STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS MODE-, INTERIEUR-, TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE
Pensioenreglement
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS MODE-, INTERIEUR-, TAPIJT- EN TEXTIELINDUSTRIE
Inhoudsopgave Pagina
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen 5
Artikel 1.3 Definities en omschrijvingen 5
Hoofdstuk 2: Aanvang en einde deelneming 10
Artikel 2.1 Begin van de deelneming 10
Artikel 2.2 Overlijdensverzekering voor aspirant-deelnemers 11
Artikel 2.3 Einde deelneming 11
Hoofdstuk 3: Xxxxxxx xxxxxxxx & begin en einde pensioen 11
Artikel 3.1 Soorten pensioenen 11
Artikel 3.2 Wanneer (met) pensioen; het verzoek en de toekenning van pensioen 12
Artikel 3.3 Uitbetaling van pensioen 12
Artikel 3.5 Vervallen en afkoop klein pensioen 13
Hoofdstuk 4: Hoogte ouderdoms-, partner- en wezenpensioen 14
Artikel 4.2 Pensioengrondslag 14
Artikel 4.3a Werken in deeltijd en deelneming 15
Artikel 4.3b Minder werken of demotie in de tien jaar voorafgaand aan de pensioenrichtdatum 15
Artikel 4.4 Hoogte van het ouderdomspensioen 15
Artikel 4.5 Hoogte van het partnerpensioen 16
Artikel 4.6 Bijzonder partnerpensioen en gevolgen van bijzonder partnerpensioen
Artikel 4.7 Tijdelijk partnerpensioen 17
Artikel 4.9 Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen 17
Hoofdstuk 5: Behoud financieel evenwicht & opgave pensioenaanspraken 18
Artikel 5.1 Behoud financieel evenwicht 18
Artikel 5.2 Opgave aan de deelnemer door het fonds 18
Artikel 5.3 Opgave aan de gewezen deelnemer door het fonds 19
Artikel 5.4 Opgave aan de ex-partner door het fonds 20
Artikel 5.5 Opgave aan de pensioengerechtigde door het fonds 20
Artikel 5.6 Opgave op verzoek 21
Artikel 5.7 Overige opgaven door het fonds 21
Artikel 5.8 Wijze van informatieverstrekking 21
Artikel 5.9 Opgave aan het fonds door de werkgever 22
Artikel 5.10 Informatieplicht van (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde 22
Artikel 5.11 Verwerking (persoons)gegevens door het fonds 22
Hoofdstuk 6: Flexibilisering 23
Artikel 6.1 Vervroeging en uitstel van het ouderdomspensioen 23
Artikel 6.2 Gedeeltelijk met pensioen 23
Artikel 6.3 Uitruil van ouderdomspensioen of partnerpensioen 23
Artikel 6.4 Variabilisering hoogte pensioen 24
Artikel 6.5 Algemene voorwaarden vervroeging uitstel en uitruil 25
Artikel 7.1 Verhoging pensioenrechten en pensioenaanspraken 25
Hoofdstuk 8: Voortzetting deelneming 26
Artikel 8.1 Vrijwillige voortzetting van de deelneming 26
Artikel 8.2 Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid 27
Hoofdstuk 9: Aanspraken bij beëindiging deelneming 29
Artikel 9.1 Premievrije pensioenaanspraak 29
Artikel 9.2 Xxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 9.3 Automatische waardeoverdracht van klein pensioen 30
Artikel 10.1 Verevening ouderdomspensioen na scheiding 31
Hoofdstuk 11: Tijdsevenredige opbouw en financiering & (verbod op) afkoop 32
Artikel 11.1 Wettelijke voorschriften 32
Hoofdstuk 12: Overgangsbepalingen 33
Artikel 12.1 Rechten (gewezen) deelnemers vóór 1 januari 2018 33
Artikel 12.2 Kleine pensioenen ontstaan vóór 1 januari 2019 34
Hoofdstuk 13: Xxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 13.1 Verplichting van de werkgevers, aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden 34
Artikel 13.2 Hardheidsbepaling 34
Artikel 13.3 Fiscale maxima 35
Artikel 13.4 Klachtenprocedure 35
Artikel 13.5 Inwerkingtreding 35
Bijlage A: Addendum op het pensioenreglement inzake besluit toeslagverlening per 1-10-2022
Bijlage B: Actuariële tabellen 37
Bijlage C: Regeling inzake vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 48
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Algemeen
Dit reglement, zijnde een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet, geldt vanaf 1 januari 2018. Een uitkeringsovereenkomst betekent dat het pensioen vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen. Tenzij uit de tekst anders blijkt, gaat het in dit reglement uitsluitend om deelneming vanaf 1 januari 2018. De pensioenaanspraken en deelnemersjaren opgebouwd in de pensioenregeling 2015 worden in dit reglement op basis van artikel 12 meegenomen.
Artikel 1.2 Werkingssfeer
De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op de aangesloten werkgevers, de aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en op anderen die rechten aan dit reglement kunnen ontlenen.
Artikel 1.3 Definities en omschrijvingen
1.1. de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie:
de in Nederland gevestigde ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die één of meer van de in de leden a en b genoemde activiteiten uitoefenen of doen uitoefenen behoren tot de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie.
a. onder Textiel- en Tapijtindustrie moet worden verstaan:
I. het vervaardigen en/of doen vervaardigen van één dimensionale in dikte variërende langgerekte structuren, zoals garens, band, touw en dergelijke door middel van het verwerken van dierlijke, plantaardige, half synthetische, synthetische en minerale vezels;
II. het, uitgaande van de onder I bedoelde structuren (bijvoorbeeld garens of vezels), vervaardigen en/of doen vervaardigen van tweedimensionale vlakke structuren, zoals weefsels, breisels, tapijt, netten en dergelijke, met uitzondering van papier;
III. het, uitgaande van de onder I bedoelde structuren (bijvoorbeeld garens of vezels), al dan niet met als tussenstap de onder II bedoelde activiteit, vervaardigen en/of doen vervaardigen van driedimensionale producten, zoals sokken, slangen en dergelijke;
IV. het veredelen en/of doen veredelen van die structuren als bedoeld onder I, II en III, door middel van een bewerking/oppervlaktebewerking (dit is het aanpassen van eigenschappen en/of uiterlijk), zoals bleken, verven, drukken en finishen en coaten;
V. het be- en verwerken en/of doen be- en verwerken van textiele afvallen ten behoeve van hergebruik (recycling);
VI. het bewerken en/of doen bewerken van kapok en dergelijk vezelmateriaal.
b. onder Mode- en Interieurindustrie moet worden verstaan:
het vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of het ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, leder, bont en dergelijke, tot een ge- of verbruiksvoorwerp dan wel halffabrikaten daarvan, met inbegrip van in Nederland gevestigde gordijnenateliers, alles met uitzondering van ondernemingen:
I. waarin de verwerking geschiedt door detailhandelsondernemingen, die uitsluitend de in de detailhandel gebruikelijke bewerkingen verrichten;
II. die uitsluitend of in hoofdzaak eindproducten vervaardigen, waarvan de verwerkte textielstukgoederen, of hetgeen ter vervanging daarvan dient, niet een overwegend bestanddeel uitmaken, zoals schoen-, matrassen- en meubelfabrieken;
III. die in hoofdzaak artikelen vervaardigen, terzake waarvan de algemeen verbindend verklaarde CAO voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie, Stcrt. 2009, nr. 13896, dan wel een onderneming of een deel van een onderneming, die zelfstandig het bedrijf uitoefent van: zeilmaker; dekkledenvervaardiger; dekkledenverhuur; scheepstuiger;
scheepsbenodigdheden handelaar, en/of folieverwerker, dan wel waarop onderdeel a. van toepassing is;
IV. die in hoofdzaak het maatkledingbedrijf uitoefenen.
Van vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken is sprake als een onderneming één of meer van de fasen van de voortbrengingscyclus (van ontwerp tot en met verzendklaar maken) van kleding, en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen verricht en/of in zijn opdracht door derden laat verrichten.
1.2. De Linnenverhuur- Wasserij en Textielreinigingsbedrijven: de in Nederland gevestigde bedrijven die een of meer van de in de leden a. en b. genoemde activiteiten uitoefenen of doen uitoefenen behoren tot de Linnenverhuur- Wasserij en Textielreinigingsbedrijven.
a. onder Linnenverhuur- en Wasserijbedrijf moet worden verstaan:
de ondernemingen, welke al dan niet in hoofdzaak zich bezighouden met het verzorgen van persoonsgebonden was, het verhuren en/of het verzorgen van platgoedtextiel, beroeps- en dienstkleding, artikelen voor hand- en toilethygiëne, schoonloopmatten, afdeksystemen voor operatiekamers, medische instrumenten, incontinentiesystemen, poetsdoeken en/of andere voor hergebruik bestemde zaken, alsmede ondernemingen welke zich al dan niet in hoofdzaak bezighouden met steriliseren van voor hergebruik bestemd textiel en medisch instrumentarium, alsook ondernemingen die in concernverband met bovenomschreven ondernemingen samenwerken en waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het leveren van ondersteunende diensten aan bovenomschreven ondernemingen. Uitgesloten zijn ondernemingen die uitsluitend er op gericht zijn één of meer van voornoemde activiteiten in zelfbediening te laten verrichten.
b. onder Textielreinigingsbedrijf moet worden verstaan:
de ondernemingen, welke textielgoederen, leder of bont, professioneel - althans met aanwending van de in deze tak van bedrijf gebruikelijke machines verven (inclusief oververven), chemisch reinigen (z.g. stomen), ontvlekken, (op)persen, strijken, als nieuw opmaken, plisseren, decateren of detacheren.
Met dien verstande, dat de verplichting voor werkgevers vallende onder 1.2. a. en b. niet geldt ten aanzien van de werknemers, bij deze bedrijven die krachtens de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 reeds in een ander bedrijfstakpensioenfonds tot deelneming verplicht zijn.
2. fonds:
de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie;
3. bestuur:
het bestuur van het fonds;
4. wet:
de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
5. werkgever:
iedere natuurlijke of rechtspersoon, die in zijn onderneming of afdeling(en) van zijn onderneming het Mode-, Interieur-, Tapijt- Textielindustrie-, Linnenverhuur-, Wasserij- of Textielreinigingsbedrijf uitoefent, alsmede de werkgever die door het bestuur als werkgever wordt aangemerkt;
6. werknemer:
a. ieder, die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met de werkgever heeft, met uitzondering van personen die geen werknemer zijn in de zin van de sociale verzekeringswetten en aldus niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen en personen die bestuurder zijn in de zin van het Burgerlijk Wetboek van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, alsmede met uitzondering van scholieren, vakantiewerkers en stagiaires.
Een stagiaire is ieder die in het kader van het volgen van een opleiding elders, gedurende een bepaalde periode praktische ervaring in een onderneming opdoet.
b. ieder, die als thuiswerker en als regel met niet meer dan twee vreemde hulpen werkt indien en voor zover hij gewoon is:
I. al het aangeboden werk mits het passende arbeid is dat binnen de wettelijke werkweek door de thuiswerker kan worden verricht, te aanvaarden;
II. al het aangeboden werk binnen een door de werkgever naar redelijkheid –dit is met inachtneming van de wettelijke arbeidstijden en de mogelijkheden van de thuiswerker- te bepalen termijn af te leveren;
III. het werk, xxxxxxx in hoofdzaak, persoonlijk te verrichten, naar de door of namens de werkgever te geven aanwijzingen;
IV. zich te houden aan de met de werkgever overeengekomen vakantieperiode, waarbij vrijaf nemen buiten de vakantieperiode niet te verenigen is;
V. per uur ten minste 40% van het wettelijk minimumuurloon te verdienen en uit dien hoofde onder de sociale verzekeringswetten te vallen;
7. deelnemer:
a. de werknemer, die verplicht is tot deelneming in het fonds, zonder dat van deze verplichting door het fonds vrijstelling is verleend;
b. de werknemer die niet verplicht is tot deelneming in het fonds, maar door het bestuur als deelnemer wordt beschouwd op grond van de arbeidsovereenkomst die hij met een werkgever heeft gesloten die vrijwillig bij het fonds is aangesloten. De werknemer zal alleen als deelnemer kunnen worden beschouwd, indien de werkgever hierom verzoekt voor alle werknemers die tot een zelfde groep behoren;
x. xxxxxx, die de deelneming in het fonds voortzet op grond van vrijwillige voortzetting (zie artikel 8.1);
x. xxxxxx die de deelneming in het fonds voortzet op grond van premievrije deelneming; (zie artikel 8.2);
8. gewezen deelnemer:
degene van wie de deelneming is geëindigd, anders dan door het bereiken van de pensioendatum, door vervroegde pensionering of door overlijden en die bij beëindiging van de deelneming een aanspraak op pensioen heeft behouden jegens het fonds;
9. gepensioneerde:
degene van wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
10. aspirant-deelnemer:
de werknemer die nog niet de eerste dag van de maand waarin hij 21 jaar oud wordt heeft bereikt;
11. pensioengerechtigde:
degene van wie op grond van dit reglement het pensioen is ingegaan, met uitzondering van degenen die deelnemer zijn;
12. aanspraakgerechtigde:
degene die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
13. pensioenregeling:
de regeling in de statuten en in dit reglement van de verzekering van het ouderdomspensioen, het partnerpensioen en wezenpensioen;
14. uitvoeringsreglement:
de door het fonds opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen het fonds en de werkgevers;
15. pensioenrichtdatum:
de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of de gewezen deelnemer 68 jaar wordt;
16. pensioendatum:
de eerste dag van de maand waarop het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat. Indien de deelnemer niet kiest voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de pensioendatum gelijk aan de pensioenrichtdatum. Indien de deelnemer heeft gekozen voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de pensioendatum de dag waarop het vervroegde of uitgestelde pensioen ingaat;
17. deelnemingsperiode:
een periode van onafgebroken deelneming;
18. partner:
a. de man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde of aspirant- deelnemer op de overlijdensdatum is gehuwd.
b. de man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde of aspirant-deelnemer op de overlijdensdatum een geregistreerd partnerschap in de zin van Titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft.
c. de man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde of aspirant-deelnemer op de overlijdensdatum een niet-geregistreerd partnerschap heeft, dat aan alle volgende voorwaarden voldoet:
I. er is sprake van slechts één partner (tweerelatie);
II. beiden zijn ongehuwd;
III. er is geen sprake van bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn;
IV. er is sprake van een gemeenschappelijke huishouding, waarbij beide partners op hetzelfde adres woonachtig zijn en als zodanig zijn ingeschreven in het bevolkingsregister;
V. er is sprake van een samenlevingscontract dat bij notariële akte is opgemaakt, waarin de partner door de deelnemer moet zijn aangewezen als begunstigde voor het partnerpensioen;
19. partnerschap:
één van de vormen van het zijn van partner zoals genoemd in onderdeel 18;
20. scheiding:
echtscheiding, scheiding van tafel en bed, beëindiging van de registratie van de partnerrelatie, en beëindiging van het niet-geregistreerd partnerschap als bedoeld in onderdeel 18, sub c anders dan wegens dood of vermissing;
21. scheidingsdatum:
a. in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
b. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 114 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
c. in geval van beëindiging van de partnerrelatie in de registers van de burgerlijke stand: de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de verklaring van de betrokken partijen dan wel de rechterlijke uitspraak met betrekking tot beëindiging van de registratie van de partnerrelatie;
d. in geval van beëindiging van het niet-geregistreerde partnerschap als bedoeld in onderdeel 18, sub c: het moment waarop het notarieel verleden samenlevingscontract is beëindigd. Dit dient te worden aangetoond bij het fonds met een afschrift van het beëindigde samenlevingscontract;
22. ex-partner:
x. xxxxxx van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van diens deelneming in het fonds is geëindigd door scheiding;
x. xxxxxx die partner was van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde door registratie in de registers van de burgerlijke stand, maar van wie die registratie is beëindigd anders dan door dood of vermissing;
c. degene van wie het niet-geregistreerde partnerschap als bedoeld in onderdeel 18, sub c met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is beëindigd door beëindiging van het samenlevingscontract en het fonds een afschrift van het beëindigde samenlevingscontract heeft ontvangen;
23. weeskind:
a. het kind jonger dan 18 jaar van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat tot hem of haar in familierechtelijke betrekking staat.
