ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR WEGVERVOER

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR WEGVERVOER

Art. 1. Deze vervoersovereenkomst wordt beheerst door de bepalin- gen van het C.M.R. - Verdrag (Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg van 19 mei 1956, Belgisch Staatsblad 8 november 1962), de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg (Belgisch Staatsblad 30 juni 1999), alsmede door de hierna omschreven algemene voor- waarden.

I. Opmaak van de vrachtbrief - bescheiden.

Art. 2. De aanduiding op de vrachtbrief van de identiteit van de afzender en van de geadresseerde levert volledig bewijs tussen partijen.

Indien de afzender niet aanwezig is tijdens het opstellen van de vrachtbrief dan wordt deze ondertekend in vak 3 op de voorzijde door de verlader, het kaaipersoneel of de commissionnair-expediteur, die geacht zijn te handelen als lasthebber van de afzender en, voor zover als nodig, zich sterk maken voor de aanvaarding door deze van de voorwaarden van deze vrachtbrief.

Indien de geadresseerde niet aanwezig is op de losplaats dan kan de vrachtbrief worden ondertekend in vak 4 op de voorzijde door onder meer de stuwadoors, de goederenbehandelaars of het kaaipersoneel, die alsdan geacht zijn te handelen als lasthebber van de bestemme- ling en, voor zover als nodig, zich sterk maken voor de aanvaarding door deze van de voorwaarden van deze vrachtbrief.

Art. 3. Het door de afzender aangegeven gewicht wordt door de vervoerder niet erkend en levert geen bewijs tegen hem, behoudens indien de verificatie voorzien door art. 8 § 3 C.M.R.heeft plaats gehad en vermeld wordt in de vrachtbrief.

Art. 4. De voertuigen en de containers gevuld afgegeven aan de vervoerder, alsmede de goederen verpakt in kisten, balen, fusten of ondoorschijnende verpakking, worden in ontvangst genomen zonder onderzoek naar hun inhoud en hun staat ; in die gevallen is het beding “said to contain” van rechtswege van toepassing.

II. Lading - Lossing - Stuwing

Art. 5. Behoudens schriftelijke vermelding in tegengestelde zin, wordt :

- de lading uitgevoerd door de afzender

- de lossing uitgevoerd door de geadresseerde

- de stuwing, voor zover dit mogelijk en/of noodzakelijk is, uitgevoerd door de vervoerder.

Hij die belast is met gezegde handelingen is aansprakelijk voor zijn eigen daden alsmede voor deze van de personen die hem in de uitvoering ervan bijstaan of vervangen en die dus voor zijn rekening handelen.

Art. 6. De inontvangstneming of de aflevering gebeurt aan de drem- pel of aan de kaai van de gebouwen indien geen andere plaats werd overeengekomen.

De door de voertuigen te volgen weg in de fabrieken, magazijnen, werven en andere plaatsen wordt aangeduid door de beheerders van deze plaatsen. Zij zijn verantwoordelijk voor deze te volgen weg.

De vervoerder kan er zich tegen verzetten indien naar zijn overtuiging de plaatselijke omstandigheden zijn voertuig of de lading in gevaar brengen.

III. Instructies en aangiften

Art. 7. De aangestelden van de vervoerder kunnen geen enkele instructie of aangifte aanvaarden die de vervoerder verbindt buiten de voorziene perken voor wat betreft:

- de waarde van de goederen die moeten dienen als referentie in geval van volledig of gedeeltelijk verlies, of nog van beschadiging (C.M.R., art. 23 en 25)

- de afleveringstermijnen (C.M.R., art. 19)

- de remboursementsinstructies (C.M.R., art. 21)

- een bijzondere waarde (C.M.R., art. 24) of een bijzonder belang bij de aflevering (C.M.R., art. 26).

