URL:
Nederlands-Belgisch-Luxemburgse Douane-Overeenkomst (Luxembourg, 16 October 1949)
Source: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. Xxxxxxxx Xxxxxx Xxx Xxx (1919-1987) 1927- 1987. Overige onderwerpen. Stukken betreffende de Benelux. Met aantekeningen van X.X. xxx Xxx en G.M. Nederhorst, en documentatie. 1948-1951., 204.
Copyright: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis / International Institute of Social History
URL:
xxxx://xxx.xxxx.xx/xxx/xxxxxxxxxx_xxxxxxxx_xxxxxxxxxxx_xxxxxx_xxxxxxxxxxxx_xxxxxxxxxx_00_xxxxxxx_0000-xx- 22faf48f-c12e-4b2c-82f5-8ee4b373357a.html
Publication date: 25/09/2012
Protocol vastgesteld door de Regeringen van Nederland, België en Luxemburg tijdens de Ministeriële Besprekingen te Luxemburg op 13, 14 en 15 October 1949
Bijlage l bij het Protocol van 16 October 1949MONETAIRE EN HANDELSPOLITIEK...................
Bijlage 2 van het Protocol van 16 October 1949LANDBOUWPOLITIEK.........................................
Bijlage 3 bij het Protocol van 16 October 1949FISCALE POLITIEK................................................
Bijlage 4 bij het Protocol van 16 October 1949WATERWEGEN EN HAVENVRAAGSTUKKEN....
Bijlage 5 bij het Protocol van 16 October 1949INTERPARLEMENTAIR OVERLEG.......................
Onderstaande conclusies van de Commissie voor fiscale vraagstukken met betrekking tot de aanpassing aan de nieuwe wisselkoers van de tarieven van de accijnzen en de specifieke invoerrechten zullen door de Regeringen in een briefwisseling worden bevestigd.........................
I
De drie Regeringen zijn te Luxemburg bijeengekomen om de resultaten vast te stellen van de maatregelen die door de verschillende landen zijn genomen sedert de Ministersconferentie te 's-Gravenhage van 10 tot 13 Maart 1949 en eveneens om te onderzoeken welke maatregelen genomen dienen te worden voor de verwezenlijking van de Voor-Unie, welke periode gekenmerkt wordt door de geleidelijke vrijmaking van het wederzijdse handelsverkeer, de stelselmatige coördinatie van de handels- en monetaire politiek der partners jegens derde landen, en de voorbereiding van een gezamenlijke politiek ten aanzien van met deze laatste te sluiten overeenkomsten.
Zij hebben met voldoening vastgesteld de vorderingen welke in de betrokken landen zijn gemaakt in de richting van een terugkeer tot het algemene economische evenwicht aldaar. De devaluatie der valuta heeft nieuwe factoren doen ontstaan die geëigend zijn om de verwerkelijking van de Unie in zekere opzichten te vergemakkelijken.
II
De drie Regeringen hebben de door deze Conferentie geboden gelegenheid aangegrepen om het op 5 October 1949 te 's-Gravenhage opgestelde en geparafeerde accoord te ondertekenen, na het met gemeen goedvinden in een richting van verdere vrijmaking aanzienlijk te hebben uitgebreid. Zij hebben gemeend dat aldus een verdere stap is gezet op de weg, die met zekerheid leidt naar het uiteindelijk doel, te weten de Unie.
III
De drie Regeringen hebben gezamenlijk een reeks besluiten genomen omtrent de navolgende onderwerpen:
1. Monetaire en handelspolitiek (zie bijlage 1).
2. Landbouwpolitiek (zie bijlage 2).
3. Fiscale politiek (zie bijlage 3).
4. Vraagstukken op het gebied der waterwegen en havens (zie bijlage 4).
5. Parlementaire contacten (zie bijlage 5).
III
1. Onder verwijzing naar het Protocol dd. 13 Maart 1949 zijn de partijen overeengekomen dat het stelsel van de Economische Unie, waarvan de verwezenlijking is voorzien op l Juli 1950, zou worden vastgesteld in het licht van de ervaringen opgedaan tijdens de periode van de Voor-Unie.
