verhogen tot het niveau dat in bijlage 9 is vastgesteld voor de respectieve afbouwperiode.
Uitvoerrechten, uitvoerbelastingen en andere uitvoerheffingen
1. Een Partij mag geen rechten, belastingen of andere heffingen van welke aard ook ter zake van of in ver- band met de uitvoer van een goed naar de andere Partij invoeren of handhaven, en evenmin interne belas- tingen of andere heffingen op goederen die naar de andere Partij worden uitgevoerd die hoger zijn dan de belasting of heffing die op soortgelijke voor binnenlands verbruik bestemde goederen zou worden geheven.
2. Niets in dit artikel belet een Partij om bij de uitvoer van een goed een retributie of heffing op te leggen die op grond van artikel 9.8 is toegestaan.
Retributies en formaliteiten
1. Retributies en andere heffingen die door een Partij worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer van een goed van de andere Partij blijven beperkt tot het bedrag bij benadering van de kosten van de verleende diensten, en mogen geen indirecte bescherming van binnenlandse goederen of belasting op de in- of uitvoer voor fiscale doeleinden beogen.
2. Een Partij mag geen retributies of andere heffingen ter zake van of in verband met de in- of uitvoer op een ad-valorembasis opleggen.
3. Elke Partij kan slechts heffingen opleggen of kosten in rekening brengen voor specifieke diensten, waar- onder:
a. de aanwezigheid, op verzoek, van douanepersoneel buiten de officiële kantooruren of op een andere plaats dan op een douanekantoor;
b. analyses of deskundigenverslagen van goederen en portokosten voor het retourneren van goederen aan een aanvrager, met name bij besluiten betreffende bindende inlichtingen of het verstrekken van inlichtin- gen over de toepassing van de douanewetgeving;
c. het onderzoek of de monsterneming van goederen voor controledoeleinden, of de vernietiging van goe- deren, indien andere kosten dan die voor de inzet van douanepersoneel zijn gemaakt; of
d. uitzonderlijke controlemaatregelen, indien de aard van de goederen of een potentieel risico dergelijke maatregelen vereisen.
4. Elke Partij maakt onverwijld alle retributies en heffingen die zij in verband met de invoer of de uitvoer aan- rekent, bekend op zodanige wijze dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen.
5. Een Partij legt in verband met de invoer van goederen van de andere Partij geen consulaire formaliteiten, waaronder retributies en heffingen, op.
Gerepareerde goederen
1. Een Partij past geen douanerecht toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, het douanegebied van de Partij opnieuw binnenkomen nadat die goederen tijdelijk uit haar douanegebied naar het douanege- bied van de andere Partij zijn uitgevoerd voor reparatie.
2. Lid 1 is niet van toepassing op goederen die in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soort- gelijke status zijn ingevoerd, vervolgens worden uitgevoerd ter reparatie en niet opnieuw worden ingevoerd in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status.
3. Een Partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie tij- delijk uit het douanegebied van de andere Partij worden ingevoerd9).
Gereviseerde goederen
1. Tenzij in dit deel van deze overeenkomst anders is bepaald, kent een Partij aan gereviseerde goederen van de andere Partij geen minder gunstige behandeling toe dan zij aan soortgelijke nieuwe goederen toekent.
2. Voor alle duidelijkheid is artikel 9.11 van toepassing op invoer- en uitvoerverboden of invoer- en uitvoer- beperkingen met betrekking tot gereviseerde goederen. Indien een Partij invoer- en uitvoerverboden of invoer- en uitvoerbeperkingen invoert of handhaaft met betrekking tot gebruikte goederen, past zij die maat- regelen niet toe op gereviseerde goederen.
3. Een Partij kan eisen dat gereviseerde goederen als zodanig worden geïdentificeerd voor distributie of ver- koop op haar grondgebied en dat zij voldoen aan alle toepasselijke technische voorschriften die van toepas- sing zijn op soortgelijke nieuwe goederen.
In- en uitvoerbeperkingen
Daartoe worden artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij muta- tis mutandis in dit deel van deze overeenkomst opgenomen en maken zij daarvan integrerend deel van uit. Een Partij voert dienovereenkomstig geen verboden of beperkingen in en handhaaft die evenmin ter zake van de invoer van een goed van de andere Partij of van de uitvoer of verkoop ten uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere Partij is bestemd, tenzij dat in overeenstemming is met artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij.
9) In de EU-partij wordt voor de toepassing van dit lid de regeling actieve veredeling als bedoeld in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB EU L 269 van 10.10.2013, blz. 1) gebruikt.
Oorsprongsaanduiding
Indien Chili voorschriften betreffende de verplichte aanduiding van het land van oorsprong op goederen van de EU-Partij toepast, kan het Gemengd comité besluiten dat met de aanduiding „Made in EU” of een soort- gelijke aanduiding in de plaatselijke taal aan die voorschriften wordt voldaan bij invoer naar Chili. Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om te preciseren voor welk soort producten de verplichte aan- duiding van het land van oorsprong geldt. Hoofdstuk 10 is niet van toepassing op dit artikel.
Invoervergunningsprocedures
1. Elke Partij ziet erop toe dat alle invoervergunningsprocedures die van toepassing zijn op de handel in goe- deren tussen de Partijen, wat de toepassing ervan betreft neutraal zijn en op een eerlijke, billijke, niet- discriminerende en transparante wijze worden beheerd.
2. Invoervergunningsprocedures worden door een Partij alleen ingesteld of gehandhaafd als voorwaarde voor invoer in haar grondgebied uit het grondgebied van de andere Partij, als er voor het bereiken van een administratief doel redelijkerwijs geen andere passende procedure beschikbaar zijn.
3. Een Partij stelt geen niet-automatische invoervergunningsprocedures in en handhaaft die evenmin als voorwaarde voor invoer in haar grondgebied uit het grondgebied van de andere Partij, tenzij dat noodzakelijk is voor de uitvoering van een maatregel die strookt met dit deel van deze overeenkomst. Een Partij die een dergelijke niet-automatische invoervergunningsprocedure vaststelt, vermeldt aan de andere Partij duidelijk de maatregel die met die procedure ten uitvoer wordt gelegd.
4. Elke Partij stelt invoervergunningsprocedures vast en beheert die in overeenstemming met de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen. Daartoe wor- den de artikelen 1, 2 en 3 van die overeenkomst mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij integrerend deel daarvan uit.
5. Een Partij die nieuwe invoervergunningsprocedures of wijzigingen van bestaande invoervergunningspro- cedures vaststelt, stelt de andere Partij daarvan in kennis binnen 60 dagen na de bekendmaking van die nieuwe invoervergunningsprocedures of wijzigingen van bestaande invoervergunningsprocedures. De ken- nisgeving bevat de inlichtingen die worden genoemd in lid 3 van dit artikel en in artikel 5, lid 2, van de Over- eenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen. Een Partij wordt geacht aan deze bepa- ling te voldoen indien zij de Commissie invoervergunningen overeenkomstig artikel 4 van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen in kennis heeft gesteld van de desbetreffende nieuwe invoervergunningsprocedure of van een wijziging van een bestaande invoervergunningsprocedure, met inbegrip van de in artikel 5, lid 2, van die overeenkomst bedoelde inlichtingen.
6. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij onverwijld alle relevante informatie, waaronder de in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen bedoelde inlichtingen, met betrekking tot elke invoervergunningsprocedure die zij voornemens is vast te stellen, die zij heeft vastgesteld of die zij handhaaft en elke wijziging van een bestaande invoervergunningsprocedure.
Uitvoervergunningsprocedures
1. Elke Partij maakt nieuwe uitvoervergunningsprocedures of enige wijziging van een bestaande uitvoerver- gunningsprocedure op zodanige wijze bekend dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daar- van kennis kunnen nemen. Die bekendmaking vindt, voor zover uitvoerbaar, plaats 30 dagen voordat de pro- cedure of wijziging van kracht wordt, en in elk geval uiterlijk op de datum waarop de procedure of wijziging van kracht wordt.
2. Elke Partij zorgt ervoor dat de bekendmaking van uitvoervergunningsprocedures de volgende informatie omvat:
a. de tekst van haar uitvoervergunningsprocedures of van de wijzigingen die zij in die procedures aanbrengt;
b. de goederen waarop elke uitvoervergunningsprocedure betrekking heeft;
c. voor elke uitvoervergunningsprocedure, een beschrijving van de procedure voor het aanvragen van een uitvoervergunning en alle criteria waaraan een aanvrager moet voldoen om een uitvoervergunning te kunnen aanvragen, zoals het bezitten van een activiteitenvergunning, het opzetten of handhaven van een investering of het actief zijn via een bepaalde vorm van vestiging op het grondgebied van een Partij;
d. een of meer contactpunten waar belanghebbenden nadere inlichtingen kunnen verkrijgen over de voor- waarden voor het verkrijgen van een uitvoervergunning;
e. het administratieve orgaan of de administratieve organen waarbij een aanvraag of andere relevante docu- menten moeten worden ingediend;
f. een beschrijving van alle maatregelen waaraan de uitvoervergunningsprocedure uitvoering beoogt te geven;
g. de periode waarin elke uitvoervergunningsprocedure van kracht zal zijn, tenzij de procedure van kracht blijft tot de intrekking of herziening ervan in een nieuwe bekendmaking;
h. als de Partij voornemens is van een uitvoervergunningsprocedure gebruik te maken voor het beheer van een uitvoercontingent, de totale omvang, en indien van toepassing, de waarde van het contingent alsook de openings- en sluitingsdata van het contingent; en
i. alle vrijstellingen of uitzonderingen die in de plaats komen van het vereiste een uitvoervergunning te ver- krijgen, informatie over hoe die vrijstellingen of uitzonderingen kunnen worden aangevraagd of gebruikt, en de criteria voor het verlenen of toekennen ervan.
3. Binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt elke Partij de andere Partij in kennis van haar bestaande uitvoervergunningsprocedures. Een Partij die nieuwe uitvoervergunningsprocedures of bestaande uitvoervergunningsprocedures wijzigt, stelt de andere Partij daarvan in kennis binnen 60 dagen na de bekendmaking van die nieuwe uitvoervergunningsprocedures of wijzigingen van bestaande uitvoer- vergunningsprocedures. De kennisgeving omvat een verwijzing naar de bron of bronnen waar de op grond van lid 2 vereiste informatie wordt bekendgemaakt en, indien van toepassing, het adres van de desbetref- fende overheidswebsite(s).
4. Voor alle duidelijkheid, niets in dit artikel wordt zodanig uitgelegd dat een Partij ertoe verplicht is een uit- voervergunning te verlenen of belet wordt haar verplichtingen of verbintenissen uit hoofde van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of uit hoofde van multilaterale regelingen inzake non- proliferatie- en uitvoercontrole na te komen.
Douanewaarde
Elke Partij bepaalt de douanewaarde van de goederen van de andere Partij die op haar grondgebied worden ingevoerd overeenkomstig artikel VII van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake de douanewaarde. Daar- toe worden artikel VII van de GATT 1994, met inbegrip van de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij, en de artikelen 1 tot en met 17 van de Overeenkomst inzake de douanewaarde, met inbegrip van de aantekeningen daarop, mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij integrerend deel daarvan uit.
Preferentiegebruik
1. In het kader van het toezicht op de werking van dit deel van deze overeenkomst en de berekening van het preferentiegebruik wisselen de Partijen jaarlijks invoerstatistieken uit voor een periode die één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst aanvangt en loopt tot tien jaar nadat de tariefafschaffing voor alle goederen is voltooid overeenkomstig de lijsten in bijlage 9. Tenzij het Gemengd Comité anders besluit, wordt die periode automatisch met vijf jaar verlengd. Het Gemengd Comité kan besluiten de termijn verder te ver- lengen.
2. De in lid 1 bedoelde uitwisseling van invoerstatistieken heeft betrekking op gegevens over het meest recente beschikbare jaar, met inbegrip van de waarde en, indien van toepassing, het volume, op het niveau van de tariefpost, voor de invoer van goederen van de andere Partij waaraan in het kader van dit deel van deze overeenkomst een preferentiële-rechtenbehandeling wordt toegekend en voor invoer van die goederen waaraan geen preferentiële behandeling werd toegekend.
Specifieke maatregelen met betrekking tot beheer van preferentiële behandeling
1. De Partijen werken samen bij het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op de douanewetge- ving betreffende de preferentiële behandeling die uit hoofde van dit hoofdstuk wordt toegekend overeen- komstig hun verplichtingen uit hoofde van hoofdstuk 10 (Oorsprongsregels) en het Protocol inzake weder- zijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst.
2. Een Partij kan, overeenkomstig de in lid 3 vastgestelde procedure, de desbetreffende preferentiële behan- deling tijdelijk schorsen wanneer die Partij op basis van objectieve, dwingende en verifieerbare informatie tot
de bevinding is gekomen dat de andere Partij systematische en grootschalige inbreuken op de douanewet- geving heeft gemaakt om de uit hoofde van dit hoofdstuk bedoelde preferentiële behandeling te verkrijgen, en tot de bevinding is gekomen dat:
a. de andere Partij systematisch ontoereikend of ondeugdelijk heeft gehandeld bij de verificatie van de oor- sprong van goederen en de naleving van de andere verplichtingen in het kader van het Protocol betref- fende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst, of bij vaststelling of voorkoming van overtredingen van de oorsprongsregels;
b. de andere Partij systematisch weigert om op verzoek van de Partij controles achteraf van het bewijs van de oorsprong te verrichten of de resultaten daarvan tijdig mede te delen, of systematisch met onnodige vertraging een dergelijke controle verricht of de resultaten meedeelt; of
c. de andere Partij systematisch weigert of nalaat om samen te werken of medewerking te verlenen ter nako- ming van haar verplichtingen uit hoofde van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bij- stand in douanezaken bij deze overeenkomst, in verband met de preferentiële behandeling.
3. De Partij die tot de in lid 2 bedoelde bevinding is gekomen, stelt het Gemengd Comité daarvan zonder onnodige vertraging in kennis en treedt in het kader van het Gemengd comité met de andere Partij in overleg om tot een oplossing te komen die aanvaardbaar is voor beide Partijen.
Indien de Partijen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving geen overeenstemming bereiken over een wederzijds aanvaardbare oplossing, kan de Partij die tot de bevinding is gekomen, besluiten de desbe- treffende preferentiële behandeling van de betrokken goederen tijdelijk te schorsen. Die Partij stelt het Gemengd Comité zonder onnodige vertraging in kennis van die tijdelijke schorsing.
Tijdelijke schorsingen gelden slechts voor de periode die nodig is om de financiële belangen van de betrok- ken Partij te beschermen, en niet langer dan zes maanden. Indien echter de omstandigheden die tot de aan- vankelijke schorsing aanleiding gaven ook na het verstrijken van de termijn van zes maanden voortduren, kan de betrokken Partij besluiten de schorsing te verlengen. Elke tijdelijke schorsing is het voorwerp van perio- diek overleg binnen het Gemengd Comité.
4. Elke Partij maakt overeenkomstig haar interne procedures berichten aan importeurs betreffende kennis- gevingen of besluiten met betrekking tot de in lid 3 bedoelde tijdelijke schorsingen bekend.
Subcomité voor de handel in goederen
Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité voor de handel in goederen heeft tot taak:
a. toezicht te houden op de uitvoering en het beheer van dit hoofdstuk en bijlage 9;
b. de handel in goederen tussen de Partijen te bevorderen, onder meer via overleg over de verbetering van de tariefbehandeling in verband met markttoegang op grond van artikel 9.5, lid 4, en over andere kwes- ties, waar passend;
c. een forum te bieden om problemen in verband met dit hoofdstuk te bespreken en op te lossen;
d. belemmeringen voor de handel in goederen tussen de Partijen onverwijld aan te pakken, met name wan- neer zij verband houden met de toepassing van niet-tarifaire maatregelen, en die kwesties zo nodig ter beoordeling voor te leggen aan het Gemengd Comité;
e. de Partijen aanbevelingen te doen over wijzigingen van of toevoegingen aan dit hoofdstuk;
f. de uitwisseling van gegevens voor preferentiegebruik of enige andere uitwisseling van informatie inzake de handel in goederen tussen de Partijen te coördineren;
g. alle toekomstige wijzigingen van het geharmoniseerd systeem te herzien om ervoor te zorgen dat de ver- plichtingen van elke Partij uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst niet worden gewijzigd, en over- leg te plegen om alle geschillen in dat verband op te lossen;
h. de in artikel 15.17 beschreven taken te vervullen.
HOOFDSTUK 10 OORSPRONGSREGELS EN OORSPRONGSPROCEDURES
AFDELING A OORSPRONGSREGELS
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en bijlagen 10-A tot en met 10-E:
a. „indeling”: de indeling van een product of materiaal onder een bepaald hoofdstuk, onder een bepaalde post of postonderverdeling van het geharmoniseerd systeem;
b. „zending”: producten die gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden verzonden of die
vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument voor de verzending van de exporteur naar de geadres- seerde, of bij gebreke daarvan, een enkele factuur;
c. „douaneautoriteit”:
i. voor Chili, de Nationale Douanedienst; en
ii. voor de EU-Partij, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douane- diensten alsook alle andere autoriteiten in de lidstaten die belast zijn met de toepassing en de handhaving van de douanewetgeving;
d. „exporteur”: een in een Partij gevestigde persoon die overeenkomstig de wet- en regelgeving van die Par- tij het product van oorsprong uitvoert of produceert en een attest van oorsprong opstelt;
e. „identieke producten”: producten die in elk opzicht overeenstemmen met de in de productomschrijving omschreven producten; de productomschrijving op het handelsdocument dat is gebruikt om een attest van oorsprong op te stellen voor meerdere zendingen moet nauwkeurig genoeg zijn om dat product duidelijk te identificeren, en ook om identieke producten die vervolgens op basis van dat attest worden ingevoerd, dui- delijk te identificeren;
f. „importeur”: een persoon die het product van oorsprong invoert en daarvoor om preferentiële tariefbe- handeling verzoekt;
g. „materiaal”: elke stof die wordt gebruikt bij de productie van een product, met inbegrip van alle ingredi- ënten, grondstoffen, bestanddelen of onderdelen;
h. „product”: het resultaat van productie, zelfs indien het is bedoeld om later als materiaal voor de produc- tie van een ander product te worden gebruikt; en
i. „productie”: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage.
Algemene vereisten
1. Voor de toepassing door een Partij van de preferentiële tariefbehandeling op een goed van oorsprong van de andere Partij overeenkomstig dit deel van deze overeenkomst, worden de volgende producten, op voor- waarde dat zij voldoen aan alle andere toepasselijke vereisten van dit hoofdstuk, beschouwd als van oor- sprong uit de andere Partij:
a. volledig in die Partij verkregen producten zoals bedoeld in artikel 10.4;
b. uitsluitend uit materialen van oorsprong uit die Partij geproduceerde producten; en
c. in die Partij vervaardigde producten waarin niet van oorsprong zijnde materialen zijn gebruikt, voor zover zij voldoen aan de eisen van bijlage 10-B.
2. Als een product overeenkomstig lid 1 de oorsprongsstatus heeft verkregen, worden de niet van oorsprong zijnde materialen die zijn gebruikt bij de productie van dat product niet als niet van oorsprong beschouwd wanneer dat product als materiaal in een ander product wordt verwerkt.
3. De verkrijging van de oorsprongsstatus wordt zonder onderbreking afgehandeld op het grondgebied van een Partij.
Cumulatie van de oorsprong
1. Een product van oorsprong uit een Partij wordt beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij wanneer het als materiaal bij de productie van een ander product in die andere Partij wordt gebruikt, voor zover de uitgevoerde be- of verwerking ingrijpender is dan een of meer van de in artikel 10.6 genoemde behandelin- gen.
2. Materialen die zijn ingedeeld in hoofdstuk 3 van het geharmoniseerd systeem en die van oorsprong zijn uit de in lid 4, punt b), genoemde landen en worden gebruikt bij de productie van onder de onderverdeling 1604.14 van het geharmoniseerd systeem ingedeelde tonijnconserven, kunnen als van oorsprong uit een Par- tij worden beschouwd mits aan de voorwaarden van lid 3, punten a) tot en met e), is voldaan en die Partij een kennisgeving voor toetsing door het in artikel 10.31 bedoelde subcomité doet.
3. Het Gemengd Comité kan, op aanbeveling van het in artikel 10.31 bedoelde subcomité, besluiten dat bepaalde materialen van oorsprong uit de in lid 4 van dit artikel bedoelde derde landen10) als van oorsprong uit een Partij worden beschouwd indien zij worden gebruikt bij de productie van een product in die Partij, mits:
a. elke Partij een geldende handelsovereenkomst heeft waarbij een vrijhandelsruimte met dat derde land is ingesteld overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994;
10) Ter informatie: „derde land” is gedefinieerd in artikel 1.3, punt c).
b. de oorsprong van de in dit lid bedoelde materialen wordt bepaald in overeenstemming met de oorsprong- sregels die van toepassing zijn in het kader van:
i. de handelsovereenkomst van de EU-Partij waarbij een vrijhandelsruimte met dat derde land is inge- steld, indien het betrokken materiaal wordt gebruikt voor de productie van een product in Chili; en
ii. de handelsovereenkomst van Chili waarbij een vrijhandelsruimte met dat derde land is ingesteld, indien het betrokken materiaal wordt gebruikt voor de productie van een product in de EU-Partij;
c. tussen die Partij en dat derde land een regeling inzake adequate administratieve douanesamenwerking van kracht is die de volledige uitvoering van dit hoofdstuk waarborgt, met inbegrip van de bepalingen inzake het gebruik van passende documenten betreffende de oorsprong van materialen, en die Partij de andere Partij in kennis stelt van die regeling;
d. de in die Partij uitgevoerde productie of verwerking van de materialen ingrijpender is dan een of meer van de in artikel 10.6 genoemde behandelingen; en
e. de Partijen het eens zijn over de overige toepasselijke voorwaarden.
4. De in lid 3 bedoelde derde landen zijn:
a. de Midden-Amerikaanse landen Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama; en
b. de Andeslanden Colombia, Ecuador en Peru.
Geheel en al verkregen producten
1. De volgende producten worden beschouwd als volledig in een Partij verkregen:
a. aldaar gekweekte of geoogste planten en producten van het plantenrijk;
b. aldaar geboren en gehouden levende dieren;
c. producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;
d. aldaar, maar niet buiten de uiterste grenzen van de territoriale wateren van die Partij, door xxxxx, vangst met vallen en strikken, bevissing, verzamelen of vangen verkregen producten;
e. producten afkomstig van aldaar geboren en opgefokte geslachte dieren;
f. producten afkomstig van aquacultuur aldaar, indien aquatische organismen, met inbegrip van vis, week- dieren, schaaldieren, andere ongewervelde waterdieren en waterplanten zijn geboren of opgefokt uit uit- gangsmateriaal zoals eieren, hom en kuit, visbroed, pootvis of larven, door ingrepen in het kweek- en groeiproces teneinde de productie te vergroten, zoals het uitzetten, voeren, of beschermen tegen preda- toren;
g. aldaar ontgonnen of gewonnen minerale of andere van nature voorkomende stoffen, niet vallende in pun- ten a) tot en met f), betreft;
h. producten van de zeevisserij en andere buiten een territoriale zee door een vaartuig van die Partij uit de zee gewonnen producten;
i. producten die, uitsluitend uit de in punt h) bedoelde producten, aan boord van een fabrieksschip van die Partij zijn vervaardigd;
j. producten die buiten een territoriale zee door een Partij of een persoon van een Partij uit de zeebodem of ondergrond zijn gewonnen, op voorwaarde dat die Partij of die persoon van die Partij het recht heeft die zeebodem of ondergrond te bewerken;
k. resten of afval van productie aldaar of van gebruikte producten aldaar verzameld, voor zover die produc- ten alleen nog voor de terugwinning van grondstoffen kunnen worden gebruikt; en
l. producten die aldaar uitsluitend uit de in punten a) tot en met k) bedoelde producten zijn vervaardigd.
2. Onder „vaartuig van een Partij” respectievelijk „fabrieksschip van een Partij” in lid 1, punten h) en i), wordt verstaan een vaartuig respectievelijk fabrieksschip dat:
a. in een lidstaat of in Chili is geregistreerd;
b. onder de vlag van een lidstaat of van Chili vaart; en
c. aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
i. het is voor meer dan 50 % eigendom van natuurlijke personen van een lidstaat of van Chili; of
ii. het is eigendom van rechtspersonen die:
A. hun hoofdkantoor en hun belangrijkste economische activiteit in een lidstaat of in Chili hebben; en
B. voor meer dan 50 % eigendom zijn van personen van een van die Partijen.
Toleranties
1. Wanneer een bij de productie van een product gebruikt niet van oorsprong zijnd materiaal niet aan de ver- eisten van bijlage 10-B voldoet, wordt dat product als van oorsprong uit een Partij beschouwd, op voor- waarde dat:
a. voor alle producten11) met uitzondering van onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoni- seerd systeem ingedeelde producten, de totale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het product;
b. voor onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem ingedeelde producten de in de aantekeningen 6 tot en met 8 bij bijlage 10-A bepaalde toleranties van toepassing zijn.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de waarde of het gewicht van de bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen hoger is dan een van de in bijlage 10-B voorgeschreven per- centages voor de maximumwaarde of het maximumgewicht van niet van oorsprong zijnde materialen.
3. Lid 1 is niet van toepassing op volledig in een Partij verkregen producten in de zin van artikel 10.4. Indien het op grond van bijlage 10-B is vereist dat de bij de productie van een product gebruikte materialen volledig zijn verkregen, zijn de leden 1 en 2 van dit artikel van toepassing.
Ontoereikende be- of verwerking
1. Niettegenstaande artikel 10.2, lid 1, punt c), wordt een product niet als van oorsprong uit een Partij beschouwd indien slechts een of meer van de volgende behandelingen in die Partij worden uitgevoerd ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen:
a. behandelingen zoals drogen, invriezen, pekelen en andere soortgelijke behandelingen, indien zij uitslui- tend bedoeld zijn om producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;
b. splitsen en samenvoegen van xxxxx;
c. het wassen, het schoonmaken, het stofvrij maken of het verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;
d. het strijken of persen van textielstoffen en textielwaren;
e. eenvoudig schilderen en polijsten;
f. ontvliezen of doppen en geheel of gedeeltelijk vermalen van rijst; polijsten en glanzen van granen en rijst;
g. het kleuren of aromatiseren van suiker of vormen van suikerklonten; het geheel of gedeeltelijk vermalen van kristalsuiker in vaste vorm;
h. het pellen, ontpitten of schillen van noten, vruchten of groenten;
i. aanscherpen, eenvoudig vermalen of versnijden;
j. zeven, sorteren, classificeren of assorteren;
k. eenvoudig plaatsen in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de opmaak;
l. aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingste- kens op de producten zelf of op de verpakking;
m. het eenvoudig mengen van producten, ook indien van verschillende soorten, met inbegrip van het men- gen van suiker met andere stoffen;
n. eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel en het uit elkaar nemen van pro- ducten;
o. eenvoudig toevoegen van water of verdunnen, drogen of denatureren van producten; of
p. slachten van dieren.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt een behandeling als eenvoudig beschouwd wanneer voor het uitvoe- ren daarvan geen bijzondere vaardigheden of speciaal daarvoor gemaakte of geïnstalleerde machines, of toe- stellen of uitrustingsstukken nodig zijn.
Determinerende eenheid
1. De voor de toepassing van dit hoofdstuk in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij de inde- ling van het product in het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.
2. Indien een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het geharmoni- seerd systeem zijn ingedeeld, is dit hoofdstuk op elk van die producten op zich beschouwd van toepassing.
Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen
1. Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden verzonden en die deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs ervan
11) Hoofdstukken 1 tot en met 24 van het geharmoniseerd systeem, in overeenstemming met bijlage 10-A, aantekening 9.
zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht een geheel te vormen met het materieel of de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.
2. Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen als bedoeld in lid 1, worden bij het bepalen van de oorsprong van het product buiten beschouwing gelaten, behalve wat de berekening van de maximum- waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen betreft indien voor een product een maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen als vastgesteld in bijlage 10-B van toepassing is.
Stellen en assortimenten
Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerd sys- teem worden als van oorsprong uit een Partij beschouwd wanneer alle samenstellende delen ervan van oor- sprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oor- sprong z(n, wordt als van oorsprong uit een Partij beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong z(n, niet hoger is dan 15 % van de pr(s af fabriek van het stel of assortiment.
Artikel 10.10
Neutrale elementen
Om te bepalen of een product kan worden beschouwd als oorsprong is uit een Partij, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van de volgende mogelijk bij de vervaardiging van het product gebruikte elementen:
a. brandstof, energie, katalysatoren en oplosmiddelen;
b. apparatuur, benodigdheden en materieel dat wordt gebruikt voor het testen of inspecteren van de pro- ducten;
c. machines, werktuigen, matrijzen en gietvormen;
d. vervangingsonderdelen en materialen voor het onderhoud van materieel en gebouwen;
e. smeermiddelen, vetten, samenstellende materialen en andere materialen die worden gebruikt bij de pro- ductie of om materieel en gebouwen te laten functioneren;
f. handschoenen, brillen, schoeisel, kleding, veiligheidsuitrusting en benodigdheden;
g. alle andere materialen die niet in het product zijn verwerkt, maar waarvan kan worden aangetoond dat het gebruik een onderdeel van de productie van het product is.
Verpakking en verpakkingsmiddelen
1. Indien verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor detailhandelsver- koop uit hoofde van algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem samen met het product zijn ingedeeld, worden zij bij het bepalen van de oorsprong van het product buiten beschouwing gelaten, behalve wat de berekening van de maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen betreft indien voor het product een maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen als vastge- steld in bijlage 10-B geldt.
2. Bij de bepaling of een product van oorsprong is uit een Partij wordt geen rekening gehouden met het ver- pakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen die worden gebruikt ter bescherming van een product tijdens het vervoer.
Gescheiden boekhouding voor onderling vervangbare materialen
1. Van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden tijdens de opslag fysiek gescheiden met het oog op het behoud van hun status van „van oorsprong zijnde” en „niet van oorsprong zijnde”, naargelang het geval. Die materialen mogen bij de productie van een product worden gebruikt zonder tijdens de opslag fysiek te worden gescheiden, op voorwaarde dat een methode van geschei- den boekhouding wordt gebruikt.
2. De in lid 1 bedoelde methode van gescheiden boekhouding wordt in overeenstemming met een voorraad- beheersysteem toegepast uit hoofde van in de Partij algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen. De methode van gescheiden boekhouding moet ervoor zorgen dat te allen tijde kan worden vastgesteld dat de hoeveel- heid producten die als van oorsprong uit een Partij kan worden beschouwd, niet groter is dan de hoeveelheid die zou zijn verkregen bij een fysieke scheiding van de voorraden.
3. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „onderling vervangbare materialen” verstaan: materialen van dezelfde soort en handelskwaliteit, met dezelfde technische en fysieke kenmerken, waartussen geen onder- scheid mogelijk is zodra zij in het eindproduct zijn verwerkt.
Geretourneerde producten
Wanneer een uit een Partij naar een derde land uitgevoerd product van oorsprong uit die Partij naar die Partij wordt geretourneerd, wordt het als niet van oorsprong zijnde beschouwd, tenzij ten genoegen van de doua- neautoriteit van die Partij kan worden aangetoond dat het geretourneerde product:
a. hetzelfde is als het uitgevoerde product; en
b. terwijl het zich in het derde land bevond of toen het werd uitgevoerd, geen andere behandelingen heeft ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren.
Niet-wijziging
1. Een voor binnenlands gebruik in de invoerende Partij aangegeven product van oorsprong mag, nadat het is uitgevoerd en voordat het voor binnenlands gebruik wordt aangegeven, op geen enkele manier worden gewijzigd of getransformeerd en evenmin andere behandelingen ondergaan dan die welke noodzakelijk zijn om het in goede staat te bewaren of om merken, etiketten, verzegelingen of andere documentatie om te waar- borgen dat aan de specifieke interne vereisten van de invoerende Partij wordt voldaan, toe te voegen of aan te brengen.
2. Een product mag in een derde land worden opgeslagen of tentoongesteld, op voorwaarde dat het in dat derde land onder douanetoezicht blijft.
3. Onverminderd het bepaalde in afdeling B kunnen zendingen op het grondgebied van een derde land wor- den gesplitst wanneer dat door de exporteur of onder zijn verantwoordelijkheid geschiedt en op voorwaarde dat de zendingen in het derde land onder douanetoezicht blijven.
4. In geval van twijfel over de vraag of aan de voorwaarden van de leden 1 tot en met 3 wordt voldaan, kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij de importeur verzoeken te bewijzen dat hij aan die voorwaar- den voldoet. Dat bewijs kan met alle middelen worden geleverd, onder meer aan de hand van vervoersover- eenkomsten zoals cognossementen of feitelijk of concreet bewijsmateriaal zoals de merktekens of numme- ring van de colli, of ander bewijsmateriaal betreffende het product zelf.