b. het stiefkind of pleegkind jonger dan 18 jaar van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat niet tot hem of haar in familierechtelijke betrekking staat en dat ten tijde van zijn/haar overlijden door hem/haar als een eigen kind werd onderhouden en opgevoed;
Met een kind, stiefkind of pleegkind jonger dan 18 jaar wordt gelijkgesteld het kind, stiefkind of pleegkind van 18 tot en met 26 jaar dat studeert en in aanmerking komt voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. De opleiding die wordt gevolgd heeft een zodanige totale studielast per jaar dat daarnaast geen volledige werkkring mogelijk is;
24. arbeidsongeschikt:
arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De vaststelling van de mate van gedeeltelijke arbeids(on)geschiktheid door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement, ook als die vaststelling met terugwerkende kracht gebeurt;
25. maximum uitkeringstermijn:
de termijn, bedoeld in artikel 629, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen;
26. loonindexcijfer:
het percentage in twee decimalen nauwkeurig vastgesteld, waarmee de lonen in de CAO voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie over de maand oktober ten opzichte van de maand oktober van het jaar daarvoor volgens CAO- partijen zijn gestegen of gedaald ;
27. prijsindexcijfer:
het percentage in twee decimalen nauwkeurig vastgesteld, waarmee de “consumentenprijsindex alle bestedingen, afgeleid” van het CBS zijn gestegen of gedaald in de onder punt 26 van dit artikel genoemde periode;
28. normale arbeidsduur:
de gemiddelde voltijdse wekelijkse arbeidsduur op kalenderjaarbasis zoals die in de onderneming van toepassing is krachtens de CAO voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie en de CAO Textielverzorging;
29. Vrijstellingsbesluit:
het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000;
30. rechtsvoorgangers van het fonds:
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielindustrie dan wel Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Confectie-Industrie;
31. pensioenrecht:
Het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening;
32. pensioenaanspraak:
Het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening;
33. pensioenuitvoerder:
een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een algemeen pensioenfonds, een premie-pensioeninstelling of een verzekeraar die zetel heeft in Nederland;
34. AOW-gerechtigde leeftijd:
de leeftijd waarop een aanspraakgerechtigde een recht verkrijgt op een uitkering op grond van artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
35. beleidsdekkingsgraad:
het voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraden over de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststellen;
36. Persoonsgegevens:
- Alle informatie over betrokkene; en
-Alle informatie die betrokkene direct of indirect kan identificeren;
37. Verwerken:
Een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot Persoonsgegevens of een geheel van Persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;
38. Privacyregelgeving:
De wet- en regelgeving bij of krachtens de Algemene Verordening Gegevensbescherming EU 2016/679 (AVG);
39. Betrokkene:
De geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen zoals opgenomen onder artikel 6 in het privacyreglement:
a. (gewezen) deelnemers
b. pensioengerechtigden
c. (ex-)partners en kinderen van betrokkenen onder a. en b.
HOOFDSTUK 2: AANVANG EN EINDE DEELNEMING
Artikel 2.1 Begin van de deelneming
1. De deelneming in de pensioenregeling begint op de eerste dag van de maand waarin de werknemer die wettelijk verplicht moet deelnemen de leeftijd van 21 jaar bereikt of op de datum van indiensttreding, als hij op latere leeftijd in dienst treedt.
2. Voor de werknemer die deelnemer is op grond van een arbeidsovereenkomst met een werkgever die vrijwillig bij het fonds is aangesloten, begint de deelneming in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 21 jaar bereikt (aanvangsleeftijd) of op de datum van indiensttreding, als hij op latere leeftijd in dienst treedt. of op de datum met ingang waarvan zijn werkgever vrijwillig wordt aangesloten bij het fonds als hij op het moment van aansluiting van zijn werkgever de aanvangsleeftijd al heeft bereikt.
3. Bij aanvang van de deelneming zorgt de werkgever ervoor dat de deelnemer een brief ontvangt over de kenmerken van de pensioenregeling, de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kan vergen. Het fonds stelt de deelnemer daarin schriftelijk op de hoogte van de inhoud van de pensioenregeling, de toeslagverlening, de
omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds en het recht om op verzoek een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraken op te vragen. Daarnaast informeert het fonds de deelnemer binnen een maand na aanvang van de deelneming over de wijze waarop het fonds omgaat met persoonsgegevens. Hiervoor kan verwezen worden naar het privacyreglement van het fonds.
4. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers.
Artikel 2.2 Overlijdensverzekering voor aspirant-deelnemers
Aspirant-deelnemers zijn geen deelnemer aan de pensioenregeling. Voor hen is echter een partnerpensioen en wezenpensioen verzekerd op risicobasis.
De aspirant-deelnemer is geen aandeel in de premie verschuldigd; op zijn loon mag geen pensioenpremie worden ingehouden.
Het partnerpensioen en het wezenpensioen worden berekend alsof de aspirant-deelnemer reeds deelnemer is in de pensioenregeling op de datum van overlijden.
Artikel 2.3 Einde deelneming
De deelneming eindigt:
1. zodra de deelnemer niet meer tot de werknemers behoort die wettelijk verplicht moeten deelnemen;
2. zodra de deelnemer niet meer behoort tot de werknemers die op grond van een arbeidsovereenkomst met een vrijwillig aangesloten werkgever deelnemen in het fonds, tenzij sprake is van vrijwillige voortzetting (zie artikel 8.1) of premievrije deelneming (zie artikel 8.2);
3. indien de vrijwillige voortzetting of de premievrije deelneming ten einde is;
4. door overlijden van de deelnemer;
5. op de pensioenrichtdatum of, in geval van vervroeging of uitstel van het pensioen, op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer met pensioen gaat.
Indien de deelnemer op grond van artikel 6.2 gedeeltelijk met pensioen gaat, wordt de deelneming en dus de opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen echter niet beëindigd voor zover de deelnemer zijn dienstverband voortzet.
HOOFDSTUK 3: SOORTEN PENSIOEN & BEGIN EN E INDE PENSIOEN
Artikel 3.1 Soorten pensioenen
Dit reglement kent de volgende soorten pensioenen:
1. ouderdomspensioen voor de deelnemer en de gewezen deelnemer (zie artikel 4.4);
2. partnerpensioen voor de partner van de (gewezen) deelnemer en de gepensioneerde (zie artikel 4.5);
3. bijzonder partnerpensioen voor de ex-partner van de (gewezen) deelnemer en de gepensioneerde (zie artikel 4.6);
4. tijdelijk partnerpensioen voor de partner van de deelnemer (zie artikel 4.7);
5. wezenpensioen voor de kinderen van de (gewezen) deelnemer en de gepensioneerde (zie artikel 4.8).
Artikel 3.2 Wanneer (met) pensioen; het verzoek en de toekenning van pensioen
1. De ingangsdatum van het ouderdomspensioen is op de pensioenrichtdatum, vervroeging en uitstel van de pensioeningang is geheel of gedeeltelijk mogelijk (zie artikelen 6.1 en 6.2).
Het (bijzonder) partnerpensioen c.q. wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde (zie artikelen 4.5, 4.6 en 4.7).
2. Het verzoek om toekenning van ouderdomspensioen alsmede een verzoek om vervroeging of uitstel van ouderdomspensioen moet 3 maanden vóór de gewenste ingangsdatum van het ouderdomspensioen schriftelijk bij het fonds zijn ingediend.
In het geval van een (bijzonder) partnerpensioen c.q. wezenpensioen moet het verzoek zo spoedig mogelijk na overlijden worden gedaan.
Het verzoek moet door de rechthebbende aan het fonds worden gericht. De stukken die het fonds nodig oordeelt moeten bij het verzoek worden gevoegd. Het fonds is bevoegd het pensioen eigener beweging op de pensioenrichtdatum toe te kennen, indien het verzoek daartoe achterwege is gebleven.
Artikel 3.3 Uitbetaling van pensioen
1. Dit artikel geldt voor alle soorten pensioen, tenzij nadrukkelijk anders is bepaald.
2. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan. De uitkering wordt verminderd met de wettelijke inhoudingen.
3. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen.
4. In afwijking van het voorgaande kan het bestuur bepalen dat een pensioen in driemaandelijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het bestuur bepaald bedrag.
5. Pensioentermijnen waarvan het moment van opeisbaarheid ligt vóór 1 januari 2002 verjaren 5 jaar nadat zij opeisbaar zijn geworden tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur om andere redenen besluit de vervallen pensioentermijnen alsnog geheel of gedeeltelijk uit te keren. Op 1 januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioentermijn waarover niet is beschikt, vervalt vijf jaar na overlijden van de pensioengerechtigde aan het fonds, tenzij de partner en/of kinderen van de overleden pensioengerechtigde binnen vijf jaar na overlijden van de pensioengerechtigde een verzoek tot uitbetaling bij het fonds hebben ingediend.
6. Het bestuur is bevoegd de uitbetaling afhankelijk te stellen van een bewijs van in leven zijn; in geval van pensioen met betrekking tot kinderen van 18 jaar en ouder is het bestuur bevoegd de uitbetaling afhankelijk te stellen van gegevens waaruit blijkt dat recht bestaat op wezenpensioen.
Artikel 3.4 Einde pensioen
1. Het ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Het (bijzonder) partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de partner, respectievelijk de ex-partner overlijdt.
3. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de wees de 18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer echter het weeskind studeert (zie artikel 1.3, sub 21), eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het weeskind de 27-jarige leeftijd bereikt dan wel waarin niet
langer wordt voldaan aan de eisen die in artikel 1.3 aan een studerend weeskind worden gesteld. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het weeskind overlijdt.
Artikel 3.5 Vervallen en afkoop klein pensioen
1. Bij het eindigen van de deelneming vanaf 1 januari 2019, vervallen de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum niet meer zal bedragen dan € 2,- bruto per jaar. Deze bepaling is niet van toepassing indien de deelnemer verhuist naar een andere Europese lidstaat en hij het fonds daarover bij einde deelneming heeft geïnformeerd.
2. Het fonds heeft het recht om de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer af te kopen indien:
- de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum zullen leiden tot een uitkering die het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat; en
- de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2018; en
- het fonds gedurende vijf jaar tevergeefs jaarlijks een poging tot automatische waardeoverdracht zoals bedoeld in artikel 9.2 heeft gedaan; en
- de gewezen deelnemer instemt met de afkoop.
Na vervallen of afkoop van pensioen, kan door gewezen deelnemer tegenover het fonds geen enkel recht worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de premievrije aanspraak betrekking had en wordt bij een hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
3. Het fonds heeft het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen de aanspraak op ouderdomspensioen en eventuele andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaande af te kopen indien:
- de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat; en
- de gepensioneerde geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2007 of de gepensioneerde instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007.
4. Het fonds heeft het recht om partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van het partnerpensioen op de pensioenrichtdatum het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat. Indien het fonds tot afkoop overgaat, zal de partner daarover worden geïnformeerd en zal de afkoop binnen zes maanden na de ingangsdatum plaatsvinden.
5. Het fonds heeft het recht om bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op de ingangsdatum het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat. Indien het fonds tot afkoop overgaat, zal de ex-partner daarover worden geïnformeerd en zal de afkoop binnen zes maanden na melding van de scheiding plaatsvinden.
6. Indien het bepaalde in de leden 2 en 3 toepassing vindt ten aanzien van het ouderdomspensioen, wordt de meeverzekerde aanspraak op partnerpensioen en wezenpensioen tegelijkertijd afgekocht. Indien het bepaalde in lid 4 toepassing vindt, wordt de meeverzekerde aanspraak op wezenpensioen tegelijkertijd afgekocht.
7. De uitkering ineens als bedoeld in dit artikel is steeds gelijk aan de contante waarde van de aanspraken, berekend naar door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sekseneutrale tabellen die zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële principes en als bijlage B bij dit reglement zijn opgenomen en daarvan integraal onderdeel uitmaken.
HOOFDSTUK 4: HOOGTE OUDERDOM S-, PARTNER- EN WEZENPENSIOEN
Artikel 4.1 Loon
1. Onder loon wordt verstaan:
a. het vaste loon in geld zijnde het vaste maandelijkse of (vier)wekelijkse salaris dat op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag voor de deelnemer geldt, alsmede de vakantietoeslag, ploegentoeslag, toeslag voor structureel roostermatig overwerk, de 13e maanduitkering, kerst- of eindejaarsuitkeringen, vaste persoonlijke toeslagen, overige vaste toeslagen mits schriftelijk met de werkgever overeengekomen, herleid tot een jaarbedrag, het geheel op een hele euro naar boven afgerond en
b. het variabele loon zijnde de provisietoeslag die in jaar t-1 (het jaar voorafgaand aan het lopende jaar) zijn verstrekt door de werkgever van de deelnemer in jaar t (de werkgever in het lopende jaar), op een hele euro naar boven afgerond.
2. Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer:
a. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet;
b. gebruik maakt van het verlof ingevolge ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg dan wel gebruik maakt van het aanvullend geboorteverlof als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet arbeid en zorg;
c. een lagere functie aanvaardt;
d. om andere redenen tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever;
wordt binnen de grenzen die in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zijn aangegeven, als het loon van de deelnemer beschouwd het loon, dat voordien voor hem zou hebben gegolden.
Artikel 4.2 Pensioengrondslag
1. Voor de vaststelling van de pensioengrondslag wordt het loon van de deelnemer berekend op basis van een volledig dienstverband tot een maximum.
2. De pensioengrondslag is het loon, verminderd met de franchise. Indien de franchise hoger is dan het loon wordt de pensioengrondslag vastgesteld op 0.
3. Het maximumloon bedoeld in lid 1 is per 1 januari 2023 vastgesteld op € 128.810,--. Het maximumloon kan jaarlijks per 1 januari worden aangepast, echter binnen de kaders van de wet verlaging maximumopbouw en maximering pensioengevend inkomen. Het aldus gevonden bedrag wordt op een hele euro naar boven afgerond.
4. De franchise is per 1 januari 2023 vastgesteld op € 16.715,--. De franchise wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd conform het loonindex cijfer. Het aldus gevonden bedrag wordt op een hele euro naar boven afgerond. De franchise is ten minste gelijk aan het bedrag dat voortvloeit uit artikel 18a, lid 8, van de Wet op de Loonbelasting 1964.
5. De pensioengrondslag wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld:
a. op elke 1e januari;
b. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming;
c. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar een arbeidsovereenkomst met een andere werkgever binnen de bedrijfstak aangaat: bij aanvang van de nieuwe arbeidsovereenkomst.
Artikel 4.3a Werken in deeltijd en deelneming
1. Als een deelnemer in deeltijd werkt, worden het pensioen en de aanspraken op pensioen gerelateerd aan zijn deeltijdsituatie. Er is sprake van werken in deeltijd als de werknemer een wekelijkse arbeidsduur is overeengekomen die minder bedraagt dan de normale arbeidsduur.
2. De deeltijdarbeidsverhouding wordt uitgedrukt in een deeltijdbreuk: de verhouding tussen de overeengekomen arbeidsduur (de teller) en de normale arbeidsduur (de noemer). De deeltijdbreuk wordt voor de eerste maal vastgesteld als voor het eerst sprake is van werken in deeltijd en wordt opnieuw vastgesteld bij iedere wijziging van de overeengekomen arbeidsduur of van de normale arbeidsduur.
3. Indien de deelnemer in deeltijd werkt, dan wordt:
a. de premie vermenigvuldigd met de deeltijdbreuk;
b. de pensioengrondslag conform de normale arbeidsduur voor ieder jaar of een gedeelte van een jaar vermenigvuldigd met de deeltijdbreuk.
Artikel 4.3b Minder werken of demotie in de tien jaar voorafgaand aan de pensioenrichtdatum
1. Een deelnemer kan in de tien jaar voorafgaand aan de pensioenrichtdatum met de werkgever overeenkomen dat de deelnemer:
a. in het kader van xxxxxxx een lager betaalde functie aanvaardt; of
b. minder gaat werken, doch ten minste 50% van de arbeidsverhouding direct voorafgaand aan de ingang van de verminderde arbeidsduur;
en dat de afspraak als bedoeld onder a. of b. niet van invloed is op de hoogte van de opbouw van pensioenaanspraken.
