Algemeen
Zitting 1971-1972 - 11 70 9 \0
Wijziging van het Wetboek van Koophandel en het Wetboek van Strafrecht in verband met de bekrachtiging door Nederland van de op 25 januari 1965 te Genève
tot stand gekomen Overeenkomst inzake inschrijving van binnenschepen, met Protocollen fTrb. 1966, 228,
laatstelijk Trb. 1971, 30)
MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 5
Algemeen
Op 25 januari 1965 kwam te Genève een Overeenkomst tot stand inzake inschrijving van binnenschepen. De Regering over- weegt thans tot bekrachtiging van die Overeenkomst over te gaan, met aanvaarding overeenkomstig artikel 15 van die Over- eenkomst van het daarbij behorende Protocol no. 1 betreffende zakelijke rechten op binnenschepen. Een wetsontwerp tot goed- keuring van de Overeenkomst is te zamen met het onderhavige wetsontwerp ingediend. Voor wat betreft de inhoud van de Overeenkomst moge worden verwezen naar de memorie van toelichting bij dat wetsontwerp.
De bekrachtiging van de Overeenkomst en de aanvaarding van Protocol no. 1 maakt noodzakelijk dat de wettelijke regeling van de daarin behandelde onderwerpen, zoals deze is te vinden in de Eerste Afdeling van de Dertiende Titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel, aan de verdragsinhoud wordt aangepast. Het hierbij aangeboden ontwerp van wet strekt daartoe. Het ontwerp en de toelichting zijn opgesteld op de grondslag van door Xxxx. Xx. X. Xxxxxxx ontworpen teksten en daarover door de Staatscommissie voor de Burgerlijke Wet- geving nog uitgebrachte adviezen.
Bij de opstelling van deze teksten heeft de ontwerper dank- baar gebruik gemaakt van adviezen en opmerkingen uit kringen van de praktijk en het bedrijfsleven. Het ontwerp moet worden beschouwd als een voorloper van het ontwerp voor het 8e Boek N.B.W., dat eenzelfde regeling zal bevatten.
Aanvaarding van het Protocol no. 2 betreffende het conser- vatoir beslag en de gedwongen verkoop van binnenschepen leek de ondergetekende thans niet raadzaam, zoals hij reeds meedeelde in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot goedkeuring van de Overeenkomst.
In het wetsontwerp is nauwe aansluiting gezocht aan de wettelijke regeling van de teboekstelling van luchtvaartuigen, de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen van 1957.
Enkele artikelen van het Verdrag en het eerste Protocol zijn niet in het ontwerp overgenomen. Geen gebruik is gemaakt van de in artikel 4, derde lid, van het Verdrag geboden mogelijkheid teboekstelling te eisen van binnenschepen, die in een niet-ver- dragsstaat teboek staan en daar aan een der voorwaarden van artikel 3, eerste lid, van het Verdrag voldoen, doch tevens vol- doen aan de voorwaarden voor teboekstelling in het Neder- landse register. Het valt immers te vrezen dat daarmede dubbele teboekstelling in de hand wordt gewerkt. Artikel 8 van Protocol no. 1 is niet overgenomen omdat het daar gestelde geval van inbezitstelling zich in de Nederlandse wet niet voordoet (vgl. artikel 1223, eerste lid, B.W.). Geen gebruik is gemaakt van de in artikel 13 van Protocol no. 1 gegeven mogelijkheid, andere dan de in artikel 11 van dat Protocol genoemde vorde- ringen een voorrecht te geven boven de hypothecaire vorde- ringen, zulks teneinde de hypothecaire crediteuren een zo groot mogelijke zekerheid te geven. Tenslotte is geen gebruik gemaakt van de in artikel 14, derde lid, van Protocol no. 1 genoemde mogelijkheid de voorrechten zich te doen uitstrekken tot de vrachtpenningen. De grote moeilijkheden aan een dergelijke bepaling verbonden hebben zwaarder
gewogen dan de voordelen, mede omdat het hier veelal een relatief gering bedrag betreft, waarvan de debiteur moeilijk te vinden is. Ook voor het zeerecht is bij het recentelijk tot stand gekomen verdrag betreffende de zakenrechtelijke positie van het zeeschip, besloten de voorrechten zich niet te doen uitstrek- ken tot de vracht, niettegenstaande het feit dat bij het vervoer ter zee veel grotere bedragen aan vracht zijn betrokken1).
Het ontwerp beoogt verbetering te brengen in de opbouw van de desbetreffende afdeling van het Wetboek van Koop- handel. De opbouw van de huidige eerste afdeling van de dertiende titel van Xxxx XX is immers weinig logisch. Eerst wordt een bepaling gegeven omtrent alle binnenschepen, daarna volgen 9 artikelen over teboekgestelde binnenschepen, waarna 8 bepalingen handelen over voorrechten, die weer op alle bin- nenschepen mogelijk zijn. Vervolgens worden in 4 artikelen de voorrechten op lading geregeld, waarna in 7 artikelen de scheepshypotheek op teboekgestelde schepen wordt behandeld. Tot slot volgen dan nog enige algemene bepalingen. Het onder- havige ontwerp streeft naar een meer bevredigende opzet: in paragraaf 1 worden regelingen gegeven omtrent de zakenrechte- lijke positie van het binnenschip, in paragraaf 2 worden de voorrechten op binnenschepen geregeld, in paragraaf 3 de voor- rechten op voorwerpen aan boord van het binnenschip en in paragraaf 4 enige slotbepalingen, die op de gehele afdeling betrekking hebben.
Artikelen
Artikel 1 A
Het opschrift van de eerste afdeling luidt: „Binnenschepen en voorwerpen aan boord daarvan". Men zie hetgeen aan het slot van de inleidende opmerkingen omtrent de opbouw van deze afdeling is uiteengezet.
§ 1. Rechten op binnenschepen
Artikel 748, eerste lid. Vgl. artikel 1, eerste lid onder b
Verdrag; artikel 748, eerste lid W.v.K.
De in de eerste zin van het eerste lid gegeven omschrijving wijkt in tweeërlei opzicht af van die van het huidige artikel 748, eerste lid2). In de eerste plaats wordt alleen een positief crite- rium gegeven: schepen bestemd tot de vaart op binnenwateren. De bestemming tot de vaart op de binnenwateren zal in het algemeen voldoende blijken uit de bouw en inrichting van het schip. Het criterium van „gebruik" lijkt daarnaast overbodig. De woorden „in hoofdzaak zijn voorts toegevoegd om duide- lijk te maken dat een binnenschip dat een enkele maal „buiten- ora" vaart, daarmede nog niet zijn karakter van binnenschip heeft verloren. Het komt immers voor, dat schepen die krach- tens hun bouw bestemd zijn voor uitsluitend gebruik op de
i) Zie het verslag van de Nederlandse delegatie naar de twaalfde zitting van de Diplomatieke Zeerechtconferentie van 16 tot 27 mei 1967 te Brussel, Jaarboek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 1966- 1967, p. 287.
2) Zie omtrent de totstandkoming van deze definitie: Verhoeve, Het nieuwe binnenvaartrecht, pp. 45 e.v. en de daar aangehaalde literatuur: zie ook X. Xxxxxxx, Hamartologie, p. 17.
binnenwateren, voor de zeevaart worden gebezigd3). Volgens de opvattingen van sommige auteurs en jurisprudentie ') stern- pelt een eenmalig gebruik voor de vaart ter zee een dergelijk schip tot zeeschip, hetgeen ten gevolge zou hebben dat het ten onrechte tcboek zou staan in het binnenscheepsregister. De voorgestelde formule bedoelt dit ongewenste gevolg5) te ver- mijden. Tevens wordt onder B voorgesteld, het eerste lid van artikel 310, waar een omschrijving van zeeschepen wordt ge- geven, op dezelfde leest te schoeien, zodat de definities van binnenschip en zeeschip geheel concordant zijn.
