Tussenbeslissing. Beweerdelijk onjuiste taxatie. Waarde opstal na einde erfpachtscontract.
Tussenbeslissing. Beweerdelijk onjuiste taxatie. Waarde opstal na einde erfpachtscontract.
Een erfpachter zegt het erpachtcontract met klager op. Volgens het contract moet de grondeigenaar een vergoeding voor de opstal aan de vetrekkende erfpachter betalen. De door klager ingeschakelde taxateur komt op € 0 en drie bindend adviseurs op € 68.000. De door erfpachter in de arm genomen taxateur (beklaagde) komt op € 495.000.
De Centrale Raad wenst zich nader te laten informeren over de gangbare taxatiemethodes ter plaatse alvorens tot een oordeel over de taxatie te komen.
De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:
Drs. R. O. thans wonende in M (land M) appellant/klager,
tegen
P. S., aangesloten NVM-Makelaar, gevestigd en kantoorhoudende te A, verweerder in hoger beroep/beklaagde.
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 18 februari 2013 heeft xxxxxx een klacht ingediend bij de afdeling Consumentenvoorlichting van de NVM die de klacht heeft doorgeleid naar de Raad van Toezicht Amsterdam. Bij beslissing van 27 januari 2014, verzonden op 29 januari 2014, is op die klacht beslist. In deze beslissing is de tegen beklaagde (hierna: “de makelaar”) ingediende klacht ongegrond verklaard.
1.2 Klager is bij brief van 19 maart 2014, ontvangen op 24 maart 2014, van de beslissing van de Raad van Toezicht in hoger beroep gekomen.
1.3 In de brief van 17 april 2014 van klager zijn de gronden opgenomen.
1.4 De makelaar heeft bij brief van zijn gemachtigde van 16 mei 2014 verweer gevoerd.
1.5 De Centrale Raad van Toezicht heeft kennis genomen van de in eerste instantie tussen partijen gewisselde stukken en de beslissing van de Raad van Toezicht.
1.6 Ter zitting van 30 maart 2015 van de Centrale Raad van Toezicht zijn verschenen:
- klager vergezeld van mr. C.J. Blauw;
- de makelaar vergezeld van mr. D.W.N. Brand.
Partijen zijn door de Centrale Raad van Toezicht gehoord en hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Blauw en mr. Brand hebben zich daarbij bediend van pleitnotities.
2. De feiten
In hoger beroep zijn de navolgende feiten komen vast te staan:
2.1 Op 2 april 2007 koopt R B.V. op een in A gehouden veiling het recht van erfpacht en opstal op het winkel-, woon- en achterhuis met toebehoren gevestigd op een perceel grond van klager, gelegen aan de U-straat 95 in A. De koopsom bedraagt
€ 102.000,--. Klager is (bloot) eigenaar van het in erfpacht gegeven grond met opstal.
2.2 Op het recht van erfpacht zijn onder meer de navolgende bepalingen van toepassing:
“(…)
Artikel 1
a) Het erfpachtrecht wordt gevestigd voor de duur van tien jaar, ingaande op één juli negentienhonderdnegenennegentig en alzo eindigende op dertig juni tweeduizendennegen. Het erfpachtjaar loopt van één juli tot en met dertig juni.
(…)
c)
Uiterlijk een jaar voor de afloop van de erfpachttermijn kan de erfpachter aan de grondeigenaar schriftelijk om verlenging van de erfpacht verzoeken; indien verlenging plaats heeft, leidt dat op zich tot een voortzetting van de bestaande rechten en is dat niet als een automatische vestiging van een nieuw erfpacht- en/of opstalrecht te beschouwen.
Artikel 18 (…)
Indien het erfpachtrecht eindigt zal de grondeigenaar aan de erfpachter voor de door deze gestelde opstallen betalen een vergoeding, gelijk aan de waarde der opstallen zonder de grond, te bepalen in onderling overleg of, bij gebreke van dien, door drie deskundigen, te benoemen in onderling overleg en bij gebreke daarvan door de Kantonrechter te Amsterdam op verzoek van de meest gerede partij.”