2. In deze situatie geeft de werkgever, in afwijking van de artikelen 4.1 en 4.3a, ten behoeve van de vaststelling van de pensioengrondslag het loon door aan het fonds zoals dat gold direct voorafgaand aan de demotie of vermindering van de arbeidsduur. Dit loon mag door de werkgever jaarlijks per 1 januari geïndexeerd worden met het loonindex cijfer.
3. In geval van lid 1 sub b geeft de werkgever tevens de deeltijdbreuk door aan het fonds zoals deze gold direct voorafgaand aan de verminderde arbeidsduur.
Artikel 4.4 Hoogte van het ouderdomspensioen
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt vanaf 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 voor ieder deelnemersjaar 1,60% van de pensioengrondslag van het betreffende deelnemersjaar en bedraagt met ingang van 1 januari 2021 voor ieder deelnemersjaar 1,56% van de pensioengrondslag van het betreffende deelnemersjaar. Het opgebouwde ouderdomspensioen wordt eventueel vermeerderd met het omgezette ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 12, lid 3 en de verleende toeslagen als bedoeld in artikel 7.1.
Artikel 4.5 Hoogte van het partnerpensioen
1. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt 70% van het vanaf 1 januari 2018 opgebouwde ouderdomspensioen op grond van artikel 4.4 eventueel vermeerderd met het premievrije partnerpensioen als bedoeld in artikel 12.1 lid 3, tenzij er sprake is van een of meer ex-partners of van uitruil op basis van artikel 6.3.
2. Indien de deelnemer overlijdt wordt het in lid 1 bedoelde partnerpensioen verhoogd met het partnerpensioen waarop volgens lid 1 nog aanspraak zou zijn verkregen indien de deelneming tot de pensioenrichtdatum had voortgeduurd. In het geval de deelnemer een deeltijdarbeidscontract had, wordt aangenomen dat het deeltijdpercentage dat gold op de overlijdensdatum, zou zijn blijven gelden tot het moment waarop de deelnemer de pensioenrichtdatum zou hebben bereikt.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 keert het fonds aan de partner die de deelnemer opzettelijk van het leven berooft of de partner die medeplichtig is bij het opzettelijk van het leven beroven van de deelnemer een partnerpensioen uit dat gebaseerd is op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
4. Het jaarlijkse partnerpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het partnerpensioen waarop volgens het eerste lid aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geëindigd.
5. Op het partnerpensioen wordt het bedrag van het (de) in het volgende artikel bedoelde bijzonder(e) partnerpensioen(en) in mindering gebracht.
Artikel 4.6 Bijzonder partnerpensioen en gevolgen van bijzonder partnerpensioen voor het partnerpensioen
1. Indien de deelnemer na de aanvang van zijn deelneming één of meerdere partner(s) heeft gehad, dan wordt voor de vaststelling van de aanspraken op bijzonder partnerpensioen en partnerpensioen de deelnemingstijd van de deelnemer gesplitst en wel zodanig dat:
a. aan de ex-partner wordt toegerekend het deel gelegen voor de datum, waarop het partnerschap is geëindigd;
b. aan een volgende ex-partner wordt toegerekend het deel gelegen vóór de datum, waarop het partnerschap is geëindigd, onder aftrek van het deel dat reeds is toegerekend aan de vorige ex- partner(s) van de deelnemer;
c. aan de partner wordt toegerekend het resterende deel van de deelnemingsperiode(n), inclusief de fictieve nog komende deelnemingsperioden.
2. Het jaarlijks bijzonder partnerpensioen van een ex-partner bedraagt het opgebouwde partnerpensioen van het ouderdomspensioen voor zover dit betrekking heeft op het deel van de deelnemingsperiode(n), dat volgens lid 1 aan deze ex-partner wordt toegerekend. Er bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen voor de ex-partner die zijn aanspraken op bijzonder partnerpensioen heeft geconverteerd zoals bedoeld in artikel 10.1, lid 5.
3. Een ex-partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
a. het fonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b. de vervreemding onherroepelijk is; en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Artikel 4.7 Tijdelijk partnerpensioen
1. In aanvulling op het partnerpensioen bestaat recht op tijdelijk partnerpensioen indien de deelnemer overlijdt tijdens zijn deelneming in het fonds. De hoogte van het tijdelijk partnerpensioen bedraagt maximaal 30% van het te bereiken ouderdomspensioen en wordt uitgekeerd tot de AOW-leeftijd van de partner. Bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum wordt dit ouderdomspensioen vastgesteld in de veronderstelling dat de deelnemer tot de pensioenrichtdatum zou hebben deelgenomen met de laatstelijk voor hem geldende pensioengrondslag en deeltijdfactor.
2. In afwijking van het vorige lid bedraagt het tijdelijk partnerpensioen echter nooit meer dan 8/7e van de op de peildatum geldende nominale uitkering ingevolge de Xxxxxxxx nabestaandenwet, inclusief de vakantie-uitkering, vermeerderd met het verschil in verschuldigde premies voor de volksverzekeringen over het levenslange partnerpensioen voor en na de AOW-gerechtigde leeftijd. Het verschil in premies volksverzekeringen wordt jaarlijks vastgesteld op de peildatum, in de veronderstelling dat het levenslange partnerpensioen het enige inkomen is van de partner en zonder rekening te houden met de heffingskorting.
3. Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de deelnemer overlijdt en wordt uitbetaald tot en met de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel 4.8 Wezenpensioen
1. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14 % van het vanaf 1 januari 2018 opgebouwde ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 4.4, lid 1, eventueel vermeerderd met het premievrije wezenpensioen als bedoeld in artikel 12.1 lid 3. Het totale wezenpensioen bedraagt niet meer dan 70 % van het voornoemde ouderdomspensioen eventueel vermeerderd met het premievrije ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 12.1 lid 3. Indien het aantal wezen groter is dan 5, wordt het maximumwezenpensioen gelijkelijk over de wezen verdeeld.
2. Indien de deelnemer overlijdt in een tijdvak waarover voor hem premie verschuldigd is of geacht wordt te zijn voldaan, wordt het in lid 1 bedoelde wezenpensioen verhoogd met het wezenpensioen waarop volgens lid 1 nog aanspraak zou zijn verkregen, indien:
a. de deelneming tot de pensioenrichtdatum had voortgeduurd en
b. vanaf de datum van overlijden tot de pensioenrichtdatum onafgebroken premie zou zijn betaald.
In het geval de deelnemer een deeltijdarbeidscontract had, wordt aangenomen dat het deeltijdpercentage dat gold op de overlijdensdatum zou zijn blijven gelden tot het moment waarop de deelnemer de pensioenrichtdatum zou hebben bereikt.
3. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand na de maand waarin het kind ouderloos wordt.
Artikel 4.9 Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen
1. Geen aanspraak op partnerpensioen bestaat:
a. indien het huwelijk is gesloten na de pensioendatum. Hetzelfde geldt indien de registratie van de partnerrelatie plaatsvindt na de pensioendatum of, in het geval van een niet-geregistreerde partnerrelatie, het samenlevingscontract of de akte notarieel wordt verleden na dat tijdstip;
b. voor de ongeregistreerde partner die niet middels een uittreksel uit het bevolkingsregister kan aantonen op het moment van overlijden van de gepensioneerde/deelnemer met deze te hebben samengewoond.
2. Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen bestaat, indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde anders dan door een ongeval overlijdt binnen 6 maanden na:
a. het aangaan van het huwelijk;
b. de registratie van de partnerrelatie;
c. de datum waarop het samenlevingscontract of de akte notarieel is verleden;
d. de erkenning of het verzoek tot adoptie van het kind;
e. het op zich nemen van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het stief- of pleegkind.
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing indien deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid.
HOOFDSTUK 5: BEHOUD F INANCIEEL EVENWICHT & OPGAVE PENSIOENAANSPRAKEN
Artikel 5.1 Behoud financieel evenwicht
1. Indien de premies van de deelnemers en aangesloten werkgevers op enig moment lager zouden zijn dan de kostendekkende premie, en het tekort hierop niet uit de vrije middelen van het fonds kan worden aangevuld, dan kan het fonds in plaats van de premie hoger vast te stellen de toe te kennen pensioenen op grond van dit reglement ter zake van toekomstige diensttijden naar evenredigheid verlagen. Het reglement wordt dan dienovereenkomstig aangepast.
2. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in het fonds zou worden verbroken, zal, na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris, getracht worden het verbroken financieel evenwicht te herstellen zonder de reeds toegekende of nog toe te kennen pensioenen op basis van dit reglement terzake van reeks verstreken deelnemerstijden aan te tasten. Mocht zulks op basis van het advies van de actuaris niet mogelijk zijn, dan kan het fonds de reeds toegekende en ingegane pensioenen verminderen uitsluitend indien:
a. de beleidsdekkingsgraad van het fonds niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 van de Pensioenwet zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139 van de Pensioenwet.
Een vermindering kan op zijn vroegst worden gerealiseerd drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, werkgever en De Nederlandsche Bank hierover geïnformeerd zijn.
Artikel 5.2 Opgave aan de deelnemer door het fonds
1. Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks:
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
c. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van de pensioenaanspraken;
e. informatie over toeslagverlening;
f. informatie over de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
g. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
h. informatie over de werkgeverspremie en de werknemerspremie;
i. informatie over garanties;
j. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt; en
k. informatie over de dekkingsgraad.
Tevens wordt op het pensioenoverzicht elke wezenlijke wijziging ten opzichte van het pensioenoverzicht van het voorgaande jaar duidelijk aangegeven.
2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming over de kenmerken van de pensioenregeling, de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemers kunnen vergen. De werknemer wordt daarbij ook gewezen op de website van het fonds en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen. Daarnaast informeert het fonds de deelnemer hierbij tevens over de wijze waarop het fonds omgaat met Persoonsgegevens. Nadere informatie over gegevensverwerking is opgenomen in het privacyreglement van het fonds. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenregeling over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
3. Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken, die behouden blijven bij beëindiging van de deelneming;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
d. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
e. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder;
f. informatie over het vervallen van een pensioenaanspraak, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de vervalgrens als bedoeld in artikel 3.5 lid 1;
g. informatie over het gebruik van het recht van het fonds tot automatische waardeoverdracht, voor zover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de overdrachtsgrens en de daarbij gevolgde procedure;
h. informatie over het recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
i. informatie over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid;
j. informatie over het actueel zijn van een herstelplan of geactualiseerd herstelplan; en
k. de website waarop het pensioenregister te raadplegen is.
Artikel 5.3 Opgave aan de gewezen deelnemer door het fonds
1. Het fonds informeert de gewezen deelnemer jaarlijks over:
a. de opgebouwde pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
b. toeslagverlening;
c. vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
d. de reglementaire pensioenleeftijd;
e. garanties;
f. het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt; en
g. de dekkingsgraad.
Naast de in hier genoemde informatie, wordt elke wezenlijke wijziging ten opzichte van het voorgaande jaar duidelijk aangegeven. De informatie wordt ten minste een keer in de vijf jaar schriftelijk of elektronisch verstrekt. Het fonds stelt de in het eerste lid genoemde informatie jaarlijks via de website ter beschikking. Op verzoek van de gewezen deelnemer verstrekt het fonds deze informatie elektronisch of schriftelijk.
2. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
Artikel 5.4 Opgave aan de ex-partner door het fonds
1. Het fonds verstrekt aan degene die ex-partner wordt:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten
d. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; en
e. informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt.
2. Ten minste één keer in de vijf jaar verstrekt het fonds aan de ex-partner een opgave van het bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van aanspraken. Elke wezenlijke wijziging ten opzichte van de voorgaande opgave wordt duidelijk aangegeven.
3. Het fonds stelt de ex-partner op de hoogte van wijzigingen in het toeslagbeleid binnen drie maanden na de wijziging.
Artikel 5.5 Opgave aan de pensioengerechtigde door het fonds
1 Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is;
f. de keuzemogelijkheden die de pensioenregeling biedt; en
g. informatie over de mogelijkheid van afkoop als het pensioenrecht onder de afkoopgrens ligt.
2 Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde vervolgens jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
e. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt; en
f. informatie over garanties.
3 Naast de in het eerste en tweede lid genoemde informatie, wordt elke wezenlijke wijziging ten opzichte van het voorgaande jaar duidelijk aangegeven.
4 Na afloop van elk jaar ontvangt de pensioengerechtigde een jaaropgave met daarin vermeld de hoogte van de in dat boekjaar uitgekeerde bedragen en de hoogte van de wettelijke inhoudingen van dat boekjaar.
5. Verder informeert het fonds de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
Artikel 5.6 Opgave op verzoek
1. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de ex-partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. (vanaf een door de overheid te bepalen tijdstip) informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
b. informatie die specifiek voor hem relevant is, waaronder de gevolgen van keuzes die de pensioenregeling biedt; en
c. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing door de toezichthouder en over de aanstelling van een bewindvoerder.
2. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde op verzoek een opgave van zijn pensioenrecht, waarbij deze gegevens (vanaf een door de overheid te bepalen tijdstip) voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
Artikel 5.7 Overige opgaven door het fonds
1. Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden die zich in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hen op grond van de pensioenregeling worden geboden. Deze informatie is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden die in Nederland blijven.
2. Het fonds kan een vergoeding vragen voor kosten die aan de verstrekking van een opgave als bedoeld in het eerste lid verbonden zijn.
Artikel 5.8 Wijze van informatieverstrekking
1. Het fonds heeft een website waarop informatie te vinden is over de pensioenregeling en de financiële situatie van het fonds. Verder heeft het fonds op de website documenten beschikbaar gesteld zoals het jaarverslag, verklaring beleggingsbeginselen, het pensioenreglement en het privacyreglement.
2. De informatie van het fonds is correct, duidelijk en evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
3. Het fonds verstrekt de informatie elektronisch of schriftelijk.
4. Indien het fonds voornemens is de informatie elektronisch te verstrekken, worden de (gewezen) deelnemer, ex-partner en pensioengerechtigde hierover schriftelijk geïnformeerd.
5. Een (gewezen) deelnemer, ex-partner of pensioengerechtigde die niet instemt met elektronische verstrekking ontvangt de informatie schriftelijk. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst bij hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de Basisregistratie Personen in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of ex-partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
6. Indien bij elektronische verstrekking het bij het fonds bekende adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
Artikel 5.9 Opgave aan het fonds door de werkgever
De werkgever is verplicht aan het fonds op door het fonds vast te stellen tijdstippen de gegevens te verstrekken die naar het oordeel van het fonds nodig zijn voor het berekenen van de verschuldigde premie en het te vorderen voorschot. Indien de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het fonds bevoegd de verschuldigde premie naar beste weten vast te stellen.
Artikel 5.10 Informatieplicht van (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde
De (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde zijn verplicht het fonds in kennis te stellen van voor het fonds van belang zijnde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit pensioenreglement. Bij de van belang zijnde gegevens moet bijvoorbeeld gedacht worden aan wijzigingen in de burgerlijke staat, de gezinssamenstelling, het adres en de mate van arbeidsongeschiktheid.
Bij gebreke daarvan is hij jegens het fonds aansprakelijk voor eventueel voor het fonds uit dat verzuim voortvloeiende kosten en zullen eventueel teveel uitgekeerde pensioenbedragen worden verrekend of teruggevorderd.
Artikel 5.11 Verwerking (persoons)gegevens door het fonds
Alle verstrekte (persoons)gegevens, waaronder de gegevens zoals bedoeld in artikelen 5.9 en 5.10, worden door het fonds verwerkt overeenkomstig de geldende privacyregelgeving.
Betrokkenen hebben ten aanzien van de verstrekte persoonsgegevens de volgende rechten:
1. recht op inzage en correctie;
2. recht op beperking van de Verwerking;
3. recht van verzet tegen verwerking persoonsgegevens;
4. recht op vergetelheid;
5. recht op dataportibiliteit.