Tentoonstellingen
1. Op producten van oorsprong die voor een tentoonstelling naar een derde land zijn verzonden en die na de tentoonstelling voor invoer in een Partij zijn verkocht, zijn bij die invoer de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst van toepassing voor zover ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
a. een exporteur die producten vanuit een Partij naar het derde land van de tentoonstelling heeft verzonden en die daar heeft tentoongesteld;
b. de exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze heeft afgestaan aan een geadresseerde in een van de Partijen;
c. de producten t(dens of onmiddell(k na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin z( naar de tentoon- stelling zijn gegaan, z(n verzonden; en
d. de producten sinds hun verzending naar de tentoonstelling niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.
2. Er moet een attest van oorsprong worden opgesteld overeenkomstig afdeling B, dat overeenkomstig de douaneprocedure van de invoerende Partij bij de douaneautoriteiten moet worden ingediend. Op dat bewijs moeten de naam en het adres van de tentoonstelling zijn vermeld.
3. Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgel(ke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtel(k karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedr(fsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.
4. De douaneautoriteiten van de invoerende Partij kunnen een bewijs verlangen waaruit blijkt dat de produc- ten in het land van de tentoonstelling onder douanecontrole zijn gebleven, alsook aanvullende bewijsstukken met betrekking tot de voorwaarden waaronder zij zijn tentoongesteld.
AFDELING B OORSPRONGSPROCEDURES
Verzoek om preferentiële tariefbehandeling
1. De invoerende Partij kent een preferentiële tariefbehandeling toe aan een product van oorsprong uit de andere Partij in de zin van dit hoofdstuk, op grond van een verzoek van de importeur om preferentiële tarief- behandeling. De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van het verzoek om preferentiële tariefbe- handeling en voor de naleving van de vereisten van dit hoofdstuk.
2. Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling wordt gedaan op basis van ofwel:
a. een door de exporteur overeenkomstig artikel 10.17 opgesteld attest van oorsprong;
b. de aan de importeur bekende informatie volgens de in artikel 10.19 vastgestelde voorwaarden.
3. Het verzoek om preferentiële tariefbehandeling en de basis van dat verzoek als bedoeld in lid 2, worden opgenomen in de douaneaangifte, in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de invoerende Par- tij.
4. Een importeur die om een preferentiële behandeling verzoekt op basis van een attest van oorsprong als bedoeld in lid 2, punt a), bewaart het attest en verstrekt het desgevraagd aan de douaneautoriteit van de invoerende Partij.
Attest van oorsprong
1. Een exporteur van een product stelt, op basis van informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, een attest van oorsprong op, in voorkomend geval met inbegrip van informatie over de oorsprongsstatus van de bij de productie van het product gebruikte materialen.
2. De exporteur is verantwoordelijk voor de juistheid van het opgestelde attest van oorsprong en van de op grond van lid 1 verstrekte informatie. Indien de exporteur redenen heeft om aan te nemen dat het attest van oorsprong onjuiste informatie bevat of op dergelijke informatie is gebaseerd, stelt hij de importeur onmid- dellijk in kennis van eventuele wijzigingen die van invloed zijn op de oorsprongsstatus van het product. In dat geval corrigeert de importeur de aangifte ten invoer en betaalt hij eventuele verschuldigde douanerechten.
3. De exporteur stelt een attest van oorsprong op in een van de in bijlage 10-C opgenomen taalversies, op een factuur of ander handelsdocument waarin het product van oorsprong voldoende duidelijk is omschreven om het te kunnen identificeren in de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem. De invoerende Partij verlangt van de importeur geen vertaling van het attest van oorsprong.
4. Een attest van oorsprong is één jaar geldig vanaf de datum waarop het is opgesteld.
5. Een attest van oorsprong kan worden opgesteld voor:
a. één enkele zending van een of meer in een Partij ingevoerde producten; of
b. meerdere zendingen van identieke producten die worden ingevoerd in een Partij binnen de in het attest van oorsprong aangegeven periode van maximaal twaalf maanden.
6. De invoerende Partij staat, op verzoek van de importeur en met inachtneming van de eventuele voor- schriften van de invoerende Partij, één attest van oorsprong toe voor niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) van het geharmoniseerd systeem, ingedeeld onder de afdelin- gen XV tot en met XXI van het geharmoniseerd systeem, indien die producten in deelzendingen worden inge- voerd.
Geringe afwijkingen en geringe vergissingen
De douaneautoriteit van de invoerende Partij mag een verzoek om preferentiële tariefbehandeling niet afwij- zen wegens geringe afwijkingen tussen het attest van oorsprong en de documenten die bij het douanekan- toor worden ingediend, noch wegens geringe vergissingen in het attest van oorsprong.
Aan importeur bekende informatie
1. De invoerende Partij kan, in haar wet- en regelgeving, voorwaarden vaststellen om te bepalen welke importeurs een verzoek om preferentiële tariefbehandeling mogen baseren op de aan de importeur bekende informatie.
2. Niettegenstaande lid 1 is de aan de importeur bekende informatie dat een product van oorsprong is, geba- seerd op informatie waaruit blijkt dat het product daadwerkelijk als van oorsprong zijnd kan worden be- schouwd en voldoet aan de vereisten van dit hoofdstuk voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus.
Vereisten inzake het bijhouden van administratie
1. Een importeur die verzoekt om preferentiële tariefbehandeling voor een in een Partij ingevoerd product:
a. bewaart het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong gedurende ten minste drie jaar na de datum van het verzoek om preferentiële behandeling van het product, indien dat verzoek gebaseerd is op een attest van oorsprong; en
b. bewaart de informatie waaruit blijkt dat het product voldoet aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus gedurende ten minste drie jaar na de datum van het verzoek om preferentiële behandeling, indien dat verzoek gebaseerd is op de bij de importeur bekende informatie.
2. Een exporteur die een attest van oorsprong heeft opgesteld, bewaart gedurende ten minste vier jaar na het opstellen van dat attest, kopieën van het attest van oorsprong en alle andere gegevens waaruit blijkt dat het product voldoet aan de vereisten van dit hoofdstuk voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus.
3. De overeenkomstig dit artikel te bewaren gegevens mogen in elektronische vorm worden opgeslagen, in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de invoerende of uitvoerende Partij, naargelang van toe- passing.
Vrijstellingen van de vereisten met betrekking tot attesten van oorsprong
1. Producten die in colli door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong vereist is, op voorwaarde dat die producten niet als handelsgoederen worden ingevoerd en bij hun aangifte verklaard is dat zij aan de vereisten van dit hoofdstuk voldoen en er over de juistheid van die verklaring geen twijfel bestaat.
2. Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvangers, de reizigers of de leden van hun gezin wordt niet als invoer van handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de goederen op commerciële doeleinden wijst, op voorwaarde dat de ingevoerde producten geen deel uitmaken van invoer waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die afzonderlijk is verricht om te ontkomen aan het vereiste inzake een attest van oorsprong.
3. De totale waarde van de in lid 1 bedoelde producten mag niet meer bedragen dan 500 EUR of het gelijk- waardige bedrag daarvan in de valuta van de Partij in geval van colli, of 1 200 EUR of het gelijkwaardige bedrag daarvan in de valuta van de Partij in geval van producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
Verificatie
1. De douaneautoriteit van de invoerende Partij kan op basis van risicobeoordelingsmethoden, die een wil- lekeurige steekproef kunnen omvatten, de oorsprongsstatus van een product verifiëren of verifiëren of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. Voor die verificatie kan de douaneautoriteit van de invoe- rende Partij een verzoek om informatie richten aan de importeur die het verzoek om preferentiële behande- ling heeft ingediend op grond van artikel 10.16.
2. De douaneautoriteit van de invoerende Partij die een verzoek stuurt op grond van lid 1 mag niet meer dan de volgende informatie met betrekking tot de oorsprong van een product vragen:
a. het attest van oorsprong, indien het verzoek om preferentiële behandeling op een attest van oorsprong werd gebaseerd; en
b. informatie over het voldoen aan de oorsprongscriteria, te weten:
i. als het oorsprongscriterium „volledig verkregen” is, de toepasselijke categorie (zoals oogst, ontgin- ning, bevissing) en plaats van productie;
ii. als het oorsprongscriterium is gebaseerd op een wijziging in tariefindeling, een lijst van alle niet van oorsprong zijnde materialen, met inbegrip van het tariefindelingsnummer ervan (in 2, 4 of 6 cijfers, afhankelijk van het oorsprongscriterium);
iii. als het oorsprongscriterium is gebaseerd op een waardemethode, de waarde van het eindproduct evenals de waarde van alle bij de productie gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;
iv. als het oorsprongscriterium is gebaseerd op gewicht, het gewicht van het eindproduct alsook het gewicht van de desbetreffende in het eindproduct gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen; en
v. als het oorsprongscriterium is gebaseerd op een specifiek productieprocedé, een beschrijving van dat specifieke procedé.
3. Wanneer de importeur de gevraagde informatie verstrekt, kan hij daaraan alle andere informatie toevoe- gen die hij met het oog op de verificatie nuttig acht.
4. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een overeenkomstig artikel 10.16, lid 2, punt a), door de exporteur opgesteld attest van oorsprong, verstrekt de importeur dat attest van oorsprong, maar kan hij de douaneautoriteit van de invoerende Partij antwoorden dat hij de in lid 2, punt b), van dat arti- kel bedoelde informatie niet kan verstrekken.
5. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op de aan de importeur bekende informa- tie zoals bedoeld in artikel 10.16, lid 2, punt b), kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij die de veri- ficatie verricht, na eerst op grond van lid 1 van dit artikel om informatie te hebben verzocht, de importeur ver- zoeken aanvullende informatie te verstrekken, wanneer zij van oordeel is dat aanvullende informatie nodig is om de oorsprongsstatus van het product te verifiëren of om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. De douaneautoriteit van de invoerende Partij kan indien van toepassing de importeur om specifieke documentatie en informatie verzoeken.
6. Als de douaneautoriteit van de invoerende Partij besluit de preferentiële tariefbehandeling voor de betrok- ken producten te schorsen zolang de uitslag van de verificatie niet bekend is, kan zij de importeur de moge- lijkheid bieden om de producten vrij te geven. Als voorwaarde voor die vrijgave kan de invoerende Partij een waarborg of andere passende conservatoire maatregelen verlangen. Elke schorsing van de preferentiële tariefbehandeling wordt zo spoedig mogelijk beëindigd nadat de douaneautoriteit van de invoerende Partij heeft vastgesteld dat de betrokken producten van oorsprong zijn of dat aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan.
Administratieve samenwerking
1. Met het oog op de goede toepassing van dit hoofdstuk werken de Partijen via hun respectieve douaneau- toriteit samen bij het controleren of een product van oorsprong is en of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan.
2. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong overeenkom- stig artikel 10.16, lid 2, punt a), kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij die de verificatie verricht, na de importeur eerst op grond van artikel 10.22, lid 1, om informatie te hebben verzocht, een verzoek om infor- matie richten aan de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij binnen een periode van twee jaar na de datum van het verzoek om preferentiële behandeling, indien de douaneautoriteit van de invoerende Partij van oordeel is dat aanvullende informatie nodig is om de oorsprongsstatus van het product te controleren of om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. De douaneautoriteit van de uitvoe- rende Partij kan indien van toepassing de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij om specifieke documen- tatie en informatie verzoeken.
3. De douaneautoriteit van de invoerende Partij vermeldt de volgende informatie in het in lid 2 bedoelde ver- zoek:
a. het attest van oorsprong of een kopie daarvan;
b. de identiteit van de douaneautoriteit waarvan het verzoek afkomstig is;
c. de naam van de te controleren exporteur;
d. het onderwerp en de reikwijdte van de controle; en
e. indien van toepassing, andere relevante documenten.
4. De douaneautoriteit van de uitvoerende Partij kan, in overeenstemming met haar toepasselijke wet- en regelgeving, haar verificatie verrichten door de exporteur om documenten te verzoeken en door bewijsma- teriaal op te vragen, of door een bezoek te brengen aan de bedrijfsruimten van de exporteur met het oog op de controle van gegevens en inspectie van de bij de productie van het product gebruikte infrastructuur.
5. Naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek verstrekt de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij de douaneautoriteit van de invoerende Partij de volgende informatie:
a. de gevraagde documentatie, indien beschikbaar;
b. een advies inzake de oorsprongsstatus van het product;
c. de omschrijving van het gecontroleerde product en de voor de toepassing van de oorsprongsregels gel- dende tariefindeling;
d. een beschrijving van en een toelichting bij het productieprocedé ter staving van de oorsprongsstatus van het product;
e. informatie over de manier waarop de verificatie van de oorsprongsstatus van het product op grond van lid 4 is verricht; en
f. indien van toepassing, bewijsstukken.
6. De douaneautoriteit van de uitvoerende Partij verstrekt de douaneautoriteit van de invoerende Partij de in lid 5, punt a) of punt f), bedoelde informatie niet zonder toestemming van de exporteur.
7. Alle gevraagde informatie, met inbegrip van eventuele ondersteunende documenten en alle andere ver- wante informatie over de verificatie, moet bij voorkeur elektronisch worden uitgewisseld tussen de douane- autoriteiten van de Partijen.
8. De Partijen verstrekken elkaar, via de in overeenstemming met dit deel van deze overeenkomst aangewe- zen coördinatoren, de contactgegevens van hun respectieve douaneautoriteiten en elke wijziging daarvan binnen 30 dagen na de wijziging.
Wederzijdse bijstand bij fraudebestrijding
Bij een vermoede inbreuk op dit hoofdstuk verlenen de Partijen elkaar wederzijdse administratieve bijstand in overeenstemming met het Protocol inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst.
Weigering van verzoeken om preferentiële tariefbehandeling
1. Onverminderd de vereisten van de leden 3 tot en met 5 kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen indien:
a. binnen een termijn van drie maanden na het verzoek om informatie op grond van artikel 10.22, lid 1:
i. de importeur geen antwoord heeft verstrekt;
ii. in gevallen waarin het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oor- sprong overeenkomstig artikel 10.16, lid 2, punt a), het attest van oorsprong niet werd verstrekt; of
iii. in gevallen waarin het verzoek om preferentiële tariefbehandeling op de aan de importeur bekende informatie als bedoeld in artikel 10.16, lid 2, punt b), is gebaseerd, de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om de oorsprongsstatus van het product te bevestigen;
b. binnen een termijn van drie maanden na het verzoek om aanvullende informatie op grond van artikel 10.22, lid 5:
i. de importeur geen antwoord heeft verstrekt; of
ii. de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product van oor- sprong is;
c. binnen een termijn van tien maanden na het verzoek om informatie op grond van artikel 10.23, lid 2:
i. de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij geen antwoord heeft verstrekt; of
ii. de door de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij verstrekte informatie ontoereikend is om de oor- sprongsstatus van het product te kunnen bevestigen.
2. De douaneautoriteit van de invoerende Partij kan een verzoek om preferentiële tariefbehandeling weige- ren indien de importeur die om preferentiële tariefbehandeling verzoekt niet aan andere vereisten van dit hoofdstuk dan die welke betrekking hebben op de oorsprongsstatus van de producten voldoet.
3. Als de douaneautoriteit van de invoerende Partij over voldoende gronden beschikt om een verzoek om preferentiële tariefbehandeling te weigeren uit hoofde van lid 1 van dit artikel, stelt zij, in gevallen waarin de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij op grond van artikel 10.23, lid 5, punt b), een advies heeft uitge- bracht waarin de oorsprongsstatus van de producten wordt bevestigd, binnen twee maanden na ontvangst van die opinie de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij in kennis van haar voornemen om het verzoek om preferentiële tariefbehandeling te weigeren.
4. Indien de in lid 3 bedoelde kennisgeving is gedaan, vindt binnen drie maanden na de datum van die ken- nisgeving op verzoek van een van de Partijen overleg plaats. De termijn voor overleg kan in onderlinge over-
eenstemming tussen de douaneautoriteiten van de Partijen per geval worden verlengd. Het overleg kan plaatsvinden volgens de procedure die is vastgesteld door het in artikel 10.31 bedoelde subcomité.
Artikel 10.26
Vertrouwelijkheid
1. Elke Partij respecteert in overeenstemming met haar wet- en regelgeving de vertrouwelijke aard van alle haar door de andere Partij op grond van dit hoofdstuk verstrekte informatie en beschermt die informatie tegen openbaarmaking.
2. De door de autoriteiten van de invoerende Partij verkregen informatie mag alleen met het oog op de toe- passing van dit hoofdstuk door die autoriteiten worden gebruikt.
3. Elke Partij ziet erop toe dat de vertrouwelijke informatie die op grond van dit hoofdstuk wordt verzameld, niet wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het beheer en de handhaving van besluiten en bepalingen met betrekking tot de oorsprong van producten en douanezaken, tenzij de persoon of de Partij die de vertrou- welijke informatie heeft verstrekt, daarvoor toestemming heeft gegeven.
4. Niettegenstaande lid 3 kan een Partij toestaan dat op grond van dit hoofdstuk verzamelde informatie wordt gebruikt in administratieve, rechterlijke of buitengerechtelijke procedures die zijn ingeleid wegens niet- naleving van douanegerelateerde wet- en regelgeving waarmee aan dit hoofdstuk uitvoering wordt gegeven. Een Partij stelt de persoon of Partij die de betrokken informatie heeft verstrekt, vooraf van die gebruikmaking in kennis.
Restituties en verzoeken om preferentiële tariefbehandeling na invoer
1. Elke Partij bepaalt dat een importeur na invoer kan verzoeken om preferentiële tariefbehandeling en om restitutie van het teveel betaalde recht voor een product indien:
a. de importeur op het tijdstip van invoer geen verzoek om preferentiële tariefbehandeling heeft ingediend;
b. het verzoek uiterlijk twee jaar na de datum van invoer wordt ingediend; en
c. het betrokken product op het tijdstip van invoer in het kader op het grondgebied van de Partij in aanmer- king kwam voor preferentiële tariefbehandeling.
2. Als voorwaarde voor een preferentiële tariefbehandeling op basis van een verzoek op grond van lid 1, kan de invoerende Partij verlangen dat de importeur:
a. een verzoek om preferentiële tariefbehandeling indient overeenkomstig de wet- en regelgeving van de invoerende Partij;
b. waar passend het attest van oorsprong verstrekt; en
c. aan alle andere toepasselijke vereisten van dit hoofdstuk op dezelfde wijze heeft voldaan alsof de impor- teur ten tijde van de invoer om preferentiële tariefbehandeling had verzocht.
Administratieve maatregelen en sancties
1. Elke Partij legt in overeenstemming met haar respectieve wet- en regelgeving administratieve maatrege- len op aan elke persoon die een document opstelt of laat opstellen dat onjuiste informatie bevat die is ver- strekt om een preferentiële tariefbehandeling voor een product te verkrijgen of die niet voldoet aan de ver- eisten van:
a. artikel 10.20;
b. artikel 10.23, lid 4, door geen bewijs aan te leveren of een bezoek te weigeren; of
c. artikel 10.17, lid 2, door een verzoek om preferentiële tariefbehandeling in de douaneaangifte niet te cor- rigeren en de verschuldigde douanerechten te betalen, indien het aanvankelijke verzoek om preferentiële behandeling was gebaseerd op onjuiste informatie.
2. De Partij houdt rekening met artikel 6, lid 3.6, van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie in bijlage 1A bij de WTO-overeenkomst in gevallen waarin een importeur vrijwillig een correctie van een verzoek om pre- ferentiële behandeling bekendmaakt vóórdat hij een verzoek om verificatie ontvangt, overeenkomstig de wet- en regelgeving van die Partij.
AFDELING C SLOTBEPALINGEN
Ceuta en Melilla
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk vallen voor de EU-Partij Ceuta en Melilla niet onder de term „Partij”.
2. Producten van oorsprong uit Chili die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, krijgen in elk opzicht krach- tens dit deel van deze overeenkomst dezelfde douanebehandeling als die welke uit hoofde van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Unie aan pro- ducten van oorsprong uit het douanegebied van de Europese Unie wordt verleend. Chili past op de invoer van onder dit deel van deze overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde douanebehandeling toe als op de invoer van producten van oorsprong uit de EU-Partij.
3. De oorsprongsregels en oorsprongsprocedures uit hoofde van dit hoofdstuk zijn mutatis mutandis van toepassing op producten die vanuit Chili naar Ceuta en Melilla worden uitgevoerd en op producten die van- uit Ceuta en Melilla naar Chili worden uitgevoerd.
4. Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.
5. Artikel 10.3 is van toepassing op de invoer en de uitvoer van producten tussen de EU-Partij, Chili en Ceuta en Melilla.
6. De exporteur vermeldt in veld 3 van de tekst van het attest van oorsprong in bijlage 10-C, „Chili” of „Ceuta en Melilla”, afhankelijk van de oorsprong van het goed.
7. De douaneautoriteit van het Koninkrijk Spanje is verantwoordelijk voor de toepassing van dit artikel in Ceuta en Melilla.
Wijzigingen
De Gezamenlijke Raad kan besluiten vaststellen tot wijziging van dit hoofdstuk en de bijlagen 10-A tot en met 10-E op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a).
Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels
1. Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsre- gels (het „subcomité”) bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen met verantwoordelijkheid voor dou- ane.
2. Het subcomité is verantwoordelijk voor de effectieve uitvoering en toepassing van dit hoofdstuk.
3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk heeft het subcomité de volgende taken:
a. aan het Gemengd Comité zo nodig passende aanbevelingen doen over:
i. de toepassing en werking van dit hoofdstuk; en
ii. eventuele door een Partij voorgestelde wijzigingen van dit hoofdstuk en van bijlagen 10-A tot en met 10-E;
b. het doen van suggesties aan het Gemengd Comité over de vaststelling van toelichtingen om de toepas- sing van dit hoofdstuk te vergemakkelijken; en
c. het behandelen van alle andere aangelegenheden met betrekking tot dit hoofdstuk waarover de Partijen het eens zijn.
Producten in doorvoer of in opslag
De Partijen kunnen dit deel van deze overeenkomst toepassen op producten die voldoen aan dit hoofdstuk en die zich op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in doorvoer of onder de regeling voor- lopige opslag, in douane-entrepots of in vrije zones in de EU-Partij of in Chili bevinden, mits een attest van oorsprong is ingediend bij de douaneautoriteiten van de invoerende Partij.
Toelichtingen
Bijlage 10-E (Toelichting) bevat een toelichting op de uitlegging, de toepassing en het beheer van dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK 11
DOUANE EN HANDELSBEVORDERING
Doelstellingen
1. De Partijen erkennen het belang van douane en handelsbevordering bij de ontwikkeling van het mondiale handelsstelsel.
2. De Partijen erkennen dat internationale instrumenten en normen op het gebied van handel en douane de basis vormen voor invoer-, uitvoer- en doorvoervoorschriften en -procedures.
3. De Partijen komen overeen dat douanewet- en regelgeving niet-discriminerend moet zijn en dat de doua- neprocedures moeten zijn gebaseerd op het gebruik van moderne methoden en doeltreffende controles om fraude te bestrijden, de gezondheid en veiligheid van consumenten te beschermen en legitieme handel te bevorderen. Elke Partij moet haar douanewet- en regelgeving en -procedures periodiek evalueren. De Partijen erkennen tevens dat hun douaneprocedures niet meer administratieve lasten of handelsbeperkingen mogen meebrengen dan nodig is om de legitieme doelstellingen te verwezenlijken en dat zij op voorspelbare, con- sistente en transparante wijze moeten worden toegepast.
4. De Partijen komen overeen nauwer samen te werken om ervoor te zorgen dat de toepasselijke douanewet- geving, -regelgeving en -procedures, alsook de bestuurlijke capaciteit van de desbetreffende diensten, vol- doen aan de doelstellingen van stimulering van het handelsverkeer en doeltreffende douanecontrole.
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „douaneautoriteit” verstaan:
a. voor Chili, de Servicio Nacional de Aduanas (Nationale Douanedienst), of de opvolger daarvan; en
b. voor de EU-Partij, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douane- diensten alsook alle andere autoriteiten in de lidstaten die belast zijn met de toepassing en de handhaving van de douanewet- en -regelgeving.
Douanesamenwerking
1. De respectieve douaneautoriteiten van de Partijen werken samen op douanegebied om de doelstellingen van artikel 11.1 te bereiken.
2. De Partijen ontwikkelen een samenwerking, onder meer door:
a. uitwisseling van informatie betreffende de douanewet- en regelgeving, de uitvoering ervan en de doua- neprocedures, in het bijzonder op de volgende gebieden:
i. vereenvoudiging en modernisering van de douaneprocedures;
ii. handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douaneautoriteiten;
iii. vergemakkelijking van doorvoer en overlading;
iv. betrekkingen met het bedrijfsleven; en
v. veiligheid van de toeleveringsketen en risicobeheer;
b. samen te werken inzake de douanegerelateerde aspecten van de beveiliging en vergemakkelijking van internationale handelstoeleveringsketen overeenkomstig het in juni 2005 aangenomen SAFE Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade van de Werelddouaneorganisatie („WDO”);
c. de ontwikkeling van gezamenlijke initiatieven te overwegen op het gebied van invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures, met inbegrip van de uitwisseling van beste praktijken en technische bijstand, en het bedrijfsleven een doeltreffende dienstverlening aan te bieden; een dergelijke samenwerking kan uitwis- selingen omvatten over douanelaboratoria, de opleiding van douanebeambten en nieuwe technologieën voor douanecontroles en -procedures;
d. hun samenwerking binnen internationale organisaties als de WTO en de WDO op het gebied van douane te versterken;
e. waar nodig en passend een wederzijdse erkenning van programma’s inzake geautoriseerde marktdeelne- mers op te zetten, met inbegrip van gelijkwaardige maatregelen voor handelsbevordering;
f. uitwisselingen te houden over risicobeheertechnieken, risiconormen en veiligheidscontroles om, voor zover praktisch mogelijk, minimumnormen voor risicobeheertechnieken en daarmee samenhangende vereisten en programma’s vast te stellen;
g. te streven naar harmonisering van hun gegevensvereisten met betrekking tot invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures, door gemeenschappelijke normen en gegevenselementen toe te passen overeen- komstig het Data Model van de WDO;
h. hun respectieve ervaringen bij de ontwikkeling en uitrol van hun éénloketsystemen te delen en, waar pas- send, gemeenschappelijke reeksen van gegevenselementen te ontwikkelen voor die systemen;
i. een dialoog tussen elkaars beleidsdeskundigen te onderhouden om het nut, de efficiëntie en de toepas- baarheid van voorafgaande besluiten voor douaneautoriteiten en handelaren te bevorderen; en
j. waar relevant en passend, door middel van gestructureerde en terugkerende communicatie tussen hun douaneautoriteiten, bepaalde categorieën douanegerelateerde informatie uit te wisselen voor specifieke doeleinden, met name met het oog op het verbeteren van het risicobeheer en de doeltreffendheid van douanecontroles, het aanpakken van risicogoederen wat betreft belastinginning of veiligheid en zeker- heid, en het vergemakkelijken van de legitieme handel; een dergelijke uitwisseling laat de uitwisseling van informatie die tussen de Partijen kan plaatsvinden op grond van het Protocol inzake wederzijdse adminis- tratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst onverlet.
3. Op elke uitwisseling van informatie tussen de Partijen uit hoofde van dit hoofdstuk zijn de voorschriften voor de geheimhouding van informatie en de bescherming van persoonsgegevens zoals vervat in artikel 12 van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst als- ook alle vereisten inzake vertrouwelijkheid en privacy in de wet- en regelgeving van de Partijen, overeenkom- stig van toepassing.
Wederzijdse administratieve bijstand
De Partijen verlenen elkaar wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden overeenkom- stig het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden bij deze overeenkomst.
Douanewet, -regelgeving en -procedures
1. Elke Partij ziet erop toe dat haar douanewet, -regelgeving en -procedures:
a. gebaseerd zijn op internationale instrumenten en normen op het gebied van douane en handel, zoals het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, gedaan te Brussel op 14 juni 1983, alsook het SAFE Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade van de WDO en het Data Model van de WDO en, indien van toepassing, de inhou- delijke elementen van de Herziene Overeenkomst van Kyoto inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures, gedaan te Kyoto op 18 mei 1973 en aangenomen door de Raad van de Wereld- douaneorganisatie in juni 1999;
b. gebaseerd zijn op de bescherming en bevordering van de legitieme handel door de doeltreffende hand- having en naleving van de wettelijke voorschriften; en
c. evenredig en niet-discriminerend zijn, teneinde geen onnodige last aan marktdeelnemers op te leggen, te voorzien in verdere facilitatie voor marktdeelnemers met een hoog nalevingsniveau, met inbegrip van een gunstige behandeling met betrekking tot douanecontroles voorafgaand aan de vrijgave van goede- ren, en garanties te bieden tegen fraude en onrechtmatige of schadelijke activiteiten.
2. Teneinde de werkmethoden te verbeteren en te zorgen voor een niet-discriminatoire, transparante, effici- ënte en integere werkwijze op het gebied van douane waarvoor verantwoording wordt afgelegd, neemt elke Partij de volgende maatregelen:
a. indien mogelijk de vereisten en formaliteiten vereenvoudigen en evalueren met het oog op een snelle vrij- gave en douaneafhandeling van goederen;
b. streven naar verdere vereenvoudiging en standaardisering van de door de douane en andere instanties vereiste gegevens en documentatie opdat marktdeelnemers, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, tijd en kosten kunnen besparen; en
c. ervoor zorgen dat de hoogste integriteitsnormen in stand worden gehouden, door maatregelen die in overeenstemming zijn met de in internationale overeenkomsten en instrumenten ter zake neergelegde beginselen.
Vrijgave van goederen
Elke Partij draagt er zorg voor dat haar douaneautoriteiten, grensdiensten of andere bevoegde instanties:
a. voorzien in de onmiddellijke vrijgave van goederen binnen een tijdvak dat niet langer is dan vereist om te waarborgen dat aan haar douane- en andere handelsgerelateerde wet- en regelgeving en formaliteiten wordt voldaan;
b. het mogelijk maken dat de documentatie en alle andere vereiste informatie vóór de aankomst van de goe- deren elektronisch worden ingediend en elektronisch worden verwerkt;
c. het mogelijk maken dat goederen vóór de uiteindelijke vaststelling van douanerechten, belastingen, retri- buties en heffingen worden vrijgegeven, mits, indien vereist op grond van haar wet- en regelgeving, zekerheid wordt gesteld voor de eindbetaling daarvan; en
d. bij het vaststellen van het tijdschema voor en het uitvoeren van eventueel vereiste onderzoeken passende prioriteit toekennen aan aan bederf onderhevige goederen.
Vereenvoudigde douaneprocedures
Elke Partij stelt maatregelen vast dan wel handhaaft maatregelen op grond waarvan marktdeelnemers die voldoen aan de in haar wet- en regelgeving vermelde criteria, voor verdere vereenvoudiging van douanepro- cedures in aanmerking kunnen komen. Dergelijke maatregelen zijn bijvoorbeeld douaneaangiften die een beperkte reeks gegevens of bewijsstukken bevatten, of periodieke douaneaangiften voor de bepaling en beta- ling van douanerechten en belastingen met betrekking tot meerdere invoerhandelingen binnen een bepaald tijdvak, na de vrijgave van die ingevoerde goederen, of andere procedures die voorzien in een versnelde vrij- gave van bepaalde zendingen.
Geautoriseerde marktdeelnemers
1. Elke Partij stelt een partnerschapsprogramma voor handelsbevordering in dan wel handhaaft een derge- lijk partnerschapsprogramma voor marktdeelnemers die voldoen aan specifieke criteria („geautoriseerde marktdeelnemers”).
2. De nader bepaalde criteria om als erkende marktdeelnemer te worden aangemerkt, houden verband met de naleving, of het risico van niet-naleving, van de in de wet- en regelgeving en procedures van elke Partij gespecificeerde voorschriften. De specifieke criteria moeten worden bekendgemaakt en kunnen onder meer het volgende omvatten:
a. geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving en belastingvoorschriften en geen strafblad met zware misdrijven in verband met de economische activiteit van de aanvrager;
b. de aanvrager kan aantonen dat hij zijn handelingen en de goederenstroom goed onder controle heeft dankzij een handels- en, waar passend, vervoersadministratie die passende douanecontroles mogelijk maakt;
c. financiële solvabiliteit die geacht wordt aangetoond te zijn als de aanvrager een goede financiële positie heeft die hem in staat stelt aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de ken- merken van het type zakelijke activiteiten in kwestie;
d. aangetoonde bekwaamheid of beroepskwalificaties die rechtstreeks samenhangen met de verrichte acti- viteit; en
e. passende veiligheidsnormen.
3. De in lid 2 bedoelde specifieke criteria worden niet zodanig ontworpen of toegepast dat ze in gelijke omstandigheden willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen marktdeelnemers in de hand wer- ken of meebrengen, en maken het voor kleine en middelgrote ondernemingen mogelijk om deel te nemen.
4. Het in lid 1 bedoelde partnerschapsprogramma voor handelsbevordering omvat de volgende voordelen:
a. lage eisen aan documenten en gegevens, naargelang van het geval;
b. lager percentage fysieke controles of versnelde onderzoeken, naargelang van het geval;
c. vereenvoudigde procedures voor vrijgave en korte vrijgavetermijn, naargelang van het geval;
d. gebruikmaking van garanties, waaronder, in voorkomend geval, doorlopende garanties of garanties met korte looptijd; en
e. controle van de goederen in de bedrijfsruimten van de geautoriseerde marktdeelnemer of op een andere door de douaneautoriteiten goedgekeurde plaats.