2.3 Na de aankoop schrijft het stadsdeel […] van de gemeente A R BV aan om, ter voorkoming van bestuursdwang en oplegging van een dwangsom, de aan de opstal geconstateerde bouwkundige gebreken op te heffen. R BV heeft de voor de uitvoering van renovatiewerkzaamheden noodzakelijke vergunningen verkregen. Klager verleent de voor de uitvoering daarvan volgens de erfpachtvoorwaarden
voorgeschreven toestemming niet. R BV stelt vervolgens bij de rechtbank A een vordering in waarin zij onder meer verzoekt, zakelijk weergegeven, om aan haar vervangende toestemming te verlenen de erfpacht per 1 juli 2009 voor de duur van
30 jaar te verlengen op basis van een herziene erfpachtcanon en aan haar vervangende toestemming te verlenen om het bouwplan conform de bouwvergunning uit te voeren, dan wel klager te veroordelen deze toestemmingen schriftelijk en onvoorwaardelijk te verlenen binnen één week na het te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,-- per dag. Deze vordering is bij vonnis van 22 juli 2009 van de rechtbank Amsterdam afgewezen omdat – samengevat – klager desgevraagd heeft laten weten de exploitatie van het pand zelf ter hand te zullen nemen na het verstrijken van de periode waarvoor de erfpacht was aangegaan en niet is gebleken dat R BV voorafgaande aan de koop heeft geïnformeerd of verlenging van de erfpacht per 1 juli 2009 tot de mogelijkheden behoorde. R BV heeft in deze procedure een rapport van 22 december 1999 van C & L overgelegd waarin bouwkundige gebreken van de opstal zijn vermeld. De desbetreffende bouwkundige experts concluderen dat met de uitvoering van de door hen geadviseerde herstelwerkzaamheden naar verwachting circa fl. 160.000,-- exclusief btw zal zijn gemoeid.
2.4 Bij brief van 18 augustus 2009 zegt R BV het erfpachtrecht op tegen 1 september 2010. Bij brief van 18 december 2009 aanvaardt klager deze opzegging. Bij brief van 7 januari 2010 zendt klager, onder verwijzing naar de in artikel 18 van de erfpachtvoorwaarden opgenomen verplichting tot betaling van een vergoeding, een in zijn opdracht door Z Makelaars opgesteld taxatierapport aan R BV toe. Daarin is de onderhandse verkoopwaarde van de opstal, exclusief de grond, getaxeerd op 0 euro.
2.5 In opdracht van B Projectadviezen BV, een aan R BV gelieerde onderneming, taxeert de makelaar per 1 januari 2010 de onderhandse verkoopwaarde van de opstal, exclusief de grond, op € 495.000,--. In het taxatierapport van 26 januari 2010 is onder meer vermeld:
“(…)
Doel van de opdracht is, in verband met de vaststelling van de vergoeding van de opstal, de navolgende waarden te taxeren:
De onderhandse verkoopwaarde van de opstal, exclusief de grond. (…)
BOUWPLAN
Door de opdrachtgever zijn beschikbaar gesteld:
Bouwvergunning d.d. 23 mei 2008, bekend onder nummer BWT-81-07-0610. Bouwtekening nieuwe toestand d.d. 14 april 2008 (zoals vergund).”
In het taxatierapport is voorts een opsomming opgenomen van onder meer de in 2007 betaalde aankoopkosten, de kosten verbonden aan de afkoop van een huurder, advieskosten, de bouwkosten op basis van een bouwtekening alsmede algemene kosten en risico. Dit leidt tot een totaalbedrag van € 850.000,--. Vervolgens zijn na horizontale splitsing de te verwachten opbrengsten van vier verdiepingen
woonruimte en de verwachte (verkoop) opbrengst (op basis van huurwaarde) van de winkelruimte vermeld. De totale opbrengsten worden door de makelaar begroot op € 1.427.857,--. Op de opbrengsten (€ 1.427.857,--) wordt het bedrag aan (bouw)kosten (€ 850.000,--) in mindering gebracht zodat een bedrag van € 577.857,-- resteert. Dit is de onderhandse verkoopwaarde van de opstal op eigen grond. Rekening houdende met een recht van erfpacht corrigeert de makelaar dit laatste bedrag en taxeert hij de onderhandse verkoopwaarde van de opstal, derhalve exclusief de grond, op € 495.000,-- k.k..