Hierbij geldt dat deze rechten door betrokkenen uitgeoefend kunnen worden tenzij het fonds niet meer in staat is de pensioenregeling goed uit te kunnen voeren dan wel te voldoen aan wettelijke verplichtingen.
In het privacyreglement zijn de nadere bepalingen hierover en de toelichting op bovenstaande rechten opgenomen.
HOOFDSTUK 6: FLEXIBILISERING
Artikel 6.1 Vervroeging en uitstel van het ouderdomspensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer mag het fonds het ouderdomspensioen laten ingaan op de eerste dag van een maand gelegen vóór de pensioenrichtdatum, maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin hij de 60-jarige leeftijd bereikt.
2. Op verzoek van een (gewezen) deelnemer mag het fonds het ouderdomspensioen later laten ingaan dan de pensioenrichtdatum. Uitstel van deze datum is toegestaan, maar niet later dan eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd bereikt die vijf jaar na de voor de (gewezen) deelnemer geldende AOW- leeftijd ligt. Na de pensioenrichtdatum zijn geen pensioenpremies verschuldigd en vindt geen pensioenopbouw plaats.
3. Een verzoek tot vervroeging kan plaatsvinden met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.1. Indien vervroegd wordt naar een pensioendatum gelegen meer dan vijf jaar vóór de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOW-leeftijd, dienen de inkomens genererende activiteiten in verband met pensionering te worden beëindigd. De (gewezen) deelnemer als bedoeld in de vorige volzin dient te verklaren dat hij of zij het arbeidsproces zal verlaten en dat hij of zij niet voornemens is die arbeid weer te hervatten.
4. Het vervroegde dan wel uitgestelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld door het ouderdomspensioen waarop bij beëindiging van de deelneming op de pensioendatum aanspraak is verkregen te verlagen of te verhogen aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sekseneutrale tabel die is gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële principes en als bijlage B bij dit reglement is opgenomen en daarvan integraal onderdeel uitmaakt. Periodiek, in beginsel jaarlijks, wordt deze tabel opnieuw vastgesteld.
Artikel 6.2 Gedeeltelijk met pensioen
Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.1 het pensioen gedeeltelijk vóór en/of na de pensioenrichtdatum in. Indien vervroegd wordt naar een pensioendatum gelegen meer dan vijf jaar vóór de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOW-leeftijd, dienen de inkomens genererende activiteiten in dezelfde mate als waarin de (gewezen) deelnemer vervroegd met pensioen gaat, te worden beëindigd. De (gewezen) deelnemer als bedoeld in de vorige volzin dient te verklaren dat hij of zij het arbeidsproces zal verlaten voor het deel dat het ouderdomspensioen vervroegd is ingegaan en dat hij of zij niet voornemens is die arbeid weer te hervatten. De mate van deeltijdpensioen geldt ten minste één jaar lang.
Artikel 6.3 Uitruil van ouderdomspensioen of partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan op de pensioendatum, eenmalig en onherroepelijk kiezen voor de mogelijkheid van uitruil. De gewezen deelnemer kan ten aanzien van de mogelijkheid als genoemd in het vierde lid naast het moment van de eerste volzin genoemd in dit lid ook bij einde deelneming anders dan door het bereiken van de pensioenrichtdatum, vervroegde pensionering of overlijden, kiezen voor de mogelijkheid van uitruil.
2. Voor uitruil komen in aanmerking:
a. de aanspraak op partnerpensioen;
b. de aanspraak op ouderdomspensioen.
3. De aanspraak op jaarlijks partnerpensioen kan voor 25 %, 50 %, 75 % of 100 % worden uitgeruild tegen een eerder ingaand of hoger ouderdomspensioen. Bij uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen blijven de aanspraken op bijzonder partnerpensioen (artikel 4.6) buiten beschouwing.
4. De (gewezen) deelnemer kan op zijn verzoek een deel van zijn aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen uitruilen voor een partnerpensioen ter hoogte van maximaal 70 % van het na deze uitruil verlaagde ouderdomspensioen.
5. Bij de uitruil van de aanspraak op ouderdomspensioen of partnerpensioen gelden de voorschriften en maxima die in artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964 worden gegeven. Dit betekent dat het ouderdomspensioen door de uitruil mag uitgaan boven het maximum van 100 % van de pensioengrondslag en dat het partnerpensioen ook na uitruil niet meer mag bedragen dan 70 % van de pensioengrondslag.
6. De wijziging van aanspraken ten gevolge van de uitruil worden berekend aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sekseneutrale tabellen die zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële principes en zijn als bijlage B bij dit reglement opgenomen en maken daarvan integraal onderdeel. Periodiek, in beginsel jaarlijks worden de tabellen en het verhogingspercentage dat volgens lid 3 en lid 4 moet worden gehanteerd bij de in die leden bedoelde uitruil opnieuw vastgesteld.
Artikel 6.4 Variabilisering hoogte pensioen
1. Door de (gewezen) deelnemer kan uiterlijk op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen worden verzocht het ouderdomspensioen zodanig vast te stellen dat de hoogte van het ouderdomspensioen in de tijd varieert (hoog-laag constructie), waarbij de verzoeker de keuze heeft tussen:
a. een ouderdomspensioen dat 5 jaar lang hoog is gedurende een periode vanaf de
pensionering, gevolgd door een periode van een laag ouderdomspensioen voor de jaren daarna of
b. een ouderdomspensioen dat 10 jaar lang hoog gedurende een periode vanaf de pensionering, gevolgd door een periode van een laag ouderdomspensioen voor de jaren daarna.
2. Toepassing van artikel 6.4 vindt plaats nadat zo nodig artikel 6.3 is toegepast.
3. De variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen wordt vastgesteld aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sekseneutrale tabellen die zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële principes en als bijlage B bij dit reglement zijn opgenomen en daarvan integraal onderdeel uitmaken. Conform het bepaalde in artikel 18d, eerste lid, onder b, van de Wet op de loonbelasting 1964, mag daarbij de laagste uitkering niet minder bedragen dan 75 % van de hoogste uitkering en moet de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen worden vastgesteld. Toetsing aan de norm van dit wetsartikel vindt plaats na de eventuele uitruil als bedoeld in artikel 6.3. Periodiek, in beginsel jaarlijks, worden de tabellen opnieuw vastgesteld.
4. Indien het ouderdomspensioen wordt vastgesteld met toepassing van lid 3, dan wordt het partnerpensioen vastgesteld alsof het ouderdomspensioen onveranderlijk zou zijn vastgesteld zonder toepassing van die uitruil, voor zover het partnerpensioen niet is betrokken bij de uitruil.
5. Voor de toepassing van lid 3 van dit artikel blijft in de periode tussen de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d, lid 3, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 6.5 Algemene voorwaarden vervroeging uitstel en uitruil
1. De partner van de (gewezen) deelnemer dient schriftelijk in te stemmen met uitruil van de aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in artikel 6.3. Deze instemmingen kunnen niet worden herroepen.
2. Met de vervroeging, uitstel of uitruil vervalt het recht op hetgeen is vervroegd, uitgesteld respectievelijk uitgeruild.
3. Het bijzonder partnerpensioen en het wezenpensioen worden niet in de uitruil betrokken en worden niet door de uitruil beïnvloed.
HOOFDSTUK 7: TOESLAG BELEID
Artikel 7.1 Verhoging pensioenrechten en pensioenaanspraken
1. Het fonds heeft het streven om de pensioenrechten en pensioenaanspraken een jaarlijkse toeslag te kunnen verlenen van het prijsindexcijfer. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt geen aparte premie betaald of reserve gevormd.
2. Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend, rekening houdend met de beleidsdekkingsgraad en de financiële positie van het fonds zoals omschreven in de Actuariële en Bedrijfstechnische nota van het fonds (ABTN). Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de eis dat het vermogen toereikend moet zijn om de op dat moment te verlenen toeslag naar verwachting in de toekomst te kunnen realiseren. Er zal dus alleen toeslagverlening plaats kunnen vinden, voor zover dit toekomstbestendig is.
3. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er bestaat derhalve geen recht op toeslagverlening.
4. Aan de gewezen deelnemers worden dezelfde toeslagen toegekend als aan de pensioengerechtigden.
5. Indien toeslagen worden toegekend, dan vinden deze in beginsel altijd plaats per 1 januari van enig jaar. De toeslagen worden verleend op de pensioenaanspraken en pensioenrechten met inbegrip van eerder verleende toeslagen. Er kan een incidentele of inhaaltoeslag worden verleend indien in een of meer jaren een lagere toeslag is verleend als genoemd in lid 1 van dit artikel. Het inhaalpercentage wordt op individueel niveau gemaximeerd op de vanaf 1 januari 2015 gemiste gecumuleerde toeslag. In geval van toekenning aan een pensioengerechtigde heeft deze alleen betrekking op de toekomstige uitkering. Er vindt geen aanpassing in de uitkering met terugwerkende kracht plaats. Ten aanzien van incidentele toeslagverlening of inhaaltoeslagen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
• Zij mogen geen invloed hebben op de toekomstbestendigheid van de reguliere toeslagambitie;
• De beleidsdekkingsgraad mag door het geven van de incidentele toeslag niet lager worden dan de vereiste dekkingsgraad van het fonds;
• Het fonds zal in enig jaar niet meer dan 1/5e van het vermogen dat voor deze incidentele toeslagverlening beschikbaar is, hiervoor aanwenden.
6. Een verleende toeslag maakt deel uit van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht.
HOOFDSTUK 8: VOORTZETTING DEELNEM ING
Artikel 8.1 Vrijwillige voortzetting van de deelneming
1. Indien de arbeidsovereenkomst eindigt vóór het bereiken van de pensioenrichtdatum, dan is het fonds bevoegd om toe te staan dat de deelneming vrijwillig wordt voortgezet.
Vrijwillige voortzetting gebeurt voor eigen rekening van de gewezen deelnemer voor een periode van maximaal 3 jaar onder de volgende voorwaarden:
a. de deelneming moet tot de beëindigingdatum ten minste 3 jaar hebben geduurd;
b. de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet;
c. vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvinden voor zover geen cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever of een andere fiscaal gefacilieerde oudedagsvoorziening;
d. de vrijwillige voortzetting mag niet aanvangen in de 3 jaar vóór de pensioenrichtdatum. Deze beperking is niet van toepassing als de gewezen deelnemer inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet of aannemelijk maakt dat hij om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren.
2. Een verzoek tot vrijwillige voortzetting moet worden gedaan binnen negen maanden na het einde van de deelneming.
3. In de volgende gevallen is het mogelijk om langer vrijwillig voort te zetten dan 3 jaar:
a. indien het onvrijwillige ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid en premievrije deelneming niet van toepassing is, is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt en een inkomensvervangende loongerelateerde uitkering wordt ontvangen;
b. indien de werknemer na onvrijwillig ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling loongerelateerde uitkeringen ontvangt die bedoeld zijn de inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen of indien de uitkeringen voortvloeien uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkeringen voortduren.
4. Aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in lid 1 kan het fonds voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
5. De deelnemer is voor de voortgezette deelneming de volledige premie verschuldigd.
6. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht.
7. De premie, de aanspraken en het pensioen worden berekend over de pensioengrondslagen, waarvan de bedragen worden vastgesteld op overeenkomstige wijze als in het geval van premievrije deelneming in dit reglement.
8. De voortgezette deelneming eindigt:
a. indien deze voor een bepaalde tijd van maximaal 3 jaar is toegestaan: door het verstrijken van die tijd;
b. indien niet meer wordt voldaan aan de gronden als bedoeld in lid 2 waarvoor de voortzetting werd toegestaan;
c. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
d. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan: met ingang van een door het fonds te bepalen tijdstip;
e. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
f. door het overlijden van de deelnemer;
g. op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel 8.2 Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid
1. De deelnemer die arbeidsongeschikt wordt, kan de deelneming met betrekking tot het ouderdomspensioen, het partnerpensioen en het wezenpensioen voortzetten zonder dat daarvoor premie verschuldigd is indien hij aan alle voorwaarden voldoet die in dit artikel zijn gesteld. Deze wijze van voortzetting wordt verder “premievrije deelneming” genoemd.
2. De voorwaarden, bedoeld in het vorige lid zijn:
a. de deelnemer moet een uitkering op grond van de WIA ontvangen en deelnemer zijn tot aan de ingangsdatum van de uitkering op grond van de WIA;
b. er mag geen sprake zijn geweest van ziekte, zwangerschapsverlof, bevallingsverlof of een arbeidsongeschiktheidsfactor als bedoeld in lid 4 van 35 % of meer op de datum waarop zijn deelneming de eerste keer begon;
c. bij het begin en verder tijdens de hele periode van de arbeidsongeschiktheid moet het percentage arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA ten minste 35 % bedragen;
d. alle inlichtingen die het fonds voor de toepassing van dit artikel nodig heeft moeten worden verstrekt.
3. Als aan alle voorwaarden is voldaan, wordt de premie ten behoeve van het ouderdomspensioen, het partnerpensioen en het wezenpensioen voor het deel dat in lid 4 wordt genoemd geacht aan het fonds te zijn betaald vanaf de datum met ingang waarvan de uitkering op grond van de WIA als bedoeld in lid 2 ingaat.
De deelnemer die gedurende de vrijwillige voortzetting arbeidsongeschikt wordt, kan in aanmerking komen voor premievrije deelneming. Als de vrijwillige voortzetter in aanmerking komt voor premievrije deelneming, dan wordt de premievrije deelneming verleend vanaf het tijdstip waarop de deelnemer onafgebroken gedurende een periode gelijk aan de maximumuitkeringstermijn ongeschikt is geweest tot het verrichten van arbeid. Indien echter niet is voldaan aan het (fiscale) vereiste van onvrijwillig ontslag en het ontvangen van een uitkering op grond van de WIA, zal de premievrije deelneming conform artikel 8.1, lid 1, uiterlijk 3 jaar na aanvang van de vrijwillige voortzetting moeten eindigen.
4. Indien en zolang de in lid 2 bedoelde uitkering voortvloeit uit een resterende verdiencapaciteit op jaarbasis in de zin van de WIA/WAO die lager is dan 65% van het jaarinkomen dat werd genoten direct voorafgaand aan de periode van loondoorbetaling op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, worden de jaren gelegen tussen de datum waarop een arbeidsongeschiktheidsfactor wordt vastgesteld van 0,35 of hoger en de AOW-gerechtigde datum in aanmerking genomen als deelnemersjaren voor:
• 100 % bij een arbeidsongeschiktheidsfactor van 0,80 tot 1,00;
• 72,5 % bij een arbeidsongeschiktheidsfactor van 0,65 tot 0,80;
• 60 % bij een arbeidsongeschiktheidsfactor van 0,55 tot 0,65;
• 50 % bij een arbeidsongeschiktheidsfactor van 0,45 tot 0,55;
• 40 % bij een arbeidsongeschiktheidsfactor van 0,35 tot 0,45
waarbij de arbeidsongeschiktheidsfactor wordt bepaald door het quotiënt van de resterende verdiencapaciteit en het jaarinkomen tot het maximum-dagloon dat werd genoten direct voorafgaand aan de periode van loondoorbetaling op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering te brengen op 1.
Indien het dienstverband met de werkgever is beëindigd geldt het volgende wanneer de arbeidsongeschiktheidsfactor wijzigt: de premievrije deelneming wordt dan dienovereenkomstig aangepast indien die wijziging het gevolg is van:
a. een verlaagde mate van arbeidsongeschiktheid;
b. een verhoogde mate van arbeidsongeschiktheid, mits deze toename voortvloeit uit dezelfde ziekte of hetzelfde gebrek op grond waarvan de deelnemer tijdens het deelnemerschap de WIA/WAO- uitkering werd toegekend en mits geen pensioenopbouw in een andere pensioenregeling plaatsvindt.
Het fonds is bevoegd de toekenning van de verhoging van de premievrije deelneming afhankelijk te stellen van het door de deelnemer te leveren bewijs dat de toename voortvloeit uit dezelfde ziekte of hetzelfde gebrek op grond waarvan aan de deelnemer aanvankelijk de WIA/WAO-uitkering werd toegekend alsmede een verklaring van de deelnemer dat deze niet tevens in een andere pensioenregeling deelneemt.