Er zijn, zoals altijd bij een scheidslijn, gevallen van twijfel denkbaar. Om voor deze situaties toch de gewenste rechts- zekerheid te scheppen maakt het ontwerp mogelijk, dat zulke twijfelgevallen worden ingeschreven in het binnenscheepsregis- ter en bepaalt dan dat die inschrijving beslissend is voor de vraag of het schip als binnenschip in de zin der wet is te be- schouwen. Blijkt het schip tenslotte toch zeeschip te zijn of wordt het tot zeeschip verbouwd en daarmede tot de vaart ter zee bestemd, dan is dit een reden tot doorhaling van de teboekstelling als binnenschip (artikel 753, eerste lid onder b, 2e; vgl. Maatregel Schepen artikel 1, derde lid) in het binnenscheepsregister. Tot deze doorhaling toe echter wordt het als binnenschip beschouwd; daarna kan het worden teboek gesteld in het zeeschepenregister. Een situatie waarin het schip tegelijkertijd binnenschip en zeeschip kan zijn - zoals thans mogelijk is - wordt hiermede vermeden.
In het belang van de rechtszekerheid wordt voorts de moge- lijkheid geopend om bij algemene maatregel van bestuur voor- werpen, omtrent welker karakter anders twijfel zou kunnen blijven bestaan, tot binnenschip in de zin van deze titel te stempelen of hun dit karakter te ontnemen. De techniek der vervoermiddelen ontwikkelt zich zo snel, dat hieraan behoefte kan bestaan. Gedacht is aan luchtkussenvaartuigen, de onder water drijvende als transportmiddel gebezigde oliezak e.d.
Tenslotte worden in het eerste lid nog een aantal typen schepen uitdrukkelijk als binnenschepen geduid. Dit is in over- eenstemming met artikel 1, eerste lid, onder b van het Verdrag. Aan de daar gegeven opsomming is nog toegevoegd het drijvend ponton, dat ingevolge het Verdrag tot vaststelling van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart, Genève 15 maart 1960 (Trb. 1966, 192), waarbij Nederland partij is (Wet van 25 juli 1964, Stb. 288) als schip moet worden aan- gemerkt.
Ook het vissersschip, dat aan de vereisten van het eerste lid voldoet, zal kunnen c.q. moeten worden teboek gesteld.
Artikel 748, tweede en derde lid. Vgl. artikel 5 Verdrag; artikel 748, tweede lid W.v.K.
De gelijkstelling van schip in aanbouw met schip geldt voor deze gehele afdeling: de scheepsvoorrechten drukken dus tevens op schepen in aanbouw en op de voorwerpen aan boord daar- van (artikel 2 j° artikel 11, Protocol no. 1). De uit hoofde van artikelen 767 en 773 bevoorrechte vorderingen zullen echter niet licht, en die uit hoofde van artikel 775a nooit, op dergelijke schepen en voorwerpen komen te rusten.
Het derde lid van artikel 748 stemt overeen met artikel 748, tweede lid W.v.K., doch geeft door de toevoeging „onder meer" te kennen, dat de gegeven opsomming geenszins limitatief is 6 ) .
3) Zie Verhoeve, a.w. p. 45.
*) Zie Cleveringa, Zeerecht, p. 54, 55; Molengraaff, Leidraad bij de beoefening van het Nederlandse handelsrecht, p. 1027; Dorhout Mees, Kort begrip van het Nederlandse handelsrecht, no. 1420; Xxx xxx Xxxxx, Nederlandsen zeerecht, par. 11; Xxx Xxxxxxx, Scheepshypotheek. p. 30; Völlmar, Het Nederlandse handels- en faillissementsrecht, p. 338; Ver- hoeve, a.w. p. 45-48; Xxxxxx xx Xxxxx, N.J.B. 1935, p. 247; Hof Leeuwar- den 8 november 1933, N.J. 1934, p. 1439; Rb. Amsterdam 22 januari
1937, N.J. 1938 no. 523. Zie ook Hof VGravenhage 28 maart 1968, N.J.
1969 no. 219.
8) Zie memorie van toelichting bij de Wet van 24 juni 1939, Stb. 201, Bijl. Hand. II 1934/1935, - 196, nr. 3, par. 1; Rechtbank Rotterdam
13 december 1966, Schip en Schade 1967, no. 19, vernietigd door Xxx 's-Gravenhage 19 januari 1968, Schip en Schade 1968 no. 58; bindend advies 22 februari 1967, Schip en Schade 1967 no. 45.
8) Zie Verhoeve, a.w. p. 50.
11
Het opent tevens de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur nadere aanwijzingen te geven omtrent andere, als binnenwater te beschouwen, wateren ").
Artikel 748, vierde lid. Vgl. artikel 750, eerste lid, W.v.K. De voorgestelde bepaling geeft een voor zichzelf sprekende uitbreiding aan het eerste lid van het huidige artikel 750 W.v.K.
Artikel 749. Vgl. artikel 1 Protocol no. 1; artikel 1 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen.
Nu in de officiële vertaling van het verdrag van Genève (Trb. 1966, 228) dit wordt aangeduid als de „Overeenkomst inzake inschrijving van binnenschepen" gebruikt ook het ont- weip hier de term „inschrijving", hoewel het vo>der torwille van de conformiteit met het zeerecht (artikel 314 W.v.K.) en de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen (artikel 2) spreekt van
„teboekstelling".
Artikel 750. Vgl. artikel 2, eerste lid Verdrag; artikel 749, eerste lid W.v.K.; artikel 2, eerste lid Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen.
Voor de motieven, die er toe hebben geleid uitdrukkelijk te vermelden, dat slechts „wettelijke" zakelijke rechten kunnen worden ingeschreven, zie men het in de memorie van toe- lichting bij artikel 2 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen opge- merkte 8 ) . Zouden deze woorden in dit ontwerp worden weggelaten, dan ware een ongewenste a contrario redenering mogelijk. De enige zakelijke rechten op binnenschepen, die de wet kent, zijn volgens het derde lid van artikel 755, in over- eenstemming met artikel 3 Protocol no. 1, de eigendom, het vruchtgebruik, de hypotheek en de voorrechten. Naast in- schrijving van zakelijke rechten blijven aantekeningen betref- fende andere feiten mogelijk: zie b.v. artikel 781 W.v.K.
Artikel 2, eerste lid Verdrag stelt met betrekking tot de grootte van het schip geen minimum vereisten voor teboek- stelling. De nationale wetgever is in dit opzicht dus vrij, mits hij zijn eisen niet zó hoog stelt, dat de schepen, welker teboek- stelling volgens artikel 3, tweede lid Verdrag verplicht is, in zijn register niet zouden kunnen worden ingeschreven. Het ontwerp stelt het register niet alleen open voor de schepen, die ook volgens het huidige recht (artikel 749, eerste lid, W.v.K.) kunnen worden ingeschreven, doch stelt in overeen- stemming met het Verdrag in het geheel geen minimumgrens meer voor inschrijving. Het zal daardoor mogelijk worden ook woonschepen en kleine pleziervaartuigen teboek te stel- len. Gezien de behoefte aan credietverlening op dergelijke schepen leek het wenselijk deze mogelijkheid tot teboekstelling (geen plicht tot teboekstelling: artikel 752, tweede lid onder a) te scheppen.
