Contract
5.2 Inkomensverzekeringen
5.2.1 Kapitaalverzekering
Een kapitaalverzekering is een overeenkomst, waarbij het te zijner tijd uitkeren van een kapitaal wordt verzekerd.
Kapitaalverzekeringen zijn verzekeringen, waarbij een eenmalige storting of een aantal stortingen gedurende een tijdsperiode worden gedaan, die door de verzekeraar wordt belegd. De verzekering heeft als doel het belegde vermogen op een afgesproken datum of zoveel eerder of later als overeengekomen, in zijn geheel of in delen over een aantal jaren uit te keren.
Sommige verzekeringen bieden een gegarandeerd eindkapitaal, zodat mogelijke beleggingsrisico’s worden beperkt.
Kapitaalverzekeringen die een kapitaal (een bedrag ineens) uitkeren bij leven of overlijden, horen bij uw bezittingen in box 3. Bij de volgende verzekeringen is een (voor een bepaald bedrag) een vrijstelling:
1.een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij overlijden (zie volgende alinea)
2.een kapitaalverzekering eigen woning, die is gekoppeld aan een hypotheek voor de eigen woning (KEW, kapitaalverzekering eigen woning) (zie verderop)
De stortingen zijn niet voor de inkomstenbelasting aftrekbaar, maar de uiteindelijke uitkering is ook niet belast, mits aan de fiscale voorwaarden wordt voldaan (zie hierna). Verzekeringen die een kapitaal (een bedrag ineens) uitkeren bij leven of overlijden, horen bij de bezittingen in box 3. De kapitaalverzekering wordt door de fiscus als een vorm van sparen gezien.
Kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij overlijden
Bij een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij overlijden, bijvoorbeeld een begrafenisverzekering met een uitkering in geld of in natura, moet het gaan om een verzekering die uitkeert bij overlijden van de verzekerde, fiscale partner of
een bloed- of aanverwant, zoals kinderen, ouders, broers of zussen en hun echtgenoten Voor een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij overlijden, geldt dat deze ‘los’ moet zijn afgesloten. Dat houdt in dat deze kapitaalverzekering geen combinatie mag vormen met een verzekerde uitkering bij in leven zijn op een bepaalde datum.
Er bestaat in 2020 bij de uitkering van deze kapitaalverzekering bij overlijden een vrijstelling van € 7.232 (2019: € 7.118) .
5
Kapitaalverzekering eigen woning
Eigen woningbezitters hebben de keuze hoe zij de eigen woningschuld (hypotheekschuld en eventuele andere leningen) belastingvrij willen aflossen. Dat kan via
- een kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW)
- een geblokkeerde spaarrekening Eigen Woning (SEW)
- een geblokkeerde beleggingsrekening/beleggingsrecht Xxxxx Xxxxxx (BEW)
KEW, SEW en BEW
Een ‘kapitaalverzekering eigen woning’ is een levensverzekering bij een verzekeringsmaatschappij die speciaal bestemd is voor het sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Er is een kapitaalverzekering met een spaar- of beleggingshypotheek. De KEW/SEW/BEW valt in box 1 (geen vermogensrendementsheffing!) moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan.
- de woning waarvoor de kapitaalverzekering of bankspaarrekening of beleggingsrecht wordt afgesloten is het hoofdverblijf. Het mag ook de eigen woning van de fiscale partner zijn.
- de kapitaalverzekering is afgesloten bij een levensverzekeringsmaatschappij. Of de spaarrekening of het beleggingsrecht is afgesloten bij een erkende bank, beleggingsonder- neming of beleggingsinstelling.
- in de polis van de kapitaalverzekering staat dat de uitkering gebruikt wordt om de eigenwoningschuld af te lossen en dat gedurende een bepaalde periode of tot overlijden van de verzekerde persoon jaarlijks een bepaald bedrag (door de verzekerde of verzekeringnemer) wordt betaald.
De bankspaarrekening of beleggingsrekening is geblokkeerd en wordt eenmalig gedeblokkeerd voor de aflossing van de eigenwoningschuld. En er is overeengekomen dat gedurende een bepaalde periode jaarlijks een bedrag wordt gestort op de spaar- of beleggingsrekening (bekleggingsrecht)
-iedere 12 maanden wordt een bedrag voor de kapitaalverzekering, de spaarrekening of de beleggingsrekening/het beleggingsrecht betaald.
Het hoogste jaarbedrag mag niet meer zijn dan 10 keer het laagste jaarbedrag. Dit wordt de bandbreedte genoemd
Indien door het aflopen van de rentevastperiode of door het oversluiten van de eigenwoningschuld, niet meer wordt voldaan aan de (oorspronkelijke) bandbreedte, blijft het recht op onbelast sparen of beleggen voor de eigen woning in box 1 bestaan, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- wijzigen van de jaarlijkse betaling alleen door het aflopen van de rentevastperiode voor de eigenwoningschuld of door oversluiten van de hypotheek
- niet verhogen van het eindkapitaal en het niet veranderen van de looptijd van de kapitaalverzekering, de spaarrekening of het beleggingsrecht.
- geen nieuwe bandbreedte, want het hoogste jaarbedrag blijft niet meer dan 10 keer het laagste jaarbedrag.
- blijven voldoen aan de andere voorwaarden, die gelden voor de kapitaalverzekering eigen woning (zie hierboven).
Een kapitaalverzekering eigen woning of de bankspaarrekening of beleggingsrekening (beleggingsrecht) vallen alleen in box 1 (werk en woning) als de verzekering aan de eerder vermelde voorwaarden voldoet. Er wordt dan onbelast gespaard of belegd.
Als deze niet aan de voorwaarden voldoet, valt de kapitaalverzekering of de bankspaarrekening of beleggingsrekening in box 3 (sparen en beleggen).
Er wordt dan belasting (vermogensrendementsheffing) over de waarde van de kapitaalverzekering, de bankspaarrekening of de beleggingen op de beleggingsrekening
De kapitaalverzekering geeft recht op een eenmalige kapitaaluitkering aan het einde van de looptijd of op een uitkering bij overlijden van de verzekerde of de fiscale partner.
De spaarrekening of het beleggingsrecht geeft recht op een eenmalige deblokkering van het bedrag aan het einde van de looptijd.
Aan het eind van de looptijd van de kapitaalverzekering eigen woning, of van de spaar- of beleggingsrekening voor de eigen woning keert de verzekeringsmaatschappij of de bank in één keer het opgebouwde bedrag (de bedragen die in die jaren is betaald en het daarover behaalde rendement) uit. Dit heet een kapitaaluitkering, waarbij recht op een vrijstelling geldt.