5. De premievrije deelneming wordt berekend naar de pensioengrondslag op basis van het loon direct voorafgaand aan de eerste ziektedag.
De pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste januari van enig jaar alleen opnieuw vastgesteld indien er sprake is van een op grond van artikel 7.1 verleende toeslag. De pensioengrondslag wordt alsdan verhoogd met de over dat voorgaande jaar toegekende toeslag.
6. Indien de pensioenopbouw vanuit de premievrije deelneming en de pensioenopbouw op grond van een arbeidsovereenkomst met een werkgever tezamen in enige periode van deelneming meer bedraagt dan 100% ten opzichte van de pensioenopbouw op basis van de pensioengrondslag als hierboven bedoeld en de deeltijdbreuk direct voorafgaand aan de eerste ziektedag, dan wordt de pensioenopbouw vanuit de premievrije deelneming zodanig verlaagd, dat de bedoelde som 100% wordt.
7. De aanspraken, de pensioenen en verhogingen waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag als bedoeld in lid 4.
8. De premievrije deelneming eindigt:
a. vanaf de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde datum bereikt of zou hebben bereikt met een maximum tot de pensioenrichtdatum;
b. vanaf het moment dat de deelnemer niet langer ten minste 35 % arbeidsongeschikt in de zin van de WIA/WAO is;
c. vanaf het moment dat en voor zover de deelnemer wordt opgenomen in een andere pensioenregeling;
d. indien de deelnemer niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds nodig heeft voor toepassing van dit artikel;
e. indien de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voor premievrije deelneming voldoet.
In geval van gehele premievrije deelneming is het bepaalde onder c niet van toepassing indien de andere pensioenvoorziening is de pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie (WRI). Alsdan worden de aanspraken op grond van de premievrije deelneming met toepassing van door het fonds vast te stellen richtlijnen verminderd met de aanspraken op grond van gelijktijdige deelneming in de regeling van de WRI.
9. Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen dat premievrije deelneming:
a. met ingang van een door het bestuur te bepalen datum toch toepassing vindt, ook al zou daarop ingevolge het bepaalde in het eerste, tweede en zesde lid niet of niet langer recht bestaan;
b. met ingang van een door het fonds te bepalen datum alsnog toepassing vindt, indien de betrokken deelnemer eerst na het einde van de maximumuitkeringstermijn ten minste 35 % arbeidsongeschikt wordt;
c. met ingang van een door het fonds te bepalen datum weer toepassing vindt, indien de premievrije deelneming is beëindigd, omdat de deelnemer niet langer ten minste 35 % arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 35 % arbeidsongeschikt wordt.
10. De in dit artikel vervatte regeling kan worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van wat in de statuten is bepaald ten aanzien van wijziging of vermindering van aanspraken. In dat geval kan tevens worden bepaald, dat met ingang van de datum, waarop de regeling vervalt of wordt gewijzigd, de premievrije deelneming niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers, van wie de arbeidsongeschiktheid van 35 % of meer voor bedoelde datum was ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit artikel verworven aanspraken blijven behouden.
HOOFDSTUK 9: AANSPRAKEN BIJ BEËINDIGING DEELNEMING
Artikel 9.1 Premievrije pensioenaanspraak
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het pensioen, bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in:
a. artikel 4.4, lid 1 (ouderdomspensioen);
b. artikel 4.5, lid 1 (partnerpensioen);
c. artikel 4.5, lid 3, in samenhang met artikel 4.6, lid 1 en 2 (partnerpensioen, rekening houdend met het bijzonder partnerpensioen);
d. artikel 4.6, lid 2 (bijzonder partnerpensioen);
e. artikel 4.8, lid 1 (wezenpensioen).
2. Premievrije pensioenaanspraken die voortvloeien uit verschillende deelnemingsperioden en die toekomen aan dezelfde aanspraakgerechtigde worden op de pensioendatum respectievelijk bij eerder overlijden samengeteld.
3. De tijdsevenredige aanspraak, bedoeld in artikel 55, lid 1, van de Pensioenwet dient voor de deelnemer in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig te zijn gefinancierd.
Artikel 9.2 Waardeoverdracht
1. Bij een individueel verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht waarbij de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag te boven gaat, bestaat er in de volgende situaties een plicht tot waardeoverdracht. Bij verandering van dienstbetrekking is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstbetrekking, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder.
De afhandeling van de waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet.
2. De gewezen deelnemer dient het verzoek tot individuele waardeoverdracht na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder in te dienen bij laatstgenoemde.
3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken en overige voorwaarden worden, in geval van de in het eerste lid bedoelde plicht tot individuele waardeoverdracht de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, door het fonds steeds in acht genomen.
4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
5. Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht dat niet onder de plicht tot individuele waardeoverdracht van het eerste lid valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is tevens bevoegd nadere voorwaarden, zoals een opslag wegens dekkingsgraad, te stellen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet.
6. Na een uitgaande overdracht van de waarde van de opgebouwde aanspraken, kan door de gewezen deelnemer tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
7. Indien er opgebouwde pensioenaanspraken naar het fonds worden overgedragen, worden deze aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten zoals bepaald in dit pensioenreglement.
Artikel 9.3 Automatische waardeoverdracht van klein pensioen
1. Indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat, draagt het fonds dit pensioen automatisch over naar de nieuwe pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer. Het fonds doet na einde deelneming tenminste gedurende vijf jaar jaarlijks een poging tot automatische waardeoverdracht. Onder einde deelneming wordt in dit artikel 9.3 niet alleen verstaan beëindiging van het deelnemerschap bij baanwisseling, maar ook alle andere vormen van beëindiging van de opbouw van pensioenaanspraken bij het fonds, ongeacht de oorzaak van de beëindiging.
2. De afhandeling van de waardeoverdracht vindt plaats volgens artikel 70a van de Pensioenwet. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken en overige voorwaarden worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels door het fonds steeds in acht genomen.
3. Na een uitgaande overdracht van de waarde van de opgebouwde aanspraken, kan door de gewezen deelnemer tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
4. Indien er opgebouwde pensioenaanspraken op grond van artikel 70a van de Pensioenwet naar het fonds worden overgedragen, worden deze aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen, met inachtneming van de vaste onderlinge verhoudingen tussen deze pensioensoorten zoals bepaald in dit pensioenreglement.
HOOFDSTUK 10: SCHEIDING
Artikel 10.1 Verevening ouderdomspensioen na scheiding
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ex-partner verstaan de ex-partner zoals genoemd in artikel 1.3, lid 20, onderdeel a en b.
2. De ex-partner van de (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een aanspraak op uitbetaling van een gedeelte van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum de wettelijk voorgeschreven meldingsformulieren heeft ontvangen.
3. Het gedeelte bedoeld in lid 1 bedraagt de helft van het ouderdomspensioen, inclusief verhogingen, waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer/gepensioneerde uitsluitend tijdens de huwelijkse periode zou hebben deelgenomen aan het fonds. De huwelijkse periode is de periode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum. In geval van registratie: het tijdstip van de registratie en de scheidingsdatum. Bij de berekening wordt geen rekening gehouden met een mogelijke verhoging van het ouderdomspensioen als gevolg van uitruil van na de scheidingsdatum opgebouwde aanspraken op partnerpensioen.
4. De (gewezen) deelnemer/gepensioneerde en zijn ex-partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in lid 2 wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (ex-)partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden.
5. Het recht van de ex-partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen kan tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen en de op die onderdelen toe te passen verhogingen worden geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de ex-partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De deelnemer en de ex-partner dienen dit gezamenlijk bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding overeen te komen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan de overeenkomst hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.
6. Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de ex- partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden.
Dit houdt in:
a. dat het ouderdomspensioen wordt vastgesteld aan de hand van ongewijzigde deelnemingsperiode(n) en pensioengrondslag, maar wordt verminderd met een aan de hand van actuariële richtlijnen vast te stellen nominaal bedrag dat vanaf de scheidingsdatum overeenkomstig het bepaalde in lid 6 wordt geïndexeerd;
b. dat het partnerpensioen wordt vastgesteld op basis van het ouderdomspensioen zonder de geïndexeerde nominale aftrek maar zelf wordt verminderd met een nominaal bedrag, ter grootte van het geconverteerde bijzonder partnerpensioen, dat vanaf de scheidingsdatum overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.1 wordt geïndexeerd;
c. dat het wezenpensioen wordt vastgesteld op basis van het ouderdomspensioen zonder de nominale aftrek.
7. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop de ex-partner aanspraak heeft wordt op dezelfde wijze verhoogd als het ouderdomspensioen waarop de (gewezen) deelnemer aanspraak heeft.
De geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd.
Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen.
8. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, dan wel in geval van conversie op de eerste dag van de maand waarin de ex- partner de 68-jarige leeftijd bereikt. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
9. Indien geen conversie heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de ex-partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald.
10. Indien conversie heeft plaatsgevonden is het bestuur bevoegd om in het kader van waardeoverdracht de aanspraak op eigen ouderdomspensioen van de ex-partner te vervangen door de uitkering van een bedrag ineens. Hierbij gelden de gelijke voorwaarden als in het geval van waardeoverdracht naar het fonds.
11. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gepensioneerde en zijn/haar ex-partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
12. Het fonds kan de voor de toepassing van dit artikel gemaakte kosten in rekening brengen van de deelnemer, gewezen deelnemer, gepensioneerde dan wel van zijn/haar ex-partner.
13. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing in geval van beëindiging van geregistreerd partnerschap. De aanspraken worden daarbij verkregen door degene die tot de scheiding geregistreerd partner was.
HOOFDSTUK 11: TIJDSEVENREDIGE OPBOUW EN F INANCIERING & ( VERBOD OP) AFKOOP
Artikel 11.1 Wettelijke voorschriften
1. De aanspraken op grond van de pensioenregeling worden tijdens de deelneming ten minste evenredig in de tijd dat die deelneming duurt opgebouwd en gefinancierd.
2. De aanspraken op grond van de pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. De aanspraak op ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die (gewezen) deelnemer en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet tenzij de (gewezen) deelnemer en de partner het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
4. De aanspraak op (tijdelijk) partnerpensioen kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
5. Iedere afspraak die met het bepaalde in lid 2 tot en met 4 in strijd is, is onverbindend.
Artikel 11.2 Premie
1. De verschuldigde premie wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en bedraagt in 2023 26,4 % van de pensioengrondslag.
Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de pensioengrondslag in een jaar. Indien de overeengekomen arbeidsduur minder is dan de normale arbeidsduur, dan wordt de verschuldigde premie met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.3 berekend.
2. De werkgever is de premie voor de deelnemers die met hem een arbeidsovereenkomst hebben gesloten verschuldigd aan het fonds. De werkgever is gerechtigd bij elke loonbetaling maximaal 1/3 deel van de premie, die de werkgever ten behoeve van de deelnemer aan het fonds is verschuldigd ter zake van de periode waarop de loonbetaling betrekking heeft, op het loon in te houden. Indien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen.
3. Het bestuur is overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.1 van het uitvoeringsreglement van het fonds bevoegd een korting op de premie vast te stellen. Van de korting komt een 1/3 deel ten gunste van de deelnemer en 2/3 deel ten gunste van de werkgever.
4. Voor de deelnemer met een premievrije deelneming is voor het gedeelte waarvoor de deelneming premievrij wordt voortgezet geen premie verschuldigd vanaf het begin van de arbeidsongeschiktheid.
HOOFDSTUK 12 : OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 12.1 Rechten (gewezen) deelnemers vóór 1 januari 2018
1. Voor degenen die op 31 december 2017 deelnemer waren aan de pensioenregeling 2015 van het fonds zijn de bepalingen in dit hoofdstuk van belang.
2. Het tot en met 31 december 2017 geldende pensioenreglement 2015 van het fonds is met ingang van 1 januari 2018 buiten werking getreden, verder te noemen: “het oude reglement”.
3. De pensioenopbouw van de (gewezen) deelnemers op grond van deelneming aan het fonds vóór 1 januari 2018 conform het toen geldende oude reglement is per 31 december 2017 beëindigd. De hierin opgebouwde aanspraken op levenslang ouderdomspensioen zijn omgezet. De (gewezen) deelnemers behouden een premievrij recht op de conform het oude reglement tot en met 31 december 2017 opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen. Deze aanspraken zijn dus niet omgezet. Op de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen als bedoeld in dit lid gelden vanaf 1 januari 2018 de bepalingen uit dit reglement.
4. De in lid 3 bedoelde omzetting heeft plaatsgevonden op basis van collectieve actuariële en sekseneutrale gelijkwaardigheid. Bij omzetting is uit de waarde van de premievrije aanspraken een ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum toegekend, dat kan worden teruggezet naar de oorspronkelijke pensioenleeftijd uit het oude reglement.
5. Voor arbeidsongeschikte deelnemers aan wie op grond van het oude reglement premievrije voortzetting (PVD) van de deelneming tijdens de WAO of de WIA is verleend, zijn de bepalingen uit dit reglement gaan gelden.
6. Met uitzondering van wat in artikel 7.1 en het volgende artikellid is bepaald, worden de ingegane pensioenen op grond van deelneming aan het fonds vóór 1 januari 2018, verder te noemen: “oude
rechten”, beheerst door de voorgaande reglementen die golden ten tijde van het ingaan van het pensioen.
7. Indien een deelnemer reeds arbeidsongeschikt was op basis van één van de pensioenreglementen geldend op 31 december 2014 dan blijft voor die deelnemer de pensioengrondslag van toepassing zoals die voor hem laatstelijk is vastgesteld op 1 januari 2014. Met dien verstande dat deze pensioengrondslag vanaf 1 januari 2015 wordt aangepast conform artikel 4.2 lid 3 en 8.2 lid 4 van Pensioenreglement 2015.
Artikel 12.2 Kleine pensioenen ontstaan vóór 1 januari 2019
Indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2019 en de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum niet meer zal bedragen dan € 2,- bruto per jaar, zijn de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer per 1 januari 2019 komen te vervallen, tenzij de gewezen deelnemer vóór 1 januari 2019 een verzoek tot afkoop of waardeoverdracht heeft ingediend bij het fonds.
Artikel 12.3 Kleine pensioenen ontstaan vóór 1 januari 2018
Indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2018, er geen afkoop heeft plaatsgevonden, de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum meer bedraagt dan € 2,- bruto per jaar en het in artikel 66 van de Pensioenwet genoemde bedrag niet te boven gaat, draagt het fonds de waarde van dit pensioen indien mogelijk automatisch over naar de huidige pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer. Deze automatische waardeoverdracht zal vanaf 2020 plaatsvinden.
HOOFDSTUK 13 : SLOTBEPALINGEN
Artikel 13.1 Verplichting van de werkgevers, aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden
1. De aangesloten werkgevers, de aanspraakgerechtigden en de pensioengerechtigden die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten, het uitvoeringsreglement en dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken en zakelijke gegevens en bescheiden over te leggen. Dit moet gebeuren binnen de door het fonds gestelde termijn. Het bepaalde in artikel 4.1 van het uitvoeringsreglement is op werkgevers van overeenkomstige toepassing.
2. Bij niet voldoening aan het bepaalde in lid 1 is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkene werkgever, aanspraakgerechtigde en/of pensioengerechtigden aan deze vaststelling gehouden.
3. De aangesloten werkgever moet de deelnemers die bij hem in dienst zijn bij het fonds aanmelden op de manier zoals dat door het bestuur is bepaald.
Artikel 13.2 Hardheidsbepaling
Wanneer toepassing van enige bepaling van dit reglement ten opzichte van een bepaalde deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur bevoegd voor die deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen een bijzondere voorziening te treffen, mits niet ten nadele van de gezamenlijke overige deelnemers.
Artikel 13.3 Fiscale maxima
Het fonds blijft bij de uitvoering van de pensioenregeling binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving.
Artikel 13.4 Klachtenprocedure
De klachtenprocedure van het fonds is op dit reglement van toepassing.
Artikel 13.5 Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2018 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2023
Aldus gewijzigd en vastgesteld in de bestuursvergadering van 15 december 2022.