Artikel 751. Vgl. artikelen 2, tweede lid; 3, eerste en derde lid; 4, eerste lid; 7, eerste lid; 8, eerste lid en artikel 11 Ver- drag; artikel 22, tweede lid Protocol no. 2; artikelen 749 en 750 W.v.K. en artikel 3 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen.
Het Verdrag is gebaseerd op de gedachte, dat het binnen- schip in tegenstelling tot het zeeschip geen nationaliteit behoeft te hebben. In plaats van de nationaliteit zijn de criteria ge- noemd in het eerste lid van artikel 751 beslissend voor de mogelijkheid van teboekstelling in het Nederlandse register. Anders dan in het huidige recht wel wordt aangenomen,
is teboekstelling van schepen, die niet aan deze vereisten vol- doen, niet meer mogelijk 9 ) .
") Zie voor een geval van twijfel: Cleveringa, Zeerecht, p. 840, n. 2. 8) Bijl. Hand. II 1955-1956, 4134, nr. 6, blz. 9-10.
9) Vgl. Xxxxxxxx, a.w. p. 56; De in Trb. 1971, 30 opgenomen toe- lichtende „Note du Secrétariat de la Commission Economique pour 1'Europe" vermeldt: „En 1930 on n'avait en aucune facon réussi a unifier les possibilités offertes et les exigences imposées par les législations nationales pour 1'immatriculation; dans la nouvelle Convention il en est de même, i ceci prés qu'on interdit aux pays contractants d'immatriculer des bateaux qui n'auraient aucun lien avec Ie pays ou, plus précisement, qui n'auraient pas avec Xx pays au moins un des trois liens énumérés au paragraphe 1 de 1'article 3".
12
Het ontwerp bezigt hier het woord „exploitatie", daar de term „gebruik" in artikel 781 W.v.K. in andere zin wordt gebezigd 10 ) .
Dubbele teboekstelling kan aanleiding tot fraude geven: dit geldt zowel voor doublures in het Nederlandse register zelf als voor doublures in dit register met soortgelijke buitenlandse registers. Wat betreft het reeds te boek staan in het Neder- landse register of in een Verdragsregister, gaat het ontwerp dubbele teboekstelling tegen door in het tweede lid teboek- stelling van een binnenschip, dat reeds in een dergelijk register is teboekgesteld, onmogelijk te maken. Het uitvaardigen van een dergelijk verbod voor een binnenschip, dat reeds in het register van een niet door het Verdrag gebonden Staat is ingeschreven, is niet mogelijk. Volgens artikel 3, tweede lid Verdrag immers is Nederland verplicht de teboekstelling te eisen van ieder binnenschip, dat aan de in het eerste lid van dat artikel genoemde vereisten voldoet, onverschillig of dit schip al dan niet reeds elders is teboekgesteld. Artikel 4, eerste lid Verdrag maakt hierop uitzondering voor de in een ander verdragsregister teboekgestelde schepen en artikel 4, tweede lid Verdrag voor de in een niet-verdragsregister teboek staande schepen, doch dit laatste slechts voor die schepen, die in de niet-verdragsstaat, waar zij zijn teboekgesteld, voldoen aan één der voorwaarden van artikel 3, eerste lid Verdrag (zie arti- kel 752, tweede lid onder b).
Het ontwerp bevat een regeling, die mogelijk moet maken, dat een schip uit een buitenlands register wordt overgeschreven naar het Nederlandse register zonder dat de mogelijkheid op- komt, dat tussen doorhaling en teboekstelling een periode ontstaat, dat het schip nergens teboek staat. Deze regeling is gebaseerd op artikel 11 Verdrag. Dit artikel gaat er van uit, dat de nieuwe teboekstelling een voorlopige is. Dat de eigenaar de doorhaling in het buitenlandse register doet geschieden, doch de teboekstelling in Nederland achterwege laat, met als gevolg, dat het schip nergens is teboekgesteld, wordt tegengegaan door de bepaling van artikel 752, inhoudende dat teboekstelling ver- plicht is zodra zij mogelijk is.
Er moge op worden gewezen, dat artikel 11, eerste lid, onder a van het Verdrag volstaat met als voorwaarde te stellen, dat het schip in het buitenlandse register moet worden doorgehaald. Dit kan tot rechtsonzekerheid leiden, omdat het schip voor onbepaalde tijd weliswaar niet juridisch maar dan toch wel in feite in twee registers teboek staat. Zolang de doorhaling in het buitenlandse register niet is geschied, kan de eigenaar evenwel een hypothecair verband op het schip in het Neder- landse register slechts voorlopig laten inschrijven. De rechts- geldige teboekstelling van het binnenschip in dat register is voor een rechtens effectieve inschrijving immers vereist, en deze is pas geschied wanneer de aantekening dat de teboekstelling in het verdragsregister is geschied, is gevolgd. De eigenaar heeft dus belang, dat de doorhaling in het verdragsregister zo spoedig mogelijk geschiedt. Daarna heeft de teboekstelling — en ook de hypothecaire inschrijving - in het Nederlandse register kracht vanaf de dag van de doorhaling.
In het Nederlandse register kunnen slechts zakelijke rechten worden ingeschreven, die door Nederlands recht worden be- heerst (zie toelichting op artikel 750). Wanneer artikel 11, eerste lid onder a Verdrag eist, dat bij overschrijving van het ene verdragsregister naar het andere de bewaarder van dit laatste register overgaat tot de „inscriptions requises, y compris celles qui sont au benefice de tiers", doelt het hiermee klaar- blijkelijk op de situatie, dat de houders van buitenlandse zakelijke rechten een nieuw Nederlands zakelijk recht op het schip verkrijgen, een zakelijk recht, dat dan wel zo veel mogelijk zal overeenstemmen met hun oorspronkelijke recht. Een tweede uitzondering op het principe dat een in een Verdragsstaat te boek staand schip hier niet voor inschrijving vatbaar is, was noodzakelijk in verband met het tweede lid van
artikel 22 van Protocol no. 2 bij het Verdrag.
10) „Gebruik" in de zin van artikel 781 W.v.K. omvat niet alleen verhuur, doch ook andere vormen van gebruik als vruchtgebruik, bewaar- neming, bruikleen en feitelijk bezit, vgl. Molengraaff, Leidraad blz. 1317.
Teboekstelling moet worden gevraagd door de scheeps- eigenaar: dit geldt zowel voor het afgebouwde schip als voor het binnenschip in aanbouw. Wie daarvan eigenaar is, moet worden beslist aan de hand van het gemene recht 11). In na- volging van artikel 3, vierde lid, Wet teboekgestelde Luchtvaar- tuigen bepaalt het ontwerp, dat de eigenaar aan de bewaarder een verklaring moet overleggen, dat het schip naar zijn beste weten voor teboekstelling als binnenschip vatbaar is. Het afleggen van een onjuiste verklaring zal dan strafbaar zijn (artikel 389/cr W.v.S., zoals dat zal luiden ingevolge Arti- kel II onder A). De verzoeker behoeft, evenals zulks onder het huidige recht voor de teboekstelling van luchtvaartuigen het geval is (artikel 3, vierde lid, Wet teboekgestelde Lucht- vaartuigen), slechts te verklaren, dat „naar zijn beste weten" aan alle vereisten voor teboekstelling is voldaan: hij zal immers de niet altijd eenvoudige juridische vraag of het ter teboek- stelling aangeboden schip ook werkelijk kan worden teboek- gesteld, niet steeds met zekerheid kunnen beantwoorden.