2.6 Klager en R BV bereiken geen overeenstemming over de door klager aan R te betalen vergoeding. Drie bindend adviseurs adviseren in hun bindend advies van 27 juni 2012 de waarde van de opstal op € 68.000,--.
3. De klacht en de beslissing van de Raad van Toezicht
3.1 De klacht, zoals deze door de Raad van Toezicht is samengevat, tegen welke samenvatting geen bezwaar is gemaakt, houdt het navolgende in.
3.2 Klager verwijt de makelaar dat hij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de waardevergoeding voor de opstal zonder grond op € 495.000,-- te taxeren terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat de voor vergoeding in aanmerking komende waarde aanzienlijk lager was, namelijk € 68.000,--.
3.3 De Raad van Toezicht is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet kan worden geconcludeerd dat de makelaar ten tijde van de taxatie wist dat het erfpachtrecht was opgezegd tegen 1 september 2010. De Raad van Toezicht stelt voorts vast dat uit het dossier blijkt dat Z Makelaars de waarde heeft bepaald op 0 euro, de bindend adviseurs de waarde hebben bepaald op € 68.000,-- en de grond met pand als gezamenlijk onderpand sinds 10 februari 2011 is belast met een hypothecaire inschrijving van € 1.075.000,--. Onder verwijzing naar de met het oog op de herontwikkeling van het pand verleende bouwvergunning en de door klager niet bestreden door de makelaar uitgevoerde en in zijn taxatierapport opgenomen berekening, overweegt de Raad van Toezicht dat de makelaar een in beginsel voldoende duidelijke verklaring en onderbouwing heeft gegeven voor de door hem in zijn taxatierapport opgenomen waarde en niet is komen vast te staan dat de makelaar daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen komen. De Raad van Toezicht acht de klacht ongegrond.
4. Standpunt van klager in hoger beroep
4.1 Klager heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
4.2 Volgens klager wist de makelaar dat de erfpachter R BV de erfpacht per deurwaardersexploot tegen 1 september 2010 had opgezegd, klager de opzegging bij aangetekend schrijven van 18 december 2009 had aanvaard, klager aan R BV
het taxatierapport van Z Makelaars d.d. 30 december 2009 had gezonden en dat R BV op het door klager toegezonden taxatierapport van Z Makelaars heeft gereageerd door toezending van het taxatierapport van de makelaar. Als de makelaar dit niet wist, kan de makelaar worden verweten dat hij de in zijn taxatierapport opgenomen doelomschrijving dermate onzorgvuldig heeft geformuleerd dat daardoor aan R BV de gelegenheid is geboden daarvan misbruik te maken in civiele procedures. De Raad van Toezicht is aan dat aspect ten onrechte voorbij gegaan.
4.3 In ieder geval was de makelaar op de hoogte van de inhoud van de erfpachtakte
d.d. 28 juni 1999, waarin stond dat de erfpacht voor bepaalde tijd was aangegaan en op 30 juni 2009 zou eindigen. Als de makelaar niet bekend was met de opzegging van het erfpachtrecht heeft de makelaar in het kader van de behoorlijke vervulling van zijn opdracht nagelaten het noodzakelijke onderzoek te verrichten door niet aan zijn opdrachtgever te vragen of om verlenging van de erfpacht was verzocht, en zo ja, met welke termijn deze was verlengd.
4.4 De makelaar had een vergoeding voor de opstal in verband met het einde erfpachtrecht te bepalen en de Raad van Toezicht is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de makelaar een oordeel heeft gegeven over de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden van een opstal.
