Zitting 1968-1969-10 21 5
Zitting 0000-0000-00 21 5
Overeenkomst, op 28 oktober 1968 te 's-Gravenhage tot stand gekomen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland over het gebruik van Nederlandse territoriale wateren en havens voor n(ucleair) s(chip) „Xxxx Xxxx".
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Nr. 1
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen: 21 juli 1969.
De wens, dat deze overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onder- worpen, kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden der Kamer te kennen worden ge- geven uiterlijk op 20 augustus 1969.
's-Gravenhage, 21 juli 1969.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 60, lid 2, en onder verwijzing naar artikel 61, lid 3, van de Grondwet, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge hierbij de tekst over te leggen van de op 28 oktober 1968 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland over het gebruik van Nederlandse territoriale wateren en havens door bet n(ucleaire) s(chip) „Xxxx Xxxx" (Trb. 1968, 148) !).
Een toelichtende nota bij deze overeenkomst gelieve u hier- nevens aan te treffen.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zal de overeen- komst alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal 1) Nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden.
10 215 1
2
Toelichtende nota
Binnen afzienbare tijd zal het nucleaire schip „Xxxx Xxxx" reizen naar havens buiten de Bondsrepubliek Duitsland gaan maken. De „Xxxx Xxxx", het eerste handelsschip met kern- voortstuwing van de Bondsrepubliek, zal worden geëploiteerd door de rederij „Gesellschaft für Kernenergieverwertung in Schiffbau und Schiffahrt mbH, Hamburg" en, naar van de zijde der Regering van de Bondsrepubliek is medegedeeld, ver- moedelijk worden gebruikt voor de vaart tussen N.W. Europa en Noorwegen. In ieder geval kan worden verwacht, dat het schip regelmatig de haven van Emden zal aandoen, en voorts Rotterdam, het Botlekgebied, Amsterdam en IJmuiden zal bezoeken. Ook met eventuele vaart door de Westerschelde (naar en van Antwerpen) moet rekening worden gehouden.
In verband hiermede zijn tussen de beide betrokken Regerin- gen onderhandelingen gevoerd over de voorwaarden, waaron- der de „Xxxx Xxxx" de Nederlandse wateren en Nederlandse havens zou mogen aanlopen.
Resultaat van deze onderhandelingen is bijgaande overeen- komst. Om nader uiteen te zetten redenen geven ondergeteken- den u in overweging met deze overeenkomst in te stemmen.
De ondergetekenden zijn van mening dat tegen toelating van de „Xxxx Xxxx" in beginsel geen bezwaar bestaat.
Voor zoveel nodig vestigen zij er de aandacht op, dat het voor Nederland van belang kan zijn dat praktische ervaring met de ontvangst van nucleaire schepen in onze havens wordt opgedaan. Anderzijds zijn zij zich ervan bewust, dat bij be- zoeken van schepen met nucleaire voortstuwing de veiligheid van de omgeving bijzondere aandacht verdient, zodat tijdens die bezoeken vrij stringente veiligheidsvoorschriften dienen te wor- den toegepast. Aangezien het vergunningenstelsel van de Kern- energiewet, waaraan deze voorschriften zouden kunnen wor- den verbonden, nog niet in werking is getreden, dienden deze in de overeenkomst zelf te worden opgenomen. Dit is geschied in de artikelen 1 t/m 12 van de overeenkomst. Daarbij is het uitgangspunt, dat het bezoek van het schip zal zijn onderwor- pen aan de voorschriften van hoofdstuk VIII van het Inter- nationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, en voorts dient te geschieden in overeenstemming met de bij gelegenheid van de totstandkoming van het verdrag gefor- muleerde aanbevelingen (Trb. 1961, 84 en „Receuil des trai- té's" van de Verenigde Naties, deel 536, blz. 418 e.v. en 426 e.v.).