Er gelden andere regels voor de hoogte van de vrijstellingen voor kaptaaluitkeringen, afgesloten (KEW) of geopend (SEW; BEW)
1. na 31 maart 2017
2. vóór 1 januari 2001, maar nadien omgezet naar een KEW(SEW/SEW) na 1 januari 2001
3. vóór 1 januari 2001, maar niet omgezet naar een KEW(SEW/SEW) na 1 januari 2001 en afgesloten/geopend vóór 1 januari 1992
4. vóór 1 januari 2001, maar niet omgezet naar een KEW(SEW/SEW) na 1 januari 2001 en afgesloten/geopend na 1 januari 1992 maar vóór 15 september 1999
Tabel 39: samenvatting vrijstellingsmogelijkheden van KEW/SEW/BEW
KEW afgesloten ná 1.1.2001 | Uitkering na 31.03.17 | |||
Vrijstelling 2020 € 168.500 Vrijstelling 2019: € 166.000 | ||||
KEW afgesloten vóór 1.1.2001 | Omgezet naar KEW na 1.1.2001 | Niet omgezet naar KEW na 1.1.2001 | Afgesloten vóór 1.1.92 | Afgesloten na 1.1.92 en vóór 15.9.99* |
Uitkering en vrijstelling: idem als bij KEW na 1.1.2001 | Uitkering: on- beperkte vrijstelling | Uitkering na 31.3.17: € 123.428 |
* Voor een KEW, niet omgezet naar KWE na 1.1.2001 en afgesloten in de periode 15.9.99 en 1.1.2001 geldt dus geen vrijstelling voor de uitkering!
1. Is een uitkering uit de kapitaalverzekering na 31 maart 2017?
Dan is de vrijstelling in 2020: € 168.500 (2019: € 166.000). Over het vrijgestelde bedrag van de kapitaaluitkering wordt dan geen belasting betaald. Met een fiscale partner is de vrijstelling in 2020 maximaal € 337.000 (2019: € 332.000), ook als maar een van de twee als begunstigde is aangewezen.
2. Tot 1 april 2013 kon worden gekozen om de kapitaalverzekering vóór 1.1.2001 om te zetten in een kapitaalverzekering eigen woning na 1.1.2001, als was voldaan aan de voorwaarden van een kapitaalverzekering eigen woning (zie daar). Dan is de vrijstelling als onder 1.
3. Is vóór 1 januari 2001 een kapitaalverzekering afgesloten? En is die kapitaalverzekering vóór 1.1.2001 niet omgezet in een kapitaalverzekering eigen woning na 1.1.2001?
En is de kapitaalverzekering afgesloten vóór 1 januari 1992?
Dan ie er een onbeperkte vrijstelling voor de kapitaaluitkering, als de verzekering voldoet aan de volgende voorwaarden:
5
- het verzekerd kapitaal is na 1 januari 1992 niet verhoogd.
- de looptijd is niet verlengd.
4. Is vóór 1 januari 2001 een kapitaalverzekering afgesloten? En is die kapitaalverzekering vóór 1.1.2001 niet omgezet in een kapitaalverzekering eigen woning na 1.1.2001?
En is de kapitaalverzekering afgesloten tussen 31 december 1991 en 15 september 1999? Dan is er een vrijstelling voor de kapitaaluitkering, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- ieder jaar zijn de premies betaald.
- de hoogste premie op jaarbasis is niet meer dan 10 keer de laagste premie op jaarbasis. Dit geldt niet als de premie is veranderd door het aflopen van de rentevastperiode.
Is een uitkering uit de kapitaalverzekering na 31 maart 2017?
Dan is de vrijstelling in 2020 (en 2019): € 123.428 . Met een fiscale partner is de vrijstelling (in 2020 en 2019) maximaal € 248.856 , ook als maar een van de twee als begunstigde is aangewezen.
!
Let op: deze bedragen worden de komende jaren niet meer geïndexeerd.
De vrijstelling kan niet hoger zijn dan (het deel van) de uitkering.
Dus: kapitaalverzekeringen, afgesloten vóór 15 september 1999, zijn voor € 123.428 vrijgesteld in box 3, mits ze na deze datum niet meer zijn verhoogd of verlengd. De vrijstelling geldt per belastingplichtige en kan aan een fiscaal partner worden overgedragen.
De KEW van na 1.1.2001 wordt ook wel aangeduid als spaarhypotheek (hypotheek met een kapitaal/levens/overlijdensrisicoverzekering).
De geblokkeerde spaarrekening eigen woning (SEW) wordt ook wel aangeduid als bancaire spaarhypotheek.
De beleggingsrekening Eigen Woning (BEW) wordt ook wel aangeduid als bancaire beleggingshypotheek.
Bij overlijden van de verzekerde is er bij een KEW recht op uitkering, die toevalt aan de begunstigde in de polis.
Bij overlijden van de verzekerde SEW en BEW vallen de gespaarde (belegde) gelden in de nalatenschap.
5.2.2 Levensverzekering
Een levensverzekering is eigenlijk een vorm van een kapitaalverzekering, waarbij een uitkering ineens bij leven, overlijden of bij leven en overlijden, plaatsvindt aan de begunstigde(n) in de polis. Dat kan de verzekeringnemer, verzekerde, zijn nabestaanden of andere in de polis aangewezen begunstigden zijn.
De levensverzekering is een verzekering, die
- een uitkering doet bij het overlijden van de verzekerde vóór een bepaalde vastgelegde datum (overlijdensrisicoverzekering)
- een uitkering doet bij het bereiken van een bepaalde leeftijd of datum
- een uitkering doet bij zowel het bereiken van een bepaalde leeftijd of datum alsook bij het overlijden vóór een bepaalde vastgelegde datum
- een uitkering doet bij overlijden
Een levensverzekering, die een uitkering doet bij het overlijden vóór een bepaalde vastgelegde datum of bij overlijden, wordt een overlijdensrisicoverzekering genoemd.
De uitkering bij overlijden van de verzekerde vóór een bepaalde vastgelegde datum, wordt uitgekeerd aan in de polis aangewezen begunstigde(n), meestal de nabestaanden. Mocht de verzekerde op die bepaalde datum nog in leven zijn, dan keert de verzekering niets uit, tenzij dit risico ook is verzekerd (via een zogenoemde contraverzekering)
De premies van de levensverzekering zijn niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting, maar de uitkeringen zijn ook niet belast.
