SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG 04/19
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG 04/19
Arbitraal xxxxxx in de zaak van:
A.,
wonende te B., eiser,
gemachtigde: mr. B.G. Baljet;
tegen:
de stichting GGZ C., gevestigd te D., verweerster,
gemachtigde: mr. S.C. Struycken-Veenhoff.
1. De procedure
1.1 Eiser heeft bij verzoekschrift van 8 september 2004 het Scheidsgerecht verzocht de Stichting te veroordelen tot betaling aan de aan eiser toebehorende stamrecht-BV E. te
X. xx xxxxx van € 328.665,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de Stichting in de kosten van het geding.
1.2 Bij verweerschrift van 18 oktober 2004 heeft verweerster geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van xxxxx met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
1.3 De gemachtigden van partijen hebben producties nagezonden bij brieven van 23 en 28 december 2004; de gemachtigde van verweerster heeft nog producties nagezonden bij brief van 10 januari 2005.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 10 januari 2005. Xxxxx is in persoon verschenen met zijn gemachtigde en drs. F., oud-voorzitter van de raad van toezicht van na te xxxxxx Xxxxx. Xxxxxxxxxxx was vertegenwoordigd door X., voorzitter van de raad van bestuur, en H., voorzitter van de raad van toezicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigden van partijen hebben de wederzijds standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities.
1.5 Op verzoek van het Scheidsgerecht heeft eiser bij akte, met producties, van 21 januari 2005 nadere gegevens verschaft over de hoogte van de vergoeding ter zake van
pensioenschade. Bij akte van 7 februari 2005, met producties, heeft verweerster hierop gereageerd.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser is vanaf 1 augustus 1983 tot 1 juli 2004 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst in dienst geweest van verweerster en een van haar rechtsvoorgangsters (verder te noemen: de Riagg). Hij was tot de fusie van 1 januari 2004 werkzaam als directeur van de Riagg. Hij is geboren op 19 juli 1944. Zijn salaris bedroeg ongeveer € 8.400,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en eindejaarstoeslag.
2.2 Tussen eiser en de Riagg is een op schrift gestelde overeenkomst, met het opschrift Addendum Arbeidsovereenkomst, gesloten en door eiser en twee leden van de raad van toezicht ondertekend op 11 en 12 december 2004, waarvan de inhoud onder meer als volgt luidt:
“ In aanmerking nemende:
• dat de [Riagg] per 1 januari 2004 een juridische fusie aangaat met C. en met de RIAGG [..]
• dat de functie van de werknemer als gevolg van deze fusie per 1 januari 2004 wordt opgeheven
• dat de werknemer dientengevolge een beroep doet op de voor hem geldende wachtgeldregeling per 1 juli 2004
verklaren hiermee binnen het kader van de arbeidsovereenkomst het volgende te zijn overeengekomen:
1. werknemer verplicht zich per 1 juli 2004 gebruik te maken van de Overbruggingsuitkering (OBU) van het PGGM als gevolg waarvan zijn dienstverband van rechtswege eindigt op 1 juli 2004;
2. zolang de nieuwe functie van regiodirecteur [..] van de gefuseerde organisatie nog niet is vervuld, is werknemer bereid om zijn werkzaamheden voort te zetten tot uiterlijk 1 juli 2004 in het kader van de tijdelijke verlenging van zijn functie
3. werkgever verbindt zich wegens door werknemer te derven inkomsten aan de werknemer uit te keren een bedrag in de vorm van een stamrecht, als bedoeld in art. 11, lid 1 letter g van de Wet op de Loonbelasting 1964. Dit stamrecht is gekapitaliseerd in een koopsom ter grootte van € 493.665,--. De werknemer zal hiervoor een verzekeraar oprichten als bedoeld in [..];
4. ter voldoening aan de hiervoor genoemde verplichting zal de werkgever per 1 juli 2004 een bedrag van € 341.124,-- storten op rekening van de stamrecht BV van werknemer ter compensatie van derving van ouderdomspensioen door werknemer;
5. ter voldoening aan de hiervoor genoemde verplichting zal de werkgever per 1 juli 2004 een bedrag van € 152.541,-- storten op rekening van de stamrecht BV van werknemer als afkoopsom van de wachtgeldregeling van de werknemer;
6. enz.”