Zij zijn evenmin gemandateerd om instructies of verklaringen te aanvaarden die de vervoerder verbinden met betrekking tot de gevaar- lijke goederen (A.D.R.) of goederen die het voorwerp uitmaken van een bijzondere reglementering.

IV. Opslag

Art. 8. Elke handeling in het kader van de vervoersovereenkomst en elke opslag, voor, tijdens en na de uitvoering van de overeenkomst zijn, behoudens andersluidende overeenkomst, aan deze algemene voorwaarden onderworpen.

V. Betaling

Art. 9. De opdrachtgever is gehouden tot betaling van de vrachtprijs, zelfs indien hij de vervoerder verzoekt de vrachtprijs te innen bij de geadresseerde.

Art. 10. Er mag geen schuldvergelijking worden toegepast tussen de vrachtprijs en de eventueel van de vervoerder gevorderde bedragen.

Art. 11. Behoudens andersluidend beding tussen partijen zijn de facturen betaalbaar acht dagen na factuurdatum.

Bij ontstentenis van betaling van de factuur op haar vervaldag en zonder dat een ingebrekestelling noodzakelijk is, zal van rechtswege het nog verschuldigde bedrag interesten opleveren aan de referentie- interestvoet vastgesteld door de ECB, bepaald in de wet van 2 augustus 2002 tot uitvoering van de Europese richtlijn 2000/35/EG van 29 juni 2000, vermeerderd met zeven procentpunten en afgerond tot het hogere halve procentpunt.

Wanneer binnen een termijn van vijftien dagen, volgend op de verzending van een ingebrekestelling bij per post aangetekende brief, de schuldenaar in gebreke blijft, zal het bedrag van de schuldvordering bovendien van rechtswege vermeerderd worden met 10 %, met een minimum van 125 euro en een maximum van 4000 euro, als forfai- taire schadevergoeding voor de bijkomende administratieve kosten, opvolging van debiteurenbestand en handelsverstoring.

Art. 12. De verschillende schuldvorderingen van de vervoerder tegen zijn schuldenaars, zelfs indien zij betrekking hebben op verschillende zendingen en op goederen die niet meer in zijn bezit zijn, vormen één enkele en ondeelbare schuldvordering tot beloop waarvan de vervoer- der al zijn rechten en voorrechten mag uitoefenen.

Bovendien dienen de goederen die in het bezit komen van de vervoerder als pand voor de betaling van zijn schuldvorderingen jegens zijn schuldenaars of jegens de eigenaar van de goederen; dit pand wordt beheerst door de bepalingen betreffende het handelspand.

De vervoerder mag vanaf dat ogenblik het retentierecht uitoefenen op de goederen die in zijn bezit zijn.

VI. Stilstand van het voertuig

Art. 13. De immobilisatietijden en -vergoedingen van het wegvoertuig bij het laden en het lossen maken het voorwerp uit van een bijzondere overeenkomst tussen partijen.

Bij ontstentenis wordt aangenomen dat de vervoerder twee uur laden en twee uur lossen voor zijn rekening neemt en de opdrachtgever een stilstandsvergoeding verschuldigd is voor de supplementaire uren.

Art. 14. Voor de vervulling van de douaneformaliteiten handelt de vervoerder uitsluitend als lasthebber van de afzender.

Abnormale wachttijden bij de douane tengevolge van onder meer onvoorziene stakingsacties of te wijten aan de afwezigheid, onvolle- digheid of onnauwkeurigheid van de vrachtbrief of bescheiden aller- hande als TIR carnets, T- documenten, sanitaire attesten en dergelijke meer geven recht op een prijstoeslag.

VII. Slotbepaling

Art. 15. Indien één of meer bedingen van deze algemene voorwaar- den, om welke redenen dan ook, niet van toepassing zouden zijn, blijven de overige bedingen desondanks geldig.