5. Het in lid 1 bedoelde partnerschapsprogramma voor handelsbevordering kan ook aanvullende voordelen omvatten, zoals:
a. uitgestelde betaling van rechten, belastingen, retributies en heffingen;
b. één enkele douaneaangifte voor alle in- en uitvoer in een bepaalde periode; of
c. beschikbaarheid van één specifiek contactpunt om bijstand te verlenen in douaneaangelegenheden.
Vereisten ten aanzien van gegevens en documentatie
1. Elke Partij zorgt ervoor dat vereisten ten aanzien van invoer-, uitvoer- en doorvoerformaliteiten, -gegevens en -documentatie:
a. worden vastgesteld en toegepast met het oog op een snelle vrijgave van goederen, mits aan de voorwaar- den voor de vrijgave is voldaan;
b. zodanig worden vastgesteld en toegepast dat de voor het naleven van de voorschriften benodigde tijd en de daarmee verbonden kosten voor handelaren en marktdeelnemers worden verminderd;
c. het minst handelsbeperkende alternatief zijn, indien er redelijkerwijs twee of meer alternatieven beschik- baar zijn om de betrokken beleidsdoelstelling(en) te verwezenlijken; en
d. niet worden gehandhaafd wanneer zij niet langer nodig zijn, ook wat onderdelen daarvan betreft.
2. Elke Partij past voor de vrijgave van goederen op haar douanegrondgebied gemeenschappelijke douane- procedures toe en gebruikt daartoe uniforme douanedocumentatie.
Gebruik van informatietechnologieën en elektronische betalingen
1. Elke Partij maakt gebruik van informatietechnologie die procedures voor de vrijgave van goederen be- spoedigt, met het oog op het bevorderen van de handel tussen de Partijen.
2. Elke Partij:
a. stelt elektronisch een douaneaangifte ter beschikking die vereist is voor de invoer, uitvoer of doorvoer van goederen;
b. staat toe dat douaneaangiften in elektronisch formaat worden ingediend;
c. stelt een manier vast om de elektronische uitwisseling van douane-informatie met haar handelsgemeen- schap mogelijk te maken;
d. bevordert de elektronische uitwisseling van gegevens tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten, alsook andere verwante diensten; en
e. maakt gebruik van elektronische risicobeheersystemen voor beoordeling en gerichtheid die haar douane- autoriteiten in staat stellen hun inspecties toe te spitsen op risicogoederen en die de vrijgave en het ver- keer van goederen met een laag risico vergemakkelijken.
3. Elke Partij stelt procedures in dan wel handhaaft procedures die elektronische betaling van door de doua- neautoriteiten bij in- en uitvoer geïnde rechten, belastingen, retributies en heffingen mogelijk maken.
Risicobeheer
1. Elke Partij stelt een risicobeheersysteem voor douanecontrole in dan wel handhaaft een risicobeheersys- teem.
2. Elke Partij ontwerpt en past het risicobeheer toe op zodanige wijze dat willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de internationale handel wordt vermeden.
3. Elke Partij concentreert de douanecontroles en andere relevante grenscontroles op zendingen met een hoog risico en bespoedigt de vrijgave van zendingen met een laag risico. Elke Partij kan als onderdeel van zijn risicobeheer ook op willekeurige basis zendingen voor die controles selecteren.
4. Elke Partij baseert haar risicobeheer op een beoordeling van de risico’s aan de hand van passende selec- tiviteitscriteria.
Controle na douaneafhandeling
1. Ter bespoediging van de vrijgave van de goederen stelt elke Partij controles na douaneafhandeling in dan wel handhaaft zij controles na douaneafhandeling, teneinde de naleving van haar douane- en overige han- delsgerelateerde wet- en regelgeving te verzekeren.
2. Elke Partij voert de controles na douaneafhandeling op risicogebaseerde wijze uit.
3. Elke Partij voert de controles na douaneafhandeling op transparante wijze uit. Wanneer een controle is ver- richt en de controle uitsluitsel heeft gegeven, stelt de Partij de persoon wiens administratie het voorwerp van de controle is, onverwijld in kennis van de resultaten, van de redenen voor de resultaten en van de rechten en verplichtingen van die persoon.
4. De Partijen erkennen dat de bij controles na douaneafhandeling verkregen informatie kan worden gebruikt in verdere administratieve of gerechtelijke procedures.
5. Elke Partij gebruikt, voor zover praktisch uitvoerbaar, het resultaat van een controle na douaneafhandeling bij de toepassing van het risicobeheer.
Transparantie
1. De Partijen erkennen het belang van tijdig overleg met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven over wet- gevingsvoorstellen en algemene procedures met betrekking tot douane en handel. Elke Partij voorziet met dat doel voor ogen in passend overleg tussen de diensten en het bedrijfsleven.
2. Elke Partij ziet erop toe dat hun respectieve douane-eisen en aan douane verwante eisen en procedures blijven voldoen aan de behoeften van het bedrijfsleven, beste praktijken volgen en zo weinig mogelijk han- delsbeperkend blijven.
3. Elke Partij voorziet in passend regelmatig overleg tussen de grensinstanties en de handelaren of andere belanghebbenden die zich op haar grondgebied bevinden.
4. Elke Partij maakt onverwijld, op niet-discriminerende en toegankelijke wijze, ook online, en vóór de toe- passing ervan, nieuwe wet- en regelgeving in verband met douane en handelsbevordering bekend, alsook wijzigingen en uitleggingen van die wet- en regelgeving. Die wet- en regelgeving en de wijzigingen en uitleg- ging daarvan, hebben onder meer betrekking op:
a. de procedures bij invoer, uitvoer en doorvoer, met inbegrip van de procedures bij binnenkomst via havens, luchthavens en andere punten van binnenkomst, en de daarvoor vereiste formulieren en docu- menten;
b. de toegepaste tarieven wat betreft rechten en belastingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de invoer of uitvoer;
c. de retributies en heffingen die worden opgelegd door of voor overheidsinstanties ter zake van of in ver- band met de invoer, uitvoer of doorvoer;
d. de voorschriften voor de indeling of waardebepaling van producten voor douanedoeleinden;
e. de algemeen toepasselijke wet- en regelgeving en administratieve besluiten van algemene toepassing die betrekking hebben op de oorsprongsregels;
f. de beperkingen of verboden met betrekking tot invoer, uitvoer of doorvoer;
g. de sanctiebepalingen ten aanzien van niet-inachtneming van de invoer-, uitvoer- of doorvoerformalitei- ten;
h. de overeenkomsten of delen daarvan met welk land of welke landen dan ook in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;
i. de procedures in verband met het beheer van tariefcontingenten;
j. de openingstijden en werkwijzen van douanekantoren in havens en bij grensposten;
k. contactpunten voor verzoeken om inlichtingen; en
l. andere relevante mededelingen van administratieve aard in verband met de punten a) tot en met k).
5. Elke Partij ziet erop toe dat er een redelijke tijdspanne ligt tussen de bekendmaking12) en de inwerkingtre- ding van nieuwe of gewijzigde wet- en regelgeving, procedures en retributies of heffingen.
6. Elke Partij richt een of meer informatiepunten op of houdt die in stand om redelijke vragen van overheden, marktdeelnemers en andere belanghebbenden over douane- en andere handelsgerelateerde aangelegenhe- den te beantwoorden. De informatiepunten beantwoorden vragen binnen een door elke Partij vastgestelde redelijke termijn, die kan variëren naargelang van de aard of complexiteit van het verzoek. De Partijen eisen geen betaling van een retributie voor het beantwoorden van verzoeken om inlichtingen of het verstrekken van de nodige formulieren en documenten.
12) Voor de duidelijkheid: onder „bekendmaking” wordt verstaan het openbaar maken van wet- en regelgeving.
Voorafgaande besluiten
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „voorafgaand besluit”: een schriftelijk besluit dat voorafgaand aan de invoer van een goed waarop de aanvraag betrekking heeft aan een aanvrager wordt ver- strekt en waarin wordt beschreven welke behandeling de Partij ten tijde van de invoer op het goed zal toe- passen wat betreft:
a. de tariefindeling van het goed;
b. de oorsprong van het goed; en
c. elke andere aangelegenheid waarover de Partijen overeenstemming kunnen bereiken.
2. Elke Partij brengt via haar douaneautoriteiten een voorafgaand besluit uit. Dat voorafgaand besluit wordt op passende wijze en tijdig vastgesteld ten aanzien van een aanvrager die een schriftelijk verzoek met alle nodige gegevens, ook in elektronische vorm, heeft ingediend in overeenstemming met de wet- en regelge- ving van de Partij die het besluit vaststelt.
3. Het voorafgaande besluit is geldig voor een periode van ten minste drie jaar vanaf de datum waarop het van kracht wordt, tenzij het recht, de feiten of de omstandigheden die aan het oorspronkelijke voorafgaande besluit ten grondslag liggen, gewijzigd zijn.
4. Een Partij kan weigeren een voorafgaand besluit vast te stellen indien de aan het voorafgaande besluit ten grondslag liggende feiten en omstandigheden het voorwerp zijn van een administratieve of rechterlijke toet- sing, of indien het verzoek geen betrekking heeft op het voorgenomen gebruik van het voorafgaande besluit. Wanneer een Partij weigert een voorafgaande beslissing vast te stellen, stelt zij de aanvrager daarvan onver- wijld schriftelijk in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit.
5. Elke Partij maakt ten minste het volgende bekend:
a. de vereisten voor de aanvraag voor een voorafgaand besluit, met inbegrip van de te verstrekken informa- tie en het formaat;
b. de termijn waarbinnen zij een voorafgaande beslissing zal afgeven; en
c. de periode gedurende welke de voorafgaande beslissing geldig is.
6. Wanneer een Partij een voorafgaande beslissing intrekt, wijzigt of ongeldig verklaart, stelt zij de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit. Een Partij kan een voorafgaand besluit alleen met terugwerkende kracht intrekken, wijzigen of ongeldig verklaren wanneer het was gebaseerd op door de aanvrager verstrekte onvolledige, onjuiste, bedrieglijke of mislei- dende informatie.
7. Een door een Partij vastgestelde voorafgaande beslissing is voor die Partij bindend ten aanzien van de aanvrager. Het voorafgaande besluit is ook bindend voor de aanvrager.
8. Elke Partij verricht, op schriftelijk verzoek van de aanvrager, een toetsing van het voorafgaand besluit of de beslissing om dat voorafgaand besluit in te trekken, te wijzigen of ongeldig te verklaren.
9. Elke Partij maakt de inhoudelijke elementen van haar voorafgaande besluiten openbaar, waaronder online, met inachtneming van eventuele vertrouwelijkheidsvereisten in haar wet- en regelgeving.
Doorvoer en overlading
1. Elke Partij vergemakkelijkt en controleert op doeltreffende wijze de doorvoer over en overlading op haar grondgebied.
2. Elke Partij bevordert regionale doorvoerregelingen en legt die ten uitvoer teneinde het handelsverkeer te vergemakkelijken.
3. Elke Partij zit erop toe dat haar betrokken autoriteiten en relevante diensten samenwerken en hun optre- den op elkaar afstemmen om de doorvoer te vergemakkelijken.
4. Elke Partij staat toe dat voor invoer bestemde goederen binnen haar grondgebied worden vervoerd onder douanetoezicht van een douanekantoor van binnenkomst naar een ander douanekantoor op haar grondge- bied vanwaar de goederen zouden worden vrijgegeven of ingeklaard, voor zover aan alle wettelijke voor- schriften is voldaan.
Douane-expediteurs
1. Een Partij mag het verplichte gebruik van douane-expediteurs niet invoeren als vereiste voor marktdeel- nemers om aan hun verplichtingen op het gebied van de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen te vol- doen.
2. Elke Partij maakt haar maatregelen inzake de gebruikmaking van douane-expediteurs bekend.
3. De Partijen passen transparante, niet-discriminerende en evenredige voorschriften toe voor de verlening van vergunningen aan douane-expediteurs.
Inspectie vóór verzending
De Partijen eisen noch uitvoering van inspecties vóór verzending zoals gedefinieerd in de Overeenkomst inzake inspectie vóór verzending in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst, noch uitvoering van enige andere inspectieactiviteit door particuliere ondernemingen op de plaats van bestemming vóór douaneafhandeling.
Beroepsprocedures
1. Elke Partij voorziet in doeltreffende, snelle, niet-discriminerende en gemakkelijk toegankelijke procedures die de uitoefening van het recht van beroep tegen administratieve acties, uitspraken en besluiten van de dou- aneautoriteiten of andere bevoegde instanties betreffende de in-, uit- of doorvoer van goederen garanderen.
2. Bij beroepsprocedures kan het gaan om administratieve toetsing door de toezichthoudende instantie en om een toetsing door de rechter van besluiten die op administratief niveau zijn genomen overeenkomstig de wet- en regelgeving van de Partijen.
3. Eenieder die bij de douaneautoriteiten of andere bevoegde instanties om een besluit heeft verzocht, doch binnen de relevante termijn geen besluit over dat verzoek heeft verkregen, heeft eveneens het recht beroep in te stellen.
4. Elke Partij ziet erop toe dat haar douaneautoriteiten of andere bevoegde instanties personen aan wie een administratief besluit wordt gegeven, in kennis stellen van de redenen voor dat besluit, zodat die persoon indien nodig gemakkelijker gebruik kan maken van de beroepsprocedures.
Sancties
1. Elke Partij zorgt ervoor dat haar wet- en regelgeving op douanegebied bepaalt dat sancties wegens schen- dingen van haar wet- en regelgeving of procedurele vereisten op douanegebied evenredig en niet- discriminerend zijn.
2. Elke Partij zorgt ervoor dat een opgelegde sanctie voor een schending van haar wet- en regelgeving of pro- cedurele vereisten op douanegebied alleen wordt opgelegd aan de persoon die wettelijk verantwoordelijk is voor de schending.
3. Elke Partij zorgt ervoor dat de opgelegde sanctie gebaseerd is op de feiten en omstandigheden van het geval en in verhouding staat tot de mate en de ernst van de schending. Elke Partij vermijdt stimulansen of belangenconflicten bij het opleggen en innen van sancties.
4. Elke Partij wordt aangemoedigd om voorafgaande bekendmaking aan een douaneautoriteit van de om- standigheden rond een schending van haar wet- en regelgeving en procedurele vereisten op douanegebied, te beschouwen als mogelijke verzachtende omstandigheid bij de vaststelling van een sanctie.
5. Indien een Partij een sanctie oplegt wegens schending van de wet- en regelgeving of procedurele vereis- ten op douanegebied, verstrekt zij een schriftelijke toelichting aan de persoon aan wie zij de sanctie oplegt, met vermelding van de aard van de schending en de toepasselijke wet- of regelgeving of procedures op grond waarvan het bedrag of de duur van de sanctie wegens schending is vastgesteld.
Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels
1. Het Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels (het „subcomité”) wordt opgericht op grond van artikel 8.8, lid 1.
2. Het subcomité ziet toe op de correcte uitvoering van dit hoofdstuk, de handhaving aan de grens van intellectuele-eigendomsrechten door de douaneautoriteiten overeenkomstig hoofdstuk 32, afdeling C, onder- afdeling 2, van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze over- eenkomst en alle aanvullende bepalingen op douanegebied die de Partijen zijn overeengekomen, en onder- zoekt alle vraagstukken in verband met de toepassing daarvan.
3. Het subcomité heeft onder meer de volgende taken:
a. toezicht houden op de uitvoering en het beheer van dit hoofdstuk en hoofdstuk 10;
b. bieden van een forum voor overleg en discussie over alle douaneaangelegenheden, zoals specifieke dou- aneprocedures, douanewaarde, tariefstelsels, douanenomenclatuur, samenwerking tussen douanedien- sten en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken;
c. bieden van een forum voor overleg en discussie over aangelegenheden met betrekking tot oorsprongs- regels en administratieve samenwerking en maatregelen aan de grens ter handhaving van intellectuele- eigendomsrechten; en
d. de samenwerking verbeteren op het gebied van de ontwikkeling, de toepassing en de handhaving van de douaneprocedures, de wederz(dse administratieve b(stand in douanezaken, de oorsprongsregels en de administratieve samenwerking.
4. Het subcomité kan aanbevelingen doen betreffende de onder lid 2 vallende aangelegenheden. De Geza- menlijke Raad of het Gemengd Comité zijn bevoegd om besluiten te nemen over de wederzijdse erkenning van risicobeheertechnieken, risiconormen, veiligheidscontroles en partnerschapsprogramma’s voor han- delsbevordering, daaronder begrepen aspecten zoals de doorzending van gegevens en wederzijds overeen- gekomen voordelen.
Tijdelijke invoer
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „tijdelijke invoer” verstaan de douaneregeling waaronder bepaalde goederen, met inbegrip van vervoermiddelen, in een douanegebied kunnen worden binnenge- bracht met voorwaardelijke vrijstelling van de betaling van rechten en heffingen bij invoer en zonder de toe- passing van invoerverboden of -beperkingen van economische aard. De goederen moeten worden ingevoerd voor een bepaald doel en bestemd zijn om binnen een bepaalde termijn te worden wederuitgevoerd zonder dat zij een wijziging hebben ondergaan, met uitzondering van een normale waardevermindering als gevolg van het gebruik dat van die goederen is gemaakt.
2. Elke Partij staat tijdelijke invoer toe, met volledige voorwaardelijke vrijstelling van rechten en heffingen bij invoer en zonder toepassing van invoerbeperkingen of -verboden van economische aard13), zoals bepaald in haar wet- en regelgeving, voor de volgende goederen:
a. goederen die bestemd zijn om op tentoonstellingen, beurzen, bijeenkomsten of soortgelijke evenemen- ten te worden tentoongesteld of gebruikt, goederen bestemd voor uitstalling of demonstratie tijdens een evenement; goederen die bestemd zijn om te worden gebruikt in verband met het tonen van buitenlandse producten tijdens een evenement; apparatuur, met inbegrip van vertolkingsapparatuur, toestellen voor geluids- en beeldopname en films van educatieve, wetenschappelijke of culturele aard, bestemd voor gebruik op internationale bijeenkomsten, conferenties of congressen, en goederen die tijdens dergelijke evenementen worden verkregen uit goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst; elke Partij mag een goedkeuring van de regering of een waarborg of borgsom verlangen voordat het evene- ment plaatsvindt;
b. beroepsuitrusting, waaronder wordt verstaan: apparatuur voor de pers, voor geluids- of televisie- uitzendingen die nodig is voor vertegenwoordigers van de pers, omroeporganisaties of televisie- omroeporganisaties die het grondgebied van een ander land bezoeken om verslag uit te brengen, ten- einde materiaal voor bepaalde programma’s uit te zenden of op te nemen; filmmateriaal dat nodig is voor een persoon die het grondgebied van een ander land bezoekt om een bepaalde film of films te maken; alle andere uitrusting die nodig is voor de uitoefening van de vak-, handels- of beroepsactiviteit van een per- soon die het grondgebied van een ander land bezoekt om een bepaalde taak uit te voeren, voor zover zij
13) Voor alle duidelijkheid: de tijdelijke invoer van goederen zoals bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel in Chili vanuit de Europese Unie is vrijgesteld van de retributie die is vastgesteld in artikel 107 van de Chileense Douaneverordening (Ordenanza de Aduanas), vervat in decreet nr. 30 van het Ministerie van Financiën, Staatsblad, 4 juni 2005 (Decreto con Fuerza de Ley 30 del Ministerio de Hacienda, Diario Oficial, 04 de junio de 2005).
niet bestemd is voor de industriële vervaardiging of verpakking van goederen of (behalve in het geval van handgereedschap) voor de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, voor de bouw, de reparatie of het onderhoud van gebouwen of voor grondverzet en soortgelijke projecten; hulptoestellen voor bovenge- noemde apparatuur, en toebehoren daarvoor; en onderdelen die worden ingevoerd voor de reparatie van tijdelijk ingevoerde beroepsuitrusting;
c. goederen die in het kader van een handelsactiviteit worden ingevoerd indien de invoer op zich geen han- delsverrichting is, zoals: verpakkingsmiddelen die hetzij gevuld worden ingevoerd en leeg of gevuld weder zullen worden uitgevoerd, hetzij leeg worden ingevoerd en gevuld weder zullen worden uitge- voerd; containers, al dan niet gevuld met goederen, en toebehoren en uitrusting voor tijdelijk toegelaten containers, die hetzij met een container worden ingevoerd om afzonderlijk of met een andere container te worden wederuitgevoerd, hetzij afzonderlijk worden ingevoerd met het oog op wederuitvoer met een container, en onderdelen die bestemd zijn voor de reparatie van containers waarvoor tijdelijke invoer is toegestaan; laadborden; monsters; reclamefilms;
d. goederen die uitsluitend voor educatieve, wetenschappelijke of culturele doeleinden worden ingevoerd, zoals wetenschappelijk materiaal, pedagogisch materiaal, welzijnsmateriaal voor zeelieden en alle andere goederen die worden ingevoerd in verband met educatieve, wetenschappelijke of culturele activiteiten; vervangingsonderdelen voor wetenschappelijk materiaal en pedagogisch materiaal waarvoor tijdelijke invoer is toegestaan; en gereedschap dat speciaal is ontworpen voor het onderhoud, het controleren, het meten of het herstellen van dergelijke uitrusting;
e. persoonlijke bezittingen, waaronder wordt verstaan alle nieuwe of gebruikte artikelen die een reiziger redelijkerwijs tijdens de reis voor persoonlijk gebruik nodig kan hebben, rekening houdend met de om- standigheden waaronder die reis plaatsvindt, met uitsluiting van goederen die voor commerciële doelein- den worden ingevoerd; en goederen die worden ingevoerd voor sportdoeleinden, zoals sportartikelen die en ander materiaal dat door reizigers tijdens sportwedstrijden of -demonstraties of tijdens trainingen op het grondgebied waarvoor tijdelijke invoer werd toegestaan, worden gebruikt;
f. toeristisch reclamemateriaal, waaronder wordt verstaan goederen ingevoerd met als doel het publiek te bewegen tot het bezoeken van een ander land, met name tot het bijwonen van in dat land te houden bij- eenkomsten of manifestaties met een cultureel, godsdienstig, toeristisch, sportief of beroepsmatig karak- ter; elke Partij mag verlangen dat een waarborg of borgsom voor dergelijke goederen wordt verstrekt;
g. goederen die worden ingevoerd voor humanitaire doeleinden, waaronder wordt verstaan medisch, chi- rurgisch en laboratoriummaterieel en hulpzendingen, zoals voertuigen en andere vervoermiddelen, de- kens, tenten, geprefabriceerde huizen of andere goederen die in eerste instantie noodzakelijk zijn en die als hulp worden doorgegeven aan personen die getroffen zijn door natuurrampen en soortgelijke rampen; en
h. dieren die voor specifieke doeleinden worden ingevoerd, zoals politiehonden of -paarden, speurhonden, blindegeleidehonden, reddingshonden, dieren voor deelname aan shows, tentoonstellingen, wedstrij- den, competities of demonstraties, dieren voor amusementdoeleinden, zoals circusdieren, rondleidingen (inclusief gezelschapsdieren van reizigers), uitvoering van werkzaamheden of vervoer, of dieren voor medische doeleinden, zoals levering van slangengif.
3. Elke Partij aanvaardt, overeenkomstig haar wet- en regelgeving14), voor de tijdelijke invoer van de in lid 2 bedoelde goederen, ongeacht hun oorsprong, een ATA-carnet dat overeenkomstig de Overeenkomst inzake tijdelijke invoer, gedaan te Istanbul op 26 juni 1990 in de andere Partij is afgegeven, daar is bekrachtigd en gegarandeerd door een vereniging die deel uitmaakt van de internationale garantieketen, is gecertificeerd door de bevoegde autoriteiten en geldig is in het douanegebied van de invoerende Partij.
Gerepareerde goederen
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „reparatie” verstaan elke bewerkingshandeling ten aanzien van goederen die ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspron- kelijke functie ervan wordt hersteld of ervoor te zorgen dat de goederen aan de technische eisen voor gebruik ervan voldoen, zonder welke handeling de goederen niet meer op de normale wijze kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. Reparatie omvat het herstel en onderhoud, maar omvat geen bewer- kingen of processen waardoor:
a. de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;
b. een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd; of
c. de technische prestaties van een goed worden verbeterd of vergroot.
14) Voor alle duidelijkheid: in het geval van Chili worden de ATA-carnets aanvaard zoals vastgesteld bij decreet nr. 103 van 2004 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Decreto N°103 de 2004 del Ministerio de Relaciones Exteriores), waar- bij de „Overeenkomst inzake tijdelijke invoer en de bijlagen A, B1, B2 en B3, met de naar behoren aangegeven punten van voorbehoud” en wijzigingen daarvan worden omgezet.
2. Een Partij past geen douanerecht toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, haar douanegebied opnieuw binnenkomen nadat die goederen tijdelijk uit haar douanegebied naar het douanegebied van de andere Partij zijn uitgevoerd voor reparatie.
3. Lid 2 is niet van toepassing op goederen die in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soort- gelijke status zijn ingevoerd, vervolgens worden uitgevoerd ter reparatie en niet opnieuw worden ingevoerd in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status.
4. Een Partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie tij- delijk uit het douanegebied van de andere Partij worden ingevoerd.
Retributies en formaliteiten
1. Retributies en andere heffingen die een Partij oplegt ter zake van of in verband met de invoer van een goed van de andere Partij blijven beperkt tot het bedrag bij benadering van de kosten van de verleende diensten, en mogen geen indirecte bescherming van binnenlandse goederen of een belasting op de in- of uitvoer voor fiscale doeleinden beogen.
2. Een Partij mag geen retributies of andere heffingen ter zake van of in verband met de in- of uitvoer van een goed van de andere Partij op een ad-valorembasis opleggen.
3. Douaneautoriteiten kunnen echter wel heffingen opleggen of kosten in rekening brengen voor met name de volgende specifieke diensten:
a. de aanwezigheid, op verzoek, van douanepersoneel buiten de officiële kantooruren of op een andere plaats dan op een douanekantoor;
b. analyses of deskundigenverslagen van goederen en portokosten voor het retourneren van goederen aan een aanvrager, met name bij besluiten betreffende bindende inlichtingen of het verstrekken van inlichtin- gen over de toepassing van de douanewet- en regelgeving;
c. het onderzoek of de monsterneming van goederen voor controledoeleinden, of de vernietiging van goe- deren, indien andere kosten dan die voor de inzet van douanepersoneel zijn gemaakt; of
d. uitzonderlijke controlemaatregelen, indien de aard van de goederen of een potentieel risico dergelijke maatregelen vereisen.
4. Elke Partij maakt onverwijld alle retributies en heffingen die zij in verband met de invoer of de uitvoer zou kunnen aanrekenen, bekend op zodanige wijze dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daar- van kennis kunnen nemen.
5. Een Partij legt in verband met de invoer van goederen van de andere Partij geen consulaire formaliteiten, waaronder retributies en heffingen, op.
HOOFDSTUK 12 HANDELSMAATREGELEN AFDELING A
ANTIDUMPINGRECHTEN EN COMPENSERENDE RECHTEN
Algemene bepalingen
1. De Partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de Antidumpingovereenkomst en de SCM-Overeenkomst.
Transparantie
1. Antidumping- en antisubsidieonderzoeken en -maatregelen moeten worden gebruikt met volledige in- achtneming van de desbetreffende WTO-voorschriften zoals vastgesteld in de Antidumpingovereenkomst en de SCM-Overeenkomst en moeten gebaseerd zijn op een eerlijk en transparant systeem.
2. Elke Partij waarborgt dat zo snel mogelijk nadat voorlopige maatregelen zijn ingesteld en in elk geval vóór de uiteindelijke vaststelling ervan, de belangrijkste feiten en overwegingen waarop zij haar beslissing tot toe- passing van definitieve maatregelen baseert, volledig worden meegedeeld. Die mededeling doet geen af- breuk aan artikel 6.5 van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12.4 van de SCM-Overeenkomst. Elke Partij deelt die belangrijke feiten en overwegingen schriftelijk mee en laat belanghebbenden voldoende tijd om hun opmerkingen in te dienen.
3. Elke belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken tijdens een antidumping- of antisubsidieonderzoek, mits dat het verloop van het onderzoek niet onnodig vertraagt.
Overweging van algemeen belang
Elke Partij houdt rekening met de situatie van haar interne bedrijfstak, importeurs en hun representatieve ver- enigingen, representatieve gebruikers en representatieve consumentenorganisaties, voor zover zij de onder- zoekende autoriteiten binnen de geldende termijn relevante informatie hebben verstrekt. Een Partij kan op basis van die informatie besluiten geen antidumping- of compenserende maatregelen toe te passen.
Regel van het laagste recht
Wanneer een Partij een antidumpingrecht op de goederen van de andere Partij instelt, mag dat recht niet hoger zijn dan de dumpingmarge. Waar mogelijk is het antidumpingrecht lager dan die marge wanneer door een lager recht de schade voor de interne bedrijfstak kan worden opgeheven.
Niet-toepassing van geschillenbeslechting
Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op deze afdeling.
AFDELING B
ALGEMENE VRIJWARINGSMAATREGELEN
Algemene bepalingen
De Partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen op grond van artikel XIX van de GATT 1994, de Over- eenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen en artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw.
Transparantie en instelling van definitieve maatregelen
1. Niettegenstaande artikel 12.6 geeft de Partij die een algemeen vrijwaringsonderzoek opent of voornemens is algemene vrijwaringsmaatregelen toe te passen, op verzoek van de andere Partij en op voorwaarde dat die laatste daar aanmerkelijk belang bij heeft, onmiddellijk schriftelijk kennis van alle relevante informatie die tot de opening van het algemene vrijwaringsonderzoek of de toepassing van algemene vrijwaringsmaatregelen heeft geleid, met inbegrip van, waar relevant, informatie over de voorlopige bevindingen. Die kennisgeving doet geen afbreuk aan het bepaalde in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.
2. Wanneer Partijen definitieve algemene vrijwaringsmaatregelen nemen, beijveren zij zich om dat te doen op een wijze die hun bilaterale handel zo weinig mogelijk beïnvloedt, voor zover de Partij waarop de maatre- gelen betrekking hebben, een aanmerkelijk belang heeft zoals gedefinieerd in lid 4.
3. Wanneer een Partij in het kader van de toepassing van lid 2 van mening is dat aan de juridische vereisten voor de instelling van definitieve algemene vrijwaringsmaatregelen is voldaan en die Partij voornemens is dergelijke maatregelen toe te passen, stelt zij de andere Partij daarvan in kennis en biedt zij de mogelijkheid tot het voeren van bilateraal overleg, voor zover de Partij waarop de maatregelen betrekking hebben, een aanmerkelijk belang heeft zoals gedefinieerd in lid 4. Indien binnen 15 dagen na de kennisgeving geen aan- vaardbare oplossing wordt gevonden, kan de invoerende Partij passende algemene vrijwaringsmaatregelen nemen om het probleem op te lossen.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een Partij geacht aanmerkelijk belang te hebben wanneer zij, uit- gedrukt in absoluut volume of waarde, in de drie voorgaande jaren tot de vijf grootste leveranciers van het ingevoerde goed behoorde.
Niet-toepassing van geschillenbeslechting
Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op deze afdeling.
AFDELING C
BILATERALE VRIJWARINGSMAATREGELEN ONDERAFDELING 1
In deze afdeling wordt verstaan onder:
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 12.9
Definities
a. „interne bedrijfstak”: wat een ingevoerd goed betreft, de gezamenlijke producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen die op het grondgebied van een Partij actief zijn of die producenten waarvan de gezamenlijke productie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen een groot deel van de totale interne productie van die goederen uitmaakt;
b. „overgangsperiode”:
i. een periode van zeven jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst; of
ii. voor goederen waarvoor de lijst in bijlage 9 van de Partij die een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, voorziet in een termijn voor de afschaffing van de tarieven van zeven jaar, de termijn voor de afschaffing van de tarieven voor het betrokken goed plus twee jaar.
Toepassing van bilaterale vrijwaringsmaatregelen
1. Niettegenstaande afdeling B mag de invoerende Partij onder de in deze afdeling vervatte voorwaarden en volgens de in deze afdeling neergelegde procedures passende bilaterale vrijwaringsmaatregelen vaststellen, indien als gevolg van de verlaging of afschaffing van douanerechten uit hoofde van dit deel van deze over- eenkomst, een product van oorsprong uit een Partij in dermate toegenomen hoeveelheden — in absolute zin of in verhouding tot de binnenlandse productie — en onder zodanige voorwaarden op het grondgebied van een andere Partij wordt ingevoerd dat binnenlandse producenten die soortgelijke of rechtstreeks concurre- rende producten vervaardigen, daarvan ernstige schade ondervinden of dreigen te ondervinden.