2.3 De in deze overeenkomst bedoelde fusie is per 1 januari 2004 tot stand gekomen. Verweerster is de verkrijgende rechtspersoon.
2.4 De arbeidsovereenkomst van eiser is op 17 september 2001 gewijzigd in verband met een statutenwijziging van de Riagg. Onder het kopje “opheffing functie” is daarin de volgende clausule opgenomen:
“Indien de functie wordt opgegeven als gevolg van een fusie en in dat verband met de werknemer overeen wordt gekomen dat deze gebruik zal maken van de overbruggingsuitkering (OBU) ingevolge de pensioenregeling van het PGGM dan zal een stamrechtverzekering worden afgesloten ter compensatie van het verschil in ouderdomspensioen dat hierdoor ontstaat. Een dergelijke stamrechtverzekering zal in overleg plaatsvinden als deze situatie zich voordoet.”
2.5 Verweerster heeft naar aanleiding van een brief van xxxxx van 30 januari 2004, waarin werd verzocht om effectuering van de in 2.2 vermelde overeenkomst, aan hem bij brief van 13 mei 2004 meegedeeld dat zij deze overeenkomst niet wenste na te komen omdat zij de daarin opgenomen regeling exorbitant vond. Verweerster is het met name niet eens met het feit dat xxxxx heeft bedongen dat hij zowel een aanvulling op zijn uitkering ontvangt tot 100% van het laatstgenoten loon als een vergoeding ter zake van pensioenschade die ook strekt tot een partnerpensioen van 90%.
2.6 Nadat xxxxx verweerster in kort geding had gedagvaard, heeft verweerster aan hem een bedrag betaald van € 165.000,--. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser vervolgens afgewezen.
2.7 In het kader van de fusie is aan eiser de functie van regio-directeur aangeboden. Xxxxx heeft aan de aanvaarding van deze functie de voorwaarde verbonden dat hij gedurende het eerste jaar zou kunnen terugtreden en alsnog gebruik zou kunnen maken van de overeengekomen afvloeiingsregeling.
2.8 Tussen eiser en de (beoogd) voorzitter van de raad van bestuur van verweerster zijn verschillen van inzicht ontstaan die hebben geleid tot een conflictsituatie. Partijen zijn verdeeld over de aard en de inhoud hiervan. Xxxxx stelt dat afspraken in het kader van de fusiebesprekingen niet werden nagekomen, terwijl volgens verweerster eiser nodeloos heeft getracht de fusie te traineren. In verband met de ontstane situatie heeft eiser in november 2003 bekend gemaakt dat hij de hiervoor vermelde functie niet zou aanvaarden en per 1 juli 2004 gebruik zou maken van de “voor [hem] van toepassing zijnde regelingen” (brief 19 november 2003).
2.9 De voorzitter van de raad van toezicht van één van de fusiepartners, thans voorzitter van de raad van toezicht van verweerster, heeft bij brief van 18 december 2003 aan de voorzitter van de raad van toezicht van de Riagg onder verwijzing naar hetgeen in de laatste vergadering (van 2 december 2003) daarover was meegedeeld, dat het addendum leidt tot een financiële toezegging die hetgeen gebruikelijk is in de gezondheidszorg verre overstijgt en de complete reserve van de Riagg zou opslokken. Deze toezegging wordt excessief genoemd. In overweging wordt gegeven daarop terug te komen.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit art. 19.1 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en staat tussen partijen vast.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het eerste geschilpunt tussen partijen betreft het antwoord op de vraag wat de aard is van de hiervoor in 2.2 vermelde overeenkomst. Eiser kwalificeert deze als een vaststellingsovereenkomst die voortvloeit uit de eerder tussen hem en zijn werkgeefster in de arbeidsovereenkomsten getroffen regelingen. Verweerster betwist zulks. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat van een vaststellingsovereenkomst is geen sprake kan zijn, reeds omdat tussen eiser en zijn toenmalige werkgeefster geen (te verwachten) geschil bestond. Xxxxx was bestuurder van de Riagg en mocht uiteraard zijn beslissing over de fusie niet laten afhangen van de regeling die met hem als directeur zou worden getroffen. Voor zover eiser aanvoert dat daarover een conflict bestond met de toenmalige raad van toezicht, gaat het Scheidsgerecht daaraan als niet ter zake doende voorbij. De hiervoor in 2.2 vermelde overeenkomst houdt onmiskenbaar een afvloeiingsregeling in waarbij eiser zich heeft verplicht tot gebruikmaking van de OBU per 1 juli 2004 onder toezegging van de Riagg aan hem bepaalde financiële vergoedingen te betalen.
