DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,
nr. 302 136 van 23 februari 2024 in de zaak RvV X / IV | ||
Inzake: | X wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X | |
Xxxxxxx woonplaats: | ten kantore van advocaat X. XXXXXXXX Xxxxxxxxxxxxxxx 000 0000 XXXX | |
tegen: de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 28 juli 2023 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris- generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 26 juni 2023.
Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 14 december 2023 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 18 januari 2024.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat X. XXXXXXXX, in het bijzijn van de voogd en van attaché X. XXXXXXXXXXX, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Over de gegevens van de zaak
1.1. Verzoeker die verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten, diende een verzoek om internationale bescherming in op 10 maart 2022.
1.2. Het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna ‘het CGVS’), hoorde verzoeker op 14 april 2023. Xxxxxxxxx werd daarbij bijgestaan door een tolk die het Pashtou machtig is en zijn advocaat en voogd waren aanwezig.
1.3. Op 26 juni 2023 nam de commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna ‘de commissaris-generaal’) de bestreden beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus die luidt als volgt:
“A. Feitenrelaas
Volgens jouw verklaringen heb je de Afghaanse nationaliteit, ben je een Pasjtoense soenniet en ben je afkomstig van de stad Jalalabad in de provincie Nangarhar. Je ging tot het eerste middelbaar naar school.
Je vader werkte als dokter voor Franse organisaties. Iedereen in jullie omgeving wist over zijn werk. De taliban kwamen dit ook te weten en belden je vader verschillende keren op om te dreigen dat hij en de hele familie gedood zouden worden indien hij zijn werk niet staakte. Je vader ontving tevens dreigbrieven van de taliban.
Na de machtsovername dachten jullie dat jullie problemen enkel erger zouden worden dus begaven jullie zich naar de luchthaven om het land te verlaten. Jij en jouw broer M. S. (O.V.[…]) raakten gescheiden van de rest van de familie en belandden in augustus 2021 op een evacuatievlucht naar Albanië. Xxxxxx bleven ongeveer drie maanden in Albanië waar jullie vernamen dat de overige gezinsleden naar Pakistan waren gereisd waar zij nog steeds verblijven.
Vervolgens reisden jij en jouw broer via Montenegro, Servië, Hongarije, Oostenrijk en Duitsland naar België waar jullie op 8 maart 2022 aankwamen en op 10 maart 2022 een verzoek om internationale bescherming indienden.
Ongeveer 20 dagen na jullie vertrek uit Afghanistan doorzochten de taliban jullie huis en lieten ze een dreigbrief achter waarin staat dat jouw vader zich moest aanmelden bij een rechtbank en zijn werk moest stopzetten. Sindsdien doorzoeken de taliban alle huizen maandelijks naar mensen met wie ze problemen ondervonden.
Je vreest bij terugkeer gedood te worden door de taliban omwille van het werk van jouw vader.
Ter staving van uw verzoek om internationale bescherming leg je een kopie neer van twee bladzijden uit het oude taskaraboekje van jouw vader, een kopie van de taskara van jouw moeder en jouw zussen X.,
N. en M., een kopie van een certificaat over jouw Engelse lessen, een kopie van een schooldocument, een kopie van enkele foto’s van jou en jouw familieleden, een kopie van de dreigbrief van de taliban, een kopie van een contract van jouw vader bij Xxx Xxxx Foundation van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022, een kopie van een appreciatiecertificaat van jouw vader van het ministerie van Gezondheid voor een workshop van 7 tot 11 april 2003, een kopie van een werkcertificaat van jouw vaders werk van 01/05/2004 tot 09/07/2006, een kopie van een eigendomsakte, een kopie van het diploma van jouw vader, een kopie van een brief van je OKAN-leerkracht die je prijst om je aangename karakter en deelname aan activiteiten, algemene informatie over een dokter die problemen ondervond na de machtsovername door de taliban en opmerkingen bij de notities van het persoonlijk onderhoud.
B. Motivering
Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in jouw administratief dossier, van oordeel is dat er in jouw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden kunnen worden aangenomen.
Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er je in het kader van de behandeling van jouw verzoek door het Commissariaat-generaal steunmaatregelen verleend.
Meer bepaald werd er je een voogd toegewezen die je bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werd het persoonlijk onderhoud afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; heeft het persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in het bijzijn van jouw voogd en advocaat die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; en werd er bij de beoordeling van jouw verklaringen rekening gehouden met jouw jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in jouw land van herkomst.
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat jouw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat je kunt voldoen aan jouw verplichtingen.
Wat betreft je beweerde problemen met de taliban moet worden opgemerkt dat deze overeenkomen met de motieven aangehaald door je broer M. S. in zijn verzoek om internationale bescherming dat werd geweigerd in een beslissing die luidt als volgt:
"Vooreerst dient te worden opgemerkt dat u zich onterecht als minderjarige voordeed. Immers, de beslissing die u werd betekend door de dienst Voogdij, stelt dat u ouder dan 18 jaar bent (Federale overheidsdienst Justitie, ref. […] d.d. 21 maart 2022). Dat u op 25 januari 2006 zou zijn geboren, blijkt na medisch onderzoek niet aannemelijk. Aan de hand van dit onderzoek werd uw geboortedatum bijgesteld van 25 januari 2006 naar 25 januari 1999. De vaststelling dat u zich onterecht als minderjarige voordeed en ingevolge het leeftijdsonderzoek zelfs minstens zeven jaar ouder bent dan u beweerde, ondermijnt uw algemene geloofwaardigheid.
U stelt dat u een vrees voor vervolging dient te koesteren omdat u de zoon bent van een dokter die samenwerkte met een Franse organisatie (notities persoonlijk onderhoud CGVS d.d. 14/04/2023, p. 9). Uit de beschikbare informatie (het EUAArapport Afghanistan. Targeting of Individuals van augustus 2022xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xx rgeting_of_individuals.pdf, EUAA COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments van 4 november 2022 xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_11_Q35_EUAA_COI_Query_Response_Afghanistan_update_1_July_31_October_2022.pdf en de EUAA Country Guidance Afghanistan van januari 2023
xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-0000) blijkt echter dat er in het algemeen geen sprake is van een situatie waarin alle medewerkers van de voormalige overheid te maken krijgen met vervolging. De meeste mannelijke medewerkers van de voormalige overheid hebben hun functie opnieuw opgenomen in de huidige administratie. Bepaalde groepen, zoals ex-leden van het ANSF, medewerkers van het juridische apparaat etc., kunnen in sterkere mate te maken krijgen met vervolging. Vervolging van andere ex-overheidsmedewerkers hangt onder meer af van de specifieke rol of functie die iemand bekleedde, de dienst waarvoor hij werkte, persoonlijke vijandschappen, de zichtbaarheid van de functie. U stelde dat uw vader werkzaam was als dokter voor de organisatie Xxx Xxxx Foundation die gefinancierd werd met Xxxxx xxxx en legt een attest neer van zijn werkzaamheden (CGVS, p. 9). Uit de door u neergelegde documenten – die allen kopieën betreffen waarvan de authenticiteit onmogelijk kan worden nagegaan - blijkt hoogstens dat uw vader in 2003 deelnam aan een workshop van het ministerie van Gezondheid, van 2004 tot 2006 als dokter werkte voor de organisatie Xxx Xxxx Xxxxxxx Project en van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 een contract had met de organisatie Aga Khan Foundation voor werkzaamheden in een ziekenhuis in het district Waras in de provincie Bamyan. Het loutere feit dat uw vader als arts werkzaam was in een ziekenhuis dat mee gefinancierd werd door buitenlands geld is onvoldoende om aannemelijk te maken dat uw vader zelf hierdoor zou worden vervolgd.
U stelt evenwel dat uw vader persoonlijk bedreigd werd door de taliban en hierdoor intussen naar Pakistan is gevlucht. Rekening houdend met de aanwezige informatie, die geen situatie schetst waarin personen met het profiel van uw vader vervolgd worden, kan hieraan reeds weinig geloof worden gehecht. U slaagde er niet in om dit in uw specifiek geval wel aannemelijk te maken. U bleef immers bijzonder vaag over de bedreigingen van de taliban aan het adres van uw vader. U kon zelfs niet bij benadering inschatten wanneer uw vader voor het eerst telefonisch bedreigd werd, noch hoeveel keer dit gebeurde (CGVS, p. 10). Uw vader kreeg vervolgens een dreigbrief van de taliban maar of hierop een naam stond vermeld, wist u niet (CGVS, p. 11). Xxxxxxxx of uw familieleden zich trachtten te informeren wie van de taliban achter de bedreigingen zaten, antwoordde u ontwijkend dat het moeilijk is om zoiets te weten te komen (CGVS, p. 12). Hierbij dient extra aandacht te worden geschonken aan uw vastgestelde leeftijd van meer dan 23 jaar waardoor dit gebrek aan kennis geenszins kan worden toegeschreven aan een jeugdige leeftijd. Hoe dan ook mag van een verzoeker worden verwacht dat hij over de kernelementen van zijn relaas coherente en duidelijke verklaringen kan afleggen. De vaststelling dat u hier niet in slaagde ondanks het feit dat u nog contact onderhoudt met uw familie bij wie u zich dus perfect had kunnen informeren (CGVS, p. 5) doet op een manifeste wijze afbreuk aan de geloofwaardigheid van deze bedreigingen. Uw verklaringen over de reactie van u en uw familie op de bedreigingen overtuigden evenmin. Gevraagd naar de stappen die jullie ondernamen om veilig te blijven, antwoordde u dat uw vader zeker was dat de voormalige overheid hem en zijn familie gingen beschermen en dat u een vriend op de hoogte had gebracht wiens vader generaal was in een naburige basis (CGVS, p. 13). U bleek hem echter pas enkele dagen na de bedreigingen te hebben ingelicht (CGVS, p. 13) hetgeen de geloofwaardigheid en ernst van de door u beweerde bedreigingen verder ondergraaft. Er kan immers niet worden ingezien dat u en uw vader nadat de hele familie met de dood werd bedreigd niet eerder voorzorgsmaatregelen namen. Verder frappeert het dat u bij uw registratie
aanhaalde dat uw vader als dokter samenwerkte met Amerikanen (fiche niet-begeleide minderjarige vreemdeling, p. 4) een uitspraak die u bij het CGVS ontkende ooit te hebben gemaakt (CGVS, p. 10). Minstens even frappant is de vaststelling dat u ten tijde van uw gesprek bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) op 5 januari 2023, met andere woorden bijna anderhalf jaar na uw vertrek uit Afghanistan, niet eens de naam kende van de organisatie waarvoor uw vader in het verleden had gewerkt terwijl dit op de documenten stond die u er zelf neerlegde (Vragenlijst CGVS d.d. 05/01/2023, vraag 3.5). Dit kennelijke gebrek aan kennis van en tegenstrijdige verklaringen over het werk dat aan de basis zou liggen van al uw problemen met de taliban ondermijnt andermaal de geloofwaardigheid en de ernst van de door u beschreven vervolgingsfeiten ten aanzien van uw vader en bij uitbreiding ten aanzien van de rest van uw familie en uzelf.
Door het afleggen van ongeloofwaardige verklaringen over de bedreigingen ten aanzien van uw vader en diens vlucht ten gevolge hiervan toont u de problematische situatie waarin deze laatste zich volgens uw verklaringen bevindt dan ook geenszins aan.
Wat uw eigen situatie betreft, kan worden opgemerkt dat familieleden van personen met bepaalde profielen te maken kunnen krijgen met vervolging, bv. wanneer de taliban op zoek zijn naar de persoon met het profiel of wanneer er bepaalde redenen zijn die maken dat de taliban wraak willen nemen op deze persoon en zijn familie. U haalt geen dergelijke zaken aan. Het loutere feit dat u een familielid bent van een dokter, waarvan u a priori niet aannemelijk maakt dat hij zélf te maken heeft met daden van vervolging, is onvoldoende om een nood aan bescherming in uw hoofde aannemelijk te maken. Het is aldus aan u om aan te tonen dat u vervolging zou dienen te vrezen. U haalt echter geen geloofwaardige vervolgingsfeiten aan ten aanzien van u of uw familie in de periode die volgde. Ten eerste moet worden opgemerkt dat het gegeven dat er geen geloof kan worden gehecht aan de eerdere bedreigingen van de taliban ten aanzien van uw vader, het geloof in de bedreigingen na de machtsovername reeds op losse schroeven zet. Voorts kon u over de tweede dreigbrief, die u neerlegde, niet eens zeggen of de naam van de opsteller al dan niet vermeld staat (CGVS, p. 11), noch of er vermeld staat waar uw vader zich diende aan te melden (CGVS, p. 12). Hoewel u beweerde de brief een beetje te hebben gelezen (CGVS, p. 12) wekt het verbazing dat uit de vertaling blijkt dat de brief wel degelijk getekend werd door een zekere S. A. A. en de plaats vermeldt waar uw vader zich diende aan te melden. Uw kennelijke desinteresse in deze brief ondermijnt de geloofwaardigheid en authenticiteit ervan dan ook volkomen. Ten overvloede kan er nog op gewezen worden dat het serienummer en de maand in de brief werden ingevuld met westerse schrijfwijze terwijl de overige cijfers op Arabische wijze werden ingevuld hetgeen de authenticiteit van dit document verder ondermijnt. U liet tot slot na om het WhatsAppbericht te tonen waarin u deze brief van uw oom verkreeg met een weinig overtuigende uitleg over het veranderen van uw WhatsAppnummer en gsm kort voor het onderhoud bij het CGVS (CGVS, p. 13, 14). Hoe dan ook moet worden opgemerkt dat dergelijke documenten enkel als bewijs kunnen worden aanvaard voor zover ze worden gedragen door plausibele en geloofwaardige verklaringen, hetgeen hier, zoals hierboven werd vastgesteld, niet het geval is. Bovendien moet verwezen worden naar objectieve informatie waarover het CGVS beschikt (toegevoegd aan uw administratief dossier) waaruit blijkt dat in Afghanistan en zelfs daarbuiten gemakkelijk op niet-reguliere wijze Afghaanse documenten kunnen verkregen worden. Veel Afghaanse documenten zijn ook na gedegen onderzoek door Afghaanse deskundigen niet van authentieke te onderscheiden. Bijgevolg is de bewijswaarde van dergelijke documenten bijzonder relatief en volstaan zij op zich niet om de eerder vastgestelde ongeloofwaardigheid van uw relaas te herstellen.
Er kan dan ook geen enkel geloof worden gehecht aan de door u beschreven bedreigingen van de taliban ten aanzien van uw vader en bij uitbreiding uw familieleden.
Ook over de evacuatievlucht van u en uw broer naar Albanië overtuigden uw verklaringen overigens niet. Vooreerst moet worden aangestipt dat u zelf aangaf dat jullie geen enkel document dienden voor te leggen om deze vlucht te nemen (CGVS, p. 6) waardoor deze vlucht zelfs indien dit voor waar wordt aangenomen geenszins iets zegt over de geloofwaardigheid van xxxxxx beweerde problemen. U verklaarde voorts dat u geen idee meer had welke positie u in het vliegtuig innam en niet meer wist op welk tijdstip u deze vlucht nam maar dat de vlucht zeker in de middag vertrok (CGVS, p. 6). Daar de aangehaalde gebeurtenissen een manifeste afwijking vormen op de alledaagsheid en van determinerende invloed waren op uw verdere leven, kunnen zij geacht worden in uw geheugen te zijn gegrift zodat u bij machte zou moeten zijn deze op coherente en duidelijke wijze uiteen te zetten. Uw vage verklaringen overtuigen dan ook niet. U legde verder ondanks een beweerd verblijf van drie maanden in Albanië geen enkel (begin van) bewijs neer van dit verblijf. U verklaarde dat jullie geen telefoon bezaten in Albanië omdat jullie deze in de drukte bij uw familie hadden achtergelaten (CGVS, p.
7). Er kan echter niet worden ingezien dat uw vader – volgens u dermate welvarend dat hij sinds het vertrek van jullie gezin van zes personen naar Pakistan meer dan anderhalf jaar geleden nog voldoende geld heeft om niet te moeten werken (CGVS, p. 7) – er niet in slaagde om een bedrag over te maken aan jullie om hiermee een telefoon te kopen waarmee jullie beter konden communiceren met jullie familie. Ingevolge de bovenstaande vaststellingen moeten er ernstige vraagtekens worden geplaatst bij de geloofwaardigheid van de omstandigheden en het moment van jullie vertrek uit Afghanistan. Dit blijkt tevens uit uw verklaring dat u van plan was om universitaire studies aan te vatten het komende schooljaar maar niet eens wist wanneer het universitaire schooljaar van start ging (CGVS, p. 4) en nog geen universiteit had uitgekozen (CGVS, p. 4). Dat u zich op geen enkele wijze had voorbereid hierop (CGVS, p. 4) verbaast des te meer daar uit objectieve informatie blijkt dat deze universiteiten een ingangsexamen voorzien.
Xxxxxxx haalt u geloofwaardige elementen aan waaruit zou blijken dat uw in Afghanistan achtergebleven familieleden zouden worden vervolgd. Uw twee paternale ooms N. en A., eveneens dokters, wonen nog steeds in de stad Jalalabad (CGVS, p. 3, 4) – net als alle kinderen van N. (CGVS,
p. 5) – en hebben er nog steeds eigen apotheken (CGVS, p. 4). U toont niet aan dat u in geval van terugkeer wel problemen zou hebben om deze reden.
Voor zover u bij uw registratie aanhaalde dat u eveneens een vrees koestert ten aanzien van Afghanistan omwille van het feit dat u Engels leerde (fiche niet-begeleide minderjarige vreemdeling d.d. 10/03/2022, p. 4) moet worden aangestipt dat u deze vrees niet vermeldde bij de Dienst Vreemdelingenzaken (Vragenlijst CGVS d.d. 05/01/2023) noch bij het CGVS toen u gevraagd werd alle redenen te geven waarom u niet zou kunnen terugkeren (CGVS, p. 9). Pas nadat het CGVS u herinnerde aan deze vrees zei u dat u misschien problemen zou kunnen kennen omdat Xxxxxx de taal van de buitenlanders is (CGVS, p. 13). Deze vrees is louter hypothetisch en de vaststelling dat u zich op geen enkele wijze informeerde over de situatie van uw medelesgevers (CGVS, p. 8) ondermijnt de geloofwaardigheid en xxxxx van enige persoonlijke vrees in uw hoofde ten gevolge van deze lessen.