Deze voorschriften en aanbevelingen zijn in de onderhavige overeenkomst verder uitgewerkt en aangevuld. Het spreekt voorts vanzelf, dat alle wettelijke bepalingen, voor zover van toepassing op vreemde schepen in Nederlandse wateren en voor zover niet strijdig met het bepaalde bij deze overeenkomst, onverminderd gelden. In grote trekken is de regeling als volgt:
Voor het bezoeken van de Nederlandse wateren en havens is voorafgaande toestemming van de Nederlandse Regering ver- eist (artikel 1). Daarbij kunnen verdere voorwaarden worden gesteld (artikel 4, tweede lid). Ten einde hierover te kunnen beslissen, zal de Nederlandse Regering zich een oordeel moe- ten kunnen vormen over de veiligheid van het schip en de wijze waarop dit in bedrijf wordt gehouden. Deze gegevens zijn voor een groot deel te vinden in het zgn. veiligheidsdossier van het schip, welk dossier derhalve tevoren dient te worden over- gelegd (artikel 4, eerste lid). De Nederlandse Regering wijst voorts de instanties aan, die belast zijn met het toezicht op de naleving van voorwaarden en voorschriften (artikel 3), en zij treft de nodige regelingen met de plaatselijke autoriteiten. De kapitein dient de plaatselijke voorschriften en in instructies van de plaatselijke autoriteiten op te volgen, voor zover verenig- baar met de veiligheid (artikel 5, derde lid). Voorts is een be- paling opgenomen betreffende de controle op de naleving van de veiligheidsvoorschriften (artikel 6) en inzake het melden van abnormale of gevaarlijke situaties aan de Nederlandse auto- riteiten (artikel 5, vierde lid, en 9). Als sluitstuk dient de be- paling (artikel 10), dat, indien naar het oordeel van de bevoeg- de Nederlandse autoriteiten onmiddellijk gevaar voor de om-
geving bestaat, de kapitein de instructies van die autoriteiten dient op te volgen. Meent hij, dat zulks om redenen van veilig- heid niet mogelijk is, dan dient hij zich onmiddellijk tot de be- voegde Nederlandse centrale regeringsinstantie te wenden. Deze kan eventueel het schip het verdere verblijf ontzeggen.
De reder is gehouden de nodige maatregelen te treffen op- dat geen lozing van radioactief materiaal (in het water of in de lucht) plaatsheeft, behoudens toestemming van Nederlandse zijde (artikel 7).
Eveneens met het oog op de veiligheid is bepaald, dat op- drachten tot onderhoud en reparatie van de nucleaire installa- tie slechts zullen kunnen worden gegeven aan degenen, die toestemming voor het uitvoeren daarvan van Nederlandse zijde hebben, en dat het uitvoeren van deze werkzaamheden aan de bevoegde Nederlandse autoriteiten dient te worden ge- meld (artikel 8).
Naast bepalingen inzake de veiligheid bevat de overeen- komst een regeling inzake de aansprakelijkheid voor kern- schade, veroorzaakt door een kernongeval, waarbij radioactief materiaal van het schip betrokken is. Op dit onderwerp heeft betrekking het op 25 mei 1962 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Trb. 1968, 90), dat op 30 december 1968 voor het Koninkrijk werd ondertekend. Een ontwerp van Xxxxxxxx tot goedkeuring van dit verdrag, alsook een ontwerp van Xxx houdende nationale regelen met betrekking tot de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen, dat mede strekt tot uitvoering van het verdrag, zullen binnenkort aan de Staten-Generaal worden aangeboden. Naar de verwach- ting van de ondergetekenden zullen het verdrag en de genoem- de wet hier te lande nog niet van kracht zijn bij het eerst- komende bezoek van de „Xxxx Xxxx". In de onderhavige over- eenkomst zijn derhalve de nodige regelen omtrent de aanspra- kelijkheid van de exploitant van de „Xxxx Xxxx" opgenomen. Hierin zijn zoveel mogelijk de regels van het Verdrag van Brus- sel gevolgd.
Het Verdrag van Brussel berust op de volgende beginselen, welke ook ten grondslag liggen aan de reeds in werking zijnde Nederlandse wet van 27 oktober 1965, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (Stb. 1965, 546): de objectieve en uitsluitende aansprakelijk- heid van de exploitant van het nucleaire schip voor kernschade, beperkt tot een bepaald, zij het hoog bedrag, alsmede de ver- plichting van de Staat, die de exploitant vergunning tot het ex- ploiteren van het nuclaire schip heeft verleend, om de betaling van schadevorderingen tot bedoeld maximumbedrag te garan- deren.