4.2 Het Scheidsgerecht zal hierna eerst ingaan op het geschilpunt met betrekking tot de overeengekomen vergoeding van pensioenschade en daarna het tweede onderdeel van de overeenkomst, de aanvulling van de uitkering tot 100% van het laatstgenoten xxxxxxx tot eiser 65 jaar is geworden, behandelen.
4.3 In september 2001 is tussen eiser en de Riagg klaarblijkelijk overeengekomen dat hij, wanneer hij gebruik zou maken van de OBU-regeling, recht had op vergoeding van pensioenschade. De hoogte van de daarop betrekking hebbende vergoeding staat op grond van de daartoe gesloten overeenkomst in beginsel vast. Verweerster heeft een aantal argumenten aangevoerd op grond waarvan eiser geen aanspraak zou kunnen maken op nakoming ervan. Deze kunnen als volgt worden samengevat.
a) De getroffen afvloeiingsregeling is niet in overeenstemming met het addendum van september 2001. Xxxxx heeft zelf gekozen voor de OBU-regeling.
b) Het daarop betrekking hebbende besluit is vernietigbaar op grond van art. 2:8 in verbinding met art. 2:15 BW.
c) De overeenkomst is zo zeer in strijd met de redelijkheid en de billijkheid dat (ongewijzigde) nakoming ervan onaanvaardbaar is.
d) De hoogte van de aan eiser toegekende vergoeding is buitensporig.
4.4 Het Scheidsgerecht zal eerst ingaan op het standpunt van verweerster dat xxxxx geen aanspraak kan maken op enige vergoeding omdat hij zelf ervoor heeft gekozen dat aan zijn dienstverband een einde zou komen. Dit standpunt is niet juist als het gaat om de vergoeding ter zake van pensioenschade. Aan de voorwaarden in de overeenkomst van september 2001 is voldaan. De functie van eiser is opgeheven als gevolg van een fusie en eiser heeft in verband daarmee besloten gebruik te van de OBU-regeling. Hij heeft daarom recht op “compensatie van het verschil in ouderdomspensioen dat hierdoor ontstaat”. In beginsel was de raad van toezicht van de Riagg in dienst waarvan eiser werkzaam was, bevoegd de hoogte van deze compensatie vast te stellen.
4.5 Voor de wachtgeldregeling, ligt dit anders. Eiser zou, naar hij had kunnen en behoren te weten, alleen aanspraak hebben op toepassing van de wachtgeldregeling indien de arbeidsovereenkomst door de Riagg of door verweerster zou worden beëindigd. Daarvan is echter geen sprake. Xxxxx heeft zelf ervoor gekozen de hem aangeboden
functie na de fusie niet te aanvaarden en gebruik te maken van de OBU-regeling. De wachtgeldregeling en de OBU-regeling sluiten elkaar naar hun aard uit.
4.6 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht heeft xxxxx bovendien ten behoeve van zichzelf een regeling getroffen die – naar hij wist of had behoren te weten – niet in overeenstemming was met de reeds in zijn arbeidsovereenkomst bestaande afspraken en die in de gegeven omstandigheden ontoelaatbaar was omdat eiser daarin onevenredig werd bevoordeeld. Xxxxx had als directeur van één van de fusiepartners ook niet meer de volledige vrijheid om zeer kort voor de totstandkoming van de fusie een dergelijke regeling te treffen. Hij had met oog op een evenwichtige behartiging van zijn belang enerzijds en de belangen van de Riagg en de andere fusiepartners anderzijds de regeling van zijn eventuele vertrek moeten overlaten aan verweerster.