BIJLAGE A: ADDENDUM OP HET PENSIOENREGLEMENT INZAKE BESLUIT TOESLAGVERLENING PER 1 - 10-2022
Op 1 juli 2022 is het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen gewijzigd. De wijziging betekent dat pensioenfondsen vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105% onder voorwaarden al kunnen overgaan tot het verlenen van een toeslag.
Het pensioenfonds heeft besloten over te gaan tot het verlenen van een toeslag in 2022 van 3,28%. In afwijking van hetgeen in artikel 7.1 van het pensioenreglement is bepaald, wordt deze toeslag verleend op 1 oktober 2022 op de pensioenaanspraken en pensioenrechten die gelden per 30 september 2022 (inclusief de in Bijlage E lid 2 en Bijlage F lid 9 bedoelde lopende pensioenuitkeringen).
Op basis van hetgeen in artikel 8.2 lid 5 van het pensioenreglement is bepaald, wordt dit percentage per 1 januari 2023 ook toegepast op de pensioengrondslag van arbeidsongeschikten die recht hebben op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw.
BIJLAGE B: ACTUARIËLE TABELLEN
Actuariële grondslagen
De volgende tarieven zijn van kracht bij de wettelijke mogelijkheid tot afkoop van pensioen als bedoeld in artikel 3.5 alsmede bij de flexibele elementen opgenomen in artikel 6.1, 6.3 en 6.4.
De tarieven zijn bepaald op basis van de grondslagen zoals deze per 1 januari 2023 van kracht zullen zijn.
Afkoopfactoren voor afkoop klein pensioen (artikel 3.5)
Indien pensioenen afgekocht worden, dan wordt de afkoopwaarde bepaald door de af te kopen aanspraken te vermenigvuldigen met de factoren in onderstaande tabel.
In onderstaande tabel zijn de volgende afkoopfactoren opgenomen:
- Niet-ingegaan ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 68 jaar
Factor "Afkoop Latent OP68"
- Niet-ingegaan partnerpensioen
Factor "Afkoop Latent PP"
- Ingegaan partnerpensioen
Factor "Afkoop Ingegaan PP"
- Ingegaan ouderdomspensioen
Factor "Afkoop Ingegaan OP"
Afkoop | Afkoop | Afkoop | Afkoop | |
Leeftijd | Latent OP68 | Latent PP | Ingegaan PP | Ingegaan OP |
18 | 37,5314 | |||
19 | 37,1878 | |||
20 | 36,8399 | |||
21 | 7,8485 | 2,5589 | 36,4871 | |
22 | 7,9106 | 2,6024 | 36,1294 | |
23 | 7,9726 | 2,6466 | 35,7665 | |
24 | 8,0347 | 2,6913 | 35,3987 | |
25 | 8,0966 | 2,7366 | 35,0257 | |
26 | 8,1584 | 2,7825 | 34,6475 | |
27 | 8,2203 | 2,8289 | 34,2640 | |
28 | 8,2820 | 2,8759 | 33,8751 | |
29 | 8,3437 | 2,9231 | 33,4809 | |
30 | 8,4054 | 2,9708 | 33,0814 | |
31 | 8,4669 | 3,0187 | 32,6762 | |
32 | 8,5283 | 3,0668 | 32,2655 | |
33 | 8,5898 | 3,1149 | 31,8492 | |
34 | 8,6510 | 3,1632 | 31,4274 | |
35 | 8,7122 | 3,2113 | 31,0001 | |
36 | 8,7733 | 3,2591 | 30,5674 | |
37 | 8,8344 | 3,3071 | 30,1291 |
38 | 8,8953 | 3,3551 | 29,6854 | |
39 | 8,9562 | 3,4030 | 29,2363 | |
40 | 9,0172 | 3,4508 | 28,7819 | |
41 | 9,0784 | 3,4984 | 28,3222 | |
42 | 9,1399 | 3,5456 | 27,8575 | |
43 | 9,2016 | 3,5924 | 27,3877 | |
44 | 9,2640 | 3,6388 | 26,9125 | |
45 | 9,3277 | 3,6842 | 26,4328 | |
46 | 9,3923 | 3,7293 | 25,9476 | |
47 | 9,4583 | 3,7735 | 25,4583 | |
48 | 9,5259 | 3,8165 | 24,9643 | |
49 | 9,5969 | 3,8584 | 24,4654 | |
50 | 9,6734 | 3,8992 | 23,9616 | |
51 | 9,7558 | 3,9386 | 23,4534 | |
52 | 9,8446 | 3,9761 | 22,9418 | |
53 | 9,9401 | 4,0118 | 22,4261 | |
54 | 10,0458 | 4,0451 | 21,9066 | |
55 | 10,1645 | 4,0765 | 21,3835 | |
56 | 10,2977 | 4,1047 | 20,8578 | |
57 | 10,4472 | 4,1302 | 20,3291 | |
58 | 10,6157 | 4,1521 | 19,7988 | |
59 | 10,8040 | 4,1707 | 19,2661 | |
60 | 11,0129 | 4,1863 | 18,7313 | 17,9838 |
61 | 11,2447 | 4,1974 | 18,1971 | 17,4407 |
62 | 11,4996 | 4,2048 | 17,6624 | 16,8965 |
63 | 11,7798 | 4,2079 | 17,1266 | 16,3519 |
64 | 12,0887 | 4,2050 | 16,5914 | 15,8091 |
65 | 12,4278 | 4,1967 | 16,0575 | 15,2676 |
66 | 12,8010 | 4,1813 | 15,5244 | 14,7295 |
67 | 13,2127 | 4,1586 | 14,9924 | 14,1948 |
68 | 13,6634 | 4,1288 | 14,4621 | 13,6634 |
69 | 4,1028 | 13,9351 | 13,1375 | |
70 | 4,0719 | 13,4078 | 12,6149 | |
71 | 4,0373 | 12,8823 | 12,0952 | |
72 | 3,9977 | 12,3586 | 11,5802 | |
73 | 3,9535 | 11,8350 | 11,0680 | |
74 | 3,9064 | 11,3133 | 10,5579 | |
75 | 3,8556 | 10,7923 | 10,0501 | |
76 | 3,7966 | 10,2762 | 9,5496 | |
77 | 3,7321 | 9,7635 | 9,0545 | |
78 | 3,6614 | 9,2551 | 8,5653 | |
79 | 3,5826 | 8,7532 | 8,0860 | |
80 | 3,4975 | 8,2559 | 7,6144 |
81 | 3,4031 | 7,7706 | 7,1558 | |
82 | 3,2998 | 7,2955 | 6,7108 | |
83 | 3,1887 | 6,8322 | 6,2786 | |
84 | 3,0724 | 6,3807 | 5,8617 | |
85 | 2,9486 | 5,9432 | 5,4620 | |
86 | 2,8191 | 5,5238 | 5,0820 | |
87 | 2,6831 | 5,1241 | 4,7224 | |
88 | 2,5435 | 4,7457 | 4,3829 | |
89 | 2,3969 | 4,3901 | 4,0722 | |
90 | 2,2538 | 4,0571 | 3,7792 | |
91 | 2,1107 | 3,7517 | 3,5114 | |
92 | 1,9725 | 3,4621 | 3,2582 | |
93 | 1,8411 | 3,1954 | 3,0249 | |
94 | 1,7173 | 2,9511 | 2,8111 | |
95 | 1,5957 | 2,7276 | 2,6160 | |
96 | 1,4815 | 2,5251 | 2,4388 | |
97 | 1,3756 | 2,3420 | 2,2779 | |
98 | 1,2782 | 2,1781 | 2,1329 | |
99 | 1,1885 | 2,0326 | 2,0027 | |
100 | 1,1062 | 1,9049 | 1,8867 |
\
In onderstaande tabel zijn de afkoopfactoren van een ingegaan tijdelijk partnerpensioen opgenomen. | ||||
De eindleeftijd van het ingegaan tijdelijk partnerpensioen is gelijk aan de AOW-leeftijd van de begunstigde. | ||||
Indien de AOW-leeftijd nog niet bekend is, wordt rekening gehouden met een eindleeftijd van 68 jaar. | ||||
- | Ingegaan tijdelijk partnerpensioen, uitkerend tot leeftijd 66 jaar en 10 maanden | |||
Factor "Afkoop ITPP66_10" | ||||
- | Ingegaan tijdelijk partnerpensioen, uitkerend tot leeftijd 67 jaar | |||
Factor "Afkoop ITPP67_0" | ||||
- | Ingegaan tijdelijk partnerpensioen, uitkerend tot leeftijd 67 jaar en 3 maanden | |||
Factor "Afkoop ITPP67_3" | ||||
- | Ingegaan tijdelijk partnerpensioen, uitkerend tot leeftijd 68 jaar | |||
Factor "Afkoop ITPP68_0" | ||||
Afkoop | Afkoop | Afkoop | Afkoop | |
Leeftijd | ITPP66_10 | ITPP67_0 | ITPP67_3 | ITPP68_0 |
18 | 29,0406 | 29,1062 | 29,2042 | 29,4962 |
19 | 28,6235 | 28,6899 | 28,7891 | 29,0843 |
20 | 28,2018 | 28,2689 | 28,3692 | 28,6678 |
21 | 27,7750 | 27,8429 | 27,9444 | 28,2463 |
22 | 27,3431 | 27,4118 | 27,5144 | 27,8198 |
23 | 26,9061 | 26,9755 | 27,0793 | 27,3881 |
24 | 26,4639 | 26,5341 | 26,6391 | 26,9513 |
25 | 26,0164 | 26,0874 | 26,1935 | 26,5093 |
26 | 25,5636 | 25,6354 | 25,7427 | 26,0621 |
27 | 25,1055 | 25,1781 | 25,2866 | 25,6095 |
28 | 24,6418 | 24,7152 | 24,8249 | 25,1514 |
29 | 24,1729 | 24,2471 | 24,3580 | 24,6881 |
30 | 23,6985 | 23,7735 | 23,8857 | 24,2194 |
31 | 23,2184 | 23,2943 | 23,4077 | 23,7451 |
32 | 22,7329 | 22,8096 | 22,9242 | 23,2653 |
33 | 22,2417 | 22,3193 | 22,4352 | 22,7799 |
34 | 21,7451 | 21,8235 | 21,9406 | 22,2891 |
35 | 21,2429 | 21,3221 | 21,4406 | 21,7929 |
36 | 20,7352 | 20,8153 | 20,9350 | 21,2911 |
37 | 20,2219 | 20,3028 | 20,4238 | 20,7837 |
38 | 19,7031 | 19,7850 | 19,9073 | 20,2710 |
39 | 19,1786 | 19,2613 | 19,3850 | 19,7527 |
40 | 18,6484 | 18,7321 | 18,8571 | 19,2289 |
41 | 18,1127 | 18,1973 | 18,3237 | 18,6995 |
42 | 17,5714 | 17,6569 | 17,7847 | 18,1647 |
43 | 17,0240 | 17,1106 | 17,2399 | 17,6243 |
44 | 16,4701 | 16,5578 | 16,6887 | 17,0778 |
45 | 15,9103 | 15,9990 | 16,1315 | 16,5254 |
46 | 15,3437 | 15,4335 | 15,5677 | 15,9664 |
47 | 14,7710 | 14,8620 | 14,9979 | 15,4016 |
48 | 14,1895 | 14,2823 | 14,4207 | 14,8305 |
49 | 13,5974 | 13,6920 | 13,8331 | 14,2509 |
50 | 12,9946 | 13,0911 | 13,2350 | 13,6610 |
51 | 12,3810 | 12,4794 | 12,6262 | 13,0606 |
52 | 11,7568 | 11,8572 | 12,0069 | 12,4501 |
53 | 11,1176 | 11,2210 | 11,3750 | 11,8288 |
54 | 10,4613 | 10,5678 | 10,7264 | 11,1936 |
55 | 9,7871 | 9,8969 | 10,0602 | 10,5415 |
56 | 9,0933 | 9,2068 | 9,3757 | 9,8724 |
57 | 8,3778 | 8,4953 | 8,6700 | 9,1839 |
58 | 7,6404 | 7,7620 | 7,9428 | 8,4746 |
59 | 6,8797 | 7,0056 | 7,1928 | 7,7432 |
60 | 6,0952 | 6,2254 | 6,4191 | 6,9890 |
61 | 5,2865 | 5,4213 | 5,6219 | 6,2118 |
62 | 4,4520 | 4,5916 | 4,7994 | 5,4104 |
63 | 3,5899 | 3,7346 | 3,9498 | 4,5830 |
64 | 2,6991 | 2,8490 | 3,0721 | 3,7285 |
65 | 1,7777 | 1,9332 | 2,1646 | 2,8453 |
66 | 0,8218 | 0,9834 | 1,2240 | 1,9314 |
00 | - | - | 0,0000 | 0,0000 |
00 | - | - | - | - |
Xx onderstaande tabel zijn de volgende afkoopfactoren opgenomen: | |
- | Ingegaan wezenpensioen |
Factor "Afkoop Ingegaan WzP" | |
Afkoop | |
Leeftijd | Ingegaan WzP |
0,0 | 15,9916 |
0,5 | 15,7061 |
1,5 | 15,1311 |
2,5 | 14,5469 |
3,5 | 13,9516 |
4,5 | 13,3446 |
5,5 | 12,7259 |
6,5 | 12,0947 |
7,5 | 11,4482 |
8,5 | 10,7834 |
9,5 | 10,0994 |
10,5 | 9,3943 |
11,5 | 8,6663 |
12,5 | 7,9146 |
13,5 | 7,1386 |
14,5 | 6,3378 |
15,5 | 5,5119 |
16,5 | 5,0893 |
17,5 | 4,6603 |
18,5 | 4,2245 |
19,5 | 3,7822 |
20,5 | 3,3331 |
21,5 | 2,8773 |
22,5 | 2,4146 |
23,5 | 1,9451 |
24,5 | 1,4682 |
25,5 | 0,9845 |
26,5 | 0,4939 |
27,0 | - |
Vervroegings- en uitstelfactoren van het ouderdomspensioen (artikel 6.1) | |
Een deelnemer kan besluiten om zijn pensioenrichtdatum te vervroegen of uit te stellen. In dat geval wordt het levenslange ouderdomspensioen herrekend (verlaagd of verhoogd). | |
In onderstaande tabel zijn de vervroegings- en uitstelfactoren opgenomen voor het |
ouderdomspensioen. Door het opgebouwde ouderdomspensioen ingaande op pensioenrichtleeftijd 68 jaar te vermenigvuldigen met de factor in de tabel behorende bij de gewenste ingangsdatum, wordt de hoogte van het ouderdomspensioen op de vervroegde/uitgestelde ingangsdatum bepaald.
In deze factoren is verondersteld dat het partnerpensioen niet herrekend wordt.
Leeftijd | Factor |
60 | 0,6124 |
61 | 0,6447 |
62 | 0,6806 |
63 | 0,7204 |
64 | 0,7647 |
65 | 0,8140 |
66 | 0,8691 |
67 | 0,9308 |
68 | 1,0000 |
69 | 1,0774 |
70 | 1,1638 |
71 | 1,2604 |
72 | 1,3688 |
Uitruil uitgesteld ouderdomspensioen naar partnerpensioen (artikel 6.3)
Uitruil vóór pensioendatum (artikel 6.3 lid 4)
Op het moment van ontslag heeft de deelnemer de mogelijkheid om het opgebouwde partnerpensioen te verhogen door ouderdomspensioen uit te ruilen.
De volgende tabel geeft de factor waarmee het
ouderdomspensioen dat wordt uitgeruild, dient te worden vermenigvuldigd om het extra levenslange partnerpensioen te berekenen.