Uit bovenstaande vaststellingen volgt dat u niet aannemelijk heeft gemaakt dat u een gegronde vrees voor vervolging heeft zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie noch dat u een reëel risico op ernstige schade loopt zoals bepaald in artikel 48/4 §2 a) van de Vreemdelingenwet.
De door u neergelegde documenten kunnen de bovenstaande vaststellingen niet ombuigen. De identiteit van u en uw gezinsleden an sich staan niet ter discussie in deze beslissing, net zomin als het feit dat uw vader in het verleden werkzaam was als dokter en uw broer S(x) een opleiding volgde in Afghanistan. De dreigbrief werd hierboven besproken en de eigendomsakte houdt geen verband met uw problemen. Dat u in Gent bij Volvo werkte van 10 tot en met 14 april 2023 wordt evenmin ter discussie gesteld.
Wat betreft de foto’s die u neerlegde van uw familie kan nog worden opgemerkt dat uit deze foto’s ondanks het uitdrukkelijke verzoek van het CGVS (CGVS, p. 8) niet kan worden afgeleid dat deze in Pakistan werden genomen. Uw vader houdt weliswaar een Pakistaanse krant en mogelijk Pakistaanse roepies maar deze zijn redelijkerwijze eenvoudig te bekomen in Afghanistan. Hoe dan ook zou het verblijf van uw gezinsleden in Pakistan de bovenstaande vaststellingen omtrent jullie problemen met de taliban niet kunnen ombuigen."
Uit het voorgaande volgt dat er evenmin geloof kan worden gehecht aan jouw verklaringen omtrent de problemen met de taliban.
Enkele vaagheden in jouw verklaringen versterken de bovenstaande vaststelling dat er geen geloof kan worden gehecht aan jullie beweerde problemen. Zo kon je niet inschatten wanneer de dreigtelefoons aan jouw vader plaatsvonden (CGVS, p. 10), wist je niet of je vader zich ergens moest presenteren omdat je de xxxxxxxxxx niet las (CGVS, p. 16), kon je niet inschatten wanneer de taliban nog bij je familie langskwamen na jullie vertrek (CGVS, p. 17, 18), wist je niet wie van de taliban je familie nog lastigviel na jullie vertrek (CGVS, p. 18) en kon je niet zeggen met wie van de taliban jullie eigenlijk problemen ondervonden (CGVS, p. 18). Er wordt gezien je jeugdige leeftijd niet van jou verwacht dat je alles tot in de kleinste details zou kunnen verklaren maar deze opmerkelijke vaagheden omtrent de kern van jouw relaas en dat van je broer, ondermijnen de geloofwaardigheid van jullie beweerde problemen verder.
Voorts is het zeer opmerkelijk dat jij beweerde dat je vader voor het eerst iets aan jullie vertelde over de bedreigingen enkele dagen voor jullie vertrek uit Afghanistan, al kon je dit niet met zekerheid zeggen (CGVS, p. 10) terwijl je broer verklaarde dat je vader xxxxxx dit reeds twee maanden voor jullie vertrek
meedeelde (CGVS S., p. 13). Er mag nochtans verwacht worden dat het moment waarop jullie voor het eerst vernamen dat jullie als familie bedreigd werden door de taliban in jullie geheugen gegrift staat en jullie dit aldus met zekerheid en coherentie zouden kunnen situeren in de tijd, quod non. Ook jij had overigens bij je registratie aangegeven dat je vader voor Amerikanen werkzaam was in de plaats van voor een organisatie gesponsord met Xxxxx geld (fiche niet-begeleide minderjarige vreemdeling, p. 4).
Tot slot waren er enkele incoherenties tussen jouw verklaringen en die van je broer omtrent jullie vertrek uit Afghanistan. Zo stelde jij dat je gezinsleden dezelfde dag van jullie vertrek naar Albanië, naar Pakistan afreisden (CGVS, p. 8) terwijl je broer zei dat ze terug naar huis gingen om pas enkele dagen later het land te verlaten (CGVS S., p. 6). Je gaf tevens aan dat jij wel degelijk een gsm bijhad op de luchthaven maar deze gestolen werd (CGVS, p. 8) terwijl je broer verklaarde dat xxx nooit een telefoon had gehad en hij zijn telefoon achterliet bij jullie familie (CGVS S., p. 6, 7). Je verklaarde ook opvallend genoeg dat jullie het vliegtuig namen rond 5u30 of 6u in de ochtend (CGVS, p. 14) terwijl X. de vlucht zeker in de middag situeerde (CGVS S., p. 6). De opmerking van je voogd na het onderhoud dat je omwille van aanhoudende vragen dit uur had gezegd terwijl de vlucht eigenlijk in de late voormiddag plaatsvond zoals je broer ook had verklaard, is een weinig ernstige postfactumverklaring. Dat ook jij overigens niet eens kon inschatten waar in het vliegtuig jullie zaten, is eveneens merkwaardig. Deze incoherenties ondergraven verder de geloofwaardigheid van jullie verklaringen omtrent de omstandigheden en het tijdstip van jullie vertrek uit Afghanistan, hetgeen op zijn beurt jullie algemene geloofwaardigheid en de geloofwaardigheid en ernst van jullie vrees ondermijnt.
Uit bovenstaande vaststellingen volgt dat je niet aannemelijk hebt gemaakt dat je een gegronde vrees voor vervolging hebt zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie noch dat je een reëel risico op ernstige schade loopt zoals bepaald in artikel 48/4 §2 a) van de Vreemdelingenwet.
Naast de toekenning van de vluchtelingenstatus kan een verzoeker om internationale bescherming ook de subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2 van de Vreemdelingenwet.
Overeenkomstig artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, maar ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon als gevolg van willekeurig geweld in het geval een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt de EUAA Country Guidance: Afghanistan van januari 2023 (beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx- guidanceafghanistan-january-2023) in rekening genomen.
In de EUAA Country Guidance wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld. In de EUAA Country Guidance wordt er op gewezen dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld;
(ii) de aard van de gebruikte methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld geografisch verspreid is; (v) het aantal burgerslachtoffers; (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten; en (vii) verdere impact van het geweld.
In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Er wordt ook met andere indicatoren rekening gehouden, enerzijds bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar anderzijds, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen, ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan voor 15 augustus 2021 regionaal erg verschillend waren. Deze sterke regionale verschillen typeerden het conflict in Afghanistan. In sommige provincies was er sprake
van een open strijd waardoor er voor die regio’s slechts minimale individuele elementen vereist waren om aan te tonen dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de betrokken provincie aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet. In andere Afghaanse provincies was de omvang en de intensiteit van het geweld beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten werd, waardoor er voor die regio’s niet kon gesteld worden dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog was dat er zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar het betrokken gebied aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon, tenzij de verzoeker aannemelijk maakte dat er in zijn hoofde persoonlijke omstandigheden bestonden die het reëel risico om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld verhoogden (HvJ, 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 39). Tot slot waren er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag was dat in het algemeen kon gesteld worden dat er geen reëel risico bestond voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvond in de provincie.
Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Afghanistan Security Situation Update van september 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2021_09_EASO_COI_Report_Afghanistan_Security_situation_update.pdf, EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf, de COI Focus Afghanistan. Veiligheidssituatie van 5 mei 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx._xxxxxxxxxxx._xxxxxxxxxxxxxxxxxxx_00000000.x df, EUAA Afghanistan Security Situation van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx
_situation.pdf, de COI Focus Afghanistan: Veiligheidsincidenten (<ACLED) per provincie tussen 16 augustus 2021 en 30 juni 2022 van 23 september 2022 en de EUAA COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments van 4 november 2022, beschikbaar op
xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_X00_XXXX_XXX_Xxxxx_Xxxxxxxx_Xxxx anistan_update_1_July_31_October_2022.pdf) blijkt dat de veiligheidssituatie sinds augustus 2021 sterk gewijzigd is.
Het einde van de strijd tussen de vroegere overheid en de taliban ging gepaard met een sterke afname van het conflict-gerelateerd geweld en met een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers.
Waar voor de machtsovername door de taliban het overgrote deel van het geweld in Afghanistan te wijten was aan de strijd tussen de overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen enerzijds, en opstandige groepen als de taliban en ISKP anderzijds, moet worden vastgesteld dat de voormalige overheid, haar veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen niet langer als actor aanwezig zijn in het land. Het verdwijnen van enkele van de belangrijkste actoren uit het conflict heeft geleid tot een fundamenteel nieuwe situatie in het land en draagt in zeer grote mate bij aan de afname van het willekeurig geweld in Afghanistan.
Sinds de machtsovername van de taliban is het niveau van willekeurig geweld in Afghanistan significant gedaald. De VN Human Rights Council stelde in maart 2022 dat, hoewel sporadisch geweld nog plaatsvindt, burgers nu in relatieve vrede kunnen leven. In vergelijking met dezelfde periode het jaar voordien daalden tussen 19 augustus en 31 december 2021 het aantal ‘armed clashes’, luchtaanvallen en incidenten met IED’s allen met meer dan 90%. Hetzelfde patroon en lagere niveau van willekeurig geweld tekenden zich af in 2022.
UNAMA registreerde in de tien maanden na 15 augustus 2021 in totaal 2.106 burgerslachtoffers (waarvan 700 dodelijke), voornamelijk ten gevolge van aanslagen van ISKP op niet-militaire doelwitten waarbij vooral religieuze minderheden werden getroffen en, in mindere mate, als gevolg van ‘unexploded ordnance’. Ditzelfde patroon zette zich verder in de tweede helft van 2022. UCDP registreerde in de periode tussen de machtsovername in augustus 2021 en 22 oktober 2022 1.086 dodelijke burgerslachtoffers.
Het geweld dat actueel nog plaatsvindt, is voornamelijk doelgericht van aard, waarbij enerzijds sprake is van acties van de taliban tegen voornamelijk leden van de voormalige ANSF alsook tegen bijvoorbeeld ex-overheidsmedewerkers, journalisten en aanhangers van ISKP. Anderzijds wordt er gerapporteerd over confrontaties tussen de taliban en het National Resistance Front , voornamelijk in Panjshir en
aangrenzende noordelijke regio’s, en over aanslagen door ISKP, die voornamelijk gericht zijn tegen leden van de taliban en tegen sjiitische burgers.
ISKP gebruikt in haar gerichte aanslagen tegen de taliban, vooral in landelijke regio’s, dezelfde tactieken die eerder werden gebruikt door de taliban, zoals zelfmoordaanslagen, bermbommen, magnetische bommen en targeted killings. Hoewel veel van deze acties en aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijke collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn en de impact ervan op burgers beperkt is. Afghanistan werd sinds de machtsovername getroffen door enkele grote aanslagen die onder meer de sjiitische minderheid viseerden en werden opgeëist door ISKP. Bij vier grote zelfmoordaanslagen van ISKP, die gericht waren op de Xxxxx Xxxxxx luchthaven, twee sjiitische moskeeën en een militair hospitaal, vielen in totaal 264 dodelijke slachtoffers en 533 gewonden, wat ongeveer 70% van het totaal aantal burgerslachtoffers in de periode tussen 15 augustus 2021 en 15 februari 2022 uitmaakte. Na een kalmere periode in het einde van 2021 en de eerste maanden van 2022 was er sinds april opnieuw sprake van een patroon van aanslagen van ISKP op voornamelijk sjiitische doelwitten in stedelijke gebieden. Grootschalige aanslagen vonden in de maanden die volgden voornamelijk plaats in Kabul en waren gericht tegen de sjiitische gemeenschap aldaar. ISKP, dat een 4000-tal militanten zou tellen, is aanwezig in quasi heel Afghanistan, maar heeft een sterkere aanwezigheid in het oosten, het noorden en in Kabul. De aanwezigheid van ISKP in deze gebieden is echter niet van die aard dat er kan gesteld worden dat ze de controle hebben over het grondgebied. De taliban voerden raids uit op schuilplaatsen waar ISKP- leden zich bevinden en voerden hierbij arrestaties uit. De taliban voerden verder gerichte aanvallen en targeted killings uit op vermeende ISKP-leden. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze acties doelgericht van aard waren en slechts in beperkte mate burgerslachtoffers veroorzaakten.
ACLED registreerde in de periode van 15 augustus 2021 tot 21 oktober 2022 het grootste aantal veiligheidsincidenten in Kabul en Panjshir, gevolgd door Baghlan, Nangarhar en Takhar. Dodelijke slachtoffers vielen er volgens UCDP in de periode tussen 16 augustus 2021 en 22 oktober 2022 in hoofdzaak in de provincie Kabul. De vastgestelde daling van het geweld heeft verder als gevolg dat de wegen significant veiliger werden, waardoor burgers zich veiliger over de weg kunnen verplaatsen.
In de maanden voorafgaand aan de machtsovername door de taliban was er sprake van een sterke toename van het aantal intern ontheemden. Deze waren afkomstig uit quasi elke provincie van Afghanistan. XXXXXX rapporteerde in de periode 1 januari – 30 november 2021 759.000 nieuwe intern ontheemden in Afghanistan, waarvan 98% dateerde van voor de machtsovername door de taliban. Na de machtsovername en het einde van het conflict is er een significante daling in het aantal intern ontheemden en is ontheemding ten gevolge van conflict vrijwel volledig gestopt.
De machtsovername door de taliban heeft een impact gehad op de aanwezigheid van bronnen in het land en op de mogelijkheid om verslag uit te brengen. Er kan opgemerkt worden dat, in vergelijking met de periode voor de machtsovername waarin bijzonder veel bronnen en organisaties in Afghanistan actief waren en over de veiligheidssituatie rapporteerden, heden minder gedetailleerde en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan voorhanden is. Er moet echter worden vastgesteld dat de berichtgeving uit en over het land niet is gestopt, dat tal van bronnen nog steeds beschikbaar zijn en nieuwe bronnen zijn verschenen. Bovendien zijn verschillende gezaghebbende experten, analisten en (internationale) instellingen de situatie in het land blijven opvolgen en rapporteren zij over gebeurtenissen en incidenten. De verbeterde veiligheidssituatie heeft verder als gevolg dat meer regio’s dan vroeger toegankelijk zijn. Er kan dan ook besloten worden dat er actueel voldoende informatie beschikbaar is om het risico voor een burger om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld te kunnen beoordelen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er sprake is van een significante daling van het willekeurig geweld in geheel Afghanistan, en dat de incidenten die zich wel nog voordoen hoofdzakelijk doelgericht van aard zijn. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en houdt onder andere rekening met het sterk afgenomen aantal incidenten en burgerslachtoffers, de typologie van het geweld, het beperkt aantal conflict-gerelateerde incidenten en de beperkte intensiteit van deze incidenten, het aantal slachtoffers in verhouding met het totale bevolkingsaantal, de impact van dit geweld op het leven van de burgers en de vaststelling dat veel burgers terugkeren naar hun regio van herkomst. Na grondige analyse van de beschikbare informatie is de Commissaris-generaal tot de conclusie gekomen dat er actueel geen aanwijzingen zijn dat er in Afghanistan een situatie zou bestaan waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid in het land een reëel risico zou lopen om blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Er mag van uitgegaan worden dat indien er actueel situaties zouden zijn die van die aard zouden zijn dat een burger louter omwille van zijn
aanwezigheid in het land een risico op ernstige schade zou lopen in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet, zoals situaties van open combat of van hevige of voortdurende gevechten, er informatie of minstens indicaties zouden zijn in die richting. Je bracht zelf geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.
Gelet op hogervermelde vaststellingen en na grondige analyse van de beschikbare informatie dient evenwel besloten te worden dat er in Afghanistan actueel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van het willekeurig geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat jij louter door jouw aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van jouw leven of jouw persoon zoals bedoeld in artikel 48/4, § 2, c) van de vreemdelingenwet.
Je laat na het bewijs te leveren dat je specifiek geraakt wordt, om redenen die te maken hebben met jouw persoonlijke omstandigheden, door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld te Afghanistan. Evenmin beschikt het CGVS over elementen die erop wijzen dat er in jouw hoofde omstandigheden bestaan die ertoe leiden dat je een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
Overeenkomstig artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico zou lopen op ernstige schade bestaande uit foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Naar analogie met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden benadrukt dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet valt.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 15, b) van de richtlijn 2004/83/EU (heden richtlijn 2011/95/EU), waarvan artikel 48/4, § 2, b van de Vreemdelingenwet de omzetting in Belgisch recht vormt, in wezen overeenstemt met artikel 3 van het EVRM (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, C-465/07, § 28). Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat socio- economische of humanitaire situaties in welbepaalde omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een schending van het non-refoulementbeginsel, zoals begrepen onder artikel 3 van het EVRM. Het EHRM maakt hierbij evenwel een onderscheid tussen socioeconomische omstandigheden of een humanitaire situatie die wordt veroorzaakt door actoren, enerzijds, of door objectieve factoren, anderzijds (EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 11449/07, Sufi en Elmi / Verenigd Koninkrijk, § 278-281).
Waar precaire leefomstandigheden worden veroorzaakt door objectieve factoren, zoals ontoereikende voorzieningen als gevolg van een gebrek aan overheidsmiddelen al dan niet in combinatie met natuurlijk voorkomende fenomenen (bijvoorbeeld een medische aandoening of droogte), hanteert het EHRM een hoge drempel en oordeelt het dat enkel “in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn”, een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden aangenomen (EHRM 27 mei 2008, nr. 26565/05, N. v. Verenigd Koninkrijk, §§ 42-45; EHRM 29 januari 2013, nr. 60367/10, S.H.H. / Verenigd Koninkrijk, § 75 en § 92).