2. Indien aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan kan de invoerende Partij een van de volgende bilaterale vrijwaringsmaatregelen toepassen:
a. schorsing van enige in dit deel van deze overeenkomst voorziene verdere verlaging van het douanerecht op het betrokken product; of
b. de verhoging van het douanerecht op het betrokken goed tot een niveau dat niet hoger ligt dan het laag- ste van de volgende rechten:
i. het op het goed toegepaste meestbegunstigingsdouanerecht dat geldt op het tijdstip waarop de maat- regel wordt genomen; of
ii. het op het goed toegepaste meestbegunstigingsdouanerecht dat van toepassing was op de dag onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
Normen voor bilaterale vrijwaringsmaatregelen
1. Er mag geen bilaterale vrijwaringsmaatregel worden toegepast:
a. behalve voor zover en zo lang hij noodzakelijk is om ernstige schade of dreigende ernstige schade voor de interne bedrijfstak te voorkomen of te verhelpen;
b. voor een periode langer dan twee jaar; de periode mag met nog eens twee jaar worden verlengd indien de bevoegde onderzoekende autoriteit van de invoerende Partij overeenkomstig de in deze afdeling vast- gestelde procedures vaststelt dat de maatregel noodzakelijk blijft om de ernstige schade of dreigende ern- stige schade voor de interne bedrijfstak te voorkomen of te verhelpen, waarbij de totale toepassingsperi-
ode van de bilaterale vrijwaringsmaatregel, met inbegrip van de initiële toepassingsperiode en elke verlenging daarvan, maximaal vier jaar mag bedragen; of
c. na afloop van de overgangsperiode zoals gedefinieerd in artikel 12.9, punt b).
2. Wanneer een Partij een bilaterale vrijwaringsmaatregel niet langer toepast, is het douanerecht het recht dat overeenkomstig haar lijst in bijlage 9 voor het betrokken goed van kracht zou zijn geweest.
3. Om de aanpassing van de betrokken bedrijfstak te vergemakkelijken wanneer de verwachte duur van een bilaterale vrijwaringsmaatregel meer dan één jaar bedraagt, liberaliseert de Partij die de maatregel toepast die geleidelijk op gezette tijden tijdens de toepassingsduur ervan.
Voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregelen
1. In kritieke omstandigheden waarin uitstel moeilijk te herstellen schade zou veroorzaken, mag een Partij een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel toepassen zonder te voldoen aan de vereisten van artikel 12.21, lid 1, nadat voorlopig is vastgesteld dat er duidelijke bewijzen zijn voor een toename van de invoer van een goed van oorsprong uit de andere Partij als gevolg van de verlaging of afschaffing van een douanerecht uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst, en dat dergelijke invoer ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor de interne bedrijfstak.
2. De duur van een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel is beperkt tot 200 dagen, gedurende welke periode de Partij die de maatregel toepast moet voldoen aan de desbetreffende procedureregels van onder- afdeling 2. De Partij betaalt tariefverhogingen onverwijld terug indien het in onderafdeling 2 omschreven onderzoek niet uitwijst dat de voorwaarden van artikel 12.10, lid 1, zijn vervuld. De duur van de voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel wordt gerekend als een deel van de in artikel 12.11, lid 1, punt b), beschreven periode.
3. De Partij die een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, stelt de andere Partij in kennis van de instelling van een dergelijke voorlopige maatregel en legt de kwestie indien de andere Partij daarom verzoekt, onmiddellijk ter beoordeling voor aan het Gemengd Comité.
Compensatie en schorsing van concessies
1. Een Partij die een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, treedt in overleg met de Partij waarvan de pro- ducten zijn onderworpen aan die maatregel, teneinde overeenstemming te bereiken over een passende com- pensatie in het kader van de liberalisering van de handel die de vorm heeft van concessies met in wezen gelijkwaardige gevolgen voor de handel. De Partij die een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, biedt uiter- lijk 30 dagen na de toepassing van de bilaterale vrijwaringsmaatregel gelegenheid voor dergelijk overleg.
2. Indien het overleg als bedoeld in lid 1 niet binnen 30 dagen na aanvang ervan leidt tot overeenstemming over een passende compensatie in het kader van de liberalisering van de handel, mag de Partij wiens goede- ren voorwerp van de bilaterale vrijwaringsmaatregel zijn, de toepassing schorsen van concessies die in wezen gelijkwaardige gevolgen hebben voor de handel van de andere Partij.
3. De Partij waarvan de goederen het voorwerp van de bilaterale vrijwaringsmaatregel zijn, stelt de andere Partij ten minste 30 dagen vóór de schorsing van de concessies overeenkomstig lid 2 schriftelijk daarvan in kennis.
4. De verplichting tot compensatie op grond van lid 1 en het recht tot het schorsen van concessies op grond van lid 2:
a. mogen niet worden uitgeoefend tijdens de eerste 24 maanden waarin een bilaterale vrijwaringsmaatre- gel van kracht is, op voorwaarde dat de bilaterale vrijwaringsmaatregel is toegepast als gevolg van een absolute toename van de invoer; en
b. vervallen op de datum waarop de bilaterale vrijwaringsmaatregel afloopt.
Termijn tussen twee bilaterale vrijwaringsmaatregelen en niet-parallelle toepassing van vrijwaringsmaatregelen
1. Een Partij past een in deze afdeling bedoelde bilaterale vrijwaringsmaatregel niet toe op de invoer van een goed dat reeds aan een dergelijke maatregel onderworpen is geweest, tenzij een periode is verstreken die gelijk is aan de helft van de periode waarin de vrijwaringsmaatregel in de onmiddellijk daaraan voorafgaande
2. Een Partij mag met betrekking tot hetzelfde goed en dezelfde periode niet tegelijkertijd:
a. een bilaterale vrijwaringsmaatregel of een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst; en
b. een algemene vrijwaringsmaatregel op grond van artikel XIX van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen toepassen.
Artikel 12.15
Ultraperifere gebieden15) van de Europese Unie
1. Indien goederen van oorsprong uit Chili op het grondgebied van een of meer ultraperifere gebieden van de Europese Unie in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zodanige voorwaarden worden ingevoerd dat de economische situatie van het betrokken ultraperifere gebied ernstig verslechtert of dreigt te verslech- teren, kan de EU-Partij, na alternatieve oplossingen te hebben onderzocht, bij wijze van uitzondering bilate- rale vrijwaringsmaatregelen toepassen die beperkt zijn tot het grondgebied van het betrokken gebied.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „ernstige verslechtering” verstaan grote moeilijkheden in een economische bedrijfstak die soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigt. Een ernstige verslechtering wordt vastgesteld op basis van objectieve factoren, met inbegrip van de volgende:
a. de toename van het volume van de invoer in absolute termen of in verhouding tot de interne productie en tot de invoer uit andere bronnen; en
b. het effect van de in lid 1 bedoelde invoer op de situatie van de desbetreffende bedrijfstak of economische sector, met inbegrip van het effect op de verkoop, de productie, de financiële situatie en de werkgelegen- heid.
3. Onverminderd lid 1 zijn andere bepalingen van deze afdeling die van toepassing zijn op bilaterale vrijwa- ringsmaatregelen ook van toepassing op vrijwaringsmaatregelen die uit hoofde van dit artikel worden inge- steld. Verwijzingen naar „ernstige schade” in andere bepalingen van deze afdeling moeten worden begrepen als „ernstige verslechtering” wanneer zij worden toegepast in verband met ultraperifere gebieden van de Europese Unie.
ONDERAFDELING 2
PROCEDUREVOORSCHRIFTEN VOOR BILATERALE VRIJWARINGSMAATREGELEN
Toepasselijk recht
Voor de toepassing van bilaterale vrijwaringsmaatregelen leeft de bevoegde onderzoekende autoriteit de bepalingen van deze onderafdeling na. In gevallen die niet onder deze onderafdeling vallen, past de be- voegde onderzoekende autoriteit de uit hoofde van het recht van de Partij van die autoriteit vastgestelde voorschriften toe.
Inleiding van een vrijwaringsprocedure
1. Een bevoegde onderzoekende autoriteit kan een procedure met betrekking tot bilaterale vrijwaringsmaat- regelen („vrijwaringsprocedure”) inleiden op schriftelijk verzoek16) van of namens de interne bedrijfstak of, in uitzonderlijke omstandigheden, op eigen initiatief.
15) Op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn de ultraperifere gebieden van de Europese Unie: Gua- deloupe, Frans-Guyana, Martinique, Réunion, Mayotte, Saint-Martin, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Dit artikel is eveneens van toepassing op een land of een overzees gebied waarvan de status overeenkomstig de procedure van artikel 355, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bij besluit van de Europese Raad vanaf de datum van vaststelling van dat besluit wordt gewijzigd in die van ultraperifeer gebied. Indien een ultraperifeer gebied van de Europese Unie volgens die procedure ophoudt een ultraperifeer gebied te zijn, houdt dit artikel vanaf de datum van het besluit van de Europese Raad daaromtrent op van toepassing te zijn op dat land of overzees gebied. De EU-Partij stelt Chili in kennis van elke wijziging met betrekking tot de gebieden die als ultraperifeer gebied van de Euro- pese Unie worden beschouwd.
16) Wat de EU-Partij betreft, kan dat verzoek door een of meer lidstaten worden ingediend namens de interne bedrijfstak.
2. Het verzoek wordt geacht door of namens de interne bedrijfstak te zijn gedaan indien het gesteund wordt door interne producenten wier gezamenlijke productie meer dan 50 % bedraagt van de totale productie van de soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen die worden vervaardigd door dat deel van de interne bedrijfstak dat zich voor of tegen het verzoek heeft uitgesproken. Een bevoegde onderzoekende autoriteit opent daarentegen geen onderzoek wanneer de interne producenten die het verzoek uitdrukkelijk steunen minder dan 25 % vertegenwoordigen van de totale interne productie van de soortgelijke of rechtstreeks con- currerende goederen die worden vervaardigd door de interne bedrijfstak.
3. Zodra een bevoegde onderzoekende autoriteit het onderzoek heeft geopend, wordt het in lid 1 bedoelde verzoek ter kennis gebracht van de belanghebbenden, met uitzondering van de daarin vervatte vertrouwe- lijke informatie.
4. Bij de inleiding van een vrijwaringsprocedure maakt de bevoegde onderzoekende autoriteit een bericht van inleiding van de vrijwaringsprocedure bekend in het publicatieblad of staatsblad van de Partij. In het bericht wordt het volgende vermeld:
a. de entiteit die het schriftelijke verzoek heeft ingediend, indien van toepassing;
b. het ingevoerde goed waarop de vrijwaringsprocedure betrekking heeft;
c. de onderverdeling en het tariefpostnummer waaronder het ingevoerde goed is ingedeeld;
d. het soort voorgestelde maatregel dat zal worden toegepast;
e. de openbare hoorzitting op grond van artikel 12.20, punt a), of de termijn waarbinnen belanghebbenden een verzoek om te worden gehoord kunnen indienen op grond van 12.20, punt b);
f. de plaats waar het schriftelijke verzoek en eventuele andere in de loop van de procedure ingediende niet- vertrouwelijke documenten kunnen worden ingezien; en
g. de naam, het adres en het telefoonnummer van het bureau waarmee men voor nadere informatie contact kan opnemen.
5. Met betrekking tot een vrijwaringsprocedure die naar aanleiding van een schriftelijk verzoek is ingeleid op grond van lid 1, maakt de bevoegde onderzoekende autoriteit het bericht van inleiding krachtens lid 4 pas bekend nadat zij zorgvuldig is nagegaan of het schriftelijk verzoek voldoet aan de vereisten van interne wet- geving en de vereisten van de leden 1 en 2, en redelijk bewijs bevat dat de invoer van een goed van oorsprong uit de andere Partij is toegenomen als gevolg van de verlaging of afschaffing van een douanerecht uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst, en dat die invoer de vermeende ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken.
Onderzoek
1. Een Partij past een bilaterale vrijwaringsmaatregel slechts toe nadat haar bevoegde onderzoekende auto- riteit een onderzoek heeft verricht overeenkomstig artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 2, punt c), van de Overeen- komst inzake vrijwaringsmaatregelen. Daartoe worden artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 2, punt c), van de Over- eenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij integrerend deel daarvan uit.
2. In het kader van het in lid 1 bedoelde onderzoek voldoet de Partij aan artikel 4, lid 2, punt a), van de Over- eenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen. Daartoe wordt artikel 4, lid 2, punt a), van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maakt het integrerend deel daarvan uit.
3. Indien een Partij op grond van lid 1 van dit artikel en artikel 3, lid 1, van de Overeenkomst inzake vrijwa- ringsmaatregelen een kennisgeving doet dat zij een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast of verlengt, ver- meldt zij in haar kennisgeving:
a. bewijs voor ernstige schade of dreiging daarvan, die wordt veroorzaakt door toegenomen invoer van een goed van oorsprong uit de andere Partij, als gevolg van de verlaging of afschaffing van een douanerecht uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst; uit het onderzoek moet op basis van objectief bewijsma- teriaal blijken dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de toename van de invoer van het betrokken goed en de ernstige schade of de dreiging daarvan; andere bekende factoren dan de toename van de invoer moeten ook worden onderzocht om te voorkomen dat de door die andere factoren veroorzaakte ernstige schade of dreiging daarvan aan de toename van de invoer wordt toegeschreven;
b. een nauwkeurige omschrijving van het van oorsprong zijnde goed dat voorwerp van de bilaterale vrijwa- ringsmaatregel is, met inbegrip van de desbetreffende post of onderverdeling in de GS-code waarop de lijsten van tariefverbintenissen van bijlage 9 zijn gebaseerd;
c. een nauwkeurige beschrijving van de bilaterale vrijwaringsmaatregel;
d. de datum van invoering van de bilaterale vrijwaringsmaatregel, de verwachte duur ervan en, indien van toepassing, een tijdschema voor de geleidelijke liberalisering van de maatregel, overeenkomstig artikel 12.11, lid 3; en
e. in geval van verlenging van de bilaterale vrijwaringsmaatregel, bewijs waaruit blijkt dat de betrokken interne bedrijfstak aanpassingen doorvoert.
4. Op verzoek van de Partij waarvan het goed voorwerp van een bilaterale vrijwaringsprocedure uit hoofde van deze afdeling is, biedt de Partij die die vrijwaringsprocedure voert de gelegenheid voor overleg met de Partij die daarom verzoekt met het oog op het beoordelen van een kennisgeving uit hoofde van lid 1 of open- bare aankondigingen of verslagen van de bevoegde onderzoekende autoriteit in verband met de vrijwaring- procedure.
5. Elke Partij waarborgt dat haar bevoegde onderzoekende autoriteit onderzoeken op grond van dit artikel afsluit binnen twaalf maanden na de datum waarop ze zijn geopend.
Vertrouwelijke informatie
1. Inlichtingen die vanwege hun aard vertrouwelijk zijn of die vertrouwelijk worden verstrekt, worden, na opgave van redenen, vertrouwelijk behandeld door de bevoegde onderzoekende autoriteit. Die inlichtingen worden niet bekendgemaakt dan na machtiging van de belanghebbende die ze heeft verstrekt.
2. Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, wordt verzocht niet-vertrouwelijke samen- vattingen daarvan te verschaffen of, indien die Partijen verklaren dat de betrokken inlichtingen niet kunnen worden samengevat, de redenen daarvoor. De samenvattingen moeten voldoende gedetailleerd zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen. Indien de bevoegde onderzoekende autoriteit van oordeel is dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en de betrokken belanghebbende niet bereid is de informatie bekend te maken of de bekendma- king ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kan de bevoegde onderzoe- kende autoriteit die informatie buiten beschouwing laten tenzij ten genoegen van die autoriteit op basis van informatie uit goede bronnen blijkt dat de inlichtingen juist zijn.
Pleitzittingen
In de loop van elke vrijwaringsprocedure moet de bevoegde onderzoekende autoriteit:
a. na een redelijke kennisgeving een openbare hoorzitting houden om alle belanghebbenden en eventuele consumentenorganisaties in de gelegenheid te stellen persoonlijk te verschijnen of zich door een raads- man te laten vertegenwoordigen, teneinde bewijsmateriaal te presenteren en te worden gehoord over de vermeende ernstige schade of de dreiging daarvan, alsook over de passende corrigerende maatregelen; of
b. alle belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord, mits zij binnen de in het in artikel 12.17, lid 4, bedoelde bericht van inleiding vermelde termijn een schriftelijk verzoek hebben ingediend waaruit blijkt dat de uitkomsten van het onderzoek waarschijnlijk invloed op hen zullen hebben en dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.
Kennisgevingen, onderzoek in het Gemengd Comité en bekendmakingen
1. Indien een Partij van mening is dat een van de in artikel 12.10, lid 1, of artikel 12.15, lid 1, genoemde omstandigheden zich voordoet, legt zij de kwestie onmiddellijk ter beoordeling voor aan het Gemengd Comité. Het Gemengd Comité kan elke aanbeveling doen die nodig is om de ontstane situatie te verhelpen. Indien binnen 30 dagen nadat de Partij de aangelegenheid aan het Gemengd Comité heeft voorgelegd, het Gemengd Comité geen aanbeveling ter zake heeft gedaan en er ook geen andere bevredigende oplossing is bereikt, kan de invoerende Partij overeenkomstig deze afdeling passende bilaterale vrijwaringsmaatregelen vaststellen om het probleem op te lossen.
2. Voor de toepassing van lid 1 verstrekt de invoerende Partij aan de uitvoerende Partij alle ter zake doende informatie, waaronder bewijs voor ernstige schade voor interne producten van het soortgelijke en recht- streeks concurrerende goed als gevolg van toegenomen invoer of voor dreiging daarvan, een nauwkeurige beschrijving van het betrokken goed en de voorgestelde bilaterale vrijwaringsmaatregel, de voorgestelde datum van instelling en de verwachte duur van de voorgestelde bilaterale vrijwaringsmaatregel.
3. De Partij die de bilaterale vrijwaringsmaatregel vaststelt, maakt haar bevindingen en met redenen om- klede conclusies over alle ter zake doende feitelijke en juridische kwesties bekend in het publicatieblad of staatsblad van die Partij, met inbegrip van de beschrijving van het ingevoerde goed en de situatie die aanlei-
xxxx heeft gegeven tot de instelling van maatregelen overeenkomstig artikel 12.10, lid 1, of artikel 12.15, lid 1, het oorzakelijk verband tussen die situatie en de toegenomen invoer, alsook de vorm, de hoogte en de duur van de maatregelen.
Aanvaarding van documenten in het Engels in vrijwaringsprocedures
Teneinde het indienen van documenten in vrijwaringsprocedures te vergemakkelijken, aanvaardt de be- voegde onderzoekende autoriteit van de Partij die belast is met de procedure documenten die in het Engels zijn ingediend door belanghebbenden, mits die belanghebbenden nadien, binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde langere termijn, een vertaling van de documenten in de taal van de vrijwaringsproce- dure indienen.
HOOFDSTUK 13
SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE MAATREGELEN
Artikel 13.1
Doelstellingen
a. de gezondheid van mensen, dieren en planten op het grondgebied van de Partijen te beschermen en tege- lijkertijd het handelsverkeer tussen de Partijen in dieren en dierlijke producten, planten en plantaardige producten en andere producten die onder sanitaire en fytosanitaire maatregelen („SPS-maatregelen”) vallen, te bevorderen, door:
i. de transparantie, communicatie en samenwerking tussen de Partijen op het gebied van SPS- maatregelen te verbeteren;
ii. mechanismen en procedures voor handelsbevordering in te voeren; en
iii. verdere uitvoering aan de beginselen van de SPS-Overeenkomst te geven;
b. samen te werken in multilaterale fora en op het gebied van de wetenschap betreffende voedselveiligheid, diergezondheid en gewasbescherming;
c. samen te werken op het gebied van andere sanitaire of fytosanitaire aangelegenheden of in andere fora.
Multilaterale verplichtingen
De Partijen bevestigen opnieuw hun rechten en plichten uit hoofde van de WTO-Overeenkomst en met name de SPS-Overeenkomst. Die rechten en verplichtingen liggen ten grondslag aan de activiteiten van de Partijen uit hoofde van dit hoofdstuk.
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
Artikel 13.3
Toepassingsgebied
a. alle SPS-maatregelen zoals gedefinieerd in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst, voor zover zij van invloed zijn op het handelsverkeer tussen de Partijen;
b. de samenwerking in multilaterale fora die zijn erkend in het kader van de SPS-Overeenkomst;
c. samenwerking op het gebied van de wetenschap betreffende voedselveiligheid, diergezondheid en gewasbescherming; en
d. samenwerking op het gebied van andere sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden in andere fora, zoals overeengekomen tussen de Partijen.
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en bijlagen 13-A tot en met 13-H:
a. zijn de definities in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst, alsook die in de Codex Alimentarius, in het kader van de Wereldorganisatie voor diergezondheid en in het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, ondertekend te Rome op 17 november 1997, van toepassing; en
Artikel 13.5
Bevoegde autoriteiten
1. De bevoegde autoriteiten van de Partijen zijn de met de uitvoering van de in dit hoofdstuk bedoelde maat- regelen belaste autoriteiten zoals opgenomen in bijlage 13-A.
2. De Partijen stellen elkaar, overeenkomstig artikel 13.12, in kennis van alle belangrijke wijzigingen in de structuur en de organisatie van alsook de bevoegdheidsverdeling binnen hun bevoegde autoriteiten.
Erkenning van status ten aanzien van dierziekten en besmettingen bij dieren en ten aanzien van plaagorganismen
1. Met betrekking tot de status ten aanzien van dierziekten en besmettingen bij dieren, met inbegrip van zoö- noses, geldt het volgende:
a. de invoerende Partij erkent, in het kader van het handelsverkeer, de diergezondheidsstatus van de uitvoe- rende Partij of haar regio’s, zoals die door de uitvoerende Partij overeenkomstig bijlage 13-C, alinea 1, punt a), i), worden bepaald voor de in aanhangsel 13-B-1 vermelde dierziekten;
b. wanneer een Partij van oordeel is dat haar grondgebied of een specifiek gebied een bijzondere status heeft ten aanzien van een specifieke, niet in aanhangsel 13-B-1 opgenomen dierziekte, kan zij verzoeken om erkenning van die status overeenkomstig de criteria van bijlage 13-C, alinea 3. De invoerende Partij kan bij de invoer van levende dieren en dierlijke producten garanties eisen die in overeenstemming zijn met de overeengekomen status van die Partij;
c. de Partijen erkennen dat de status van de grondgebieden of de gebieden, of de status in een sector of een subsector van de Partijen met betrekking tot de prevalentie of incidentie van een niet in aanhangsel 13-B-1 opgenomen dierziekte of, waar passend, van besmettingen bij dieren of het daaraan verbonden risico, zoals gedefinieerd door de in de SPS-Overeenkomst erkende internationale normalisatie-instellingen, de basis vormt voor hun onderlinge handel. De invoerende Partij kan bij de invoer van levende dieren en dierlijke producten garanties eisen die in overeenstemming zijn met de overeenkomstig de aanbevelin- gen van de normalisatie-instellingen vastgestelde status van die Partij; en
d. onverminderd de artikelen 13.9 en 13.15, en tenzij de invoerende Partij uitdrukkelijk bezwaar maakt en om ondersteunende of bijkomende gegevens of overleg of verificatie overeenkomstig de artikelen 13.11 en
13.14 verzoekt, neemt elke Partij zonder onnodige vertraging de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om handel mogelijk te maken op basis van de bepalingen in de punten a), b) en c) van dit lid.
2. Met betrekking tot de status ten aanzien van plaagorganismen geldt het volgende:
a. de Partijen erkennen, in het kader van het handelsverkeer, de status ten aanzien van plaagorganismen met betrekking tot de in aanhangsel 13-B-2 opgenomen plaagorganismen; en
b. onverminderd de artikelen 13.9 en 13.15, en tenzij de invoerende Partij uitdrukkelijk bezwaar maakt en om ondersteunende of bijkomende gegevens of overleg of verificatie overeenkomstig de artikelen 13.11 en
13.14 verzoekt, neemt elke Partij zonder onnodige vertraging de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om handel mogelijk te maken op basis van de bepalingen in punt a) van dit lid.
Erkenning van regionalisatiebesluiten ten aanzien van dierziekten en besmettingen bij dieren en van plaagorganismen
1. De Partijen erkennen het regionalisatieprincipe en passen dat principe toe op hun onderlinge handelsver- keer.
2. Regionalisatiebesluiten ten aanzien van in aanhangsel 13-B-1 opgenomen ziekten van land- en waterdie- ren en in aanhangsel 13-B-2 opgenomen plaagorganismen worden vastgesteld overeenkomstig bijlage 13-C.
3. Met betrekking tot dierziekten, en in overeenstemming met artikel 13.14, doet de uitvoerende Partij die de invoerende Partij om erkenning van een regionalisatiebesluit verzoekt, kennisgeving van haar maatregelen tot instelling van regionalisatie, met een omstandige toelichting bij en ondersteunende gegevens voor haar vaststelling en besluit.
4. Onverminderd artikel 13.15, en tenzij de invoerende Partij binnen 15 dagen na ontvangst van het regiona- lisatiebesluit uitdrukkelijk bezwaar maakt en om bijkomende gegevens, overleg of verificatie verzoekt over- eenkomstig de artikelen 13.11 en 13.14, beschouwen de Partijen dat besluit als aanvaard.
5. Het in lid 4 van dit artikel bedoelde overleg vindt plaats in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13.14, lid 2. De invoerende Partij beoordeelt de bijkomende gegevens binnen 15 werkdagen na ontvangst ervan. De in lid 4 van dit artikel bedoelde verificatie geschiedt in overeenstemming met het bepaalde in arti- kel 13.11 binnen 25 werkdagen na ontvangst van het verzoek daartoe.
6. Wat plaagorganismen betreft, draagt elke Partij er zorg voor dat bij de handel in planten, plantaardige pro- ducten en andere producten rekening wordt gehouden met de door de andere Partij erkende plantgezond- heidsstatus. De uitvoerende Partij die de andere Partij om erkenning van een regionalisatiebesluit verzoekt, stelt de andere Partij in kennis van haar maatregelen en besluiten, volgens de relevante internationale nor- men voor fytosanitaire maatregelen van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties („FAO”), waaronder nr. 4 „Requirements for the establishment of pest free areas”, nr. 8 „Determination of pest status in an area” en andere internationale normen voor fytosanitaire maatregelen die de Partijen pas- send achten. Onverminderd artikel 13.15, en tenzij de invoerende Partij binnen drie maanden na ontvangst van het regionalisatiebesluit uitdrukkelijk bezwaar maakt en om bijkomende gegevens, overleg of verificatie verzoekt overeenkomstig de artikelen 13.11 en 13.14, beschouwen de Partijen dat besluit als aanvaard.
7. Het in lid 4 van dit artikel bedoelde overleg vindt plaats in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13.14, lid 2. De invoerende Partij beoordeelt de bijkomende gegevens binnen drie maanden na ontvangst van dergelijke bijkomende gegevens. Elke Partij verricht de in lid 4 van dit artikel bedoelde verificatie in overeen- stemming met het bepaalde in artikel 13.11 binnen twaalf maanden na ontvangst van het verzoek daartoe, rekening houdende met het biologische karakter van het plaagorganisme en het gewas in kwestie.
8. Na voltooiing van de procedures van de leden 2 tot en met 7 van dit artikel, en onverminderd artikel 13.15, neemt iedere Partij zonder onnodige vertraging de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om de handel mogelijk te maken op basis van de in die leden vervatte bepalingen.
Erkenning van gelijkwaardigheid
1. De Partijen kunnen gelijkwaardigheid erkennen met betrekking tot een aparte maatregel, een geheel van maatregelen of regelingen die van toepassing zijn op een sector of subsector.
2. Voor de erkenning van gelijkwaardigheid volgen de Partijen de overlegprocedure in lid 3. Die procedure houdt in dat de uitvoerende Partij een objectief bewijs van gelijkwaardigheid moet leveren en de invoerende Partij een objectieve evaluatie van dat bewijs moet verrichten, met het oog op een eventuele erkenning van gelijkwaardigheid door de invoerende Partij.
3. De Partijen leiden, binnen drie maanden na ontvangst door de invoerende Partij van een verzoek van de uitvoerende Partij om erkenning van gelijkwaardigheid van een of meer maatregelen voor een of meer sec- toren of subsectoren, een overlegprocedure in, die de in bijlage 13-E beschreven stappen omvat. Indien de uitvoerende Partij meerdere verzoeken indient, komen de Partijen, op verzoek van de invoerende Partij, in het in artikel 13.16 van deze overeenkomst bedoelde subcomité een tijdschema overeen waarbinnen zij de in dit lid bedoelde procedure inleiden en uitvoeren.
4. Tenzij anders overeengekomen, voltooit de invoerende Partij de evaluatie van de gelijkwaardigheid als bedoeld in bijlage 13-E uiterlijk 180 dagen na ontvangst van het in die bijlage bedoelde bewijs van de gelijk- waardigheid van de uitvoerende Partij. Bij wijze van uitzondering kan het, in het geval van seizoenseigen gewassen, gerechtvaardigd zijn om de evaluatie van gelijkwaardigheid op een later tijdstip te verrichten, indien nodig om de verificatie van fytosanitaire maatregelen tijdens een geschikte groeifase van een gewas mogelijk te maken.
5. De prioritaire sectoren of subsectoren van elke Partij waarvoor een overlegprocedure als bedoeld in lid 3 van dit artikel kan worden ingeleid, worden, waar passend in volgorde van prioriteit, vastgesteld in aanhang- sel 13-E-1. Het in artikel 13.16 bedoelde subcomité kan aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad die lijst wijzigt, met inbegrip van de volgorde van prioriteit.
6. De invoerende Partij kan een erkenning van gelijkwaardigheid intrekken of schorsen op basis van een wij- ziging door een van de Partijen van maatregelen die van invloed zijn op de desbetreffende gelijkwaardigheid, mits de volgende procedures worden gevolgd:
a. de uitvoerende Partij stelt de invoerende Partij overeenkomstig artikel 13.13 in kennis van alle voorge- stelde wijzigingen van een maatregel van de uitvoerende Partij waarvoor de gelijkwaardigheid is erkend en van het verwachte effect van de voorgestelde wijziging op die gelijkwaardigheid. Binnen 30 werkda-
gen na de ontvangst van die gegevens stelt de invoerende Partij de uitvoerende Partij ervan in kennis of de erkenning van gelijkwaardigheid op basis van de voorgestelde wijziging gehandhaafd blijft; en
b. de invoerende Partij stelt de uitvoerende Partij overeenkomstig artikel 13.13 in kennis van alle voorge- stelde wijzigingen van een maatregel van de invoerende Partij waarvoor een erkenning van gelijkwaar- digheid is vastgesteld en van het verwachte effect van de voorgestelde wijziging op die erkenning van gelijkwaardigheid. Indien de invoerende Partij de erkenning van gelijkwaardigheid niet handhaaft, kunnen de Partijen samen de voorwaarden vaststellen waaronder de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure opnieuw kan worden ingeleid op basis van de voorgestelde wijziging.
7. Onverminderd artikel 13.15 trekt de invoerende Partij een erkenning van gelijkwaardigheid niet in en schorst zij die niet voordat de voorgestelde wijziging van een van beide Partijen van kracht wordt.
8. Het besluit over de erkenning van gelijkwaardigheid dan wel de intrekking of schorsing ervan kan uitslui- tend worden genomen door de invoerende Partij, in overeenstemming met haar wettelijk en bestuursrechte- lijk kader, inclusief — wat planten, plantaardige producten en andere goederen betreft — de toepasselijke mededelingen in overeenstemming met internationale norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 13 van de FAO „Guidelines for the notification of non-compliances and emergency action” en, waar passend, andere internationale normen voor fytosanitaire maatregelen. De invoerende Partij verstrekt de uitvoerende Partij een omstandige schriftelijke toelichting bij en ondersteunende gegevens voor de vaststellingen en besluiten op grond van dit artikel. In geval niet-erkenning van gelijkwaardigheid of intrekking of schorsing van een erkenning van gelijkwaardigheid, stelt de invoerende Partij de uitvoerende Partij in kennis van de voorwaar- den waaronder de in lid 3 bedoelde procedure opnieuw kan worden ingeleid.
Transparantie en voorwaarden voor het handelsverkeer
1. De Partijen passen algemene invoervoorwaarden toe. Onverminderd de overeenkomstig artikel 13.7 geno- men besluiten gelden de door de invoerende Partij gestelde invoervoorwaarden voor het grondgebied van de uitvoerende Partij. Overeenkomstig artikel 13.13 stelt de invoerende Partij de uitvoerende Partij in kennis van haar sanitaire en fytosanitaire invoervereisten. Die informatie omvat, waar passend, de modellen van eventuele officiële certificaten of attesten die de invoerende Partij verlangt.
2. Elke Partij voldoet voor de kennisgeving van wijzigingen of voorgestelde wijzigingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden aan artikel 7 van en bijlage B bij de SPS-Overeenkomst en daaropvolgende besluiten van het Comité Sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de WTO. Onverminderd de bepalingen van artikel 13.15 houdt de invoerende Partij rekening met de reistijd tussen het grondgebied van de Partijen bij de vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de in lid 1 van dit artikel bedoelde gewijzigde voor- waarden.
3. Indien de invoerende Partij de in lid 2 bedoelde kennisgevingsvereisten niet naleeft, blijft zij gedurende 30 dagen na de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging alle officiële certificaten of attesten aanvaar- den die de vóór die wijziging geldende invoervoorwaarden waarborgen.
4. Indien Chili onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden markttoegang verleent aan één of meer sectoren of subsectoren van de EU-Partij, keurt Chili eventuele latere uitvoeraanvragen goed die door de lidstaten zijn ingediend op basis van een bij de Europese Commissie beschikbaar omvattend gegevensdossier, het zoge- heten landenprofiel, tenzij Chili in beperkte specifieke omstandigheden en waar nodig geacht, om bijko- mende gegevens verzoekt.