5.2.3 Lijfrente
De lijfrente is een vorm van levensverzekering, waarbij premies worden betaald, die met ingang van een bepaalde datum recht geven op een levenslange of tijdelijke periodieke uitkering.
Lijfrente wordt vooral gebruikt voor de oudedagsvoorziening, maar er zijn ook lijfrenten die in de toekomst zullen uitkeren aan een meerderjarig invalide (klein)kind.
Een lijfrente kan worden afgesloten in de vorm van een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht.
Een verzekering, rekening of beleggingsrecht moet voldoen aan de volgende voorwaarden
om als lijfrente beschouwd te worden:
- de lijfrente is afgesloten bij een toegelaten verzekeraar, instelling of beheerder.
- de lijfrente geeft recht op een periodieke uitkering ( minstens 1 keer per jaar)
- de periodes tussen de uitkeringen zijn even lang
- het bedrag van de uitkering is altijd even hoog
- de uitkering van de lijfrente voldoet aan bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn afhankelijk van wie de lijfrente uitkeert: een verzekeringsmaatschappij, een bank of een belegginsonderneming of –instelling of er is sprake van een nabestaandenuitkering
Lijfrente als uitkering van verzekeringsmaatschappij
Er zijn vier soorten uitkeringen:
1. oudedagslijfrente, die uiterlijk 5 jaar na het bereiken van de AOW- leeftijd (2020: 66 jaar en 4 maanden) moet ingaan en voor een levenslange uitkering zorgt (zie tabel 27 voor de AOW-leeftijden tot 2025).
2. nabestaandenlijfrente: ontvangst van uitkeringen direct na het overlijden van de partner of ex-partner of uitkeringen aan nabestaanden, die direct ingaan na het overlijden van de betrokkene. Deze uitkeringen eindigen pas als de nabestaanden overlijden. Uitkeringen aan kinderen van de overledene, die 30 jaar of jonger zijn, mogen eerder eindigen, maar dan uiterlijk in het jaar, waarin het kind 30 wordt.
3. tijdelijke oudedagslijfrente, die uiterlijk tot maximaal 5 jaar na het bereiken van de AOW- leeftijd (2020: 66 jaar en 4 maanden ) moet ingaan. Voorheen moest dat gebeuren vóór 70 jaar, maar sinds de variabele AOW-leeftijd is de regeling aangepast. De uitkeringen stoppen op een eerder vastgestelde einddatum. Het jaarlijks uit te keren bedrag is in 2020 beperkt tot € 22.089 per jaar. (Zie tabel 27 voor de ontwikkeling AOW-leeftijd tot en met 2025).
4. overbruggingslijfrente: is alleen toegestaan voor lijfrentetegoeden die zijn opgebouwd vóór 2006. De lijfrente-uitkeringen moeten (naar keuze) uiterlijk eindigen in het jaar:
- waarin men 65 jaar wordt
- waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt
- waarin een opgebouwd pensioen ingaat
Het jaarlijkse bedrag van de uitkeringen mag niet hoger zijn dan € 63.288. De overbruggingslijfrente wordt ook wel tijdelijk oudedagspensioen (TOP) of overbruggingspensioen genoemd.
5
Lijfrentespaarrekening en lijfrentebeleggingsrekening
Er zijn drie uitkeringen: de
1. Oudedagsuitkering, die uiterlijk 5 jaar na het bereiken van de AOW- leeftijd (2020: 66 jaar en 4 maanden) moet ingaan. De uitkering heeft een looptijd van minimaal 5 jaar en het uit te keren per jaar bedrag mag max. € 22.089 bedragen. Is dit bedrag meer, dan is de looptijd minimaal 20 jaar.
2. Tijdelijke oudedagsuitkering, te ontvangen vóór het bereiken van de AOW-leeftijd. De looptijd is minimaal 20 jaar plus het aantal jaren, dat de uitkeringen eerder dan de AOW- leeftijd zijn ingegaan
3. Nabestaandenuitkering
Lijfrenten als een (aanvulling op een) pensioen voor nabestaanden, die tot uitkering kunnen komen, als deze op een van de volgende manieren uitkeert:
- de partner of ex-partner ontvangt minimaal 5 jaar uitkeringen , die ingaan binnen 6 maanden na overlijden
- de nabestaanden ontvangen uitkeringen, die direct ingaan na overlijden Er zijn 4 soorten uitkeringen
1. Uitkeringen aan ouders of kinderen ouder dan 30, welke uitkeringen een looptijd moeten hebben van minimaal 20 jaar
2. Uitkeringen aan kinderen jonger dan 30, waarbij zich drie situaties kunnen voordoen
1. De looptijd is minimaal 20 jaar,
2. De uitkering stopt als het kind 30 jaar wordt.
3. De looptijd van de uitkering is dan nog maximaal het aantal jaren dat het kind jonger is dan 30 jaar. De uitkering stopt voordat het kind 30 jaar wordt. De looptijd van de uitkering is dan minimaal 5 jaar.
3. Uitkeringen aan andere familieleden
Dan gelden hiervoor dezelfde regels als voor uitkeringen aan uw kinderen, als de uitkering naar een van de volgende personen gaat:
- broers, xxxxxx, nichten, xxxxx, ooms of tantes
- broers, xxxxxx, xxxxxxx, xxxxx, ooms of tantes van uw fiscale partner
- de ouders van uw fiscale partner
4. Uitkeringen aan anderen
Dan moet deze uitkeringen een looptijd van minimaal 5 jaar hebben.
Premies of eenmalige stortingen (koopsom): aftrekbaar onder voorwaarden
De premies voor een lijfrenteverzekering of de bedragen (koopsom) die worden gestort op een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht mogen onder bepaalde voorwaarden worden afgetrokken van het inkomen:
- premies of stortingen voor lijfrenten als (aanvulling op het) pensioen of voor een lijfrente als (aanvulling op een) pensioen voor nabestaanden, dus voor (tijdelijke) oudedagslijfrente en nabestaandenlijfrente. De premies zijn onder voorwaarden aftrekbaar en gemaximeerd (zie volgende subparagraaf)
- premies voor een lijfrente voor een meerderjarig invalide (klein)kind. De aftrekbare premie voor deze lijfrente is niet aan een maximum gebonden (zoals ook de premie van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, zie paragraaf 5.2.5)
Premies en stortingen kunnen alleen worden afgetrokken in het jaar van betaling.