2. Gedurende de periode van de Voor-Unie zullen de partijen zich een duidelijker beeld kunnen vormen van de gevolgen, welke zullen voortvloeien uit de plaats gehad hebbende devaluaties en uit de veranderingen die daarvan het gevolg zullen zijn met betrekking tot de vrijmaking van het internationale handels- en betalingsverkeer.
3. Van deze ontwikkeling zal het in belangrijke mate afhangen of de Economische Unie terstond volledig zal kunnen worden verwezenlijkt, dan wel, of voorlopig nog bepaalde beperkingen ten aanzien van het handels- en betalingsverkeer onvermijdelijk zullen blijken.
4. De voorwaarden, waaronder deze overwegingen zouden kunnen en moeten worden toegepast, hebben het voorwerp uitgemaakt van een nauwlettend onderzoek. Dit onderzoek zal zonder onderbreking worden voort gezet in de daartoe bij de voorgaande overeenkomsten voorziene organen, met name in de Vergadering van de Presidenten en de Monetaire Commissie van de Raad van de Economische Unie. Deze zullen rapport uit
brengen aan het Comité van Ministers belast met de handels- en monetaire politiek. Voorstellen dienaangaande zullen vóór l Maart 1950 aan de drie Regeringen worden aangeboden.
5. Ten behoeve van de voortzetting van dit onderzoek hebben de drie Delegaties overeenstemming bereikt nopens enige algemene richtlijnen, welke als volgt kunnen worden samengevat.
De partijen zijn van oordeel, dat de volgende stap op de weg naar de verwezenlijking van een volledige economische unie zal bestaan uit de invoering van het stelsel van „déclaration-licence" op het gehele terrein van de wederzijdse goederenbeweging, onder voorbehoud van een beperkt aantal uitzonderingen onder meer ten aanzien van bepaalde landbouwproducten en voor zover nodig van goederen afkomstig uit het dollargebied.
6. Uitgaande van de gedachten uitgedrukt in het Protocol van Maart 1949 dat de maatregelen te nemen in gevallen van verstoring van het bilaterale evenwicht met name gezocht zullen worden op het gebied van de handel, erkennen de partijen dat het noodzakelijk is een coördinatie van hun handels- en monetaire politiek tot stand te brengen en in het bijzonder van hun verdragsverhoudingen tot derde landen.
Het doel van deze coördinatie moet zijn het voorkomen of herstellen van de hoger genoemde verstoring van evenwicht. Ten einde het eventuele deficit geheel of gedeeltelijk op te vangen, komen de partijen in beginsel overeen om hiertoe aan te wenden die deviezen welke, na gezamenlijk onderzoek, voor de crediteurstaat bruikbaar zouden blijken te zijn.
Deze coördinatie zal worden nagestreefd met gebruik van vastomlijnde methoden en met name — en wel zo spoedig mogelijk — door paralelle onderhandelingen omtrent handels- en betalingsaccoorden met derde landen. In de aldus tot stand te brengen accoorden zullen gemeenschappelijk vastgelegde grenzen worden gesteld aan de crediet-marges, welke onderscheidenlijk aan derde landen worden verleend.
7. Voor zover in het verkeer tussen de partnerlanden na aanwending van de boven genoemde middelen nog een deficit mocht blijven bestaan, zal dit als volgt worden gedekt:
a. Het debiteurland zal gebruik kunnen maken van een door het crediteurland te verlenen en nader in gemeen overleg vast te stellen credietmarge.