5. Binnen 90 dagen na de erkenning van gelijkwaardigheid overeenkomstig artikel 13.8, neemt een Partij de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om uitvoering te geven aan die erkenning van gelijk- waardigheid, teneinde het handelsverkeer tussen de Partijen in de sectoren en subsectoren waarin de invoe- rende Partij alle SPS-maatregelen van de uitvoerende Partij als gelijkwaardig erkent, mogelijk te maken. Voor de dieren en dierlijke producten, planten en plantaardige producten en andere producten die onder de betrok- ken SPS-maatregelen vallen, kan het model voor het officiële certificaat of het officiële document dat door de invoerende Partij wordt verlangd, worden vervangen door een certificaat als bedoeld in bijlage 13-H.
6. Voor de in lid 5 bedoelde producten in sectoren of subsectoren waarvoor één of meer, maar niet alle maat- regelen als gelijkwaardig zijn erkend, zetten de Partijen het onderlinge handelsverkeer voort op basis van de naleving van de in lid 1 bedoelde voorwaarden. Op verzoek van de uitvoerende Partij is lid 7 van toepassing.
7. Voor de toepassing van dit hoofdstuk onderwerpt de invoerende Partij de invoer van producten van de andere Partij niet aan invoervergunningen.
8. Wat betreft de algemene invoervoorwaarden die van invloed zijn op het handelsverkeer tussen de Partijen, plegen de Partijen op verzoek van de uitvoerende Partij overleg overeenkomstig artikel 13.14 om alternatieve
of aanvullende invoervoorwaarden van de invoerende Partij vast te stellen. De Partijen baseren die alterna- tieve of aanvullende invoervoorwaarden waar passend op maatregelen van de uitvoerende Partij die door de invoerende Partij als gelijkwaardig worden erkend. Indien de Partijen alternatieve of aanvullende invoervoor- waarden overeenkomen, neemt de invoerende Partij binnen 90 dagen na de vaststelling daarvan de nodige wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen om invoer op die basis mogelijk te maken.
9. Wat de invoer van dieren, dierlijke producten, producten van dierlijke oorsprong en dierlijke bijproducten betreft, erkent de invoerende Partij, op verzoek van de uitvoerende Partij, vergezeld van de nodige garanties, zonder voorafgaande inspectie en overeenkomstig bijlage 13-D, inrichtingen die gelegen zijn op het grond- gebied van de uitvoerende Partij. Tenzij de uitvoerende Partij om bijkomende gegevens verzoekt, neemt de invoerende Partij binnen 30 werkdagen na ontvangst van het verzoek om goedkeuring de wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen die nodig zijn om de invoer op die basis mogelijk te maken.
10. De aanvankelijke lijst van inrichtingen wordt door een Partij goedgekeurd overeenkomstig bijlage 13-D.
11. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij een omstandige toelichting bij en ondersteunende gegevens voor de bepalingen en besluiten op grond van dit artikel.
Certificeringsprocedures
1. In het kader van de certificeringsprocedures nemen de Partijen de in bijlage 13-H vastgestelde beginselen en criteria in acht.
2. Een Partij geeft de in de artikel 13.9, leden 1, 5 en 6, bedoelde certificaten of officiële documenten af zoals bepaald in bijlage 13-H.
3. Het in artikel 13.16 bedoelde subcomité kan aanbevelen dat de het Gemengd Comité of de Gezamenlijke Raad een besluit aanneemt tot vaststelling van de regels die moeten worden gevolgd bij elektronische certi- ficering of intrekking of vervanging van certificaten.
Verificatie
1. Voor de effectieve uitvoering van dit hoofdstuk heeft elke Partij het recht:
a. overeenkomstig de richtsnoeren in bijlage 13-F een verificatie te verrichten van het allesomvattende con- troleprogramma van de bevoegde autoriteiten van de andere Partij of een deel daarvan. De kosten daar- van worden gedragen door de verifiërende Partij;
b. vanaf een door de Partijen vast te stellen datum, de andere Partij te verzoeken dat zij haar allesomvattende controleprogramma in zijn geheel of gedeeltelijk overlegt, alsook een verslag van de resultaten van de in het kader van dat programma verrichte controles; en
c. voor laboratoriumproeven in verband met producten van dierlijke oorsprong, de andere Partij te verzoe- ken deel te nemen aan het periodieke programma voor vergelijkende proeven voor specifieke proeven die door het referentielaboratorium van de verzoekende Partij worden georganiseerd. De kosten voor die deelname worden gedragen door de deelnemende Partij.
2. Elke Partij mag de resultaten en conclusies van haar verificaties met derde landen delen en ze algemeen beschikbaar stellen.
3. Het in artikel 13.16 bedoelde subcomité kan aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad bijlage 13-F wijzigt, ter- dege rekening houdend met de relevante werkzaamheden van internationale organisaties.
4. De resultaten van de in dit artikel bedoelde verificaties kunnen worden gebruikt ten behoeve van maatre- gelen van een Partij of van de Partijen zoals bedoeld in de artikelen 13.6 tot en met 13.9 en 13.12.
Invoercontroles en inspectievergoedingen
1. De invoercontroles door de invoerende Partij ten aanzien van zendingen van de uitvoerende Partij eerbie- digen de in bijlage 13-G bepaalde beginselen. De resultaten van die controles kunnen worden gebruikt ten behoeve van de in artikel 13.11 bedoelde verificaties.
2. De frequentie van de materiële invoercontroles die door elke Partij worden toegepast, is opgenomen in bijlage 13-G. Het in artikel 13.16 bedoelde subcomité kan de Gezamenlijke Raad aanbevelen bijlage 13-G te wijzigen.
3. Een Partij kan binnen de grenzen van haar bevoegdheid en in overeenstemming met haar wet- en regel- geving afwijken van de in bijlage 13-G bepaalde frequentie naar aanleiding van voortgang die werd geboekt in overeenstemming met de artikelen 13.8 en 13.9, of naar aanleiding van de verificaties, het overleg of andere maatregelen waarin dit hoofdstuk voorziet.
4. De retributies voor keuringen en controles mogen de door de bevoegde autoriteit gemaakte kosten voor de uitvoering van invoercontroles niet overschrijden en zijn billijk in verhouding tot de retributies die in reke- ning worden gebracht voor de inspectie van soortgelijke interne producten.
5. De invoerende Partij stelt de uitvoerende Partij in kennis van iedere wijziging van de maatregelen die rele- vant zijn voor de invoercontroles en de retributies voor keuringen en controles, inclusief de redenen daar- voor, en van iedere belangrijke wijziging in de administratieve procedure voor die controles.
6. Voor de in artikel 13.9, lid 5, bedoelde producten kunnen de Partijen overeenkomen de frequentie van de materiële controles bij invoer wederzijds te verminderen.
7. Het subcomité kan de Gezamenlijke Raad aanbevelen dat de voorwaarden voor goedkeuring van de invoercontroles van elke Partij met het oog op de aanpassing van hun frequentie of de vervanging ervan, van toepassing zijn met ingang van een bepaalde datum. Die voorwaarden worden bij besluit van de Gezamen- lijke Raad opgenomen in bijlage 13-G. Met ingang van die datum kunnen de Partijen de invoercontroles voor bepaalde producten van elke Partij goedkeuren teneinde hun frequentie aan te passen of die te vervangen.
Informatie-uitwisseling
1. De Partijen wisselen stelselmatig informatie uit over de uitvoering van dit hoofdstuk teneinde normen te ontwikkelen, de nodige garanties te verstrekken, wederzijds vertrouwen te creëren en de doelmatigheid van de gecontroleerde programma’s aan te tonen. Waar passend kunnen in het kader van de uitwisseling van informatie ook ambtenaren worden uitgewisseld.
2. De Partijen wisselen tevens informatie uit over andere relevante kwesties, inclusief:
a. belangrijke gebeurtenissen in verband met producten die onder dit hoofdstuk vallen, inclusief de uitwis- seling van informatie waarin de artikelen 13.8 en 13.9 voorzien;
b. de resultaten van de in artikel 13.11 bedoelde verificaties;
c. de resultaten van de in artikel 13.12 bedoelde controles bij invoer, in het geval van geweigerde of niet- conforme zendingen van dieren en dierlijke producten;
d. wetenschappelijke adviezen die relevant zijn voor dit hoofdstuk en tot stand kwamen onder de verant- woordelijkheid van een Partij; en
e. snelle waarschuwingen die relevant zijn voor het onder dit hoofdstuk vallende handelsverkeer.
3. Een Partij verstrekt ter evaluatie tijdig wetenschappelijke papers of gegevens aan het relevante weten- schappelijke forum om de standpunten of claims over een aangelegenheid die zich uit hoofde van dit hoofd- stuk voordoet te onderbouwen. De resultaten van die evaluatie worden openbaar gemaakt aan de Partijen.
4. Wanneer de in dit artikel bedoelde informatie door een kennisgeving aan de WTO overeenkomstig artikel 7 van en bijlage B bij de SPS-Overeenkomst of op haar officiële, algemeen toegankelijke en gratis website ter beschikking is gesteld door een Partij, wordt de in dit artikel verstrekte informatie als uitgewisseld be- schouwd.
5. Voor plaagorganismen die een bekend en onmiddellijk gevaar vormen voor een Partij wordt per post of e-mail een rechtstreekse mededeling aan die Partij gezonden. De Partijen volgen de richtsnoeren van de inter- nationale norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 17 van de FAO „Pest reporting”.
6. De Partijen wisselen de in dit artikel bedoelde informatie uit per e-mail, fax of post.
Kennisgeving en overleg
1. Een Partij stelt de andere Partij binnen twee werkdagen in kennis van ieder ernstig of aanzienlijk gezond- heidsrisico voor mens, dier of plant, met inbegrip van alle noodsituaties in verband met de voedselcontrole
of situaties waarin een duidelijk gezondheidsrisico werd geconstateerd in verband met de consumptie van dierlijke of plantaardige producten, met name wat betreft:
a. maatregelen die relevant zijn voor de in artikel 13.7 bedoelde regionalisatiebesluiten;
b. de aanwezigheid of ontwikkeling van een in bijlage 13-B vermelde dierziekte of plaag;
c. bevindingen van epidemiologisch belang of belangrijke daaraan verbonden risico’s met betrekking tot niet in bijlage 13-B vermelde dierziekten en plaagorganismen of nieuwe dierziekten en plaagorganismen; en
d. aanvullende maatregelen, bovenop de basismaatregelen van de respectieve Partijen, ter bestrijding of uitroeiing van dierziekten of plaagorganismen of ter bescherming van de volksgezondheid, en eventuele wijzigingen in het preventiebeleid, waaronder het vaccinatiebeleid.
2. Indien een Partij ernstige bezorgdheden heeft ten aanzien van een risico voor het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, kan die Partij verzoeken om overleg met de andere Partij over de situatie. Dat over- leg vindt zo spoedig mogelijk plaats en in elk geval binnen 13 werkdagen na het verzoek. Bij dat overleg tracht elke Partij alle informatie te verstrekken die nodig is om verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen en tot een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te komen die verenigbaar is met de bescherming van de gezondheid van mens, dier en plant.
3. Een Partij kan verzoeken dat het in lid 2 van dit artikel bedoelde overleg plaatsvindt in de vorm van een video- of audiovergadering. De verzoekende Partij stelt de notulen van het overleg op, waarvoor de goedkeu- ring van de Partijen vereist is. Voor de toepassing van die goedkeuring geldt artikel 13.13, lid 6.
Vrijwaringsclausule
1. Indien de uitvoerende Partij interne maatregelen treft ten aanzien van een oorzaak die waarschijnlijk een ernstig risico kan vormen voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, neemt die Partij onverminderd het bepaalde in lid 2 gelijkwaardige maatregelen om te voorkomen dat het risico op het grondgebied van de invoerende Partij optreedt.
2. De invoerende Partij kan op grond van een ernstig risico voor de gezondheid van mensen, dieren of plan- ten voorlopige maatregelen treffen die nodig zijn om de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen. Voor zendingen die onderweg zijn tussen de Partijen wanneer dergelijke voorlopige maatrege- len van kracht zijn, zoekt de invoerende Partij de meest geschikte en evenredige oplossing om onnodige ver- storingen van het handelsverkeer te voorkomen.
3. De Partij die de in dit artikel vermelde maatregelen neemt, stelt de andere Partij daarvan binnen een werk- dag na het besluit om die maatregelen te treffen in kennis. Op verzoek van een Partij en overeenkomstig arti- kel 13.14, lid 2, plegen de Partijen binnen 13 werkdagen na de kennisgeving overleg over de situatie. De Par- tijen houden terdege rekening met alle informatie die tijdens dat overleg wordt verstrekt en trachten elke onnodige verstoring van het handelsverkeer te voorkomen, waarbij, in voorkomend geval, het resultaat van het overleg in het kader van artikel 13.14, lid 2, in aanmerking wordt genomen.
Subcomité Sanitaire en fytosanitaire maatregelen
1. Het Subcomité Sanitaire en fytosanitaire maatregelen (het „subcomité”) dat op grond van artikel 8.8, lid 1, is opgericht, bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen.
2. Het subcomité heeft de volgende taken:
a. toezien op de uitvoering en alle kwesties die op dit hoofdstuk betrekking hebben, in overweging te nemen en alle vragen bestuderen die naar aanleiding van de uitvoering ervan rijzen; en
b. aanbevelingen doen aan de Gezamenlijke Raad voor wijzigingen in de bijlagen op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), met name met het oog op de geboekte vooruitgang in het kader van de raadplegingen en procedures als vastgelegd in dit hoofdstuk.
3. Het subcomité bereikt overeenstemming over de acties die moeten worden ondernomen bij het nastreven van de doelstellingen van dit hoofdstuk. Het subcomité stelt doelstellingen en mijlpalen vast voor die acties. Het subcomité evalueert de resultaten van die acties.
4. Het subcomité kan aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité op grond van artikel 40.3, lid 3, indien passend technische werkgroepen opricht, die bestaan uit vertegenwoordigers op deskun- digenniveau van elke Partij en die de technische en wetenschappelijk kwesties die verband houden met de uitvoering van dit hoofdstuk in kaart brengen en aanpakken.
5. Het subcomité kan gelet op het specifieke karakter van SPS-aangelegenheden aanbevelen dat de Geza- menlijke Raad of het Gemengd Comité een besluit neemt inzake het specifieke reglement van orde voor het subcomité.
Samenwerking in multilaterale fora
1. De Partijen bevorderen de samenwerking in multilaterale fora die relevant zijn voor SPS-aangelegenheden, met name in internationale normalisatie-instellingen die zijn erkend in het kader van de SPS-Overeenkomst.
2. Het bij artikel 13.16 ingestelde subcomité is het relevante forum voor de uitwisseling van informatie en samenwerking inzake de in lid 1 van dit artikel bedoelde aangelegenheden.
Samenwerking op het gebied van voedselveiligheid, diergezondheid en wetenschap inzake gewasbescherming
1. De Partijen streven ernaar de wetenschappelijke samenwerking te bevorderen tussen de organen van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor wetenschappelijke evaluatie op het gebied van voedselveiligheid, dier- gezondheid en gewasbescherming.
2. Het subcomité kan aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité op grond van artikel 40.3, lid 3, een technische werkgroep inzake wetenschappelijke samenwerking opricht zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel („de werkgroep”) die bestaat uit vertegenwoordigers op deskundigenniveau van de in lid 1 van dit artikel bedoelde wetenschappelijke organen en die door elke Partij worden aangewezen.
3. De Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité die of dat de werkgroep opricht, bepaalt het mandaat, toe- passingsgebied en werkprogramma van die werkgroep.
4. De werkgroep kan informatie uitwisselen, onder meer aangaande:
a. wetenschappelijke en technische informatie; en
b. verzameling van gegevens.
5. De werkzaamheden van de werkgroep doen geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de nationale of regionale agentschappen van elke Partij.
6. Elke Partij draagt er zorg voor dat de op grond van lid 2 aangewezen vertegenwoordigers niet worden beïnvloed door belangenconflicten uit hoofde van de wetgeving van die Partij.
Territoriale toepassing voor de EU-Partij
1. In afwijking van artikel 41.2 is dit hoofdstuk voor de EU-Partij van toepassing op het grondgebied van de lidstaten zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad17), en wat planten, plantaardige producten en andere goederen betreft zoals bepaald in artikel 1, lid 3, van Ver- ordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad18).
2. De Partijen zijn het erover eens dat met betrekking tot het grondgebied van de Europese Unie rekening wordt gehouden met het specifieke karakter ervan en de Europese Unie als één enkele entiteit wordt be- schouwd.
17) Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/ 2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB EU L 95 van 7.4.2017, blz. 1).
18) Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/ EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB EU L 317 van 23.11.2016, blz. 4).
HOOFDSTUK 14
SAMENWERKING AAN DUURZAME VOEDSELSYSTEMEN
Doelstelling
Dit hoofdstuk heeft tot doel een nauwe samenwerking tussen de Partijen tot stand te brengen om gezamen- lijk de transitie naar duurzame voedselsystemen in te zetten. De Partijen erkennen dat de versterking van beleidsmaatregelen en de vaststelling van programma’s die bijdragen tot de ontwikkeling van duurzame, inclusieve, gezonde en veerkrachtige voedselsystemen de rol van de handel bij het nastreven van die doel- stelling belangrijk zijn.
Toepassingsgebied
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de samenwerking tussen de Partijen om de duurzaamheid van hun res- pectieve voedselsystemen te verbeteren.
2. Dit hoofdstuk bevat bepalingen voor samenwerking inzake specifieke aspecten van duurzame voedselsys- temen, waaronder:
a. de duurzaamheid van de voedselketen en de vermindering van voedselverlies en -verspilling;
b. de strijd tegen voedselfraude in de voedselketen;
c. dierenwelzijn;
d. de strijd tegen antimicrobiële resistentie; en
e. de vermindering van het gebruik van meststoffen en chemische pesticiden waarvoor uit een risicobeoor- deling blijkt dat zij een onaanvaardbaar risico vormen voor de gezondheid of het milieu.
3. Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de samenwerking van de Partijen in multilaterale fora.
4. Dit hoofdstuk is van toepassing onverminderd de toepassing van andere hoofdstukken met betrekking tot voedselsystemen of tot duurzaamheid, met name de hoofdstukken 13, 16 en 33.
Definities
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk:
a. „voedselketen”: alle stappen van de primaire productie tot de verkoop aan de eindconsument, waaron- der de productie, verwerking, vervaardiging, het vervoer, de invoer, opslag, verdeling en verkoop aan de eindconsument;
b. „primaire productie”: de productie, de kweek of teelt van primaire producten, met inbegrip van het oog- sten, melken en de dierhouderij vóór de slacht, alsook de jacht, de visvangst en het oogsten van wilde pro- ducten; en
c. „duurzaam voedselsysteem”: een voedselsysteem dat voorziet in veilig, voedzaam en toereikend voedsel voor iedereen zonder dat de economische, sociale en ecologische grondslagen die vereist zijn om voedsel- zekerheid en voeding voor de toekomstige generaties te kunnen bieden, in het gedrang komen; een dergelijk duurzaam voedselsysteem:
i. is winstgevend (economische duurzaamheid);
ii. heeft uitgebreide voordelen voor de maatschappij (sociale duurzaamheid); en
iii. heeft positieve of neutrale gevolgen voor de natuurlijke omgeving, waaronder op de klimaatverandering (ecologische duurzaamheid).
Duurzaamheid van de voedselketen en vermindering van voedselverlies en -verspilling
1. De Partijen erkennen het onderlinge verband tussen de huidige voedselsystemen en klimaatverandering. De Partijen werken samen om de nadelige gevolgen van de voedselsystemen op het milieu en het klimaat te beperken en eveneens de veerkracht ervan te verhogen.
2. De Partijen erkennen dat voedselverlies en -verspilling negatieve gevolgen hebben voor de sociale, eco- nomische en ecologische aspecten van voedselsystemen.
3. De Partijen werken samen op gebieden zoals:
a. duurzame voedselproductie, met inbegrip van landbouw, het verbeteren van dierenwelzijn, het bevorde- ren van de biologische landbouw en het verminderen van het gebruik van antimicrobiële stoffen, mest- stoffen en chemische pesticiden waarvoor uit een risicobeoordeling blijkt dat zij een onaanvaardbaar risico vormen voor de gezondheid of het milieu;
b. duurzaamheid van de voedselketen, met inbegrip van voedselproductie, verwerkingsmethoden en
-praktijken;
c. gezonde en duurzame voedingspatronen, waarbij de koolstofvoetafdruk van consumptie wordt verkleind;
d. de verlaging van de broeikasgasemissies van voedselsystemen, de vergroting van koolstofputten, en de omkering van het verlies aan biodiversiteit;
e. innovatie en technologieën die een bijdrage leveren aan de aanpassing en de veerkracht ten aanzien van de gevolgen van de klimaatverandering;
f. ontwikkeling van noodplannen om in tijden van crisis de voedselzekerheid te garanderen; en
g. vermindering van voedselverlies en -verspilling in overeenstemming met duurzameontwikkelingsdoel- stelling 12, subdoelstelling 12.3, zoals gedefinieerd in de Agenda 2030.
4. De samenwerking op grond van dit artikel kan de uitwisseling van informatie, deskundigheid en ervaring omvatten, alsook samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.
Strijd tegen fraude in de voedselketen
1. De Partijen erkennen dat fraude gevolgen kan hebben voor de veiligheid van de voedselketen, de duur- zaamheid van voedselsystemen in gevaar kan brengen en eerlijke handelspraktijken, het consumentenver- trouwen en de veerkracht van markten voor levensmiddelen kan ondermijnen.
2. De Partijen werken samen om fraude in de voedselketen op te sporen en te voorkomen door:
a. informatie en ervaringen uit te wisselen om de opsporing en bestrijding van fraude in de voedselketen te verbeteren; en
b. de nodige bijstand te verlenen om bewijsmateriaal te verzamelen over praktijken die niet volgens hun regels zijn of lijken te zijn of een risico vormen voor de gezondheid van mensen, dieren of planten of het milieu of die misleidend zijn voor de consument.
Dierenwelzijn
1. De Partijen erkennen dat dieren wezens met gevoel zijn en dat het gebruik van dieren in voedselproduc- tiesystemen een verantwoordelijkheid voor hun welbevinden inhoudt. De Partijen eerbiedigen de handels- voorwaarden voor landbouwhuisdieren en dierlijke producten die erop gericht zijn het dierenwelzijn te beschermen.
2. De Partijen streven naar een gemeenschappelijk begrip inzake de internationale normen voor dierenwel- zijn van de Wereldorganisatie voor diergezondheid („WOAH”).
3. De Partijen werken overeenkomstig hun wetgeving samen aan de ontwikkeling en uitvoering van dieren- welzijnsnormen op het bedrijf, tijdens het vervoer en bij het slachten en doden van dieren.
4. De Partijen versterken hun samenwerking inzake onderzoek op dierenwelzijnsgebied om de wetenschap- pelijk onderbouwde dierenwelzijnsnormen verder te ontwikkelen.
5. Het in artikel 14.8 bedoelde subcomité kan zich buigen over andere aangelegenheden met betrekking tot dierenwelzijn.
6. De Partijen wisselen informatie, deskundigheid en ervaringen op het gebied van dierenwelzijn uit.
7. De Partijen werken samen in het kader van de WOAH en kunnen samenwerken in het kader van andere internationale fora, teneinde de verdere ontwikkeling van dierenwelzijnsnormen en beste praktijken en hun uitvoering te bevorderen.
8. Op grond van artikel 40.3, lid 3, kan de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité een technische werk- groep oprichten om het in artikel 14.8 bedoelde subcomité te ondersteunen bij de uitvoering van dit artikel.
Strijd tegen antimicrobiële resistentie
1. De Partijen erkennen dat antimicrobiële resistentie een ernstige bedreiging voor de gezondheid van mens en dier vormt en dat het gebruik, met name het verkeerd gebruik van antimicrobiële stoffen bij dieren, een bijdrage levert aan de algemene ontwikkeling van antimicrobiële resistentie en een groot risico vormt voor de volksgezondheid. De Partijen erkennen dat de aard van de bedreiging een transnationale benadering ver- eist.
2. Elke Partij bouwt het gebruik van antimicrobiële geneesmiddelen als groeibevorderaars geleidelijk af.
3. Elke Partij onderneemt in overeenstemming met de „één-gezondheid”-benadering het volgende:
a. neemt de bestaande en toekomstige richtsnoeren, normen, aanbevelingen en acties die zijn ontwikkeld in relevante internationale organisaties in aanmerking bij de ontwikkeling van initiatieven en nationale plan- nen ter bevordering van het voorzichtige en verantwoorde gebruik van antimicrobiële middelen bij de dierlijke productie en in de diergeneeskunde;
b. bevordert, indien de Partijen gezamenlijk daartoe beslissen, verantwoord en verstandig gebruik van anti- microbiële middelen, waaronder het beperken van het gebruik van antimicrobiële middelen in de dierlijke productie en het geleidelijk afbouwen van het gebruik van antimicrobiële middelen als groeibevorderaars in de dierlijke productie; en
c. ondersteunt de ontwikkeling en uitvoering van internationale actieplannen inzake de strijd tegen antimi- crobiële resistentie indien de Partijen dat passend achten.
4. Op grond van artikel 40.3, lid 3, kan de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité een technische werk- groep oprichten om het in artikel 14.8 bedoelde subcomité te ondersteunen bij de uitvoering van dit artikel.
Subcomité voor duurzame voedselsystemen
1. Het Subcomité voor duurzame voedselsystemen (het „subcomité”) dat op grond van artikel 8.8, lid 1, is opgericht, bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor duurzame voedsel- systemen.
2. Het subcomité ziet toe op de uitvoering van dit hoofdstuk en bestudeert alle vragen die naar aanleiding van de uitvoering ervan rijzen.
3. Het subcomité bereikt overeenstemming over de acties die moeten worden ondernomen bij het nastreven van de doelstellingen van dit hoofdstuk. Het subcomité stelt doelstellingen en mijlpalen voor die acties vast en houdt toezicht op de vooruitgang van de Partijen aangaande de invoering van duurzame voedselsyste- men. Het subcomité evalueert tijdens elke periode de resultaten van de uitvoering van die acties.
4. Het subcomité kan de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité aanraden op grond van artikel 40.3, lid 3, technische werkgroepen op te richten die bestaan uit vertegenwoordigers op deskundigenniveau van elke Partij om technische en wetenschappelijke kwesties die met de uitvoering van dit hoofdstuk verband houden vast te stellen en aan te pakken.
5. Het subcomité beveelt het Gemengd Comité aan regels vast te stellen teneinde potentiële belangencon- flicten voor de deelnemers aan de bijeenkomsten van het subcomité en die aan alle in dit hoofdstuk vermelde technische werkgroepen te beperken. Het Gemengd Comité keurt een besluit tot vaststelling van die regels goed.
Samenwerking in multilaterale fora
1. De Partijen werken zo nodig samen in multilaterale fora om de mondiale transitie te bevorderen naar duur- zame voedselsystemen die een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van internationaal overeengekomen doelstellingen inzake het milieu, de natuur en bescherming van het klimaat.
2. Het subcomité is het forum om informatie uit te wisselen en samen te werken aan de onder lid 1 van dit artikel vallende aangelegenheden.
Aanvullende bepalingen
1. De activiteiten van het subcomité doen geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de nationale of regio- nale agentschappen van de Partijen.
2. Niets in dit hoofdstuk doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen van elke Partij om vertrouwelijke informatie te beschermen overeenkomstig het recht van elke Partij. Wanneer een Partij informatie voorlegt die uit hoofde van haar recht op grond van dit hoofdstuk als vertrouwelijk wordt beschouwd, wordt die infor- matie door die andere Partij vertrouwelijk behandeld, tenzij de Partij die de informatie voorlegt anders beslist.
3. Met volledige inachtneming van het recht van elke Partij om regels vast te stellen, wordt niets in dit hoofd- stuk uitgelegd als een verplichting voor een Partij om:
a. haar invoervereisten te wijzigen;
b. af te wijken van interne procedures inzake de voorbereiding en vaststelling van regelgevingsmaatrege- len;
c. te handelen op een wijze die de tijdige vaststelling van regelgevingsmaatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van overheidsbeleid zou ondermijnen of belemmeren; of
d. een specifiek resultaat inzake regelgeving goed te keuren.
HOOFDSTUK 15 ENERGIE EN GRONDSTOFFEN
Doelstelling
Dit hoofdstuk heeft tot doel de dialoog en de samenwerking in de sectoren voor energie en grondstoffen tot wederzijds voordeel van de Partijen te bevorderen, duurzame en eerlijke handel en investeringen te stimule- ren waarbij in die sectoren gelijke mededingingsvoorwaarden worden gegarandeerd en het concurrentiever- mogen van de verwante waardeketen, met inbegrip van het creëren van meerwaarde, te verhogen in over- eenstemming met deze overeenkomst.
Beginselen
1. Elke Partij behoudt het soevereine recht om te bepalen of gebieden binnen haar grondgebied, alsook bin- nen haar exclusieve economische zone beschikbaar zijn voor exploratie, productie en vervoer van energie- goederen en grondstoffen.
2. Overeenkomstig dit hoofdstuk herbevestigen de Partijen hun recht om voor hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen op het gebied van energie en grondstoffen.
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 15-A en 15-B wordt verstaan onder:
a. „vergunning”: de toestemming, licentie, concessie of een soortgelijk administratief of contractueel instru- ment waarmee de bevoegde autoriteit van een Partij een entiteit het recht toekent om in overeenstemming met de vereisten van de vergunning op haar grondgebied een bepaalde economische activiteit uit te oefe- nen;
b. „balancering”: alle acties en processen in alle tijdsbestekken waarmee de systeembeheerders voortdu- rend waarborgen dat de systeemfrequentie binnen een vooraf gedefinieerd stabiliteitsbereik blijft en dat vol- doende reserves beschikbaar zijn om de vereiste kwaliteit te garanderen;
c. „energiegoederen”: goederen waaruit energie wordt opgewekt en die worden opgesomd per overeen- komstige GS-code in bijlage 15-A;
d. „koolwaterstoffen”: de goederen opgesomd per GS-code in bijlage 15-A;
e. „grondstoffen”: stoffen die worden gebruikt voor de vervaardiging van industriële producten; met inbe- grip van ertsen, concentraten, slakken, assen en chemische producten; onbewerkte, verwerkte en geraffi- neerde materialen; metaalafval; schroot en schroot voor omsmelting, opgenomen in het overeenkomstige GS-hoofdstuk in bijlage 15-A;
f. „hernieuwbare energie”: energie geproduceerd uit zonne-energie, windenergie, waterkracht, geothermi-
sche energie, biologische energie, energie uit de oceanen of andere hernieuwbare omgevingsbronnen;
g. „hernieuwbare brandstoffen”: biobrandstoffen, vloeibare biomassa, biomassabrandstoffen en hernieuw- bare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, met inbegrip van hernieuwbare synthetische brandstof- fen en hernieuwbare waterstof;
h. „normen”: normen in de zin van hoofdstuk 16;
i. „systeembeheerder”:
i. voor de EU-Partij: een persoon die verantwoordelijk is voor de werking van, en voor het waarborgen van het onderhoud en de ontwikkeling van, het elektriciteitsdistributie- of transmissiesysteem in een bepaald gebied en voor het waarborgen van het vermogen van dergelijke systemen op de lange termijn; en
ii. voor Chili: een onafhankelijk orgaan dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de werking van onderling verbonden elektrische systemen, dat de doeltreffende economische prestaties en veiligheid en betrouwbaarheid van het elektrische systeem waarborgt en open toegang tot het transmissiesysteem ver- leent; en
j. „technische voorschriften”: technische voorschriften in de zin van hoofdstuk 16.
Invoer- en uitvoermonopolies
Een Partij wijst noch invoer- of uitvoermonopolies aan, noch handhaaft zij die. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het begrip „invoer- of uitvoermonopolie” verstaan het exclusieve recht of de exclusieve verlening van een machtiging door een Partij aan een entiteit om energiegoederen of grondstoffen uit de andere Partij in te voeren of energiegoederen of grondstoffen naar de andere Partij uit te voeren19).
Artikel 15.5
Uitvoerprijzen20)
1. De Partijen stellen door middel van maatregelen, met inbegrip van licenties of eisen inzake minimumprij- zen, geen hogere prijs vast voor de uitvoer van energiegoederen of grondstoffen naar de andere Partij dan de prijs die voor dergelijke goederen in rekening wordt gebracht wanneer zij bestemd zijn voor de binnen- landse markt.
2. Niettegenstaande lid 1 van dit artikel kan Chili maatregelen invoeren of handhaven teneinde het creëren van meerwaarde te bevorderen door tegen preferentiële prijzen grondstoffen te leveren aan bedrijfstakken, zodat zij voet aan de grond kunnen krijgen in Chili, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen aan de in bij- lage 15-B vastgestelde voorwaarden voldoen.
Interne gereguleerde prijzen
1. De Partijen erkennen het belang van concurrerende energiemarkten om een ruime keuze bij de levering van energiegoederen te bieden en het welzijn van de consument te verbeteren. De Partijen erkennen ook dat de behoefte aan regelgeving en de benaderingswijzen per markt kunnen verschillen.