Wanneer precaire leefomstandigheden het gevolg zijn van het handelen of de nalatigheid van actoren (overheidsactoren of niet-overheidsactoren) kan enkel een schending van artikel 3 van het EVRM worden aangenomen wanneer er een reëel risico bestaat dat de verzoeker bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Deze situatie is echter uiterst uitzonderlijk, en het Europees Hof heeft slechts in twee gevallen besloten tot een schending van artikel 3 EVRM om deze reden, met name in de zaak M.S.S. en in de zaak Xxxx en Elmi (EHRM 21 januari 2011, nr. 30696/09, M.S.S. / België en Griekenland, §§ 249-254 ; EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 11449/07, Sufi en Elmi / Verenigd Koninkrijk, §§ 282-283; RvV 5 mei 2021, nr. 253 997). In latere rechtspraak benadrukte het EHRM het uitzonderlijke karakter van deze rechtspraak (EHRM 29 januari 2013, nr. 60367/10, S.H.H. / Verenigd Koninkrijk, §§ 9091).
Zulke situatie valt, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, evenwel niet noodzakelijk onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet.
Het CGVS betwist noch ontkent dat de algemene situatie en de leefomstandigheden in Afghanistan voor een deel van de bevolking zeer slecht kunnen zijn. Dit betekent niet dat elke Afghaan bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat sinds augustus 2021 het land en de bevolking in het algemeen verarmd zijn; onder andere is het gemiddelde inkomen met een derde gedaald, is de tewerkstellingsgraad gedaald, en bevindt een deel van de bevolking zich in een situatie van voedselonzekerheid of loopt ze het risico om in zulke situatie terecht te komen. XXXXXX geeft aan dat 55 % van de bevolking in 2022 humanitaire hulp nodig heeft (waarvan 9,3 miljoen personen in ‘extreme need’) en WFP geeft aan dat meer dan de helft van de bevolking voedselonzekerheid kent.
Het Hof van Justitie heeft tevens verduidelijkt dat artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn niet noodzakelijkerwijs alle hypotheses dekt die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM zoals wordt uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet staat immers niet op zichzelf, maar moet worden gelezen samen met artikel 48/5 van de dezelfde wet, waarin wordt gesteld dat ernstige schade in de zin van artikel 48/4 kan uitgaan van of veroorzaakt worden door: “a) de Staat; b) partijen of organisaties die de Staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen; c) niet-overheidsactoren”. Zo stelt het Hof van Justitie in dit verband dat “In artikel 6 van richtlijn 2004/83 wordt een opsomming gegeven van de actoren van ernstige schade, hetgeen de opvatting bevestigt dat dergelijke schade moet voortvloeien uit de gedragingen van derden en dat het dus niet volstaat dat die schade louter het gevolg is van de algemene tekortkomingen van het gezondheidsstelsel in het land van herkomst. Voorts preciseert punt 26 van de considerans van die richtlijn dat gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen is blootgesteld, normaliter op zich geen individuele bedreiging vormen die als ernstige schade kan worden aangemerkt(…) Dat artikel 3 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zich in zeer uitzonderlijke omstandigheden ertegen verzet dat een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, wordt verwijderd naar een land waar geen adequate behandeling voorhanden is, betekent evenwel niet dat hij op grond van de subsidiaire bescherming krachtens richtlijn 2004/83 tot verblijf in die lidstaat moet worden gemachtigd.” (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40). In die zin moet er eveneens gewezen worden op considerans 35 van de Kwalificatierichtlijn. Daarin wordt gesteld dat ”Gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen blootgesteld is, vormen normaliter op zich geen individuele bedreiging die als ernstige schade kan worden aangemerkt.”. Het CGVS meent bijgevolg, naar analogie met de rechtspraak van het Hof, dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet kan vallen.
Naast de vereiste van een aanwezigheid van een actor in de zin van artikel 48/5 van de Vreemdelingenwet, is er de vereiste dat de verzoeker in zijn land van herkomst wordt blootgesteld aan een risico dat specifiek en individueel van aard is. De verzoeker moet hierbij aantonen dat hij op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling, met name een situatie van extreme armoede waarbij hij niet in zijn elementaire levensbehoeften zou kunnen voorzien (zie in dit verband RvV Verenigde Kamers nr. 243 678 van 5 november 2020). Dit is conform het arrest van het Hof van Justitie waarbij werd geoordeeld dat gelet op het feit dat de medische zorg (wat een aspect is van de socio-economische situatie) niet opzettelijk werd ontzegd, de subsidiaire bescherming niet kon worden toegepast (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C- 542/13, §§ 35-36, 40-41).
Dit standpunt wordt ook ingenomen in de EUAA Country Guidance van januari 2023 waarin gesteld wordt dat socio-economische elementen – zoals de situatie van intern ontheemden, moeilijkheden bij het vinden van mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien, huisvesting –, of het feit dat er geen gezondheidszorg of onderwijs aanwezig is, niet vallen binnen het toepassingsgebied van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn, tenzij er sprake is van het opzettelijk gedrag van een actor.
Verder blijkt uit een analyse van de beschikbare informatie geenszins dat de precaire socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan in hoofdzaak wordt veroorzaakt door gedragingen van actoren, zoals bedoeld in artikel 48/5, § 1 van de Vreemdelingenwet. Uit de beschikbare informatie (zie EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf, EASO Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar- x Xxxxxx, and Herat City van augustus 2020, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/ publications/2020_08_EASO_COI_Report_Afghanistan_Key_Socio_Economic_Indicators_Forcus_Kabu l_Citry_Mazar_Shari en de EUAA COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_X00_XXXX_XXX_Xxxxx_Xxxxxxxx_Xxxx anistan_update_1_July_31_October_2022.pdf) blijkt dat er tal van factoren aan de basis liggen van de actuele socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan. De Afghaanse overheid was voor de machtsovername door de taliban zeer donorafhankelijk. De publieke uitgaven steunden voor 75% op buitenlandse hulp. Er werd gerapporteerd dat er sprake was van ‘hulpverzadiging’ en ‘overuitgaven’, wat heeft bijgedragen aan wijdverspreide corruptie die een negatieve impact had op de economie. De corruptie verhinderde bovendien investeringen in een privésector, wat geleid heeft tot de onderontwikkeling ervan. Het wegvallen van een groot deel van deze internationale steun na de machtsovername had bijgevolg een zeer belangrijke impact op de Afghaanse economie. Het optreden van de taliban na de machtsovername heeft een invloed gehad op een aantal factoren, bijvoorbeeld de vlucht van gekwalificeerd personeel naar het buitenland en de gebrekkige toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt. Dit heeft slechts een beperkte
impact gehad op de Afghaanse economie. Evenwel blijkt uit de beschikbare informatie dat de socio- economische situatie voornamelijk het gevolg is van een complexe wisselwerking van zeer vele factoren, waarbij het optreden van de taliban van minder belang is. Het gaat om factoren zoals het aflopen van de financiële steun aan de voormalige overheidsadministratie, het feit dat de voormalige Afghaanse regering slechts in beperkte mate een socio-economisch beleid ontwikkeld had, alsook de zeer beperkte ontwikkeling van een formele privésector, de onveiligheid ten tijde van het conflict tussen de taliban en de vorige overheid, de tijdelijke sluitingen van de grenzen door Pakistan en Iran, een terugval van en disrupties in buitenlandse handel, daarbij inbegrepen de impact van het conflict in Oekraïne op de wereldhandel, moeilijkheden om fondsen naar en binnen Afghanistan over te maken, een tekort aan cash, en een tijdelijke onderbreking van humanitaire hulp in de laatste maanden van 2021. Het stopzetten van de humanitaire hulp had diverse redenen en was deels het gevolg van internationale sancties tegen de taliban die reeds sinds 2015 bestonden. Deze factoren hebben geleid tot een hyperinflatie en een inkrimping van de economie als gevolg van een tekort aan cash en liggen aan de basis van de huidige socioeconomische en humanitaire situatie. Ten slotte hebben ook de jarenlange aanhoudende droogte, de wereldwijde COVID-19 pandemie en de overstromingen van de zomer van 2022 een impact gehad op de socio-economische en humanitaire situatie. Daar tegenover staat dat de humanitaire hulp in het land minder belemmeringen ondervond omwille van een drastische afname van het willekeurig geweld.
Hoewel het economische beleid van de taliban voorlopig nog onduidelijk is, blijkt uit de beschikbare landeninformatie verder niet dat de taliban maatregelen zouden hebben getroffen om de humanitaire situatie te doen verslechteren, bijvoorbeeld door humanitaire hulp te blokkeren. Integendeel moet worden vastgesteld dat de taliban maatregelen heeft genomen om het transport van humanitaire hulp te garanderen. Voorts werden de internationale sancties versoepeld met het oog op het verlenen van humanitaire hulp.
Uit bovenstaande vaststellingen blijkt dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van een complexe wisselwerking tussen verschillende elementen en economische factoren, waarvan vele factoren reeds voor de machtsovername door de taliban aanwezig waren in Afghanistan. Er kan bovendien geenszins worden afgeleid dat de situatie werd veroorzaakt door het opzettelijk handelen van de taliban. Bijgevolg kan er niet gesteld worden dat de precaire socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van het opzettelijk handelen of nalaten van actoren.
Je toonde evenmin aan dat je bij terugkeer naar Afghanistan op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling waarbij je niet in staat zou zijn om in jouw elementaire levensbehoeften te kunnen voorzien.
Uit de beschikbare landeninformatie (EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Afghanistan: Targeting of individuals van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx g_of_individuals.pdf, EUAA Country Guidance Afghanistan van januari 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxxxxxxx-xxxxxxx-0000) en EUAA Key socio-
economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf) kan niet worden afgeleid dat het loutere gegeven enige tijd in het Westen te hebben verbleven volstaat om bij een terugkeer naar jouw land van herkomst het bestaan van een nood aan internationale bescherming aan te tonen.
Vlak na de machtsovername door de taliban werd het internationaal luchtverkeer van en naar Afghanistan opgeschort, maar dit werd hervat in de eerste helft van 2022. Ook paspoorten werden opnieuw afgeleverd door de taliban. Sommige personen konden geen paspoort verkrijgen. Er werd gerapporteerd dat personen aan de grens werden verhinderd om het land te verlaten of aan checkpoints werden gecontroleerd. Het gaat over personen met een specifiek profiel, voornamelijk gelinkt aan de voormalige overheid en veiligheidsdiensten. Voor het overige zijn er weinig directe beperkingen opgelegd en kunnen burgers zich vrij verplaatsen.
Uit de landeninformatie blijkt niet dat in het algemeen kan gesteld worden dat personen die terugkeren uit het buitenland of het Westen het risico lopen dat nodig is om te kunnen spreken van een gegronde vrees voor vervolging. Personen die terugkeren naar Afghanistan kunnen door de taliban of de maatschappij met argwaan bekeken worden en geconfronteerd worden met stigmatisering of uitstoting. Stigmatisering of uitstoting kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen beschouwd worden als vervolging. De taliban toont enerzijds begrip voor personen die het land verlaten omwille van economische redenen en stelt dat dit niets te maken heeft met een angst voor de taliban, maar anderzijds bestaat een narratief ten aanzien van de ‘elites’ die Afghanistan verlaten, die niet als goede Afghanen of moslims beschouwd worden. Wat betreft de negatieve perceptie blijkt nergens in de aanwezige informatie dat het eventuele bestaan hiervan aanleiding zou geven tot situaties van vervolging of ernstige schade. De taliban riep daarnaast meermaals op aan Afghanen in het buitenland om terug te keren naar Afghanistan.
Voorts werd er gerapporteerd over enkele terugkeerders die het slachtoffer werden van geweld. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat deze incidenten verband houden met hun specifieke profiel, en niet gerelateerd waren aan hun verblijf buiten Afghanistan. Indien er ernstige en aangetoonde problemen zouden zijn met de manier waarop de taliban terugkerende Afghanen behandelt, zou dit gemeld zijn door een van de instellingen of organisaties die de situatie in het land in het oog houden.
Bij de individuele beoordeling van de vraag of er al dan niet een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de verzoeker met vervolging wordt geconfronteerd omwille van een verblijf in het buitenland of gepercipieerde verwestersing, moet rekening worden gehouden met risicobepalende omstandigheden, zoals: het geslacht, de gedragingen van de verzoeker, het gebied van herkomst, de conservatieve omgeving, de leeftijd, de duur van het verblijf in een Westers land, en de zichtbaarheid van de persoon. De verzoeker om internationale bescherming dient dan ook in concreto aannemelijk te maken dat hij omwille van zijn verblijf in Europa nood heeft aan internationale bescherming.
In jouw geval haal je geen concrete elementen aan waaruit zou blijken dat jij, in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie of van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming. Evenmin blijkt uit jouw verklaringen en uit de beoordeling ervan dat je voor jouw komst naar België in de specifieke negatieve aandacht van de taliban stond of dat jij een specifiek profiel hebt dat het risico loopt door de taliban te worden vervolgd, waardoor er redelijkerwijze van uitgegaan kan worden dat de taliban jou niet zal viseren bij een terugkeer naar jouw land van herkomst. Bovendien breng jezelf geen concrete elementen aan waaruit blijkt dat je in geval van terugkeer vervolging zou dienen te vrezen. Het is in de eerste plaats aan de verzoeker om internationale bescherming om zijn vrees aannemelijk te maken. Je dient zulks in concreto aannemelijk te maken. Hier blijf je echter in gebreke.
Daarenboven moet worden vastgesteld dat je tot veertien- à vijftienjarige leeftijd in Afghanistan hebt verbleven, waaruit kan worden afgeleid dat je in Afghanistan al een zekere maturiteit had en gevormd was naar de Afghaanse waarden en normen. Bovendien ging je tot de negende graad naar school in Afghanistan, ging je naar de madrassa en heb je ook nog regelmatig contact met je Afghaanse familieleden hier in België en met je familieleden in Pakistan (CGVS, p. 6, 8, 17). Hierdoor kan niet worden aangenomen dat je vervreemd zou zijn van de Afghaanse waarden en normen, laat staan dat je hierdoor dusdanig als verwesterd beschouwd zou worden dat je bij terugkeer naar Afghanistan vervolging riskeert.
Uit het geheel van bovenstaande vaststellingen blijkt dat het niet volstaat om op algemene wijze te verwijzen naar het feit dat men omwille van zijn verblijf in Europa als verwesterd gepercipieerd zal worden en bij terugkeer naar Afghanistan vervolgd zal worden. Deze vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade dient geïndividualiseerd en geconcretiseerd te worden. Je bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.
De door jou neergelegde documenten kunnen de bovenstaande vaststellingen niet ombuigen. Wat betreft de informatie omtrent twee dokters die na de machtsovername problemen ondervonden moet worden aangestipt dat je niet aannemelijk hebt gemaakt dat je vader enige concrete problemen ondervond met de taliban, laat staan dat jij ten gevolge daarvan een gegronde vrees voor vervolging zou hebben. Wat betreft het attest van je OKANleerkracht die sinds september 2022 aan jou lesgeeft, moet worden opgemerkt dat ze louter aanhaalt dat je een aangename en voorname jongeman bent in de klas, dat je je inzet, dat je een volwassen mentaliteit hebt, dat je je wil integreren en geïnteresseerd bent in onze cultuur en dat je vaak deelneemt aan allerlei activiteiten. Hieruit blijkt op geen enkele wijze een concrete vrees voor vervolging of reëel risico op het lijden van ernstige schade. Dat je een meerwaarde kan betekenen voor onze maatschappij wordt niet betwist in deze beslissing maar houdt geen verband met de definities van internationale bescherming. De opmerkingen van je voogd over de notities van het persoonlijk onderhoud werden hierboven reeds besproken.
De overige documenten werden reeds besproken in het kader van het verzoek van jouw broer S..
C. Conclusie
Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
Ik vestig de aandacht van de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid op het feit dat u minderjarig bent en dat bijgevolg het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, geratificeerd door België, op u moet worden toegepast.”
2. Het verzoekschrift
2.1. In een enig middel voert verzoeker de schending aan van de artikelen 48/3, 48/4, 48/5 en 62 van de Vreemdelingenwet, van artikel 1, A (2) van de Conventie van Genève, van artikel 1(2) van het Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 31 januari 1967, van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens; van artikel 33 van de Conventie van Genève: het beginsel van non- refoulement; van de materiële motiveringsplicht, de zorgvuldigheidsplicht, het redelijkheidsbeginsel en het hoger belang van het kind.
Xxxxxxxxx stelt dat bijna integraal wordt verwezen naar de beslissing van de oudere en meerderjarige broer van verzoeker, zonder hierbij in rekening te brengen dat dit niet verklaringen van de minderjarige verzoeker zelf zijn, noch werd rekening gehouden met het cruciaal verschil in profiel tussen beiden. Aangaande de asielmotieven merkt verzoeker op dat er niet eens wordt aangehaald door het CGVS dat verzoeker zelf zijn vrees voor vervolging niet heeft aannemelijk gemaakt. Blijkbaar acht het CGVS het al voldoende dat de oudere broer van verzoeker hen niet heeft overtuigd om dan ook niet eens te moeten oordelen over de motieven en het profiel van de minderjarige verzoeker. Verzoeker meent dat dit een flagrant gebrek aan zorgvuldigheid een de absoluut onredelijke houding van het CGVS aantoont. Hij is ernstig gegriefd door deze motivering en volhardt in de verklaringen die hij tijdens het persoonlijk onderhoud bij het CGVS heeft afgelegd en vreest nog steeds de taliban bij terugkeer. Hij zal in het onderhavig beroep in algemene termen repliceren op de argumenten en motieven van het CGVS, ook al zijn die niet gebaseerd op de door hem afgelegde verklaringen.