In het raam van dit crediet zullen twee grenzen worden vastgesteld. Wanneer de eerste bereikt zal zijn, zullen de belanghebbende partijen gehouden zijn elkander te raadplegen; bij het bereiken van de tweede grens zullen de partijen gehouden zijn te onderhandelen over de bepalingen van een accoord dat de nodige maatregelen voorziet om overschrijding van het crediet te vermijden.
b. Indien, ondanks deze bepalingen, het verleende crediet is uitgeput, zal het crediteurland het recht hebben het debiteurland uit te nodigen:
1. een beroep te doen op het Internationale Monetaire Fonds ten einde de beschikking te verkrijgen over de vereiste betaalmiddelen;
2. hem goud of convertibele deviezen ter beschikking te stellen.
Indien het debiteurland, in aanmerking nemend de noodzaak om een zekere monetaire reserve te behouden, zich buiten staat acht om, hetzij een verplichting op zich te nemen die zou uitlopen op een betaling in goud, hetzij om goud of convertibele deviezen af te staan, zal het crediteurland het recht hebben het debiteurland uit te nodigen om in gemeenschappelijk overleg hun handelsverkeer aan de aldus ontstane toestand aan te passen.
8. De politiek ten aanzien van de invoer uit het dollargebied zal worden bepaald door de beschikbare of door de door beide partijen in voorbedoelde periode te verwachten middelen.
Teneinde op dit gebied een gemeenschappelijke politiek te kunnen volgen zal ieder der drie Regeringen een
doelmatig programma uitwerken van hetgeen aan dollars benodigd is en naar verwachting beschikbaar zal zijn. De daartoe getroffen regelingen moeten zoveel mogelijk gemeenschappelijk zijn. Indien het evenwel onmogelijk zal blijken ten aanzien van bepaalde goederen tot een gelijkluidend standpunt te komen, zullen de nodige administratieve beschikkingen worden vastgesteld, teneinde te voorkomen dat goederen, waarvan de invoer door één der partijen is toegestaan en door de andere verboden, direct of indirect worden geleid via het gebied van het eerstgenoemde land.
Gedaan te Luxemburg in drie exemplaren, de 16e October 1949.
(w.g.) XXXX XXX XXXXXXX (w.g.) STIKKER
(w.g.) JOS. BECH
Bijlage l bij het Protocol van 16 October 1949 MONETAIRE EN HANDELSPOLITIEK
De beginselen overwegende, welke het monetaire en commerciële statuut van de Unie zouden moeten beheersen, zijn de drie Regeringen reeds thans tot overeenstemming gekomen omtrent de volgende richtlijnen:
1. De prealabele voorwaarde voor de onderlinge inwisselbaarheid van de gulden en de Belgische franc, en voor de Economische Unie, is de verwezenlijking van het binnenlandse en buitenlandse evenwicht der beide volkshuishoudingen met in achtneming van bijzondere met betrekking tot het dollar-deficit te nemen maatregelen.
2. Een opeenhoping van het betaalmiddel van de ene partner bij de andere is ontoelaatbaar.
3. Bij het afsluiten van gemeenschappelijke betalingsaccoorden moet rekening worden gehouden met de behoeften aan deviezen van de Unie, waarbij tevens dient te worden gestreefd naar het herstel van het bilaterale evenwicht.
4. Coördinatie van de monetaire systemen is nodig teneinde te voorkomen dat de terzake in het ene land geldende bepalingen zouden worden omzeild ten gunste van de bepalingen in het andere land. Maar noch deze coördinatie noch die van de handelspolitiek moet geschieden op basis van de meest beperkende politiek.
5. Wat betreft de bilaterale rekening zal de regeling daarvan de aanwijzing moeten bevatten van een bedrag, bij welks overschrijding:
a. de partijen overleg moeten plegen;
b. de drie Regeringen overeenstemming moeten bereiken over de te nemen besluiten.
De totale credietmarge mag zich slechts uitstrekken tot de tijdelijke verstoring van het evenwicht in beide richtingen, teneinde aan het stelsel een zekere soepelheid te geven.