De onderhavige overeenkomst bevat in artikel 14 in de eerste plaats een rechtstreekse verwijzing naar die artikelen van het Verdrag van Brussel, waarin deze beginselen zijn neergelegd en nader uitgewerkt, en die voor het onderhavige geval relevant zijn te achten. De aansprakelijkheid van de exploitant is in het- zelfde artikel beperkt tot DM 400 min., een bedrag dat ten naaste bij overeenkomt met het in het Verdrag van Brussel vastgestelde maximumbedrag van aansprakelijkheid. Vervol- gens zijn een aantal noodzakelijke aanvullende bepalingen op- genomen (artikelen 15 t/m 19) betreffende onderwerpen, welke in het verdrag ter nadere regeling aan de nationale wetgeving zijn overgelaten, dan wel in het verdrag zijn geregeld op een wijze, die in een bilaterale overeenkomst als de onderhavige niet zonder meer kan worden gevolgd. Enkele dezer bepalin- gen zijn hierna artikelsgewijze toegelicht.
Ten slotte zij gewezen op artikel 11 van de onderhavige overeenkomst, ingevolge hetwelk de bevoegde Nederlandse autoriteiten, onverminderd de bevoegdheden waarover zij reeds beschikken op grond van de bestaande Nederlandse wetgeving, in geval van stranding, aan de grond lopen of zinken van het schip, bevoegd zullen zijn op kosten van de reder van het schip de door hen nodige geachte maatregelen te treffen om dreigende kernschade te voorkomen, althans voor zover de reder zelf of
de regering van de Bondsrepubliek deze maatregelen niet treft.
Ten slotte moge de aandacht worden gevestigd op de speciale regeling (artikel 22), betrekking hebbende op de vaart door het gebied van de Eems en de Dollard. Aangezien het schip regelmatig Emden zal bezoeken zullen deze wateren veelvuldig worden bevaren. Ingevolge het Eems-Dollardverdrag (Trb. 1960, 69) wordt deze vaart geacht niet door Nederlandse wate- ren te verlopen. Daar van Nederlandse zijde niettemin indien en voor zover nodig veiligheidsvoorzieningen moeten kunnen worden getroffen, is mededeling door de reder van iedere vaart naar en van Emden verplicht gesteld.
Artikelsgcwijze behandeling
Artikel 2. Zowel Nederland als de Bondsrepubliek zijn partij bij het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensen- levens op zee, 1960 {Trb. 1961, 84) waarvan hoofdstuk VIII een aantal voorschriften bevat betrekking hebbend op schepen met kernvoortstuwing. Hieraan aansluitende aanbevelingen zijn vervat in bijlage C bij de Slotakte der Conferentie, waarbij bovengenoemd verdrag tot stand is gekomen. In artikel 2 wordt ervan uitgegaan, dat deze voorschriften en aanbeve- lingen in gelijke mate van toepassing zullen zijn.
Artikel 3. De speciale controle, genoemd in Voorschrift 11 van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van men- senlevens op zee betreft meer in het bijzonder de mogelijke gevaren voor de omgeving en voorts de aanwezigheid van een speciaal certificaat voor nucleaire schepen. Het ligt in het voornemen, de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie en van de Inspectie voor de Volksgezondheid met het in dit artikel bedoelde toezicht te belasten.
Artikel 4. Het hierbedoelde veiligheidsdossier is het door de reder opgemaakte en door de overheid van de vlaggestaat goedgekeurde dossier, waarin een volledige beschrijving van het schip, alsmede van de kerninstallatie is opgenomen. Het dossier bevat voorts de nodige informatie omtrent de veilig- heidsmaatregelen en "inrichtingen aan boord van het schip.
Artikel 5. Wat de in het eerste lid genoemde plaatselijke autoriteiten betreft zij speciaal gedacht aan die plaatselijke autoriteiten van gemeente en Rijk, die in het algemeen reeds belast zijn met de regeling van en het toezicht op het verkeer in de havens en op de scheepvaartwegen, of met het gezond- heidstoezicht. Met name de aanwijzing van de ligplaats voor het schip is voor dit laatste van belang.
Met de plaatstelijke voorschriften zijn in het derde lid meer in het bijzonder bedoeld verordeningen, voorschriften, rege- lingen etc, welke ter plaatse in de haven of op de water- wegen gelden.