2. Ingevolge lid 1 ziet elke Partij er in overeenstemming met haar wet- en regelgeving op toe dat de levering van energiegoederen op marktbeginselen is gebaseerd.
3. Een Partij mag de prijs die in rekening wordt gebracht voor de levering van energiegoederen alleen regu- leren door een openbaredienstverplichting op te leggen.
4. Indien een Partij een openbaredienstverplichting oplegt, ziet zij erop toe dat die verplichting duidelijk gedefinieerd, transparant en niet-discriminerend is en niet verder gaat dan nodig om de doelstellingen van de openbaredienstverplichting te verwezenlijken.
19) Voor alle duidelijkheid: dit artikel laat de toepassing van de hoofdstukken 17, 18 en 29 en de lijsten in de bijlagen 17-A tot en met 17-C en 29 onverlet en het is niet van toepassing op een recht dat voortvloeit uit de verlening van een intellectueel-eigendomsrecht.
20) Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat dit artikel de bepalingen van bijlage 29 onverlet laat.
Vergunning voor exploratie en productie van energiegoederen en grondstoffen
1. Onverminderd hoofdstuk 20 moet een Partij, indien zij een vergunning verlangt voor de exploratie of pro- ductie van energiegoederen en grondstoffen, waarborgen dat die vergunning wordt verleend na een open- bare en niet-discriminerende procedure21).
2. De Partij publiceert onder meer het type vergunning, het betrokken gebied of het deel daarvan en de voor- gestelde datum of termijn voor het verlenen van de vergunning, op zodanige wijze dat potentieel geïnteres- seerde aanvragers een aanvraag kunnen indienen.
3. Een Partij mag afwijken van lid 2 van dit artikel en van artikel 20.3 in elk van de volgende gevallen met betrekking tot koolwaterstoffen:
a. voor het gebied is eerder een procedure gevolgd die niet heeft geresulteerd in de verlening van een ver- gunning;
b. het gebied is permanent beschikbaar voor de exploratie of productie van energiegoederen en grondstof- fen; of
c. een verleende vergunning is ingetrokken vóór de vervaldatum ervan.
4. Elke Partij kan verlangen dat een entiteit waaraan een vergunning is verleend, een financiële bijdrage of een bijdrage in natura betaalt. De financiële bijdrage of de bijdrage in natura wordt vastgesteld op een wijze die het beheer en het besluitvormingsproces van die entiteit niet beïnvloedt.
5. Elke Partij ziet erop toe dat de aanvrager, wanneer zijn aanvraag wordt afgewezen, in kennis wordt gesteld van de redenen voor de afwijzing, zodat de aanvrager indien nodig een beroeps- of toetsingsprocedure kan inleiden. De beroeps- of toetsingsprocedures worden vooraf openbaar gemaakt.
Milieueffectbeoordeling
1. Een Partij waarborgt dat een milieueffectbeoordeling22) wordt uitgevoerd voordat een vergunning wordt verleend voor projecten of activiteiten met betrekking tot energie of grondstoffen die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de bevolking, de gezondheid van de mens, de biodiversiteit, het land, de bodem, het water, de lucht of het klimaat, of voor het cultureel erfgoed en het landschap. Die beoordeling identificeert en beoordeelt die aanzienlijke gevolgen.
2. Elke Partij ziet erop toe dat de relevante informatie openbaar beschikbaar is als onderdeel van het proces voor de milieueffectbeoordeling, en biedt het publiek tijd en mogelijkheden om deel te nemen aan dat pro- ces en om opmerkingen in te dienen.
3. Elke Partij publiceert en houdt rekening met de bevindingen in de milieueffectbeoordeling voordat een ver- gunning wordt verleend voor het project of de activiteit.
Toegang van derden tot energietransportinfrastructuur
1. Elke Partij zorgt ervoor dat de exploitanten van het systeem op haar grondgebied alle entiteiten van een Partij op niet-discriminerende wijze toegang verlenen tot de energie-infrastructuur voor het transport van elektriciteit. De toegang tot de infrastructuur voor het transport van elektriciteit wordt zoveel mogelijk ver- leend binnen een redelijke termijn na de datum waarop de entiteit het verzoek om toegang heeft ingediend.
2. Elke Partij ziet erop toe dat een entiteit van een Partij in overeenstemming met haar wet- en regelgeving onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, waaronder zonder discriminatie tussen soorten elek- triciteitsbronnen, en tegen tarieven die kosten weerspiegelen, toegang krijgt tot en gebruik kan maken van de infrastructuur voor het transport van elektriciteit. Elke Partij maakt de voorwaarden voor de toegang tot en het gebruik van de infrastructuur voor het transport van elektriciteit bekend.
21) Voor de duidelijkheid: in geval van strijdigheid tussen dit artikel en hoofdstukken 17 en 18 en bijlagen 17-A, 17-B en 17-C, hebben die hoofdstukken en bijlagen voorrang wat de strijdige punten betreft.
22) Voor Chili, „milieueffectbeoordeling”: een onderzoek van de milieueffecten, zoals gedefinieerd in Wet 19.300, titel 1, arti- kel 2, letter i), of de opvolger daarvan, en zoals gereguleerd bij artikel 11 van dezelfde wet.
3. Niettegenstaande lid 1 kan een Partij in haar wet- en regelgeving op basis van objectieve criteria specifieke afwijkingen van het recht op toegang van derden invoeren of handhaven, mits zij noodzakelijk zijn om een legitiem beleidsdoel te verwezenlijken. Dergelijke afwijkingen worden bekendgemaakt voordat zij van kracht worden.
4. De Partijen erkennen de relevantie van de in leden 1, 2 en 3 bepaalde regels ook voor de gasinfrastructuur. Een Partij die dergelijke regels niet toepast met betrekking tot de gasinfrastructuur, streeft ernaar dat te doen, met name met betrekking tot het transport van hernieuwbare brandstoffen, en erkent tegelijkertijd de ver- schillen op het gebied van de ontwikkeling en de organisatie van de markt.
Toegang tot infrastructuur voor leveranciers van elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen
1. Onverminderd de artikelen 15.7, 15.9 en 15.11 zorgt elke Partij ervoor dat de leveranciers van hernieuw- bare energie van de andere Partij onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van het elektriciteitsnetwerk voor de op haar grondgebied gevestigde faciliteiten voor de opwekking van hernieuwbare elektriciteit.
2. Voor de toepassing van lid 1 zorgt elke Partij ervoor dat haar transmissieondernemingen en systeemex- ploitanten overeenkomstig haar wet- en regelgeving ten aanzien van de leveranciers van hernieuwbare elek- triciteit van de andere Partij:
a. een verbinding tot stand brengen tussen de faciliteiten voor de opwekking van hernieuwbare elektriciteit en het elektriciteitsnetwerk, zonder discriminerende voorwaarden op te leggen;
b. het betrouwbaar gebruik van het elektriciteitsnetwerk mogelijk maken;
c. balanceringsdiensten verlenen; en
d. waarborgen dat passende net- en marktgerelateerde operationele maatregelen van kracht zijn teneinde de belemmeringen voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit tot een minimum te beperken.
3. Lid 2 doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria regelgeving voor haar grondgebied vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme doelstellingen van openbaar beleid zoals de noodzaak de stabiliteit van het elektriciteitssysteem te handhaven.
Onafhankelijke instantie
1. Elke Partij richt een functioneel onafhankelijke instantie of instanties op of houdt die in stand welke:
a. de voorwaarden en de tarieven voor de toegang tot en het gebruik van het elektriciteitsnetwerk vaststel- len of goedkeuren; en
b. binnen een redelijke termijn geschillen oplossen over passende voorwaarden en tarieven voor de toe- gang tot en het gebruik van het elektriciteitsnetwerk.
2. Bij het vervullen van hun taken en het uitoefenen van hun in lid 1 vastgestelde bevoegdheden treden de instanties op transparante en onpartijdige wijze op ten aanzien van gebruikers, eigenaars en systeemexploi- tanten van het elektriciteitsnetwerk.
Samenwerking inzake normen
1. Teneinde onnodige technische handelsbelemmeringen met betrekking tot energiegoederen en grondstof- fen te voorkomen, op te sporen en weg te nemen, is hoofdstuk 16 van toepassing op die goederen en stof- fen.
2. In overeenstemming met de artikelen 16.4 en 16.6 bevorderen de Partijen zo nodig de samenwerking tus- sen hun relevante regelgevende instanties en normalisatie-instellingen op gebieden zoals energie-efficiëntie, duurzame energie en grondstoffen, teneinde onder meer bij te dragen tot de handel, investeringen en duur- zame ontwikkeling door middel van:
a. de convergentie of harmonisatie, indien mogelijk, van hun respectieve huidige normen, op basis van wederzijdse belangen en wederkerigheid, en op de door de betrokken regelgevende instanties en normalisatie-instellingen af te spreken wijzen;
b. gezamenlijke analyses, methoden en benaderingen, indien mogelijk, om de ontwikkeling van relevante test- en meetnormen te ondersteunen en te vergemakkelijken, in samenwerking met hun bevoegde normalisatie-instellingen;
c. de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen, indien mogelijk, op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie; en
d. de bevordering van normen inzake grondstoffen, apparatuur voor de opwekking van hernieuwbare ener- gie en energie-efficiëntie, met inbegrip van productontwerp en etikettering, waar passend via bestaande internationale samenwerkingsinitiatieven.
3. Met het oog op de uitvoering van dit hoofdstuk zijn de Partijen erop gericht de ontwikkeling en het gebruik van open normen en de interoperabiliteit van netwerken, systemen, inrichtingen, toepassingen of onderde- len in de sectoren voor energie en grondstoffen te bevorderen.
Onderzoek, ontwikkeling en innovatie
De Partijen erkennen dat onderzoek, ontwikkeling en innovatie essentiële elementen zijn om de doeltreffend- heid, de duurzaamheid en het concurrentievermogen in de sectoren voor energie en grondstoffen verder te ontwikkelen. De Partijen werken, indien passend, onder meer samen aan:
a. de bevordering van onderzoek. ontwikkeling, innovatie en verspreiding van milieuvriendelijke en kosten- effectieve technologieën, processen en praktijken op het gebied van energie en grondstoffen;
b. de bevordering van het creëren van meerwaarde, tot wederzijds voordeel van de Partijen, en de verho- ging van de productiecapaciteit op het gebied van energie en grondstoffen; en
c. de versterking van de capaciteitsopbouw in het kader van initiatieven voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Samenwerking op het gebied van energie en grondstoffen
1. De Partijen werken, indien passend, samen op het gebied van energie en grondstoffen met het oog op onder meer:
a. de vermindering of afschaffing van maatregelen die op zich of in combinatie met andere maatregelen de handel en investeringen kunnen verstoren, met inbegrip van maatregelen van technische, regelgevende of economische aard die invloed hebben op de sectoren voor energie en grondstoffen;
b. de bespreking, indien mogelijk, van hun standpunten in internationale fora waarin relevante handels- en investeringskwesties worden besproken, en de bevordering van internationale programma’s op het ge- bied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en grondstoffen; en
c. de bevordering van verantwoord ondernemerschap in overeenstemming met internationale normen die bekrachtigd zijn of worden gesteund door de Partijen, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en hoofdstuk IX daarvan inzake wetenschap en technologie in het bijzonder.
Thematische samenwerking op het gebied van energie
2. De Partijen erkennen dat het noodzakelijk is de uitrol van hernieuwbare en koolstofarme energiebronnen te versnellen, de energie-efficiëntie te verhogen en innovatie te bevorderen, en om toegang te garanderen tot veilige, duurzame en betaalbare energie. De Partijen werken samen aan relevante vraagstukken van gemeenschappelijk belang, zoals:
a. hernieuwbare energie, met name met betrekking tot technologieën, de integratie in en toegang tot het elektriciteitssysteem, opslag en flexibiliteit, en de gehele toeleveringsketen voor hernieuwbare waterstof;
b. energie-efficiëntie, met inbegrip van regelgeving, beste praktijken en doeltreffende en duurzame verwarmings- en koelsystemen;
c. elektromobiliteit en de uitrol van laadinfrastructuur; en
d. open en concurrerende energiemarkten.
Thematische samenwerking op het gebied van grondstoffen
3. De Partijen erkennen hun gezamenlijke inzet voor verantwoorde inkoop en duurzame productie van grond- stoffen en hun wederzijds belang bij het bevorderen van de integratie van de waardeketens van grondstof- fen. De Partijen werken samen aan relevante vraagstukken van gemeenschappelijk belang, zoals:
a. verantwoorde mijnbouwpraktijken en de duurzaamheid van de waardeketens van grondstoffen, met inbe- grip van de bijdrage van de waardeketens van grondstoffen aan de verwezenlijking van de VN- doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling;
b. waardeketens van grondstoffen, waaronder het creëren van meerwaarde; en
c. de vaststelling van gebieden van wederzijds belang voor de samenwerking inzake onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten met betrekking tot de gehele waardeketen van grondstoffen, waar- onder baanbrekende technologie, slimme mijnbouw en digitale mijnen.
4. De Partijen houden bij de ontwikkeling van samenwerkingsactiviteiten rekening met de beschikbare mid- delen. Activiteiten kunnen in persoon uitgevoerd worden of via een voor de Partijen beschikbaar technolo- gisch hulpmiddel.
5. De samenwerkingsactiviteiten kunnen zoals overeengekomen tussen de Partijen met de medewerking van internationale organisaties, mondiale fora en onderzoeksinstellingen worden ontwikkeld en uitgevoerd.
6. De Partijen bevorderen, waar passend bij de uitvoering van dit artikel, een goede coördinatie met betrek- king tot de uitvoering van de artikelen 4.5 en 5.2.
Energietransitie en hernieuwbare brandstoffen
1. Met het oog op de uitvoering van dit hoofdstuk erkennen de Partijen de belangrijke bijdrage van hernieuw- bare brandstoffen, waaronder hernieuwbare waterstof, alsook derivaten daarvan, en van hernieuwbare syn- thetische brandstoffen voor de terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen om de klimaatverandering aan te pakken.
2. Overeenkomstig artikel 15.12, lid 2, werken de Partijen indien passend samen aan de convergentie of har- monisatie, indien mogelijk, van certificeringsregelingen voor hernieuwbare brandstoffen, bijvoorbeeld rege- lingen met betrekking tot de uitstoot gedurende de hele levenscyclus en met betrekking tot veiligheids- normen.
3. Op het gebied van hernieuwbare brandstoffen werken de Partijen ook samen teneinde:
a. maatregelen die de bilaterale handel kunnen verstoren, met inbegrip van maatregelen van technische, regelgevende en economische aard, op te sporen, te verminderen en weg te nemen;
b. initiatieven te bevorderen die de bilaterale handel vergemakkelijken om de productie van hernieuwbare waterstof te stimuleren; en
c. het gebruik van hernieuwbare brandstoffen te bevorderen, gezien hun bijdrage aan de verlaging van de broeikasgasemissies.
4. De Partijen moedigen waar passend de ontwikkeling en uitvoering van internationale normen en samen- werking op regelgevingsgebied met betrekking tot hernieuwbare brandstoffen aan, en werken samen in rele- vante internationale fora teneinde relevante certificeringsregelingen te ontwikkelen om te voorkomen dat er ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen ontstaan.
Uitzondering voor kleine en geïsoleerde elektriciteitssystemen
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk erkennen de Partijen dat hun wet- en regelgeving bijzondere rege- lingen kan omvatten voor kleine en geïsoleerde elektriciteitssystemen.
2. Op grond van lid 1 kan een Partij maatregelen ten aanzien van kleine en geïsoleerde elektriciteitssystemen handhaven, vaststellen of uitvoeren die afwijken van artikelen 15.6, 15.7, 15.9, 15.10 en 15.11, mits dergelijke maatregelen geen verkapte beperkingen van de handel of investeringen tussen de Partijen vormen.
Subcomité voor de handel in goederen
1. Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité voor de handel in goederen (het „subcomité”) is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit hoofdstuk en de bijlagen 15-A en 15-B. De in artikel 9.18, in de punten a), c), d) en e), omschreven taken zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.
2. Overeenkomstig de artikelen 15.12, 15.13, 15.14 en 15.15 kan het subcomité de Partijen aanbevelen andere onderlinge samenwerkingsvormen op het gebied van energie en grondstoffen vast te stellen of te bevorde- ren.
3. Indien onderling overeengekomen door de Partijen komt het subcomité bijeen in vergaderingen die zijn gewijd aan de uitvoering van dit hoofdstuk. Bij de voorbereiding van dergelijke vergaderingen kan elke Partij zo nodig rekening houden met de inbreng van relevante belanghebbenden of deskundigen.
4. Elke Partij wijst een contactpunt aan om de uitvoering van dit hoofdstuk te vergemakkelijken, onder meer door de passende betrokkenheid van vertegenwoordigers van een Partij te waarborgen, de andere Partij in kennis te stellen van haar contactgegevens en onverwijld de andere Partij op de hoogte te brengen van enige
wijziging van die contactgegevens. Voor Chili is het contactpunt een vertegenwoordiger van het Ondersecre- tariaat voor Internationale Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de opvol- ger daarvan.
HOOFDSTUK 16 TECHNISCHE HANDELSBELEMMERINGEN
Doelstelling
Dit hoofdstuk heeft tot doel de handel in goederen tussen de Partijen te versterken en te bevorderen door onnodige technische handelsbelemmeringen te voorkomen, op te sporen en weg te nemen en door verdere samenwerking op regelgevingsgebied te bevorderen.
Toepassingsgebied
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de opstelling, aanneming en toepassing van alle normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures zoals omschreven in bijlage 1 bij de TBT- Overeenkomst, die de handel in goederen tussen de Partijen kunnen beïnvloeden.
2. Niettegenstaande lid 1 is dit hoofdstuk niet van toepassing op:
a. aankoopspecificaties die door overheidsorganen zijn opgesteld om te voorzien in de productie- of ver- bruiksbehoeften van die organen die zijn opgenomen in hoofdstuk 28; of
b. sanitaire en fytosanitaire maatregelen die vallen onder hoofdstuk 13.
Opneming van enkele bepalingen van TBT-Overeenkomst
De artikelen 2 tot en met 9 en de bijlagen 1 en 3 bij de TBT-Overeenkomst worden mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen.
Internationale normen
1. Internationale normen die zijn ontwikkeld door de in bijlage 16-A vermelde organisaties worden be- schouwd als de relevante internationale normen in de zin van de artikelen 2 en 5 van en bijlage 3 bij de TBT- Overeenkomst, voor zover die organisaties bij de ontwikkeling daarvan de beginselen en procedures in acht hebben genomen die zijn neergelegd in het Besluit van de WTO-Commissie technische handelsbelemmerin- gen inzake de beginselen voor de ontwikkeling van internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen met betrekking tot de artikelen 2 en 5 van en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst.23)
2. Op verzoek van een Partij kan de Gezamenlijke Raad op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), een besluit tot wijziging van bijlage 16-A vaststellen.
Technische voorschriften
1. De Partijen erkennen dat het belangrijk is om in overeenstemming met de respectieve regels en procedu- res van elke Partij een effectbeoordeling op regelgevingsgebied uit te voeren van de voorgenomen techni- sche voorschriften.
2. Elke Partij beoordeelt de beschikbare regelgevings- en niet-regelgevingsalternatieven voor het voorge- stelde technisch voorschrift waarmee de legitieme doelstellingen van de Partij kunnen worden bereikt, over- eenkomstig artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst.
23) G/TBT/9 van 13 november 2000, bijlage 4.
3. Elke Partij gebruikt internationale normen ter zake als basis voor haar technische voorschriften, tenzij de Partij die het technisch voorschrift ontwikkelt. kan aantonen dat die internationale normen ondoelmatig of ongeschikt zijn voor de verwezenlijking van de beoogde legitieme doelstellingen.
4. Indien een Partij geen internationale normen als basis voor haar technische voorschriften heeft gebruikt, stelt zij op verzoek van de andere Partij elke substantiële afwijking van de toepasselijke internationale normen vast en licht zij toe waarom die normen ondoeltreffend of ongeschikt zijn geacht om het nagestreefde doel te bereiken, en verstrekt zij het wetenschappelijke of technische bewijsmateriaal waarop die beoordeling is gebaseerd.
5. Overeenkomstig de verplichting van elke Partij op grond van artikel 2.3 van de TBT-Overeenkomst, evalu- eert elke Partij in overeenstemming met haar desbetreffende regels en procedures haar technische voor- schriften met het oog op een grote convergentie van die technische voorschriften met relevante interna- tionale normen. Een Partij houdt onder meer rekening met eventuele nieuwe ontwikkelingen bij de toepasselijke internationale normen en met de vraag of de omstandigheden op grond waarvan haar techni- sche voorschriften afwijken van een toepasselijke internationale norm, nog steeds bestaan.
Samenwerking bij regelgeving
1. De Partijen erkennen dat er een brede waaier van samenwerkingsmechanismen op regelgevingsgebied bestaat om technische handelsbelemmeringen weg te nemen of te voorkomen.
2. Een Partij kan de andere Partij voorstellen doen voor sectorspecifieke samenwerkingsactiviteiten op regel- gevingsgebied voor gebieden die onder dit hoofdstuk vallen. Die voorstellen worden doorgezonden naar het krachtens artikel 16.13 aangewezen contactpunt en omvatten:
a. de uitwisseling van informatie over regelgevingsbenaderingen en -praktijken; of
b. initiatieven om technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures verder af te stemmen op toepasselijke internationale normen.
De andere Partij beantwoordt het voorstel binnen een redelijke termijn.
3. De in artikel 16.13 bedoelde contactpunten stellen het Gemend Comité in kennis van de samenwerkings- activiteiten die op grond van dit artikel worden uitgevoerd.
4. De Partijen streven ernaar informatie uit te wisselen over en samen te werken aan mechanismen om de aanvaarding van conformiteitsbeoordelingsresultaten te bevorderen teneinde onnodige technische handels- belemmeringen weg te nemen.
5. De Partijen stimuleren de samenwerking tussen hun respectieve gouvernementele dan wel niet- gouvernementele organisaties die verantwoordelijk zijn voor technische voorschriften, normalisatie, confor- miteitsbeoordeling, accreditering en metrologie om de onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden aan te pakken.
6. Niets in dit artikel wordt zodanig uitgelegd dat een Partij verplicht is:
a. af te wijken van haar procedures ter voorbereiding en vaststelling van regelgevingsmaatregelen;
b. te handelen op een wijze die de tijdige vaststelling van regelgevingsmaatregelen ter verwezenlijking van haar doelstellingen van openbaar beleid zou ondermijnen of belemmeren; of
c. een specifiek resultaat inzake regelgeving te bereiken.
7. Voor de toepassing van dit artikel en de bepalingen inzake samenwerking uit hoofde van de bijlagen 16-A tot en met 16-E, treedt de Europese Commissie op namens de EU-Partij.
Samenwerking inzake markttoezicht, naleving en veiligheid van non-foodproducten
1. De Partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van markttoezicht, conformiteit en vei- ligheid van non-foodproducten voor de bevordering van de handel en de bescherming van consumenten en andere gebruikers, en het belang van het opbouwen van wederzijds vertrouwen op basis van gedeelde infor- matie.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. „consumentenproducten”: goederen die bestemd zijn voor of waarschijnlijk worden gebruikt door con- sumenten, met uitzondering van levensmiddelen, medische hulpmiddelen en medicinale producten; en
b. „markttoezicht”: activiteiten die plaatsvinden en maatregelen die worden genomen door overheidsin- stanties, met inbegrip van activiteiten die plaatsvinden en maatregelen die in samenwerking met marktdeel-
nemers worden genomen, op de grondslag van procedures van een Partij die haar in staat te stellen de con- formiteit van producten aan de vereisten van haar wet- en regelgeving te monitoren of aan te pakken.
3. Om de onafhankelijke en onpartijdige werking van het markttoezicht te waarborgen, ziet elke Partij erop toe dat:
a. markttoezichtfuncties en conformiteitsbeoordelingsfuncties van elkaar zijn gescheiden; en
b. dat er geen sprake is van belangen die de onpartijdigheid van markttoezichtautoriteiten bij de verrichting van hun controle of toezicht op marktdeelnemers in het gedrang kunnen brengen.
4. De Partijen kunnen samenwerken en informatie uitwisselen op het gebied van de veiligheid en conformi- teit van non-foodproducten, hetgeen met name het volgende kan omvatten:
a. markttoezicht en handhavingsactiviteiten en -maatregelen;
b. methoden voor risicobeoordeling en productbeproeving;
c. gecoördineerde terugroepacties voor producten of andere vergelijkbare acties;
d. wetenschappelijke, technische en regelgevingsaangelegenheden, om de veiligheid en conformiteit van non-foodproducten te verbeteren;
e. nieuwe kwesties die van groot belang zijn op het gebied van gezondheid en veiligheid;
f. met normalisatie verband houdende activiteiten; en
g. uitwisseling van xxxxxxxxxx.
5. De EU-Partij kan Chili geselecteerde informatie uit haar systeem voor snelle uitwisseling van informatie over consumentenproducten verstrekken als bedoeld in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad24) of de opvolger daarvan, en Chili kan de EU-Partij geselecteerde informatie verstrekken over de vei- ligheid van consumentenproducten en over preventieve, beperkende en corrigerende maatregelen die het heeft genomen met betrekking tot consumentenproducten. De uitwisseling van informatie kan als volgt plaatsvinden:
a. niet stelselmatig, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen, met uitzondering van persoonsge- gevens; en
b. stelselmatig, op basis van een regeling bij besluit van de Gezamenlijke Raad, die moet worden uiteenge- zet in bijlage 16-D.
6. De Gezamenlijke Raad kan een besluit vaststellen om een regeling vast te stellen voor de regelmatige uit- wisseling, ook langs elektronische weg, van informatie betreffende andere dan de door lid 5 van dit artikel bestreken maatregelen met betrekking tot niet-conforme non-foodproducten, die moeten worden uiteenge- zet in bijlage 16-E.
7. Elke Partij gebruikt de op grond van de leden 4, 5 en 6 verkregen informatie uitsluitend ter bescherming van consumenten, de gezondheid, de veiligheid of het milieu.
8. Elke Partij behandelt de op grond van de leden 4, 5 en 6 verkregen informatie als vertrouwelijk.
9. In de in lid 5, punt b), en lid 6 bedoelde regelingen wordt de productomschrijving en de aard van de infor- matie die moet worden uitgewisseld nader bepaald, alsook op welke wijze de uitwisseling plaatsvindt en voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens worden toegepast.
10. De Gezamenlijke Raad is op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), bevoegd besluiten vast te stellen tot vast- stelling of wijziging van de regelingen in de bijlagen 16-D en 16-E.
Standaarden
1. Teneinde normen op een zo breed mogelijke grondslag te harmoniseren, moedigt elke Partij de normalisatie-instellingen op haar grondgebied, alsook de regionale normalisatie-instellingen waarvan de Partij of de normalisatie-instellingen op haar grondgebied lid zijn, ertoe aan:
a. om binnen hun mogelijkheden mee te werken aan de opstelling van internationale normen door de bevoegde internationale normalisatie-instellingen;
b. om de toepasselijke internationale normen te gebruiken als grondslag voor de normen die zij ontwikke- len, behalve wanneer dergelijke internationale normen ondoeltreffend of ongeschikt zouden zijn, bijvoor- beeld omdat zij onvoldoende bescherming bieden of wegens fundamentele klimatologische of geografi- sche omstandigheden, of fundamentele technologische problemen;
c. om doublures of overlappingen met de werkzaamheden van de internationale normalisatie-instellingen te voorkomen;
24) Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB EU L 11 van 15.1.2002, blz. 4).
d. om niet op de toepasselijke internationale normen gebaseerde nationale en regionale normen regelma- tig te evalueren, teneinde de convergentie ervan met de toepasselijke internationale normen te verbete- ren;
e. om samen te werken met de desbetreffende normalisatie-instellingen van de andere Partij bij interna- tionale normalisatieactiviteiten, onder meer in de internationale normalisatie-instellingen of op regionaal niveau; en
f. om de bilaterale samenwerking tussen henzelf en de normalisatie-instellingen van de andere Partij te bevorderen.
2. De Partijen wisselen informatie uit over:
a. hun gebruik van normen ter ondersteuning van technische voorschriften; en
b. hun normalisatieprocessen, en de mate waarin zij internationale, regionale of subregionale normen als grondslag voor hun nationale normen gebruiken.
3. Wanneer normen door opname of verwijzing in een ontwerp van een technisch voorschrift of conformi- teitsbeoordelingsprocedure verplicht worden gesteld, zijn de transparantieverplichtingen van artikel 16.10 van deze overeenkomst en van de artikelen 2 of 5 van de TBT-Overeenkomst van toepassing.
Overeenstemmingsbeoordeling
1. De bepalingen van artikel 16.5 betreffende de opstelling, aanneming en toepassing van technische voor- schriften zijn mutatis mutandis ook op conformiteitsbeoordelingsprocedures van toepassing.
2. Indien een Partij een conformiteitsbeoordeling verlangt als een positieve garantie dat een product in over- eenstemming met een technisch voorschrift is:
a. kiest die Partij conformiteitsbeoordelingsprocedures die evenredig zijn met de desbetreffende risico’s;
b. overweegt die Partij, met inachtneming van haar wet- en regelgeving, het gebruik van een conformiteits- verklaring van een leverancier als een van de mogelijke bewijzen van conformiteit met een technisch voorschrift; en
c. verstrekt zij, indien de andere Partij daarom verzoekt, informatie over de criteria die worden gebruikt om de conformiteitbeoordelingsprocedures voor specifieke producten te selecteren.
3. Indien een Partij een conformiteitsbeoordeling door een derde verlangt als positieve garantie dat een pro- duct in overeenstemming met een technisch voorschrift is, en zij die taak niet aan een overheidsinstantie heeft voorbehouden als bedoeld in lid 4, dan:
a. maakt zij bij voorkeur gebruik van accreditatie voor de kwalificatie van conformiteitsbeoordelingsinstan- ties;
b. maakt zij bij voorkeur gebruik van internationale normen voor accreditatie en conformiteitsbeoordeling, alsook van internationale overeenkomsten waarbij de accreditatie-instanties van de Partijen betrokken zijn, bijvoorbeeld via de mechanismen van de International Laboratory Accreditation Cooperation („ILAC”) en het International Accreditation Forum („IAF”);
c. sluit zij zich aan bij of, naargelang het geval, moedigt zij haar conformiteitsbeoordelingsinstanties aan zich aan te sluiten bij alle geldende internationale overeenkomsten of regelingen voor harmonisatie of bevor- dering van de aanvaarding van conformiteitsbeoordelingsresultaten;
d. zorgt zij ervoor dat, indien voor een bepaald product of een reeks producten meer dan één conformiteits- beoordelingsinstantie is aangewezen, de marktdeelnemers kunnen kiezen welke conformiteitsbeoorde- lingsinstantie de conformiteitsbeoordelingsprocedure zal uitvoeren;
e. ziet zij erop toe dat conformiteitsbeoordelingsinstanties onafhankelijk zijn van fabrikanten, importeurs en marktdeelnemers in het algemeen en dat er tussen accreditatie-instanties en conformiteitsbeoordelings- instanties geen sprake is van belangenconflicten;
f. staat zij conformiteitsbeoordelingsinstanties toe om onderaannemers in te schakelen voor het uitvoeren van proeven of het verrichten van inspecties in verband met de conformiteitsbeoordeling, waaronder ook onderaannemers die zijn gevestigd op het grondgebied van de andere Partij; geen van de bepalingen in dit punt wordt zodanig uitgelegd dat zij een Partij verbiedt van onderaannemers te verlangen dat zij vol- doen aan dezelfde eisen als die waaraan de conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee zij een verbin- tenis is aangegaan, zou moeten voldoen om de uitbestede tests of controles zelf uit te voeren; en
g. maakt zij op officiële websites een lijst bekend van de instanties die zij heeft aangewezen om dergelijke conformiteitsbeoordelingen uit te voeren alsook de relevante informatie over de reikwijdte van de aan- wijzing van elk van die instanties.
4. Niets in dit artikel belet een Partij te verzoeken dat de conformiteitsbeoordeling voor specifieke producten door haar aangewezen overheidsinstanties wordt uitgevoerd. In dergelijke gevallen moet de Partij:
a. de conformiteitsbeoordelingsvergoedingen beperken tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten en, op verzoek van een aanvrager van een conformiteitsbeoordeling, toelichten hoe eventuele
vergoedingen die die Partij voor een dergelijke conformiteitsbeoordeling in rekening brengt qua bedrag beperkt blijven tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten; en
b. de vergoedingen voor conformiteitsbeoordelingen openbaar maken of op verzoek ter beschikking stellen.
5. Niettegenstaande de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, in de gevallen waarin de EU-Partij een conformiteits- verklaring van een leverancier op de gebieden die worden vermeld in bijlage 16-B aanvaardt, voorziet Chili overeenkomstig zijn wet- en regelgeving een doeltreffende en transparante procedure voor de aanvaarding van certificaten en testverslagen, afgegeven door conformiteitsbeoordelingsinstanties die op het grondge- bied van de EU-Partij zijn gevestigd en zijn geaccrediteerd door een accreditatie-instantie die is aangesloten bij de internationale regelingen voor wederzijdse erkenning van de ILAC of de IAF als een garantie dat een product voldoet aan de vereisten van de technische voorschriften van Chili.