Met betrekking tot de tewerkstelling van zijn vader en de vrees voor de taliban argumenteert verzoeker als volgt: “Xxxxxxxxx heeft bij zijn vraag om internationale bescherming heel wat documenten gevoegd met betrekking tot de verschillende tewerkstellingen/werkzaamheden van zijn vader als arts, dit binnen verschillende organisaties, waarvan meest recent nog de Xxx Xxxx Foundation. Het CGVS verwijt verzoeker dat er geen originele documenten worden voorgelegd, doch stelt hierbij ook niet dat deze tewerkstelling ongeloofwaardig zou zijn, wel dat het loutere feit dat zijn vader er als arts werkzaam was in een ziekenhuis dat mee gefinancierd werd door buitenlands geld onvoldoende is om aannemelijk te maken dat zijn vader hierdoor zou worden vervolgd. Hierbij werd door het CGVS evenwel geen rekening gehouden met het feit dat deze organisatie niet alleen werd gefinancierd met buitenlands geld, maar ook dat de stichter/leider van deze organisatie een sjiiet betreft, waardoor de organisatie, en ieder die ervoor werkzaam is, extra risico loopt op vervolging door de taliban. Het is immers zo dat het schrikbewind van
de taliban, sedert zij terug aan de macht zijn, gekenmerkt wordt door extreem geweld tegen religieuze en etnische minderheidsgroeperingen, zoals onder meer des sjiitische gemeenschap. De VN special rapporteur spreekt hierbij zelfs van misdaden tegen de mensheid: “Xxxxxxx Xxxxxxx, the United Nations special rapporteur on human rights in Afghanistan, called on May 26 for investigations into the attacks on Hazara, Shia, and Sufi communities. He said they were “becoming increasingly systematic in nature and reflect elements of an organizational policy, thus bearing hallmarks of crimes against humanity.”” Het feit dat de vader van verzoeker en diens broer voor een organisatie heeft gewerkt dat werd geleid door een sjiiet brengt dan ook heel wat gevaren voor hen met zich mee. Er dient hierbij dan ook rekening te worden gehouden met het feit dat indien er enige twijfel kan bestaan aan de waarachtigheid van de verklaringen en documenten dit ook in het voordeel van de jonge verzoeker dient te worden geïnterpreteerd. Verder heeft verzoeker in het licht van de medewerkingsplicht tijdens zijn persoonlijk onderhoud ook verwezen naar een artikel waaruit blijkt dat een arts werd gedood door de taliban omwille van zijn werkzaamheden. Het komt dus ook heel onredelijk voor dat het CGVS dan zomaar stelt dat niet aannemelijk werd gemaakt dat de tewerkstelling van vader een risico zou vormen. Het CGVS laat na deugdelijk onderzoek te voeren.”.
Met betrekking tot de verklaringen van de minderjarige verzoeker stelt hij dat hij bovendien ook het profiel van zijn vader benadrukte tijdens het persoonlijk onderhoud terwijl hiermee geen rekening wordt gehouden in de bestreden beslissing. Zo stelde hij dat “zijn vader, en daarmee ook hijzelf, niet alleen problemen kreeg door zijn tewerkstelling voor ‘buitenlanders’ maar ook al omwille van het feit dat zijn vader zelf in Oekraïne had gestudeerd. Deze ‘verwestering’ van vader was reeds voor de machtsovername aldus gekend, en stelde onvermijdelijk ook een probleem nadat de taliban de macht greep. De vader van verzoeker werd immers voordien reeds als ‘ketter’ bestempeld omwille van zijn studies in het buitenland en zijn tewerkstelling voor westerse organisaties”. “…” (notities PO, p. 9-10/20). Verder wordt geen rekening gehouden met het feit dat het gezin van verzoeker duidelijk welgesteld was en dat dit op zich al een risico vormt om geviseerd te worden door de taliban, zeker in combinatie met het feit dat hun vader als arts werkte voor diverse buitenlandse organisaties, de kinderen degelijk onderwijs genoten en Engelse lessen kregen en de broer van verzoeker zelf Engelse les gaf. “…” (notities PO, p. 6/20, 7/20, 16/20). Omtrent de vaagheden is verzoeker formeel. Hij heeft meermaals aangegeven dat hij zelf over weinig informatie beschikte als het aankwam op precieze tijdstippen van de bedreigingen en de inhoud ervan. Hij was op dat ogenblik niet aanwezig en nog zeer jong. Met betrekking tot het feit dat verzoeker bij de registratie zou vermeld hebben dat zijn vader voor de Amerikanen werkzaam was, stelt verzoeker dat hij dit niet zo verklaarde en dat “De meer logische verklaring, namelijk dat dit wellicht foutief werd genoteerd tijdens het afnemen van de eerste verklaringen en dat ‘werkzaam voor buitenlanders’ wellicht gelijk werd gesteld met ‘werkzaam voor Amerikanen’ – zoals bovendien wel vaker gebeurd – wordt evident door het CGVS niet weerhouden. Verzoeker wenst hierbij dienstig te verwijzen naar een arrest van Uw Raad, dd. 22/04/2022 nr. 271 645, waarbij wordt gewezen op het veelal onzorgvuldig gebruik van deze signalementsfiche. Er dient bovendien ook rekening te worden gehouden met het feit dat minderjarigen op dat ogenblik geen enkele vorm van bijstand of ondersteuning verkrijgen. Zij zijn op dat ogenblik veelal pas aangekomen in België en begrijpen hierbij vaak niet alle gestelde vragen, dan wel de draagwijdte of implicaties van deze ‘vragen en antwoorden’”. Verzoeker meent dat het CGVS teveel verwacht van de minderjarige verzoeker en dat dit uiterst onredelijk is. Hij argumenteert vervolgens: “Ook wat betreft de tegenstrijdigheden met de verklaringen van de broer dient te worden opgemerkt dat het hierbij om details gaat. Het is duidelijk dat het CGVS alles uit de kast tracht te halen om de verklaringen van verzoeker en zijn broer als ‘ongeloofwaardig’ te bestempelen, doch het feit dat hierbij op 2 volledige interviews maar enkele details naar voor kunnen worden geschoven spreekt boekdelen. Het is dan ook niet meer dan normaal dat de inschattingen en belevenissen van twee personen verschillend kunnen zijn, ook herinneringen van bepaalde zaken kunnen intrinsiek verschillend zijn. Dit maakt verklaringen daarom niet per se ongeloofwaardig. Zo kan het perfect zijn dat de vader de oudere broer van verzoeker reeds inlichtte van problemen en bedreigingen twee maanden voor de machtsovername, maar dat vader dit aan de minderjarige verzoeker en andere gezinsleden misschien pas enkele dagen vooraf vertelde… Ook tijdsbeleving kan op momenten van chaos, hectiek en paniek volledig verward geraken. Daar waar het CGVS stelt dat men zich zo’n momenten net beter moet kunnen herinneren toont wetenschap aan dat geheugen in dergelijke situaties ons net het meest in de steek laat, denk maar aan verklaringen van ‘ooggetuigen’ die achteraf vaak blijken niet te kloppen met de realiteit…”.
Voorts stelt verzoeker dat het opvallend is dat tijdens het persoonlijk onderhoud helemaal niet gepolst werd naar de verwestering van de minderjarige verzoeker. Hij betoogt vervolgens: “Evenwel is verzoeker sedert meer dan een jaar in België op het ogenblik van het persoonlijk onderhoud. Xxxxxxxxx heeft zich in deze tijd al goed geïntegreerd en spreekt zelfs al aardig wat Nederlands. Xxxxxxxxx (zowel als zijn broer) vertonen duidelijk een verwesterd profiel, reeds van bij hun aankomst, gelet op hun scholing en de familiale situatie in Afghanistan. Dit alleen al vergroot voor hen het risico op vervolging
door de taliban. Zo is verzoeker al geruime tijd ingeschreven op school, waar hij eerst OKAN volgde en volgend jaar kan doorstromen naar de richting bedrijf en organisatie. Hij doet het zeer goed op school, iets wat ook wordt bevestigd door zijn vervolgcoach (zie stuk 44-47). Verder is verzoeker ook actief in het kader van activiteiten in de nieuwkomerswerking van JES4 en is hij ook aan het werk als jobstudent. Zo is verzoeker de voorbije maanden aan de slag geweest bij supermarkt C., restaurant B., McDonalds en K.. (zie stuk 48). Verzoeker komt via zijn school en activiteiten daarbuiten in aanraking met heel wat verschillende mensen, ook mensen van andere culturen/etniciteit/ras/geloof/gender etc.. Verzoeker is hier heel open over en deelt ook bv. foto’s en filmpjes waar hij zelf ook te zien is bv. in het bijzijn van meisjes/vrouwen. Verzoeker verwijst hiervoor naar een door hem gedeelde video op tiktok waarin hij een vrouwelijke leerkracht een knuffel geeft naar aanleiding van een schoolfeest. De video werd intussen al zo’n 30.000 keer bekeken (zie tiktokvideo - internetlink). Verder is minderjarige verzoeker ook erg actief op sociale media in het algemeen en is hij zo te zien o.m. op de Gentse Feesten (zie tiktokvideo-internetlink).
Verzoeker benadrukt vervolgens zijn kwetsbaar profiel en stelt dat het CGVS hier onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Hij is momenteel nog maar 16 jaar oud en verliet Afghanistan toen hij amper 14 jaar oud was en dus nog ontzettend jong. Xxxxxxxxx citeert verschillende bepalingen die op de kwetsbaarheid van niet begeleide minderjarigen binnen de asielprocedure duiden, waaronder artikel 20 van de Kwalificatierichtlijn, artikel 1, 12° van de Vreemdelingenwet. Hij citeert ook artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Uni en artikel 22bis van de Grondwet en meent dat het CGVS geenszins rekening heeft gehouden met het hoger belang van het kind, wat niet alleen procedurele vereisten met zich meebrengt maar ook invloed heeft op de zwaarte van de bewijslast en de medewerkingsplicht.
Met betrekking tot het profiel van verzoeker als ‘verwesterd’ door de ogen van de taliban argumenteert verzoeker als volgt: “Verzoeker verblijft al lange tijd in Europa, wat volgens de Taliban “ongelovig landen” zijn waardoor verzoeker bij een terugkeer naar Afghanistan, onvermijdelijk een bepaald risicoprofiel heeft. Xxxxxxxxx verblijft reeds lange tijd in België en is op jonge leeftijd vertrokken uit Afghanistan. Dit betekent dat verzoeker op het ogenblik van zijn ontplooiing naar jongvolwassene, hij zich in Europa bevond/bevindt, waarbij hij zich helemaal heeft geïntegreerd in onze cultuur, waarden en normen. Zo is verzoeker al geruime tijd ingeschreven op school, waar hij eerst OKAN volgde en volgend jaar kan doorstromen naar de richting bedrijf en organisatie. Hij doet het zeer goed op school, iets wat ook wordt bevestigd door zijn vervolgcoach (zie stuk 44-47). Verder is verzoeker ook actief in het kader van activiteiten in de nieuwkomerswerking van JES7 en is hij ook aan het werk als jobstudent”. Xxxxxxxxx herhaalt zijn jobs als jobstudent en vervolgt: “Verzoeker komt via zijn school en activiteiten daarbuiten in aanraking met heel wat verschillende mensen, ook mensen van andere culturen/etniciteit/ras/geloof/gender etc. Verzoeker is hier heel open over en deelt ook bv. foto’s en filmpjes waar hij zelf ook te zien is bv. in het bijzijn van meisjes/vrouwen” en herhaalt zijn verwijzingen naar de tiktokvideo’s waarop hij te zien is. Hij besluit dat “Verzoeker wenst hierbij te benadrukken dat hij het verschil in omgeving, waarden en normen in België erg leerrijk en boeiend vindt en dat dit feit alleen al bij terugkeer een groot probleem zou kunnen vormen”.
Xxxxxxxxx stelt verder ernstig gegriefd te zijn door de motivering in de bestreden beslissing dat personen die terugkeren met argwaan kunnen bekeken worden en geconfronteerd met uitsluiting of stigma, te meer gelet op zijn eigen persoonlijke ontwikkeling en ervaringen sedert zijn komst naar België en het feit dat het EUAA “Country Guidance Afghanistan” van april 2022 zelf in haar rapport stelt dat het niet zeker is hoe de taliban personen die Afghanistan hebben verlaten zal behandelen. Xxxxxxxxx citeert uit het “Country Guidance Afghanistan” van april 2022 en januari 2023 en betoogt vervolgens dat “er bij de verzoekende partij wel degelijk verschillende elementen aanwezig zijn waaruit kan afgeleid worden dat verzoeker een gegronde vrees voor vervolging heeft bij een terugkeer naar Afghanistan, omwille van zijn verwesterd profiel als minderjarige. Verzoeker heeft zich helemaal gevormd in België. Xxxxxxxxx is uit Afghanistan vertrokken toen hij erg jong was en zet zich sedert zijn aankomst in door o.m. school te lopen en ! Dat de verzoekende partij omwille van zijn verblijf in België, wat door de Taliban als een ongelovig land wordt beschouwd, wel degelijk een actuele vrees heeft bij een terugkeer naar Afghanistan omwille van zijn verwestering. Verzoekende partij voldoet niet meer aan de Islamitische waarden en normen die door de Taliban worden opgelegd. Hij stelt dit zelf ook zo, hij is wel nog moslim maar stelt dat hij niet voldoet aan de normen en waarden zoals de taliban deze op heden oplegt. Dat uit het recente EUAA rapport duidelijk blijkt dat er geen concrete en actuele informatie is over hoe de Taliban staat tegenover terugkeerders uit het Westen. Wat wel geweten is, zijn de verwachtingen die de Taliban stelt tegenover de verplichtingen onder de Sharia. Dat uit hetgeen hierboven is aangehaald, er verschillende elementen zijn waardoor de verzoekende partij niet in de mogelijkheid zal zijn om zich (terug) te conformeren aan deze Islamitische waarden en normen. Hij heeft zich als jongvolwassene in België immers helemaal ontplooid”.
Xxxxxxxxx wijst er vervolgens op dat een toekomstgerichte beoordeling dient te worden gemaakt van de vrees voor vervolging. Hij citeert daarop verschillende landenrapporten die wijzen op het risico op vervolging door de taliban omwille van gepercipieerde verwestering, waaronder een Nansen rapport 2021/11 en het UK Home Office: “Country Policy and Information Note: Afghans perceived as ‘Westernised’” van juni 2021 en verwijst naar arresten van de Raad. Xxxxxxxxx argumenteert dat hierbij rekening moet worden gehouden met zijn specifiek kwetsbaar profiel als “de zoon van een prominent persoon die werkzaam was als arts in diverse organisaties dewelke werden gefinancierd door ‘buitenlandse’ en ‘westerse’ landen”. Bovendien was het gezin ook hooggeschoold en welstellend, zodat verzoeker in se reeds van voor zijn aankomst in Europa (en België) al als verwesterd kon worden aanzien. Het is dan ook uiterst opmerkelijk en zeer onredelijk dat het CGVS hieruit afleidt dat verzoeker onvoldoende aannemelijk maakt dat hij nood heeft aan bescherming.
Xxxxxxxxx citeert vervolgens uitvoerig landeninformatie inzake de onduidelijke houding van de taliban ten aanzien van afgewezen asielzoekers en over de strikte regels die zijn opgelegd inzake het naleven van de Sharia en het opnieuw installeren van een religieuze politie die toeziet op de naleving ervan en het onbetrouwbare karakter van de aankondigingen van de taliban over amnestie. Xxxxxxxxx citeert daarbij voornamelijk uit UK Home Office, “Country Policy and Information Note Afghanistan: Fear of the Taliban” van februari 2022. Verzoeker wijst er nog op dat het standpunt van het CGVS dat er voldoende objectieve informatie is die aantoont dat verzoeker geen ernstig risico op vervolging zal lopen ingaat tegen het standpunt van het UNHCR in zijn “Guidance Note on the International Protection Needs of People Fleeing Afghanistan” van februari 2022. Hij besluit zijn betoog inzake de vluchtelingenstatus als volgt: “Nu de Taliban de macht heeft overgenomen in Afghanistan, is het risico op vervolging significant groter geworden gelet op de strikte interpretatie van de Sharia dat de Taliban hanteert, zoals hierboven ook aangehaald. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het specifiek profiel van verzoeker als zoon van een prominent persoon die werkzaam was binnen diverse ‘buitenlandse’ en ‘westerse’ organisaties! Bovendien was het gezin welgesteld en was de minderjarige verzoeker reeds bij aankomst ‘geschoold’. Er dient te worden vastgesteld dat een vermeende dan wel daadwerkelijk verwesterde Afghaanse onderdaan die voor langere tijd in het buitenland verblijft, een enorm groot risico loopt om te worden vervolgd in de zin van het VN-Vluchtelingenverdrag. Xxxxxxxxx heeft aan de hand van verscheidene elementen zijn verwestering aangetoond. Het onderzoek van de vluchtelingenstatus vereist dan ook een toekomstgericht onderzoek, hetgeen het CGVS in casu helemaal niet heeft verricht. Verzoekende partij heeft wel degelijk verscheidene elementen aangereikt die aantonen dat er sprake is van een verregaande verwestering in hoofde van de verzoeker”.
Met betrekking tot de nood aan subsidiaire bescherming betoogt verzoeker vooreerst dat de veiligheidssituatie in Afghanistan volatiel blijft en dat rekening moet worden gehouden met verzoekers persoonlijke omstandigheden, met name zijn verwestering en jonge leeftijd.
Wat betreft artikel 48/4 § 2, b) van de Vreemdelingenwet betoogt verzoeker dat de taliban in Afghanistan momenteel de overheid is en dus de actor, en dat het CGVS niet ingaat op de precaire humanitaire situatie die dankzij het handelen van de taliban en de strikte toepassing van de sharia is ontstaan. Xxxxxxxxx citeert vervolgens uitvoering uit landenrapporten, van onder meer Human Rights Watch, EUAA “Country Guidance Afghanistan” van april 2022 en UNAMA waaruit de uiterst precaire socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan blijkt en stelt dat een minderjarige verzoeker terugsturen naar een dergelijke precaire en volatiele situatie een schending is van artikel 3 van het EVRM.