6. Het bilaterale gebrek aan evenwicht moet naar gelang van de omstandigheden worden gedekt door één of meer van de hieronder niet uitputtend opgesomde middelen:
a. voorwaardelijke Marshall-hulp;
b. trekkingen op het Internationale Monetaire Fonds;
c. buitenlandse leningen;
d. inbreng van deviezen welke in het kader van de commerciële en monetaire samenwerking der partnerlanden voor het crediteurland in Beneluxverband aantrekkelijk zijn;
e. coördinatie van binnenlandse credietpolitiek (expansie en contractie).
7. De afdekking der behoeften aan dollars zou kunnen worden verwezenlijkt (niet uitputtende opsomming):
a. door de Xxxxxxxx-hulp (rechtstreekse en voorwaardelijke);
b. door bevordering van de uitvoer;
c. door de convertibiliteit der Europese valuta;
d. door het stelsel van accoorden met plafond;
e. door trekkingen op het Internationale Monetaire Fonds, hetzij in dollars, het zij in deviezen van een der partnerlanden, welke de mogelijkheid van trekking in dollars openen;
f. door buitenlandse leningen;
g. door credietbeperkende maatregelen;
h. door beperkende contingenteringsmaatregelen.
8. De Unie is afhankelijk van de verwachte voortzetting van de Marshall-hulp tot in 1952.
9. Indien tenslotte, ondanks de hierboven aangegeven maatregelen een ernstige structurele evenwichtsverstoring mocht blijven bestaan, die een ontoelaatbare opeenhoping van deviezen van het ene partnerland bij het andere tengevolge zou hebben, zou hierin op de volgende wijze verbetering moeten worden gebracht:
a. hetzij door een beperking van het ruilverkeer tussen de beide volkshuishoudingen;
b. hetzij door toepassing van een economische politiek, die, afzonderlijk of te gelijkertijd, in het debiteurland een deflatie zou veroorzaken en in het crediteurland een inflatie;
c. hetzij door geëigende monetaire maatregelen.
10. Een toenadering van de kapitaal-rentabiliteitsniveau's is wenselijk ter bevordering van een ontwikkeling der kapitaalbewegingen, welke het bilaterale deficit kan verminderen.
Bijlage 2 van het Protocol van 16 October 1949 LANDBOUWPOLITIEK
De drie Regeringen hebben het hieronder volgende rapport aangenomen, hetwelk werd aangeboden door de Ministers van Landbouw op basis van de werkzaamheden van de Commissie voor Landbouw, Voedselvoorziening en Visserij:
De belangrijkste beginselen, waarop de werkzaamheden van de Commissie voor Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening van de Raad van de Economische Unie zich houden kunnen baseren, teneinde de doelstellingen te verwezenlijken, welke op de Ministersconferentie in Den Haag (Maart 1949) werden vastgesteld, zou men als volgt kunnen omschrijven:
1. De landbouweconomie van Benelux zal zich in het algemeen kenmerken door de aanwezigheid van een productiecapaciteit, welke de binnenlandse consumptie te boven gaat en daardoor de noodzaak van export met zich medebrengt.
Anderzijds zal, rekening houdend met het speciale karakter van de landbouweconomie van Benelux, deze moeten berusten op een bijzonder sterk ontwikkelde voedingsindustrie en op een technisch volmaakte conserverings-industrie van landbouwproducten (conservenfabrieken, koelindustrie, enz.).
2. De noodzakelijkheid van een grote stabiliteit in de afzet van agrarische producten (gezien hun bederfelijkheid) brengt onvermijdelijk met zich mede de aanvaarding van een politiek, die eensdeels gericht is op een volledige ontwikkeling van de mogelijkheden om de binnenlandse markt te verzadigen, anderzijds op een volmaakte organisatie van de buitenlandse afzet:
a. om het eerste van deze oogmerken te bereiken zal de harmonisering van de binnenlandse markt der drie landen op de lange duur van groot nut zijn;
b. wat betreft de stabiliteit van de buitenlandse afzetmarkten, de door de Nederlandse politiek gedurende de laatste twintig jaren bereikte resultaten schijnen te bewijzen, dat een vastomlijnde en doelmatige organisatie, welke in het bijzonder een systeem van vergunningen en van „heffingen” bij de invoer en het verlenen van subsidies op in- en uitvoer omvat, doeltreffend is geweest. Op het speciale gebied van controle op de kwaliteit van uitvoerproducten is de werkzaamheid van het Belgisch bureau van land- en tuinbouwmarkten doeltreffend gebleken.