4.7 Ook naar objectieve maatstaven gemeten, vloeit uit de door eiser met de Riagg getroffen regeling een zodanig excessieve bevoordeling van eiser voort, dat eiser had moeten beseffen dat de nakoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Daarbij verdient nogmaals opmerking dat de arbeidsovereenkomst van eiser na de fusie in stand kon blijven, dat hem een andere, op zichzelf passende, functie is aangeboden en dat eiser zelf ervoor heeft gekozen weg te gaan, nadat hij een voorstel tot bemiddeling met betrekking tot de spanningen tussen hem en de beoogd voorzitter van de raad van bestuur was afgewezen. Een regeling die erop neerkomt dat naast een pensioenvergoeding een aanvulling tot 100% van het laatstgenoten inkomen wordt uitgekeerd over een periode van vier jaar door betaling van een bedrag ineens, is op geen enkele wijze te rechtvaardigen. Dit moet zowel aan eiser als aan de raad van toezicht van de Riagg aanstonds volkomen duidelijk zijn geweest.
4.8 Wat de pensioenschade betreft heeft verweerster aangevoerd dat eiser ten onrechte in de vergoeding ook een partnerpensioen van 90% heeft doen opnemen. Daarin voorzag de overeengekomen compensatie niet. Xxxxx heeft dit niet voldoende gemotiveerd betwist. De aan eiser toegekende vergoeding dient derhalve op dit onderdeel gecorrigeerd te worden. Het Scheidsgerecht gaat ervan uit dat partijen, die hierover niet voldoende informatie hebben verschaft, zelf een nieuwe berekening zullen doen opstellen op basis van de volgende uitgangspunten. Het pensioentekort bedraagt € 24.950,-- per jaar ingaande de dag waarop eiser 65 jaar oud zou worden. De levensverwachting van eiser bedroeg 19,32 jaar op het moment dat hij 60,5 jaar oud was. De gehanteerde rekenrente bedraagt 4,5%. Xxxxx krijgt een bedrag ineens uitgekeerd op rekening van een door hem in eigen beheer gehouden pensioenvennootschap.
4.9 De overige bezwaren van verweerster worden verworpen. Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de op 2 december 2003 gehouden vergadering is niet relevant, omdat verweerster heeft erkend dat de besluitvorming omtrent de aan eiser toekomende vergoeding was voorbehouden aan de raad van toezicht van de Riagg. De door verweerster overgelegde verklaringen over het verloop van de vergadering van 2 december 2003 maken duidelijk dat in deze vergadering verbazing is uitgesproken over de hoogte van de aan eiser toegekende vergoedingen, maar zij houden niet in dat aan de raad van toezicht van de Riagg de bevoegdheid is ontnomen daarover te beslissen.
4.10 Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld worden, ziet het Scheidsgerecht reden de kosten te verdelen als hierna onder 5 is vermeld.
Beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitraal vonnis:
5.1 De vordering van eiser is toewijsbaar in dier voege dat onder aftrek van hetgeen aan of ten behoeve van hem reeds te dier zake is voldaan, verweerster een vergoeding dient te voldoen ter zake van pensioenschade als hiervoor in 4.7 is overwogen.
5.2 De kosten van het Scheidsgerecht, vastgesteld op € 5.055,39 zijn voor rekening van beide partijen ieder voor de helft en zullen worden verhaald op het door eiser gestorte voorschot, zodat xxxxx van verweerster een bedrag van € 2.527,69 heeft te vorderen.
5.3 Ieder van partijen draagt voor het overige de eigen kosten.
5.4 Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 23 februari 2005 door xx. X. Xxxxxxxxxxx, voorzitter, drs. M.A. Bierens en xx. X. Xxxxxxxxxx, leden, met bijstand van mr. A.C. de Die als griffier.