Xxxxxxxxx vraagt in hoofdorde hem te erkennen als vluchteling, dan wel de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen en in ondergeschikte orde de bestreden beslissing te vernietigen.
2.2. Xxxxxxxxx voegt volgende inventaris der stukken toe aan het verzoekschrift:
1. Beslissing tot weigering van het vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus van het Commissariaat- Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen van 26/06/2023 en ter kennis gebracht via aangetekend schrijven dd. 27/06/2023;
2. Bewijs van kosteloze rechtsbijstand;
3. Arrest RVV van 31/03/2022 met rolnummer 270 813 (beschikbaar op: xxxx://xxx.xxx- xxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxx/x000000.xx_.xxx);
4. Arrest RVV van 12/10/2022 met rolnummer 278 653 (beschikbaar op: xxxx://xxx.xxx- xxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxx/x000000.xx_.xxx);
5. UNHCR “Eligibility guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan”, 30 augustus 2018, beschikbaar op xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/0x0000000.xxxx;
6. EASO COI Query, “Afghan nationals perceived as ‘Westernised’”, 2 September 2020, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/0000_00_X00_XXXX_XXX_Xxxxx_Xxxxxxxx_XXX_Xxxxxxxx sation.pdf;
7. Nansen rapport 2021/11, beschikbaar op xxxxx://xxxxxx-xxxxxxx.xx/xx- content/uploads/2021/11/NANSEN-Profile-5-21-Volgend-verzoek-Taliban-machtsovername.pdf;
8. UK Home Office: “Country Policy and Information Note: Afghanistan: Afghans perceived as ‘Westernised’” van juni 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/Xxxxxxxxxxx- Westernised-CPIN-v2.0%28Archived%29.pdf;
9. EASO “Afghanistan Country Focus: Country of Origin Information Report”, January 2022, beschikbaar ophttps://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxx ntry_focus.pdf;
10. UK Home Office: “Country Policy and Information Note Afghanistan: Fear of the Taliban” van Februari 2022 (beschikbaar op xxxxx://xxxxxx.xxxxxxxxxx.xxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxx/xxxxxx/xxxxxxx/xxxxxxxxxx_xxxx/xxxx/0000 280/AFG_CPIN_Fear_of_the_Taliban.pdf;
11. The Principle of Non Refoulement under International Human Rights Law, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/Xxxxxxxxx/Xxxxxx/Xxxxxxxxx/XxxxxxXxxxxxxXxxxxxxxx/XxxXxxxxx pleNon-RefoulementUnderInternationalHumanRightsLaw.pdf;
12. UNHCR POSITION ON RETURNS TO AFGHANISTAN, August 2021, beschikbaar op xxxxx://xxxxxxxxx.xxxxx.xxx/xxxxxxxx/000;
14. EUAA “Country Guidance Afghanistan”, April 2022, beschikbaar op: xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/000000/0000_00_Xxxxxxx_Xxxxxxxx_Xxxxxxxxxxx
_EN_1.pdf;
16. The UNHCR Manual on Voluntary Repatriation of 1996 Guidelines, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xx/xx-xxxxxxx/xxxxxxx/xxxxx/00/0000/00/Xxxxxxxx_Xxxxxxxxx- Repatriation_1996.pdf;
17. Human Rights Watch, “Taliban ‘Vice’ Handbook Abusive”, dd. 29 oktober 2021 (beschikbaar op xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/0000/00/00/xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxx-xxxxxxxx-xxxxxxx;
18. Amnesty International, “New alliance to protect human rights in Afghanistan” beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xx/xxxxxx/xxxx/0000/00/xxx-xxxxxxxx-xx-xxxxxxx-xxxxx-xxxxxx-xx-xxxxxxxxxxx/;
19. UNAMA, Human Rights in Afghanistan: 15 AUGUST 2021- 15 JUNE 2022, 20/07/2022, p. 40, beschikbaar op:
xxxxx://xxxxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxx_xxxxx_xxxxxx_xx_xxxxxxxxxxx_xxxxxx_-
_june_2022_english.pdf);
20. Persartikel Al Jazeera, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxx/0000/0/00/xxx-xx- efforts-to-repatriate-afghan-asylum-seekers-are-dangerous;
21. World Food Program at a glance, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxxxxx/xxx-xxxxxx;
22. World Food Program Afghanistan, 17/03/2022, beschikbaar op: xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxx/XXX%00Xxxxxxxx%00Xxxxxx_00%00Xxxxx_XXXXX. pdf;
23. Statement UN High Commissioner for Refugees Xxxxxxx Xxxxxx, 17/03/2022, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xxxx/xxxxx/0000/0/0000x0x00/xx-xxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxx-xxxxxx- engagement-address-afghanistans.html;
24. Human Rights Watch, “Time Running Out to Address Afghanistan’s Hunger Crisis: Without a Functioning Central Bank, Aid Not Enough”, 17/03/2022, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/0000/00/00/xxxx-xxxxxxx-xxx-xxxxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxx;
25. Statement xx Xxxxx Xxxxxxxxx, United Nations Resident Coordinator and Humanitarian Coordinator for Afghanistan, beschikbaar op xxxxx://xxxxxxxxxxx.xx.xxx/xx/000000-xxxxxxxxx-xx-xxxxx-xxxxxxxxx- deputy-special-representative-secretary-general-resident;
26. TWN Info Service on UN Sustainable Development (May22/07), beschikbaar op xxxxx://xxx.xxx.xx/xxxxx0/xxxx/0000/xxxx000000.xxx, 23 mei 2022);
27. UNICEF “Afghanistan Humanitarian Situation Report” van 1-30 January 2023, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxxxx.xxx/xxxxx/000000/xxxx/Xxxxxxxxxxx-Xxxxxxxxxxxx-XxxXxx-Xx.0-Xxx-0000.xxx;
28. EUAA “Afghanistan: Targeting Individuals”, August 2022, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx g_of_individuals.pdf;
30. EUAA “Afghanistan – Security Situation Country of Origin Information Report” August 2022, beschikbaar op: xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/0000- 09/2022_08_EUAA_Afghanistan_Security%20Situation_%20Final_2.pdf;
31. Human Rights Watch, “Afghanistan: Taliban’s Catastrophic Year of Rule: Denial of Women’s Rights, Media Crackdown, and Retaliatory Killings Amid Mass Hunger”, 11/08/2022, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/0000/00/00/xxxxxxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxxxx- year_rule?utm_source=The+New+Humanitarian&utm_campaign=5743b85028- EMAIL_CAMPAIGN_Cheat_Sheet_12_August&utm_medium=email&utm_term=0_d842d98289- 5743b85028-75868082;
32. Human Rights Watch, “Economic Causes of Afghanistan’s Humanitarian Crisis: Questions and Answers on Sanctions and Banking Restrictions on the Taliban”, 04/08/2022, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/0000/00/00/xxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxx- crisis#_How_serious_is;
33. United States Institution of Peace, “A Year into Taliban Rule, Afghans Face Spiraling Economic, Humanitarian Crises”, 17/08/2022, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxxxxxx/0000/00/xxxx- taliban-rule-afghans-face-spiraling-economic-humanitarian-crises;
34. UNHCR Funding Update 2023, beschikbaar op: xxxxx://xxxxxxxxx.xxxxx.xxx/xxxxxx-xxxxxxxxx-xxxxxxx- 2023;
35. ECRE, “Joint Statement: One year after the country’s takeover by the Taliban: How did Europe welcome Afghans in need of protection’”, 09/09/2022, beschikbaar op: xxxxx://xxxx.xxx/xxxxx-xxxxxxxxx- one-year-after-the-countrys-takeover-by-the-taliban-how-did-europe-welcome-afghans-in-need-of- protection/;
36. United Nations Human Rights, “Afghanistan human rights and humanitarian crisis continues, urgent action necessary, says UN expert”, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xx/xxxxx- releases/2022/10/afghanistan-human-rights-and-humanitarian-crisis-continues-urgent-action;
37. EUAA “Country Guidance Note Afghanistan”, January 2023,beschikbaar op: xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/000000/0000_Xxxxxxx_Xxxxxxxx_Xxxxxxxxxxx_XX
.pdf;
38. Humanitarian needs overview Afghanistan, January 2022, beschikbaar op: xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxx-xxxxxxxx- 2022.pdf;
39. Humanitarian Needs Overview Afghanistan, January 2023, beschikbaar op: file:///C:/Users/verst/Downloads/AFG-HNO-2023-v06.pdf;
40. UNHCR, “Operational Data Portal, Afghanistan situation”, beschikbaar op: https://xxxx.xxxxx.xxx/en/situations/afghanistan#:~:text=Since%20August%202021%2C%20UNHCR%2 0has,Afghan%20IDPs%2C%20refugees%20and%20returnees;
41. United Nations General Assembly Security Council, General Assembly Security Council, “The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security: Report of the Secretary- General”, 27/02/2023, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxx/xx/%0X00XXXX0X- 6D27-4E9C-8CD3-CF6E4FF96FF9%7D/N2305123.pdf;
42. UNDP, One Year in Review: Afghanistan since August 2021: a socio-economic snapshot, October 2022, p. 35, beschikbaar op: file:///C:/Users/verst/Downloads/One%20Year%20in%20Review%20Afghanistan.pdf;
43. UNHCR, Regional Refugee Response Plan for Afghanistan situation 2023, beschikbaar op: xxxxx://xxxxxxxxx.xxxxx.xxx/xxxxxxxx/0000;
44. Inschrijvingsbewijs school Benedictuspoort;
45. Rapport en attest van regelmatige lesbijwoning VISO Gent 2022-2023;
46. Aanbevelingsbrief vervolgcoach VISO;
47. Doorstroom dossier;
48. Bewijs van studentenjob.
3. Aanvullende nota’s
3.1. De commissaris-generaal legt in toepassing van artikel 39/76 van de Vreemdelingenwet een aanvullende nota van 16 januari 2024 neer waarin volgende nieuwe elementen ter kennis worden gebracht:
(1) EUAA COI Query “Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments” van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_X00_XXXX_XXX_Xxxxx_Xxxxxxxx_Xxxx anistan_update_1_July_31_October_2022.pdf; (2) EUAA “Country Guidance: Afghanistan” van januari 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-0000;
(3) EUAA “Afghanistan Security Situation” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx
_situation.pdf; (4) EASO, “Afghanistan Country Focus” van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf; (5) EUAA, “Afghanistan Country Focus” van december 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/000000/0000_00_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxx ry_Focus_EN.pdf; (6) EUAA “Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf; (7) EASO “Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-x Xxxxxx, and Herat City” van augustus 2020, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxx_X ocio_Economic_Indicators_Forcus_Kabul_Citry_Mazar_Sharif; (8) EUAA “Afghanistan: Targeting of individuals” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx g_of_individuals.pdf; (9) UNAMA, “Impact of Improvised Explosive Devices on Civilians in Afghanistan” van juni 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxxx- devicescivilians-afghanistan; (10) COI Focus “Afghanistan, Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban” van 14 december 2023, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx_xxxxxxxxxxx._xxxxxxxxxxxxxxxxxx_xxx_xxxxx nen_sinds_de_machtsovername_door_de_taliban_20231214.pdf.
3.2. Xxxxxxxxx legt een aanvullende nota van 15 januari 2024 neer waarbij, in toepassing van artikel 39/76 van de Vreemdelingenwet volgende nieuwe elementen worden bijgebracht en toegelicht:
1. Brief voogd, d. D. P.;
2. Brief huiswerkbegeleider, dhr. T. P.-J.;
3. Brief buddy, mevrouw V. F.;
4. Brief klastitularis, mevrouw D. J.;
5. Getuigenissen van verschillende leerkrachten;
6. Bewijs vakantiejob kerstvakantie;
7. Bewijs inschrijving tennisles.
4. Voorafgaand
4.1. Inzake beroepen tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen beschikt de Raad over volheid van rechtsmacht. Dit wil zeggen dat het geschil met alle feitelijke en juridische vragen in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de Raad, die een onderzoek voert op basis van het rechtsplegingsdossier. Als administratieve rechter doet hij in laatste aanleg uitspraak over de grond van het geschil (wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Xxxx.Xx. Kamer 2005-2006, nr. 2479/001, p. 95-96 en 133). Door de devolutieve kracht van het beroep is de Raad niet noodzakelijk gebonden door de motieven waarop de bestreden beslissing is gesteund en de kritiek van verzoekers daarop. Hij dient verder niet op elk aangevoerd argument in te gaan.
De Raad is het enige rechtscollege dat bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen ingediend tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. In toepassing van de Richtlijn 2011/95/EU, moet de Raad zijn bevoegdheid uitoefenen op een wijze die tegemoet komt aan de verplichting om “een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie” te voorzien in de zin van artikel 46 van de Richtlijn 2013/32/EU. Hieruit volgt dat wanneer de Raad een beroep onderzoekt dat werd ingediend op basis van artikel 39/2, § 1 van de Vreemdelingenwet, hij gehouden is de wet uit te leggen op een manier die conform is aan de vereisten van een volledig en ex nunc onderzoek die voortvloeien uit artikel 46, § 3 van de Richtlijn 2013/32/EU. De Raad moet daarbij een gemotiveerd arrest vellen dat aangeeft om welke redenen een verzoeker om internationale bescherming al dan niet voldoet aan de criteria zoals bepaald in de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet.
4.2. Het wettelijke kader omtrent de bewijslast en samenwerkingsplicht wordt heden uiteengezet in de artikelen 48/6 en 48/7 van de Vreemdelingenwet, die de omzetting betreffen van artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de Richtlijn 2013/32/EU en bijgevolg in het licht van deze
Unierechtelijke bepaling dienen te worden gelezen. De in artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU vervatte ‘beoordeling van feiten en omstandigheden’ in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een verzoek om internationale bescherming, verloopt in twee onderscheiden fasen.
De eerste fase betreft de vaststelling van de feitelijke omstandigheden die bewijselementen tot staving van het verzoek kunnen vormen.
De in artikel 4, lid 1 van de Richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de Richtlijn 2013/32/EU beoogde samenwerkingsplicht houdt in dat het in beginsel aan de verzoeker om internationale bescherming toekomt om alle nodige elementen ter staving van zijn verzoek, zoals vermeld in artikel 48/6, § 1, tweede lid van de Vreemdelingenwet, zo spoedig mogelijk aan te brengen. Hij moet een inspanning doen om dit verzoek te onderbouwen, onder meer aan de hand van verklaringen, schriftelijke bewijzen, zoals documenten en stukken, of ander bewijsmateriaal. Indien de door de verzoeker aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, is het aan de met het onderzoek belaste instanties om actief met de verzoeker samen te werken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Daarnaast dienen deze instanties ervoor te zorgen dat nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld over de algemene situatie in het land van oorsprong en, waar nodig, in landen van doorreis. De tweede fase betreft de beoordeling in rechte van deze gegevens door de met het onderzoek belaste instanties, waarbij wordt beslist of, in het licht van de feiten die een zaak kenmerken, is voldaan aan de materiële voorwaarden, omschreven in de artikelen 48/3 of 48/4 van de Vreemdelingenwet, voor de toekenning van internationale bescherming (HvJ, C-277/11, M.M. tegen Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General, arrest van 22 november 2012, punten 64-68).
De beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele wijze. Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, naast de door verzoeker afgelegde verklaringen en overgelegde documenten, ook onder meer rekening worden gehouden met alle relevante informatie in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen, met inbegrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden in het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast. Consistentie, voldoende detaillering en specificiteit alsook voldoende aannemelijkheid vormen indicatoren op basis waarvan de geloofwaardigheid van de verklaringen kan worden beoordeeld, rekening houdend met individuele omstandigheden van de betrokken verzoeker. Twijfels over bepaalde aspecten van een relaas ontslaan de bevoegde overheid niet van de opdracht de vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade betreffende die elementen waar geen twijfel over bestaat te toetsen. Het moet in deze evenwel gaan om die elementen die de nood aan internationale bescherming kunnen rechtvaardigen.
Tenslotte bepaalt artikel 48/6 § 4 van de Vreemdelingenwet dat wanneer de verzoeker bepaalde aspecten van zijn verklaringen niet staaft met schriftelijke of andere bewijzen, deze aspecten geen bevestiging behoeven indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: “a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;
c) de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn verzoek;
d) de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;
e) de algemene geloofwaardigheid van de verzoeker is komen vast te staan.”
5. Beoordeling in het licht van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet
5.1. Artikel 48/3, § 1 van de Vreemdelingenwet luidt als volgt:
“De vluchtelingenstatus wordt toegekend aan de vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen dat op 28 juli 1951 te Genève tot stand is gekomen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967.”
Dit artikel verwijst naar artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag. Luidens artikel 1, A (2) van dit verdrag is een vluchteling elke persoon “die (…) uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen, niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.”
5.2. Xxxxxxxxx verklaart bij de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming de Afghaanse nationaliteit te bezitten en tot zijn vertrek uit Afghanistan in Jalalabad te hebben gewoond. Verzoekers identiteit en Afghaanse nationaliteit evenals zijn verblijfplaats in Afghanistan worden niet betwist. Xxxxxxxxx werd bij aankomst geregistreerd als niet-begeleide minderjarige. Uit een leeftijdstest bleek dat verzoeker op datum van 15 maart 2022 een leeftijd had van 14, 3 jaar met een 95 % predictie- interval tussen 11, 3 – 17, 6 jaar (Dienst Voogdij, beslissing van 21 maart 2022). Verzoeker is heden minderjarig.
Bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van minderjarigen is het hoger belang van het kind een doorslaggevende overweging die de commissaris-generaal moet leiden tijdens het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming (artikel 57/1 § 4 van de Vreemdelingenwet). Artikel 24, lid 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bepaalt: “Bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”
Dit beginsel houdt niet enkel een materieel recht in voor een kind om zijn belangen (d.i. in wezen het welzijn van het kind) in overweging te zien genomen worden, maar is tevens een interpretatief rechtsbeginsel en een procedureregel. Bij de beoordeling van hun verzoeken om internationale bescherming moet rekening worden gehouden met hun leeftijd en maturiteit.