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „conformiteitsverklaring van een leverancier” een eigen verklaring van de fabrikant verstaan onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van die fabrikant op basis van de resultaten van een geschikt type conformiteitsbeoordeling, waarbij een verplichte beoordeling door een derde wordt uitgesloten, als garantie dat een product in overeenstemming met een technisch voorschrift is waarin dergelijke conformiteitsbeoordelingsprocedures worden vastgesteld.
7. Op verzoek van een van de Partijen evalueert het in artikel 16.14 bedoelde subcomité de lijst van goede- ren in alinea 1 van bijlage 16-B. Het subcomité kan de Gezamenlijke Raad aanbevelen bijlage 16-B te wijzigen op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a).
Transparantie
1. Overeenkomstig haar respectieve regels en procedures en onverminderd hoofdstuk 36 ziet elke Partij er bij de ontwikkeling van belangrijke technische voorschriften die aanzienlijke gevolgen voor de handel in goe- deren kunnen hebben op toe dat er transparantieprocedures bestaan die personen van de Partijen in staat stellen input te leveren door middel van een openbare raadplegingsprocedure, behalve wanneer zich drin- gende problemen voordoen of dreigen voor te doen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieube- scherming of nationale veiligheid.
2. Elke Partij staat personen van de andere Partij toe aan de in lid 1 vermelde raadplegingsprocedure deel te nemen onder voorwaarden die niet ongunstiger zijn dan die welke voor haar eigen personen gelden, en maakt de resultaten van die raadplegingsprocedure openbaar.
3. Elke Partij biedt, na haar kennisgeving inzake voorgestelde technische voorschriften en conformiteitsbe- oordelingsprocedures aan het centrale register voor kennisgevingen van de WTO, de andere Partij een peri- ode van ten minste 60 dagen waarin die schriftelijke opmerkingen kan indienen, tenzij er zich dringende pro- blemen voordoen of dreigen voor te doen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid. Een Partij neemt elk redelijk verzoek van de andere Partij om verlenging van die termijn voor het indienen van opmerkingen in overweging.
4. Wanneer de tekst waarvan kennisgeving is gedaan niet in een van de officiële talen van de WTO is gesteld, verstrekt de kennisgevende Partij een gedetailleerde en uitvoerige beschrijving van de inhoud van de voor- gestelde technische voorschriften en de voorgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures in de vorm van de model-kennisgeving van de WTO.
5. Indien een Partij schriftelijke opmerkingen ontvangt zoals beschreven in lid 3:
a. bespreekt zij, op verzoek van de andere Partij, de schriftelijke opmerkingen met de medewerking van haar bevoegde regelgevende instantie op een tijdstip waarop daarmee rekening kan worden gehouden; en
b. antwoordt zij uiterlijk op de dag van de bekendmaking van het aangenomen technisch voorschrift of de aangenomen conformiteitsbeoordelingsprocedure schriftelijk op de opmerkingen.
6. Elke Partij tracht haar antwoorden op de in lid 3 bedoelde schriftelijke opmerkingen die zij van de andere Partij ontvangt, uiterlijk op de datum van de bekendmaking van het aangenomen technisch voorschrift of van de aangenomen conformiteitsbeoordelingsprocedure bekend te maken op een website.
7. Een Partij verstrekt de andere Partij desgevraagd nadere informatie over het doel van, de rechtsgrondslag en de grondgedachte voor een technisch voorschrift dat of een conformiteitsbeoordelingsprocedure die zij heeft vastgesteld of voornemens is vast te stellen.
8. Elke Partij ziet erop toe dat de door haar aangenomen technische voorschriften en conformiteitsbeoorde- lingsprocedures kosteloos toegankelijk zijn via officiële websites of publicaties op het internet.
9. Elke Partij verstrekt in de vorm van een addendum bij de oorspronkelijke kennisgeving aan het centraal register van kennisgevingen van de WTO, informatie over de vaststelling en de inwerkingtreding van het technische voorschrift of de conformiteitsbeoordelingsprocedure en de vastgestelde definitieve tekst.
10. Elke Partij voorziet in een redelijke termijn tussen de bekendmaking van technische voorschriften en de inwerkingtreding ervan, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 2.12 van de TBT-Overeenkomst. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „redelijke termijn” verstaan een periode van niet minder dan zes maanden, behalve wanneer een dergelijke periode ondoeltreffend zou zijn voor het bereiken van de nage- streefde legitieme doelstellingen.
11. Wanneer een Partij voordat de in lid 3 bedoelde termijn voor het indienen van opmerkingen was verstre- ken, een redelijk verzoek van de andere Partij heeft ontvangen dat strekt tot verlenging van de termijn tussen de bekendmaking van het technisch voorschrift en de dag waarop het van toepassing wordt, neemt zij dat in overweging, tenzij de vertraging niet doeltreffend zou zijn om de nagestreefde legitieme doelstellingen te ver- wezenlijken.
Markering en etikettering
1. De Partijen bevestigen dat hun technische voorschriften die markerings- of etiketteringsvoorschriften omvatten of uitsluitend daarop betrekking hebben, de beginselen van artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst in acht nemen.
2. Tenzij dat noodzakelijk is om de in artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst bedoelde legitieme doelstellingen te verwezenlijken, moet een Partij wanneer zij merktekens of etikettering van producten verplicht stelt:
a. uitsluitend informatie verlangen die van belang is voor de consumenten of de gebruikers van het product of die aangeeft dat het product voldoet aan de verplichte technische vereisten;
b. geen voorafgaande goedkeuring, registratie of certificering van de merktekens of etiketten van producten verlangen, en evenmin betaling van een vergoeding, als voorwaarde voor het in de handel brengen van producten die anderszins in overeenstemming zijn met haar bindende technische voorschriften;
c. indien zij verlangt dat marktdeelnemers een uniek identificatienummer gebruiken, een dergelijk nummer zonder onnodige vertraging en op niet-discriminerende grondslag toekennen aan de marktdeelnemers van de andere Partij;
d. het volgende toestaan, tenzij dat misleidend, tegenstrijdig of verwarrend is ten opzichte van de informa- tie die in de invoerende Partij van de goederen moet worden verstrekt:
i. informatie in meer talen dan alleen de taal die in de invoerende Partij van de goederen is voorgeschre- ven, wordt verstrekt;
ii. internationaal aanvaarde nomenclaturen, pictogrammen, symbolen of afbeeldingen worden gebruikt; en
iii. meer informatie dan die welke in de invoerende Partij van de goederen is voorgeschreven, wordt ver- strekt;
e. aanvaarden dat etikettering, met inbegrip van aanvullende etikettering en/of correcties op de etikettering, plaatsvindt in douane-entrepots of andere aangewezen zones in het land van invoer, als alternatief voor etikettering in het land van herkomst, tenzij die etikettering om redenen van openbare gezondheid of vei- ligheid moet worden aangebracht door daartoe gemachtigde personen; en
f. xxxxxx xxxxxxx niet-permanente of verwijderbare etiketten te aanvaarden, of te aanvaarden dat de rele- vante informatie wordt opgenomen in de begeleidende documenten in plaats van in fysiek op het product aangebrachte etiketten.
Technisch overleg en raadplegingen
1. Een Partij kan de andere Partij verzoeken informatie te verstrekken over elke onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheid. De andere Partij verstrekt die informatie binnen een redelijke termijn.
2. Indien een Partij van oordeel is dat een ontwerp of voorstel voor een technisch voorschrift of een confor- miteitsbeoordelingsprocedure van de andere Partij aanzienlijke nadelige gevolgen kan hebben voor de han- del tussen de Partijen, kan zij om technisch overleg over haar bezorgdheden ten aanzien van de maatregel verzoeken. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan, onder vermelding van:
a. de maatregel;
b. de bepalingen van dit hoofdstuk waarop de bezorgdheden van de verzoekende Partij betrekking heeft; en
c. de redenen voor het verzoek, met inbegrip van een beschrijving van de bezorgdheden van de verzoe- kende Partij ten aanzien van de maatregel.
3. De Partij dient op grond van dit artikel een verzoek in bij het op grond van artikel 16.13. aangewezen con- tactpunt van de andere Partij.
4. Op verzoek van een Partij komen de Partijen binnen 60 dagen na de datum van het verzoek bijeen om de in het in lid 2 bedoelde verzoek aan de orde gestelde bezorgdheden persoonlijk of via video- of teleconferen- tie te bespreken. De Partijen doen alles wat in hun vermogen ligt om de aangelegenheid zo spoedig mogelijk op een voor beide Partijen bevredigende wijze op te lossen.
5. Indien de verzoekende Partij van mening is dat de zaak dringend is, kan zij de andere Partij verzoeken op een kortere termijn samen te komen. De andere Partij neemt dat verzoek in overweging.
6. Ter verduidelijking: dit artikel laat de rechten en verplichtingen van beide Partijen uit hoofde van hoofd- stuk 38 onverlet.
Contactpunten
1. Elke Partij wijst een contactpunt aan om samenwerking en coördinatie in het kader van dit hoofdstuk te vergemakkelijken en deelt de andere Partij de contactgegevens daarvan mee. Een Partij stelt de andere Partij onverwijld in kennis van alle wijzigingen van die gegevens over het contactpunt.
2. De contactpunten werken samen om de uitvoering van dit hoofdstuk en de samenwerking tussen de Par- tijen aan alle aangelegenheden met betrekking tot technische handelsbelemmeringen te vergemakkelijken. De contactpunten:
a. organiseren het technisch overleg en de raadplegingen zoals bedoeld in artikel 16.12;
b. stellen onverwijld een onderzoek in wanneer door een Partij een kwestie wordt voorgelegd in verband met het ontwikkelen, het aannemen, het toepassen of het handhaven van normen, technische voor- schriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures;
c. organiseren op verzoek van een Partij een overleg over aangelegenheden die zich uit hoofde van dit hoofdstuk voordoen; en
d. wisselen informatie uit over ontwikkelingen in niet-gouvernementele, regionale en multilaterale fora in verband met normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures.
3. De contactpunten communiceren met elkaar via enigerlei overeengekomen methode die geschikt is voor de uitvoering van hun taken.
Subcomité Technische handelsbelemmeringen
Het Subcomité Technische handelsbelemmeringen (het „subcomité”) dat op grond van artikel 8.8, lid 1, is opgericht:
a. houdt toezicht op de uitvoering en het beheer van dit hoofdstuk;
b. werkt nauwer samen bij de ontwikkeling en verbetering van normen, technische voorschriften en confor- miteitsbeoordelingsprocedures;
c. stelt prioritaire gebieden van wederzijds belang vast met het oog op toekomstige werkzaamheden in het kader van dit hoofdstuk en neemt voorstellen voor nieuwe initiatieven in overweging;
d. monitort en bespreekt de ontwikkelingen in het kader van de TBT-Overeenkomst; en
e. neemt alle overige stappen die de Partijen behulpzaam achten bij de uitvoering van dit hoofdstuk en de TBT-Overeenkomst.
HOOFDSTUK 17 INVESTERINGEN AFDELING A
ALGEMENE BEPALINGEN
Toepassingsgebied
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake financiële instellingen uit de andere Partij, inzake investeerders uit de andere Partij of inzake de investeringen van die investeerders in financiële instellingen op het grondgebied van die Partij, zoals gedefinieerd in artikel 25.2.
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 17-A, 17-B en 17-C wordt verstaan onder:
a. „activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag”: activiteiten die worden ver- richt, met inbegrip van diensten die worden verleend, noch op commerciële basis noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers;
b. „reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen”: alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen lucht- vaartuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van het zogenaamde lijnonderhoud;
c. „diensten die verband houden met geautomatiseerde boekingssystemen”: dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en tariefvoor- waarden van luchtvaartmaatschappijen, en met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of ver- voerbewijzen kunnen worden uitgegeven;
d. „onder deze overeenkomst vallende investering”: een investering overeenkomstig het toepasselijke recht die een of meer investeerders van een Partij rechtstreeks of indirect in eigendom heeft/hebben, of waarover die rechtstreeks of indirect zeggenschap uitoefent/uitoefenen, op het grondgebied van de andere Partij, en die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bestaat of daarna wordt gedaan;
e. „grensoverschrijdende dienstverlening”: de verlening van een dienst:
i. vanaf het grondgebied van een Partij naar het grondgebied van de andere Partij; of
ii. op het grondgebied van een Partij ten behoeve van de gebruiker van een dienst uit de andere Partij;
f. „economische activiteiten”: de activiteiten van industriële, commerciële of professionele aard en de acti- viteiten van ambachtslieden, met inbegrip van de verlening van diensten, met uitzondering van activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;
g. „onderneming”: een rechtspersoon, filiaal of vertegenwoordigingskantoor, opgericht of opgezet door middel van vestiging;
h. „vestiging”: het oprichten of opzetten, met inbegrip van de verwerving, van een onderneming door een investeerder uit een Partij op het grondgebied van de andere Partij;
25)
i. „vrij converteerbare valuta”: een valuta die vrij kan worden geruild tegen valuta’s die op grote schaal op internationale valutamarkten worden verhandeld en op grote schaal bij internationale transacties worden gebruikt;
j. „grondafhandelingsdiensten”: de verlening op een luchthaven, op basis van een vast tarief of een con- tract, van de volgende diensten: vertegenwoordiging van, beheer van en toezicht op een luchtvaartmaat- schappij; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; platformdiensten; catering, met uitzondering van de bereiding van levensmiddelen; luchtvracht- en -postafhandeling; brandstofvoorziening van luchtvaartuigen, onderhoud en schoonmaak van luchtvaartuigen; vervoer op de grond; en vluchtuitvoeringen, bemannings- administratie en vluchtplanning; grondafhandelingsdiensten omvatten niet de volgende diensten: zelfafhan- deling; beveiliging; lijnonderhoud; reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen; of het beheer of de exploita- tie van essentiële gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals ontijzingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen, bagageafhandelingssystemen of vaste interne luchthaventransportsystemen;
k. „investering”: elk actief onder rechtstreekse of onrechtstreekse eigendom of zeggenschap van een inves- teerder, dat de kenmerken van een investering heeft, waaronder een zekere duur, de vastlegging van kapitaal of andere middelen, de verwachting van voordelen of winst, of risico-overname; investeringen kunnen onder meer de volgende vormen aannemen:
i. een onderneming;
ii. aandelen en andere vormen van deelneming in het aandelenkapitaal van een onderneming;
25) Het begrip „verwerving” omvat deelneming in het kapitaal van een rechtspersoon met het oog op de totstandbrenging of handhaving van duurzame economische banden.
iii. obligaties, niet-gegarandeerde schuldbekentenissen en andere schuldinstrumenten van een onderne- ming;
iv. futures, opties en andere derivaten;
v. op grond van intern recht toegekende concessies, vergunningen, machtigingen, toestemmingen en soortgelijke rechten26);
vi. kant-en-klare contracten, bouw-, beheers-, productie-, concessie-, inkomstendelingscontracten en an- dere soortgelijke contracten, met inbegrip van contracten die betrekking hebben op de aanwezigheid van eigendom van een investeerder op het grondgebied van een Partij;
vii. intellectuele-eigendomsrechten;
viii. alle overige roerende of onroerende, materiële of immateriële goederen en aanverwante eigendoms- rechten, zoals huur-, hypotheek-, retentie- en pandrechten.
voor alle duidelijkheid:
i. alle rendement dat wordt geïnvesteerd, wordt als investering beschouwd en elke wijziging van de vorm waarin activa worden geïnvesteerd of geherinvesteerd laat de kwalificatie daarvan als investering onver- let, mits de vorm van een investering of herinvestering in overeenstemming blijft met de definitie van
„investering”;
ii. onder „investering” wordt niet verstaan een beschikking of uitspraak in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure.
l. „investeerder uit een Partij”: een natuurlijke of rechtspersoon uit een Partij die een onderneming wil ves- tigen, vestigt of heeft gevestigd overeenkomstig punt h);
m. „rechtspersoon uit een Partij” 27):
i. voor de EU-Partij:
A) een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van de Europese Unie of van ten minste één van haar lidstaten en die daadwerkelijke zakelijke transacties28) op het grondgebied van de Europese Unie verricht; en
B) buiten de Europese Unie gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen van een lidstaat, waarvan de schepen in een lidstaat zijn geregistreerd en de vlag van die lidstaat voeren;
ii. voor Chili:
A. een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van Chili en die daadwerkelijke zakelijke transacties op het grondgebied van Chili verricht; en
B. buiten Chili gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke per- sonen van Chili, waarvan de schepen in Chili zijn geregistreerd en de vlag van Chili voeren;
n. „exploitatie”: de uitbating, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en het verkopen of een andere vorm van beschikken over een onderneming door een investeerder uit een Partij, op het grondgebied van de andere Partij;
o. „rendement”: alle bedragen verkregen uit of door investeringen of herinvesteringen, met inbegrip van winsten, dividenden, kapitaalwinsten, royalty’s, rente, betalingen in verband met intellectuele- eigendomsrechten, betalingen in natura en alle andere wettelijke inkomsten;
p. „verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten”: de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaat- schappij haar luchtvervoerdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marke- tingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie. de tarifering van luchtvervoerdiensten en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden vallen niet onder die activiteiten;
q. „dienst”: elke dienst in enige sector, behalve diensten die worden verleend in het kader van de uitoefe- ning van overheidsgezag; en
r. „Gerecht”: het Gerecht van eerste aanleg dat is ingesteld op grond van artikel 17.34.
Recht om regelgeving vast te stellen
De Partijen bevestigen hun recht om voor hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwe- zenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, sociale diensten, onderwijs, veiligheid, milieu, met inbegrip van klimaatverandering, openbare zeden, sociale of consumen- tenbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, of de bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.
26) Voor alle duidelijkheid: of een concessie, licentie, vergunning of soortgelijk instrument de kenmerken van een investe- ring heeft, hangt onder meer af van factoren als de aard en de omvang van de rechten die de houder uit hoofde van het recht van die Partij heeft.
27) Voor alle duidelijkheid: de in deze definitie bedoelde scheepvaartmaatschappijen worden alleen beschouwd als rechts- personen uit een Partij voor wat betreft hun activiteiten in verband met het verlenen van zeevervoerdiensten.
28) Overeenkomstig haar aanmelding van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bij de WTO (WT/ REG39/1) is volgens de EU-Partij het begrip „daadwerkelijke en voortdurende band” met de economie van een lidstaat, dat is neergelegd in artikel 54 VWEU, gelijkwaardig aan het begrip „daadwerkelijke zakelijke transacties”.
Verhouding tot andere hoofdstukken
1. In geval van strijdigheid tussen dit hoofdstuk en hoofdstuk 25 heeft laatstgenoemd hoofdstuk voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft.
2. De door een Partij aan een dienstverlener uit de andere Partij gestelde voorwaarde dat hij enkel tegen borgstelling of door het stellen van een andere vorm van financiële zekerheid een grensoverschrijdende dienst op haar grondgebied kan verlenen, volstaat op zich niet om dit hoofdstuk toe te passen op de grens- overschrijdende verlening van die dienst. Dit hoofdstuk is van toepassing op door de Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot de borgstelling of de financiële zekerheid, voor zover die borg- stelling of die financiële zekerheid een onder deze overeenkomst vallende investering is.
Weigering toekenning voordelen
Een Partij kan de voordelen van dit hoofdstuk weigeren aan een investeerder uit de andere Partij of met betrekking tot een onder deze overeenkomst vallende investering, indien de weigerende Partij maatregelen vaststelt of handhaaft in verband met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de mensenrechten, die:
a. transacties met die investeerder of onder deze overeenkomst vallende investering verbieden; of
b. zouden worden geschonden of omzeild indien de voordelen van dit hoofdstuk aan die investeerder of onder deze overeenkomst vallende investering zouden worden toegekend, ook wanneer de maatregelen transacties verbieden met een recht die eigenaar is van of zeggenschap heeft over een van beide.
Subcomité Diensten en investeringen
Het Subcomité Diensten en investeringen (het „subcomité”) wordt opgericht op grond van artikel 8.8, lid 1. Bij de behandeling van aangelegenheden in verband met investeringen ziet het subcomité toe op en zorgt het voor de correcte toepassing van dit hoofdstuk en van de bijlagen 17-A, 17-B en 17-C.
AFDELING B
LIBERALISERING VAN INVESTERINGEN EN NON-DISCRIMINATIE
Toepassingsgebied
1. Deze afdeling is van toepassing op door een Partij op haar grondgebied vastgestelde of gehandhaafde maatregelen ter zake van de vestiging van een onderneming of de exploitatie van een onder deze overeen- komst vallende investering wat betreft alle economische activiteiten door een investeerder uit de andere Par- tij.
2. Deze afdeling is niet van toepassing op:
a. audiovisuele diensten;
b. nationale cabotage in het zeevervoer29); of
c. binnenlandse en internationale luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdien- sten30), ongeacht of het gaat om lijndiensten, en diensten die rechtstreeks verband houden met de uitoe- fening van verkeersrechten, andere dan:
i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld;
ii. verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;
29) Onverminderd de activiteiten die uit hoofde van de betreffende interne wetgeving als cabotage kunnen worden be- schouwd, heeft nationale maritieme cabotage uit hoofde van dit hoofdstuk betrekking op het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een locatie in Chili of een lidstaat, en een andere haven of locatie in Chili of dezelfde lid- staat, met inbegrip van het continentale plat ervan, zoals voorzien in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en verkeer dat begint en eindigt in dezelfde haven of op dezelfde locatie in Chili of een lidstaat.
30) Voor alle duidelijkheid: luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten omvatten de vol- gende diensten: luchtvervoer; diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van luchtvaartuigen die niet in de eerste plaats bedoeld zijn voor het vervoer van goederen of passagiers, zoals brandbestrijding vanuit de lucht, vliegtraining, waarne- ming, besproeiing, landmeting, kartering, fotografie, parachutesprongen, slepen van zweefvliegtuigen, helikopterlift voor houtkap en bouw, en andere landbouw-, industrie- en inspectiediensten in de lucht; verhuur van luchtvaartuigen met bemanning; en exploitatie van luchthavens.
iii. geautomatiseerde boekingssystemen (CRS); en
iv. grondafhandelingsdiensten.
3. De artikelen 17.8, 17.9, 17.11, 17.12 en 17.13 zijn niet van toepassing op overheidsopdrachten.
4. De artikelen 17.8, 17.9, 17.11 en 17.13 zijn niet van toepassing op door een Partij verstrekte subsidies, met inbegrip van door de overheid gesteunde leningen, garanties en verzekeringen.
Markttoegang
In de sectoren of subsectoren waar verbintenissen betreffende markttoegang zijn aangegaan, mag een Partij met betrekking tot markttoegang door middel van vestiging of exploitatie door investeerders uit de andere Partij of door ondernemingen die een onder deze overeenkomst vallende investering vormen, noch op basis van haar gehele grondgebied, noch op basis van een territoriale onderverdeling, een maatregel vaststellen of handhaven die:
a. het aantal ondernemingen die een specifieke economische activiteit mogen verrichten, beperkt, in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve rechten of van de eis van een onderzoek naar de eco- nomische behoefte;
b. de totale waarde van transacties of activa beperkt, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
c. een beperking inhoudt van het totale aantal transacties of het totale volume van de output, uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte31);
d. specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke een investeerder uit de andere Partij een economische activiteit kan uitoefenen, vereist of ten aanzien van die entiteiten of joint ventures beperkin- gen oplegt; of
e. het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde sector mag werken of dat een onderneming in dienst mag hebben en die nodig zijn voor en zich rechtstreeks bezighouden met het uitvoeren van een economische activiteit, beperkt in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de eco- nomische behoefte;
Nationale behandeling
1. Elke Partij behandelt investeerders uit de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende ondernemin- gen, wat vestiging betreft, in vergelijkbare situaties32) niet minder gunstig dan haar eigen investeerders en hun ondernemingen.
2. Elke Partij behandelt investeerders uit de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende investerin- gen, wat de exploitatie betreft, in vergelijkbare situaties33) niet minder gunstig dan haar eigen investeerders en hun ondernemingen.
3. Onder de door een Partij uit hoofde van de leden 1 en 2 toegekende behandeling wordt verstaan:
a. ten aanzien van een regionale of lokale overheid van Chili, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die die overheid in soortgelijke situaties toekent aan investeerders uit Chili en hun investeringen op zijn grondgebied;
b. ten aanzien van een overheid van of in een lidstaat, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die die overheid in soortgelijke situaties toekent aan investeerders van die lidstaat en hun investeringen op zijn grondgebied34).
31) De punten a), b) en c), zijn niet van toepassing op maatregelen die zijn genomen om de productie van een landbouw- of visserijproduct te beperken.
32) Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.
33) Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.
34) Voor alle duidelijkheid: de door een overheid van, of in, een lidstaat toegekende behandeling omvat in voorkomend geval ook een door een regionale of lokale overheid toegekende behandeling.
Overheidsopdrachten
1. Elke Partij ziet erop toe dat ondernemingen die een onder deze overeenkomst vallende investering vormen in vergelijkbare situaties niet minder gunstig worden behandeld dan haar eigen ondernemingen wat betreft enige maatregel met betrekking tot de aankoop van goederen of diensten door een aanbestedende dienst voor overheidsdoeleinden.
2. De toepassing van de in dit artikel vervatte verplichting om de nationale behandeling te verlenen is onder- worpen aan de in artikel 28.3 beschreven veiligheids- en algemene uitzonderingen.
Meestbegunstigingsbehandeling
1. Elke Partij behandelt investeerders uit de andere Partij en ondernemingen die een onder deze overeen- komst vallende investering vormen, wat vestiging betreft, in vergelijkbare situaties35) niet minder gunstig dan investeerders uit een derde land en hun ondernemingen.
2. Elke Partij behandelt investeerders uit de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende investerin- gen, wat exploitatie betreft, in vergelijkbare situaties36) niet minder gunstig dan investeerders uit een derde land en hun investeringen.
3. De leden 1 en 2 worden niet uitgelegd als verplichting voor een Partij om het voordeel van een behande- ling dat voortvloeit uit maatregelen die voorzien in de erkenning van normen, met inbegrip van de normen of criteria voor vergunningverlening, licentieverlening of certificering van een natuurlijke persoon of een onderneming om een economische activiteit uit te oefenen, of het voordeel van prudentiële maatregelen, uit te breiden tot investeerders uit de andere Partij of tot onder deze overeenkomst vallende investeringen.
4. Voor alle duidelijkheid: de in de leden 1 en 2 bedoelde behandeling heeft geen betrekking op procedures of mechanismen voor de beslechting van investeringsgeschillen waarin andere internationale investerings- overeenkomsten of handelsovereenkomsten voorzien. De materiële bepalingen in andere internationale investerings- of andere handelsovereenkomsten vormen op zich geen „behandeling” als bedoeld in de leden 1 en 2 en kunnen dus geen aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel, bij ontstentenis van door een Par- tij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen. Maatregelen van een Partij die op grond van dergelijke mate- riële bepalingen worden toegepast, kunnen een „behandeling” uit hoofde van dit artikel vormen en derhalve aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel.
Prestatievereisten
1. Een Partij mag, in verband met de vestiging van een onderneming of de exploitatie van een investering uit een Partij of uit een derde land op haar grondgebied, geen eisen stellen of afdwingen, noch verbintenissen of toezeggingen afdwingen met de strekking:
a. dat er een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten wordt uitgevoerd;
b. dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of dien- sten betreft;
c. dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied worden gekocht;
d. dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die onderne- ming;
e. dat de verkoop van door een dergelijke onderneming geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt beperkt door die verkoop op welke wijze ook te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan;
f. dat er overdracht plaatsvindt van technologie, productieprocedés of andere bedrijfsspecifieke knowhow aan natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied;
g. dat de door de onderneming geproduceerde goederen of verleende diensten vanaf het grondgebied van die Partij exclusief aan een specifieke regionale of mondiale markt worden geleverd;
35) Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.
36) Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.
h. dat het hoofdkantoor van die investeerder voor een specifieke regio van de wereld die groter is dan het grondgebied van de Partij, of voor de wereldmarkt, op haar grondgebied wordt gevestigd;
i. dat een bepaald aantal of percentage onderdanen van die Partij wordt ingehuurd;
j. dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt; of
k. met betrekking tot een licentieovereenkomst die bestaat op het tijdstip waarop de eis wordt gesteld of gehandhaafd of eender welke verbintenis of toezegging wordt opgelegd, of met betrekking tot een toe- komstige licentieovereenkomst37) die vrijelijk is gesloten tussen de investeerder en een natuurlijke of rechtspersoon of een andere entiteit op haar grondgebied, op voorwaarde dat de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd, op een wijze die een rechtstreekse aantas- ting van die licentieovereenkomst vormt door uitoefening van niet-rechtsprekend overheidsgezag van een Partij, dat het volgende wordt vastgesteld:
i. een bepaald percentage of bedrag aan royalty’s onder een bepaalde drempel in het kader van een licentieovereenkomst; of
ii. een bepaalde duur van de looptijd van een licentieovereenkomst.
2. Voor alle duidelijkheid: het in lid 1, punt k) bepaalde is niet van toepassing wanneer de licentieovereen- komst wordt gesloten tussen de investeerder en een Partij.
3. Een Partij stelt het genot of het voortgezette genot van een voordeel in verband met de vestiging of exploi- tatie van een onderneming uit een Partij of uit een derde land op haar grondgebied niet afhankelijk van de voorwaarde dat een van de volgende eisen wordt vervuld:
a. dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of dien- sten betreft;
b. dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied worden gekocht;
c. dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die onderne- ming;
d. dat de verkoop van door een dergelijke onderneming geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt beperkt door die verkoop op welke wijze ook te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan; of
e. dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt.
4. Lid 3 wordt niet uitgelegd als beletsel voor een Partij om het genot of het voortgezette genot van een voor- deel in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming op haar grondgebied door een inves- teerder uit een Partij of een derde land afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de productie naar haar grondgebied wordt verplaatst of dat aldaar diensten worden verleend, werknemers worden opgeleid of in dienst worden genomen, bepaalde installaties worden gebouwd of uitgebreid, of onderzoeks- en ontwikke- lingsactiviteiten worden verricht.
5. Lid 1, punten f) en k), zijn niet van toepassing indien:
a. een Partij toestemming verleent voor het gebruik van een intellectuele-eigendomsrecht overeenkomstig artikel 31 of artikel 31 bis van de Trips-overeenkomst, of maatregelen vaststelt of handhaaft op grond waarvan de openbaarmaking van gegevens of informatie inzake eigendomsrechten wordt verlangd die binnen het toepassingsgebied vallen van en in overeenstemming zijn met artikel 39, lid 3, van de Trips- overeenkomst; of
b. de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt afgedwongen door een gerecht, een administratief gerecht of een mededingingsautoriteit om een einde te maken aan een prak- tijk die na een gerechtelijke of administratieve procedure is aangemerkt als een inbreuk op het mededin- gingsrecht van de Partij.
6. Lid 1, punten a), b) en c), en lid 3, punten a) en b), zijn niet van toepassing op kwalificatievereisten voor goederen of diensten met betrekking tot de deelname aan programma’s voor uitvoerbevordering en buiten- landse hulp.
7. Lid 3, punten a) en b), zijn niet van toepassing op de eisen die worden gesteld door een invoerende Partij met betrekking tot het volume van goederen dat nodig is om in aanmerking te komen voor preferentiële tarie- ven of preferentiële contingenten.
8. Voor alle duidelijkheid: dit artikel wordt niet uitgelegd als verplichting voor een Partij om toe te staan dat een bepaalde dienst grensoverschrijdend wordt verleend, wanneer die Partij beperkingen of verbodsbepalin-
37) Onder een „licentieovereenkomst” als bedoeld in dit punt wordt verstaan elke overeenkomst over het in licentie geven van technologie, een productieproces of andere bedrijfsspecifieke knowhow.
gen vaststelt of handhaaft op de verlening van diensten die in overeenstemming zijn met de voorbehouden, voorwaarden of kwalificaties die zijn gespecificeerd met betrekking tot een sector, subsector of activiteit die is vermeld in bijlagen 17-A, 17-B en 17-C.
9. Dit artikel laat de verplichtingen van een Partij uit hoofde van de WTO-overeenkomst onverlet.
Hoger management en raden van bestuur
Een Partij eist niet dat een onderneming uit die Partij die een onder deze overeenkomst vallende investering is, natuurlijke personen van een bepaalde nationaliteit benoemt als leden van de raad van bestuur of in een hogere leidinggevende functie, zoals kaderlid of manager.
Niet-conforme maatregelen
1. De artikelen 17.9, 17.11, 17.12 en 17.13 zijn niet van toepassing op:
a. elke bestaande niet-conforme maatregel die wordt gehandhaafd door:
i. voor de EU-Partij:
A. de Europese Unie, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1;
B. de centrale overheid van een lidstaat, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1;
C. een regionale overheid van een lidstaat, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1; of
D. een lokale overheid; en
ii. voor Chili:
A. de centrale overheid, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-2;
B. een regionale overheid, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-2; of
C. een lokale overheid;
b. de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid; of
c. een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in punt a), van dit lid, voor zover de wijziging de maatregel zoals die onmiddellijk voor de wijziging bestond, niet minder conform maakt met artikel 17.9, 17.11, 17.12 of 17.13.
2. De artikelen 17.9, 17.11, 17.12 en 17.13 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij voor secto- ren, subsectoren of activiteiten zoals opgenomen in haar lijst in bijlage 17-B.