4.5 Als de Centrale Raad van Toezicht zou oordelen dat de makelaar op de hoogte is geweest van het feitelijk gebruik van zijn taxatierapport door zijn opdrachtgever dan geldt dat de makelaar doelbewust een onjuiste waarde heeft bepaald. De Centrale Raad van Toezicht zal in dat geval een oordeel moeten geven over de door de makelaar in het kader van zijn verdediging tegen de klacht aangevoerde leugens en verdichtsels.
5. Het verweer van de makelaar
5.1 De makelaar heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
5.2 Klager heeft zijn stelling dat de makelaar op de hoogte was van de beëindiging van de erfpacht ook in hoger beroep niet onderbouwd. De makelaar heeft ruim zes maanden na het verstrijken van de overeengekomen erfpachtperiode opdracht tot taxatie gekregen en op dat moment had R BV nog de beschikking over de opstal. Krachtens artikel 5:98 BW. loopt het recht van erfpacht ook door indien de erfpachter na het eindigen van het recht van erfpacht de zaak niet heeft ontruimd.
5.3 De makelaar heeft opdracht gekregen om de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden van de opstal te waarderen. De opdrachtgever bevestigt in een schriftelijke verklaring dit doel van zijn opdracht. De makelaar is daarbij uitgaan van een fictieve situatie waarbij de opstal grondig zou worden verbouwd en gesplitst. Dit uitgangspunt blijkt ook uit het taxatierapport. Volgens de makelaar is er veel discussie over de manier waarop de waarde van een opstal moet worden bepaald en is daarvoor niet een vaste waarderingsmethode.
5.4 Aan het verwijt dat de makelaar tekort is geschoten door geen onderzoek te doen naar de essentiële gegevens van het recht van erfpacht moet voorbij worden gegaan, nu de opdracht was gericht op een waardering van de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden en bij de taxatie eerst is uitgegaan van de fictieve situatie van een op eigen grond gelegen opstal. Vervolgens is een correctie in verband met een erfpachtrecht gemaakt.
De in het taxatierapport opgenomen berekening sluit daarbij aan en de wellicht “ongelukkige” doelomschrijving doet daar niet aan af. Klager heeft de uitkomst van de door de makelaar in zijn taxatierapport opgenomen berekening niet bestreden. De wijze waarop zijn opdrachtgever gebruik heeft gemaakt van zijn taxatierapport kan aan de makelaar niet worden toegerekend.
6. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
6.1 De Centrale Raad van Toezicht stelt voorop dat in deze zaak een tuchtrechtelijk oordeel dient te worden gegeven over het handelen van de makelaar en niet dat van zijn opdrachtgever. Dit betekent dat de Centrale Raad van Toezicht de door klager aan de opdrachtgever gemaakte verwijten buiten beschouwing laat.
6.2 Voorts is de Centrale Raad van Toezicht van oordeel dat ook in hoger beroep klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de makelaar ten tijde van het opstellen van het taxatierapport wist dat het erfpachtrecht tegen 1 september 2010 was opgezegd, klager de opzegging had aanvaard en de makelaar kennis had van het door Z Makelaars in opdracht van klager opgestelde taxatierapport. De enkele omstandigheid dat zijn opdrachtgever met die feiten bekend was is daartoe onvoldoende.
6.3 De klacht van klager spitst zich toe op de vraag of de door de makelaar uitgebrachte taxatie van de opstal tuchtrechtelijk laakbaar is. Voor de beoordeling van deze klacht stelt de Centrale Raad van Toezicht voorop dat uitgangspunt bij de door de makelaar uitgevoerde taxatie is dat in beginsel over de hoogte van taxaties slechts kan worden geklaagd, indien een makelaar in redelijkheid niet tot een bepaalde taxatie heeft kunnen komen en bij het taxeren niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem mocht worden verwacht.