De ervaring van de Belgische landbouweconomie gedurende de periode voor de oorlog schijnt te bewijzen, dat de ontwikkeling van de binnenlandse markt het beste is bereikt door de toepassing van douanemaatregelen, die de productie geheel en al vrij lieten.
Op de lange duur kan de ontwikkeling van de binnenlandse markt slechts op duurzame wijze geholpen worden, indien de productie zich uitbreidt omdat zij winstgevend is en zij zal bevorderd worden door een voortgaande verlaging van de verkoopsprijzen, waardoor voortdurend de consumptie zal worden vergroot.
En dergelijke verlaging van de verkoopsprijzen moet nagestreefd worden door de systematische verlaging van de kostprijzen. Men moet deze politiek toepassen binnen de door de Regeringen op de conferentie te 's- Gravenhage aangegeven grenzen, welke ten doel hebben aan de landbouwers in de Benelux een voldoende beloning te verzekeren in goed geleide bedrijven, welke uit een economisch en sociaal oogpunt gerechtvaardigd zijn. Met het oog daarop zal het nodig zijn maatregelen te nemen, teneinde iedere buitensporige prijsafwijking als een gevolg van prijsfluctuaties op de wereldmarkt, op de Beneluxmarkt te voorkomen. Dit slaat in het bijzonder op veevoeders, aangezien de drie landen zelf 90% van hun behoefte aan veevoeder produceren. Een egalisatie van de invoerprijzen kan worden verwezenlijkt door middel van
„heffingen en toeslagen”.
Een politiek van verlaging der kostprijzen is gerechtvaardigd uit een oogpunt van vergroting van het binnenlands verbruik en van de uitvoer. Teneinde de verlaging van de kostprijzen te bespoedigen kan het van belang zijn over te gaan tot een politiek van subsidies voor een verbetering van de landbouw; bovendien is het, teneinde de concurrentiemogelijkheid op de internationale markten te versterken, wenselijk een gezamenlijke en op uitvoer gerichte politiek te voeren.
De noodzakelijke middelen zouden kunnen worden geput uit een landbouwfonds, waarvan de vorming door de Commissie voor Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening wordt aanbevolen, dat zijn middelen zou ontvangen uit de opbrengst van de „heffingen” op de invoer.
Zoals hierboven is gezegd, blijkt een wederzijdse aanpassing van de organisaties, die de in- en uitvoer
regelen, noodzakelijk. Bovendien zou men, in verband met de bijzondere omstandigheden op de internationale markten enerzijds het sluiten van contracten op lange termijn met landen, die optreden als
„single buyers” moeten overwegen en anderzijds een eventuele centralisering van bepaalde importen. Aangezien deze beginselen reeds worden toegepast in Nederland, zouden de O.N.D.A.H. en de overeenkomstige organisatie, die in het Groot-Hertogdom moet worden opgericht, moeten worden voorzien van geëigende bevoegdheden.
3. Overgangsbepalingen
De beperkingen voor een vrij verkeer van landbouwproducten tussen de Beneluxlanden zullen geleidelijk worden opgeheven naarmate de concurrentie-voorwaarden op de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse markten aan elkaar worden gelijk gemaakt. Gezien de wenselijkheid van een bepaalde „timing” voor de geleidelijke vrijmaking van producten, welke vallen onder het Protocol van 9 Mei 1947 en rekening houdende met het feit, dat de elementen, die deze vrijmaking mogelijk maken, tot de competentie van verscheidene Commissies van de Raad van de Economische Unie behoren, veroorloven de Voorzitters zich aan de Heren Ministers aan te bevelen zodanige instructies te geven, dat de verschillende daartoe bevoegde commissies op initiatief van de Raad van de Economische Unie maatregelen treffen, die tot deze vrijmaking moeten leiden.