3. Een Partij verlangt niet, in het kader van eender welke maatregel die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is vastgesteld en die onder haar voorbehouden in bijlage 17-B valt, van een inves- teerder uit de andere Partij op grond van zijn nationaliteit dat die een onder deze overeenkomst vallende investering die bestaat op het moment waarop de maatregel van kracht wordt, verkoopt of anderszins ver- vreemdt.
4. Artikel 17.8 is niet van toepassing op maatregelen van een Partij die in overeenstemming zijn met de in bijlage 17-C vermelde verbintenissen.
5. De artikelen 17.9 en 17.11 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij die een uitzondering op of een afwijking van artikel 3 of 4 van de Trips-overeenkomst vormen, als specifiek bepaald in de artikelen 3, 4 en 5 van die overeenkomst.
6. Voor alle duidelijkheid: de artikelen 17.9 en 17.11 mogen niet zodanig worden uitgelegd dat zij een Partij beletten informatievereisten voor te schrijven, ook voor statistische doeleinden, in verband met de oprich- ting of exploitatie van investeerders uit de andere Partij of van een onder deze overeenkomst vallende inves- tering, mits dat geen middel is om de verplichtingen van die Partij uit hoofde van die artikelen te omzeilen.
AFDELING C BESCHERMING VAN INVESTERINGEN
Toepassingsgebied
Deze afdeling is van toepassing op door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen die van invloed zijn op:
a. onder deze overeenkomst vallende investeringen; en
Artikel 17.16
Investeringen en regelgevingsmaatregelen
1. Artikel 17.3 is overeenkomstig dit artikel van toepassing op deze afdeling.
2. Deze afdeling mag niet worden geïnterpreteerd als een verbintenis van een Partij om haar wet- en regel- gevingskader niet te wijzigen, ook niet op een wijze die de werking van de onder deze overeenkomst vallende investeringen of de winstverwachtingen van de investeerder negatief kan beïnvloeden.
3. Voor alle duidelijkheid: het loutere feit dat een subsidie of toelage niet door een Partij is verleend, verlengd of gehandhaafd, dan wel door een Partij is gewijzigd of verlaagd, vormt geen schending van de verplichtin- gen uit hoofde van deze afdeling, zelfs indien zulks resulteert in verlies of schade voor de onder deze over- eenkomst vallende investering:
a. bij ontstentenis van een bij wet of overeenkomst vastgelegde specifieke verbintenis om die subsidie toe te kennen, te verlengen of te handhaven; of
b. wanneer het besluit wordt genomen in overeenstemming met eventuele aan de toekenning, verlenging, handhaving, wijziging of verlaging van de subsidie of toelage verbonden voorwaarden.
4. Voor alle duidelijkheid: niets in deze afdeling mag worden uitgelegd als een beletsel voor een Partij om een toegekende subsidie in te trekken38) of om te verzoeken om terugbetaling ervan, indien een dergelijke actie door een van haar bevoegde autoriteiten is gelast39), of als een verplichting voor die Partij om de investeer- der daarvoor te compenseren.
Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen
1. Elke Partij zorgt op haar grondgebied voor eerlijke en billijke behandeling alsook volledige bescherming en veiligheid van de onder deze overeenkomst vallende investeringen en van investeerders van de andere Partij, wat hun onder deze overeenkomst vallende investeringen betreft, in overeenstemming met de leden 2 tot en met 6.
2. Een Partij handelt in strijd met de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling als bedoeld in lid 1, wan- neer bij een maatregel of reeks maatregelen sprake is van40):
a. rechtsweigering in strafrechtelijke, civiele of administratieve procedures;
b. een wezenlijke schending van het recht op een eerlijk proces in gerechtelijke en administratieve procedu- res;
c. kennelijke willekeur;
d. gerichte discriminatie op kennelijk ongerechtvaardigde gronden zoals geslacht, ras of religieuze overtui- ging; of
e. onjuiste behandeling van investeerders, waaronder druk, dwang en intimidatie;
38) In het geval van de EU-Partij omvat „subsidie” ook „staatssteun” zoals gedefinieerd in het EU-recht.
39) In het geval van de EU-Partij zijn de autoriteiten die bevoegd zijn om de in dit lid bedoelde acties te gelasten, de Euro- pese Commissie of een rechter van een lidstaat die het EU-recht inzake staatssteun toepast.
40) Voor alle duidelijkheid: bij de vaststelling of een maatregel of reeks maatregelen in strijd is met de verplichting tot eer- lijke en billijke behandeling, houdt het Gerecht onder meer rekening met het volgende:
i. met betrekking tot de punten a) en b), of de maatregel of reeks maatregelen een ernstige fout inhoudt die in strijd is met de rechtsbevoegdheid („judicial propriety”); het loutere feit dat het beroep van een investeerder tegen de bestre- den maatregel in een interne procedure is afgewezen of verworpen of anderszins heeft gefaald, vormt op zich geen rechtsweigering in de zin van punt a);
ii. met betrekking tot de punten c) en d), of de maatregel of reeks maatregelen kennelijk niet op redelijke of feitelijke gron- den berustte, dan wel kennelijk berustte op onwettige gronden zoals vooroordeel of partijdigheid; de loutere onwettig- heid, of louter de inconsistente of twijfelachtige toepassing van een beleid of procedure, vormt op zichzelf geen kenne- lijke willekeur in de zin van punt c), terwijl een volledige en ongerechtvaardigde verwerping van een wet of voorschrift, of een ongemotiveerde maatregel, of een gedraging die specifiek gericht is tegen de investeerder of zijn onder deze over- eenkomst vallende investering met het doel schade te berokkenen, waarschijnlijk wel neerkomt op kennelijke willekeur of discriminatie in de zin van de punten c) en d);
iii. met betrekking tot punt e), of een Partij haar bevoegdheden te buiten is gegaan en of de vermeende dwang of intimi- datie herhaaldelijk of langdurig heeft plaatsgevonden.
4. De in lid 1 bedoelde volledige bescherming en veiligheid hebben betrekking op de verplichtingen van de Partij met betrekking tot de fysieke beveiliging van investeerders en onder deze overeenkomst vallende investeringen41).
5. Voor alle duidelijkheid: een schending van een andere bepaling van deze overeenkomst of een schending van enige andere internationale overeenkomst houdt geen schending van dit artikel in.
6. Het feit dat een maatregel het recht van een Partij schendt, houdt op zichzelf geen schending van dit arti- kel in. Om na te gaan of de maatregel een schending van dit artikel inhoudt, moet het Gerecht onderzoeken of een Partij heeft gehandeld in strijd met de leden 1 tot en met 4.
Behandeling in geval van een conflict
1. Investeerders uit een Partij wier onder deze overeenkomst vallende investeringen verliezen lijden als gevolg van oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie of andere burgerconflicten, of een nationale noodtoestand42) op het grondgebied van de andere Partij, worden door die Partij niet minder gunstig behan- deld dan haar eigen investeerders of de investeerders uit een derde land wat betreft restitutie, schadeloos- stelling, schadevergoeding of andere vormen van schikking.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, wordt aan investeerders uit een Partij die in een van de in dat lid ver- melde situaties verliezen lijden op het grondgebied van de andere Partij snelle, passende en doeltreffende restitutie of schadevergoeding toegekend door de andere Partij indien die verliezen het gevolg zijn van:
a. de inbeslagname van hun onder deze overeenkomst vallende investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van de andere Partij; of
b. de vernietiging van hun onder deze overeenkomst vallende investering of een deel daarvan door de strijd- krachten of de overheid van de andere Partij, anders dan onder dwang van de omstandigheden.
3. Het bedrag van de in lid 2 van dit artikel bedoelde vergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 17.19, lid 2, vanaf de datum van vordering of vernietiging tot de datum van daadwerkelijke betaling.
Artikel 17.19
Onteigening43)
1. Een Partij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks een onder deze overeenkomst vallende investering nati- onaliseren of onteigenen door middel van maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of ontei- gening („onteigening”), behalve wanneer de onteigening:
a. geschiedt ten algemenen nutte;
b. niet-discriminerend is;
c. geschiedt tegen betaling van snelle, adequate en doeltreffende schadevergoeding. en
d. geschiedt met inachtneming van een eerlijke rechtsgang.
2. De in lid 1, punt c), bedoelde schadevergoeding:
a. wordt onverwijld betaald;
b. is gelijk aan de reële marktwaarde van de onteigende investering onmiddellijk voorafgaand aan de ontei- gening („de datum van onteigening”) of waarop de op handen zijnde onteigening bekend werd, indien die datum eerder valt;
c. is volledig uitvoerbaar en vrij overdraagbaar in elke vrij converteerbare valuta; en
d. wordt met een normale commerciële redelijke rente vermeerderd vanaf de datum van onteigening tot de datum van betaling.
41) Voor alle duidelijkheid: volledige bescherming en veiligheid betreft de verplichtingen van een Partij om op te treden als redelijkerwijs noodzakelijk kan zijn om de fysieke veiligheid van investeerders en onder deze overeenkomst vallende investeringen te beschermen.
42) Voor alle duidelijkheid: de loutere afkondiging van de nationale noodtoestand vormt op zich geen inbreuk op deze bepa- ling.
43) Voor alle duidelijkheid: dit artikel moet worden uitgelegd overeenkomstig bijlage 17-D.
4. Dit artikel is niet van toepassing op de verlening van dwanglicenties met betrekking tot intellectuele- eigendomsrechten, noch op de intrekking, beperking of instelling van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover die verlening, intrekking, beperking of instelling verenigbaar is met de Trips-overeenkomst44).
Artikel 17.20
Overmakingen45)
1. Elke Partij staat toe dat alle overmakingen met betrekking tot onder deze overeenkomst vallende investe- ringen zonder beperking en onverwijld worden verricht in vrij converteerbare valuta en tegen de op de datum van overmaking geldende marktwisselkoers. Die overmakingen omvatten:
a. kapitaalinbreng;
b. winsten, dividenden, kapitaalwinsten en ander rendement, opbrengsten uit de verkoop van de gehele investering of een deel daarvan, of opbrengsten uit de gedeeltelijke of gehele liquidatie van de onder deze overeenkomst vallende investering;
c. uitkeringen van rente en royalty’s, vergoedingen voor beheer, technische steun alsook andere vormen van vergoedingen;
d. betalingen in het kader van een contract gesloten door de investeerder van de andere Partij, of door een onder deze overeenkomst vallende investering, met inbegrip van betalingen op grond van een leenover- eenkomst;
e. inkomsten en andere bezoldigingen van uit het buitenland aangeworven personeel dat werkzaam is in verband met een onder deze overeenkomst vallende investering;
f. betalingen op grond van de artikelen 17.18 en 17.19; en
g. betalingen die voortvloeien uit de toepassing van afdeling D.
2. Een Partij mag haar investeerders niet verplichten tot overmaking van de inkomsten, verdiensten, winsten of andere bedragen die zijn verkregen uit of zijn toe te schrijven aan onder deze overeenkomst vallende inves- teringen op het grondgebied van de andere Partij, noch haar investeerders die zulks verzuimen, bestraffen.
Subrogatie
Indien een Partij of een door die Partij aangewezen instantie een betaling doet aan een investeerder uit die Partij in het kader van een garantie, een verzekeringscontract of een andere vorm van schadevergoeding die zij met betrekking tot een onder deze overeenkomst vallende investering is aangegaan, erkent de andere Par- tij op wier grondgebied de onder deze overeenkomst vallende investering is gedaan, de subrogatie of over- dracht van alle rechten die de investeerder, zonder die subrogatie, uit hoofde van dit hoofdstuk zou hebben gehad met betrekking tot de onder deze overeenkomst vallende investering, en oefent de investeerder die rechten niet uit voor zover het de subrogatie betreft.
Beëindiging
1. Indien deze overeenkomst op grond van artikel 41.13 wordt beëindigd, blijven deze afdeling en afdeling D vanaf de datum van beëindiging nog vijf jaar van kracht wat betreft investeringen die vóór de datum van beëindiging zijn gedaan.
2. De in lid 1 bedoelde periode wordt eenmaal met vijf jaar verlengd, mits er geen andere investeringsbe- schermingsovereenkomst tussen de Partijen van kracht is.
3. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëin- digd en deze overeenkomst niet in werking treedt.
44) Voor alle duidelijkheid: de in dit lid bedoelde intrekking van intellectuele-eigendomsrechten omvat ook de annulering of nietigverklaring van dergelijke rechten, en de beperking van intellectuele-eigendomsrechten omvat uitzonderingen op dergelijke rechten.
45) Voor alle duidelijkheid: op dit artikel is bijlage 17-E van toepassing.
Verhouding tot andere overeenkomsten
1. Zodra deze overeenkomst in werking treedt, zijn de in bijlage 17-F genoemde tussen de lidstaten en Chili gesloten overeenkomsten, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, niet langer van kracht; zij komen te vervallen en worden door dit deel van deze overeenkomst vervangen.
2. In geval van voorlopige toepassing van de afdelingen C en D van dit hoofdstuk overeenkomstig artikel 41.5, lid 2, wordt de toepassing van de in bijlage 17-F vermelde overeenkomsten, met inbegrip van de daar- uit voortvloeiende rechten en verplichtingen, geschorst vanaf de datum met ingang waarvan de Partijen de afdelingen C en D van dit hoofdstuk voorlopig toepassen overeenkomstig artikel 41.5. Indien de voorlopige toepassing van die afdelingen wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt, wordt de schor- sing beëindigd en worden de in bijlage 17-F vermelde overeenkomsten weer van kracht.
3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 kan op grond van een in bijlage 17-F genoemde overeenkomst overeen- komstig de in die overeenkomst neergelegde voorschriften en procedures een vordering worden ingesteld op voorwaarde dat:
a. de vordering voortvloeit uit een vermeende schending van die overeenkomst die plaatsvond vóór de datum van schorsing van de overeenkomst op grond van lid 2 of, wanneer die overeenkomst niet wordt geschorst op grond van lid 2, vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst; en
b. niet meer dan drie jaar zijn verstreken vanaf de datum van schorsing van de overeenkomst op grond van lid 2 of, wanneer die overeenkomst niet wordt geschorst op grond van lid 2, vanaf de datum van inwer- kingtreding van deze overeenkomst tot de datum van instelling van de vordering.
4. Niettegenstaande de leden 1 en 2 kan, wanneer de voorlopige toepassing van de afdelingen C en D van dit hoofdstuk wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt, op grond van deze overeenkomst overeenkomstig de in deze overeenkomst neergelegde voorschriften en procedures een vordering worden ingesteld op voorwaarde dat:
a. de vordering voortvloeit uit een vermeende inbreuk op deze overeenkomst die plaatsvond tijdens de voorlopige toepassing van de afdelingen C en D van dit hoofdstuk; en
b. niet meer dan drie jaar zijn verstreken sinds de datum van beëindiging van de voorlopige toepassing tot de datum van instelling van de vordering.
5. De definitie van „inwerkingtreding van deze overeenkomst” in artikel 41.5 geldt niet voor de toepassing van dit artikel.
Verantwoord ondernemerschap
1. Onverminderd hoofdstuk 33 moedigt elke partij onder deze overeenkomst vallende investeringen aan om in hun interne beleid internationaal erkende beginselen en richtsnoeren inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen of verantwoord ondernemerschap op te nemen, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinatio- nale ondernemingen, de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemin- gen en sociaal beleid, en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten.
2. De Partijen herbevestigen hoe belangrijk het is dat investeerders een zorgvuldigheidsprocedure volgen om de risico’s en effecten van hun investeringen op sociaal en milieugebied te identificeren, te voorkomen, te beperken en er verantwoording over af te leggen.
AFDELING D
BESLECHTING VAN INVESTERINGSGESCHILLEN EN STELSEL VAN INVESTERINGSGERECHTEN ONDERAFDELING 1
TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Toepassingsgebied en definities
1. Deze afdeling is van toepassing op geschillen tussen een eiser van een Partij en de andere Partij, die voort- vloeien uit een vermeende schending uit hoofde van artikel 17.9, lid 2, van artikel 17.11, lid 2, of van afdeling C, waarbij wordt gesteld dat die verlies of schade voor de eiser of zijn plaatselijk gevestigde onderneming meebrengt.
2. Deze afdeling is ook van toepassing op tegenvorderingen overeenkomstig artikel 17.31.
3. Over vorderingen met betrekking tot de herstructurering van de schulden van een Partij wordt beslist over- eenkomstig bijlage 17-G.
4. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a. „eiser”: een investeerder uit een Partij die partij is bij een investeringsgeschil met de andere Partij en die op grond van deze afdeling een vordering wenst in te dienen of heeft ingediend, hetzij:
i. namens zichzelf; of
ii. namens een plaatselijk gevestigde onderneming waarvan hij eigenaar is of waarover hij zeggenschap uit- oefent; de plaatselijk gevestigde onderneming wordt behandeld als onderdaan van een andere verdrag- sluitende staat voor de toepassing van artikel 25, lid 2, punt b), van het Icsid-Verdrag;
b. „partijen bij het geschil”: de eiser en de verweerder;
c. „Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden”: de bepalingen betreffende de opening van aanvullende mogelijkheden voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen door het secretari- aat van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen;
d. „Icsid-verdrag”: het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen staten en onderdanen van andere staten, gedaan te Washington op 18 maart 1965;
e. „plaatselijk gevestigde onderneming”: een rechtspersoon die gevestigd is op het grondgebied van een Partij en die eigendom is dan wel onder zeggenschap staat van een investeerder uit de andere Partij;46)
f. „Verdrag van New York”: het Verdrag van de Verenigde Naties over de erkenning en uitvoering van buiten- landse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958;
g. „niet bij het geschil betrokken Partij”: Chili, wanneer de verweerder de EU-Partij is, of de EU-Partij, wan- neer de verweerder Chili is;
h. „procedure”: tenzij anders bepaald, een procedure voor het Gerecht of de Beroepsinstantie uit hoofde van deze afdeling;
i. „verweerder”: Chili, wanneer de eiser een investeerder uit de EU-Partij is, of de Europese Unie of de betrokken lidstaat zoals bepaald op grond van artikel 17.28, wanneer de eiser een investeerder uit Chili is;
j. „financiering door derden”: financiering verstrekt door een persoon die geen partij is bij het geschil, aan een partij bij het geschil, met het oog op de financiering van alle of een deel van de kosten van de procedure, hetzij tegen een vergoeding die afhangt van de uitkomst van het geschil, hetzij bij wijze van donatie of ver- strekking van financiële steun47);
k. Uncitral-arbitragevoorschriften: de arbitragevoorschriften van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral); en
l. „Uncitral-transparantievoorschriften”: de voorschriften van Uncitral over transparantie van op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten.
ONDERAFDELING 2
ALTERNATIEVE GESCHILLENBESLECHTING EN OVERLEG
Bemiddeling
1. De partijen bij het geschil kunnen te allen tijde overeenkomen een beroep op bemiddeling te doen.
2. Beroep op bemiddeling is vrijwillig en laat de rechtspositie van de partijen bij het geschil onverlet.
3. De bemiddelingsprocedures worden beheerst door de regels van bijlage 17-H en, indien beschikbaar, de door het subcomité vastgestelde regels inzake bemiddeling48). Het subcomité stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat de regels inzake bemiddeling uiterlijk op de eerste dag van de voorlopige toepassing of de inwerkingtreding van deze overeenkomst, naargelang het geval, maar in ieder geval uiterlijk twee jaar na die datum worden vastgesteld.
46) Een rechtspersoon is: a) „eigendom” van een personen uit de andere Partij indien meer dan 50 % van het aandelenka- pitaal in handen is van een persoon uit die Partij; b) voorwerp van zeggenschap door een persoon indien die persoon bevoegd is een meerderheid van de bestuurders ervan te benoemen of de handelingen van de rechtspersoon anders- zins juridisch te sturen.
47) Voor alle duidelijkheid: dergelijke financiering kan direct of indirect worden verstrekt aan een partij bij het geschil, haar gelieerde partij of haar vertegenwoordiger.
48) Alle in bijlage 17-H vermelde termijnen kunnen met wederzijdse instemming van de partijen bij het geschil worden gewijzigd.
4. Het subcomité stelt op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van zes perso- nen van onbesproken gedrag met bewezen competentie op het gebied van recht, handel, industrie of finan- ciën, op wie een beroep kan worden gedaan om een onafhankelijk oordeel te geven en die bereid en in staat zijn om als bemiddelaar op te treden.
5. De bemiddelaar wordt benoemd met instemming van de partijen bij het geschil. De partijen bij het geschil kunnen de voorzitter van het Gerecht gezamenlijk verzoeken een bemiddelaar aan te wijzen uit de op grond van dit artikel opgestelde lijst of, bij ontstentenis van een dergelijke lijst, uit personen die door een van de Partijen zijn voorgedragen. Bemiddelaars voldoen mutatis mutandis aan bijlage 17-I.
6. Indien de partijen bij het geschil overeenkomen een beroep te doen op bemiddeling, worden de in de arti- kelen 17.27, lid 5, 17.27, lid 8, 17.54, lid 10, en 17.55, lid 5, vastgestelde termijnen geschorst vanaf de datum waarop werd overeengekomen de partijen een beroep te doen op bemiddeling, tot de datum waarop een van de partijen bij het geschil besluit de bemiddeling te beëindigen, bij wege van een schriftelijke kennisgeving aan de bemiddelaar en de andere partij bij het geschil. Op verzoek van beide partijen bij het geschil schorst het Gerecht of de Beroepsinstantie de behandeling van de zaak.
Overleg en minnelijke schikking
1. Geschillen kunnen en worden voor zover mogelijk in der minne geschikt door middel van onderhandelin- gen, goede diensten of bemiddeling en, indien mogelijk, vóór de indiening van een verzoek om overleg op grond van dit artikel. Een dergelijke schikking kan te allen tijde worden overeengekomen, ook nadat de pro- cedure op grond van onderverdeling 5 is ingeleid.
2. Binnen 15 dagen nadat de onderling overeengekomen oplossing tussen de partijen bij het geschil is over- eengekomen, wordt de niet bij het geschil betrokken Partij op grond van lid 1 in kennis gesteld van die onder- ling overeengekomen oplossing. Elke partij bij het geschil eerbiedigt de overeenkomstig dit artikel of artikel
17.26 bereikte onderling overeengekomen oplossing en leeft die na. Het subcomité houdt toezicht op de ten- uitvoerlegging van die onderling overeengekomen oplossing en de Partij bij de onderling overeengekomen oplossing brengt regelmatig verslag uit aan het subcomité over de tenuitvoerlegging van die oplossing.
3. Indien een geschil niet kan worden beslecht zoals bepaald in lid 1 van dit artikel, dient een eiser uit een Partij die beweert dat de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen zijn geschonden en die een vordering wenst in te dienen, een verzoek om overleg in bij de andere Partij.
4. Het verzoek bevat de volgende informatie:
a. de naam en het adres van de eiser en, indien het verzoek wordt ingediend namens een plaatselijk geves- tigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van de plaatselijk gevestigde onder- neming;
b. een omschrijving van de investering en van de eigendom ervan en de zeggenschap erover;
c. de bepalingen van artikel 17.25, lid 1, die zouden zijn geschonden;
x. xx xxxxxxxxxx en de feitelijke basis van de vordering, met inbegrip van de maatregel die de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen zou schenden;
e. de gevraagde maatregel(en) en het geraamde bedrag van de gevorderde schadevergoeding; en
f. informatie over de uiteindelijke begunstigde en de bedrijfsstructuur van de eiser en bewijsmateriaal waar- uit blijkt dat de eiser een investeerder uit de andere Partij is en eigenaar is van of zeggenschap heeft over de investering en, indien hij optreedt namens een plaatselijk gevestigde onderneming, dat hij eigenaar is van of zeggenschap heeft over die plaatselijk gevestigde onderneming.
5. Tenzij de partijen bij het geschil een langere periode overeenkomen, begint het overleg binnen 60 dagen na de datum van indiening van het verzoek om overleg.
6. Tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, wordt het overleg gehouden:
a. in Santiago, indien het overleg betrekking heeft op een vermeende inbreuk door Chili;
b. in Brussel, indien het overleg betrekking heeft op een vermeende inbreuk door de Europese Unie; of
c. in de hoofdstad van de betrokken lidstaat, indien het overleg uitsluitend betrekking heeft op een ver- meende inbreuk door die lidstaat.
7. Indien de partijen bij het geschil zulks overeenkomen, kan overleg worden gepleegd door middel van een videoconferentie of op een andere passende wijze.
8. Het verzoek om overleg wordt ingediend:
a. binnen drie jaar na de datum waarop de eiser of, indien de eiser optreedt namens de plaatselijk geves- tigde onderneming, de datum waarop de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft
verkregen of had moeten verwerven van de maatregel die onverenigbaar zou zijn met de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen en van het verlies of de schade die daardoor zou zijn geleden; of
b. binnen twee jaar na de datum waarop de eiser of, indien de eiser namens de plaatselijk gevestigde onder- neming optreedt, de datum waarop de plaatselijk gevestigde onderneming haar vorderingen of procedu- res voor een binnenlandse rechterlijke instantie uit hoofde van het recht van een Partij staakt, en in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum waarop de eiser of, indien de eiser optreedt namens de plaatselijk gevestigde onderneming, de datum waarop de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft verkregen of had moeten verwerven van de maatregel die onverenigbaar zou zijn met de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen en van het verlies of de schade die daardoor zou zijn geleden.
9. Indien de eiser binnen 18 maanden na de indiening van het verzoek om overleg geen vordering op grond van artikel 17.30 heeft ingediend, wordt hij geacht zijn verzoek om overleg en, indien van toepassing, zijn mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder op grond van artikel 17.28 te hebben inge- trokken, en kan hij uit hoofde van deze afdeling geen vordering met betrekking tot dezelfde gestelde schen- ding indienen. De bij het overleg betrokken partijen bij het geschil kunnen overeenkomen die termijn te ver- lengen.
10. Een aanhoudende inbreuk mag niet leiden tot verlenging of onderbreking van de in lid 8 vermelde ter- mijnen.
11. Indien het verzoek om overleg betrekking heeft op een vermeende schending van deze overeenkomst door de EU-Partij, wordt het aan de Europese Unie toegezonden. Indien een vermeende inbreuk op deze over- eenkomst door een lidstaat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 17.28, wordt het verzoek om overleg ook aan de betrokken lidstaat toegezonden.
ONDERAFDELING 3
INSTELLING VAN VORDERING EN VOORWAARDEN VOORAF
Verzoek om bepaling van de verweerder
1. Indien het geschil niet binnen 90 dagen na de indiening van het verzoek om overleg kan worden beslecht, het verzoek betrekking heeft op een vermeende schending van deze overeenkomst door de EU-Partij en de eiser voornemens is een procedure aanhangig te maken op grond van artikel 17.30, stuurt de eiser aan de Europese Unie een mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder.
2. In de mededeling wordt aangegeven met betrekking tot welke maatregelen de eiser een procedure aan- hangig wil maken. Indien een maatregel van een lidstaat van de Europese Unie wordt aangegeven, wordt de mededeling ook aan de betrokken lidstaat toegezonden.
3. De EU-Partij deelt de eiser, nadat zij tot een bepaling is gekomen, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk bin- nen 60 dagen na de datum van ontvangst van de in lid 1 genoemde mededeling mee of de Europese Unie dan wel een lidstaat van de Europese Unie als verweerder optreedt49).
4. Indien de eiser niet binnen 60 dagen na indiening van de in lid 3 genoemde mededeling in kennis is gesteld van de bepaling, is de verweerder:
a. de lidstaat, indien in de in lid 1 bedoelde mededeling uitsluitend maatregelen van een lidstaat worden ver- meld; of
b. de Europese Unie, indien de maatregel of maatregelen die zijn vermeld in de in lid 1 bedoelde medede- ling, maatregelen van de Europese Unie omvatten.
5. Indien de eiser een vordering indient op grond van artikel 17.30, doet hij dat op basis van de meegedeelde bepaling als bedoeld in lid 3 van dit artikel en, indien die bepaling niet aan de eiser is meegedeeld, op basis van lid 4 van dit artikel.
6. Indien de Europese Unie of een lidstaat als verweerder optreedt naar aanleiding van een vaststelling op grond van lid 3, mag de Europese Unie noch de betrokken lidstaat vaststellen dat een vordering niet-
49) Voor alle duidelijkheid: de EU-Partij verricht een dergelijke bepaling enkel op basis van de toepassing van Verordening (EU) nr. 912/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor het rege- len van de financiële verantwoordelijkheid in verband met scheidsgerechten voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten die zijn ingesteld bij internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is (PB EU L 257 van 28.8.2014, blz. 121).
ontvankelijk is, dat het Gerecht niet bevoegd is of anderszins dat de vordering ongegrond of een uitspraak ongeldig is, op grond dat de verweerder eigenlijk de Europese Unie en niet de lidstaat zou moeten zijn, of omgekeerd.
7. Het Gerecht en de Beroepsinstantie zijn gebonden door de op grond van lid 3 gedane bepaling of, indien die bepaling niet binnen 60 dagen aan de eiser is medegedeeld, door de vaststelling op basis van lid 4.
8. Niets in deze overeenkomst of in de toepasselijke regels inzake geschillenbeslechting vormt een beletsel voor de uitwisseling van alle informatie over een geschil tussen de Unie en de betrokken lidstaat.
Vereisten voor de instelling van een vordering
1. Alvorens een vordering in te dienen, moet de eiser:
a. elke aanhangige vordering of procedure bij een nationaal of internationaal gerecht uit hoofde van het nati- onale of internationale recht intrekken met betrekking tot maatregelen die een inbreuk zouden vormen op de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen;
b. schriftelijk afzien van het instellen van vorderingen of aanhangig maken van procedures voor een natio- naal of internationaal gerecht uit hoofde van het interne of internationale recht met betrekking tot maat- regelen waarvan wordt gesteld dat zij een inbreuk vormen op de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalin- gen;
c. verklaren dat hij een uitspraak op grond van deze afdeling niet zal uitvoeren alvorens die definitief is geworden op grond van artikel 17.56, en dat hij niet bij een internationale of interne rechter tegen een op grond van deze afdeling gedane uitspraak in beroep zal gaan, noch zal verzoeken om toetsing, vernieti- ging, nietigverklaring of herziening daarvan, en evenmin zal trachten een andere soortgelijke procedure aanhangig te maken.
2. Het Gerecht wijst een vordering van een eiser die bij het Gerecht of bij een andere interne of internationale rechterlijke instantie een andere vordering heeft ingediend, af met betrekking tot dezelfde maatregel als die waarvan wordt gesteld dat zij onverenigbaar is met de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen, tenzij de eiser die aanhangige vordering intrekt. Dit lid is niet van toepassing indien de eiser een vordering instelt bij een binnenlandse rechterlijke instantie met als doel een voorlopige voorziening of vaststelling te verkrijgen.
3. Voor de toepassing van dit artikel omvat de eiser de investeerder en, indien de investeerder namens de plaatselijk gevestigde onderneming handelde, de plaatselijk gevestigde onderneming. Voor de toepassing van lid 1, punt a), en lid 2, omvat de eiser ook:
a. indien een investeerder de vordering instelt namens zichzelf, alle personen die rechtstreeks of onrecht- streeks een eigendomsbelang hebben in, of onder zeggenschap staan van, de investeerder en aanvoeren hetzelfde verlies of dezelfde schade50) te hebben geleden als de investeerder; of
b. indien een investeerder de vordering namens een plaatselijk gevestigde onderneming instelt, alle perso- nen die rechtstreeks of onrechtstreeks een eigendomsbelang hebben in, of onder zeggenschap staan van, de plaatselijk gevestigde onderneming en aanvoeren hetzelfde verlies of dezelfde schade51) te hebben geleden als de plaatselijk gevestigde onderneming.
Instelling van een vordering
1. Indien het geschil niet binnen zes maanden na de indiening van het verzoek om overleg kan worden beslecht en, in voorkomend geval, ten minste drie maanden zijn verstreken na de indiening van de medede- ling houdende verzoek om bepaling van de verweerder op grond van artikel 17.28, kan de eiser, mits hij vol- doet aan de vereisten van dit artikel en van artikel 17.32, een vordering instellen bij het Gerecht.
2. Een vordering kan worden ingesteld bij het Gerecht uit hoofde van een van de volgende reeksen regels inzake geschillenbeslechting:
a. het Icsid-Verdrag, op voorwaarde dat zowel de verweerder als de staat van de eiser partij zijn bij het Icsid- Verdrag;
50) Voor alle duidelijkheid: onder hetzelfde verlies of dezelfde schade wordt verstaan verlies of schade die voortvloeit uit dezelfde maatregel en die de persoon in dezelfde hoedanigheid als de eiser tracht te verhalen (als de eiser bijvoorbeeld een vordering instelt als aandeelhouder, zou deze bepaling betrekking hebben op een verbonden persoon die ook als aandeelhouder verhaal wil halen).
51) Voor alle duidelijkheid: onder hetzelfde verlies of dezelfde schade wordt verstaan verlies of schade die voortvloeit uit dezelfde maatregel en die de persoon in dezelfde hoedanigheid als de eiser tracht te verhalen (als de eiser bijvoorbeeld een vordering instelt als aandeelhouder, zou deze bepaling betrekking hebben op een verbonden persoon die ook als aandeelhouder verhaal wil halen).