Het belang van het kind is een complex begrip en de inhoud ervan moet per geval en op individuele basis worden bepaald. De beoordeling van het belang van het kind bestaat uit het evalueren en vervolgens afwegen van alle elementen die nodig zijn om een beslissing te nemen in een specifieke situatie voor elk individueel kind. Blijkens overweging 18 van de Kwalificatierichtlijn betreffen deze elementen het beginsel van eenheid van gezin, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige; deze elementen dienen tevens te worden beoordeeld in overeenstemming met de leeftijd en maturiteit van de minderjarige.
Uit dit alles volgt dat overwegingen met betrekking tot het belang van het kind zelden worden bepaald door één enkele, allesoverheersende factor. De beoordeling van het hoger belang van het kind kan inhouden dat verschillende - desgevallend concurrerende of moeilijk te verzoenen - elementen tegen elkaar worden afgewogen teneinde de ontwikkeling van het kind te ondersteunen. Het identificeren, onderzoeken en beoordelen van het hoger belang van het kind wordt meegenomen in de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming van de minderjarige verzoeker.
Bij de beoordeling van een gegronde vrees voor vervolging in hoofde van een (minderjarige) verzoeker om internationale bescherming zijn zowel objectieve als subjectieve factoren relevant. Het kan zijn dat een kind niet in staat is om zijn vrees te uiten wanneer dit verwacht zou worden of, omgekeerd, de vrees overdrijft. In dergelijke omstandigheden moeten besluitvormers een objectieve inschatting maken van het risico dat het kind zou lopen, ongeacht de vrees van het kind. Naast leeftijd kunnen ook andere identiteitsgebonden, economische en sociale kenmerken van het kind - zoals de familiale achtergrond, klasse, kaste, gezondheid, opleiding en inkomensniveau - het risico op schade vergroten, invloed hebben op het soort vervolgingsgedrag ten aanzien van het kind en het effect van de schade op het kind verergeren (UNHCR, “Guidelines on International Protection No. 8: Child Asylum Claims under Articles 1(A)2 and 1(F) of the 1951 Convention and/or 1967 Protocol relating to the Status of Refugees”, 22 December 2009, § 11-12).
Het onderzoek en de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van niet-begeleide minderjarige verzoekers uit Afghanistan moet met bijzondere voorzichtigheid gebeuren, gelet op de inherente kwetsbaarheid van deze groep en op de huidige situatie in Afghanistan. Uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat kindermisbruik in Afghanistan wijdverspreid is in de Afghaanse samenleving, dat rekrutering van kinderen in hun tienerjaren door de taliban en ISKP voorkomt net zoals kinderarbeid en handel in kinderen en dat de afwezigheid van een netwerk in Afghanistan het risico om onderworpen te worden aan vervolging aanzienlijk verhoogt (EUAA, “Country Guidance: Afghanistan”, January 2023, p. 92-96).
5.3. Volgens zijn verklaringen was verzoekers vader voor de machtsovername een arts die voor Franse organisaties werkte en werd zijn vader omwille van deze activiteiten voor de machtsovername door de taliban bedreigd. Xxxxxxxxx legt ter staving van zijn verklaringen over het professionele profiel van zijn vader verschillende documenten neer, waaronder een kopie van het contract van zijn vader bij de Xxx Xxxx Foundation van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022, een kopie van het certificaat van zijn vaders werk van 1 mei 2004 tot 9 juli 2006, een kopie van een certificaat van verzoekers vader uitgereikt door het ministerie van Gezondheid voor een workshop van 7 tot 11 april 2003, een kopie van het diploma van zijn vader, en een kopie van twee bladzijden uit het oude taskaraboekje van zijn vader (administratief dossier, documenten neergelegd door de asielzoeker, stukken 1, 2, 5, 6).
Over deze documenten, die eveneens door verzoekers meerderjarige broer zijn neergelegd, wordt in de beslissing die ten aanzien van hem werd genomen en dewelke is overgenomen in de bestreden beslissing genomen ten aanzien van verzoeker, gemotiveerd dat “U stelde dat uw vader werkzaam was als dokter voor de organisatie Xxx Xxxx Foundation die gefinancierd werd met Xxxxx geld en legt een attest neer van zijn werkzaamheden (CGVS, p. 9). Uit de door u neergelegde documenten – die allen kopieën betreffen waarvan de authenticiteit onmogelijk kan worden nagegaan - blijkt hoogstens dat uw vader in 2003 deelnam aan een workshop van het ministerie van Gezondheid, van 2004 tot 2006 als dokter werkte voor de organisatie Xxx Xxxx Xxxxxxx Project en van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 een contract had met de organisatie Aga Khan Foundation voor werkzaamheden in een ziekenhuis in het district Waras in de provincie Bamyan. Het loutere feit dat uw vader als arts werkzaam was in een ziekenhuis dat mee gefinancierd werd door buitenlands geld is onvoldoende om aannemelijk te maken dat uw vader zelf hierdoor zou worden vervolgd” en “De identiteit van u en uw gezinsleden an sich staan niet ter discussie in deze beslissing, net zomin als het feit dat uw vader in het verleden werkzaam was als dokter en uw broer S(x). een opleiding volgde in Afghanistan”. Zoals terecht aangestipt in het verzoekschrift wordt niet betwist dat verzoekers vader als dokter actief was voor de Xxx Xxxx Foundation en een contract had met deze organisatie van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022. De Raad kan de commissaris-generaal volgen in haar analyse dat verzoeker geen gegronde vrees voor vervolging aannemelijk maakt louter omwille van het feit dat zijn vader als arts werkte in een ziekenhuis dat mee gefinancierd werd met geld van buitenlandse donoren. Xxxxxxxxx verklaarde ook ter terechtzitting dat zijn familie ondertussen terug is gekeerd naar Afghanistan vanuit Pakistan waar zij na de machtsovername naartoe zouden zijn gegaan. Xxxxxxxxx maakt geen gewag van ernstige problemen die zijn vader of zijn familie er zouden hebben omwille van de voormalige activiteiten van zijn vader.
Uit de beschikbare landeninformatie blijkt wel dat personen die actief waren in de humanitaire sector en met buitenlandse NGOs’ hebben gewerkt door ISKP als legitieme doelwitten werden gezien omwille van hun link met buitenlandse organisaties of donoren en er ook na de machtsovername incidenten zijn gerapporteerd waarbij dergelijke profielen zijn geviseerd door de taliban en ISKP (EUAA, Afghanistan Country Focus, December 2023, p. 70-71), maar dat bij de beoordeling van het risico voor deze personen om vervolgd te worden risico-bepalende omstandigheden moeten worden in aanmerking genomen zoals de link met de voormalige regering of buitenlandse donoren, herkomst uit een regio waar de ISKP operationeel is en de aard van de activiteiten. In dit verband dient te worden vastgesteld dat, zoals aangestipt in het verzoekschrift, verzoeker tijdens het persoonlijk onderhoud ook verwees naar het feit dat de mensen in de wijk hen altijd als ketter hadden gezien omdat zijn vader in het buitenland had gestudeerd en voor buitenlanders had gewerkt (notities PO, p. 9). Zo verzoeker als dusdanig geen risicoprofiel ontleent aan het feit dat hij de zoon is van een arts die in het verleden actief was voor organisaties die met buitenlands geld gefinancierd werden, kan wel redelijkerwijze aangenomen worden dat na de machtsovername, het profiel van verzoekers vader de zichtbaarheid van verzoeker in geval van terugkeer als niet-begeleide minderjarige die op ongeveer 14 jarige leeftijd Afghanistan heeft verlaten in Jalabad kan verhogen en hierdoor in de aandacht van de lokale talibanleiders kan komen. Er kan van dit gegeven dan ook geen abstractie worden gemaakt bij de beoordeling van verzoekers vrees voor vervolging omwille van gepercipieerde verwestering, zoals hierna verder besproken.
5.4. Xxxxxxxxx beroept zich in het verzoekschrift en zijn aanvullende nota onder meer op zijn vrees voor vervolging omdat hij als gevolg van zijn verblijf in België en de activiteiten die hij hier heeft ontwikkeld verwesterd is of minstens als dusdanig zal worden gepercipieerd. Verzoeker verwijst daarbij naar landenrapporten over de wijze waarop terugkeerders uit westerse landen in het verleden door de taliban en de lokale gemeenschap werden behandeld, benadrukt de onduidelijkheid over de houding van het huidige talibanregime ten aanzien van terugkeerders uit Westerse landen en legt ook verschillende documenten neer waaruit volgens verzoeker blijkt dat hij minstens als verwesterd zal gepercipieerd worden in geval van terugkeer.
5.4.1. Beschermingsverzoeken gebaseerd op (toegeschreven) verwestering of normoverschrijding in het buitenland kunnen verband houden met de vervolgingsgronden politieke of religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep.
Het begrip ‘politieke overtuiging’ houdt onder meer in dat de verzoeker een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met potentiële actoren van vervolging en hun beleid of methoden, zonder dat de verzoeker zich in zijn handelen noodzakelijkerwijs door deze overtuigingen, gedachten of meningen moet hebben laten leiden (artikel 48/3 § 4, e) van de Vreemdelingenwet). Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het begrip ‘politieke overtuiging’ ruim moet worden uitgelegd en, geïnterpreteerd in het licht van artikel 11 van het Handvest van de
Grondrechten van de Europese Unie, elke opvatting, gedachte of mening omvat die, zonder noodzakelijkerwijs rechtstreeks en onmiddellijk politiek van aard te zijn, tot uiting komt in een handelen of nalaten dat door actoren van vervolging zo wordt opgevat dat het zich op een aangelegenheid die verband houdt met die actoren of hun beleid en/of hun methoden en een uiting van oppositie of verzet daartegen vormt. De nadruk wordt gelegd op de perceptie van de politieke aard ervan door de actoren van vervolging en niet op de persoonlijke motieven van de verzoeker (HvJ, C-280/21, Migracijos departamentas, 12 januari 2023, punten 26, 32). Verder kan volgens het Hof een opvatting, gedachte of mening van een verzoeker die nog niet negatief in de belangstelling heeft gestaan van potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst reeds onder dit begrip vallen indien deze verzoeker verklaart die opvatting, gedachte of mening te hebben of te uiten. Bij de beoordeling of de vrees van een verzoeker voor vervolging wegens zijn politieke overtuiging gegrond is, moet volgens het Hof rekening worden gehouden met het feit dat die overtuiging – vanwege de mate waarin deze wordt geuit of eventueel door die verzoeker verrichte activiteiten om die overtuiging te promoten – de negatieve belangstelling van potentiële actoren van vervolging in het land van herkomst van de verzoeker heeft gewekt of kan wekken. De sterkte van de politieke overtuiging die de verzoeker stelt te hebben en de eventueel verrichte activiteiten om deze overtuiging te promoten spelen een rol bij de beoordeling van dit risico. Het is volgens het Hof echter niet vereist dat de betrokken overtuiging zo diepgeworteld is bij de verzoeker dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst het uiten ervan niet achterwege zou kunnen laten en zo het risico loopt slachtoffer te worden van daden van vervolging in de zin van artikel 9 van die richtlijn. Een verzoeker wiens politieke overtuiging niet fundamenteel of diepgeworteld is kan immers ook worden vervolgd wegens die politieke overtuiging of wegens “enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in dat land, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verzoeker en de algemene context van dat land” (HvJ, C-151/22, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR), 21 september 2023, punten 36-37 en 46, 49).
Het begrip ‘godsdienst’ omvat onder meer theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald (48/3, § 4, b) van de Vreemdelingenwet). Ook aan dit begrip moet volgens het Hof een ruime uitlegging worden gegeven door al zijn bestanddelen in aanmerking te nemen, ongeacht of die openbaar of privé, gemeenschappelijk of individueel zijn (zie HvJ, gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, 5 september 2012, punt 63 en HvJ C-56/17, Xxxxxxxx Xxxxx/Predsedatel na Darzhavna agentsia za bezhantsite, 4 oktober 2018, pt. 78). Het begrip godsdienst, geïnterpreteerd in het licht van artikel 10 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie kan zowel het forum internum – dit is het feit een overtuiging te hebben – als het forum externum – dat wil zeggen de belijdenis in het openbaar van de godsdienstige overtuiging – omvatten, aangezien godsdienst op één van beide manieren kan worden uitgedrukt (zie in die zin arresten HvJ, C-426/16, Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen e.a., 29 mei 2018, punt 44, en HvJ, C-25/17, Tietosuojavaltuutettu in tegenwoordigheid van: Jehovan todistajat – uskonnollinen yhdyskunta, 10 juli 2018, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het begrip omvat zowel persoonlijk als gemeenschappelijk gedrag “dat iemand als noodzakelijk voor zichzelf acht, namelijk gedrag dat „op een godsdienstige overtuiging [is] gebaseerd”, of dat door de geloofsleer wordt voorgeschreven, meer in het bijzonder gedrag dat door een „godsdienstige overtuiging [...] [wordt] bepaald” (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 71). Het Hof heeft daarbij ook gesteld dat handelingen die bijzonder belangrijk zijn voor de betrokkene om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, een relevante factor vormt bij de beoordeling van het gevaar waaraan de verzoeker wegens zijn godsdienst in zijn land van herkomst zal worden blootgesteld (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 70). De vervolgingsvrees is gegrond wanneer in redelijkheid kan worden aangenomen dat de verzoeker bij terugkeer in zijn land van herkomst godsdienstige handelingen zal verrichten die hem blootstellen aan een werkelijk gevaar van vervolging. Daarbij mag van de verzoeker niet worden verwacht dat hij van deze godsdienstige handelingen afziet (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 80).
Inzake de vervolgingsgrond ‘behoren tot een specifieke sociale groep’ oordeelde het Hof dat een groep geacht moet worden een specifieke sociale groep te vormen als met name aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan: (1) de leden van de groep moeten een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet kan worden gewijzigd, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven en (2) deze groep moet in het betrokken derde land een eigen identiteit hebben, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd
(HvJ 7 november 2013, C-199/12 tot en met C-201/12, X, Y en Z tegen de minister voor Immigratie en Asiel, punt 45; HvJ 4 oktober 2018, C-652/16, Xxxxxxxxxxx en Ahmedbekov, punt 89). Het Hof heeft ook benadrukt dat enkel met betrekking tot deze vervolgingsgrond in artikel 10, lid 1 onder d) van de Kwalificatierichtlijn sprake is van een voor de identiteit of morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel kenmerk of geloof dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven (HvJ, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, punt 34).
Voorts heeft het Hof aangegeven dat een uitputtend en grondig onderzoek moet gebeuren van alle relevante omstandigheden met betrekking tot de specifieke persoonlijke situatie van de verzoeker en van de meer algemene context in zijn land van herkomst, met name wat de politieke, juridische, gerechtelijke, historische en sociaal-culturele aspecten ervan betreft, teneinde vast te stellen of die verzoeker een gegronde vrees heeft om persoonlijk te worden vervolgd wegens zijn politieke overtuiging, en met name wegens enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst (HvJ, C-151/22, 21 september 2023, punt 45).
Er kan, gelet op de rechtspraak van het Hof inzake het begrip godsdienstige overtuiging en het belang van objectieve landeninformatie bij de beoordeling van beschermingsverzoeken (HvJ, C-756/21, X tegen International Protection Appeals Tribunal, Minister for Justice and Equality, Ierland, Attorney General, 29 juni 2023, punten 48-50 en 54-55) redelijkerwijze worden aangenomen dat dergelijk grondig onderzoek mutatis mutandis ook vereist is in het kader van een vrees voor vervolging omwille van een (toegeschreven) religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep.
5.4.2. Op basis van de objectieve landeninformatie in het rechtsplegingsdossier kan volgende analyse worden gemaakt van de algemene context in Afghanistan.
De taliban hebben de grondwet van de voormalige Islamitische Republiek Afghanistan opgeschort en er werd een herziening van de bestaande Afghaanse wetten met de sharia aangekondigd. De visie van de taliban op de sharia is gebaseerd op de soennitische Hanafi-school van jurisprudentie, maar is ook beïnvloed door lokale tradities en tribale codes (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, december 2023, p. 18). De taliban hebben verklaard dat zij zullen handelen overeenkomstig hun principes, religie en cultuur, waarbij zij het belang van de islam benadrukken en aangeven dat niets kan ingaan tegen de islamitische waarden. De de facto-regering beschouwt zichzelf als een sturende instantie met een fundamentele doelstelling om de bevolking te doen leven volgens de religieuze wetgeving.
De conservatieve opperste leider Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx houdt steeds nadrukkelijker de touwtjes in handen en zijn gezag is steeds dwingender geworden. In november 2022 gaf hij opdracht tot volledige invoering van de taliban-versie van de sharia (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 26).
De mensenrechtensituatie in Afghanistan is na de machtsovername gradueel verslechterd en verschillende bronnen stellen een tendens vast waarbij de de facto-administratie ontwikkelt naar een theocratische politiestaat die regeert in een sfeer van angst en misbruik (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, december 2023, p. 21). Om de strenge leefregels van de talibans zeer strikte interpretatie van de sharia te handhaven, heeft de facto-regering opnieuw het ‘Ministry for Propagation of Virtue and Prevention of Vice’ (Dawat wa Ershad Amr bil-Maruf wa Nahi al-Munkar) (hierna: het MPVPV) opgericht, en gebruikt daartoe ook het ‘Taliban General Directorate of Intelligence’ (GDI) en een aantal de facto- staatsinstellingen (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 24).
De taliban, die de Deobandi-islam aanhangen, een puriteinse en conservatieve tak binnen de soennitische islam, streven een zuivering van de Afghaanse samenleving na waarbij buitenlandse invloeden worden geweerd. De de facto-regering heeft daartoe massaal geïnvesteerd in het bouwen van moskeeën en madrassa’s over het hele land. In deze optiek is ook het westers seculier onderwijssysteem onder vuur komen te liggen en inspanningen om westers seculier onderwijs te bannen zijn toegenomen ten voordele van de uitbreiding van religieus onderwijs (EUAA, Afghanistan Country Focus, december 2023, p. 94, 101).