De toepasselijkheid van deze voorschriften wijkt echter voor de veiligheidsnormen af van het veiligheidsdossier en de zgn. handleiding voor het bedrijf, welke hierna bij artikel 6 wordt besproken.
In het derde lid wordt voorts de kapitein de verplichting opgelegd, de instructies van de plaatselijke autoriteiten op te volgen. Indien de kapitein uit veiligheidsoverwegingen meent dat hij deze instructies niet kan opvolgen, moet hij zulks aan de bevoegde Nederlandse regeringsinstantie mededelen. Ver- wacht mag worden dat in een eventuele conflictsituatie een redelijke oplossing kan worden gevonden, waarbij de in Nederland geldende veiligheidsmaatstaven de doorslag dienen te geven.
Artikel 6. De in dit artikel genoemde speciale controle is reeds hiervoren bij artikel 3 ter sprake gebracht. De zgn. handleiding voor het bedrijf wordt regelmatig bijgehouden. Zij bevat aanwijzigingen voor het personeel aan boord terzake van de veilige hantering van de kerninstallatie, en is voorts een soort logboek betreffende de veiligheid. Aan de hand van deze gegevens kan de controlerende ambtenaar, die het veilig- heidsdossier terdege dient te kennen, zich volledig op de
3
hoogte stellen van alle gebeurlijkheden met betrekking tot de kerninstallatie. Wanneer gevaar dreigt kunnen de controlerende ambtenaren ingrijpen (zie artikel 10).
Artikel 8. De mogelijkheid om op eigen kracht te varen vormt een belangrijke veiiigheidsfacter. Juist door zijn mobiel karakter is de scheepsreactor in dit opzicht veiliger dan een niet-mobiele reactor. Bij dreigend gevaar voor de omgeving kan verplaatsing naar een veiliger oord een voor de hand liggende maatregel zijn. Aantasting van deze mobiliteit dient dan ook zoveel mogelijk te worden beperkt.
Artikel 11. Een schip dat in Nederlandse wateren zinkt of aan de grond raakt, valt onder de regeling van de Wrakken- wet (Stb. 1934, 401). Krachtens deze wet kan de beheerder van het betrokken openbare water na behoorlijke aankondiging een wrak doen opruimen. Dit geschiedt echter veelal door eigenaars en belanghebbenden zelf. Mits toestemming van de beheerder der openbare wateren is verkregen, bestaat nier- tegen geen bezwaar. Ingevolge het derde lid van het onder- havige artikel zal de regeling van de Wrakkenwet onvermin- derd van toepassing zijn bijgeval de „Xxxx Xxxx" in Neder- landse wateren mocht zinken. Beveiligings- en bergingsmaat- regelen zullen dan echter - wegens de aanwezigheid van nucleair materiaal - een speciaal karakter kunnen hebben en veel hogere kosten met zich mede kunnen brengen dan bij andere schepen. Om deze reden is in het eerste lid van het onderhavige artikel bepaald, dat de bevoegde Nederlandse autoriteiten de naar hun oordeel ter vermijding van dreigende kernschade nodige maatregelen op kosten van de reder zullen kunnen verrichten.
Ingevolge het tweede lid is de regering van de Bonds- republiek gehouden, naar vermogen hulp daarbij te verlenen.
Artikel 12. Met het oog op de nog geringe ervaring met de in de overeenkomst geregelde materie, leek opneming van een artikel van de onderhavige strekking gewenst.
Artikel 15. Aangezien het invoeren van een bepaling, als in het derde lid van dit artikel, in het Verdrag van Brussel aan de nationale wetgeving is overgelaten, kon niet volstaan worden met enkele verwijzing naar het overeenkomstige artikel V van het Verdrag van Brussel.
Voor het overige is het artikel echter geheel in overeen- stemming met de dwingende bepalingen van artikel V van het verdrag.
Artikel 16. De Nederlandse sociale wetgeving voorziet slechts ten dele in subrogatie van de uitkerende instelling in de rechten wegens kernschade van de verzekerde. In het onderhavige artikel is uitdrukkelijk bepaald, dat voorzover de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving in uitkeringen we- gens schadevergoeding voor kernschade voorziet, de uitkerende instelling in de rechten treedt van de verzekerde persoon, op vergoeding van kernschade krachtens de overeenkomst. Men vergelijke artikel VI van het Verdrag van Brussel.