CONDITIONS GENERALES DE TRANSPORT ROUTIER

Art. 1. Le présent contrat de transport est régi par les dispositions de la Convention C.M.R. (Convention relative au contrat de transport international de marchandises par xxxxx xx 00 xxx 0000, Xxxxxxxx Belge du 8 novembre 1962), la loi du 3 mai 1999 relative xx xxxxxxxxx xx xxxxxx xxx xxxxx (Xxxxxxxx Xxxxx du 30 juin 1999), ainsi que par les conditions générales définies ci-après.

I. Etablissement de la lettre de voiture - documents.

Art. 2. L’indication sur la lettre de voiture de l’identité de l’expédi- teur et du destinataire fait foi entre les parties.

Si l’expéditeur n’est pas présent lors de l’établissement de la lettre de voiture, celle-ci est signée dans la case 3 au recto par le chargeur, le personnel de quai ou le commissionnaire-expéditeur, qui sont censés agir en qualité de mandataire de l’expéditeur et qui, pour autant que nécessaire, se portent fort de l’acceptation par celui-ci des conditions de la lettre de voiture.

Si le destinataire n’est pas présent au lieu de déchargement, la lettre de voiture peut être signée dans la case 4 au recto par entre autres les arrimeurs, les manutentionnaires ou le personnel de quai, qui sont alors censés agir en qualité de mandataire du destinataire et qui, pour autant que nécessaire, se portent fort de l’acceptation par celui-ci des conditions de la lettre de voiture.

Art. 3. Le poids déclaré par l’expéditeur n’est pas reconnu par le transporteur et ne fait pas foi contre lui, sauf si la vérification prévue par l’art. 8 § 3 C.M.R. a eu lieu et est actée dans la lettre de voiture.

Art. 4. Les véhicules et conteneurs remis remplis au transporteur, ainsi que les marchandises emballées dans des caisses, des ballots, des fûts ou des conditionnements opaques, sont réception- nés sans vérification de leur contenu et de leur état ; dans ces cas la clause “said to contain” est d’application de plein droit.

II. Chargement- Déchargement - Arrimage

Art. 5. Sauf mention écrite contraire :

- le chargement est effectué par l’expéditeur

- le déchargement est effectué par le destinataire

- l’arrimage est effectué, pour autant que possible et/ou nécessaire, par le transporteur.

Celui qui est chargé des dites opérations répond de ses propres actes ainsi que de ceux des personnes qui l’assistent ou qui le remplacent pour l’accomplissement de ces opérations et qui agis- sent donc pour son compte.

Art. 6. La réception ou la livraison a lieu au seuil ou au quai des bâtiments s’il n’y a pas d’autre lieu convenu.

L’itinéraire à suivre par les véhicules dans les usines, magasins, chantiers et autres endroits, est indiqué par les gestionnaires de ces lieux. Ils sont responsables de ces itinéraires.

Le transporteur peut s’y opposer s’il est convaincu que les condi- tions locales mettent son véhicule ou le chargement en danger.

III. Instructions et déclarations

Art. 7. Les préposés du transporteur ne peuvent accepter aucune instruction ni aucune déclaration engageant le transporteur en dehors des limites prévues en ce qui concerne :

- la valeur de la marchandise qui doit servir de référence en cas de perte totale ou partielle, ou encore d’avarie (C.M.R., art. 23 et 25)

- les délais de livraison (C.M.R., art. 19)

- les instructions de remboursement (C.M.R., art. 21)

- une valeur spéciale (C.M.R., art. 24) ou un intérêt spécial à la livraison (C.M.R., art. 26).

Ils ne sont pas non plus mandatés pour accepter les instructions ou déclarations engageant le transporteur en ce qui concerne les marchandises dangereuses (A.D.R.) ou les marchandises faisant l’objet d’une réglementation particulière.

IV. Entreposage

Art. 8. Toute opération dans le cadre du contrat de transport et tout entreposage avant, pendant et après l’exécution du contrat, sont soumis aux présentes conditions générales, sauf stipulation contraire.