Het toepasselijke rechtskader blijft onduidelijk. De de facto-talibanregering, evenals de provinciale de facto-regeringen, vaardigen nog steeds verschillende decreten en richtlijnen uit met betrekking tot het naleven van de sharia in het dagelijkse leven, die een impact hebben op de rechten van meisjes en vrouwen, de media en het algemene publiek. In juni 2022 rapporteerde de secretaris-generaal van de VN dat het MPVPV de handhaving van een breed scala aan richtlijnen met betrekking tot buitenechtelijke relaties, kledingvoorschriften, het bijwonen van gebeden, muziek, het verbod op verdovende middelen en alcohol heeft verstrengd (EUAA, “Afghanistan security situation”, August 2022,
p. 29-31 en EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 41 ev.).
Verder is laster en ongefundeerde kritiek op de de facto-regering verboden, moeten nationale en internationale ngo’s hun vrouwelijke medewerkers op non-actief zetten, zo niet kunnen zij hun licentie verliezen, is het voor vrouwen verboden om voor VN-agentschappen te werken, is universitaire scholing voor vrouwen geschorst, moeten schoonheidssalons sluiten en moet het vieren van Xxxxxxxxx worden vermeden. Naast deze nationale decreten en instructies, die aanleiding geven tot het institutionaliseren van een genderapartheid, werden er in sommige provincies ook bijkomende instructies uitgevaardigd. Zo werd in sommige provincies aan winkeliers het verbod opgelegd om te verkopen aan vrouwen zonder hidjab. Voorts werd gerapporteerd dat het in Kabul verboden is om muziek te spelen in trouwzalen en dat vrouwen geen parken en publieke badhuizen mogen bezoeken, werden in Helmand en Kandahar onderwijsinstellingen gesloten tot nader order, werden winkeliers in Mazar-e-Sharif verplicht hun winkels te sluiten gedurende de gebeden en deze bij te wonen en werden mannelijke leerkrachten en studenten in Kandahar verplicht schriftelijk te beloven de taliban-interpretatie van de sharia na te leven, met inbegrip van het dragen van traditionele Afghaanse kleren en het groeien van een baard (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 24).
Er bestaan lokale verschillen in de handhaving van de opgelegde decreten, instructies en regels (zie beschrijving van de handhaving ervan in verschillende provincies in EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 45-48 en EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 22 en 24-25).
Gelet op de grote interne variatie is het voor de Afghaanse bevolking niet steeds duidelijk welke regels waar van toepassing zijn en is er volgens sommige bronnen sprake van een juridisch vacuüm. Instructies zijn vaak opzettelijk vaag geformuleerd, zijn vaak niet schriftelijk en worden gecommuniceerd via verschillende kanalen, waaronder via de persoonlijke sociale mediakanalen van talibanverantwoordelijken en in media-interviews, waardoor de juridische aard niet altijd duidelijk is. Een aantal bronnen wijzen op lokale variatie in de toepassing van sommige regels, zoals de verplichting voor vrouwen om begeleid te worden door een mahram. Er wordt ook melding gemaakt van tegenstrijdige communicatie door de taliban en over de mogelijkheid om bepaalde aankondigingen te omzeilen (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 22). Sommige lokale afdelingen van het MPVPV handhaven de regels dan weer uitgebreider dan was voorzien door het de facto-ministerie in Kabul (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 95, geciteerd in COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban” van 14 december 2023).
Aanvankelijk werd een tendens waargenomen onder taliban-rechters om niet te strenge vonnissen uit te spreken en waren er slechts sporadisch lokale berichten over lijfstraffen of doodstraffen. Op 14 november 2022 droeg de opperste leider Xxxxxxxxxx evenwel alle taliban-rechters op om de sharia volledig toe te passen en ‘hudud’- en ‘qisas’-straffen op te leggen. Deze straffen omvatten onder meer executies, steniging, geseling en amputatie van ledematen (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27).
In het bijzonder wat betreft ‘zina’– d.i. onwettige seksuele betrekkingen, overspel, voorhuwelijkse seksuele betrekkingen, wat tevens kan worden toegedicht aan vrouwen in geval van verkrachting – wordt melding gemaakt van verschillende ernstige incidenten van moorden, stenigingen, lijfstraffen en arrestaties. ‘Zina’ is één van de ‘hudud’-misdaden (Nederlands ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 7, voetnoot 1). Zo wordt onder meer melding gemaakt van de arrestatie door de MPVPV van een mannelijke en vrouwelijke collega, die tezamen in één auto reden, waarbij hun dode lichamen de volgende dag werden gevonden. Er wordt in dit verband ook melding gemaakt van verschillende moorden, zowel van mannen als vrouwen, door familieleden (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 35, 87-88 en 95-96). In het Algemeen Ambtsbericht wordt gesteld dat geen betrouwbare gegevens bestaan over de bestraffing van ‘zina’ en dat het moeilijk is cijfers te vinden voor van aantallen lijfstraffen voor deze specifieke ‘hudud’-misdaad aangezien de politie deze cijfers niet meedeelt (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 130).
Er bestaat geen duidelijkheid over wat kleine overtredingen van de sharia zijn en hoe deze worden bestraft (voetnoot 152 Sabawoon Samim, “Policing Public Morality: Debates on promoting virtue and preventing vice in the Taleban’s second Emirate”, van 15 juni 2022 in EUAA “Afghanistan security situation”, August 2022, p. 30). Ook de meest recente landeninformatie schept hierover geen duidelijkheid.
In juli 2022 had UNAMA weet van ten minste 217 gevallen van “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling, afranseling en verbaal geweld tegen
personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen sinds de overname (UNAMA “Human Rights in Afghanistan: 15 August 2021 to 15 June 2022”, p. 17). UNAMA rapporteerde 63 gevallen van zweepslagen uitgesproken door een de facto-rechtbank in de periode 15 augustus 2021 tot 24 mei 2023, die betrekking hadden op 394 slachtoffers; AW rapporteerde 56 gevallen van zweepslagen in de periode oktober 2022 tot september 2023 en Rawadari rapporteerde 69 personen die zweepslagen hadden gekregen in de eerst zes maanden van 2023. UNAMA rapporteerde later dat publieke lijfstraffen bleven uitgevoerd worden in de periode juli tot september 2023 (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27). De plaatsvervangende taliban-opperrechter kondigde aan dat rechtbanken in het hele land 175 personen hadden veroordeeld tot ‘qisas’-straffen, 37 tot steniging en
103 tot ‘hudud’-straffen zoals zweepslagen en amputatie (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 130).
Een professor aan de American University of Afghanistan wees erop dat bij het uitspreken van lijfstraffen in principe een zeer hoge bewijsstandaard geldt.
Het grote aantal lijfstraffen dat reeds werd uitgevoerd wijst er volgens hem echter op dat een zeer ‘soepele’ bewijsstandaard wordt gehanteerd door de taliban. Bovendien worden opgelegde straffen niet steeds vooraf gegaan door een rechterlijke procedure, maar worden ze veeleer opgelegd via individuele, ad-hoc-beslissingen, bijvoorbeeld door leden van de MPVPV en de de facto-politie, wanneer deze vaststellen tijdens controles op straat dat burgers zich niet aan de opgelegde regels houden (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27).
De scheiding van mannen en vrouwen in het openbare leven op straat wordt door controleurs van de MPVPV gecontroleerd, die volgens sommige bronnen ook vragen stelden over de kernelementen van de islam of over de sharia en mensen die hierop niet het juiste antwoord gaven naar het politiebureau brachten (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht”, juni 2023, p. 96).
De taliban zijn ook aanwezig op sociale netwerken, maar het is onduidelijk in welke mate ze de online activiteiten van Afghanen opvolgen. Internationale media hebben bericht dat de taliban reeds Afghanen hebben gearresteerd en gedood vanwege hun activiteiten op de sociale media. Het betroffen echter kritische berichten ten aanzien van de taliban (Denmark, DIS, Afghanistan, “Taliban’s impact on the population”, juni 2022, p. 23-24 en EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 20). Volgens Xx. Xxxxxxxx hebben de taliban sociale media profielen gemonitord en werden mensen beschuldigd van morele corruptie (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 98). Een andere bron stelt dat het monitoren van sociale media vooral leidde tot het opsporen van personen die kritiek uitten in eigen naam (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht”, juni 2023, p. 44). In april 2022 werd het ministerie voor communicatie en informatietechnologie (“Ministry of Communications and Information Technology”) wel bevolen om de toegang tot bepaalde platforms zoals TikTok of andere programma’s met “immorele inhoud” te beperken (EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, p. 44). Volgens verschillende bronnen controleren de taliban niet alleen sociale media netwerken maar luisteren zij ook mee met telefoongesprekken, ook met personen die vanuit het buitenland naar familieleden in Afghanistan belden (Ministerie van Justitie, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, p. 44, 80, 116). In de landeninformatie wordt ook melding gemaakt van controleposten in grotere steden waar de inhoud van telefoons bekeken wordt (Denmark, DIS, Afghanistan, “Taliban’s impact on the population”, juni 2022, p. 23, waarnaar wordt verwezen in de EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022).
Wat betreft personen die Afghanistan verlieten, bestaat er een negatief beeld onder taliban- sympathisanten en sommige talibansegmenten. Mensen die vertrekken worden gezien als mensen zonder islamitische waarden of op de vlucht voor zaken die zij hebben gedaan. De opperste leider van de taliban, Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, benadrukte het belang om Afghanen in Afghanistan te houden, waarbij hij aangeeft dat de "geloofsethiek en denkwijze" van Afghanen die Afghanistan verlaten in gevaar werden gebracht en dat zij worden gedwongen om schandalen tegen de islam en het islamitische systeem te verzinnen om asiel te krijgen (voetnoot 476, TOLOnews, “Fears, Needs of Fleeing Afghans Must Be Addressed: Akhundzada”, 8 December 2021 in EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 51). Er is evenwel sprake van een ambigue houding van de taliban tegenover terugkeerders. Zo lijken zij wel begrip op te brengen voor personen die Afghanistan om economische redenen verlieten, zoals de oude traditie van mannen van Pashtou-origine die gedurende een bepaalde periode in het buitenland werken. De taliban kijken echter anders naar leden van de elite
– zoals voormalige overheidsmedewerkers, doch ook activisten, journalisten, intellectuelen, enzovoort – die worden beschouwd als corrupt of besmet en van wie wordt gesteld dat zij wortels in Afghanistan missen. Deze negatieve attitude strekt zich ook uit tot de algemene bevolking, die de voormalige overheid en elite corruptie verwijt. In het bijzonder in rurale Pashtou-gebieden wordt met argwaan
gekeken naar personen die Afghanistan verlieten en naar de Verenigde Staten of Europa zijn gegaan (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 50-51). Desalniettemin hebben taliban- functionarissen herhaaldelijk Afghanen opgeroepen om naar Afghanistan terug te keren, onder wie voormalige politici, militaire en civiele leiders, universiteitsdocenten, zakenlieden en investeerders. Hoge taliban-functionarissen riepen voorts de duizenden Afghanen die na de overname waren gevlucht op om terug te keren, alsmede alle Afghanen die in het buitenland wonen en voormalige tegenstanders van de taliban. Uit de bijgebrachte landeninformatie blijkt dat voorts voornamelijk personen die in Iran, Pakistan en Turkije verbleven al dan niet vrijwillig zijn teruggekeerd naar Afghanistan. De bronnen geven aan dat heden nog niet veel personen uit het Westen zijn teruggekeerd en volgens het Algemeen Ambtsbericht is het onduidelijk of en welke eventuele problemen teruggekeerde Afghanen zouden kunnen krijgen en hoe zij behandeld zouden worden bij terugkeer naar Afghanistan, aangezien de informatie hierover beperkt en anekdotisch is (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 53-55; “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, p. 148-149; COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban van 14 december 2023”, p. 36). Sommige bronnen geven evenwel aan dat in de praktijk op dorpsniveau de plaatselijke leiders zullen weten wie is teruggekeerd (voetnoot 514: Denmark, DIS, Afghanistan – taliban’s impact on the population, June 2022, p. 23 en 38 in EUAA, “Afghanistan: targeting of individuals”, August 2022, p. 55). Het is voor de taliban in dorpen dan ook gemakkelijker om informatie in te winnen of te horen te krijgen over personen die zijn teruggekeerd (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 44).
Het Noorse Landinfo benadrukt dat de Afghaanse maatschappij zeer divers en complex is en dat dit ook wordt gereflecteerd in de wijze waarop de nieuwe de facto-autoriteiten het land besturen. Er is een grote variatie in houdingen en tal van lokale verschillen zijn mogelijk en er wordt aangenomen dat dit ook van toepassing is op de wijze waarop mensen die terugkeren uit het Westen worden gepercipieerd. Mogelijke reacties zullen dus steeds afhankelijk zijn van het individuele profiel van de persoon die terugkeert, het netwerk dat deze persoon heeft in Afghanistan en de plaats in Afghanistan naar waar deze persoon terugkeert (COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban van 14 december 2023”, p. 36).
Een anonieme organisatie met aanwezigheid in Afghanistan verklaarde dat terugkeerders soms een doelwit zijn, maar de bron zag geen duidelijk verband met het loutere feit dat deze personen het land hadden verlaten. Het leek eerder verband te houden met hun ‘oorspronkelijke status’, zoals een vertrek omwille van banden met de vroegere regering, hun etnische achtergrond of andere redenen (EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 55). Bronnen geven ook aan dat individuen die als “verwesterd” worden gezien, bedreigd kunnen worden door de taliban, hun familie of buren omdat ze worden gezien als “verraders” of “ongelovigen”.
De negatieve perceptie ten aanzien van terugkeerders kan tevens resulteren in stigmatisering, waarbij de terugkeerders met argwaan kunnen worden bekeken en wordt aangenomen dat zij een mislukking zijn of een misdrijf moeten hebben gepleegd, dan wel dat zij terugkeren met veel geld (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 51, EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 100). Stigmatisering, discriminatie of uitstoting kunnen echter slechts in uitzonderlijke gevallen worden beschouwd als vervolging of ernstige schade. Dit dient samen met andere individuele elementen te worden beoordeeld, waaronder de ernst en het systematische karakter ervan, evenals de vraag of er sprake is van een cumulatie aan gedragingen of maatregelen.
Uit objectieve landeninformatie blijkt heden niet dat in het algemeen kan worden gesteld dat voor elke Afghaan die terugkeert uit Europa louter omwille van zijn verblijf aldaar een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen. Wel kunnen volgende risicoprofielen kunnen worden aangeduid:
(1) personen “die de religieuze, morele en/of sociale normen hebben overschreden”, dan wel hiervan worden beticht, ongeacht of deze handelingen of gedragingen plaatsvonden in Afghanistan, dan wel in het buitenland en; (2) personen die “verwesterd” zijn, of als dusdanig worden gepercipieerd omwille van, bijvoorbeeld, hun activiteiten, gedrag, uiterlijk en geuite meningen, dewelke kunnen worden gezien als niet-Afghaans of niet-islamitisch, waarbij dit tevens doelt op personen die terugkeren naar Afghanistan, na een verblijf in westerse landen.
Niet elke Afghaan die terugkeert uit Europa zal verwesterd zijn of een verwestering worden toegedicht.
Het komt aan verzoeker toe concreet aan te tonen dat hij is verwesterd dan wel als verwesterd zal worden beschouwd of als een persoon die de religieuze, morele of sociale normen heeft overschreden. Beide risicoprofielen kunnen in een zekere mate met elkaar overlappen.
In het kader van een risico-analyse van de redelijke mate van waarschijnlijkheid voor een verzoeker om bij terugkeer naar Afghanistan te worden blootgesteld aan vervolging omwille van (toegeschreven) verwestering/overschrijding van religieuze, morele of sociale normen dringt zich een individuele beoordeling op waarbij rekening moet worden gehouden met risicobepalende factoren zoals het geslacht, de leeftijd, het gebied van herkomst en de conservatieve omgeving, de duur van het verblijf in het Westen, de aard van de tewerkstelling van de verzoeker, het gedrag van verzoeker, de zichtbaarheid van de verzoeker en de zichtbaarheid van de normoverschrijding (ook voor normoverschrijdingen in het buitenland), enzovoort.
Voor personen die worden beticht van ‘zina’ kan evenwel worden aangenomen dat deze personen in het algemeen een gegronde vrees voor vervolging kunnen laten gelden.
In de EUAA “Country Guidance” wordt gesteld dat vervolging van personen die onder dit profiel vallen in Afghanistan kan plaatsvinden omwille van een toegeschreven politieke of religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep. De Raad kan de richtsnoeren van EUAA waarnaar de verwerende partij in haar aanvullende nota verwijst, bijtreden (EUAA “Country guidance: Afghanistan”, January 2023, p. 21 en 72-79). De actualisatie van de landeninformatie door middel van de aanvullende nota van de commissaris-generaal doet niet anders besluiten.
Xxxxx werd reeds vastgesteld dat verzoeker als niet-begeleide minderjarige verzoeker om internationale bescherming in België is aangekomen in maart 2022 op ongeveer veertienjarige leeftijd. Xxxxxxxxx verklaarde kort na de machtsovername uit Afghanistan te zijn vertrokken. De Raad stelt vast dat verzoeker de twijfels rond de wijze waarop hij uit Afghanistan zou zijn vertrokken zoals vastgesteld in de bestreden beslissing niet kan wegnemen. Het staat evenwel vast dat verzoeker Afghanistan op zeer jonge leeftijd en kort na de machtsovername verliet. Hoewel hij deels in Afghanistan opgroeide tot ongeveer veertienjarige leeftijd, blijkt hieruit reeds dat verzoeker cruciale jaren in zijn ontwikkeling als adolescent in België doorbrengt.