Het laatste lid komt overeen met artikel 3, vijfde lid, van de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen.
Artikel 752. Vgl. artikelen 2, tweede lid, 3, tweede lid, 4, 5 en 6 Verdrag; 749, tweede en derde lid W.v.K.
Evenals het huidige recht stelt het ontwerp de teboekstelling van binnenschepen verplicht. Het gaat in deze verplichting echter niet verder dan het tweede lid van artikel 3 Verdrag vereist. De eigenaar van een sleepboot met minder dan 10 m 3 waterverplaatsing is derhalve, in afwijking van het huidige artikel 749, tweede lid, W.v.K., in het ontwerp niet tot teboek- stelling gehouden.
Ook de teboekstelling van binnenschepen in aanbouw is verplicht wanneer zij, eenmaal afgebouwd, een zodanige ton- nage of waterverplaatsing hebben dat zij niet vallen onder de uitzondering van artikel 752, tweede lid, onder a.
Het leek niet nodig een definitie van vrachtschip te geven. Uit bouw en inrichting zal steeds wel met voldoende zekerheid zijn op te maken of een bepaald schip van minder dan 20 ton al dan niet als vrachtschip moet worden beschouwd.
Uit de getroffen regeling volgt, dat schepen met minder dan 10 m3 waterverplaatsing wel kunnen doch niet moeten worden teboekgesteld.
Volgens het tweede lid onder b bestaat geen plicht tot teboekstelling ten aanzien van die binnenschepen, die in een niet-verdragsstaat zijn teboekgesteld en daar voldoen aan een der vereisten die in de verdragsstaten uit hoofde van artikel 3, eerste lid Verdrag voor teboekstelling gelden. Deze uitzon- dering is gebaseerd op artikel 4, tweede lid Verdrag. Zij betreft slechts afgebouwde schepen: wanneer een in Nederland in aanbouw zijnd schip in een niet-verdragsstaat volgens het daar geldende recht, dat immers kan afwijken van artikel 5, tweede lid Verdrag, is teboekgesteld, is dat geen reden het hier van teboekstelling vrij te stellen.
Het tweede lid onder c komt overeen met artikel 6, tweede lid, van het Verdrag.
Artikel 6, eerste lid, van het Verdrag bepaalt, dat de regis- tratieplicht niet bestaat ten aanzien van schepen die niet zijn teboekgesteld tijdens hun bouw en die na hun voltooiing naar het land vertrekken waar zij moeten worden ingeschreven. Deze bepaling ziet kennelijk op de situatie dat een in aanbouw zijnd schip vrijgesteld is van de registratieplicht, zoals door artikel 5 van het Verdrag wordt toegestaan. Het ontwerp kent evenwel registratieplicht ook ten aanzien van in aanbouw zijnde binnenschepen.
Het ontwerp heeft, zoals hiervoor onder „Algemeen" reeds werd opgemerkt, geen gebruik gemaakt van de in het derde lid van artikel 4 Verdrag geboden mogelijkheid de teboek- stelling te eisen van schepen, die in een niet-verdragsstaat te boek staan en daar aan één der eisen van artikel 3 Verdrag voldoen, doch tevens voldoen aan de eisen van artikel 751, eerste lid van het ontwerp. Een dergelijke verplichting immers
11) Zie Broekema, W.P.N.R. 4441; Xxxxxxx, W.P.N.R. 4906; Cleve- ringa p. 88.
zou de mogelijkheid van dubbele teboekstelling scheppen. Nu in het hier bedoelde geval geen teboekstelling in het Neder- landse register vereist is, moet het totstandkomen van een teboekstelling in het register van een niet-verdragsstaat van een reeds in Nederland teboek staand schip tot doorhaling kunnen leiden: artikel 753, eerste lid onder a, 3e.
Zie voor de strafsanctie op dit artikel: artikel 447bis W.v.S., zoals dit zal luiden ingevolge artikel II onder B.
Artikel 753. Vgl. artikelen 9, derde lid, 10 en 11, eerste lid
onder b Verdrag; 752, 753 en 776 W.v.K., 4 Wet teboekgestel- de Luchtvaartuigen.
De teboekstelling van het binnenschip is verplicht en het kan derhalve ook niet aan het vrije oordeel van de eigenaar worden overgelaten of hij haar al dan niet wenst te handhaven. Slechts wanneer de teboekstelling niet of niet meer verplicht is, staat het hem vrij doorhaling te verkrijgen. Of de teboekstelling verplicht is, moet worden beoordeeld naar het moment van het verzoek tot doorhaling; de redactie „niet of niet meer" is wel- iswaar wat moeizaam, maar tracht te doen uitkomen, dat ook in die gevallen, waarin oorspronkelijk wel teboekstelling ver- plicht was, doch deze verplichting door nieuw opgekomen om- standigheden is vervallen, doorhaling kan plaatsvinden.
In het geval van overschrijving naar een ander verdrags- register is volgens artikel 11, eerste lid onder b Verdrag het feit Tan de teboekstelling in dat register voldoende voor de doorhaling hier te lande; het ontwerp sluit hierbij aan in het eerste lid onder a 2e.
De mogelijkheid bestaat, dat een niet door het Verdrag ge- bonden land teboekstelling van een schip weigert, zolang dat nog hier te lande is teboekgesteld. Dit zou het ongewenste ge- volg hebben, dat overschrijving naar een dergelijk land wordt geblokkeerd, daar immers de teboekstelling hier te lande ver- plicht blijft zolang als het schip niet is teboekgesteld in het andere land. Met het oog hierop opent het eerste lid onder a 3e de mogelijkheid, de teboekstelling van het schip hier voor- lopig te doen doorhalen. Blijkt niet binnen 30 dagen, dat de teboekstelling in het buitenlandse register heeft plaats gevon- den, dan blijft de Nederlandse teboekstelling van kracht. Heeft de teboekstelling wèl plaats gevonden, dan zal daardoor de doorhaling vanaf de dag van de teboekstelling rechtskracht krijgen.
Buiten de gevallen, waarin het de eigenaar vrij staat zijn schip al dan niet teboekgesteld te laten, is het mogelijk, dat het zó ongewenst is dat het schip teboekgesteld blijft, dat de eigenaar verplicht moet worden tot doorhaling over te gaan en - voor het geval hij aan deze verplichting niet voldoet - ambtshalve doorhaling mogelijk moet worden gemaakt. Het ontwerp be- handelt deze mogelijkheden in het eerste lid onder b.
Het eerst behandelde geval is ontleend aan artikel 9, derde lid Verdrag, doch de getroffen regeling gaat iets verder, daar zij doorhaling beoogt en niet slechts aantekening van het vergaan enz. als in het Verdrag voorzien. Bezwaar bestaat hiertegen niet, daar doorhaling slechts mogelijk is, wanneer geen der houders van ingeschreven rechten zich daartegen verzet.
Gezien de bepaling van artikel 748, eerste lid, dat in geval van twijfel inschrijving in het binnenscheepsregister een schip tot binnenschip stempelt, moet wijziging van het karakter
13
regeling zou worden bestreken het geval dat van den beginne af geen der vereisten van artikel 751 was vervuld, welke situatie zich b!j vroeger niet ontdekt bedrog zal kunnen voordoen.