Indien een eenmalig bedrag (koopsom) op de lijfrenterekening wordt gestort bijvoorbeeld door het staken van het bedrijf (stakingswinst; vrijval oudedagsreserve) of het ontvangen van een “gouden handdruk” is er sprake van een koopsompolis.
Het via de lijfrente op te bouwen kapitaal behoeft niet in box 3 te worden vermeld. Uitkeringen zijn dan te zijner tijd voor de inkomstenbelasting (box 1) belast.
Voorwaarden voor aftrek
De premies voor lijfrenteverzekeringen en bedragen betaald voor lijfrentespaarrekening of beleggingsrecht zijn aftrekbaar, voor zover er een pensioentekort is en de AOW-leeftijd
nog niet is bereikt. De hoogte van het aftrekbare bedrag wordt bepaald aan de hand van de
jaarruimte en de reserveringsruimte.
De jaarruimte (= maximaal aftrekbare jaarlijkse premie of inleg) is gebonden aan een maximaal bedrag. Dit bedrag is in 2020 € 12.986 (2019: 12.678) zijnde 13.3 % van de
zogenoemde premiegrondslag (2020: € 97.639 ; 2019: € 95.318) (zie voor een toelichting hierna en tabel 40, tweede kolom).
Er is sprake van reserveringsruimte, indien over de voorafgaande 7 jaren geen of deels gebruik is gemaakt van de jaarruimte. Dan kan de optelsom van de niet benutte jaarruimten in die afgelopen jaren alsnog als aftrekpost worden gebruikt. De reserveringsruimte bedraagt de niet-benutte jaarruimte in de aan het kalenderjaar voorafgaande zeven jaar, maar bedraagt in het jaar van aftrek (2020) ten hoogste 13,3 % van de premiegrondslag
met een maximum van € 7.371 (2019: € 7.254). Voor belastingplichtigen die op 1 januari 2020 (2019) bij het een leeftijd hebben bereikt die ten hoogste tien jaar lager is dan de AOW-gerechtigde leeftijd (2020 : 56 jaar en 4 maanden of ouder), wordt in 2020 (2019) het
maximumbedrag van € 7.371 (€ 7.254) verhoogd tot € 14.552 (2019: € 14.322) (zie voor informatie over de maximale reserveringsruimten in voorafgaande jaren, paragraaf 5.2.4) De premies voor de lijfrente zijn binnen de jaar- en reserveringsruimte volledig aftrekbaar. Premies van lijfrenten voor meerderjarige invalide (klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbaar bedrag.
De premiegrondslag, die wordt gehanteerd voor de berekening van de jaarruimte en reserveringsruimte wordt gevormd door het brutoloon verminderd met de door de overheid vastgestelde franchise (zie onderstaande tabel). Bij de opbouw van een pensioen wordt
er rekening mee gehouden, dat men ook altijd AOW als oudedagsuitkering ontvangt, om welke reden de pensioenopbouw met een door de overheid vastgestelde franchise wordt gecorrigeerd. Het brutoloon is door de overheid aan een maximum gebonden (aftoppingsloon)
De pensioengrondslag, die wordt gehanteerd bij de pensioenopbouw van het werkgeverspensioenen, wordt gevormd door het brutoloon verminderd met de AOW- franchise, die door werkgever en werknemer of pensioenfonds worden vastgesteld, waarbij door de fiscus grenzen zijn aangegeven (zie de beide tabellen hierna). Ook bij een werkgeverspensioen geldt, dat de werknemer ook altijd AOW als oudedagsuitkering ontvangt, om welke reden het loon met de AOW-franchise wordt gecorrigeerd. Het brutoloon (dat als basis voor de pensioengrondslag fungeert: zie onderstaande tabel)
!
is ook aan een maximum (hetzelfde maximum als bij de premiegrondslag) gebonden (aftoppingsloon).
Let op: bij deeltijdwerkers wordt bij de berekening van de pensioenopbouw per jaar het jaar-salaris herleid naar het salaris in fulltime dienstverband, waarna dit salaris minus de (volledige) franchise het bedrag vormt, waarover pensioen wordt opgebouwd. Na
berekening van het op te bouwen pensioen bij fulltime dienstverband, wordt dit bedrag met de deeltijdfactor (bv. 60%, bij een 60% parttime dienstverband) gecorrigeerd.
5
Tabel 40: verschillen premiegrondslag en pensioengrondslag
Premiegrondslag | Pensioengrondslag | |
Definitie | Loon minus door overheid vastgestelde franchise (zie hierna) | Loon minus AOW-franchise (zie hierna en tabel 41) |
Wordt gehanteerd voor | Berekening van de bedragen voor jaarruimte en reserveringsruimte. Laat- stgenoemde bedragen vormen de max- imale, aftrekbare bedragen. | Berekening van de (maximale) jaarli- jkse pensioenopbouw bij een pensio- enregeling op basis van middelloon of eindloon |
Loon | Loon (inkomensbestanddelen uit box 1) minus kosten reisaftrek = - winst uit onderneming (vóór de toe- name/afname van de oudedagsreserve en vóór toepassing ondernemersaftrek en MKB-vrijstelling) - belastbaar loon (dienstbetrekking) en (periodieke) uitkeringen - belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden - inkomen uit de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen - alimentatie | Loon (inkomensbestanddelen uit box 1) = - belastbaar loon (uit dienstbetrek- king) en (periodieke) uitkeringen |
Door overheid vastgesteld bedrag aan (minimum) franchise voor pre- miegrondslag | 2020: € 12.472 | De hoogte van de franchise kan per pensioenregeling verschillen |
AOW-franchise voor pensioengrondslag | 2020: € 15.178 | Is 100/70 van AOW enkel-voudig gehuwd (€ 10.624,56*) De hoogte van de AOW-franchise kan per type pensioenregeling verschillen (middelloon; beschikbare premieregel- ing; eindloon) Zie verder tabel 41. |
Door overheid vastgesteld inkomensgrens 2020 voor premie- en pensioen grondslag (aftoppingsloon) | 2020: € 110.111 aan inkomensbestanddelen uit box 1 minus kosten reisaftrek | Werkgever en werknemer of het pensioenfonds kunnen een maxi- mumbedrag voor de inkomensgrens voor pensioengrondslag bepalen maar nooit meer dan € 110.111 |
Maximale premie- en pensioengrondslag 2020 | De maximale premiegrondslag is € 110.111 verminderd met een fran- chisebedrag van € 12.472 = € 97.639 | De maximale pensioengrondslag is € 110.111 minus de in het pensioen- reglement afgesproken AOW-fran- chise |
Maximale jaarruimte 2020 | 13,3% van € 97.639 = € 12.986 |
* AOW voor gehuwde is € 859,55 minus inkomensondersteuning van € 25,63 is € 833,93 + vakantie- uitkering van € 51,46 = € 885,38; x 12 = € 10.624,56; 100/70 x € 10.625,56= € 15.178
De AOW-franchise voor partners/met partner < AOW is € 21.240/70= € 30.356; de AOW-franchise voor alleenstaand is € 15.627/70= € 22.325
Tabel 41: AOW-franchise per 1 januari 2020
De minimum AOW-franchise bij middelloonregelingen en beschikbare premieregelingen is 100/75 AOW en eindloonregelingen is 100/66,28 van de AOW
2020 | AOW-franchise M (middelloon) of E (eindloon) | Verlaagde AOW-franchise* middelloon | Verlaagde AOW-franchise** eindloon |
Gehuwden/samenwonenden (beiden ouder dan de AOW-leeftijd); per persoon | 14.167 M 16.030 E | A. 11.312 B. 12.770 | A.12.800 B.14.449 |
Xxxxxxxx/samenwonenden met een partner, jonger dan AOW-leeftijd met een maximale toeslag; samen | 28.333 M 32.060 E | ||
Ongehuwde/alleenstaande | 20.837 M 23.578 E |
*De verlaagde AOW-franchise € 11.312 (A) geldt indien bij het middelloonstelsel een opbouwpercentage wordt toegepast van niet meer dan 1,701%.