Leeftijd | OP68 in PP | |
21 | 2,5862 | |
22 | 2,5646 | |
23 | 2,5430 | |
24 | 2,5216 | |
25 | 2,5004 | |
26 | 2,4793 | |
27 | 2,4584 | |
28 | 2,4375 | |
29 | 2,4170 | |
30 | 2,3969 | |
31 | 2,3769 | |
32 | 2,3575 |
33 | 2,3385 |
34 | 2,3196 |
35 | 2,3011 |
36 | 2,2831 |
37 | 2,2654 |
38 | 2,2481 |
39 | 2,2311 |
40 | 2,2148 |
41 | 2,1991 |
42 | 2,1840 |
43 | 2,1697 |
44 | 2,1563 |
45 | 2,1439 |
46 | 2,1323 |
47 | 2,1217 |
48 | 2,1125 |
49 | 2,1049 |
50 | 2,0993 |
51 | 2,0958 |
52 | 2,0949 |
53 | 2,0964 |
54 | 2,1016 |
55 | 2,1106 |
56 | 2,1242 |
57 | 2,1428 |
58 | 2,1673 |
59 | 2,1977 |
60 | 2,2340 |
61 | 2,2776 |
62 | 2,3280 |
63 | 2,3867 |
64 | 2,4558 |
65 | 2,5353 |
66 | 2,6284 |
67 | 2,7369 |
68 | 2,8620 |
Uitruil op pensioendatum (artikel 6.3 lid 3 en lid 4) |
Op het moment van pensioneren heeft de deelnemer de mogelijkheid om (een deel van) het |
opgebouwde partnerpensioen uit te ruilen voor extra direct ingaand levenslang ouderdomspensioen (mits toestemming is verkregen van de partner) of om een deel van het opgebouwde direct ingaande |
ouderdomspensioen uit te ruilen voor extra partnerpensioen. |
In onderstaande tabel zijn de volgende uitruilfactoren opgenomen:
- Van partnerpensioen naar ingegaan ouderdomspensioen
Factor "PP in OP"
- Van ingegaan ouderdomspensioen naar partnerpensioen
Factor "OP in PP"
De extra verkregen aanspraak ouderdomspensioen (partnerpensioen) na uitruil wordt gevonden door de factor in de tabel te vermenigvuldigen met de aanspraak partnerpensioen (ouderdomspensioen) die wordt uitgeruild.
Leeftijd | PP in OP | OP in PP |
60 | 0,1830 | 3,8016 |
61 | 0,1889 | 3,6709 |
62 | 0,1950 | 3,5431 |
63 | 0,2012 | 3,4189 |
64 | 0,2077 | 3,2993 |
65 | 0,2143 | 3,1828 |
66 | 0,2210 | 3,0719 |
67 | 0,2278 | 2,9654 |
68 | 0,2348 | 2,8620 |
69 | 0,2417 | 2,7633 |
70 | 0,2489 | 2,6681 |
71 | 0,2563 | 2,5744 |
72 | 0,2641 | 2,4838 |
Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen (artikel 6.4) | ||
Bij pensioeningang kan een deelnemer kiezen om in de eerste jaren na ingang van het pensioen een | ||
verhoogd pensioen te ontvangen en na afloop van deze periode levenslang een verlaagd pensioen. | ||
Voor het berekenen van de hoog/laag varianten is uitgegaan van de verhouding 100% : 75%. Dit houdt | ||
in dat de lage uitkering 75% bedraagt van de hoge uitkering. Conform artikel 6.4 lid 4 is bij de | ||
berekening van de tarieven het partnerpensioen buiten beschouwing gelaten. Het partnerpensioen | ||
blijft gebaseerd op het oorspronkelijke | niveau. | |
Voor alle pensioenleeftijden tussen 60 en 72 jaar kunnen twee varianten van toepassing zijn, te weten: | ||
* vijf jaar hoog en vervolgens levenslan | g laag of | |
* tien jaar hoog en vervolgens levenslan | g laag. | |
Hoog/laag-tarieven (5 jaar hoog) | ||
Leeftijd | Hoog | Laag |
60 | 1,2286 | 0,9215 |
61 | 1,2258 | 0,9194 |
62 | 1,2228 | 0,9171 |
63 | 1,2197 | 0,9148 |
64 | 1,2164 | 0,9123 |
65 | 1,2129 | 0,9097 |
66 | 1,2093 | 0,9070 |
67 | 1,2055 | 0,9041 |
68 | 1,2014 | 0,9011 |
69 | 1,1972 | 0,8979 |
70 | 1,1927 | 0,8945 |
71 | 1,1879 | 0,8909 |
72 | 1,1829 | 0,8872 |
Hoog/laag-tarieven (10 jaar hoog) | ||
Leeftijd | Hoog | Laag |
60 | 1,1538 | 0,8654 |
61 | 1,1496 | 0,8622 |
62 | 1,1453 | 0,8590 |
63 | 1,1407 | 0,8555 |
64 | 1,1360 | 0,8520 |
65 | 1,1312 | 0,8484 |
66 | 1,1261 | 0,8446 |
67 | 1,1209 | 0,8407 |
68 | 1,1154 | 0,8366 |
69 | 1,1098 | 0,8324 |
70 | 1,1040 | 0,8280 |
71 | 1,0981 | 0,8236 |
72 | 1,0919 | 0,8189 |
Omzetting ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen (artikel 6.4 lid 5) |
Op het moment van pensioneren heeft de deelnemer de mogelijkheid om een deel van het |
opgebouwde ouderdomspensioen om te zetten in een tijdelijk ouderdomspensioen, dat dient |
ter overbrugging van de periode totdat de aow-uitkering ingaat. |
In onderstaande tabel zijn de factoren opgenomen voor de omzetting van direct ingaand |
ouderdomspensioen naar AOW-overbruggingspensioen. Aangezien de AOW-leeftijd afhankelijk is |
van de geboortedatum, is de AOW-leeftijd per persoon verschillend. In de tabel zijn daarom de |
nu bekende AOW-leeftijden opgenomen. |
De verkregen aanspraak op AOW-overbruggingspensioen op jaarbasis wordt gevonden door de |
factor in de tabel te vermenigvuldigen met de aanspraak op direct ingaand ouderdomspensioen |
bedrag dat berekend wordt volgens de factor in de tabel (het jaarbedrag wordt gedeeld door 12 | ||||
en vervolgens maandelijks uitgekeerd tot de AOW-datum). | ||||
AOW tot | ||||
Leeftijd | Xxxxxxxx | 00 jaar | 67 jaar | 67 jaar |
Jaren | Maanden | 10 mnd | 0 mnd | 3 mnd |
60 | 0 | 2,9566 | 2,8950 | 2,8079 |
60 | 1 | 2,9817 | 2,9187 | 2,8297 |
60 | 2 | 3,0074 | 2,9430 | 2,8521 |
60 | 3 | 3,0338 | 2,9678 | 2,8749 |
60 | 4 | 3,0608 | 2,9934 | 2,8984 |
60 | 5 | 3,0886 | 3,0195 | 2,9224 |
60 | 6 | 3,1171 | 3,0464 | 2,9470 |
60 | 7 | 3,1464 | 3,0740 | 2,9723 |
60 | 8 | 3,1765 | 3,1023 | 2,9982 |
60 | 9 | 3,2074 | 3,1314 | 3,0248 |
60 | 10 | 3,2392 | 3,1613 | 3,0522 |
60 | 11 | 3,2719 | 3,1920 | 3,0802 |
61 | 0 | 3,3056 | 3,2237 | 3,1090 |
61 | 1 | 3,3403 | 3,2562 | 3,1387 |
61 | 2 | 3,3761 | 3,2897 | 3,1691 |
61 | 3 | 3,4129 | 3,3242 | 3,2004 |
61 | 4 | 3,4509 | 3,3597 | 3,2326 |
61 | 5 | 3,4900 | 3,3963 | 3,2658 |
61 | 6 | 3,5304 | 3,4340 | 3,2999 |
61 | 7 | 3,5721 | 3,4729 | 3,3351 |
61 | 8 | 3,6151 | 3,5130 | 3,3713 |
61 | 9 | 3,6596 | 3,5544 | 3,4087 |
61 | 10 | 3,7056 | 3,5972 | 3,4472 |
61 | 11 | 3,7531 | 3,6414 | 3,4869 |
62 | 0 | 3,8024 | 3,6871 | 3,5279 |
62 | 1 | 3,8535 | 3,7344 | 3,5703 |
62 | 2 | 3,9063 | 3,7834 | 3,6141 |
62 | 3 | 3,9612 | 3,8341 | 3,6594 |
62 | 4 | 4,0180 | 3,8866 | 3,7062 |
62 | 5 | 4,0771 | 3,9411 | 3,7547 |
62 | 6 | 4,1384 | 3,9976 | 3,8049 |
62 | 7 | 4,2021 | 4,0562 | 3,8569 |
62 | 8 | 4,2684 | 4,1171 | 3,9109 |
62 | 9 | 4,3375 | 4,1805 | 3,9668 |
62 | 10 | 4,4094 | 4,2464 | 4,0249 |
62 | 11 | 4,4844 | 4,3150 | 4,0852 |
63 | 0 | 4,5629 | 4,3865 | 4,1480 |
63 | 1 | 4,6448 | 4,4611 | 4,2133 |
63 | 2 | 4,7305 | 4,5391 | 4,2813 |
63 | 3 | 4,8202 | 4,6205 | 4,3521 |
63 | 4 | 4,9142 | 4,7056 | 4,4261 |
63 | 5 | 5,0128 | 4,7948 | 4,5032 |
63 | 6 | 5,1163 | 4,8881 | 4,5838 |
63 | 7 | 5,2251 | 4,9860 | 4,6681 |
63 | 8 | 5,3397 | 5,0889 | 4,7564 |
63 | 9 | 5,4604 | 5,1970 | 4,8488 |
63 | 10 | 5,5879 | 5,3108 | 4,9458 |
63 | 11 | 5,7227 | 5,4308 | 5,0476 |
64 | 0 | 5,8657 | 5,5575 | 5,1548 |
64 | 1 | 6,0175 | 5,6917 | 5,2676 |
64 | 2 | 6,1787 | 5,8339 | 5,3866 |
64 | 3 | 6,3504 | 5,9847 | 5,5121 |
64 | 4 | 6,5336 | 6,1449 | 5,6450 |
64 | 5 | 6,7293 | 6,3155 | 5,7857 |
64 | 6 | 6,9390 | 6,4974 | 5,9350 |
64 | 7 | 7,1643 | 6,6919 | 6,0937 |
64 | 8 | 7,4068 | 6,9003 | 6,2625 |
64 | 9 | 7,6687 | 7,1240 | 6,4427 |
64 | 10 | 7,9524 | 7,3650 | 6,6352 |
64 | 11 | 8,2609 | 7,6252 | 6,8415 |
65 | 0 | 8,5983 | 7,9073 | 7,0633 |
65 | 1 | 8,9683 | 8,2145 | 7,3022 |
65 | 2 | 9,3754 | 8,5500 | 7,5603 |
65 | 3 | 9,8255 | 8,9177 | 7,8398 |
65 | 4 | 10,3257 | 9,3221 | 8,1439 |
65 | 5 | 10,8848 | 9,7693 | 8,4761 |
65 | 6 | 11,5139 | 10,2663 | 8,8400 |
65 | 7 | 12,2268 | 10,8217 | 9,2404 |
65 | 8 | 13,0417 | 11,4467 | 9,6830 |
65 | 9 | 13,9817 | 12,1549 | 10,1748 |
65 | 10 | 15,0784 | 12,9644 | 10,7246 |
65 | 11 | 16,3753 | 13,8983 | 11,3431 |
66 | 0 | 17,9345 | 14,9890 | 12,0449 |
66 | 1 | 19,8431 | 16,2808 | 12,8479 |
66 | 2 | 22,2288 | 17,8327 | 13,7743 |
66 | 3 | 25,2963 | 19,7296 | 14,8550 |
66 | 4 | 29,3863 | 22,1007 | 16,1335 |
66 | 5 | 35,1129 | 25,1491 | 17,6695 |
66 | 6 | 43,7019 | 29,2136 | 19,5466 |
66 | 7 | 58,0162 | 34,9034 | 21,8922 |
66 | 8 | 86,6466 | 43,4370 | 24,9075 |
66 | 9 | 172,5414 | 57,6565 | 28,9261 |
66 | 10 | 86,0885 | 34,5498 | |
66 | 11 | 171,3155 | 42,9792 | |
67 | 0 | 57,0365 | ||
67 | 1 | 85,1833 | ||
67 | 2 | 169,6218 | ||
67 | 3 |
B I J L A G E C: REGELING INZAKE VRIJSTELLING WEGENS GEMOEDSBEZWAREN
1. De deelnemer of werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, alsmede de rechtspersoon, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn die in meerderheid zodanige bezwaren hebben, kan door het bestuur op zijn verzoek worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement te zijnen aanzien bepaalde.
2. Het verzoek daartoe dient vergezeld te gaan van een door de indiener ondertekende verklaring, volgens welke bij de indiener overwegende gemoedsbezwaren bestaan tegen iedere vorm van verzekering en dat de gemoedsbezwaarde mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.
Als de indiener een werkgever is, dient deze in de verklaring tevens aan te geven of er ook gemoedsbezwaren bestaan tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen. Tevens dient het verzoek vergezeld te gaan van een verklaring van de Sociale Verzekeringsbank waaruit blijkt dat vrijstelling is verleend van de verplichtingen uit hoofde van de volksverzekeringen. Ingeval de indienende werkgever rechtspersoon is, dient uit de verklaring bovendien nog te blijken dat de natuurlijke personen, die behoren tot het orgaan dat ingevolge de wet of de statuten van de rechtspersoon bevoegd is te besluiten de vrijstelling aan te vragen, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. De verklaring wordt ondertekend door het ingevolge de wet of de statuten van die rechtspersoon daartoe bevoegde orgaan.
3. Een verzoek door een rechtspersoon dient naast de verklaring vergezeld te gaan van een gewaarmerkt afschrift van de statuten van die rechtspersoon, benevens van een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
4. Het bestuur verleent de gevraagde vrijstelling, indien de ingediende verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
5. Een vrijstelling wordt schriftelijk verleend bij een beschikking, welke tevens de aan de vrijstelling verbonden voorwaarden bevat, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds.
6. Ieder, die vrijgesteld is van zijn verplichtingen als werkgever, is verplicht te zorgen, dat de hem uitgereikte vrijstellingsbeschikking of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats welke voor alle in zijn dienst zijnde werknemers vrij toegankelijk is en waar deze geregeld plegen te komen, op zodanige wijze, dat van hetgeen op het betreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennis genomen.
7. Werkgevers en werknemers blijven aan het fonds te allen tijde dezelfde bijdragen verschuldigd als zonder vrijstelling het geval zou zijn. Na ontvangst worden deze door het fonds aangemerkt als spaarbijdragen en als zodanig geboekt op een, elke vrijgestelde of bij een vrijstelling betrokken werknemer afzonderlijk betreffende, spaarrekening.
8. Bij vrijstelling van een werknemer, wordt een bedrag gelijk aan de deelnemersbijdrage door diens werkgever ter afdracht aan het fonds op het loon van de betrokken werknemer ingehouden of door dezen – als ook zijn werkgever vrijgesteld is – direct aan het fonds betaald.
9. Bij vrijstelling van een werkgever, betaalt deze aan het fonds een bedrag dat gelijk is aan het totaal van het werkgeversaandeel in de premies die, zonder vrijstelling(en), ten behoeve van zijn werknemers verschuldigd zouden zijn.
10. Een werknemer, die geen vrijstelling heeft en in dienst is van een werkgever, die wel vrijstelling heeft, is de door hemzelf verschuldigde premiebijdragen rechtstreeks aan het fonds verschuldigd. Deze bijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend.
Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem betaalde en nog te betalen spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen. De door de werknemer aan het fonds verschuldigde bijdragen worden door de werkgever op zijn salaris ingehouden.
11. Elke werknemer, voor wie krachtens lid 7 bij het fonds een spaarrekening bestaat, ontvangt van het fonds jaarlijks een opgave van de stand van die rekening, zoals zij wordt gevormd door de betaalde bedragen vermeerderd met rente op basis van het gemiddelde netto rendement van de beleggingen van het fonds over het boekjaar, dat voorafgaat aan het jaar waarover de (laatste) rentebijschrijving plaatsvindt, verminderd met 0,5% administratiekosten.