De in het tweede lil op de eigenaar gelegde verplichting tot doorhaling is strafrechtelijk gesanctioneerd in artikel 4476/v W.v.S., zoals dat zal luiden ingevolge Artikel II onder B. Uit dit lid volgt, dat de bev/aarder eerst na drie maanden tot ambts- halve doorhaling behoeft over te gaan.
Het derde lid volgt woordelijk het tweede lid van artikel 10 van het Verdrag. Onder derden te wier gunste een inschrijving plaats vond, vallen ook de in artikel 757. derde lid, bedoelde eiser (het ontwerp spreekt uitdrukkelijk ook van „aanteke- ningen": vgl. artikel 752, tweede lid W.v.K.) en de beslag- leggers.
Het was voor de praktijk te bezwaarlijk voor iedere door- haling rechterlijke machtiging te vragen en het ontwerp be- perkt zich er dan ook toe deze verplicht te stellen bij ambts- halve doorhaling en bij verplichte doorhaling. Opgemerkt moge worden, dat de rechter niet alleen derden, te wier gunste een inschrijving plaats vond, moet oproepen doch ook de eige- naar, te wiens gunste immers de eigendom is ingeschreven.
Artikel 754. Vgl. artikel 754 W.v.K.
In artikel 754 geeft het ontwerp hun, te wier gunste inschrij- vingen op het schip plaats vonden, bescherming tegen teboek- stelling elders zonder doorhaling in Nederland. Ten aanzien van teboekstelling in verdragsstaten bestaat aan deze bescherming geen behoefte, daar in deze staten slechts volgens de procedure van artikel 11 Verdrag teboekstelling mogelijk is: d.w.z. de teboekstelling wordt eerst van kracht nadat in Nederland door- hnling heeft plaats gehad (vgl. artikel 751, derde lid). Ook in Nederland is hernieuwde teboekstelling niet mogelijk (artikel 751, tweede lid).
In het tweede lid wordt een regeling getroffen, die beoogt bij teboekstelling in een register van een niet-verdragsstaat het- zelfde resultaat te bereiken als bij voorlopige teboekstelling in een buitenlands verdragsregister. Teboekstelling in een niet- verdragsregister wordt hier te lande erkend, doch onder de voorwaarde, dat de teboekstelling in Nederland wordt doorge- haald. Deze voorwaarde moet binnen 30 dagen na de teboek- stelling in het niet-verdragsregister zijn vervuld. Op deze wijze zal het de buitenlandse koper mogelijk zijn door hypotheek op het schip te verlenen zich de middelen te verschaffen om de koopprijs van het schip te betalen. Na de betaling zal dan doorhaling in Nederland mogelijk zijn en de gevestigde hypo- theek neemt in het nict-verdragsland rang als haar door het recht van die Staat toegekend. Vindt geen doorhaling plaats, dan treedt het eerste lid in werking.
Artikel 755. Vgl. artikelen 2 en 3 van Protocol no. 1.
Het artikel komt overeen met artikel 3 van het Protocol no. 1, dat, gelezen in het verband met artikel 2, een limitatieve op- somming geeft van de zakelijke rechten welke op een teboek- gesteld binnenvaartschip kunnen worden gevestigd. Het vesti- gen van een recht van gebruik (artikel 865 B.W.) op een te- boekgesteld binnenschip zal dus niet mogelijk zijn. Deze be- perking bevordert de uniformiteit, de eenvoud en overzichte- lijkheid van het zakenrechtelijk regime met betrekking tot
van het schip welke het ontwijfelbaar tot zeeschip maakt — b.v. verbouwing tot zeeschip - ook leiden tot doorhaling in het bin- nenscheepsregister. De rechter kan de machtiging daartoe af- hankelijk stellen van de voorwaarde, dat het schip als zeeschip met dezelfde rechten zal worden belast als waarmede het in zijn kwaliteit van binnenschip was belast.
Een derde grond om tot doorhaling van de teboekstelling van een schip over te gaan, kan er in zijn gelegen dat de banden met Nederland, die artikel 751 eist voor de teboekstelling, verloren zijn gegaan. Of deze banden al dan niet aanwezig zijn, moet worden beoordeeld op het moment, dat men tot doorhaling wil overgaan. Het ontwerp brengt dit tot uitdrukking door de op zichzelf wat zware terminologie van „niet of niet meer". Niet kan worden volstaan met „niet meer", daar dan niet door de
binnenschepen in de verdragsstaten.
In navolging van artikel 3 van het Protocol worden voor- rechten hier - in afwijking van de te onzent gebruikelijke op- vatting omtrent hun rechtskarakter - bij de zakelijke rechten genoemd. Deze gelijkstelling hangt uitsluitend samen met deze eigenaardigheid van de desbetreffende bepaling van het Proto- col; er kan dus geen wijdere betekenis met betrekking tot de opvatting van de wetgever omtrent het rechtskarakter van voor-
/echten aan worden toegekend.
Artikel 756. Vgl. artikel 756 W.v.K. en artikel 5 Wet te- boekgestelde Luchtvaartuigen.
Evenals in artikel 5 van de Wet teboekgestelde Luchtvaar- tuigen wordt het recht van reclame uitgesloten.
14
Hiervoor gelden soortgelijke motieven als bij dat artikel, nl.
Het tweede lid volgt de tekst van artikel 6 Protocol no. 1.
dat het toelaten van dit recht in strijd zou komen met de ver- dragsregeling. Vgl. de toelichting bij artikel 5 Wet teboekge- stelde Luchtvaartuigen.
Het recht van terughouding is, anders dan in artikel 5 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen, niet uitgesloten. In de in Trb. 1071, 30 opgenomen toelichting op het verdrag, opgesteld door het secretariaat van de Economische Commissie voor Europa wordt op blz. 14 no. 49 opgemerkt: „On notera que Ie droit de rétention n'cst pas traite a eet article 3; en revanche, il est dit a 1'article 7 du Protocole sur la saisie conservatoire et 1'exécution forceé qu'un droit de rétention sur Ie bateau ne fait pas obstacle a la saisie conservatoire et a la vente forcée". Wat overigens de betekenis van deze opmerking moge zijn, in ieder geval moet er uit worden afgeleid dat de verdragsopstellers met opzet het recht van terughouding niet hebben vermeld en dat de mogelijk- heid van het bestaan van zulk een recht van terughouding op een teboekgesteld binnenschip wordt verondersteld.
Artikel 757. Vgl. artikelen 757 W.v.K.; 6 Wet teboekge- stelde Luchtvaartuigen.
Het artikel komt overeen met het huidige artikel 757 W.v.K. aangevuld met artikel 6 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen. Zie de memorie van toelichting bij dit laatste artikel12).
Degene, die na inschrijving van zijn eis tot levering zijn vor- dering krijgt toegewezen, krijgt een recht, dat prevaleert boven het recht, dat een derde eventueel daarna van de oorspronke- lijke eigenaar heeft verkregen. Mogelijkheid van strijd met het Verdrag levert dit echter niet op, daar deze derde zijn recht in een verdragsregister slechts ingeschreven kan krijgen - en daarmede op grond van artikel 5 Protocol no. 1 gerechtigd is tot erkenning daarvan ook in Nederland — wanneer het schip in het Nederlandse register zal zijn doorgehaald. Dergelijke doorhaling echter is op grond van artikel 753, derde lid, niet te verkrijgen, wanneer de eiser, die zijn vordering deed in- schrijven, zich daartegen verzet.
Artikel 758. Vgl. artikel 7 Wet teboekgestelde Luchtvaar- tuigen.