De verlaagde AOW-franchise € 12.770 (B) geldt indien bij het middelloonstelsel een opbouwpercentage wordt toegepast van meer dan 1,701%, maar niet meer dan 1,788%
**Bij het eindloonstelsel is de AOW-franchise € 12.800 indien een opbouwpercentage wordt toegepast van niet meer dan 1,483 %. (A)
Bij het eindloonstelsel is de AOW-franchise € 14.449 indien een opbouwpercentage wordt toegepast van meer
dan 1,483 %, maar niet meer dan 1,570 (B)
Berekenen van de jaarruimte
Om uit te rekenen of het mogelijk is nog premies of inleg voor een oudedagsvoorziening fiscaal af te trekken, moet de jaarruimte worden vastgesteld.
Als men al een (werkgevers-, bedrijfs- of beroeps)pensioenvoorziening heeft en premies betaalt, kan men nagaan of het nog mogelijk is binnen de jaarruimte toch nog een premie of inleg voor een andersoortige oudedagsvoorziening te betalen.
Wie geen pensioenvoorziening heeft, kan nagaan hoeveel financiële ruimte de jaarruimte biedt voor het betalen van premies voor of inleg in een oudedagsvoorziening. (zie de paragraaf over lijfrente voor oudedagsvoorziening 5.1.2)
Om de jaarruimte te kunnen berekenen, moet de volgende formule in 2020 worden gehanteerd:
Jaarruimte = 13,3 % x ( loon minus de franchise) minus (6,27 x A) minus S.
De begrippen loon en de franchise worden toegelicht in bovenstaande tabel 40
A staat voor de pensioenaangroei van het werkgeverspensioen van het voorafgaande jaar (dit is het bedrag, dat de werknemer het afgelopen jaar aan pensioen heeft opgebouwd. Dit bedrag wordt met 6,27 vermenigvuldigd).
De pensioenaangroei bij een beschikbare premieregeling (en ook de pensioenopbouw bij het pensioenfonds SPMS) wordt berekend door de betaalde pensioenpremie van het voorafgaande kalenderjaar te vermenigvuldigen met de factor, die wordt vermeld in Art.15 van het Uitvoeringsbesluit Wet IB 2001. De pensioenaangroei is te vinden op de opgave van de SPMS of ander pensioenfonds/verzekeraar en op xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx (alleen te bekijken na inloggen met DigiD).
S staat voor de vrijwillige pensioenpremies, die naast premies werkgeverspensioen zijn betaald en/of netto toevoegingen, die aan de oudedagsreserve zijn toegevoegd. Indien dit niet het geval is, tellen die premie of toevoeging (natuurlijk) niet mee. Netto toevoeging aan de oudedagsreserve geldt overigens alleen voor IB-ondernemers, die dit bedrag aan de
oudedagsreserve (OR) hebben toegevoegd (zie paragraaf 2.2.9). Voor deelnemers aan de SPMS- regeling is die toevoeging (OR-dotatie) niet aan de orde, omdat de betaalde SPMS-premie in mindering moet worden gebracht op de dotatie en dan blijft er (praktisch) niets over.
De jaarruimte is in 2020 gemaximeerd tot 13,3 % van de maximale premiegrondslag, zijnde
€ 12.986 (zie tabel 40)
Op internet is er een kant en klaar rekenprogramma te vinden, dat behulpzaam is bij het bepalen van de jaarruimte (xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxx).
De berekening van de reserveringsruimte gebeurt via dezelfde formule als voor het berekenen van de jaarruimte. (zie xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxx).
Lijfrenten meerjarig invalide (klein)kind
Er zijn ook lijfrenten, die in de toekomst uitkeren aan een meerderjarig invalide (klein) kind. Deze premies (niet gemaximeerd!) zijn aftrekbaar, als de uitkeringen aan de volgende voorwaarden voldoen:
5
- de uitkeringen zijn bestemd voor het levensonderhoud van het (klein)kind overeenkomstig met zijn plaats in de samenleving.
- de uitkeringen eindigen uitsluitend bij het overlijden van het (klein)kind.
De premies zijn ook aftrekbaar, als deze worden betaald voor een (klein)kind dat op het tijdstip van de premiebetaling (nog) niet invalide is, maar dit, gelet op de medische prognose, wel zal zijn op de datum, waarop de uitkering ingaat.
Te weinig afgetrokken premies
Het komt voor dat men heeft vergeten de premies in aftrek te brengen of meer premies heeft betaald dan er in aftrek kon worden gebracht. Voor dit soort gevallen is er een speciale regeling, de zogenaamde saldomethode. Dit houdt in dat, als er uitkeringen plaatsvinden geen belasting is verschuldigd over dat deel van de uitkering, dat wordt gevormd door de som van de toenmaals niet afgetrokken bedragen. Vanaf 2010 geldt de regeling, dat de niet afgetrokken premies worden beperkt tot een bedrag van maximaal € 2.269 per jaar. Zijn er in 2009 of eerder premies of stortingen (gedeeltelijk) niet afgetrokken, dan mogen over deze jaren alle niet-afgetrokken premies en stortingen worden meegerekend. Er geldt voor deze premies geen maximumbedrag.