V. Paiement

Art. 9. Le donneur d’ordre est tenu de payer le prix du transport, même s’il demande au transporteur d’encaisser le prix du transport auprès du destinataire.

Art. 10. Toute compensation entre le prix du transport et d’éventuel- les sommes à réclamer au transporteur, est interdite.

Art. 11. Sauf autres dispositions entre les parties, les factures sont payables huit jours après la date de facturation.

A défaut de paiement de la facture à son échéance, le montant restant dû portera de plein droit et sans mise en demeure un intérêt au taux directeur défini par la BCE, déterminé par la loi du 2 août 2002 en exécution de la directive européenne 2000/35/CE du

29 juin 2000, majoré de sept points de pourcentage et arrondi au demi-point de pourcentage supérieur.

Lorsque, endéans un délai de quinze jours suivant l’envoi d’une mise en demeure par lettre recommandée à la poste, le débiteur reste en défaut, le montant de la créance sera en outre augmenté de 10 %, avec un minimum de 125 euros et un maximum de 4000 euros, à titre d’indemnisation forfaitaire pour les frais adminis- tratifs supplémentaires, la surveillance de débiteurs et la perturba- tion commerciale.

Art. 12. Les différentes créances du transporteur à charge de ses débiteurs, même si elles se rapportent à des envois distincts et à des marchandises qui ne sont plus en sa possession, constituent une créance unique et indivisible à concurrence de laquelle le transporteur peut exercer tous ses droits et privilèges.

En outre les marchandises entrant en possession du transporteur servent de gage pour les paiements de ses créances envers ses débiteurs ou envers xx xxxxxxxxxxxx xxx xxxxxxxxxxxx; xx xxxx xxx xxxx xxx xxx xxxxxx du gage commercial.

A ce moment le transporteur peut exercer le droit de rétention sur les marchandises en sa possession.

VI. Immobilisation du véhicule

Art. 13. Les temps et les indemnités d’immobilisation du véhicule routier lors du chargement et du déchargement, font l’objet d’une convention spéciale entre les parties.

A défaut il est admis que le transporteur prend pour son compte deux heures de chargement et deux heures de déchargement et que le donneur d’ordre doit une indemnité d’immobilisation pour les heures supplémentaires.

Art. 14. Pour l’accomplissement des formalités douanières, le trans- porteur agit exclusivement en tant que mandataire de l’expéditeur.

Des délais d’attente anormaux à la douane en raison entre autres d’actions de grève imprévues ou en raison de l’absence, de l’insuffisance ou de l’inexactitude de la lettre de voiture ou de tout autre document tel que des carnets TIR, des documents T, des attestations sanitaires et autres, donnent droit à un supplément de prix.

VII. Disposition finale

Art. 15. Si une ou plusieurs clauses de la présente convention générale sont inapplicables, pour une raison quelconque, les autres clauses restent néanmoins valables.

ALLGEMEINE BEDINGUNGEN FÜR DEN STRASSENTRANSPORT

Art. 1. Dieser Beförderungsvertrag unterliegt den Bestimmungen des CMR-Übereinkommens (Übereinkommen über den Beförderungsvertrag im internationalen Straßengüterverkehr vom 19. Mai 1956, Belgisches Staats- xxxxx vom 8. November 1962), dem Gesetz vom 3. Mai 1999 über den Straßengüterverkehr (Belgisches Staatsblatt vom 30. Juni 1999), sowie den nachstehend beschriebenen Allgemeinen Bedingungen.

I. Erstellen des Frachtbriefs - Dokumente

Art. 2. Die Angabe der Identität des Absenders und des Empfängers ist für beide Parteien verbindlich.

Ist der Absender bei der Erstellung des Frachtbriefs nicht anwesend, so wird dieser in Feld 3 auf der Vorderseite von dem Verlader, dem Laderampenper- sonal oder dem Kommissionär-Spediteur unterzeichnet, wobei davon aus- gegangen wird, dass sie als Bevollmächtigte des Absenders handeln, und sich – falls erforderlich – für die Annahme der Bedingungen dieses Frachtbriefs durch diesen Absender verbürgen.