Men vergelijke artikel 2000 B.W. Nu artikel 2014 B.W. niet geldt (artikel 756, eerste lid) was een bepaling als deze nood- zakclijk om de verkrijger a non domino te beschermen. Deze bescherming behoeft niet gegeven te worden aan de verkrijger a non domino van een binnenschip, dat teboekgesteld moet worden doch niet teboekgesteld is.
Artikel 759. Vgl. artikelen 4, eerste lid en 7 Protocol no. 1;
771 W.v.K.; 11 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen.
Het artikel stemt overeen met artikel 11 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen, dat niet meer een bepaling als artikel 771, derde lid, W.v.K. kent. Men zie de memorie van toelichting bij dit artikel13).
Artikel 760. Vgl. artikelen 9, eerste en derde lid Protocol nr. 1: 309 en 770 W.v.K..
De omschrijving, die het artikel geeft van de voorwerpen, die onder het recht van hypotheek vallen, is ontleend aan artikel 9, eerste lid, Protocol no. 1. Er is gebruik gemaakt van de in de laatste zin van het eerste lid van artikel 9 van Proto- col no. 1 gegeven mogelijkheid tot het maken van afwijkende bedingen. Naast deze bepaling blijft artikel 309, vierde lid
X.x.X. xxx xxxxxx.
Artikel 761. Vgl. artikelen 6 Protocol no. 1; 772 W.v.K.;
12 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen.
Voor de motieven, die hebben geleid tot het opnemen van het eerste lid wordt verwezen naar het in de inleidende opmer- kingen ten aanzien van artikel 13 Protocol no. 1 opgemerkte.
12) Bijl. Hand. II 1955-1956-4134, nr. 6, p. 11, l.k.
13) Bijl. Hand. II 1955-1956-4134, nr. 6, p. 11, r.k.
De tweede zin is schijnbaar in strijd met het beginsel van dit artikel, doch uit de toelichting bij het Verdrag (Trb. 1971, 30, blz. 15 no. 54) blijkt dat men gekozen heeft voor de formule „1'ordre des inscriptions qui résulte du registre" en niet „du moment oü 1'inscription est demandée" zodat de tekst „permet que deux inscriptions aient Ie même rang sur Ie registre". De tekst geeft dus vrijheid, de ook in het huidige artikel 772 gehuldigde regel over te nemen.
Artikel 762. Vgl. artikelen 773 W.v.K. en 13 Wet teboek- gestelde Luchtvaartuigen.
Het artikel stemt wat vorm betreft overeen met artikel 13 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen. De twijfel, die ten aan- zien van artikel 773 W.v.K. zou kunnen rijzen (is bedoeld het bij het begin der uitwinning of het bij het einde daarvan lopende jaar?), is daardoor opgeheven.
Artikel 763. Vgl. artikelen 774 W.v.K. en 14 Wet teboek- gestelde Luchtvaartuigen.
Het artikel stemt geheel overeen met het huidige artikel 774 W.v.K.
Artikel 764. Vgl. artikelen 775 W.v.K. en 15 Wet teboek- gestelde Luchtvaartuigen.
De leden 1, 2, 3 en 5 van dit artikel stemmen geheel overeen met de artikelen 775 W.v.K. en 15, eerste en derde lid, Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen. Nu het ontwerp niet, als evenbedoelde wet, een regeling van de executie bevat, was er geen aanleiding de artikelen 1223, tweede lid en 1254 B.W. uit te sluiten.
Bij de opsomming van de artikelen uit het Burgerlijk Wet- boek, die van toepassing zijn uitgesloten, moge het volgende worden opgemerkt;
Artikel 1212 B.W. Deze bepaling waardoor een ingeschre- ven hypotheek, rustend op het gehele schip, later op slechts een deel van het schip kan komen te rusten, wordt in strijd geacht met het aan het Verdrag ten grondslag liggende prin- cipe, dat de zakenrechtelijke positie geheel uit het register moet worden gekend. Naast artikel 763, waarin immers door het woord „toedeling" reeds wordt gederogeerd aan artikel 1212 B.W.14) is de vermelding van dit artikel slechts volledig- heidshalve geschied.
Artikel 1227 B.W. De hier gegeven terugwerkende kracht van een inschrijving van hypotheek komt in strijd met het principe van artikel 6 Protocol no. 1.
Artikel 1228 B.W. Het bij het vorige artikel opgemerkte geldt ook hier.
Artikel 1244 X.X. Xxxxxxxx een eventuele ontwikkeling van de zgn. „fleet mortgage", d.w.z. de hypotheek, waarbij voor de gehele schuld zowel elk schip afzonderlijk als de ge- hele vloot als zekerheid wordt gesteld, niet te belemmeren, werd artikel 1244 B.W. op de binnenscheepshypotheek van toepassing uitgesloten. Hypothecair gezien immers, maakt in dat geval ieder schip onderdeel van één groot onderpand uit. In een dergelijke situatie past moeilijk het verweer van arti- kel 1244 B.W. van de derde bezitter15). Ook afgezien van deze „fleet mortgage" lijkt het onjuist in het in artikel 1244
B.W. genoemde geval de belangen van de derde te doen preva- leren boven die van de hypothecaire geldgever, die er op moet kunnen vertrouwen, dat hij de executie van het hem verbonden en door hem geëxecuteerde schip kan voltooien, zonder naar andere vermogensdelen van de debiteur, die misschien voor hem moeilijk grijpbaar zijn en welker waarde bij executie, vooral wanneer het eveneens schepen betreft, altijd onzeker zal zijn, te worden verwezen.
14) Zie Verhoeve, a.w. p. 86; Molengraaff a.w. p. 1314; anders: Xxxxxxxx, Ars. Notariatus XI, „Zee- en binnenvaartrecht voor het nota- riaat" 1962, p. 84.
18) Vgl. memorie van toelichting bij Wet teboekgestelde Luchtvaar- tuigen, Bijl. Hand. II 1955-1956-4134, nr. 6, p. 12, r.k.
15
Artikel 765. Vgl. artikel 2 en artikel 4, eerste lid Protocol no. 1.
Artikel 772. Vgl. artikelen 16 Protocol no. 1; 764 W.v.K. Het artikel geeft artikel 16 Protocol no. 1 weer, doch voegt,
Artikel 860 B.W. komt in strijd met artikel 2 van Protocol no. 1 en is daarom van toepassing uitgesloten voor wat betreft teboek staande schepen.
§ 2. Voorrechten op binnenschepen
Artikel 766. Vgl. artikelen 12 Protocol no. 1; 758, eerste lid, W.v.K.; 16, tweede lid Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen.
Deze bepaling is in de paragraaf betreffende de scheeps- voorrechten geplaatst ook al betreft het hier niet zozeer een bevoorrechte vordering, als wel bedragen die van de opbrengst bij executie worden afgehouden. Systematisch moge derhalve de plaats van dit artikel niet geheel juist zijn, zij heeft het voordeel, dat alle bepalingen, die handelen over de verdeling van de opbrengst der executie evenals de weergave van alle bepalingen, die in Protocol no. 1 over voorrechten voorkomen, bijeen zijn te vinden.
Het artikel bevat de zo letterlijk mogelijke weergave van artikel 12 Protocol no. 1.
Onder „opruiming" in het tweede lid is mede te verstaan het ter plaatse afbreken van het gezonken schip.
Artikel 767. Vgl. artikelen 11 Protocol no. 1; 758 W.v.K.