4. Bijzondere maatregelen moeten worden overwogen om rekening (e houden met de bijzondere natuurlijke omstandigheden van de Luxemburgse landbouw. Terzake zal men zich moeten laten leiden door de bepalingen, welke van kracht zijn in de B.L.E.U., daarbij rekening houdende met de gevolgen, welke het speciale stelsel voor Luxemburg op de Belgische en Nederlandse landbouw zou kunnen hebben.
5. Derhalve, overtuigd van de noodzakelijkheid van harmonisering van de landbouwpolitiek in de drie landen en zonder op het ogenblik definitief stelling te nemen ten aanzien van de concrete voorstellen, zoals geformuleerd door de Commissie voor Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening inzake een coordinering van de landbouweconomiën en inzake de verwezenlijking van een politiek van bescherming van de landbouw, belasten de drie Regeringen de Commissie voor Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening met het indienen van een aanvullend rapport vóór l Januari 1950. Dit rapport zal een nadere omschrijving moeten bevatten met name van de toepassing, de omvang en de invloed van de nivellering, van stabiliserings- en prijsgarantiepolitiek en meer in het bijzonder het stelsel der „heffingen en subsidies” bij de invoer, de werking van het landbouwfonds en de wijze, waarop de uitvoer moet worden bevorderd.
De Commissie voor Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening is eveneens belast met het indienen van passende suggesties voor het instellen van het speciale stelsel, zoals bedoeld sub 4.
Al deze maatregelen moeten dienen om de geleidelijke verwezenlijking van de Economische Unie te vergemakkelijken.
Bijlage 3 bij het Protocol van 16 October 1949 FISCALE POLITIEK
De drie Regeringen hebben besloten in den vervolge geen fiscale maatregelen te nemen, welke de thans bestaande verschillen kunnen versterken en de concurrentievoorwaarden ongunstig kunnen beïnvloeden.
Zij hebben de jongste beslissingen genomen ten behoeve van een volledige unificering van de accijnzen,
daarbij rekening houdende met de nieuwe wisselkoersen; zij zullen op korte termijn wetsvoorstellen indienen, welke deze unificering tot stand brengen. Zij hebben eveneens maatregelen genomen, die nodig zijn voor de aanpassing van de specifieke douane-rechten aan de nieuwe wisselkoersen.
Na kennis te hebben genomen van het verslag van de deskundigen ter uitvoering van het Haagse Protocol en gezien het feit, dat de budgetaire moeilijkheden, welke de unificering beletten, nog niet konden worden opgeheven, hebben zij verklaard met betrekking tot de omzetbelasting, dat zij besloten zijn deze unificering te blijven nastreven door geleidelijke aanpassing van hun respectieve wetgevingen. Zij zullen hun pogingen tot toenadering op het gebied der directe belastingen voortzetten.
Bijlage 4 bij het Protocol van 16 October 1949 WATERWEGEN EN HAVENVRAAGSTUKKEN
Ter uitvoering van het Protocol van de Ministersconferentie, gehouden te Den Haag, hebben de betrokken Regeringen van beide zijden als leden van de speciale Commissie, welke in het leven is geroepen voor de bestudering van de belangrijke problemen met betrekking tot de waterwegen en de havens benoemd:
door Nederland:
de Heer Mr M. P. L. Xxxxxxxxxxx, oud-Minister, Voorzitter, de Xxxx X. Xxxxxxxxx,
de Heer G. H. Crone; door België:
de Heer X. X. xxx Xxxxxxxxxx, Minister van Staat, Voorzitter,
de Heer Xxxxxx, Honorair Secretaris-Generaal van het Ministerie van Openbare Werken, de Xxxx X. Xxxxxxxxx, Professor aan de Universiteiten van Gent en Brussel.