Ist der Empfänger an der Abladestelle nicht anwesend, so kann der Frachtbrief in Feld 4 auf der Vorderseite unter anderem von dem Stauer, dem Personal, das die Güter behandelt oder durch das Laderampenperso- nal unterzeichnet werden, wobei davon ausgegangen wird, dass sie als Bevollmächtigte des Empfängers handeln, und sichfalls erforderlich – für die Annahme der Bedingungen dieses Frachtbriefs durch diesen Empfänger verbürgen.

Art. 3. Das vom Absender angegebene Gewicht wird vom Frachtführer nicht anerkannt und ist für ihn nicht verbindlich, außer wenn die in Art. 8 § 3 CMR vorgesehene Überprüfung durchgeführt und im Frachtbrief vermerkt worden ist.

Art. 4. Fahrzeuge und Container, die beim Frachtführer gefüllt abgegeben werden, sowie Güter in Kisten, Ballen, Fässern oder in undurchsichtigen Verpackungen, werden ohne Prüfung auf Inhalt und Zustand in Empfang genommen; in diesen Fällen findet die "said to contain"-Klausel von Rechts- wegen Anwendung.

II. Laden – Löschen – Stauen.

Art. 5. Vorbehaltlich anderslautender schriftlicher Vereinbarungen, wird

- das Laden vom Absender vorgenommen

- das Löschen vom Empfänger vorgenommen

- das Stauen, insofern möglich und/oder notwendig, vom Frachtführer vorgenommen.

Der mit den besagten Handlungen Beauftragte, haftet für seine eigenen Handlungen und für die aller Personen, die ihm bei deren Ausführung behilflich sind oder ihn dabei vertreten und die demzufolge auf seine Rechnung handeln.

Art. 6. Die empfangnahme oder die Ablieferung erfolgt an der Schwelle oder am Kai der Gebäude, sofern kein anderer Ort vereinbart wurde.

Die von den Fahrzeugen einzuschlagende Fahrstrecke zu den Fabriken, Lagern, Werkstätten und anderen Orten, wird von den ortsansässigen Verantwortlichen angegeben. Sie sind für die Fahrstrecke verantwortlich.

Der Frachtführer kann sich dem widersetzen, wenn seines Erachtens die örtlichen Umstände sein Fahrzeug oder seine Ladung in Gefahr bringen.

III. Anweisungen und Angaben.

Art. 7. Das Personal des Frachtführers ist nicht bevollmächtigt, Anweisun- gen oder Angaben entgegenzunehmen, die den Frachtführer über die vorgesehenen Grenzen hinaus binden. Dies betrifft:

- den Wert der Güter, die im Falle eines gänzlichen oder teilweisen Verlustes, bzw. bei Beschädigung, als Bezugspunkte dienen müssen (CMR, Art. 23 und 25)

- die Lieferfristen (CMR, Art. 19)

- die Nachnahmeanweisungen (CMR, Art. 21)

- einen speziellen Wert (CMR, Art. 24) oder eine Lieferung von besonderem Interesse (CMR, Art. 26)

Sie sind ebenso wenig ermächtigt, Anweisungen oder Erklärungen entge- genzunehmen, die den Frachtführer hinsichtlich gefährlicher Güter (ADR) oder Güter, die Gegenstand einer besonderen Regelung sind, binden.

IV. Lagerung.

Art. 8. Vorbehaltlich anderslautender Vereinbarungen, unterliegen sämtli- che, Handlungen im Rahmen des Beförderungsvertrags und sämtliche Lagerungen vor, während und nach Ausführung des Vertrags diesen Allgemeinen Bedingungen.