12. Gerechtigd tot opnemen van het saldo van een spaarrekening is de rekeninghouder bij het bereiken van de pensioenrichtdatum of, ingeval van diens eerder overlijden, degene(n) met wie de betrokken werknemer tijdens het bestaan van de spaarrekening gehuwd is geweest en/of een geregistreerd partnerschap heeft gevoerd; bij aldus meerdere gerechtigden vindt de uitbetaling plaats op basis van de saldi ten tijde van de opvolgende huwelijksontbindingen en/of beëindigingen van geregistreerd partnerschap; bij ontstentenis van zodanige (deel-)gerechtigde(n) vindt
(deel-)uitbetaling plaats aan de kinderen die bij opname in de pensioenregeling in aanmerking zouden zijn gekomen voor wezenpensioen dan wel, bij ontstentenis van ook dezen, aan de gezamenlijke erfgenamen van de overleden rekeninghouder.
De gespaarde bedragen worden aansluitend aan het bereiken van de in de regeling opgenomen pensioenrichtdatum in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar.
Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen aangewend voor een uitkering aan de hiervoor genoemde nabestaanden. De periode waarover een nabestaande een uitkering ontvangt, bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen die bij deelname aan de pensioenregeling in aanmerking zouden komen voor wezenpensioen. De uitkeringsperiode is gelijk aan de uitkeringsperiode voor het wezenpensioen uit hoofde van de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Bij overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de partner van de werknemer, zoals die is gedefinieerd in de pensioenregeling. Indien een nabestaande ontbreekt, geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de pensioenregeling vermelde wezen die in aanmerking komen voor wezenpensioen. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalige uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
13. Een vrijstelling wordt ingetrokken op verzoek van degene aan wie de vrijstelling is verleend, alsook wanneer, naar het oordeel van het bestuur, de gemoedsbezwaren die de grondslag van de vrijstelling vormden, niet langer geacht kunnen worden te bestaan, of wanneer de aan de vrijstelling verbonden voorwaarden niet behoorlijk worden nageleefd.
Voor een vrijstelling, verleend aan een rechtspersoon, geldt bovendien dat zij vervalt op het tijdstip waarop vijf jaren na de datum van ingang zijn verstreken.
14. Met ingang van het tijdstip, waarop een vrijstelling wordt ingetrokken, herleven alle statutaire en reglementaire verplichtingen jegens het fonds en, indien het een werknemer betreft, ook de toekomstige pensioenrechten.
Met betrekking tot de dan achterliggende tijd worden bestaande spaarrekeningen -naar keuze van de voorheen vrijgestelde in stand gelaten en komen nog voor verdere rentebijschrijving en aftrek wegens administratiekosten in aanmerking, of worden omgezet in evenredige pensioenaanspraken ten behoeve van betrokken werknemer(s), een en ander onverminderd het onder 10 gestelde.
15. Met ingang van het tijdstip waarop voor een rechtspersoon de vrijstelling is vervallen door ommekomst van vijf jaren, kan een nieuwe vrijstelling worden verkregen indien het bestuur gunstig beslist op een daartoe overeenkomstig het onder 2 en 3 gestelde, hernieuwd, verzoek. Bij gebreke van een zodanig verzoek of bij afwijzing daarvan door het bestuur, wordt gehandeld als bij een intrekking per de vervaldatum.
16. Indien de deelnemer, die geen vrijstelling wegens gemoedsbezwaren heeft en die ook geen verzoek tot zo’n vrijstelling had gedaan, uit de dienst op grond van een arbeidsovereenkomst treedt van de werkgever die wel een vrijstelling wegens gemoedsbezwaren heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt als een dergelijke deelnemer overlijdt of de pensioenrichtdatum bereikt. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
BIJLAGE D: [ VERVALLEN]
BIJLAGE E: OVERGANGSBEPALINGEN IN HET KADER VAN AANSLUITING STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS TEXTIELVERZORGING PER 1 JANUARI 2016
1. Overgangsbepaling vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid
Met ingang van 1 januari 2016 zal de vrijstelling van premiebetaling gebaseerd zijn op het vanaf dat
moment geldende pensioenreglement, waarbij per 1 januari 2016 de pensioengrondslag wordt gehanteerd, zoals die voor betreffende deelnemers per 31 december 2015 bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging van toepassing was.
Voor (gewezen) deelnemers die op grond van het bepaalde in artikel 17.1 van het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid genieten conform het bepaalde in het op 31december 2005 geldende pensioenreglement van dat pensioenfonds en op 1 januari 2016 nog steeds voor vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen, geldt het volgende.
In afwijking van het bepaalde in dit reglement zal de pensioengrondslag waarop de vrijstelling van premiebetaling wordt vastgesteld worden vermenigvuldigd met een correctiefactor. Deze correctiefactor wordt op individueel niveau bepaald door het quotient te bepalen van enerzijds de contante waarde per 31 december 2015 van de toekomstige opbouw tot leeftijd 65 op basis van het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement, en anderzijds de contante waarde per 31 december 2015 van de toekomstige opbouw tot leeftijd 67 (of eerdere AOW-leeftijd) op basis van het vanaf 1 januari 2016 geldende pensioenreglement. Het partnerpensioen voor premievrijgestelden dat over de deelnemingsperiode gelegen vóór 1 januari 2016 op risicobasis was gedekt wordt éénmalig per 31 december 2015 vastgesteld en vervolgens op risicobasis verzekerd en volgt vanaf dan het toeslagbeleid conform het bepaalde in artikel 7.1 van dit pensioenreglement.
2. Overgangsbepaling arbeidsongeschiktheidspensioen
Deze overgangsbepaling is van toepassing op (gewezen) deelnemers in de tot 1 januari 2006 geldende pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging die, in de periode van 1 januari 1993 tot 1 juli 2001 arbeidsongeschikt zijn geworden (recht hebben gekregen op een uitkering ingevolge de WAO) en op 31 december 2015 een uitkering uit hoofde van een arbeidsongeschiktheidspensioen genoten zoals deze door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging was ondergebracht bij Centraal
Xxxxxx Xxxxx (hierna: WAO-hiaatregeling). Deze WAO-hiaatregeling is door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging met ingang van 1 januari 2016 overgedragen aan het fonds en zal door het fonds worden uitgevoerd, waarbij de eindleeftijd van deze WAO-hiaten gelijk blijft aan 65 jaar, bij verdere invalidering geen verhoging plaatsvindt van het WAO-hiaat en bij revalidering verlaging plaatsvindt van het WAO-hiaat.
Indien het fonds besluit tot toeslagverlening (artikel 7 van dit pensioenreglement) dan geldt deze toeslagverlening ook voor de in deze overgangsbepaling beschreven WAO-hiaat pensioenen.
3. Overgangsbepaling ingegaan tijdelijk ouderdomspensioen
Voor deelnemers waarvoor op 31 december 2015 bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging sprake was van een uitkering uit hoofde van een tijdelijk ouderdomspensioen geldt een eindleeftijd van het tijdelijk ouderdomspensioen van 65 jaar.
Een op 31 december 2015 reeds ingegane tijdelijke uitkering uit hoofde van een toegepaste hoog- laag constructie wordt voortgezet tot de oorspronkelijke bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging gekozen eindleeftijd van de hoge uitkering.
4. Overgangsbepaling m aximum salaris
Voor de deelnemers die op 31 december 2015 deelnamen in Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Textielverzorging en voor wie op dat moment een excedentregeling van toepassing was voor het salarisdeel gelegen boven het in het pensioenreglement van dat pensioenfonds geldende maximum
pensioengevende salaris, verleent het fonds een tijdelijke afwikkelvrijstelling met betrekking tot pensioenopbouw en risicodekking boven dat salarismaximum indien de werkgever daartoe een verzoek bij het fonds heeft ingediend. Deze vrijstelling blijft van kracht tot het moment dat de per 31 december 2015 lopende contractsperiode van de excedentregeling eindigt. Het maximum
pensioengevende salaris bedraagt per 1 januari 2016 € 51.937,32 en zal jaarlijks worden aangepast aan de ontwikkeling van het dubbele AOW-bedrag voor gehuwde deelnemers exclusief vakantiegeld en exclusief inkomensondersteuning (€ 18.201,36 per 1 januari 2016) .
BIJLAGE F OVERGANGSBEPALINGEN IN HET KADER VAN AANSLUITING STICHTING
Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate per 1 januari 2018
Onderstaande overgangsbepalingen zijn van toepassing op (een deel van) de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate en/of in dienst van, dan wel in dienst geweest van, een onderneming behorende bij Koninklijke Ten Cate B.V., zoals onderstaand opgenomen. De door de werkgever verschuldigde premie voor de overgangsbepalingen onder lid 1 en lid 8 in deze Bijlage, bedraagt in 2023 3,1% van de pensioengrondslag.
1. Overgangsbepaling opbouwpercentage
Voor de deelnemers in dienst van een onderneming zoals onderstaand opgenomen geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 4.4 eerste lid een aanvulling van 0,15%-punt op het jaarlijkse opbouwpercentage van het ouderdomspensioen, voor zover dit past binnen de fiscale wetgeving.
2. OVERGANGSBEPALING UITRUIL LANGSTLEVENDE
Voor de pensioengerechtigden van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate die op of vóór 31 december 2017 bij Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate bij pensioeningang hebben gekozen voor de uitruilvariant op de langstlevende, variant 4 als bedoeld in de bijlage Bestuursbesluit D bij het op moment van uitruil geldende pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate geldt het volgende. Het fonds zal met ingang van 1 januari 2018 de uitkering als gevolg van deze uitruilvariant bij overlijden van de pensioengerechtigde, dan wel de partner, uitvoeren conform uitruilvariant 4 als bedoeld in de bijlage Bestuursbesluit D bij het op moment van uitruil geldende pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate.
3. Overgangsbepaling inhaaltoeslag
Voor de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden die op 31 december 2017 (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde waren in de pensioenregeling bij Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate geldt eveneens - conform hetgeen bepaald is in artikel 7.1 van dit pensioenreglement - dat het inhaalpercentage op individueel niveau gemaximeerd wordt op de vanaf 1 januari 2015 gemiste gecumuleerde toeslag bij het fonds
4. Overgangsbepaling ingegaan tijdelijk ouderdomspensioen
Deze overgangsbepaling is van toepassing op de pensioengerechtigde waarvoor op 31 december 2017 bij Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate sprake was van een ingegaan tijdelijk ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 2 van Bestuursbesluit C bij van het op moment van ingang geldende pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate. Het fonds zal het ingegane tijdelijke ouderdomspensioen vanaf 1 januari 2018 ongewijzigd voortzetten.
5. Overgangsbepaling vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid Ten behoeve van arbeidsongeschikte deelnemers die op grond van het op 31 december 2017 geldende pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate recht hebben op premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid geldt in afwijking van artikel 8.2 lid 5 dat de pensioengrondslag waarop de vrijstelling van premiebetaling wordt vastgesteld vermenigvuldigd wordt met een correctiefactor. Deze correctiefactor wordt eenmalig op individueel niveau bepaald door het quotiënt te bepalen van enerzijds de contante waarde per 31 december 2017 van de toekomstige opbouw op basis van het op 31 december 2017 geldende pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate, en anderzijds de contante waarde per 31 december 2017 van de toekomstige opbouw op basis van het vanaf 1 januari 2018 geldende pensioenreglement van het fonds.
6. OVERGANGSBEPALING EENMALIGE EXTRA INKOOP
Voor degenen die op 31 december 2017 beschouwd worden als aanspraak- of pensioengerechtigden van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate geldt dat het na de collectieve waardeoverdracht en na afwikkeling van alle overige verplichtingen resterende positief saldo bij Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate, bij het fonds is aangewend ten behoeve van een eenmalige inkoop van de bij de
collectieve waardeoverdracht betrokken pensioenaanspraken en –rechten, met uitzondering van de toekomstige opbouw in het kader van verleende premievrijstellingen wegens arbeidsongeschiktheid, voor zover dit past binnen de fiscale wetgeving. Deze verhoging is per 1 januari 2018 toegekend.
7. Overgangsbepaling ingegaan tijdelijk partnerpensioen
Voor pensioengerechtigden die op 31 december 2017 bij Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate recht hadden op een uitkering uit hoofde van een tijdelijk partnerpensioen geldt in afwijking van dit reglement dat de uitkering eindigt indien de pensioengerechtigde de laatste dag van de maand voor 65 jarige leeftijd bereikt.
8. Overgangsbepaling niet -ingegane ANW- hiaat verzekering
a. Deelnemers in dienst bij een onderneming zoals onderstaand opgenomen hebben recht op een aanvulling op het tijdelijk partnerpensioen als bedoeld in artikel 4.7. De aanvulling wordt toegekend indien het tijdelijk partnerpensioen lager is dan het ANW-hiaatpensioen waartoe de deelnemer op basis van het op 31 december 2017 geldende pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate recht op had. Het ANW-hiaatpensioen zoals vastgesteld op 31 december 2017 volgens het
pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate (€ 13.290,84 per jaar) wordt
jaarlijks verhoogd met het loonindexcijfer en bedraagt in 2023 € 14.854,37 per jaar.
b. Pensioengerechtigden die:
1. Direct voorafgaand aan de pensioendatum als deelnemer kwalificeerden op basis van het op dat moment geldende pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate;
2. Op 31 december 2017 een partner hebben; en
3. Op 31 december 2017 van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate een uitkering op levenslang ouderdomspensioen ontvangen,
hebben recht op een ANW-hiaatpensioen ten behoeve van deze partner. De hoogte van het ANW- hiaatpensioen is gelijk aan het ANW-hiaatpensioen waar zij op basis van het op 31 december 2017 geldende pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate recht op hadden. Het ANW-hiaatpensioen zoals vastgesteld op 31 december 2017 volgens het pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate (€ 13.290,84 per jaar) wordt jaarlijks verhoogd met het loonindexcijfer en bedraagt in 2023 € 14.854,37 per jaar.
9. Overgangsbepaling ten aanzien van ingegane ANW-hiaatpensioenen
Voor pensioengerechtigden die op 31 december 2017 aanspraak hebben op een (uitgestelde) uitkering van een ANW-hiaatpensioen bij Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate geldt dat de hoogte van de uitkering vanaf 1 januari 2018 in beginsel gelijk is aan de uitkering per 31 december 2017. Vanaf 1 januari 2018 is het toeslagbeleid conform artikel 7 van toepassing op dit ANW-hiaatpensioen. Indien de pensioengerechtigde een ANW-hiaatpensioen van het fonds ontvangt, is de pensioengerechtigde verplicht iedere wijziging in diens situatie die het recht op ANW-hiaatpensioen kan beïnvloeden, aan het fonds door te geven. Bij een dergelijke wijziging zal de hoogte van het ANW-hiaatpensioen opnieuw vastgesteld worden, waarbij het ANW-hiaatpensioen wordt vastgesteld door het maximale ANW-
hiaatpensioen van € 13.290,84 te vermenigvuldigen met het percentage waarmee de uitkering
krachtens de algemene Nabestaandenwet wordt gekort.
Voor de ingegane uitkeringen, ingegaan vóór 1 januari 2015 geldt als einddatum voor de uitkeringen het bereiken van de laatste dag van de maand voor de 65-jarige leeftijd. Voor de (uitgestelde) uitkeringen ingegaan vanaf 1 januari 2015 geldt als einddatum voor de uitkeringen het bereiken van de laatste dag van de maand voor de AOW-gerechtigde leeftijd, zoals van toepassing op 31 december 2017.
Ondernemingen aangesloten bij Koninklijke Ten Cate B. V. waarop de overgangsregelingen van toepassing z i jn:
Koninklijke Ten Cate B.V. Ten Cate Nederland B.V. Ten Cate Assurantiën B.V.
Ten Cate Advanced Composites B.V.
TenCate Advanced Armour B.V. Ten Cate Advanced Textiles B.V. Ten Cate Protect B.V.
Ten Cate Thiolon B.V.
TenCate Geosynthetics Netherlands B.V. TenCate Outdoor Fabrics B.V.
Xennia Holland B.V.
TenCate Grass Holding B.V.
TenCate Middle East Holding B.V. TenCate Advanced Armour Holding B.V.
TenCate Advanced Composites Holding B.V. TenCate Geosynthetics Holding B.V. TenCate Protective Fabrics Holding B.V. Greenfields B.V.
Greenfields Holding B.V.
Protego Bidco B.V.