Iedere delegatie zal een beroep kunnen doen op de medewerking van deskundigen en van ambtenaren van belanghebbende departementen.
De Commissie zal voornamelijk de technische, economische en financiële aspecten bestuderen van de vraagstukken betreffende de havens en de waterwegen van Antwerpen, Gent en Luik, die van groot belang zijn voor het verkeer tussen de twee landen. De Commissie heeft tot opdracht haar rapporten bij de Regeringen binnen een tijdsbestek van maximum een jaar in te dienen.
Bijlage 5 bij het Protocol van 16 October 1949 INTERPARLEMENTAIR OVERLEG
De drie Regeringen, welke gaarne een nauwere samenwerking verwezenlijkt zouden zien tussen de drie Parlementen voor een meer doeltreffende samenwerking der drie landen, met name ten aanzien van vraagstukken voortvloeiende uit de Europese samenwerking, zullen binnen korte tijd te dien aanzien nader overleg plegen.
Onderstaande conclusies van de Commissie voor fiscale vraagstukken met betrekking tot de
aanpassing aan de nieuwe wisselkoers van de tarieven van de accijnzen en de specifieke invoerrechten zullen door de Regeringen in een briefwisseling worden bevestigd.
I. Accijnzen
1. Voor de hierna genoemde goederen, worden de guldensbedragen, voorzien in vroegere overeenkomsten en afspraken, verhoogd overeenkomstig de nieuwe pariteit: bier, alcoholen, niet-mousserende gegiste vruchtendranken, suiker, natte pruimtabak, werken van edele metalen.
2. Ten aanzien van benzine, wordt het bedrag in Belgische franken, vastgesteld bij de vroeger gemaakte afspraak, verminderd overeenkomstig de nieuwe pariteit.
3. De accijns op mousserende gegiste dranken wordt vastgesteld op de navolgende bedragen per hectoliter: Appeldrank of perendrank: frs. 150
Dranken, andere dan appeldrank of perendrank, vervaardigd uit andere vruchten dan druiven,krenten of
rozijnen: frs. 750
Andere dranken: frs. 1500
De guldensbedragen worden berekend overeenkomstig de nieuwe pariteit.
II. Invoerrechten
4. Voor de hierna genoemde goederen, worden de guldensbedragen, vastgesteld in het Tarief van invoerrechten, verhoogd overeenkomstig de nieuwe pariteit:
Posten: Goederen:
57a Druiven
122 en 123 Suiker, enz.
152 Bier (1)
153 t/m 156 Wijnen, enz.
161 Azijn
171 Ruwe tabak
ex. 294 Positieve cinematografische films
0000x. Xxxxxxxxx van bepaalde categorieën.
(1) De bedragen, in guldens en in franken, van de invoerrechten op bier, vastgesteld bij artikel 7 van het Verdrag van 16 December 1948, zullen worden herzien met verrekening van deze verhoging.
5. Ten aanzien van de hierna genoemde goederen, worden de bedragen in Belgische franken, vastgesteld in het Tarief van invoer rechten, verlaagd overeenkomstig de nieuwe pariteit:
Posten: Goederen:
63 Koffie
64 Thee
89d Maté
157 t/m 159bis Gedistilleerde dranken, alcohol, enz.
ex. 294 Negative cinematografische films
ex. 661 Werken van fayence, enz.
ex. 662 Werken van porcelein.
6. Voor de hierna genoemde goederen worden de guldensbedragen, vastgesteld in het Tarief van invoerrechten, verhoogd met twee derden van het verschil tengevolge van de nieuwe pariteit, terwijl de bedragen in Belgische franken worden verlaagd met een derde van dat verschil:
Posten: Goederen:
205a Benzol, toluol, enz.
ex. 206 Petroleum, enz., lichte en halfzware.