Het Protocol bevat slechts regelingen met betrekking tot voorrechten, die op teboekgestelde binnenschepen rusten (arti- kel 2 Protocl no. 1). Het ontwerp kent voorrang toe ook ten aanzien van vorderingen op niet teboekgestelde schepen. Xxxxx een dergelijk schip nadat het voorrecht er op is komen te rusten teboekgesteld, dan zal dit voorrecht daardoor niet tenietgaan. Bezwaar levert deze wel zeer uitzonderlijke situa- tie niet op, daar het Protocol niet als vereiste stelt, dat het binnenschip ten tijde van het ontstaan van de vordering in het register moet zijn teboekgesteld.
Het artikel bevat een zo getrouw mogelijke weergave van artikel 11 van Protocol no. 1; de verwijzing naar artikel 766 is slechts duidelijkheidshalve ingevoegd en heeft, evenmin als thans in artikel 758 W.v.K., zelfstandige betekenis.
Zie omtrent schepen in aanbouw het bij artikel 748, tweede lid opgemerkte.
Artikel 768. Het artikel geeft het eerste lid van artikel 14 Protocol no. 1 weer.
Artikel 769. Het artikel geeft het tweede lid van artikel 15 Protocol no. 1 weer. Vgl. ook artikel 760 W.v.K.
Artikel 770. Vgl. artikelen 14, tweede lid Protocol no. 1; 758, 762, tweede lid, W.v.K.
Het artikel geeft het tweede lid van artikel 14 Protocol no. 1 weer. Deze bepaling spreekt van „indemnités", hetgeen vertaald moet worden met „schadevergoeding". Men zal moeten aan- nemen, dat het voorrecht slechts in stand blijft zolang als deze schadevergoeding niet aan de debiteur is uitgekeerd 16 ) .
Met betrekking tot het in artikel 14, derde lid Protocol no. 1 en artikel 762, eerste lid W.v.K. bepaalde, zie men het- geen bij de inleidende opmerkingen hieromtrent is uiteengezet.
Artikel 771. Vgl. artikelen 3 Protocol no. 1; 763 W.v.K.; 18 Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen.
Protocol no. 1 bepaalt niet uitdrukkelijk, dat de voorrechten
„droit de suite" hebben. Men achtte dit overbodig, daar dit zaaksgevolg kenmerk is van het zijn van „droit réel".17).
i«) Zie Xxx Xxxxxxx, a.w. p. 145 nt. 2.
17) In de in Trb. 1971, 30 opgenomen „Note" van het Secretariaat van de Economische Commissie voor Europa van de V.N. wordt vermeld:
„On avait un moment envisagé de préciser dans eet article que les droits réels suivent Ie bateau en quelques mains qu'il passé, mais cette addition a été jugé superflue, la chose allant de soi; il ne s'agissait la, d'ailleurs, que d'une des caractéristiques des droits réels".
ter vermijding van twijfel daaraan uitdrukkelijk toe, dat het behalve een voorrecht ook een verhaalsrecht voor de vordering toekent zolang deze bevoorrecht is 18 ) .
Ook in dit artikel werd de verdragsterm „exploitation" met
„exploitatie" en niet met „gebruik" weergegeven19). Opgemerkt moge nog worden, dat het artikel spreekt van
„ontstaan tijdens de exploitatie" en niet van „tengevolge van de exploitatie".
Artikel 773. Vgl. artikel 758 II W.v.K.
Aan de hier genoemde voorrechten werd geen „droit de suite" toegekend, evenmin als zulks onder het huidige recht (artikel 763 W.v.K.) het geval is. Zij rusten ook slechts op het schip zelf, en niet op de vergoedingen die uit hoofde van artikelen 770 onder b als het ware in de plaats van het schip treden. Gezien het geringere belang van deze vorderingen werd een dergelijke ingewikkelde regeling niet noodzakelijk geacht. Aangenomen moet worden, dat, wanneer de in artikel 772 genoemde eigenaar de eigendom van het schip verliest, het voorrecht op het schip vervalt 20 ) .
Nu deze voorrechten niet van „droit de suite" zijn voorzien zullen zij niet als „privilege" in de zin van het Protocol no. 1 kunnen worden gezien, daar uit artikel 3 hiervan volgt, dat een „privilege" een droit réel" is.
Zie ook het bij artikel 748, tweede lid, opgemerkte.
Artikel 774. Het tweede en eerste lid geven artikel 17 van Protocol nr. 1 weer.
Voor het derde lid worde verwezen naar het huidige artikel 765 W.v.K.
§ 3. Voorrechten op voorwerpen aan boord van binnenschepen
De huidige wet kent slechts voorrechten op de lading d.w.z. de ter uitvoering van een vervoerovereenkomst aan boord zijnde goederen. Het is echter zeer goed mogelijk, dat zich aan boord voorwerpen bevinden, die niet aan de scheepseigenaar toebehoren, doch ook geen „lading" zijn, en waarop desalniet- temin vorderingen komen te rusten. Men denke hierbij niet alleen aan bagage en voor de reiziger vervoerde automobielen, die nog wel onder het begrip lading zijn te brengen, aan bun- kerolie die aan de tijdbevrachter kan toebehoren, maar vooral ook aan laadkisten („containers"), laadbordcn („pallets") en dergelijk materiaal. Dit zal veelal noch aan de vervoerder noch aan de belanghebbende bij de vervoerde goederen toebe- horen en aan boord zijn niet krachtens een overeenkomst van vervoer, doch krachtens ene van huur en verhuur gesloten met een derde, die het materiaal hetzij aan de vervoerder hetzij aan de ladingbelanghebbende ter beschikking stelde.
Teneinde ook voor deze voorwerpen, welker waarde zeer aanzienlijk kan zijn, een regeling te treffen, beperkt het ont- werp zich niet meer tot het verlenen van voorrechten op
„lading", doch spreekt het over „voorwerpen aan boord van binnenschepen". Dit had o.m. ten gevolge, dat artikel 769
W.v.K. niet behoefde te worden overgenomen.
Met opzet wordt gesproken van „voorwerpen" teneinde duidelijk te doen uitkomen, dat de vrachtpenningen er niet onder vallen.
Artikel 775. Vgl. artikelen 766, Ie en 769 W.v.K.
Voor de getroffen regeling zie men het bij artikel 766 opgemerkte.
18) Zie H.R. 2 april 1937, N.J. 1937, no. 618; xxxxxx Xxxxxxxxxx, a.w. p. 225, n. 6.
10) Zie toelichting bij artikel 751; Rechtbank Haarlem 18 oktober 1949, N.J. 1950, no. 369; Xxxxxxxx a.w. p. 81.
20) Xxxxxxxxxx, a.w. p. 125; Xxxx-Xxxxx, Zeerecht (1930), p. 98.
16
Artikel 775a. Vgl. artikelen 766, 2e en 3e, 767 en 769
Artikel 777. Vgl. artikelen 1, tweede lid Verdrag; 5, 8, 9,
W.v.K.
Wanneer hulp is verleend aan het schip met lading, is het hulploon verschuldigd door de scheepseigenaar (artikelen 950 en 564 W.v.K.). Uit artikel 775e volgt, dat dit aan verhaal van deze vorderingen op de lading niet in de weg staat.
Zie ook het bij artikel 748> tweede lid, opgemerkte.
Wanneer het vervoer van geladen lichters aan boord van een binnenschip tot verdere ontwikkeling komt, zal een voorziening moeten worden getroffen voor de rangorde van de hier ge- noemde voorrechten en die, vermeld in artikel 767. Het ont- werp voor Boek 8 zal een desbetreffende, ook het zeerecht rakende regeling bevatten.