V. Zahlung.

Art. 9. Der Auftraggeber ist zur Zahlung des Frachtpreises verpflichtet, selbst wenn er den Frachtführer ersucht, den Frachtpreis beim Empfänger zu kassieren.

Art. 10. Ein Schuldausgleich zwischen dem Frachtpreis und eventuell vom Frachtführer geforderten Beträgen ist nicht zulässig.

Art. 11. Vorbehaltlich anderslautender Vereinbarungen zwischen den Par- teien sind die Rechnungen acht Tage ab Rechnungsdatum fällig.

Bei Zahlungsverzug zum Fälligkeitsdatum der Rechnung, verzinst sich der geschuldete Betrag von Rechtswegen und ohne dass dazu eine Inverzug- setzung erforderlich wäre, um die von der EZB festgesetzten Verzugszinsen, die im Gesetz vom 2. Xxxxxx 0000 xxx Ausführung der Europäischen Richtlinie 2000/35/EG vom 29. Juni 2000 festgelegt werden, erhöht um sieben Prozentpunkte und abgerundet auf den höheren halben Prozent- punkt.

Bei Nichtzahlung durch den Schuldner binnen einer Frist von fünfzehn Tagen ab Versand einer Inverzugsetzung, mittels eines bei der Post aufgegeben Einschreibens, erhöht sich der Betrag der Schuldforderung darüber hinaus von Rechtswegen um 10%, mit einem Mindestbetrag von 125 Euro und einem Höchstbetrag von 4.000 Euro, als pauschaler Schaden- ersatz für die zusätzlich entstandenen Bearbeitungsgebühren, die Kontrolle der Schuldner und entstandene Störungen im Betriebsablauf.

Art. 12. Die verschiedenen Schuldforderungen des Frachtführers gegenüber seinen Schuldnern, selbst wenn sie sich auf verschiedene Sendungen beziehen und auf Güter, die nicht mehr in seinem Besitz sind, bilden eine einzige und unteilbare Schuldforderung, in deren Höhe der Frachtführer alle seine Rechte und Vorrechte ausüben kann.

Darüber hinaus dienen die Güter, die in den Besitz des Frachtführers gelangen, als Pfand für die Begleichung seiner Schuldforderungen gegen- über seinen Schuldnern oder gegenüber dem Eigentümer der Güter; dieses Pfand unterliegt den Bestimmungen über Handelsverpfändungen.

Der Frachtführer kann ab diesem Zeitpunkt das Rückhalterecht auf die Güter, die in seinem Besitz sind, geltend machen.

VI. Stillstand des Fahrzeugs.

Art. 13. Zeiten und Entschädigungen für den Stillstand des Straßenfahr- zeugs beim laden und Loschen sind Gegenstand einer gesonderten Verein- barung zwischen den Parteien.

In Ermangelung einer solchen Vereinbarung wird davon ausgegangen, dass der Frachtführer zwei Stunden Laden und zwei Stunden Löschen auf seine Rechnung nimmt und dass der Auftraggeber eine Stillstandentschädigung für die zusätzlichen Stunden schuldet.

Art. 14. Der Frachtführer handelt bei der Abwicklung der Zollformatlitäten ausschließlich als Bevollmächtigter des Absenders.

Außergewöhnlich lange Wartezeiten am Zoll, infolge von u.a. unvorherseh- baren Streikaktionen oder wegen fehlenden, unvollständigen oder unge- nauen Frachtbriefen, bzw. anderen Dokumenten, wie Carnets-TIR, T-Doku- mente, sanitäre Atteste, usw., berechtigen zu einem Preisaufschlag.

VII. Schlussbestimmung.

Art. 15. Sollten eine oder mehrere Klauseln dieser Allgemeinen Bedingun- gen aus irgendwelchen Gründen nicht zutreffen, bleiben die übrigen den- noch gültig.

Copyright

Nadruk verboden Copyright

Reproduction interdite Copyright

Nachdruck verboten