Wie een beroep wil doen op deze regeling, moet bij de Belastingdienst (afdeling CAP/MIA-IH, Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxx) een saldoverklaring (verklaring niet-
afgetrokken premies of bedragen) indienen, waarbij men vanzelfsprekend de bewijzen moet aanleveren, waaruit blijkt dat de premies wel betaald zijn, maar niet in dat jaar in aftrek zijn gebracht.
5.2.4 Netto-pensioenregeling en netto-lijfrenteverzekering
Vanaf 2015 is de opbouw van het pensioen afgetopt tot € 100.000 per jaar. (zie toelichting in de paragraaf 5.2.3). Dit bedrag is door inflatiecorrecties in de afgelopen jaren in 2020 gegroeid naar € 110.111 (2019: € 107.593; 2018: € 105.075; 2017: 103.317; 2016:
€ 101.519).
Voor inkomens boven het aftoppingsloon is in dat jaar de netto-pensioenregeling en de
netto- lijfrenteverzekering geïntroduceerd.
Alleen het ABP (dus niet de SPMS en PFZW) biedt de mogelijkheid van een netto- pensioenregeling (zie paragraaf 4.1.3) aan zijn werknemers aan, terwijl en een (beperkt) aantal verzekeringsmaatschappijen een netto-lijfrenteverzekering voor de doelgroep van inkomens boven het aftoppingsloon aanbieden.
Netto-pensioenregeling
De premie die mag worden ingelegd is gemaximeerd en afhankelijk van de leeftijd (zie tabel 42). De staffel begint bij “vanaf 15 jaar”, maar gezien de leeftijd, waarop een medisch specialist zijn loopbaan start, zijn de percentages vanaf 35 jaar vermeld.
De te betalen premie is fiscaal niet aftrekbaar, maar de in te leggen bedragen zijn vrijgesteld van de heffing in box 3. De pensioenuitkeringen zijn belastingvrij en de aanspraken zijn vrijgesteld voor de erfbelasting.
In onderstaande tabel wordt het percentage vermeld, dat aangeeft, hoeveel maximaal in de netto-pensioenregeling mag worden ingelegd namelijk het bruto-inkomen minus € 110.111 (aftoppingsloon) vermenigvuldigd met het percentage uit de tabel hieronder (tabel 42)
!
Let op: voor wie meer stort dan is toegestaan, vervalt de vrijstelling van box 3
Tabel 42: Premiestaffel 2019-2020 vanaf 35 jaar met het percentage om te bepalen, hoeveel in de netto-pensioenregeling op basis van 3% of 4% rekenrente mag worden ingelegd
Leeftijd | % 2019 bij 3% reken-rente | % 2020 bij 3% rekenrente | % 2019 bij 4% rekenrente | % 2020 bij 4% rekenrente |
Vanaf 35 jaar | 6,7 | 7,0 | 4,5 | 4,7 |
Vanaf 40 jaar | 7,7 | 8,1 | 5,5 | 5.7 |
Vanaf 45 jaar | 8,9 | 9,3 | 6,6 | 6,9 |
Vanaf 50 jaar | 10,2 | 10,8 | 7,9 | 8,3 |
Vanaf 55 jaar | 11,8 | 12,4 | 9,6 | 10,0 |
Vanaf 60 jaar | 13,6 | 14,2 | 11,4 | 12,0 |
Vanaf 65 jaar tot en met 67 | 15,1 | 15,8 | 13,2 | 13,8 |
De netto-pensioenregeling kent ook een reserveringsruimte, die dezelfde als voor werknemers, die minder dan het aftoppingsloon verdienen: ten hoogste 13,3% van de premiegrondslag met een maximum van €
7.371 (2020). Voor belastingplichtigen die bij het begin van het kalenderjaar een leeftijd hebben bereikt die ten hoogste tien jaar lager is dan de AOW-gerechtigde leeftijd (2020: een leeftijd hebben van 56 jaar en 4 maanden of ouder), wordt het maximumbedrag van € 7.371 verhoogd tot € 14.552 (zie paragraaf 5.2.3).
Netto-lijfrenteverzekering
De netto-lijfrenteverzekering kan in de vorm van een lijfrenteverzekering bij een verzekeraar of als een spaarrekening of beleggingsrecht bij een bank of beleggingsinstelling. Het tegoed wordt dan te zijner tijd als een reeks termijnen uitgekeerd. De uitkering wil voorzien in een levenslange of tijdelijke uitkering of een uitkering voor een nabestaande.
Deze uitkerings-mogelijkheden zijn gelijk aan die van de lijfrente en banksparen (paragraaf 5.2.3 en 5.2.6).
Als de netto lijfrente uiteindelijk voor een ander doel dan voor pensioen wordt opgenomen, dan moet alsnog de box 3 heffing over de laatste 10 jaar worden betaald. Er is geen boete.
Ondernemers, dga’s en andere belangstellenden, die een bruto inkomen hebben boven de
€ 110.111 kunnen een pensioenaanvulling opbouwen, waarbij premies worden betaald of een inleg wordt gestort, die aan een maximum is gebonden. De premie of inleg wordt
berekend over het brutoinkomen minus € 110.111 (aftoppingsloon 2020) vermenigvuldigd met het percentage uit de tabel 42
De premiestaffel 2019-2020 met het percentage om te bepalen, hoeveel maximaal in de netto-lijfrenteverzekering mag worden ingelegd, is dezelfde premiestaffel, die geldt voor de netto-pensioenregeling (zie tabel 42)
De te betalen premie of inleg is dus fiscaal niet aftrekbaar, maar de ingelegde bedragen/ stortingen zijn vrijgesteld van de heffing in box 3. De pensioenuitkeringen zijn belastingvrij en de aanspraken zijn vrijgesteld voor de erfbelasting.
5.2.5 Arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV)
Sinds het afschaffen van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) in 2004 zijn dga’s en zelfstandig ondernemers volledig aangewezen op het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV), die zorgt, dat de verzekerden een inkomen krijgen bij ziekte of invaliditeit. Ondernemers, die al een uitkering ontvangen vanwege de WAZ (en de WAO) houden overigens hun uitkering onder de huidige wetgeving.
Ondernemers, die een vrijwillige WIA hebben afgesloten kunnen een uitkering op basis van deze wet ontvangen.