De commissaris-generaal meent dat verzoeker geen concrete elementen aanhaalt waaruit zou blijken dat hij in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Daarbij wordt gewezen op het feit dat verzoeker tot veertien-à vijftienjarige leeftijd in Afghanistan verbleef en een zekere maturiteit had en gevormd was naar Afghaanse normen en waarden, dat hij tot de negende graad naar school ging in Afghanistan, naar de madrassa ging en nog regelmatig contact heeft met zijn Afghaanse familieleden hier in België en zijn familieleden in Pakistan, waardoor niet kan worden aangenomen dat hij vervreemd zou zijn van de Afghaanse waarden en normen of dat hij hierdoor dusdanig als verwesterd zal beschouwd worden dat hij bij terugkeer naar Afghanistan vervolging riskeert. Verzoeker betwist in het verzoekschrift en in zijn aanvullende nota deze analyse en wijst daarbij op het bestaan van een aantal risicobepalende omstandigheden.
De Raad herhaalt vooreerst dat het Hof van Justitie erop wees dat, wat de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ betreft, dit begrip ruim moet worden uitgelegd, dat niet vereist is dat de betrokken overtuiging zo diepgeworteld is bij de verzoeker dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst het uiten ervan niet achterwege zou kunnen laten dat en de perceptie van de politieke aard van de gedachten, meningen of overtuigingen van een verzoeker door de actoren van vervolging benadrukt wordt eerder dan de persoonlijke motieven van de verzoeker. De Raad is gehouden is een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden te voeren, wat impliceert dat hij zowel de elementen moet onderzoeken waarmee de commissaris-generaal rekening heeft gehouden of had kunnen houden, als die welke zich hebben aangediend nadat de commissaris-generaal de beslissing heeft vastgesteld (HvJ, C-585/16, Serin Alheto tegen Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia za bezhantsite, 25 juli 2018, punten 106-113).
Xxxxxxxxx legt zowel bij het CGVS in het kader van de procedure bij de Raad een aantal documenten neer met betrekking tot zijn activiteiten en traject in België. De attesten van het VISO tonen aan dat verzoeker vanaf 1 september 2022 in geschreven was in OKAN in Gent en de brief van zijn vervolgschoolcoach en doorstroomdossier vermeldt dat hij al snel Nederlands kon en interesse betoonde in de studierichting bedrijf en organisatie, waar hij een stage deed en toonde dat hij het niveau aankon (stukken 44 tot 47 verzoekschrift). De attesten en getuigenissen van verschillende leerkrachten van verzoeker in het reguliere onderwijs tonen aan dat hij al een uitzonderlijke kennis van het Nederlands heeft, zich zeer leergierig toont en actief deelneemt aan de lessen. In de getuigenissen van zijn leerkrachten leest de Raad onder meer dat verzoeker, hoewel hij moslim is, tijdens de lessen
godsdienst openheid en interesse toonde voor het christelijk geloof en iedereen respecteert zoals hij of zij is, dat hij in een klas zit met ongeveer de helft meisjes en waarin de leerlingen een zeer diverse achtergrond hebben. Zijn leerkracht artistieke vorming benadrukt de openhartige houding van verzoeker tegenover genderdiversiteit en de afwezigheid van enige vorm van gendergerelateerde vooroordelen bij verzoeker.
Xxxxxxxxxx voogd en buddy vermelden in hun schriftelijke getuigenis eveneens de opmerkelijke snelheid waarmee verzoeker zich het Nederlands heeft eigen gemaakt, zijn interesse in berichtgeving over gebeurtenissen zowel in België als elders in de wereld en zijn wil om naar een school te kunnen gaan met voldoende diversiteit om zoveel mogelijk ook met Gentse en niet-Afghaanse jongeren in contact te treden. De voogd van verzoeker licht zowel in zijn brief als tijdens de zitting van de Raad toe dat verzoeker respectvol omgaat iedereen in zijn omgeving en geen probleem maakt van diens homoseksuele geaardheid en regelmatig informeert naar de partner van zijn voogd. Zijn voogd bevestigt ook dat verzoeker in de afgelopen zomer regelmatig naar de Gentse Feesten ging. De documenten met betrekking tot de studentenarbeid die verzoeker verrichtte tonen aan dat hij heeft gewerkt bij een internationale Fast Food-keten en warenhuisketen en uit het attest van de Sportdienst van de stad Gent van 20 december 2023 blijkt dat hij is ingeschreven voor tennislessen.
De verklaringen van de voogd, bevatten elementen over de evolutie van de persoonlijke toestand van verzoeker, zijn problemen en zijn opvoeding die in het kader van de beoordeling van een toegeschreven verwestering voor verzoeker relevant zijn. Deze zijn afgelegd in de uitoefening van een wettelijk omschreven mandaat in het kader waarvan hij onder toezicht staat van de Dienst Voogdij en de vrederechter, kan hieraan voldoende bewijswaarde worden gehecht. De getuigenissen van verzoekers leerkrachten, bieden eveneens een zicht op verzoekers persoonlijke ontwikkeling en zijn afgelegd in het kader van hun onderwijsopdracht zodat hieraan eveneens voldoende bewijskracht kan worden toegekend.
Xxxxxxxxxx uitstekende kennis van het Nederlands blijkt eveneens uit zijn toelichting tijdens de zitting van de Raad waar hij nauwelijks beroep doet op de aanwezige tolk. Xxxxxxxxx wijst er op dat hij bijna twee jaar in België woont en dat hij nu in de derde graad TSO zit en dat hij nog veel afspreekt met zijn buddy om zijn Nederlands verder te verbeteren. Hij verklaart op school veel vrienden en vriendinnen te hebben en beseft dat hij hier veel kansen heeft gekregen en zelf in alle vrijheid keuzes kan maken over zijn leven die hij in Afghanistan niet zal hebben. Xxxxxxxxx stelt xxxxxx te hebben van de taliban en voor zijn leven te vrezen in geval van terugkeer omdat hij als een ongelovige zal worden beschouwd.
Uit dit alles blijkt dat verzoeker op ongeveer veertienjarige leeftijd in België als niet-begeleide minderjarige is aangekomen, dat hij kort na zijn aankomst naar school is gegaan en ondertussen naar het reguliere onderwijs is doorgestroomd en al een uitstekende kennis heeft van het Nederlands.
Daargelaten de vraag of verzoeker daadwerkelijk ‘verwesterd’ is, dient te worden vastgesteld dat hij, sinds zijn aankomst in België als niet-begeleide minderjarige wordt ondergedompeld in en actief deelneemt aan de Belgische samenleving en daarbij onmiskenbaar wordt geconfronteerd met en zich, openstelt voor opvattingen, waarden en normen die de uitdrukking vormen van grondrechten die zijn verankerd in het EVRM en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, zoals gelijke behandeling van mannen en vrouwen, rechten van de LGBTI+-gemeenschap, het recht op vrije meningsuiting en godsdienstvrijheid, die haaks staan op het gedachtegoed van de taliban en dit tijdens zijn ontwikkeling als tiener, een cruciale levensfase gedurende dewelke jongeren vatbaar zijn voor externe invloeden en die essentieel is in het vormen van een wereldbeeld en het aannemen van waarden en normen.
Er kan daarbij, gelet op verzoekers jonge leeftijd bij aankomst, redelijkerwijze worden aangenomen dat dit een impact heeft op zijn ontwikkeling als minderjarige en de wijze waarop hij zich gedraagt, wat het risico dat hij in geval van terugkeer naar zijn regio van herkomst zal opvallen in de lokale gemeenschap en bij de lokale talibanleiders en zal worden gepercipieerd als aangetast door de in België geldende waarden en normen in belangrijke mate verhoogt.
Voorts is niet betwist dat verzoeker afkomstig is uit Jalalabad in de provincie Nangarhar. In deze provincie heeft ISKP, een transnationale Salafi-Jihadistische organisatie die hevig gekant is tegen alles wat westers is, een sterke aanwezigheid (EUAA, Afghanistan. Targeting of individuals, August 2022, p. 190-192). Ook is Nangarhar, samen met de andere Noordoostelijke provincie Kunar en Kabul, de provincie waar zowel ACLED als UCDP het hoogste aantal aanvallen door ISKP heeft gedocumenteerd (EUAA, Afghanistan Country Focus, December 2023, p. 33, Algemeen Ambtsbericht, juni 2023, p. 36). Verder zijn er ook aanvallen van Pakistan tegen TTP doelwitten in de grensregio en confrontaties tussen de taliban en de lokale bevolking in Nangarhar naar aanleiding van het verbod op papaverteelt, gerapporteerd. Verder zijn ook niet geïdentificeerde gewapende groeperingen actief in Nangarhar. De sterke aanwezigheid van ISKP in Nangarhar, en de aanwezigheid van andere niet-geïdentificeerde gewapende groeperingen kan in casu eveneens als een risico-verhogende factor worden beschouwd
voor verzoeker. Gelet op hetgeen hierboven werd vastgesteld met betrekking tot verzoekers profiel en traject in België is de kans reëel dat verzoeker ook door ISKP als onislamitisch zal gezien worden.
Er werd reeds op gewezen dat de taliban goed op de hoogte zijn van wat zich afspeelt op lokaal niveau omdat ze zijn verweven met de lokale bevolking. Lokale talibanleden nemen deel aan de gesprekken in dorpen, steden en in de plaatselijke moskeeën, waardoor zij goed weten wat de mensen in de betrokken lokale gemeenschap doen. De lokale verankering doet zich voornamelijk voor in Pashtou-gebieden.
Bij de beoordeling van de vrees van verzoeker moet rekening worden gehouden met de voormelde huidige context van de zeer strenge sociaal-religieuze richtlijnen die door de taliban zijn uitgevaardigd en die toezien op de regulering van het dagelijkse leven en waarmee verzoeker niet vertrouwd is, aangezien verzoeker kort na de machtsovername Afghanistan op zeer jonge leeftijd heeft verlaten. Er kan redelijkerwijze aangenomen worden dat, gelet op zijn jonge leeftijd en individuele omstandigheden, verzoeker zijn verworven opvattingen en traject tijdens zijn verblijf in België niet steeds zal kunnen verhullen wanneer hij bij terugkeer naar Jalalabad in de provincie Nangarhar, de regels, wetten en gebruiken, zoals vormgegeven door de taliban, moet naleven. Dit kan de zichtbaarheid van verzoeker bij terugkeer verder verhogen bij doorreis of bij aankomst in zijn regio van herkomst. Het is voorts niet betwist dat verzoekers vader voor de machtsovername als arts werkte voor buitenlandse organisaties, zoals hierboven reeds vastgesteld. Hoewel niet kan blijken dat zijn vader actueel geviseerd wordt, kan in casu wel aangenomen worden dat het profiel van verzoekers vader bijdraagt aan verzoekers zichtbaarheid als minderjarige terugkeerder en in die zin als een risico-verhogende factor te beschouwen is.
Verder blijkt uit het US Special Inspector General for Afghanistan Reconstruction (SIGAR) rapport van 30 januari 2022 (geciteerd in EUAA, Afghanistan. Targeting of Individuals, p. 105) dat de taliban een hervorming van het schoolcurriculum hebben aangekondigd in maart 2022 en dat uit een rapport van de taliban van december 2020 blijkt dat een analyse werd gemaakt van het toenmalige curriculum waarbij twaalf aspecten werden aangeduid die niet in overeenstemming waren met de waarden die kinderen zouden moeten aangeleerd krijgen. Een centraal thema in dit rapport is het bannen van buitenlandse invloeden, het herdefiniëren van begrippen als vrede, mensenrechten en gelijkheid in overeenstemming met de islamitische traditie en het promoten van jihad (SIGAR, Quartely Report to the United States Congress, 30 January 2022, p. 122-123). Zoals reeds aangehaald is de opperste leider van de taliban vastberaden om de taliban interpretatie van de sharia uit te voeren en zo de samenleving te zuiveren. Het verbod op het onderwijs voor meisjes na het lager onderwijs moet in deze context niet alleen worden gezien als een aanval tegen onderwijs voor vrouwen maar tegen westers onderwijs als dusdanig (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2013, p. 94). Recent zijn de inspanningen om het seculier onderwijs te bannen verder opgedreven en sinds september 2023 is het religieuze onderwijs uitgebreid. Er waren op 15 augustus 2023 15.000 madrassas over het hele land, gefinancierd door de nationale begroting en waar religieuze onderwerpen worden onderwezen met uitzondering van enkele wetenschappelijke vakken. De taliban plannen de aanwerving van 100.000 madrassa leerkrachten en volgens UNAMA zijn er plannen om het aantal madrassas in het land nog significant te verhogen. Madrassa onderwijs is voor meisjes boven de zesde graad het enige beschikbare onderwijs. Ook werden een aantal hervormingen ondertussen doorgevoerd in het Afghaanse onderwijssysteem, waaronder een herziening van het schoolcurriculum om het in overeenstemming te brengen met de sharia.
Hieruit blijkt het middelbaar onderwijs voor jongens in Afghanistan in het teken staat van de strenge interpretatie van de sharia door de taliban en er kan ook aangenomen worden dat daarbij concepten als gelijkheid van mannen en vrouwen en mensenrechten, zoals die in het onderwijs in België worden geïnterpreteerd en veelvuldig aan bod komen, gelet op de zuivering van de Afghaanse samenleving die de opperste leider voor ogen heeft, daarbij sterk afgewezen worden. Indien verzoeker in geval van terugkeer zijn scholing wenst verder te zetten, kan, niet worden uitgesloten dat hij ook omwille van zijn reeds hier genoten scholing hierop verkeerd reageert en in de negatieve belangstelling komt van medeleerlingen en leraars die onder controle staan van de taliban.
De Raad merkt ook op dat het beginsel van eenheid van het gezin moet worden afgewogen tegen andere elementen die actueel spelen in het belang van de minderjarige verzoeker, zoals zijn welzijn, sociale ontwikkelingen, veiligheid en opvattingen, en die in casu door de individuele omstandigheden en specifieke situatie van verzoeker en de huidige situatie in Afghanistan zwaarder doorwegen.
Alles in acht genomen blijkt dat er in hoofde van verzoeker wel degelijk een aantal individuele risicobepalende omstandigheden aanwezig zijn die cumulatief moeten worden bekeken in het licht van de algemene landeninformatie. De Raad is van oordeel dat gelet op het geheel van bovenstaande elementen en factoren eigen aan verzoeker, hij aannemelijk maakt dat de kans reëel is dat hij bij een
terugkeer naar zijn regio en dorp van herkomst zal opvallen en in de negatieve aandacht van de lokale gemeenschap en leden en aanhangers van de taliban zal komen te staan en, het hoger belang van het kind indachtig, er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat verzoeker daarbij wordt gepercipieerd, onder meer omwille van de duur van zijn afwezigheid uit Afghanistan, zijn traject en de aard van zijn activiteiten in België gedurende een cruciale periode in zijn ontwikkeling als adolescent, als een persoon die verwesterd is of de religieuze, morele of sociale normen heeft overschreden.
Het is niet mogelijk om met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het concrete lot te voorspellen van een persoon met verzoekers profiel die onder de aandacht van de taliban komt omwille van een toegedichte verwestering of religieuze, morele of sociale normoverschrijding. Echter, de door beide partijen bijgebrachte en besproken objectieve landeninformatie wijst op “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling en afranseling van personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen. Uit deze informatie blijkt verder dat personen die als verwesterd beschouwd worden het risico lopen om te worden blootgesteld aan vervolging en dat, zoals reeds aangehaald, de perceptie leeft dat personen die terugkeren waarden en uiterlijkheden hebben aangenomen die worden geassocieerd met Westerse landen.
In acht genomen het geheel van bovenstaande elementen en de persoonlijke omstandigheden eigen aan verzoeker cumulatief beoordeeld in het licht van de beschikbare landeninformatie door beide partijen bijgebracht, is de Raad van oordeel dat voor verzoeker een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen op basis van een toegeschreven politieke overtuiging in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet en dat er voor hem in zijn land van herkomst geen redelijke bescherming voorhanden is. Een verzoeker wiens politieke overtuiging niet fundamenteel of diepgeworteld is kan immers ook worden vervolgd wegens die politieke overtuiging of wegens “enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in dat land, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verzoeker en de algemene context van dat land” (HvJ, C-151/22, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen” (UNHCR), punt 36).
De Raad treedt, na lezing van de beschikbare landeninformatie in het rechtsplegingsdossier, de conclusie in de EUAA “Country Guidance” (p. 147) bij dat de taliban niet kunnen worden beschouwd als een actor van bescherming. Het gebrek aan het recht op een eerlijk proces en de aard van de bestraffingen binnen het justitiemechanisme van de taliban zorgt ervoor dat dit niet kan worden beschouwd als een legitieme vorm van bescherming, indien verzoeker zou worden beschouwd als verwesterd of hiervan beschuldigd zou worden. Rekening houdend met hun geschiedenis van mensenrechtenschendingen kan er momenteel worden geconcludeerd dat de taliban niet kunnen worden beschouwd als een actor van bescherming die in staat is om effectieve, niet-tijdelijke en toegankelijke bescherming te bieden.
Gezien de taliban geen actor van bescherming zijn, dringt de vraag naar een intern vestigingsalternatief zich niet verder op. De EUAA “Country Guidance” concludeert bovendien terecht dat momenteel een intern vestigingsalternatief in geen enkel deel van Afghanistan aan de orde is (p. 148-149).
Tot slot blijkt uit het rechtsplegingsdossier niet dat op verzoeker een van de uitsluitingsclausules van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Voorgaande vaststellingen volstaan om de overige in het verzoekschrift aangevoerde middelen en grieven, alsook de argumentatie van de verwerende partij, niet verder te onderzoeken en te bespreken.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vluchtelingenstatus wordt aan de verzoekende partij toegekend.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op drieëntwintig februari tweeduizend vierentwintig door:
X. XXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
A.-M. XX XXXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
A.-M. DE WEERDT X. XXXXXX