Artikel 17. Dit artikel komt overeen met artikel III, twee- de lid, tweede volzin, van het Verdrag van Brussel. De garantie dient als zekerheid voor de betaling van de door de reder ver- schuldigde schadevergoeding, voor het geval de uit anderen hoofde ter beschikking komende middelen ontoereikend blij- ken. Door deze garantie is de vergoeding van de schade der- halve niet afhankelijk van de omstandigheid of al of niet, op grond van de Duitse wetgeving, een verzekering is gesloten, en of de daaruit ter beschikking komende gelden voldoende zijn voor de vergoeding der schade.
Artikel 18. Het Verdrag van Brussel geeft wat de juris- dictie betreft aan de gelaedeerde de keuze tussen de rechtbank van de „Licensing state" en die van de Staat waar de schade is geleden. Gezien het feit, dat ingevolge artikel 20 van de onderhavige overeenkomst de regeling betreffende wettelijke
4
aansprakelijkheid slechts van toepassing is op kernschade, ge- leden op Nederlands territoir en veroorzaakt op Nederlands territoir dan wel tijdens de vaart naar of van Nederland, is de voorkeur gegeven aan uitsluitende jurisdictie van de Neder- landse rechter. Om redenen van praktische aard is daartoe aan- gewezen de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Deze rechtbank is tevens uitsluitend bevoegd inzake vergoeding van kosten gemaakt door de Staat bij de opruiming van het schip, ingevolge artikel 11, eerste lid, van de overeenkomst. Daar de Duitse Bondsrepubliek voor de betaling van de schadevergoe- ding garant staat, zal zij zich als partij in het geding kunnen voegen (tweede lid).
In het derde lid van het onderhavige artikel wordt de moge- lijkheid van toepassing van nationale of verdragsbepalingen betreffende de beperking van de redersaansprakelijkheid uitge- sloten ten aanzien van de aansprakelijkheid voor kernschade, alsook ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de overeenkomst. Te den- ken valt hier in de eerste plaats aan het Verdrag nopens de be- perking van aansprakelijkheid van eigenaren van zeeschepen van 10 oktober 1957 (Trb. 1958, 46).
Artikel 20. In overeenstemming met het beperkte doel van de onderhavige bilaterale overeenkomst is er bij dit artikel van uitgegaan, dat de speciale aansprakelijkheidsregeling van de artikelen 14-19 slechts van toepassing dient te zijn op kern- schade, binnen Nederlands grondgebied geleden en veroorzaakt door een kernongeval tijdens het verblijf in, of de reis naar en van een Nederlandse haven of Nederlandse wateren.
Artikel 21. Dit artikel vormt een uitbreiding van artikel 20. Het artikel is voorts mede van belang in verband met artikel 32 van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland, tot regeling van de samenwer- king in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag). Daarin wordt bepaald, dat, indien het van toepassing zijn van een wet- telijke bepaling afhankelijk is van de vraag in welk gebied een
vaartuig zich bevindt of door welk gebied zijn weg voert, Duitse vaartuigen varende door het omstreden gebied worden beschouwd zich te bevinden binnen het gebied der Bondsrepu- bliek. Het is echter een vraag, of dit ook zou gelden ten aan- zien van het van toepassing zijn van de onderhavige overeen- komst.
Artikel 22. Zoals onder het vorig artikel reeds is opge- merkt, is op de „Xxxx Xxxx", wanneer dit schip vaart in het omstreden gebied van de Eems en Dollard, de Duitse wet- geving van toepassing. Niettemin zullen met het oog op de vaart van het schip op Emden, welke naar van Duitse zijde is verzekerd regelmatig zal plaatshebben, van Nederlandse zijde de nodige veiligheidsmaatregelen moeten worden ge- nomen. Om deze reden dient de reder ieder voorgenomen bin- nenlopen en verlaten van de haven van Emden tijdig mede te delen.
Artikel 26. Bezoeken van de „Xxxx Xxxx" aan de andere delen van het Koninkrijk zijn niet te verwachten.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
X. X. XXXXXX.
De Minister van Justitie,
C. H. F. POLAK.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
X. XXXXXXXX.
De Minister van Financiën,
H. I. WITTEVEEN.