Artikel 775b. Men vergelijke artikel 768. Artikel 775c. Men vergelijke artikel 767 W.v.K. Artikel 775d. Vgl. artikel 768 W.v.K.
De tekst volgt die van artikel 770 onder b.
Artikel 775e. De hier geregelde positie zal zich voordoen zowel bij de vordering wegens hulploon als bij die terzake van avarij-grosse of vervoer. Veelal immers is degeen, die jegens de scheepseigenaar of de vervoerder debiteur is, niet de eigenaar van de goederen; deze eigenaar is veelal niet de debiteur van het hulploon (zie bij artikel 775a).
Artikel 775f. De voorrechten op de goederen aan boord van het schip behoren van zeer korte duur te zijn en slechts geldend te kunnen worden gemaakt zolang zij in handen van de crediteur zijn. Op dit laatste principe moeten enkele uit- zonderingen worden gemaakt: men zie de genoemde artikelen. Daar een binnenschip wel eens goederen over zee kan ver- voeren, kon hier niet worden volstaan met de artikelen, die het vervoer over de binnenwateren regelen.
De crediteur die de lading in handen heeft kan zijn de vervoerder of, in het geval van artikel 566 juncto 950 W.v.K., een hulpverlener.
De crediteur voor een bijdrage in avarij-grosse beeft slechts wanneer hij tegelijkertijd vervoerder is, op grond van de arti- kelen 833 e.v. W.v.K. de mogelijkheid te verhinderen, dat de goederen in handen van de ontvanger komen, waardoor zijn voorrecht te niet gaat. Het geval dat een niet-vervoerder van zijn voorrecht ter zake van avarij-grosse gebruik wenst te maken, is zo zeldzaam, dat het geen afzonderlijke regeling behoefde.
§ 4. Slotbepalingen
Artikel 776. Vgl. artikel 13 en artikel 21, eerste lid, onder
d) Verdrag; artikel 778 W.v.K.
Ingevolge artikel 13 van het Verdrag is dit niet van toe- passing op binnenschepen welke uitsluitend bestemd zijn voor de uitoefening van de openbare macht, d.w.z. politievaartui- gen, vaartuigen van het leger e.d. Ingevolge het voorbehoud van artikel 21, eerste lid, onder d, dat voor Nederland wordt gemaakt (zie goedkeuringswet, artikel 1, tweede lid), kunnen tevens van de werking van het Verdrag worden uitgezonderd binnenschepen welke uitsluitend bestemd zijn voor de uitoefe- ning van niet-commerciële overheidsdienst, b.v. veerboten. Het ontwerp gaat minder ver, doordat het de regeling van de voorrechten aan boord wèl voor deze schepen laat gelden.
Het criterium "toebehorende aan het Rijk of enig openbaar lichaam" dat thans in artikel 778 is vermeld, is terwille van de concordantie met artikel 3196 ook in het ontwerp over- genomen. Het Verdrag stelt slechts, dat de schepen voor de openbare macht, resp. de openbare dienst moeten zijn bestemd. Dit kan ook vaartuigen van particulieren betreffen. Door de exceptie welke het verdrag toestaat nog te verkleinen breidt het ontwerp de werkingssfeer van het verdrag enigszins uit.
tweede lid en 10 Protocol no. 1: 755 W.v.K.
In overeenstemming met de opvattingen van Kollewijn en Cleveringa -1) breidt het ontwerp de regeling van artikel 755
W.v.K. uit tot de voorrechten op het schip en geeft het deze bepaling een algemenere strekking. Daar bij binnenschepen niet kan worden gesproken van een wet van de vlag, verwijst het ontwerp in dit artikel naar de wet geldende ter plaatse van de teboekstelling.
Artikel 778. De grenzen van de delegatie aan de besluit- wetgever lijken duidelijk genoeg aangegeven door de in dit artikel gebruikte formule, zodat niet behoeft te worden over- genomen een volledige opsomming van onderwerpen zoals thans in artikel 779 voorkomt. Een dergelijke als limitatief te beschouwen opsomming bergt het gevaar in zich dat bepaalde onderwerpen betreffende de uitvoering, waaraan bij de opstel- ling van het delegatie-artikel geen aandacht is geschonken doch die in de praktijk toch nadere regeling blijken te behoeven, daarin ontbreken zodat de vraag rijst of de besluitwetgever daarin nog wel kan voorzien.
Tot de onderwerpen, waarin bij of krachtens algemene maat- regel van bestuur moet worden voorzien, behoort in de eerste plaats de inrichting van het register voor binnenschepen. Voorts zullen regels moeten worden gegeven voor andere onderwerpen, de uitvoering betreffende, zoals daar zijn: de aanvrage tot teboekstelling en die tot doorhaling van teboek- stelling en de daarbij over te leggen stukken; voor de inschrij- vingen, de daarbij te plaatsen aantekeningen en de daarbij te stellen voorwaarden en het bepalen van de rangorde van op dezelfde dag verrichte inschrijvingen; het verrichten van in- schrijvingen ten gunste van derden en de aantekeningen van een titel als bedoeld in artikel 781 of enige andere aanteke- ning; de doorhaling van teboekstellingen, inschrijvingen en aantekeningen en de daarbij te stellen voorwaarden; de bewij- zen van teboekstelling en van het al dan niet bestaan van inschrijvingen ten gunste van derden, alsmede het uitgeven van certificaten, uittreksels of afschriften daarvan en van de daarbij behorende documenten; het aanbrengen van wijzigin- gen van in het register vermelde gegevens en afgegeven certi- ficaten; het voorkomen van dubbele teboekstelling: de over- brenging der teboekstelling tussen onderscheidene kantoren van het register; de wijze waarop de bewaarders der registers in verbinding treden met bewaarders van verdragsregisters; de op het schip aan te brengen benaming en kentekenen en de waarborgen voor zijn herkenning.
In de algemene maatregel zal ook onder ogen moeten wor- den gezien wat het eerste ogenblik is, waarop een schip in aanbouw kan worden teboekgesteld.
B
Verwezen moge worden naar de toelichting op artikel 748, eerste lid.
C
Artikel 782. Het komt de ondergetekende beter voor de opsomming van documenten, die de schipper aan boord moet hebben, bij algemene maatregel van bestuur en niet in de wet vast te stellen.
D
Artikel 828. De tekst van het eerste lid van dit artikel dient in overeenstemming gebracht te worden met de gewij- zigde situatie nu een aantal voorrechten is komen te vervallen op grond van het Verdrag.
21) Xxxxxxxxx, Tien jaren Nederlandse rechtspraak internationaal pri- vaatrecht 1954-1963, p. 366; Xxxxxxxxxx, a.w. p. 130.
17
Artikel II A
In navolging van hetgeen ten aanzien van de af te leggen schriftelijke verklaring op grond van artikel 3 Wet teboek- gestelde Luchtvaartuigen in artikel 389ter W.v.S. is bepaald, is ook op het afleggen van een onjuiste verklaring op grond van artikel 751, vijfde lid, en artikel 753, eerste lid onder a 3 e, een strafsanctie gegeven.
B
Gezien de geldontwaarding en de grote op het spel staande belangen is het boetemaximum drastisch verhoogd 22 ) . Overigens is artikel AAlbis W.v.S. aangepast aan de nieuwe nummering.
De Minister van Justitie,
VAN AGT.
I2 ) Xxxxxxxx, a.w. p. 62.