In het pensioenakkoord 2019 (zie paragraaf 4.1.1) is afgesproken, dat er (weer) een ver- plichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen komt. De Stichting van de Arbeid heeft in maart 2020 de hoofdlijnen van deze AOV gepubliceerd:
5
1. De verzekering geldt alleen voor zelfstandigen zonder personeel: ib-ondernemers (winst uit onderneming), beroepsoefenaren, dga’s zonder personeel en meewerkende echtgenoten. De verzekeringsplicht geldt niet voor zelfstandigen met personeel.
2. De zelfstandige bepaalt zelf de wachttijd (26, 52 of 104 weken)(= de periode, vóórdat de verzekering ingaat).
3. Men verzekert zich standaard tegen 70% van zijn laatstverdiende loon tot de grens van
€ 30.000 per jaar. Uitkering is maximaal € 1.650 per maand bruto (= minimumloon). De verzekering wordt uitgevoerd door het UWV.
De premie is 8% van het inkomen, te innen door de belastingdienst, en aftrekbaar. De netto-premie komt dan., afhankelijk van het te verzekeren bedrag, tussen de € 85 en
€ 120 te liggen.
4. Het arbeidsongeschiktheidscriterium (zie de volgende alinea) is gangbare arbeid (idem criterium als de WIA, zie paragraaf 5.1.5; zie ook volgende alinea)
5. Men kan een andere of aanvullende verzekering (bij private verzekeraar) afsluiten, zolang deze voldoet aan de standaardvoorwaarden (zie de punten 1 t/m 4).
6. Ontheffing van de verzekeringsplicht voor gemoedsbezwaarden en de agrarische sector
Tot de invoering van een verplichte AOV voor zelfstandige ondernemers, kan die ondernemer zelf iets regelen in het geval hij ziek of arbeidsongeschikt wordt. Er is in Nederland een groot aantal verzekeraars, dat arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (AOV) aanbiedt.
De AOV kent twee verschillende soorten dekking:
AOV als schadeverzekering
Een schadeverzekering keert uit, wanneer de verzekerde schade oploopt als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Bij deze verzekering moet worden aangetoond, dat er inkomensverlies wordt geleden en hoe groot dit verlies is.
AOV als sommenverzekering
Een sommenverzekering keert een vooraf met de verzekeringnemer of verzekerde overeengekomen bedrag uit bij het plaatsvinden (van de mate) van arbeidsongeschiktheid, Hoe groter de arbeidsongeschiktheid is, hoe hoger het uit te keren bedrag tot een maximum van de verzekerde som bij 100 % arbeidsongeschiktheid.
Bij de AOV worden de volgende criteria bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid gehanteerd:
- gangbare arbeid. Bij dit criterium wordt geen rekening gehouden met beroep, opleidingsniveau en werkervaring. De WIA past dit criterium toe. Een medisch specialist, die een bepaalde, gespecialiseerde taak of beroep uitoefent, kan dan voor een taak, die op een geheel ander terrein ligt, arbeidsongeschikt worden verklaard.
- passende arbeid. Bij dit criterium wordt wel rekening gehouden met beroep, opleiding en werkervaring. Een medisch specialist kan dan voor een taak, die op een geheel ander. maar verwant terrein ligt, arbeidsongeschikt worden verklaard.
- beroepsarbeid. Bij dit criterium is iemand arbeidsongeschikt, wanneer het eigen beroep niet meer kan worden uitgeoefend.
Bij het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering kan men naast de keuze van een sommen- of schadeverzekering, de duur van de risicotermijn (wachttijd), ook een keuze maken uit criteria, die worden gehanteerd bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid in de eigen situatie. Het komt voor dat voor het eerste jaar wordt gekozen voor beroepsarbeidsongeschiktheid, terwijl voor de jaren daarna passende arbeid als criterium wordt gehanteerd. De hoogte van de tarieven van de verschillende soorten hangt samen met bovengenoemde keuzes.
De meeste verzekeringen kennen een wachttijd, waarbij een uitkering pas plaats vindt na het verstrijken van een bepaalde termijn (maand; twee maanden; een half jaar). Dat wil zeggen, dat er gedurende die termijn (nog) geen uitkering plaatsvindt. Hoe langer de risicotermijn/wachttijd, hoe lager de premie.
Het is bij een sommenverzekering mogelijk voor het eerste jaar van de arbeidsongeschiktheid een ander (hoger) bedrag te verzekeren dan voor de jaren daarna.
De premies voor een AOV zijn fiscaal aftrekbaar (en niet gemaximeerd!).
Wel moet worden rekening gehouden met het feit, dat de AOV-premie (evenals de hypotheekrenteaftrek) in 2023 alleen nog tegen het laagste tarief mag worden afgetrokken. De afbouw vanaf 2020 t/m 2023 is: 2019: 51,75; 2020: 46,00; 2021: 43,00; 2022: 40,00
2023: 37,05
Een alternatief voor de aov het zogenoemde broodfonds, waarbij (minimaal 25 tot maximaal 50) zelfstandigen met verschillende beroepen afspreken om elkaar bij arbeidsongeschiktheid
met schenkingen in een Broodfonds te steunen. Initiatieven zijn mogelijk via de centrale organisatie van de Broodfondsmakers (xxx.xxxxxxxxxx.xx)
5.2.6 Banksparen
Banksparen is sparen of beleggen (op een geblokkeerde spaar- of beleggingsrekening) met een belastingvoordeel voor een voorafgesteld doel.
Banksparen levert in zijn algemeenheid een hogere rente op dan een gewone spaarrekening Doelen kunnen zijn:
- voor een aflossing van de eigen woningschuld
- voor een oudedagsvoorziening
Met de Wet Banksparen (2010) wil de overheid bereiken, dat er een grotere transparantie komt in de kostenstructuren van de verschillende aangeboden producten. De fiscale regels bij banksparen zijn bijna geheel hetzelfde als bij lijfrentes (zie paragraaf 5.2.3).
Banksparen aflossen eigen woningschuld
Om fiscaal voordeel te hebben van banksparen voor de aflossing van een eigen woningschuld (hypotheek) moet die voldoen aan de dezelfde voorwaarden, die gelden voor het afsluiten van een kapitaalverzekering eigen woning. Het gaat dan om een spaarrekening of beleggingsrekening eigen woning. (zie paragraaf 5.2.1)
De bankspaarrekening of beleggingsrekening valt alleen in box 1 (werk en woning) als de bankspaarrekening of beleggingsrekening aan deze voorwaarden voldoet. Er wordt dan onbelast gespaard. Als deze niet aan de voorwaarden voldoet, valt de bankspaarrekening of beleggingsrekening in box 3 (sparen en beleggen). Dan is er de vermogensrendementsheffing over de waarde van de bankspaarrekening.