6.4 In het bindend advies van 27 juni 2012 hebben de bindend adviseurs vanaf pagina
9 t/m 11 vier verschillende waardemethodes besproken. De door de bindend adviseurs gekozen waardeberekening is neergelegd in bijlage 6 bij het bindend advies. De bindend adviseurs hebben eerst de marktwaarde van de winkel en de woningen na renovatie berekend. Zij komen tot een bedrag van € 1.077.669,-- excl. btw. Dit is een bedrag voor zowel de grond als de opstal. Doordat de waarde van de opstal moet worden berekend wordt een grond quote van 40% toegepast, zodat de waarde van de opstal na renovatie € 646.601,-- is. Op dit bedrag moet nog in mindering worden gebracht de stichtingskosten voor een bedrag van € 572.830,--. Het verschil tussen de waarde van de opstal na renovatie en de renovatiekosten is
€ 73.771,--. Na een correctie van 7,5% wegens verwervingskosten stellen de bindend adviseurs de marktwaarde van de opstal exclusief ondergrond op
€ 68.238,-- k.k..
6.5 Op de zitting is besproken dat naar het voorlopig oordeel van de Centrale Raad van Toezicht een belangrijk verschilpunt in berekeningsmethodiek is dat de makelaar op de waarde van opstal en grond de bouwkosten (stichtingskosten) in mindering brengt en vervolgens een grond quote toepast van circa 15%. De bindend adviseurs daarentegen passen na de berekening van de waarde van opstal en grond meteen een grond quote toe van 40% en brengen op het alsdan resterende bedrag voor de opstal nog de stichtingskosten in mindering.
6.6 De makelaar heeft ter zitting betoogd dat, anders dan bij de (her)uitgifte van erfpacht door de gemeente A, de door hem gehanteerde methodiek in A wordt toegepast en gevolgd, door onder meer de (vaste) deskundigen die zijn belast met de beslechting van geschillen over de waardes van in A gelegen onroerende zaken. De makelaar heeft daaraan toegevoegd dat een andere benadering en methodiek tot onoverkomelijke problemen zouden leiden op de specifieke A-se onroerend goed markt.
6.7 Nu deze verschil in methodiek eerst ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht is besproken, zal de Centrale Raad van Toezicht de makelaar in de gelegenheid stellen om, schriftelijk, binnen vier weken na heden zijn stelling met (bewijs)stukken te onderbouwen dat zijn berekeningsmethodiek in A bij beëindiging van een erfpachtrecht en/of (her)uitgifte een gebruikelijke methode is. Die onderbouwing zou onder meer kunnen geschieden door schriftelijke bewijsstukken, zoals taxatierapporten, beleidsafspraken, memo’s maar ook schriftelijke verklaringen van op de A-se onroerend goed markt opererende professionele partijen en/of verklaringen die afkomstig zijn van medewerkers die werkzaam zijn voor of in dienst van dienstonderdelen van gemeentelijke instanties die betrokken zijn bij de onroerend goed markt in A. Klager zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om daarop binnen vier weken te reageren.
6.8 Eerst nadat deze informatie en de reactie van klager is ontvangen zal de Centrale Raad van Toezicht beoordelen of de makelaar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en zo ja, welke straf of maatregel in de omstandigheden van het geval passend is.
7. Slotsom
7.1 De slotsom is dat de Centrale Raad van Toezicht de makelaar in de gelegenheid stelt binnen vier weken na heden de door hem ter zitting gegeven toelichting op de door hem bij zijn taxatie toegepaste methodiek door middel van schriftelijke bescheiden te onderbouwen, waarna xxxxxx eveneens vier weken de gelegenheid heeft daarop te reageren.
7.2 Gelet op de inhoud van de statuten en het Reglement Tuchtrechtspraak NVM komt de Centrale Raad van Toezicht tot de volgende uitspraak.
8. Beslissing in hoger beroep
8.1 Stelt de makelaar in de gelegenheid nadere informatie te verstrekken over hetgeen vanaf 6.3 is opgemerkt en bepaalt dat de termijn daarvoor vier weken na heden bedraagt, waarna xxxxxx de gelegenheid krijgt binnen een termijn van vier weken daarop te reageren.
8.2 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen te Amersfoort door mr. drs. X.X. xx Xxxxx, voorzitter, mr. J.T. Xxxxx,
X. xxx Xxxxxxx en mr. J.C. Xxxxxxxxx, leden en mr. X.X. xxx xxx Xxxx, lid/secretaris en ondertekend op 8 juni 2015.