Uitkeringen van het banksparen eigen woning zijn evenals de kapitaalverzekering eigenwoning tot een vrijgesteld bedrag onbelast (zie paragraaf 5.2.1)
Banksparen voor een oudedagsvoorziening of pensioen (bancaire lijfrente, oudedagsvoorziening of pensioen)
Banksparen is sparen of beleggen op een geblokkeerde rekening bij een bank bv. voor (een aanvulling op) het pensioen. De inleg voor dit doel is onder voorwaarden, fiscaal aftrekbaar. De maximale jaarlijkse inleg, is evenals bij lijfrentes, afhankelijk of er een pensioentekort is (zie voor berekening van de fiscale ruimte de informatie in paragraaf 5.2.3).
5
Een uitkering uit een lijfrenteverzekering of koopsompolis (zie paragraaf 5.2.3) kan ook worden omgezet naar een bancaire lijfrente.
Ook de omzetting van de oudedagsreserve (zie paragraaf 2.2.9) en van de stakingswinst (zie paragraaf 3.1.3) in een bancaire oudedagsvoorziening is mogelijk.
Bij een bancaire oudedagsvoorziening (via sparen of beleggen) wordt de termijn, tijdens welke de uitkering plaatsvindt, van tevoren vastgelegd. De uitkering blijft bestaan, indien tijdens die termijn de betrokkene overlijdt.
De verschillen tussen lijfrentes en banksparen liggen op het terrein van de uitkeringen.
Een lijfrenteverzekering biedt een levenslange uitkering tot aan uw overlijden.
Als de verzekerde van een lijfrente overlijdt, stopt de uitkering en vervalt die aan de verzekeraar, tenzij een contraverzekering, waarvan de premie wordt betaald door de nabestaanden, is afgesloten. Met een contraverzekering wordt bij overlijden een eenmalig bedrag uitgekeerd aan de nabestaanden
Als de verzekerde van de bancaire lijfrente overlijdt, dan worden de resterende termijnen uitgekeerd aan de erfgenamen.
Uitkeringen, die worden gedaan door een bank of een andere financiële instelling of door de beheerder van een beleggingsinstelling, zijn aan de volgende bepalingen onderhevig:
- vaste uitkeringen moeten uiterlijk 5 jaar na het jaar, waarin de AOW-leeftijd is bereikt. ingaan
Als de uitkeringen ingaan als de AOW-leeftijd of ouder is bereikt, dan moeten de uitkeringen minimaal gedurende 20 jaar ontvangen worden.
Gaan de uitkeringen in voordat de AOW-leeftijd is bereikt dan moeten de uitkeringen worden gedaan gedurende 20 jaar + het aantal jaren, dat de uitkering eerder is ingegaan vóór het bereiken van de AOW-leeftijd.
- ontvangst van uitkeringen, die ingaan in het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt of in de 5 jaar daarna, moeten minimaal 5 jaar duren en het jaarlijkse bedrag van de uitkeringen mag in 2020 niet hoger zijn dan € 22.089.
- uitkeringen die ingaan ná het overlijden en uitkeringen die ingaan minimaal binnen 6 maanden na het overlijden van de partner moeten minimaal 20 jaar worden uitgekeerd, als de uitkeringen worden gedaan aan de ouders of kinderen.
Uitkeringen die worden gedaan aan kinderen, die 30 jaar of jonger zijn, mogen ook eerder eindigen, maar dan uiterlijk in het jaar, waarin het kind 30 jaar wordt. Dat mag dus ook, als de looptijd van de uitkeringen daardoor korter wordt dan 5 jaar.
Tabel 43: verschillen lijfrente en banksparen bij oudedagsvoorziening
Lijfrente | Banksparen | |
Soort contract | Overeenkomst (kansovereenkomst) | Spaarrekening |
Erfgenamen bij overlijden | Via aanwijzen begunstigde in de over- eenkomst of aan nabestaanden, indien deze een contraverzekering hebben af- gesloten (en betaald) (indien geen contraverzekering vervalt de uitkering) | Uitkeringen aan nabestaanden tenzij via testament of legaat (of codicil) is vastge- legd, aan wie de uitkeringen gaan |
Langlevenrisico | Levenslange uitkering | Uitkering minimaal 5 jaar en maximaal 20 jaar + het aantal jaren onder de AOW-leeft- ijd, indien de uitkering eerder dan de AOW-leeftijd ingaat. Het gespaarde kapitaal wordt in 20 (of meer) jaren in gelijke termi- jnen uitgekeerd, totdat het geld op is. |
Saldo bij overlijden | Naar verzekeraar, tenzij contraverzekering* | Nabestaanden/erfgenamen |
Faillissement | Valt buiten faillissement | Binnen faillissement, maar depositogaranti- estelsel** geldt |
* Contraverzekering: dit is een verzekering, waarbij bij overlijden een eenmalig bedrag wordt uitgekeerd aan de nabestaanden.
** Depositogarantiestelsel: de garantie van de Nederlandse overheid, dat spaarders bij een faillissement van de bank altijd hun spaargelden tot € 100.000 Euro terugkrijgen
Tussentijds beëindigen
Banksparen tussentijds beëindigen heeft als financiële consequentie, dat over de volledige uitkering het hoogste tarief inkomstenbelasting (2020: 49,5%) wordt ingehouden, die wordt verrekend met de eigen belastingaangifte. Omdat de fiscus deze tussentijdse beëindiging ziet als een afkoop is er de boete van 20 % revisierente verschuldigd (www. xxxxxxxxxxxxxxx.xx; zie ook rekenhulp revisierente).
Banksparen voor de uitvaart
Het is ook mogelijk een geblokkeerde bankspaarrekening te openen, waarop u spaart voor de kosten van uw uitvaart. Bij banksparen voor de uitvaart hoeft (in 2020) over het gespaarde saldo tot € 7.232 (2019: € 7.118) geen belasting in box 3 betaald te worden De
5
spaarrekening is geblokkeerd tot overlijden. Bij uitvaart banksparen is er geen verzekering bij voortijdig overlijden. Dus als er nog weinig geld gestort is op de bankspaarrekening, kan het saldo onvoldoende zijn om de uitvaart helemaal te betalen.